De wisselwerking tussen de gemoedsgesteldheid en de hersenen

Verschenen in Gamma, jrg. 20 nr. 1 - maart 2013
Tijdschrift van Stichting Teilhard de Chardin

Door Freek van Leeuwen

Inhoud

1. De geestelijke vermogens
2. De vermogens en de hersenschors
3. Samenvatting van het neurohormonale systeem

1. De geestelijke vermogens 1)
De menselijke geest doet zich in de geestelijke wereld voor als een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte. Met deze eigenschappen kan de geest binnen zichzelf werkzaam zijn met zijn geestelijke vermogens: het waarnemen, denken, voelen en willen, waarvan de werkzaamheid naar binnen en naar buiten gekeerd kan zijn.
Door waar te nemen laat de geest het eigen licht door zintuiglijke indrukken van buitenaf vormen tot lichtbeelden in zichzelf; die lichtbeelden zijn een weergave van uiterlijke gebeurtenissen binnen de geest. De geest wordt a.h.w. zelf die gebeurtenissen en daardoor wordt die zich daarvan bewust. Door te denken vormt de geest zelf het eigen licht in zichzelf om tot lichtbeelden, wat dan denkbeelden zijn; de geest wordt a.h.w. de denkbeelden. Zij kunnen vervolgens naar buiten toe worden verwoord en uitgevoerd.
Door te voelen laat de geest de eigen warmte, de gemoedsgesteldheid, vormen in overeenstemming met de gevoelswaarde van uitwendige gebeurtenissen. De geestestoestand wordt in zijn geheel bepaald door de gemoedstoestand, de geest is dan zelf het gevoel; door de overeenstemming van die innerlijke toestand met de omgeving, kan de geest met zijn omgeving meevoelen, meeleven. Door te willen is de geest in staat de eigen warmtetoestand zodanig te vormen, dat die in staat is de door het denken en voelen gevormde besluiten te bekrachtigen, zodat zij tot een uitspraak of handeling kunnen worden omgevormd.
Door de verbondenheid met het lichaam tijdens een bestaan op aarde, verkeert de geest in een toestand van onbewuste vereenzelviging met het stoffelijke bestaan en is daardoor grotendeels naar buiten gekeerd; de meeste mensen zijn zich daardoor nauwelijks bewust van de werkzaamheid van de geestelijke vermogens in zichzelf.

terug naar de Inhoud

2. De vermogens en de hersenschors
Bij de zintuiglijke en gedragsmatige wisselwerking tussen de buitenwereld en de binnenwereld van de geest gaat het bij de vermogens om de wisselwerking tussen de geest, de ziel (de uitstraling van de werkzame geest, die dienst doet als overdrachtsmiddel) en de hersenen. Bij het waarnemen, denken en willen gaat het daarbij in het bijzonder om bepaalde gebieden van hersenschors: de gezichtscentra, de homunculi, de spraakcentra en de geheugengebieden. Het gaat daarbij om lichtbeelden die door de wilskracht met de nodige geestkracht zijn vermengd en die door de ziel heen met die gebieden worden verbonden of die omgekeerd vanuit de schors in de ziel worden gevormd. 2)

- Waarnemen. Bij het waarnemen worden eerst door indrukken vanuit de omgeving de prikkelgevoelige zintuigcellen in werking gezet. Over de daarmee verbonden sensorische zenuwen wordt een reeks prikkels naar het centrale zenuwstelsel geleid. In de schors aangekomen wordt het erbij behorende netwerk van neuronen werkzaam, waardoor er een magnetisch veld wordt gevormd dat overeenkomt met de kenmerken van het waargenomen beeld. Hun magnetische uitstraling werkt in op de ziel (enigzins zoals een hologram). Er wordt daardoor vervolgens in de ziel een lichtbeeld gevormd, dat een afdruk is van het beeld uit de buitenwereld, dat daarvóór op de zintuigen en de hersenschors heeft ingewerkt. Dat lichtbeeld kan tenslotte door de geest, die in het midden van de ziel verblijft, worden waargenomen.

