Kahlil Gibran - De Profeet

Uitgeverij Mirananda 1976 ISBN 90.6271.507.9
Vertaling: Carolus Verhulst


Kahlil Gibran (1883-1931)
Het huwelijk
Toen sprak Almitra opnieuw en zei: "En wat kunt ge ons zeggen over het huwelijk?"
En hij antwoordde: "Tezamen zijt gij geboren en tezamen zult ge voor immer zijn.
Gij zult tezamen zijn, als de witte vleugelen van de dood uw dagen verstrooien.
Ja, gij zult zelfs tezamen zijn in Gods stille herinnering."

"Maar laten er tussenruimten zijn in uw tesamen zijn.
Laat de winden des hemels tussen u dansen."

"Heb elkander lief, maar maak van de liefde geen band:
Laat zij veeleer zijn een golvende zee tussen de kusten van uw geesten."

"Vul elkanders bekers, maar drink niet uit dezelfde beker.
Geef elkander van uw brood, maar eet niet van hetzelfde stuk."

"Zing en dans tezamen en weest blijde, maar zijt ieder van u alleen,
zoals de snaren van een luit op zichzelf zijn, al doortrilt hen dezelfde muziek."

"Geef uw harten, maar geef ze niet aan elkander in bewaring,
want alleen de Hand des Levens kan uw harten bevatten."

"En sta tezamen, maar niet te dicht bijeen:
want de zuilen van de tempel staan ieder op zichzelf,
en de eik en de cypres groeien niet in elkanders schaduw."

Een moeder
En een vrouw, die een kindje aan haar boezem drukte, zei:
"Spreek tot ons over kinderen."
En hij zeide: "Je kinderen zijn je kinderen niet.
Zij zijn de zonen en dochteren van 's levens hunkering naar zichzelf.
Zij komen door je, maar zijn niet van je en hoewel zij bij je zijn, behoren ze jou niet toe."

"Jij mag hun geven van je liefde, maar niet van je gedachten,
want zij hebben hun eigen gedachten.
Jij mag hun lichamen huisvesten, maar niet hun geesten,
want hun geesten toeven in het huis van morgen,
dat je niet kunt bezoeken, zelfs niet in je dromen.
Je mag proberen hun gelijkwaardig te worden, maar tracht hen niet aan je gelijk te maken.
Want het leven gaat niet terug, noch blijft het dralen bij gisteren."

"Jullie zijn de bogen, waarmee je kinderen als levende pijlen worden weggeschoten.
De boogschutter ziet het doel op de weg van het oneindige
en hij buigt je met zijn kracht, opdat zijn pijlen snel en ver zullen vliegen.
Laat het gebogen worden door de hand van de boogschutter een vreugde voor je zijn:
want zoals hij de vliegende pijl liefheeft, zo mint hij ook de boog die standvastig is."

Een rechter
Toen trad een van de rechters der stad naar voren en zei: "Spreek tot ons over misdaad en straf."
En hij antwoordde: "Wanneer je geest gaat zwerven met de wind,
doe je, alleen en onbewaakt, anderen en dus ook jezelf kwaad.
En daarom moet je aan de poort der zaligen kloppen en een wijle ongehoord wachten."

"Als de oceaan is het goddelijke in jezelf; het blijft eeuwig onbesmeurd.
En als de ether heft het enkel de gevleugelden.
Ja, de zon gelijk is het goddelijke in jezelf,
het kent de wegen van de mol niet, noch zoekt het de holen der slangen.
Maar het goddelijke in jezelf verblijft niet alleen in je wezen."

"Veel in je is nog mens en veel in je is nog niet aan het mens-zijn toe,
maar is een vormloze dwerg, die slaapwandelt in de nevel, zoekend naar zijn eigen ontwaken.
En over de mens in je zou ik thans willen spreken.
Want hij, en niet het goddelijke in jezelf, noch de dwerg in de nevel, kent de misdaad en haar straf."

"Vaak heb ik je over iemand die iets verkeerd heeft gedaan, horen spreken
als ware hij niet een der jouwen, maar een vreemde en een indringer in je wereld.
Maar ik zeg dat, evenmin als het heilige en rechtvaardige kan opstijgen
boven het hoogste dat in ieder van jullie is,
het verkeerde en zwakke kan dalen beneden het laagste dat ook in je schuilt.
En evenmin als een enkel blad geel kan worden
zonder het stille medeweten van de ganse boom,
kan ook de boosdoener kwaad doen zonder de verborgen wil van jullie allen."

"Als in een optocht trek je tezamen op naar het goddelijke in jullie zelf.
Je bent de weg en je bent die haar bewandelen.
En wanneer een van jullie valt, valt hij voor hen die achter hem komen,
een waarschuwing tegen het struikelblok.
Ja, en hij valt ook voor wie voor hem gaan, die hoewel sneller en zekerder van voet,
toch het struikelblok niet opzij schoven."

