Zo boven, zo beneden en de hersenen


Hersenfysiologen die de werkzaamheid van de hersenen onderzoeken, vinden bij hun onderzoek dat allerlei gebieden, vooral in de hersenschors, met geestelijke eigenschappen samenhangen. Aangezien zij slechts van de stoffelijke helft van de schepping willen uitgaan, doordat zij menen dat de geestelijke helft niet bestaat, kunnen zij niet anders dan die eigenschappen aan de hersencellen zelf toe te dichten. Zij zijn de opvatting toegedaan dat de hersencellen - in de vorm van 'neuronale circuits' - een gezamenlijke 'neuronale activiteit' vertonen en dat dat de oorzaak is van het ontstaan van bijvoorbeeld voorstellingen en gedachten.
Gezien vanuit de geestelijke wereld - waarin de oorsprong van de stoffelijke wereld ligt - is een ander beeld te beschrijven.

Doordat de algeest in de geestelijke wereld de bron is van al het geschapene, komen ook de eigenschappen daarvan in het geschapene tot uitdrukking. Dat is de oorzaak van het bestaan van de wet van overeenstemming in de esoterische literatuur, die door het gezegde 'Zo boven, zo beneden' wordt weergegeven. Deze wet is ook van toepassing op de bouw en de eigenschappen van de hersenen, want de geest (boven) bestuurt het lichaam door middel van de hersenen (beneden).
Om die besturing mogelijk te maken zijn de hersenen nauwkeurig aangepast aan de eigenschappen van de geest, zij zijn in feite een stoffelijke weergave van geestelijke eigenschappen in de vorm van de geestelijke vermogens: het waarnemen, denken, voelen en willen. Zoals een voertuig noodzakelijk is aangepast aan de eigenschappen van de bestuurder en diens vermogens, is dat ook met de hersenen het geval.
Het woord 'hersenen' komt trouwens van het Oudindische woord 'siras', met de betekenis: 'hoofd', 'kop'; het woord 'brein' hangt samen met het Gotische 'braga': schedel. Het woord 'brein' heeft daardoor een meer stoffelijke betekenis, het woord 'hersenen' een meer geestelijke.

Van alle cellen in het lichaam zijn alleen de hersencellen zodanig tot ontwikkeling gekomen, dat door hun geestelijke prikkelbaarheid de verbinding tussen het geestelijke en stoffelijke mogelijk wordt (zie hiervoor de 'Wisselwerking tussen geest en hersenen' in het menu). Zoals bij de werking van het geheugen (z.a.) is beschreven, zijn alle gebeurtenissen in de hersenen - buiten datgene, wat daar door het lichaam zelf wordt veroorzaakt - een weerspiegeling in de stof van geestelijke werkzaamheid. Alleen als de geest de hersenen niet gebruikt - bijvoorbeeld tijdens de slaap - doen de hersenen niets anders dan alleen de werkzaamheden van de organen van het lichaam aansturen en zich herstellen van het verwerken van de ervaringen van de afgelopen dag - en het vastleggen daarvan in het geheugen.
Andere verschijnselen in de hersenen die met behulp van instrumenten zijn te meten en vast te leggen, zijn het rechtstreekse gevolg van de geest, die niet alleen beelden, maar ook de eigen werkzaamheid erop overbrengt. Deze gebeurtenissen in de hersenen worden veroorzaakt door datgene, wat gewoonlijk 'psychokinese' ('zielsbeweging') wordt genoemd, maar wat in feite 'pneumokinese' ('geestelijke beweging') is. Alle menselijke geesten beoefenen ieder ogenblik van de dag pneumokinese als zij uitspraken doen en handelingen uitvoeren, doordat zij als geest dan bepaalde groepen hersencellen met hun geestkracht beïnvloeden en in werking zetten.
De hersencellen zijn de grijze stof in de hersenen, die op een ingewikkelde manier door uitlopers (de witte stof) alle met elkaar zijn verbonden. Niet alleen zijn uitlopers met andere cellen verbonden, maar zij zijn ook met elkaar verbonden en kunnen elkaars werking versterken of verzwakken. De hersenwerkzaamheid speelt zich af in het ruimtelijke, stoffelijke weefsel van de acht miljard cellen en hun verbindingen in de schors, in de vorm van netwerken. Dat ruimtelijke weefsel van hersenwerkzaamheid kan daardoor een getrouwe uitdrukking in de stof zijn van wat er in de geest als bolvormige wolk van licht en warmte gebeurt.
De geestelijke werkzaamheid van de vermogens in de geest deed zich aan mijn geestesoog voor als stromingen, wervelingen van verdunningen en verdichtingen van licht, waardoor in de geest lichtvormen ontstaan; en als gelijktijdig verlopende veranderingen van de warmtetoestand, de gemoedstoestand in de geest. Zij hebben in de geest een ruimtelijk, geestelijk en beweeglijk weefsel van licht- en warmtestromingen tot gevolg. Dat weefsel van licht- en warmtestromingen wordt door de geest op bepaalde plaatsen afgedrukt in het geheel van de hersencellen en hun verbindingen. Dat afdrukken heeft vervolgens het ruimtelijke weefsel van hersenwerkzaamheid tot gevolg, dat nauwkeurig met de geestelijke werkzaamheid overeenkomt. Op deze wijze kan de geest door middel van de hersenen ook de eigen werkzaamheid met het lichaam verbinden en zich er in de buitenwereld mee uitdrukken.


