De godheid als 'al het goddelijke': het goddelijke gezin

Het achtervoegsel '-heid' heeft als betekenis: al datgene wat ertoe behoort. Zo is de 'persoonlijkheid' al datgene, wat tot de 'persoon' behoort en is de 'godheid' al datgene, wat tot het 'goddelijke' behoort. Het was mij vergund de godheid in de geestelijke wereld te mogen aanschouwen op twee verschillende wijzen: in de ongevormde oertoestand en in de gevormde toestand.

In de ongevormde oertoestand toonde de vrouwelijke zijde van de godheid zich aan mij als een diepe, eeuwige rust, die zich aan mij voordeed als een aangename, 'donkere koelte'. Deze rust verbond zich met mij en liet mij delen in de vreugde van haar rust. Daarna kwam uit de rust een beweging voort die zich aan mij voordeed als een 'lichtende warmte'. Ook deze beweging verbond zich met mij en liet mij delen in de vreugde van zijn beweging. Daarna verenigden de rust met haar donkere koelte en de beweging met zijn lichtende warmte zich weer met elkaar, waarbij de rust en haar donkere koelte opging in de beweging met zijn lichtende warmte en waarbij zij elkaar temperden.
Er werd mij getoond dat tijdens hun vereniging ik als menselijke geest door verdichting van hun geestelijke licht uit hen werd 'geboren' als een bolvormige wolk van licht, die later door geestelijke warmte met liefde werd doorstroomd en zo tot leven kwam. Ik was getuige van de voortkomst van mijzelf als menselijke geest in de ongevormde toestand als een bolvormige wolk van licht en warmte uit de vereniging van de vrouwelijke en mannelijke zijde van de goddelijke algeest.


Hildegard van Bingen
Liber Divinorum Operum, visioen 2
God als man en vrouw, vader en moeder
zie voor vragen over de 'drie-eenheid'
de verklarende woordenlijst
Later was het mij in de gevormde toestand vergund het volgende te ervaren. Ik bevond mij nu in mijn geestgedaante, de menselijke gestalte, in het midden van een ruimte in de geestelijke wereld. De voorste helft van die ruimte was nu de lichtende warmte en daarin verscheen God als mijn vader, ook als een geestgedaante met dezelfde menselijke gestalte, schuin rechts vóór mij. Op mijn vraag waar God als mijn moeder was, moest ik mij omdraaien en ik zag dat zij schuin links achter mij stond. Ik stond als hun beider godenzoon in het midden tussen hen in.

Bij een andere gelegenheid kwamen zij in dezelfde ruimte vanuit schuin linksboven sierlijk naar mij toegezweefd. God als mijn vader ging voor mij staan - tussen hem en mij was een zekere bewegingsruimte; God als mijn moeder ging dicht achter mij staan, ik voelde haar aanwezigheid, haar armen beschermend om mij heen, zoals ook in het visioen van Hildegard is te zien.
Er werd mij duidelijk getoond: wij vormen het goddelijke gezin. Het goddelijke gezin is de godheid als al het goddelijke: God als vader, God als moeder en de menselijke geest, uit hen voortgekomen, als hun godenkind.

Het verschijnsel van het gezin op aarde is een afspiegeling van het goddelijke gezin in de geestelijke wereld: 'zo boven, zo beneden'.
Maar doordat de aarde een leerschool is voor geestelijke ontwikkeling door ervaringen te verwerken met de geestelijke vermogens - waardoor zij later uitgroeien tot het geweten en de deugden - is de toestand waarin het gezin op aarde verkeert een toestand van beproeving. Het is een toestand van ontwikkeling vanuit onbewustheid en onbeheerstheid naar bewustheid en beheerstheid. Het woord 'gezin' hangt samen met 'zenden' en betekent: de 'gezondenen' die gezamenlijk onderweg zijn naar een verheven doel.


terug naar het overzicht










^