Pythagoras en de pythagoreeërs


Pythagoras ± 580-500 v.Chr.
'Die waarheid spreekt'
filosoof, wiskundige
Samenvatting uit: Peter Kingsley - Verborgen plaatsen van wijsheid
Een revolutionaire visie op de wortels van onze beschaving
Vertaling: Dr. Annine E.G. van der Meer

Toen Pythagoras van zijn geboorte-eiland, het eiland Samos aan de westkust van Turkije, naar Italië vertrok, nam hij Anatolische tradities met zich mee, zoals bijvoorbeeld de technieken van het tempelslapen (het opwekken van een verruimde bewustzijnstoestand) en technieken om naar de wereld van de doden af te dalen (als 'hemelloper'). Als teken van zijn uiterste toewijding aan de goden en godinnen van de onderwereld bouwde hij in Zuid-Italië zijn nieuwe huis in de vorm van een tempel. Hij bouwde ook een speciale ondergrondse ruimte waar hij placht binnen te gaan om er gedurende lange tijd bewegingloos te blijven liggen (de 'tempelslaap'). Na afloop zou hij beschrijven hoe hij naar de onderwereld was afgedaald en hoe hij als boodschapper van de goden terugkwam.
Er bestaan berichten over hem waarin beweerd wordt dat hij zijn naaste leerlingen leerde hetzelfde te doen. De woordkeuze van die berichten toont aan dat het de techniek van de tempelslaap was die hij hun onderwees. Bij de latere pythagoreeërs behielden de mysteriën van de onderwereld hun centrale functie en dat bleef ook het geval met de rol die zij aan de tempelslaap gaven. Want dit was geen traditie van mensen die verzot waren op ideeën, mooie theorieën of eindeloos filosoferen. Het waren mensen die wisten hoe zij moesten 'sterven' voordat zij werkelijk stierven.

Pythagoreeërs leefden gewoonlijk in de nabijheid van een vulkanisch gebied. Voor hen had dat een bijzondere betekenis. Zij zagen vulkanisch vuur als het licht in de diepten van duisternis. Het was het hellevuur, maar ook het vuur waar al het licht dat we kennen en zien vandaan komt. Voor hen vormde het licht van de zon en de maan en de sterren slechts weerspiegelingen, uitstralingen van het onzichtbare licht binnen in de onderwereld. En zij begrepen dat er zonder neergang geen opgang mogelijk was, dat zonder door de hel te gaan er geen hemel was. In hun ogen had het vuur van de onderwereld een zuiverende werking, het transformeerde en maakte onsterfelijk. Alles maakte deel uit van een ontwikkeling en je kon de loop ervan niet bekorten. Alles was erbij ingesloten, alles moest worden ervaren. Helderheid vinden, betekende de opperste duisternis onder ogen zien.

Pythagoreeërs gebruikten bepaalde technieken, zoals die van 'incantaties'. Scanderend zongen ze woorden, die ze eindeloos herhaalden op een wijze die een zeker effect sorteerde. Hierdoor waren ze in staat een bewustzijnsverandering teweeg te brengen bij iemand die ze hoort of ernaar luistert. En zij maakten gebruik van technieken waarbij ze de ademhaling controleerden om uit de greep van de zintuigen los te komen, hierdoorheen te breken en toegang te krijgen tot een bewustzijnstoestand die zich buiten ruimte en tijd bevond [uittreding].
Want zij werkten op een niveau waar alles anders is dan het lijkt. Zij waren de mening toegedaan dat de dingen waar we van genezen dienen te worden, vaak dingen zijn waar we ons niet bewust van zijn. We denken te weten wat goed of slecht voor ons is en die beperktheid is een deel van de onwetendheid waarvan we genezen dienen te worden.
Hun kennis was geheel verschillend van wat kennis voor ons vandaag de dag inhoudt. En zij ontleenden die aan de tempelslaap. Zij waren bekend met het werken met en door dromen; in het luisteren naar dromen; in het leren van dromen; in het genezen met dromen.
Waken is één vorm van bewustzijn, dromen is een andere. Door hiermee te werken, kwam de leerling in een bijzondere bewustzijnstoestand. Het bewustzijn in die toestand is datgene, wat alles samenhoudt en nooit verandert. Wanneer je deze bewustzijnstoestand eenmaal ervaart, weet je dat het noch slapen, noch waken inhoudt, noch levend, noch dood zijn. Dat het betekent dat je niet alleen in deze wereld van de zintuigen, maar ook in een andere werkelijkheid thuis bent.

