Soendar Singh - Ik zie de hemel geopend


Uit het Engels vertaald door Anneke Hoekendijk en Frans Horsthuis
en door hen voorzien van bijbeltekstverwijzingen.

Inhoud
8. Een nieuwe naam
9. Ons bezit (persoonlijkheid)
10. Een eigen huis
11. Een vaderland
12. Volken
13. Gemeenschap
14. Samen groeien en bouwen
15. Een koninkrijk
16. Jezus, Koning der koningen
17. Eerstelingen
18. Medekoningen met Jezus
19. Een bruiloft
20. Nieuw Jeruzalem
21. Het huis van de Vader
22. De keerzijde
23. Ons antwoord
24. Colofon

Voorwoord
In 1974 verscheen dit boekje voor het eerst, van de hand van bovengenoemde schrijvers. Het ontstond als volgt: Een echtpaar had een dochtertje verloren aan jeugdkanker en raakte daardoor in grote geestelijke en psychische nood. Toen Anneke Hoekendijk de visioenen van Soendar Singh liet lezen (in het Engels) en met name het visioen, waarin een moeder haar jong overleden kind terugzag (zie blz. 29), vonden ze vrede en moedigden de schrijfster aan, die visioenen in het Nederlands te vertalen.
Later overkwam aan Frans Horsthuis het volgende: Op een bijbelbijeenkomst van overtuigde christenen viel het woord 'hemel'. "Daarover weten we natuurlijk weinig," zei iemand. "Maar Jezus is toch juist naar ons toe gekomen, om ons daarover heel wat te openbaren?" "Jawel, maar hoe het precies zijn zal, weten we niet. Dat moeten we maar afwachten."
Naar aanleiding daarvan besloot ik bij de Heer zelf te rade te gaan en het Nieuwe Testament in zijn geheel op dit thema door te lezen. Het resultaat was: driekwart schrift vol met teksten, alleen over dit onderwerp. Toen werd 't me pas duidelijk, hoeveel en hoe concreet er over de hemel wordt gesproken. Niemand die het Nieuwe Testament leest, zal serieus kunnen volhouden dat we er weinig van weten.
Uit de verzamelde teksten ontstond een artikel in een geestelijk maandblad. Daarna besloten de schrijvers die twee benaderingen, vanuit het Nieuwe Testament en de genoemde visioenen, samen te voegen: wat zegt de Schrift erover en hoe wordt dat bevestigd en geïllustreerd door de visioenen van Soendar Singh? Intussen is in 1992 de medeschrijfster van dit boekje, Anneke Hoekendijk, dat hemelse vaderland binnengegaan. (5)

Nu gebleken is, dat mensen, die met ziekte en dood werden geconfronteerd (en wie wordt dat niet vroeg of laat?) er steun en bemoediging door hebben ontvangen, groeide het besluit dit boekje wat te herzien en opnieuw uit te geven. Bovendien heeft de tegenwoordige verkondiging een dringende behoefte aan een vernieuwde, hoopvolle en inspirerende boodschap voor de toekomst. Bij de hedendaagse aardsgerichte kijk op leven en dood geve de Heer, die zelf als eerste uit de dood opstond, dat de blijde boodschap van dit boekje aan velen een nieuw vooruitzicht mag geven op wat ons te wachten staat. Het beste komt nog! F. Th. Horsthuis (6)

terug naar de Inhoud

Inleiding
Wat is het, dat de mensen van deze tijd steeds meer opjaagt? In het verkeer op de overvolle wegen wordt de snelheid maar opgevoerd. In de techniek zoekt men steeds snellere systemen. "Geen tijd!" hoor je telkens als excuus. Overspanning en onrust jagen het leven en het dagritme steeds verder op. Het lijkt, alsof de wereld, door haast voortgezweept, ergens diep beseft, dat ze weinig tijd meer heeft. Tijd tot nadenken wordt nauwelijks meer vergund of men gunt het zichzelf niet of komt er niet aan toe. Voor stilte is men bang. Is dat angst, te worden geconfronteerd met de leegte van zo'n bestaan en met de zinloosheid van zo'n maatschappij?
Bij het ouder worden, of als ziekte in je leven zijn intrede doet en als sterfgevallen zich in je familie of vriendenkring voordoen, dan kan 't ineens op je afkomen: Waar ben ik mee bezig? Wat is de zin van dit leven? En wat komt er dan? Waar ga ik naar toe? Binnenkort ben ik ook aan de beurt. En dan? Sta ik dan met lege handen voor God?
Jezus zei: "Ik ga heen om jullie een plaats te bereiden, opdat jullie daar zullen zijn waar Ik ben" 1). Is daar dan duidelijkheid over mogelijk? Onnadenkend wordt die vraag vaak weggewuifd: "Er is nog nooit iemand van teruggekomen." Maar Jezus dan? "Hij heeft zich met veel tekenen levend aan zijn leerlingen getoond" 2). Ja, Jezus is de betrouwbare getuige bij uitstek. "Ik zeg u de waarheid" 3), beklemtoonde Hij. Maar ook verder lezen we meermalen over contacten tussen hemelingen en mensen op aarde. Vaak zijn er engelen gezien, zowel in het oude als in het nieuwe Testament: "Dienende geesten, die er op uit worden gestuurd ten dienste van hen, voor wie het heil is weggelegd" 4).

Ook mensen verschijnen soms herkenbaar, zoals Mozes en Elia op de berg der verheerlijking 5). Na Jezus' opstanding verschijnen (7) veel verrezen heiligen 6). Ook in latere tijd horen we over verschijningen van Jezus zelf, maar ook van anderen. Vanuit de hemel is er dus soms contact met mensen hier op aarde. Maar ook omgekeerd. Soms wordt iemand van deze wereld opgenomen in die andere wereld, zoals Paulus, die "weggevoerd werd in de derde hemel en er onuitsprekelijke woorden hoorde" 7), of zoals Johannes, die op Patmos de hemel geopend zag 8), of als Stefanus, die zei: "Ik zie de hemel geopend en Jezus staande aan de rechterhand Gods" 9).

Zo zag ook Soendar Singh (over wie aanstonds meer) de hemel geopend:
Ik vroeg tijdens een visioen eens een bewijs uit de bijbel over die gemeenschap met de heiligen en toen werd ik verwezen naar de profeet Zacharias 10). Deze beschrijft, hoe een engel tegen de hogepriester Jozua zegt: "Als u op mijn wegen wandelt, zal ik u doen verkeren onder hen, die hier staan". En dat zijn geen engelen of aardse mensen, maar de heiligen in hun glorie. Als Jozua zijn opdracht zou vervullen, zou hij met de heiligen wandelen en bij hen zijn. En zijn vrienden zijn de zielen van volmaakte mensen.

Dit contact met de heiligen was voor de jonge kerk zo reëel, dat het een plaats kreeg in de geloofsbelijdenis van de apostelen: "Ik geloof in de gemeenschap der heiligen en in het eeuwige leven." Men beperkt dit soms tot de gemeenschap der christenen hier op aarde. Voor Jezus ligt echter de wezenlijke grenslijn niet tussen aardse stervelingen en hemelse wezens, maar tussen gelovigen en ongelovigen: "Wie in Mij gelooft, sterft niet: hij is al overgegaan van de dood naar het leven en komt ook niet in het oordeel." 11) Wie tot geloof in Jezus is gekomen, heeft de grensoverschrijding van dood naar leven al achter zich en sterft niet meer. (8)

Soms wordt er ook een ander bezwaar gemaakt: "Je moet de doden met rust 1aten." Maar is dit argument, door sommige christenen gemaakt, wel zo christelijk? Volgens Jezus is het onjuist degenen, die in de Heer ontslapen zijn, 'doden' te noemen. Hij weerlegt dat juist tegenover de sadduceeën. "Gij dwaalt," zegt Hij, "hebt gij dan niet gelezen, wat God tot u heeft gesproken toen Hij zei: 'Ik ben de God van Abraham, Izaak en Jakob'? Hij is toch niet een God van doden, maar een God van levenden." 12)
De lichamelijke dood betekent dus geen wezenlijke grens meer. Daarom zegt Jezus bijv: "Dit meisje is niet gestorven, maar slaapt." 13) En daarvoor werd Hij uitgelachen. Eveneens zegt Hij: "Lazarus is ingeslapen en Ik ga hem wekken." 14)
Maar als dit zo is, hoeven we ook niet zo krampachtig allerlei visioenen en verschijningen af te weren.
Wat God wel duidelijk verbiedt is, zelf contact met het hiernamaals proberen tot stand te brengen, zoals bijv. het spiritisme doet. Daarover is de bijbel heel duidelijk: "Als iemand de geest van een dode door zich laat spreken of een waarzeggende geest bezit, dan zal hij ter dood worden gebracht." 15) En "onder u mag niemand worden gevonden, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of de doden raadpleegt. Wie dat doet, is voor de Heer een afschuw ..." - "Maar," zo wordt er verder gezegd, "een profeet uit uw midden, zoals ik (Mozes) ben, zal Jahweh, uw God verwekken: naar Hem zult u luisteren." 16) En zo horen we dan op de berg der verheerlijking: "Deze is mijn Zoon, de Geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. Luistert naar Hém." 17)