- Denken. Bij denken gaat het om een lichtbeeld, het denkbeeld, dat de geest zelfscheppend in zichzelf als de bolvormige wolk van licht en warmte heeft gevormd. Door de geesteshand heen kan de geest dat beeld verbinden met het gebied van Broca, het taalgebied in de schors dat de woordenschat bevat, en dat naast het gebied ligt, dat in de homunculus het hoofd en de keel vertegenwoordigt; aan de andere kant daarvan ligt het gebied van Wernicke waar de betekenis van de woorden is vastgelegd. Tijdens het leren van woorden heeft de geest de woorden in beide gebieden vastgelegd in de vorm van netwerken van neuronen.
Het gebied van Broca is het motorische gebied, daar liggen die neuronnetwerken die met het uitvoeren van de bewegingen van longen, strottehoofd, tong en lippen te maken hebben om de gekozen woorden te kunnen vormen, die bij het denkbeeld passen. Vanuit dit gebied worden door de mond de woorden gevormd, die uitdrukking geven aan de betekenis van het denkbeeld.

- Willen. Bij willen gaat het om een lichtbeeld van het besluit te gaan handelen. Dat lichtbeeld wordt door de wil met geestelijke warmte vermengd, waardoor het wordt bekrachtigd. Vervolgens drukt de geest door de geesteshand heen dat lichtbeeld af op die delen van de homunculus, die met de spieren samenhangen die nodig zijn om de handeling uit te voeren.

- Voelen. Bij het voelen gaat het om de algehele gemoedstoestand - wat een geestelijke warmtetoestand is binnen de geest als bolvormige wolk - en een wisselwerking met de ziel, de uitstraling van de geest. De geestelijke warmtetoestand straalt uit in de ziel, waarin die warmtetoestand als stromingen van kleuren zichtbaar is. Vervolgens werkt deze uitstraling, zo nodig met wilskracht vermengd, in op schorsgebieden die in het inwendige van de hersenen verscholen liggen; dit zijn in het bijzonder de orbitofrontale schors (achter de frontale schors gelegen) en de cingulate schors (de schors in het midden van de hersenen).
Deze gebieden behoren tot het oude gedeelte van de schors, die rondom de tussenhersenen (het diëncefalon) zijn gelegen. Samen met de thalamus, de hypothalamus en een aantal kernen onderin de hersenen, de basale kernen, wordt dit gedeelte het limbische systeem genoemd (van Latijn ‘limbus’, zoom, de zoom van de hersenschors, de plaats waar de schors ontspringt uit de tussenhersenen). Tot het limbische systeem behoren ook de centra die de hormoonproductie in het lichaam regelen.

Aangezien een gevoel een warmtetoestand is, is het van zichzelf al een kracht zoals de wil; daardoor kan een gevoel uit zichzelf en ongericht (in tegenstelling tot het denken) inwerken op neuronen (op de natriumionconcentratie nabij de sensoren van de natriumionkanalen in het membraan van neuronen in die schorsgedeelten 2)) en zo de werkzaamheid ervan beïnvloeden. Er is hierbij niet sprake van een gerichte wilshandeling zoals bij het denken, maar van een onbewuste beïnvloeding van de werking van zenuwcellen.
De door gevoelens, stemmingswisselingen en emoties opgewekte neuronale activiteit vindt plaats in de corticale netwerken van het orbitofrontale gebied en het voorste deel van de gyrus cinguli, die in de rechter hemisfeer liggen. 3) In die gebieden liggen de neuronen die voor de geestelijke warmtetoestand gevoelig zijn en er onmiddellijk op reageren. Door het opkroppen van wrok of frustraties of door emotionele overbelasting wordt dit gebied ontregeld. Hier worden ook de gevoelens ervaren die samenhangen met beloning en straf, evenals gevoelens van blijdschap en welbevinden.
In het limbische systeem zijn allerlei onderdelen door zenuwbanen met elkaar zijn verbonden. De orbitofrontale cortex bijvoorbeeld is verbonden met de hypothalamus en daardoor met de wisselwerking tussen de hypofyse en de bijnieren. Daardoor heeft dit schorsgedeelte ook een aansturende werking op de aanmaak van hormonen - fysiologisch actieve stoffen die samenhangen met gemoedsaandoeningen - die door de bloedsomloop worden vervoerd. De gemoedsgesteldheid heeft door dit alles een rechtstreekse invloed op de werkzaamheid van zenuwen en hormonen, en daarmee vanuit het limbische systeem op de werking van organen zoals hart, maag en darmen.

