Persoonlijkheidsleer, karakterologie en typologie

Een samenvatting om inzicht te krijgen in de werkzaamheid van de geest en zijn persoonlijkheid, bij jezelf en je medemens.

Persoonlijkheid en karakter
De karakterologie stelt zich de vraag wat de grondeigenschappen zijn van het karakter en wat het wezen is van de persoonlijkheid en het zelfbewustzijn. Karakter is een geheel van kenmerken of trekken, die bij de mens tot uiting komen in het gedrag. Persoonlijkheid is een kwaliteit van die kenmerken, een individuele en unieke wijze van zijn.
De persoonlijkheid is het geheel van kenmerken van in het bijzonder de persoon, de menselijke geest; het begrip karakter is veel algemener, ook een landschap kan een karakter hebben, maar geen persoonlijkheid.
Elk psychologisch vermogen (geestelijk vermogen) heeft met het karakter te maken. Welke zijn nu deze vermogens en wat is de structuur ervan? Reeds sinds de oudheid heeft de mens zich met dit probleem bezig gehouden. De oudste typologie (een type is een persoon met een bepaalde groep kenmerkende trekken) is de astrologie. Hierin worden typen beschreven, karakters waarin één kenmerk op bijzondere wijze is ontwikkeld (en wat herkenbaar is in het gedrag van dieren of mensen, of de eigenschappen van voorwerpen).
Plato en Aristoteles onderscheidden reeds de cognitieve (denken), affectieve (voelen) en conatieve (willen) processen. Hippocrates onderscheidde temperamentstypen, graden van intensiteit van het instinctieve proces.

Reflexboog en verwerking
Pas sinds honderd jaar, zo oud als de jongste der wetenschappen is: de psychologie, wordt er weer over het karakter nagedacht en geëxperimenteerd. Daarbij blijken tal van psychische processen analoog te zijn aan de 'fysiologische reflexboog', die als volgt verloopt: 1. afferente prikkel, 2. centrale prikkel verwerking, 3. efferente prikkel (afferent is: vanuit de periferie (zintuigen) naar het centrale zenuwstelsel; efferent is: vanuit het centrum naar de periferie (spieren, hormonale klieren)).
Psychologisch gezien betekent dit: 1. informatie opname, 2. informatie verwerking, 3. de hieruit volgende handeling. Dit blijkt een algemeen geldend proces te zijn dat door de meeste onderzoekers wordt herkend: het werk van vrijwel allen is hierin onder te brengen.

De experimentele en de begrijpende methode
Er zijn twee benaderingswijzen in het onderzoek: de experimentele en de 'begrijpende' (fenomenologische). De eerste houdt zich bezig met de uiterlijk waarneembare processen: de gewaarwording en de handeling; de laatste met de inwendige, onzichtbare processen, het denken en het voelen (het redelijke en zedelijke oordeel). Beide zijn eenzijdig en moeten elkaar aanvullen.
De meest rigoureuze methode is het behaviourisme (de Amerikaan Skinner): er wordt alleen gekeken naar 'wat erin gaat' (de input) en naar 'wat eruit komt' (de output), de er tussen liggende 'processing' (verwerking) ging pas later meetellen. Volgens het behaviourisme is alles aan te leren of af te leren.
De begrijpende methode richt zich juist op het innerlijke gebeuren, door middel van het invoelende en meedenkende vermogen, het vermogen dat iedere 'mensenkenner' (psycholoog) gebruikt. De mens wordt daarbij als een geheel gezien en niet opgesplitst in functies.
De biologie levert wel een analogie, maar kan niet de werking van de geest (waarnemen, denken, voelen en willen) verklaren, noch het biologische substraat - de plaats waar dit in de hersenen gebeurt - aanwijzen. De neurofysioloog Eccles neemt de 'liaisonhersenen' (verbindingshersenen) aan, de plaats van de geest-hersenen interactie; hij neemt aan dat dit in het voorhoofd (de frontale lobben) gebeurt.