Over het verschil tussen spiritisme en gemeenschap der heiligen zegt Soendar Singh:
Het spiritisme probeert boodschappen en tekenen van duistere geesten te krijgen, maar die zijn vaak zo onduidelijk en (9) bedrieglijk, dat zij hun volgelingen eerder van de waarheid verwijderen dan die naderbij brengen. Maar in mijn visioenen zie ik levendig en duidelijk ieder detail van de glorie van de geestelijke wereld, en ik heb de ervaring van een zichtbare en werkelijke gemeenschap met de heiligen temidden van de schitterende omgeving van die geestelijke wereld. Ik krijg er duidelijke opheldering over allerlei problemen.

Tot zover Soendar Singh. Inderdaad maakt het spiritisme mensen onrustig. Zelfs Samuël, die wordt opgeroepen, zegt: "Wat maakt u mij onrustig, door mij te laten opkomen?" 18)
Duidelijk onderscheiden zich hiervan visioenen en stemmen die van God uitgaan. Ze worden iemand gegéven, vooral als iemand in gebed is en de weg van de gehoorzaamheid gaat. Zo verging het Petrus op het dak in Joppe en ook Cornelius, de Romeinse hoofdman in Caesarea. 19) Eveneens de jonge Samuël in het heiligdom. 20)

Zo ontving ook Soendar Singh zijn visioenen:
Ik kan ze niet willekeurig oproepen, maar gewoonlijk, als ik in gebed of overdenking ben, worden mijn geestesogen geopend om voor een of twee uur in de hemel te zijn.

Iedereen zal eens in deze voor ons nu nog onzichtbare, maar reële wereld binnengaan. Daarom is het van belang, dat we ons hier al vertrouwd maken met deze werkelijkheid: de enige werkelijkheid die blijft en die zelfs nu al in ons aanwezig is: "Blijft in Mij zoals Ik in u." 21) "Weet gij niet, dat ge Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?" 22)
De hemel... nu al in ons aanwezig! En vanaf het punt, dat we in onze geestelijke groei hier hebben bereikt, zal daar ons leven verdergaan. (10) Het is dwaas, zich niet voor te bereiden op zo'n belangrijk ogenblik, waarvan heel ons verdere bestaan zal afhangen. "Wat baat het een mens, als hij de hele wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan zijn ziel." 23)
Trouwens hebben wij ook nu, voor dit leven, al niet zo'n ideaal nodig? Een louter aards, vergankelijk ideaal - en zeker een puur materialistische levensbeschouwing - houdt geen stand. We hebben een steunpunt buiten, boven dit aardse leven nodig. Archimedes zei al: "Geef mij een steunpunt buiten de aarde, dan zal ik de aarde uit haar voegen lichten." Daarom: "Laten wij ons oog alleen gericht houden op Jezus, die om de vreugde die voor Hem lag, het kruis op zich heeft genomen." 24) Als zelfs Hij dit nodig had, zullen wij dan - zeker in de moeilijke ogenblikken van het leven - niet een steunpunt in de toekomst nodig hebben, waaraan we ons kunnen optrekken? Jezus kende die heerlijke toekomst en bad: "Vader, Ik wil, dat ook zij bij Mij zijn waar Ik ben, om mijn heerlijkheid te zien." 25)
Dat is geen vlucht in de toekomst. Integendeel, het getuigt van werkelijkheidszin, dat we rekening houden met onze toekomst. Men vindt het immers wel normaal, zich te verzekeren tegen allerlei dingen, die niet te verzekeren zijn. Wat te denken van de enige waardevaste verzekering, die Gods Woord ons aanbiedt: "Ik ben verzekerd dat al het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de toekomstige heerlijkheid." 26)

Waarom nog langer meedoen met de struisvogelpolitiek van de wereld om ons heen, die doet alsof er geen vuiltje aan de lucht is? Deze twee werelden in de tijd en in de eeuwigheid sluiten op elkaar aan. De dood is niet het einde van het leven, maar slechts de overgang van de ene bestaansvorm in de andere. Het leven zelf wordt nooit vernietigd. Het toekomstige leven sluit aan bij het tegenwoordige. Maar tegelijk zullen wel allerlei verhoudingen en waarden heel anders liggen, omgekeerd, zelfs tegengesteld aan de (11) tegenwoordige wereld, zodat we ons zullen verbazen en wonderlijke ontdekkingen zullen doen. Want allerlei dingen, die in de tegenwoordige wereld voor veel mensen belangrijk en onmisbaar leken te zijn, zullen daar waardeloos blijken en als opgeblazen zeepbellen uit elkaar spatten. En veel, wat hier klein en onaanzienlijk leek of belachelijk werd gemaakt, zal zich daar als waardevol en levenskrachtig ontpoppen. Maria begreep het al na de boodschap van de engel, toen zij juichend uitriep: "Machtigen stoot Hij van de troon en de geringen verheft Hij. Hongerigen worden verzadigd en rijken worden met lege handen weggestuurd." 27)
Daarom zijn Jezus' eerste woorden, als Hij een nieuwe, blijde boodschap begint te brengen: "Bekeert u!" 28) Daarmee bedoelt Hij niet 'Wordt nu eens fatsoenlijke mensen', want dat waren ze wel, maar 'Keert uw hele denken om, want de verhoudingen worden op hun kop gezet': "Zalig namelijk de armen, zij die treuren, die honger en dorst hebben, die worden belasterd en uitgelachen omdat ze Mij volgen. Want juist voor hen is het koninkrijk der hemelen. En wee de rijken, zij die het goed hebben en door iedereen worden geëerd, want zij hebben hier hun loon al ontvangen." 29)

De volgende bladzijden willen helpen, om in verwachting te kunnen uitzien naar de dag, dat we Jezus zelf daar zullen ontmoeten. Wel vraagt het onderwerp erom, te worden gelezen met de juiste instelling, niet slechts uit nieuwsgierigheid, want "de kennis blaast op, maar de liefde bouwt op." 30) Discussies over de eindtijd zijn onvruchtbaar. "Laten we afkerig zijn van dwaze en onredelijke discussies, waar alleen maar ruzie van komt," zegt Paulus. 31) Het gaat er niet om kennis te vermeerderen, maar om te worden opgebouwd in dankbare verwachting naar Hem, die zijn leven prijs heeft gegeven om ons dat eeuwige leven te schenken.
En als iemand zijn levenseinde ziet naderen door ziekte of (12) ouderdom, zal hij of zij dan misschien zelfs met Paulus gaan zeggen: "Ik verlang ernaar, heen te gaan en met Christus te zijn." 32) Er zijn in deze tijd aanwijzingen, die Jezus' woorden actueel maken: "Als deze tekenen gaan gebeuren, richt u dan op en heft uw hoofd omhoog, want dan is uw verlossing nabij." 33)
"Zet dan uw zinnen op de dingen van boven, niet op de dingen van beneden." 34)

1) Joh. 14:2-3
2) Hand. 1:3
3) Joh. 8:45
4) Hebr. 1:14
5) Mark. 9:4
6) Matth. 27:52-53
7) 2 Kor. 12:2-4
8) Openb. 1:9 en 4:1
9) Hand. 7:55-56
10) Zach. 3:7-8
11) Joh. 5:24
12) Matth. 22:31-32
13) Luk. 8:52
14) Joh. 11:11
15) Lev. 20:27
16) Deut. 18:9-20
17) Matth. 17:5
18) 1 Sam. 28:15
19) Hand. 10
20) 1 Sam. 3
21) Joh. 15:4
22) 1 Kor. 3:16
23) Matth. 16:26
24) Hebr. 12:2
25) Joh. 17:24
26) Rom. 8:18
27) Luk. 1
28) Mark. 1:15
29) Matth. 5:3-12; Luk. 6: 20-26
30) 1 Kor. 8:1
31) 2 Tim. 2:23
32) Fil. 1:23
33) Luk. 21:28
34) Kol. 3:2
terug naar de Inhoud