Omgekeerd bezitten de neuronen in het orbitofrontale gebied zelf ook weer receptoren voor hormonen zoals noradrenaline, dopamine, serotonine en oxytocine. Dat heeft tot gevolg dat niet alleen een bepaalde gemoedsgesteldheid door de invloed ervan op de neuronen in het orbitofrontale gebied een invloed uitoefent op de hormoonproductie en orgaanwerking, maar doordat zij ook de receptoren ervoor bezitten, zijn zij omgekeerd ook gevoelig zijn voor veranderingen in de hormoonconcentratie; die kan bijvoorbeeld kunstmatig verhoogd of verlaagd zijn door de remmende of bevorderende werking van geneesmiddelen.
De remmende werking bijvoorbeeld van een bepaalde groep antidepressiva (SSRI’s, selectieve serotonine-heropnameremmers) op de heropname van serotonine uit de synaptische spleet, veroorzaakt een verhoogde concentratie van deze stof aldaar, wat ook in de neuronen van het orbitofrontale gebied plaatsvindt. Door de wisselwerking tussen geest en stof die daar geschiedt, ervaart de geest omgekeerd de verhoogde werkzaamheid van deze neuronen in de ziel. Werkzame neuronen stralen een magnetisch veld uit, dat de ziel beïnvloedt en daarmee ook de geestestoestand (zoals ook beschreven bij het waarnemen).

De pijngewaarwording en pijnbeleving verloopt als volgt. Er zijn in het zenuwstelsel twee soorten pijngeleidende zenuwvezels: de laterale en mediale. De laterale vezels lopen door de thalamus naar de sensorische homunculi in de pariëtale schors. Daardoor wordt de geest zich bewust wáár de pijn vandaan komt en welke plaats in het lichaam gekwetst is geraakt; dit is de pijngewaarwording. De mediale pijnvezels lopen door de hersenstam naar het limbische systeem, in het bijzonder naar de achterste cingulate schors; daar wordt de pijnbeleving opgewekt in de geest.
Daar bevinden zich namelijk de neuronen die voor de gemoedstoestand gevoelig zijn, maar het omgekeerde is ook het geval. Worden deze neuronen werkzaam door de daar aankomende prikkels, dan wordt er in hun netwerken een magneetveld opgewekt dat de ziel beïnvloedt. Deze verstoring van de ziel wordt door de geest opgemerkt als een pijnsignaal dat met een onlustgevoel gepaard gaat vanwege de gevoelsgebonden aard van deze neuronen. Wordt door het toedienen van een pijnstiller de voorgeleiding van pijnprikkels geremd, dan verdwijnt deze verstoring in de ziel en houdt de oorzaak van het onlustgevoel op te bestaan.