Van Pythagoras werd gezegd dat hij van stad tot stad en van dorp tot dorp getrokken zou zijn, 'niet om te onderrichten, maar om te genezen'. De eerste grote filosofische systemen die in Italië en Sicilië het levenslicht zagen, waren in het geheel niet theoretisch filosofisch van karakter. Toen was de kennis over hoe het universum was ontstaan of over de elementen waaruit de werkelijkheid was opgebouwd, bedoeld om praktisch te worden toegepast.
Maar boven alles was het de opzet dat deze kennis met helen verbonden werd, was ze ervoor bedoeld om je eigen leven op ieder denkbaar niveau op orde te krijgen en anderen te helpen hier ook in te slagen.
Dit doorzien van de verbinding tussen filosofie en helen is nu vaak een probleem. Dat dit probleem bestaat heeft niets te maken met een gebrek aan bewijs. Het bewijs hiervoor is aanwezig. De enige moeilijkheid is dat er een deken van stilzwijgen overheen is gelegd. Want één ding maakt het lastig om de kennis van die eerste filosofen te begrijpen en de zin ervan te vatten. En dat is het feit dat hun kennis niet voortkwam uit alleen denken en redeneren.
Ze kwam voort uit de ervaring met andere bewustzijnstoestanden. Zij stelden zich op het standpunt dat er geen werkelijke genezing mogelijk was indien je niet ontdekt had wat er achter de zintuiglijke wereld lag.

Parmeneides en Zeno
Gewoonlijk vermeldden schrijvers uit de Oudheid dat Parmeneides en Zeno met een bepaalde groep mensen de nauwste betrekkingen onderhielden: de pythagoreeërs in ZuidItalië. In feite verwees men tamelijk vaak naar hen beiden als zijnde zelf pythagoreeërs.
Tegenwoordig wil men deze verbindingen niet meer serieus nemen. Parmeneides en Zeno waren creatieve en oorspronkelijke denkers. Dat zij tot een bepaalde groep of een bepaald systeem behoord zouden hebben, in het bijzonder tot een mystieke groepering als de pythagoreeërs, lijkt onverenigbaar met enige creativiteit of oorspronkelijkheid.
Maar toch ziet men dan een cruciaal punt over het hoofd. Aanvankelijk waren de pythagoreeërs niet erg geïnteresseerd in vaststaande ideeën of doctrines, maar waren ze met iets heel anders bezig. Iets dat de in hen aanwezige creativiteit en oorspronkelijkheid niet slechts passief verdroeg, maar juist aanspoorde, voedde en mensen tot hun bron terugvoerde. Dat is juist waarom de pythagorese traditie in staat was aan elk onderzoek te ontsnappen, waarom het zo'n open einde had, waarom het zich met andere tradities vermengde en waarom het onze moderne ideeën omtrent orthodoxie en het omschrijven van 'het zelf' lijkt te tarten en uit te dagen.

Individualiteit en creatieve vrijheid werden ooit in pythagorese kringen hogelijk gewaardeerd, zo weten wij op grond van bewijsmateriaal waar we nog steeds over beschikken. Dat kan ons als paradox in de oren klinken; wij zijn gewend leden van religieuze groepen of sekten enkel en alleen te beschouwen als een stel geïndoctrineerde wezens, mannen en vrouwen zonder verstand. Maar hier betreft het in feite een van de minst paradoxale zaken van het pythagorisme. Het is eenvoudigweg een kwestie van inzicht. Men is er later een dergelijke oppervlakkige opvatting over oorspronkelijkheid en creativiteit op na gaan houden en de cultus van het huidige individualisme heeft zich zodanig in de richting van een doeltreffende vorm van indoctrinatie ontwikkeld, dat het lang niet makkelijk is hiervan los te komen en het anders te zien.
Wanneer men pythagoreeër werd, was dit niet een keuze om op oppervlakkige manier iets te leren en dan weer te vertrekken. In het proces werden aspecten van het menselijke wezen geraakt, die zo ver van de gewone ervaring af stonden, dat men ze slechts in abstracte termen kon beschrijven en dat terwijl er in wezen niets abstracts aan was.
Je zou kunnen zeggen dat het om iets ging waar we het meest bang voor zijn. Het ging om het ingaan van de stilte. Het ging erom elke mening of theorie waar we ons aan vastklampen, los te laten, en dat nog wel zonder dat daar iets anders voor in de plaats zou komen, en dat zou jarenlang duren.