1. Soendar Singh

Soendar Singh
1889-1929?
Om de visioenen van 'sadhoe' (benaming van een godgewijd man) Soendar (voornaam) Singh (familienaam) beter te verstaan, volgt hier een korte levensschets van hem.
Er wordt terecht wel eens gezegd, dat het Westen het evangelie nooit kan begrijpen zonder aandeel uit het Oosten. Daartoe heeft God ook Soendar Singh gebruikt. Hij werd geboren op 3 september 1889 als de zoon van een gelovige hindoe, die grootgrondbezitter was in Rampoer. Hij behoorde tot de Sikh-religie, een groepering, die een zuivere vorm van godsdienstige beleving zocht. Zijn moeder had een vast vertrouwen, dat deze zoon zijn roeping in de godsdienst zou vinden. Zij overleed, toen Soendar 14 jaar oud was. Hij bezocht een christelijke school, maar het christendom bracht hem in grote verwarring. Maar ook de godsdiensten van zijn eigen land brachten hem geen vrede.
Hij ging de bijbel haten en in zijn hart groeide grote vijandschap jegens de christenen. Hij ging zover, dat hij op 16 december 1904 een Nieuwe Testament verbrandde. Zoals Paulus indertijd zijn vervolgen van de gemeente als een grote zonde beschouwde, zo zag Soendar Singh dit verbranden van de heilige Schrift later ook. "Hoe zouden deze handen kunnen zegenen," zei hij, "die Gods woord hebben verscheurd en verbrand!" Door zijn felheid en zijn zoeken raakte hij in een diepe crisis en hij sloot zich drie dagen lang in zijn kamer op. Toen nam hij het besluit, zich voor de trein te zullen gooien, als hij voor 's morgens 5 uur nog geen vrede zou hebben gevonden. Alles of niets. "O God," bad hij, "als U er bent, wijs me dan de weg, anders maak ik er een eind aan."

Om half 5 werd het plotseling heel licht in zijn kamer. Eerst dacht hij aan brand. Toen kwam Gods antwoord. In een wolk van licht (14) zag hij het liefdevolle gelaat van Jezus, die tegen hem zei: "Hoelang vervolg je Mij? Ik kwam om je te redden. Je bad om de juiste weg te kennen. Ik ben de weg. Waarom aanvaard je Mij dan niet?"

De uitwerking van dat gezicht was onvoorstelbaar. Zelf zegt hij daarvan: "Ik had Hem verloochend en daar was Hij zelf, niet dood, maar in zijn volle glorie en vlakbij. Toen wijdde ik mijn leven aan Hem." Meteen liep hij naar zijn vader en zei: "Ik ben christen. Ik heb Jezus gezien en gehoord. Hij leeft, ik heb Hem zelf gezien en Hem wil ik gaan dienen." Zijn vader zei: "Je bent gek. Je komt me daar midden in de nacht vertellen, dat je christen bent geworden en drie dagen geleden heb je nog hun bijbel verbrand." "Ja vader," zei Soendar, "nooit tot aan mijn dood zal ik mijn handen kunnen zuiveren van die misdaad."

Allereerst kreeg hij zijn familie tegen. Zijn eerste vijanden waren zijn huisgenoten. 1) Zijn familie zou het nog hebben geduld, als hij zich had aangesloten bij de z.g. Sannyasi-christenen: een beweging die in stilte het christendom beleefde. Hij had daar wel een goed contact mee, maar sloot er zich nooit bij aan.
Evenals Franciscus van Assisi maakte hij zich los van alles en iedereen; hij knipte zijn lange haren af, die een teken van zijn hoge afkomst waren en verliet zijn huis, waar ze hem met de laatste maaltijd nog trachtten te vergiftigen. In 1905 werd hij meerderjarig en op zijn 16e verjaardag liet hij zich dopen in de St. Thomaskerk te Simla. Toen wist hij zich een nieuwe mens in Christus en zijn diepe vrede heeft hem nooit meer verlaten.
Een maand later vervulde hij de wens van zijn moeder en werd een Sadhoe, maar nu een christen-sadhoe, een zwervende volgeling van Jezus. Hij trok een saffraankleurig kleed aan, dat het kenmerk was van degenen, die zich tot een godgewijd leven hadden (15) verbonden. Blootsvoets, met alleen het Nieuwe Testament bij zich, begon hij zijn werk als evangelist. Hij koos psalm 23 als zijn levenspsalm: De Heer is mijn herder. "Ik zal je herder zijn," zei de Heer hem.
Zijn sadhoe-kleding verzekerde hem van een zeker respect in de plaatsen, waar hij doortrok. Maar zijn boodschap van het heil in Christus stuitte ook vaak op grote weerstand. In 1908 - hij was toen 19 jaar -maakte hij zijn eerste grote zendingsreis naar Tibet, het gesloten land. Moravische zendelingen leerden hem Tibetaans. Hij zag het als Gods opdracht daarheen te gaan, waar de naam van Christus nog nooit genoemd was. Daarbij ondervond hij vriendschap en vijandschap. Hij besloot, bij elke vijandige bejegening te bidden: "Vader, vergeef het hun, zij weten niet wat zij doen."

Hij verlangde ernaar, naar het heilige Land te gaan, maar een visum werd hem geweigerd. Toch was die reis naar Bombay niet vergeefs, want hij maakte onderweg een klein incident mee: hij zag namelijk eens dat een zieke Brahmaan water weigerde, omdat het niet uit zijn eigen beker was. Daarmee toonde de Heer hem, dat het evangelie aan ieder moet worden gebracht in diens eigen, vertrouwde vorm. En zo werd hij zich ervan bewust, dat het zijn verdere roeping zou zijn, het evangelie te brengen, aangepast aan het eigen land en niet in een westerse vorm.
Op aandringen van zijn vrienden besloot Soendar theologie te gaan studeren aan het St. Johnscollege in Lahore. Na twee jaar werd het hem in een onderhoud met de bisschop duidelijk dat, als hij in kerkelijk verband zou werken, hij zich zou moeten beperken tot het district, dat hem zou worden toegewezen. Dit zag hij echter niet als zijn roeping. Daarom verliet hij toen het college, om als een zwervende Sadhoe het evangelie daar te verkondigen, waarheen de Heer zelf hem zou leiden. (16)

Hij besloot nu zijn vorige leven volledig te begraven en daarvoor evenals Jezus veertig dagen te vasten. Dit werd een nieuw keerpunt in zijn leven. Na deze periode ontving hij ook de eerste visioenen over de hemel. "Te Kotgarh," schrijft hij, "werden mijn ogen tijdens het gebed geopend voor hemelse visioenen, zo levendig, dat ik dacht gestorven te zijn en reeds in de hemelse glorie aangekomen te zijn. Ik wandelde met de Heer en had gesprekken met engelen en heiligen. Door de jaren heen zijn die visioenen mijn leven blijven verrijken."
Hij was nu 24 jaar en besloot opnieuw naar Tibet te gaan. Voor rovers had hij geen angst. Hij bezat immers toch niets anders dan zijn bijbel en zijn deken om in te slapen. Wapens had hij niet nodig: Gods woord was voor hem een tweesnijdend zwaard. Wel verkeerde hij soms in gevaar in de sneeuw om te komen. Maar hij had geen angst voor de dood: die beschouwde hij als een thuiskomen bij de Heer.
Het gebeurde eens, dat hij door sneeuwblindheid struikelde en dat de sneeuw hem langzaam overdekte. Toen hij na een poos zijn ogen opsloeg, was de sneeuwblindheid verdwenen. En voor zich zag hij de ingang van een grot met een vreemde figuur: een stokoude man met een gezicht vol rimpels en met sneeuwwit haar. Soendar kroop naar hem toe. Deze gaf hem een paar groene bladeren om op te eten en hij voelde, dat zijn kracht terugkeerde.
De grijsaard zei met heldere stem: "Laten we neerknielen en samen bidden." Soendar Singh was heel verbaasd, toen de kluizenaar in zijn gebed de naam 'Jezus' noemde. Ook bleek hij in het bezit te zijn van een oud en geschonden perkament, een afschrift van het evangelie van Mattheüs, dat daar eeuwen geleden door de Jezuieten-missionaris Franciscus Xaverius was achtergelaten. De oude man nodigde Soendar uit, steeds bij hem terug te komen, als de krachten hem zouden begeven en hij aan een bemoediging toe zou zijn. Zo zorgde de Heer voor zijn (17) dienstknecht, die alles had prijsgegeven om zijn Meester te volgen en te dienen.