terug naar de Inhoud

3. Samenvatting van het neurohormonale systeem 3) 4)
Het zenuwstelsel en de bloedsomloop zijn beide organen die in het hele lichaam een regelende invloed hebben. De taak van het zenuwstelsel is in het algemeen om een snelle, meestal kortdurende werking uit te oefenen op organen, terwijl hormonen meer werkzaam zijn voor de lange duur. Het zenuwstelsel verzendt boodschappen door middel van neuronen, waarin een zenuwprikkel wordt voortgeleid door middel van een golf van in- en uitstromende natrium- en kaliumionen. Deze prikkel is een elektrobiochemisch verschijnsel dat, bij het doelorgaan aangekomen, dat orgaan in werking zet. 2)
De bloedsomloop verzendt boodschappen door middel van boodschappermoleculen, de hormonen. Deze stoffen worden door hormoonklieren aan het bloed afgegeven, nadat zij neuronaal of hormonaal in werking zijn gezet. Er zijn tientallen soorten hormonen die hun activerende of remmende werking uitoefenen door middel van tientallen soorten receptoren op het membraan van lichaamscellen.

Het limbische systeem als onderdeel van het centrale zenuwstelsel
Vereenvoudigd voorgesteld liggen de gebieden die met gevoelsmatig en emotioneel gedrag te maken hebben in het ‘hart’ van de hersenen, tussen de hersenstam eronder en de hersenschors erboven; om die gebieden heen ligt een gebied van verbindende zenuwvezels (de witte stof) en daaroverheen ligt de grijze stof, de neuronen die de hersenschors vormen. Het midden van de hersenen omvat een aantal organen, met de zenuwknopen en hormoonkernen in de thalamus, hypothalamus (regeling van het autonome zenuwstelsel) en hypofyse (regeling van het hormoonstelsel) als het belangrijkste middelpunt;
daaromheen liggen een aantal z.g.n. subcorticale kernen zoals de epithalamus, de voorste kernen van de thalamus, en de basale kernen, zoals de hippocampus en de amandelkernen;
en daar weer omheen ligt het oudste deel van de hersenschors, dat, aansluitend op de thalamus, a.h.w. de zoom van de grote hersenen (het telencefalon) vormt. Dit schorsgedeelte omvat o.a. de orbitofrontale schors, de gyrus cinguli (de cingulate, ‘kransvormige’ cortex) en de gyrus hippocampi (de hippocampus).
Dit oudste deel van de hersenschors is de limbische schors en het gehele systeem, d.w.z. de cingulate cortex, de kernen en hypothalamische kernen, het limbische systeem. Dit systeem is in de hersenen de stoffelijke tegenhanger van gevoelsmatig en emotioneel gedrag. Elektrische prikkeling van verschillende gebieden van het limbische systeem veroorzaken bij het dier uitingen van emotioneel gedrag zoals angst, afweer, het opzetten van de haren, grommen, pupilverwijding en woede-aanvallen, maar afhankelijk van de plaats ook lustgewaarwordingen bij het nuttigen van voedsel en bij de mens bij de voortplanting.
Onder de subcorticale kernen neemt de amandelkern een bijzondere plaats in. Door prikkeling ervan kunnen alle mogelijke gedragseffecten worden opgeroepen, die ook gezien worden bij prikkeling van bepaalde delen van de hypothalamus. De amandelkernen vervullen een functie bij de regulering van het emotionele gedrag. Hier worden ook herinneringen aan aangrijpende gebeurtenissen bewaard in de vorm van neuronale netwerken en later aan hoger gelegen delen van de hersenschors doorgegeven en daar vastgelegd. Datzelfde gebeurt in de hippocampus met nieuw opgedane kennis en de herinneringen aan gebeurtenissen.
Het verwijderen van delen van de limbische schors bij dieren gaat gepaard met stoornissen in het emotionele gedrag. Bij de mens zal dat niet anders zijn, aangezien de limbische systemen van mens en dier met elkaar overeenkomen.