Carl Gustav Jung
Jung maakt onderscheid tussen instellings- en functietypen. Het denken van vele onderzoekers vóór hem vat hij samen in twee typen: het introverse (van introversus: naar binnen gekeerd) en het extraverse (van extraversus: naar buiten gekeerd) instellingstype. Het gaat hierbij om de richting van de aandacht en of subjectieve dan wel objectieve overwegingen de doorslag geven bij de besluitvorming (door denken en voelen) en de handeling (willen). Bij eenzijdige ontwikkeling van de bewust beheerste instelling werkt de andere instelling compenserend vanuit het onbewuste in een poging het psychische evenwicht te herstellen, te reguleren. Door de onderontwikkeldheid van die andere instelling loopt dit uit op problematisch gedrag.
De 'persona' is het geheel van de bewuste en ontwikkelde 'psychische functies' (volgens Jung: de gewaarwording, het denken, het voelen en de intuïtie) en de bewuste instelling, waarmee de aanpassing aan de buitenwereld wordt bewerkstelligd (de 'persona' is de rol die men speelt); de 'animus/anima' is de vaag bewuste of geheel onbewuste houding naar binnen toe, gekenmerkt door de onderontwikkelde functies en instelling, die zich buiten de bewuste beheersing om toch doorzetten in het gedrag als de persona te eenzijdig wordt.

Jung onderscheidt zoals gezegd vier functietypen: de gewaarwording, de intuïtie, het denken en het voelen. De wil is bij hem een hoeveelheid daadkracht die ter beschikking staat aan 'het bewuste ik' en die wordt gestuurd door denk- en gevoelsprocessen (de besluitvorming). In ieder mens zijn deze functies aanwezig; eenzijdige ontwikkeling van één van hen doet een type onstaan. Samen met de instellingswijzen vormen zich zo acht psychologische typen (waarvan de beschrijving overeenkomt met de numerologie en het enneagram).
Ook deze functies verhouden zich compenserend t.o.v. elkaar, het denken tegenover het voelen, de gewaarwording tegenover de intuïtie. Deze compensatie komt voort uit een instictieve, psychische autoregulatie, zoals ook biologische systemen die kennen.
Vanuit het collectieve onbewuste werkt de 'libido' (Latijn: 'ik wil'), de universele drijfkracht achter alle levensverschijnselen, die aanstuurt op een harmonische ontwikkeling en integratie van alle functies. Het psychologische proces dat hiervan het gevolg is noemt Jung het 'individuatie proces' (Latijn 'individuum': niet gedeeld). Stokt dit proces door eenzijdige ontwikkeling van één der functies, dan ontstaat min of meer een scheiding van 'het bewuste' (de bewust beheerste functies, het 'ik') en 'het onbewuste' (de niet beheerste functies), met een neurose als gevolg. Het bewuste (het 'ik') heeft geen band meer met de onbewuste instincten, die onbeheerst hun gang gaan.
Wordt de bewuste houding te eenzijdig, dan treedt projectie op van de onontwikkelde verdrongen functies op een geschikte projectiedrager, waardoor 'de ander' minderwaardig wordt.

De ontwikkelingstoestanden
Maeder en van der Hoop onderscheiden drie ontwikkelingstoestanden van de geest:
1. de instinctieve onbewuste eenheid van de functies,
2. de bewuste eenzijdige ontwikkeling van een der functies,
3. de bewust herstelde eenheid van de functies.

De overgang van 1 naar 2 verloopt min of meer geleidelijk tijdens de puberteit, de overgang van 2 naar 3 vereist zelfoverwinning: alleen immers door het bewust opgeven van het eenzijdige standpunt, krijgen de andere onontwikkelde functies een kans zich ook te ontwikkelen. Dit geschiedt zelden zonder ingrijpende levenservaringen zoals tegenslagen en daarmee samenhangende hulp.
Tijdens stresstoestanden kan er een regressie optreden van een hoger naar een lager niveau. Emotionele, autonome complexen kunnen doorbreken in het gedrag en het beeld van de persoonlijkheid compliceren.

Door het opvatten van het karakter als een dynamisch samenspel van functies, samen met begrippen als compensatie, individuatie, projectie (en introjectie), complex en regressie, ontstaat een uiterst levendig en veelzijdig beeld van het karakter, gegrondvest op het algemene geestelijke proces van waarnemen, denken, voelen en willen, en de uitwerking daarvan in de houding naar binnen en het gedrag naar buiten.

De persoonlijkheid maakt een ontwikkeling door die tot doel heeft de algehele bewustwording en beheersing van de functies en de instellingen; pas dan is de mens geheel zichzelf geworden.

Literatuur:
R. Assagioli - Over de wil
H.S.E. Burgers - Leonardo da Vinci's twaalf typen
J.H. van der Hoop - Nieuwe richtingen in de zielkunde
C.G. Jung - Psychologische typen
L. Klages - Grondslagen der karakterkunde
F. Künkel - Karakter, groei en opvoeding
H.C. Rümke - Inleiding in de karakterkunde
R. Steiner - Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden?


terug naar het literatuuroverzicht






^