Eens in Razar werd hij door de hoofdlama ertoe veroordeeld in 'de kuil' te worden geworpen, een vreselijke doodstraf. In die put, die met een ijzeren deksel was afgesloten, lag hij 3 dagen tussen lijken en geraamtes, zonder eten of drinken en met een gewonde arm. Geen wonder, dat hij toen uitriep: "Mijn God, waarom hebt U mij verlaten?" Het was in de derde nacht, toen het ijzeren deksel van de put werd afgeschoven en een touw werd neergelaten. Hij greep het touw en zo werd hij gered. Toen de opperrechter het onderzocht, bleek, dat de hoofdlama de sleutel als steeds vastgebonden aan zijn gordel had. Hij werd toen uit de stad gezet en mocht daar nooit meer terugkomen.
In die eenzame gebieden trok hij er vaak alleen op uit. Maar eens reisde hij samen met een vriend door het hooggebergte. In een ijskoude sneeuwstorm zagen ze iets donkers aan de kant van de weg liggen: iemand, die zeker dood zou vriezen. Zijn vriend dacht, dat hij zeker al dood zou zijn, maar Soendar wilde het zeker weten en ging erheen. Terwijl de vriend verder ging, bespeurde Soendar nog een teken van leven. Hij nam met grote moeite de man op zijn schouders en droeg hem verder. Door die inspanning werd hij zo warm, dat dit voor hen beide de redding werd. De vriend, die doorgelopen was, bleek later omgekomen te zijn door de kou. "Wie zijn leven prijsgeeft, zal het behouden," had de Heer al gezegd.

Soendar Singh bracht Jezus op heel eenvoudige wijze. Geen zelfkastijding of reïncarnatie kan mensen tot de vrede brengen, die Jezus geeft, zo was zijn boodschap. Hij straalde Jezus zo uit, dat kinderen eens riepen: "Moeder, daar is Jezus weer." En ook volwassenen zagen de Heer in hem. (18)
Langzamerhand begon hij nu grotere bekendheid te kxijgen. In 1917 - hij was toen 28 jaar - werd hij uitgenodigd, naar Zuid-India te komen. Twee jaar later reisde hij naar Birma, China en Japan en in het volgende jaar maakte hij zijn eerste grote wereldreis naar Engeland, Amerika en Australië. in 1922 was hij opnieuw in Europa. Zijn vader, die intussen ook christen was geworden, bekostigde dit.
Deze reizen veranderden niets aan zijn leefwijze van veel innerlijk gebed. Vastendagen hield hij niet, maar hij beleefde wel dagen zonder eten. Hij begon de dag met bijbellezen, sprak dan met de Heer over de mensen, die hij ontmoette en de dingen, die hij te doen had. Zijn gebed, of liever zijn gesprek met de Heer, was meer een luisteren dan dat hijzelf aan het woord was. Hij vertrouwde God voor wat hij nodig had en verdroeg, wat hem overkwam, ook tegenslag of vijandigheid. Elke ontmoeting was voor hem een gelegenheid om het evangelie te brengen.
Tussen 1925 en 1927 trok hij zich terug in de stilte. Zijn gezondheid was verzwakt. In die tijd begon hij zijn ervaringen op te schrijven. Toen hij in 1928 opnieuw naar Europa kwam, werd die reis een grote teleurstelling voor hem. Hij vond in veel kerkelijke kringen eerzucht en geldzucht, bezorgdheid om materiële dingen en najagen van nieuws. In Nederland heeft hij eens gezegd: "Gemeenschap met de Heer is alleen mogelijk voor hen, die met Hem in de stilte willen zijn. U hier in dit land schijnt genoeg te hebben aan drie minuten gebed per dag. Ik heb daar drie uur per dag voor nodig."
In 1929 kwam nog eenmaal de roep naar de Himalaya. Hij was toen 40 jaar en aan één oog blind. Hij ging, maar is van die reis nooit weergekeerd. Vergeefs werd er naar hem gezocht en uitgekeken. Niemand weet, hoe hij is verdwenen. Maar één ding is zeker: hij ging naar het vaderhuis, waarvan hij in zijn visioenen (19) al zoveel had mogen zien en waarover hij op aandrang van vrienden het een en ander heeft opgeschreven.

1) Matth. 10:36

terug naar de Inhoud

2. Waar leven we naar toe?
Leven betekent groei. Meestal verloopt die groei geleidelijk, haast onmerkbaar, zoals bij een klein plantje, dat in de loop van de jaren een machtige, hoge boom wordt. Vaak ook verloopt het in een golvend ritme door zomers en winters. Of zoals bij kinderen, die ineens in de groei zijn. En dan weer verloopt het door een plotselinge gedaanteverwisseling. In mijn jeugd vond ik het boeiend in de natuur kleine rupsjes te vinden, ze mee te nemen naar huis, ze verse blaadjes te geven, totdat ze sloom werden en plotseling in een pop veranderd waren. En op een goede dag was daar onverwachts een vlinder, die de lege huls van de pop onverschillig had achtergelaten.
Dan het wonder van een mens: eerst één celletje, daarna een tijd van verborgen groei, totdat de geboortedag aanbreekt. En daarmee begint het leven pas echt. Of een vogeltje in een ei. Het doet niets anders dan ei eten: dat is zijn hele leven. Het heeft geen weet van de grote wereld om zich heen. Hoogstens merkt het af en toe een zwak lichtschijnsel door de eierschaal heen; of een klein geluidje uit een andere wereld. Wat zou dat zijn? En dan komt de tijd, dat al het ei op is. Het vogeltje is gegroeid en zijn wereldje wordt hem te klein, te benauwd. "Dit is het einde," zou het kunnen denken. Dan barst zijn wereld uit elkaar en het kuikentje stapt het leven binnen.

Elk einde is een nieuw begin. Waar leven we naar toe? Want onweerstaanbaar gaat het leven verder, ook al zeggen dichtgeknepen ogen achter oogkleppen ook: "Dood is dood." Het leven komt immers van God zelf, het is heilig. En daarom, zelfs als wij het leven doden, gaat het leven verder. De levensdrang stuwt ons steeds voort. Daarom willen kleine kinderen graag groot worden. Jeugd zoekt naar een levensdoel. Ouders willen hun kinderen graag op hun (21) bestemming zien en 65-plussers verwachten nog een mooie levensavond.
Maar dan? Dan is het triest te zien, hoe toch veel bejaarde mensen in verpleeg- en verzorgingstehuizen van de ene uitzichtloze dag in de andere leven. Leef je dan nog ergens naar toe? Vooral als je ook nog vanuit een onwetende wereld wijs wordt gemaakt, dat je je alleen met dit aardse leven moet bezighouden. Zelfs christenen krijgen zo soms het gevoel, hun houvast kwijt te raken. Want ook veel kerkelijk leven is erg horizontaal geworden en vaak meer gericht op het verleden dan op de toekomst - een toekomst, die je maar moest afwachten. Want - zo zegt men dan - je weet wat je hebt, maar niet wat je krijgt. En daar trappen velen goedgelovig in, ofschoon juist het omgekeerde waar is: je weet immers juist niet, wat je hebt, maar wel, wat je krijgen zult. Je huis? Je geld? Je gezondheid? Je familie en kennissen? Alles kun je zo maar ineens kwijt zijn.

Maar we weten wél, wat we zullen krijgen. Daar stond Jezus borg voor met zijn leven. Ja, waar leeft een christen naar toe? Hebben we dan wel enige zekerheid over wat ons te wachten staat?
Jezus spreekt duidelijk over onze toekomst, zo concreet en met zoveel details, dat we het wel móeten geloven, als we Hem tenminste serieus nemen en de bedoeling van zijn woorden niet opzettelijk verdraaien. Tegen dit laatste waarschuwt Jezus ons namelijk: "Wat Ik heb gezien bij de Vader (dus als ooggetuige), dat spreek Ik. Waarom begrijpt u niet, wat Ik zeg? Omdat u mijn woord niet kunt horen. Omdat Ik u de waarheid zeg, gelooft u Mij niet." 1)
Zo worden ook nu nog zijn woorden over de toekomst vaak krachteloos gemaakt. Welke merkwaardige, weerbarstige neiging zit daarachter, juist vaak bij christenen, om zo een blijde boodschap van een Vader aan zijn kinderen steeds weer in twijfel te trekken en van allerlei bedenkingen te voorzien? (22) En toch is dat toekomstbeeld juist zo boeiend, zo hoopgevend, dat iemand eens heeft gezegd: "Het leven is voor mij Christus en het sterven is winst. Ik verlang ernaar, heen te gaan en met Christus te zijn, want dat is verreweg het beste." 2) Dat zei Paulus, die allerminst levensmoe was. Stel u voor, dat u op dit ogenblik een blik mag werpen in die onzichtbare wereld, die nu al rondom u en in u aanwezig is. Vergeet een ogenblik de stoffelijke wereld om u heen, uw werk, uw medemensen, uw huis, uw zorgen en gedachten. Denk u in, dat dat alles nu achter u ligt. Strek u uit naar wat vóór u ligt, vanwaar Jezus u wenkt. Wij gaan een ogenblik die wereld binnen.