De hormonen 3) 5)
Adrenaline is zowel hormoon als neurotransmitter, werkzaam in de synaptische spleet. Het behoort tot de catecholamines en wordt aangemaakt in het bijniermerg en in sommige zenuwcellen. Het verhoogt de bewustzijnstoestand en de energietoestand van het lichaam. Adrenaline wordt aan het bloed afgegeven bij gespannenheid, angst en woede. Grote hoeveelheden komen vrij bij de vecht- of vluchtreactie.
Noradrenaline is zowel neurotransmitter als hormoon. Het behoort tot de catecholamines; als neurotransmitter komt hij voor in de hersenen en in de zenuwuiteinden van het sympatische zenuwstelsel; als hormoon wordt het in het bijniermerg aangemaakt en aan het bloed afgegeven. Het heeft een opwekkende werking, vergelijkbaar met adrenaline. Personen met te weinig noradrenaline voelen zich depressief, maar met teveel opgewonden, euforisch, gespannen of angstig, afhankelijk van de stemming en van andere neurotransmitters, zoals serotonine.
Dopamine is een neurotransmitter en soms als hormoon werkzaam. Het behoort tot de catecholamines.
In de hersenen bevinden zich zenuwbanen die gevoelig zijn voor dopamine zoals in de voorhoofdskwab en de basale kernen. Er zijn acht dopaminerge circuits in de hersenen. De mesolimbische zenuwbaan heeft een functie bij de regulatie van emotioneel gedrag, in het bijzonder gedrag dat bepaald wordt door beloning en straf. De orbitofrontale schors is onderdeel van het limbisch systeem en speelt een rol bij motivatie en emotionele reacties. In de genoemde zenuwbaan wordt dopamine vrijgemaakt in de basale ganglia en vervolgens naar de frontale hersengebieden vervoerd. Dopamine speelt een rol bij genot en gevoelens van blijdschap en welbevinden.
Serotonine is een neurotransmitter. Het is een tryptamine. Het wordt afgegeven door serotonerge neuronen in de hersenen die naar verschillende gebieden lopen, waaronder de prefrontale cortex. Dit gebied speelt een rol bij verslaving en agressie. Serotonine heeft een opwekkende werking. Het speelt een rol bij de stemming, zelfvertrouwen, emotie, seksuele activiteit en eetlust.
Oxytocine is zowel hormoon als neurotransmitter. Het is een cyclisch nonapeptide dat wordt aangemaakt in de hypothalamus. Het heeft een aantal functies waaronder de contractie van glad spierweefsel in de baarmoeder en de toeschietreflex bij borstvoeding. Het wordt tijdens sociale interactie en seksuele activiteit vrijgemaakt uit de hypothalamus en opgenomen in het limbische systeem.
Het wordt aangemaakt bij goed onderling contact, zoals bij aankijken, aanraken, knuffelen en vrijen, en een gevoel van vertrouwdheid en verbondenheid. Het komt vrij bij vriendschappelijke contacten die met aangename gevoelens gepaard gaan en groepsgedrag; en bij de binding tussen moeder en kind, en het verrichten van zorgtaken.
Endorfines zijn neurohormonen. Het zijn polypeptiden. Zij bevinden zich in de hersenen in het presynaptische deel van de synaps en hebben hun receptoren in het postsynaptische membraan. Daar veroorzaken zij onderdrukking van de pijnprikkel, een geluksgevoel en euforie.

Een hele reeks van gemoedstoestanden wordt door de eigenschappen van hormonen weergegeven. Gevoelens hebben daardoor ook een rechtstreekse lichamelijke uitwerking op allerlei organen: hart, bloedvaten, huid, maag, darmen, vermoeidheidstoestand. Vandaar ook dat gevoelens met lichamelijke gewaarwordingen worden gelijkgesteld.

Literatuur
1. F. van Leeuwen, Geestkunde; Boekenplan, 2010
2. F. van Leeuwen, Gamma, tijdschrift van Stichting Teilhard de Chardin; jrg. 19 (2012), nr. 2 en 3
3. Bernards, J.A. en Bouman, L.N., Fysiologie van de mens; Bohn, Scheltema en Holkema, 1976
4. Het limbische systeem, een mogelijke verklaring voor onbegrepen lichamelijke klachten; Huisarts en Wetenschap, redactioneel artikel; jaargang 2003, nr. 11
5. Wikipedia


terug naar de tijdschriftartikelen






^