Een priesteres
En de priesteres sprak opnieuw, zeggende: "Spreek tot ons over rede en hartstocht."
En hij antwoordde, zeggende: "Je geest is vaak een slagveld,
waarop je rede en je oordeel strijd voeren met je hartstocht en je lust.
Hoe gaarne zou ik de vredestichter zijn in je geest, en de disharmonie
en de tweedracht van je elementen doen verkeren in eenheid en melodie.
Maar hoe kan ik, tenzij jezelf ook vredestichter bent, ja meer nog al je elementen liefhebt?"

"Je rede en je hartstocht zijn het roer en de zeilen van je zeevarende geest.
Indien de zeilen of het roer breken, kun je enkel voortdobberen en drijven,
of stilliggen in het midden van de zee.
Want de rede, zo zij alleen heerst, is een beperkende macht;
en de hartstocht, waarop niet wordt gelet, is een vlam die ter eigen vernietiging brandt.
Laat dus je geest je rede aanwakkeren tot de hoogte der hartstocht, opdat zij moge zingen,
En laat hij je hartstocht met rede leiden, opdat je hartstocht moge leven
door haar eigen dagelijkse wederopstanding en als de phoenix herrijzen uit haar eigen as."

"Ik zou willen, dat je je oordeel en je lust zag als twee beminde gasten in je huis.
Voorzeker zou je de ene gast niet meer eren dan de andere:
want wie meer aandacht schenkt aan de een, verliest de liefde en het geloof van beide.
Wanneer je zit tussen de heuvelen in de koele schaduw der witte populieren,
delend in de vrede en de rust van verre velden en landouwen,
laat dan je hart in stilte zeggen: 'God rust in de rede.'"

"En wanneer de storm losbarst, de machtige wind het woud geselt
en donder en bliksem de majesteit des hemels verkondigen,
laat dan je hart vol ontzag zeggen: 'God jaagt voort in hartstocht.'
En daar je een ademhaling bent in God's heelal en een blad in God's woud,
moet ook jij rusten in de rede en voortjagen in hartstocht."

Een man
En een man zei: "Spreek tot ons over zelfkennis."
En hij antwoordde, zeggende: "Je harten kennen in stilte
de geheimen van de dagen en de nachten.
Maar je oren dorsten naar de klank van 's harten kennis.
Je zou in woorden willen kennen wat je altijd in gedachten hebt gekend.
Je zou met je vingers het naakte lichaam van je dromen willen betasten."

"En zo is het goed. De verborgen bron van je geest moet opwellen
en murmelend naar de zee stromen; en de schat uit je oneindige diepten
zal aan je ogen geopenbaard worden.
Maar laat er geen weegschaal zijn om je onbekende schat te wegen;
en peil niet de diepten van je kennis met staf of dieplood.
Want jij zelf bent een grenzeloze en onmetelijke zee."

"Zeg niet: 'Ik heb de waarheid gevonden,' maar liever: 'Ik heb een waarheid gevonden.'
Zeg niet: 'Ik heb het pad der geest gevonden,' zeg liever:
'Ik ben de geest op mijn pad tegengekomen.'
Want de geest gaat langs alle paden.
De geest wandelt niet langs een lijn, noch groeit zij als een riet.
De geest ontplooit zich als een lotus met talloze bloembladen."

Een leraar
Toen zei een leraar: "Spreek tot ons over onderwijzen."
En hij zei: "Geen mens kan je openbaren dan wat reeds half slapend
in de dageraad van je kennis ligt
.
De leraar die in de schaduw van de tempel wandelt, te midden van zijn leerlingen,
geeft niet van zijn wijsheid, maar veeleer van zijn geloof en zijn liefde.
Zo hij inderdaad wijs is, nodigt hij je niet uit het huis van zijn wijsheid binnen te treden,
maar hij leidt je naar de drempel van je eigen geest."

"De sterrenkundige mag je vertellen van zijn inzicht in de ruimte,
maar hij kan je zijn inzicht niet geven.
De musicus moge zingen over het ritme dat de ganse ruimte vervult,
maar hij kan je niet het oor geven dat het ritme vasthoudt,
noch de stem die het weerkaatst.
En hij die onderlegd is in de wetenschap der getallen kan vertellen
over de gebieden van gewicht en maat, maar hij kan je daar niet brengen.
Want het visioen van de ene mens leent zijn vleugelen niet aan een ander.
Want zoals een ieder van jullie alleen staat in God's kennis,
zo moet een iegelijk alleen zijn in zijn kennis van God en in zijn begrip van de aarde
."

Een priesteres
Toen zei een priesteres: "Spreek tot ons over het gebed."
En hij antwoordde, zeggende: "Je bidt in je wanhoop en in je nood; hoe zou ik wensen
dat je ook in de volheid van je vreugde en in de dagen van overvloed kon bidden."