1) Joh. 8:38,43,45
2) Fil. 1:21-23

terug naar de Inhoud

3. Wat gebeurt er bij het overlijden?
Jezus riep vanaf het kruis: "Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest." 1) In volkomen vertrouwen op zijn Vader gaf Hij zich bewust aan het overlijden over. Maar Hij wist ook, wat er zou komen. Sinds die tijd kan daarom iedere gelovige ook zo overlijden. Want ook hij weet, dat aanstonds aan de overkant hem iets wacht, ja dat Iemand hem daar opwacht. Zo was het aan Stefanus (en soms ook aan andere christenen) vergund, vlak voor zijn heengaan al over de grens heen te zien. "Hij sloeg de ogen ten hemel en zag de heerlijkheid Gods en de Mensenzoon staande aan Gods rechterhand." In navolging van Jezus riep hij uit: 'Heer Jezus, ontvang mijn geest.' En zo ontsliep hij." 2)
Wie gelooft, sterft niet, maar ontslaapt. Want Jezus bemoedigt ons: "Wie mijn woorden hoort en gelooft in Hem, die Mij heeft gezonden, die sterft niet en komt niet in het oordeel, want hij is al overgegaan van de dood naar het leven." 3) Hoe het daarna verder gaat, roert Jezus aan in de gelijkenis van de arme Lazarus: "De arme overleed en werd door de engelen gedragen in Abrahams schoot." 4)
Daarom wordt er in een katholieke uitvaartdienst vaak de eeuwenoude tekst gezongen: "Mogen engelen u in het paradijs binnenleiden. Bij uw aankomst mogen martelaren u verwelkomen en u verder geleiden naar de heilige stad Jeruzalem. Daar moge een koor van engelen u ontvangen en met de arme Lazarus van weleer moogt u de eeuwige rust genieten."

Over het overlijden zag Soendar Singh het volgende:
Op een dag tijdens het gebed zag ik mezelf geknield en plotseling omringd door heiligen en engelen. Even was ik ontsteld door hun stralende verschijning, vooral toen ik die vergeleek (24) met mijn eigen armzalige gestalte. Op aarde kende ik al wel de vrede van Gods tegenwoordigheid, maar de gemeenschap met deze heiligen was voor mij een nieuwe en uitzonderlijk vreugdevolle ervaring.
Zij konden mij een antwoord geven op veel problemen, waarmee ik moeite had. Over wat het overlijden eigenlijk is, vertelden zij mij daar: "Het overgaan zelf is maar zelden pijnlijk en lijkt op inslapen. Als het plotseling gebeurt, kunnen velen maar moeilijk beseffen dat zij de stoffelijke wereld hebben verlaten. Door de vele nieuwe en mooie dingen die zij zien, verbeelden zij zich een stad of een land te bezoeken, waar zij nog niet eerder geweest waren. Pas als zij zijn ingelicht dat hun geestelijke lichaam verschilt van hun vroegere stoffelijke lichaam, merken ze, dat ze naar de geestelijke wereld zijn overgegaan."
Een heilige zei mij: "Gewoonlijk verliest het lichaam bij het overlijden langzaam zijn gevoel. Het heeft geen pijn, maar wordt overmand door een gevoel van loomheid." Weer een ander voegde eraan toe: "Velen, wier leven niet aan God toebehoorde, lijken, als zij gaan overlijden, bewusteloos te worden. Maar in werkelijkheid zijn ze dan sprakeloos en verlamd doordat ze zien, dat boze geesten zich om hen heen bevinden. Bij een gelovige is dat juist het tegenovergestelde. Dikwijls is deze gelukkig als hij ziet, dat engelen en heiligen hem welkom heten.
Ook zijn dierbaren die al eerder waren overgegaan, mogen aan zijn sterfbed komen en hem naar de hemel begeleiden. Daar voelt hij zich dadelijk thuis, want hij had zich tijdens zijn aardse leven al op dit thuis voorbereid door zijn vertrouwen en zijn gemeenschap met God."
Nog een andere heilige zei: "Het begeleiden is het werk van engelen. Maar soms komt de Heer zelf aan het sterfbed om zijn trouwe dienaar af te halen en welkom te heten. Liefdevol droogt Hij zijn tranen af en leidt hem het paradijs binnen." (25)

Verder werd mij nog verteld dat degenen, die onvoorbereid en slecht heengaan, daar erg neerslachtig en verward zijn en voor een bepaalde periode in duistere gebieden van de tussenwereld moeten verblijven. Van daaruit kunnen zij ook nog mensen op aarde, die daarvoor openstaan, ernstig kwellen. Maar de enigen die zij kunnen treffen, zijn degenen, die vrijwillig hun hart ervoor openstellen om contact met hen te hebben. Als zulke slechte wezens zich verbinden met andere boze geesten, kunnen zij de wereld onnoemelijk veel schade doen.
Maar God heeft ter bescherming van zijn volk overal zijn engelen aangewezen. Hij heeft grenzen gesteld. Maar ook laat Hij soms verzoekingen toe, om mensen door de beproeving geestelijk te sterken. Zo liet God dat bij Job ook toe, maar zegende hem daarna rijkelijk.

Een man die een christenprediker had vermoord, werd door een slang gebeten en stierf. Toen hij in de geestelijke wereld aankwam, trokken boze geesten hem met zich mee de duisternis in. Terwijl hij werd weggesleurd, kwam een goede geest naar hem toe om hem te helpen en zei: "Ik vergeef u van harte. Kan ik u helpen?" De moordenaar herkende zijn slachtoffer van voorheen. Beschaamd en angstig wierp hij zich voor hem neer en de boze geesten begonnen luid te jammeren. Toen zei de moordenaar: "Ik wilde, dat ik op aarde uw onbaatzuchtigheid en liefde had gezien, zoals ik die nu zie. Maar nu ben ik voor eeuwig een zondaar en verdien mijn straf. Ik kan me nu alleen nog maar in het duister verbergen, want dit licht kan ik niet verdragen."
De vermoorde man antwoordde daarop: "Als u uw zonde erkent en u met berouw naar God toekeert, reinigt het Lam van God u in zijn bloed en zal u een nieuw leven schenken." Maar de moordenaar zei: "Ik hoef mijn zonden hier niet te bekennen, want ze zijn hier klaar en duidelijk voor iedereen. Op aarde kon ik ze verbergen, maar hier niet. En het ergste is, dat mijn geweten zo is afgestompt en verhard, dat ik me niet voor God wil buigen. Er is geen kracht tot berouw in mij overgebleven." Toen sleepten boze geesten, even erg als hij, hem weg de duisternis in.
Een van de engelen zei: "Het is hier niet nodig, dat iemand een oordeel uitspreekt. Het leven van elke zondaar openbaart zelf zijn eigen schuld. Getuigen tegen hem zijn niet nodig. Eigenlijk begint de straf voor een zondaar al, als hij nog op aarde is, maar hier wordt ze pas ten volle ervaren. En God heeft het zo geregeld, dat schapen en bokken, rechtvaardigen en zondaars, vanzelf worden gescheiden. En waar een zondaar ook heen gaat, overal zal het voor hem een hel zijn, zoals de rechtvaardigen overal hun hemel hebben."

Binnen kortere of langere tijd zullen wij allemaal naar deze geestelijke wereld overgaan. Daar zullen wij ons levensdoel bereiken door Gods genade en doordat wij zijn weg gaan. Nu kunnen wij Jezus als onze Redder aannemen, zodat het oordeel van Golgotha ons vrijwaart van oordeel. Anders zullen wij later nog door het oordeel heengaan.