Je hele leven kwam bij de pythagoreeërs op zijn kop te staan en werd binnenstebuiten gekeerd. Tijdens dit proces was daarom de band tussen leraar en leerling essentieel. Daarom ook werd het als een relatie van vader en aangenomen kind beschouwd. Je leraar werd je 'vader', net als bij de inwijding in de mysteriën. Pythagoreeër worden hield in dat je werd aangenomen in en gebracht werd binnen een voorname familie.
Het type adoptie dat door de pythagoreeërs gepraktiseerd werd, was heel eenvoudig. Essentieel was een proces van wedergeboorte. Je moest weer opnieuw 'kind' of 'kouros' (eeuwige jongeling, 'puer aethernus') worden. Tegen die achtergrond had adoptie meer om het lijf dan je op het eerste gezicht zou verwachten.
De fysieke familiebanden werden nooit ontkracht of afgebroken. Het lag voor de hand dat men contact met familie bleef onderhouden en hun duidelijke waarde bleef inzien. Maar buiten dit werd er iets anders gecreëerd.
De adoptie was niet slechts een onderdeel van een mysterie. Het was een mysterie in zichzelf. Het betekende dat je in een familie werd ingewijd die op een ander niveau verkeerde en die bestond buiten dat gebied waar je aan gewend was. Uiterlijk gezien bleven alle banden met het verleden bestaan. Maar vanbinnen leefde het bewustzijn ergens anders bij te behoren. Meer tot iets te behoren dan ooit mogelijk zou zijn ergens bij te horen. Of dieper bemind te worden dan het ooit voor een menselijk wezen mogelijk zou zijn bemind te worden.

Wat betreft de mensen die de rol van leraar en inwijder vervulden, zij leken zeker menselijk. Maar de rol die ze speelden reikte veel verder dan de rol van de natuurlijke ouder. Zij belichaamden een andere wereld. Onder hun handen stierf je aan alles wat je geweest was. Stierf je aan alles waaraan je, als stond je hele bestaan op het spel, geleerd had vast te houden. Dat is de reden dat men soms in die gevallen dat de inwijders mannen zijn, naar hen verwijst als 'ware vaders'. Het accent lag op het woordje 'ware'. Vanuit het mysteriestandpunt is het gewone leven dat we allemaal kennen slechts een eerste inleidende stap die ons op iets heel anders voorbereidt.
De vroege pythagoreeërs hechtten fundamenteel belang aan dit proces van interactie tussen 'vader' en 'kind', aan de overdracht van de een op de ander. Het legde grote morele verplichtingen op. En deze droegen niet altijd een uiterlijk en formeel karakter. Vaak moesten ze van binnenuit en intuïtief aangevoeld worden. In de pythagorese legenden lezen we nog steeds dat zij [de leerlingen als geadopteerde zonen, die zo'n sterke band met hun leraren of adoptiefvaders ervoeren - AM] soms een noodzakelijke behoefte voelden, aan het doodsbed van de leraar te staan om fysiek bij zijn sterven aanwezig te zijn.

Maar achter deze specifieke omstandigheden ligt één centraal feit, namelijk dat een leraar de toegangspoort vormt tot iets dat achter de leraar staat. Want achter die ene leraar staat een lijn of reeks van leraren, die elkaar, de een na de ander, opvolgen. De leringen werden eenvoudigweg van generatie op generatie overgeleverd. Het gebeurde stapje voor stapje en vaak in het geheim en soms onder uitzonderlijk moeilijke omstandigheden.
Het resultaat was uiterst paradoxaal. Die mensen leverden hun leven en zelfs hun dood over aan hun leraar. En toch deden ze dit ook weer niet. Want ze werden onderdeel van een groot systeem. En juist door dit systeem kwamen zij tot buitengewone creativiteit. Ze werden lid van een familie die onbeschrijflijk hecht was en totaal onpersoonlijk.
Elke leraar leek een gezicht te hebben, maar had dat in werkelijkheid juist niet. Hij was niet meer dan een schakel in de keten van de traditie die terugging tot Pythagoras. En Pythagoras zelf was anoniem. De pythagoreeërs vermeden hem bij zijn naam te noemen omdat zijn identiteit een mysterie was, zoals zij ook vermeden elkaars namen of de namen van de goden te noemen. Wat hen betrof was Pythagoras niet alleen de man die hij uiterlijk had geleken. Zij kenden hem als een zoon van Apollo of heel eenvoudig ... als Apollo zelf.


terug naar Pythagoras' getallenleer






^