"Want wat is gebed anders dan je uitstroming in de levende ether?
En indien het je goed doet je duisternis in de ruimte uit te storten,
moet het je blijdschap geven ook het ontwaken van je hart uit te storten.
En indien je enkel wenen kunt, wanneer je geest je tot het gebed roept,
moet hij je telkens opnieuw aansporen, totdat je, hoewel wenend, toch lachend komt."

"Wanneer je bidt, stijg je op naar boven om hen te ontmoeten
die op hetzelfde ogenblik bidden en die je behalve in het gebed
misschien nooit zou ontmoeten.
Je bezoek aan die onzichtbare tempel dient dan ook enkel ter vervoering en zoete omgang.
Want indien je de tempel met geen andere bedoeling dan om te vragen zou binnengaan,
zul je niet ontvangen: en indien je haar zou binnengaan om jezelf te verootmoedigen,
zul je niet worden verhoogd.
Of zelfs indien je zou gaan om het goede over anderen af te smeken,
zul je niet worden verhoord.
Het is genoeg dat je de onzichtbare tempel binnengaat."

Ik kan je niet leren hoe je met woorden moet bidden.
God luistert niet naar je woorden, tenzij hij ze zelf door je lippen spreekt.
En ik kan je niet het gebed van zeeën en wouden en bergen leren.
Maar jij die uit de bergen en wouden en zeeën bent geboren,
jij kunt hun gebed in je hart vinden.
En indien je luistert in de stilte van de nacht, zul je hen in stilte horen zeggen:
'Onze God, die onze gevleugelde geest zelf is,
het is jouw wil die in ons het willen werkt.
Het is jouw verlangen in ons dat hunkert.
Het is jouw drang in ons die onze nachten, die de jouwe zijn,
wil doen verkeren in dagen, die ook de jouwe zijn.
Wij kunnen je niets vragen, want je kent onze noden,
voor zij in ons geboren worden.
Je bent wat wij nodig hebben; en ons meer gevend van jezelf, geef je ons alles.'"

Een dichter
En een dichter zei: "Spreek tot ons over de schoonheid."
En hij antwoordde: "Waar zul je de schoonheid zoeken en hoe zul je haar vinden,
tenzij zij zelf je weg en gids is?
En hoe zul je van haar spreken, indien niet zij je woorden weeft."

De bedroefden en gekrenkten zeggen: "De schoonheid is zacht en vriendelijk.
Als een jonge moeder, half verlegen om haar eigen heerlijkheid, wandelt zij onder ons."
En de hartstochtelijken zeggen: "Neen, de schoonheid is iets machtigs en ontzagwekkends.
Als een storm doet zij de aarde onder ons en de hemel boven ons schudden."

De vermoeiden zeggen: "De schoonheid komt met zacht gefluister.
Zij spreekt in onze geest. Haar stem geeft zich over aan onze stilten als een zwak licht,
dat trilt uit angst voor de schaduw."
Maar de rustelozen zeggen: "Wij hebben haar schreeuw tussen de bergen gehoord,
en met haar kreten kwam de klank van hoeven, het klepperen van vleugels
en het gebrul van leeuwen."
's Nachts zeggen de wakers der stad: "De schoonheid zal met de dageraad
in het oosten verrijzen."
En op de middag zeggen de zwoegers en de zwervers:
"Wij hebben haar vanuit de vensters der zondsondergang over de aarde zien leunen."
In de winter zeggen de door sneeuw gebondenen: "Zij zal komen met de lente,
huppelende over de heuvelen."
En in de zomerwarmte zeggen de oogsters: "Wij hebben haar zien dansen
met de herfstblaren, en wij zagen een sneeuwvlaag in haar haar."

"Al deze dingen heb je van de schoonheid gezegd,
maar in werkelijkheid had je het niet over haar, maar over de onbevredigde behoeften,
en de schoonheid is geen behoefte, maar een extase.
Zij is geen dorstende mond, noch een uitgestrekte ledige hand.
Maar veeleer een ontvlamd hart en een verrukte geest.
Zij is niet het beeld dat je zou willen zien, noch het lied dat je zou willen horen,
maar veeleer een beeld dat je ziet, al sluit je je ogen
en een lied dat je hoort, ook al sluit je je oren.
Zij is niet het sap in de gegroefde bast, noch een vleugel aan een klauw gehecht,
maar veeleer een eeuwig bloeiende tuin en een heirschare van engelen eeuwig in vlucht."

"Volk van Orphalese, schoonheid is leven wanneer het leven haar heilig gelaat onthult.
Maar jij bent het leven en jij bent de sluier,
de schoonheid is de eeuwigheid die in een spiegel zich zelf beschouwt.
Maar jij bent de eeuwigheid en jij bent de spiegel."


terug naar het literatuuroverzicht






^