1) Luk. 23:46
2) Hand. 7:55
3) Joh. 5:24
4) Luk. 16:22-23

terug naar de Inhoud

4. De wereld van de geesten
Zoals iedere christen weet, zijn er in het hiernamaals goede en slechte geesten. De goede geesten worden engelen genoemd; de slechte: gevallen engelen of duivels. Ook de mensen, die er aankomen, zijn te onderscheiden in goede en slechte. De goede mensen maken soms nog een loutering of groei door. Degenen, die de Heer hebben afgewezen, worden door Hem verdoemden of vervloekten genoemd.
Hierover vertelt Soendar Singh het volgende:
Na het overlijden komt ieder in die omgeving, die aansluit bij zijn geestelijke ontwikkeling, hetzij in licht en heerlijkheid, hetzij in duisternis. Er werd mij verzekerd, dat niemand stoffelijk de heerlijkheid is ingegaan behalve Jezus en enkele heiligen, wier lichamen in onvergankelijkheid werden veranderd. Aan sommigen - zoals Paulus - was het vergund, nog tijdens hun aardse leven de geestelijke wereld of zelfs de hemel te zien, ofschoon zij zelf niet kunnen zeggen, of ze in hun lichaam of in hun geest het paradijs hebben gezien. Ik zag daar voortdurend duizenden geesten van mensen aankomen, met de engelen en goede geesten, die hen vanaf hun sterfbed hadden begeleid. Boze geesten mochten niet dichterbij komen, maar keken op afstand toe.
Ik zag dat echt verdorven mensen uitsluitend boze geesten om zich heen hadden. Die begeleidden hen vanaf hun sterfbed de duistemis in. Ook zag ik daar veel mensen die daar net waren aangekomen en die omringd waren zowel door goede en slechte mensen als door engelen. Maar het duurde niet lang, of het radicale verschil werd duidelijk. En de goeden sloten zich bij de goeden (28) aan, de slechten bij de slechten.
In de wereld leefden ze allen door elkaar, maar in de geestelijke wereld is dat niet zo. Verder is er ook nog een tijdelijke woonplaats van overleden mensen: een tussengebied tussen de hoogste heerlijkheid en de diepste duisternis. Daarin zijn talloze vormen van bestaan, waarin de geesten naar die plek worden gebracht, die aansluit bij hun geestelijke ontwikkeling. En daar onderrichten engelen hen en begeleiden hen tot de uiteindelijke volmaaktheid. En dat kan lang of kort duren.

Een klein kind stierf aan longontsteking. Engelen brachten het de hemel binnen. Ik zou willen, dat zijn moeder dat wonderbare gebeuren eens had kunnen zien, want dan zou zij hebben gejuicht van vreugde in plaats van te schreien. Want engelen zorgen daar voor die kleine kinderen met een toewijding en een liefde, zoals geen enkele moeder kan opbrengen. Ik hoorde de ene engel tegen een andere zeggen: "Kijk toch eens, hoe die moeder schreit. En het is toch maar een korte en tijdelijke scheiding. Binnen enkele jaren zal ze weer gelukkig samenzijn met haar kind."
Toen namen zij dat kindje mee naar een mooi en licht gedeelte van de hemel, dat voor de kinderen bestemd is en waar engelen voor hen zorgen. Zij onderrichten hen daar in hemelse wijsheid, totdat zij hun volmaaktheid hebben bereikt. Toen later de moeder overleed, werd zij hartelijk verwelkomd door engelen en door haar zoon, die intussen volwassen was geworden. Hij zei: "Moeder, ik ben uw zoon Theo." Vol vreugde omhelsden zij elkaar; dat was ontroerend om te zien.
Terwijl ze verder wandelden, legde hij haar voortdurend alles uit, wat zij zag. Hij mocht bij haar blijven en later nam hij haar mee naar de hogere sferen, waar hijzelf thuis was. Rondom waren daar prachtige gebergtes, bronnen en landschappen, en in de plantsoenen was een overvloed aan vruchten en prachtige bloemen. (29) Toen zei hij tegen zijn moeder: "De aarde is maar een zwak afschijnsel van deze werkelijke wereld. Daar treurt men over ons. Maar moeder, zeg nu eens, is dit nu de dood of het werkelijke leven?" De moeder antwoordde: "Ja, dit is pas het echte leven. Als ik vroeger de volle waarheid geweten had, dan zou ik over jouw heengaan nooit zo bedroefd zijn geweest."
Wat zijn veel mensen blind voor deze hemelse toekomst. Christus heeft zich over deze heerlijkheid zo duidelijk uitgedrukt. Hij heeft gesproken over dit eeuwige koninkrijk van zijn Vader. En toch blijven niet alleen onwetende mensen, maar helaas ook gelovigen twijfelen over deze heerlijkheid.

Ook zag ik een Duitse filosoof het hiernamaals binnengaan. Al vanuit de verte zag hij de hemelse glans van deze geestelijke wereld en het geluk van de inwoners. Hij was verrukt over wat hij zag, maar zijn intellectualisme stond hem in de weg om binnen te gaan. In plaats van dit in te zien begon hij bij zichzelf te redeneren: "Ik zie het wel, maar waar is het bewijs, dat het een werkelijkheid is, die bestaat? Is het geen inbeelding?" Toen zei een engel tegen hem: "Zoals uit uw woorden blijkt, is uw natuur ingekapseld door uw intellectualisme. Maar verstandelijke oefeningen van filosofie en logica helpen hier niet: er is geestelijk begrip nodig om de geestelijke werkelijkheid te kunnen bevatten. De wetenschap van materiële dingen blijft in de wereld achter. Hier werkt alleen geestelijke wijsheid, die voortkomt uit liefde voor God. Maar de mensen zijn Jezus' woorden vergeten: "Als u niet verandert en wordt als kinderen, kunt u Gods koninkrijk niet binnengaan."
Ik vroeg, zegt Soendar Singh: "Wat gebeurt er nu met deze man?" Het antwoord luidde: "Deze man was niet zonder moraal. Maar hij zal nog geruime tijd dwalend in de lagere tussengebieden verblijven, totdat hij vermoeid spijt krijgt van zijn dwalingen. Dan krijgt hij onderricht van de engelen, totdat hij rijp is om in het volle licht binnen te gaan."

Eens zag ik in een visioen een arbeider het geestenrijk binnenkomen. Hij was erg neerslachtig, want hij had zijn hele leven aan niets anders aandacht besteed dan aan het verdienen van zijn brood. Hij had het te druk gehad om aan God en aan geestelijke dingen te denken. Tegelijk met hem was er ook iemand overleden die hardnekkig aan alles twijfelde. Beiden moesten voor een lange periode in de duistere geestenwereld verblijven. In hun radeloosheid riepen ze om hulp. Heiligen en engelen gingen met liefde en sympathie naar hen toe om hen te leren, hoe zij in het koninkrijk van heerlijkheid en licht konden komen. Maar ondanks hun verdriet bleven ze liever in hun donkere omgeving, want ze waren door de zonde zo verblind, dat ze aan alles twijfelden. Zelfs bekeken ze de engelen, die bij hen waren gekomen, met achterdocht.
Toen ik vroeg hoe dat af zou lopen, kreeg ik ten antwoord: "God moge medelijden met hen hebben." Als zulke mensen horen spreken over een oprechte christen, die alles voor God en zijn naaste over heeft, dan zullen ze zeggen: "Daar is natuurlijk niets van waar. Daar zal hij in het geheim wel allerlei andere redenen voor hebben om zo te doen." Daarvan kun je leren dat iemand, die in zijn geest vertroebeld is door de zonde, kwade geruchten gelooft, omdat die bij zijn aard passen; en goede geruchten beschouwt hij als een leugen, want die komen niet overeen met de slechte gedachten van zijn hart. De mensen, die op aarde hun leven doorbrengen in vijandschap met Gods wil, zullen noch in deze wereld, noch in de toekomstige rust hebben. Als zij daar binnenkomen, zijn ze verward en ongelukkig. (31)

terug naar de Inhoud

5. Het paradijs
Hoe ziet dat nieuwe land er uit, waar we dan binnenkomen? Jezus zei tegen de moordenaar aan het kruis: "Vandaag zul je met Mij zijn in het paradijs" 1). En Paulus kent "een mens-in-Christus (hijzelf), die veertien jaar geleden - hij weet het nog precies - werd weggevoerd naar het paradijs, waar hij onuitsprekelijke dingen heeft gehoord" 2).
Om ons een paradijs voor te stellen, waar Jezus en Paulus over spreken, vinden we al een aardse beschrijving in het scheppingsverhaal: "God plantte een tuin en liet er allerlei bomen opschieten uit de bodem, prachtig om te zien en heerlijk om van te eten en er ontsprong een rivier om de tuin te besproeien." 3) Ook bij de profeet Ezechiël lezen we erover: "Eden, de tuin van God, met allerlei soorten edelstenen." 4) Dit aardse paradijs was een zwakke schaduw van de werkelijkheid, die het hemelse paradijs is. Want het paradijs ligt inderdaad veel meer vóór ons dan achter ons.