de verdeling van de vermogens
over de hersenschors
Opdat de geest zich met de hersenen kan verbinden, zijn zij gevormd in overeenstemming met de geestelijke vermogens. De grote hersenen zijn vanuit de tussenhersenen tweezijdig uitgegroeid tot een rechter- en linkerhersenhelft, die inwendig met elkaar zijn verbonden door een dikke bundel vezels, de hersenbalk. Die beide helften zijn door een duidelijke, middelste groef (sulcus centralis) weer verdeeld in een voorste en achterste helft. In de buitenste laag van de hersenen, de hersenschors en in kernen midden in de hersenen, de tussenhersenen, liggen de cellen met hun verbindingen, de grijze stof, die voor geestelijke inwerking gevoelig zijn.
De voorste linkerhelft van de schors (bij rechtshandigen) bevat gebieden met cellen die gevoeliger zijn voor de werkzaamheid van het denken (zoals woordvorming, woordbegrip, grammatica en opslag in het geheugen), zodat de geest daar gedachten op kan afdrukken. De voorste rechterhelft bevat gebieden gevoeliger voor het voelen (zoals het herkennen van de gemoedsgesteldheid die in de gezichtsuitdrukking zichtbaar wordt, in de toon van de stem en in allerlei vormen van kunst). In de voorste helft van de hersenschors juist vóór de middelste groef bevinden zich gebieden met cellen die gevoelig zijn voor de werkzaamheid van het willen (warmtetoestanden) en daar kan de geest met wilsbesluiten op inwerken; terwijl in de achterste helft achter de middelste groef voornamelijk de gebieden liggen waarmee het waarnemen door de zintuigen heen mogelijk wordt gemaakt (door de van daaruit in de ziel gevormde lichtbeelden).
De werkzaamheid van de geest wordt door de ziel (de uitstraling van de geest) heen op de cellen van de hersenschors overbracht en van daaruit worden de ermee samenhangende zenuwen en spieren geprikkeld. Daardoor kan de geest het lichaam in beweging brengen en zich door het lichaam heen in de buitenwereld uitdrukken in de vorm van uitspraken, gebaren, handelingen en lichaamstaal. Omgekeerd worden door het achterste gedeelte van de schors heen in de ziel beelden uit die buitenwereld gevormd, die de geest daar waarneemt.


terug naar het overzicht










^