Soendar Singh zag het Zo:
Overal in de hemel zijn schitterende tuinen met kostelijke vruchten en zacht geurende bloemen, die nooit verwelken. Ook veel hemels voedsel is er, heerlijk van smaak. Als men ervan eet, proeft men een bijzonder aroma en als het in het lichaam wordt opgenomen, stralen de porién heerlijke geuren uit. Waar men ook kijkt, overal ziet men taferelen van onbeschrijflijke vreugde. Prachtig gekleurde vogels zingen tot eer van God en ook hoort men het zingen van engelen en heiligen.
Dit is werkelijk het paradijs, dat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben. Er is geen schaduw van dwaling of dood, er is geen zonde of lijden meer. Kortom, alle verlangens worden vervuld in God, want iedereen volbrengt er vanzelfsprekend Gods wil. Iedereen voelt zich daar overal blij en onuitsprekelijk gelukkig en voor allen is het een eeuwige en gezegende vreugde. (32)

De nuchtere Paulus, die er naar eigen zeggen zelf is geweest 5), geeft de verzekering: "De héle schepping wacht met reikhalzend verlangen op het openbaar worden van de zonen Gods, want ook de schepping zal worden bevrijd van haar slavernij aan de vergankelijkheid en zal delen in de heerlijke vrijheid van Gods kinderen." 6) Daar staat dus niet 'worden vernietigd', maar 'worden bevrijd'. En dat dit geen fantasie is, onderstreept Paulus nog eens met de woorden: "Als wij daarop hopen, maar het nog niet zien, dan betekent dat, dat we het verwachten met volharding." 7)
Als we niet alles goedkoop willen afdoen met 'beeldspraak' (zie daarvoor het volgende hoofdstuk), dan hebben we in de bijbel ook verder concrete aanwijzingen. Er wordt gesproken over 'het geboomte des levens'. 8) En als er planten - dus lagere levensvormen zijn, waarom dan ook niet hogere soorten van levende wezens, zoals er paarden en een adelaar worden vermeld. 9) In een psalm staat: "Tot U komt alles, wat leeft." 10) Zou dat betekenen: om te worden vernietigd? Is alle leven niet heilig, omdat het uit Gods eigen leven voortkomt?
En als God in deze aardse, vergankelijke voor-fase van het leven alles al zo rijkgeschakeerd heeft geschapen met zo een verscheidenheid aan levensvormen: van onaanzienlijke mosjes tot reusachtige mammoetbomen, van kleine vliegjes en veelkleurige vlinders tot kolossen van neushorens, van diepzeevissen tot paradijsvogels, van ranke zwaluwen tot walvissen, zou God dan al dat leven vernietigen, dat immers een veelkleurige afstraling is van zijn heerlijkheid? Zou alleen de mens overleven? Schuilt er geen hoogmoed en eigendunk achter deze gedachte? Ook bij de zondvloed spaarde God immers niet alleen de mens, maar alle diersoorten. (33)

Daar, in het hemelse paradijs zal de mens dan eindelijk ten volle aan zijn paradijsopdracht gaan beginnen, leiding te geven aan de hele schepping. Terwijl we nu nog vaak de natuur tot eigen voordeel uitbuiten, alsof die er slechts voor ons zou zijn en wij door onze zelfzucht Gods wereld naar de ondergang helpen, zullen we daar aan onze oorspronkelijke roeping gaan beantwoorden, namelijk om werkelijk te 'heersen', d.w.z. leiding te geven: we zullen namens God harmonie en ordening aanbrengen, want dat is de bedoeling van 'heersen over de vissen, de vogels en alle dieren'. 11)
Zo wordt het paradijs een lusthof voor God. En wat is een tuin, wat is de hele natuur zonder water? Johannes schrijft dan ook: "Vóór de troon was een kristalheldere zee." 12) En later ziet hij iets als een zee van kristal en vuur, en de overwinnaars, die daar bij staan, zingend en harpspelend. 13) En ook: "De engel toonde mij een rivier van levend en kristalhelder water, die ontsprong vanuit de troon van God en van het Lam... Aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat maandelijks zijn vruchten draagt. De bladeren van die bomen dienen tot genezing van de volken." 14)

Ook genezing is daar dus nog mogelijk. Er is water om je te verfrissen en ook om te drinken: "Ik zal aan de dorstige te drinken geven uit de bron van levend water, voor niets." 15) Het is ook daar pas ten volle het water der wedergeboorte. Want ons binnengaan in dat hemelse land gaat gepaard met een laatste 'wedergeboorte'. Jezus spreekt over een "wedergeboorte, als de Mensenzoon op de troon van zijn heerlijkheid zal zitten." 15)
Soendar Singh zag het als volgt: Meermalen heb ik gezien, dat de 'kinderen van het licht', als zij dat rijk binnenkomen, zich eerst baden in de ontastbare, op lucht gelijkende wateren van een kristalheldere oceaan, waarin zij een intens verkwikkende verfrissing ondergaan. (34) Daarin bewegen zij zich als in de open lucht zonder te verdrinken of zelfs nat te worden. Wonderbaar gereinigd en verfrist komen zij dan in de wereld van licht en heerlijkheid. Daar zullen zij dan voor altijd met de engelen en heiligen bij hun Heer verblijven.

En over de mensen, die op aarde gezocht, maar nog niet helemaal hebben gevonden, schrijft hij:
Toen deze Christus zagen, werden ze vervuld met een onbeschrijflijke vrede en vreugde. Badend in de stralen van zijn levengevend licht en omgeven door de golven van liefde, die van Hem uitstroomden, verdween al hun verwarring. Toen erkenden zij Hem als de waarheid en vonden genezing.

Dit paradijs is dus het eerste, dat wij te verwachten hebben, als wij uit dit leven heengaan en daar zullen binnenkomen.

1) Luk. 23:43
2) 2 Kor. 12:2-4
3) Gen. 2:8-10
4) Ez. 28:13
5) 2 Kor. 12:2-4
6) Rom. 8:21
7) Rom. 8:25
8) Openb. 22:2,14
9) Openb. 6:2-8; 8:13; 19:11
10) Ps. 65:3
11) Gen. 1:28
12) Openb. 4:6
13) Openb. l5:2
14) Openb. 22:1-2
15) Openb. 21:6
16) Matth. 19:28
terug naar de Inhoud

6. Ja maar ...
Voordat we verdergaan, nu eerst een korte onderbreking om in te gaan op vragen en menselijke bezwaren. Want de filosoof, over wie het twee hoofdstukken eerder ging, vindt nog altijd navolgers. Moet je dit alles nu letterlijk opvatten? Is het geen beeldspraak of de primitieve voorstelling van een oude, achterhaalde cultuur?
Al sinds veel eeuwen zijn er mensen geweest die hebben geprobeerd de bijbel als Gods woord onderuit te halen. Al deze mensen zijn intussen dood en de bijbel staat nog overeind. Ook in onze 'verlichte' tijd wordt de boodschap van God in de heilige Schrift vaak afgedaan met opmerkingen als: "Je moet dat natuurlijk figuurlijk verstaan, het is niet letterlijk zo."
Ja zeker, Jezus heeft vaak in beelden gesproken en gelijkenissen gebruikt. Maar daarom kunnen we niet zonder meer alles maar bij beeldspraak onderbrengen. En ook aan de beeldspraak van Jezus beantwoordde wel degelijk een objectieve werkelijkheid. Bij veel opmerkingen, die met een schijn van gewichtige wetenschappelijkheid ter tafel worden gebracht, wordt de duidelijke boodschap van God aangevreten door ongeloof, twijfel of betweterij: men stelt het eigen verstand boven geloof, omdat men zich liever niet aan God onderwerpt.

Eigenlijk is het onbegrijpelijk, dat men een blijde boodschap, waarmee God zijn kinderen juist gelukkig wil maken, met hand en tand afschermt, alsof het om een bedreiging ging. Spreekt Jezus dan niet concreet en duidelijk genoeg? En wie is daar al eens geweest: Hij of zulke kritische twijfelaars? Wie zullen we dan geloven: Jezus, die er zelf vandaan kwam en die getuigde: "Ik spreek zo, als de Vader het Mij heeft gezegd," 1) of sommige zogenaamde wetenschapsmensen, die aan velen ieder houvast ontnemen?
Nadat Jezus bij het laatste Avondmaal de concrete belofte had gegeven: "In het huis van mijn Vader zijn veel woningen; als dat niet zo was, zou Ik dat (36) jullie hebben gezegd. Ik ga daarheen, om daar ook voor jullie een plaats te bereiden," 2) reageerden daarop de leerlingen - die immers helemaal niet zo lichtgelovig waren - : "Nu spreekt U duidelijke taal zonder beeldspraak te gebruiken. Nu weten we dat U alles weet." 3)
Als Zijn beelden slechts 'bij wijze van spreken' waren geweest, zou Hij dat zeker hebben gezegd. En meermalen zegt Jezus inderdaad, dat Hij een gelijkenis bedoelt, bijv. "Ik zou het koninkrijk der hemelen kunnen vergelijken met een visnet ..." Maar overigens spreekt Hij duidelijk en onomwonden. Zijn aanschouwelijke manier van spreken vond Hij blijkbaar duidelijker voor ons dan de theoretische handboeken, omdat zij de werkelijkheid het beste weergaven. Als ik daar eens zal aankomen en zulke theologen zouden blijken gelijk te hebben en Jezus ongelijk, dan zal ik Hem daar zeker over aanspreken. Maar daar reken ik niet op.

Vanuit onze beperkte wereld wordt de werkelijkheid vaak op de kop gezet: alsof de stoffelijke wereld om ons heen de hoogste werkelijkheid zou zijn en het hiernamaals alleen maar schijn en beeldspraak. Maar de waarheid is juist andersom. Wat wij hier nu om ons heen zien, wordt in Gods woord meermalen 'een schaduw' genoemd, een voorafbeelding van de volle werkelijkheid, die komende is. "Ons eten en drinken", zegt Paulus, "onze feestdagen, de eredienst en de hele wet zijn slechts een schaduw van de toekomstige dingen." 4)
Hier is dus de schaduw, daar het licht; hier de beeldspraak, daar de werkelijkheid. Als je met de zon in de rug voor je uit kijkt, zie je schaduwen van bomen, huizen en mensen, die zich achter je bevinden, maar die je niet ziet. Je kunt je dan een beetje voorstellen, hoe ze er in werkelijkheid uitzien, vooral als ze zich bewegen, net als bij een schimmenspel. En zo kunnen we ons aan de hand van ons leven nu en van de wereld om ons heen nu al een vage voorstelling maken van het bruisende leven, dat ons wacht: van wat ginds het (37) ware eten en drinken zal zijn, wat thuis-zijn betekent, wat een paradijs of echte gemeenschap is. In vergelijking met daar zijn wij - en alles om ons heen - nog maar schimmen of larven van de volgroeide mensen, die we daar zullen zijn, zoals Jezus na zijn verrijzenis. Als al de schoonheid van de aarde in Gods ogen slechts een schaduw is, wat zal het licht dan wel niet zijn. De aarde is maar een grove eerste schets van de hemelse wereld: een tent in vergelijking met een paleis.

Wat Soendar Singh zag, komt hiermee overeen:
Ik zag duidelijk en levendig ieder detail van de glorie in die wereld en ik heb persoonlijk de werkelijke gemeenschap met engelen en heiligen meegemaakt en de heerlijkheid, die al het aardse in schoonheid overtreft. Hier is eigenlijk maar één antwoord op: dankbaarheid, omdat we nu al een vooruitzicht hebben van wat ons te wachten staat. We hoeven niet domweg af te wachten, of er na de dood nog iets volgt. Wij weten het. Gedragen wij mensen ons niet vaak zo, alsof God aan óns zou moeten bewijzen, dat Hij gelijk heeft? 'Geleerde' tegenstanders zouden juist moeten bewijzen, dat zij gelijk hebben. Maar dat kan natuurlijk niet, omdat zij daar nog nooit zijn geweest.
Het enige werkelijke argument is gewoonlijk, dat men niet wil geloven. Jezus voorspelde dat al: "Als zij Gods woord niet geloven, zullen ze zelfs niet geloven, ook al staat er iemand uit de dood op." 5) En zo gebeurde het ook al in Jezus' tijd: toen Hij zelf uit de dood opstond en de schildwachten bij het graf, onverdachte getuigen, de opstanding kwamen melden. "Mondje dicht," zeiden de opperpriesters en de schriftgeleerden - de toenmalige theologen dus - "vertel maar rond, dat zijn leerlingen zijn lichaam hebben weggenomen." 6) Er is inderdaad niet veel veranderd!

1) Joh. 8:28, 38; 12:49
2) Joh. 14:1-5
3) Joh. l6:29-30
4) Kol. 2:16-17; Hebr. 8:5; 10,1
5) Luk. 16,31
6) Matth. 28:11-15

terug naar de Inhoud

7. Een nieuw lichaam
Hier raken we de kern van ons christelijke geloof, namelijk de opstanding van ons lichaam. Als de toekomstige wereld slechts geestelijk zou zijn, dan zouden we dus ook geen echt lichaam terugkrijgen. Maar daarmee zou ons hele geloof op losse schroeven komen te staan. Want "als er geen opstanding van de doden is, dan is ook Christus niet opgestaan," zegt Paulus, "en dan is de hele geloofsverkondiging zonder inhoud en uw hele geloof waardeloos." 1) Ja sterker nog: Paulus durft zelfs te beweren: "Als wij slechts voor dit leven ons vertrouwen op Christus hebben gebouwd, dan zijn we de meest beklagenswaardige van alle mensen." 2) Daarom staat in onze geloofsbelijdenis: "Ik geloof in de opstanding van het lichaam."
Jezus is ons hierin als voorbeeld voorgegaan. Voor Pilatus doet Hij geen enkele poging zijn leven te redden en de toegestoken hand van Pilatus te grijpen, want "Mijn koninkrijk is niet van deze wereld." Toen Jezus verrezen was, zaten de leerlingen met hetzelfde ongeloof en dezelfde twijfel als velen in onze tijd. Toen Jezus hun verscheen, schoven zij dit als 'nuchtere' mensen van zich af. Verschrikt meenden zij een geest te zien. Maar Jezus doet wat Hij kan om hen te overtuigen: "Hier, bekijk Mij maar: zie mijn handen en voeten met de wonden er nog in. Betast Mij dan. Een geest heeft toch geen vlees en beenderen, zoals jullie zien, dat Ik die heb."
En als ze het dan nog niet geloven, kijkt Hij rond, hoe Hij het hun duidelijk kan maken: "Hebben jullie hier niets te eten voor Me?" Dan halen ze eten voor de dag: een stuk gebakken vis. "En Hij nam het aan en at het voor hun ogen op." 3) Duidelijker kan het niet. En bij Thomas precies hetzelfde: "Hier, Thomas, raak mijn wonden maar aan en leg je hand in mijn zijde en wees nu niet langer ongelovig, maar gelovig." 4) Jezus wandelt na zijn opstanding, Hij gaat zitten, staat op, eet en drinkt en spreekt zoals iedere andere mens. (40)

Wel is er veschil tussen zijn lichaam van vóór en na zijn verrijzenis: nadien kan Hij, onaantastbaar voor lijden en dood, verschijnen in verschillende gestaltes en op verschillende plaatsen. Hij wandelt met de Emmaüsgangers als Hij dat wil, maar meteen daarna is Hij bij zijn leerlingen in Jeruzalem als Hij dat wil. Zijn lichaam volgt nu in alles zijn geest. Bij ons is de geest nog afhankelijk van het lichaam, als het ware nog geketend aan de stof. Als je wilt communiceren met elkaar, je gedachten en gevoelens wilt delen, dan is dat een ingewikkeld proces. Eerst moet je die gedachten en gevoelens binnen in je tot duidelijke begrippen omvormen. Die moet je dan in woorden en zinnen omzetten. Door je spraak en de luchttrillingen bereiken die woorden het oor van de ander, die dat alles middels zijn oren naar de hersenen moet brengen en ze daar moet proberen te begrijpen enz. enz. Daarbij is het maar te hopen, dat er niet teveel storingen optreden, anders raak je verstrikt in misverstanden.
Maar in de nieuwe, verheerlijkte toestand bij Jezus - en later bij ons ook - gaat dat veel directer. Toen Jezus' geest naar God ging, ontving Hij een nieuw verheerlijkt lichaam, dat echter volkomen ondergeschikt was aan zijn geest. Als Jezus dan met zijn geest ergens wil zijn, is zijn lichaam daar ook meteen, zonder moeizame voettochten, zonder te moeten wachten, totdat er een deur opengaat. Hij is er terstond en wel met zo'n lichaam als voor deze persoon dienstig is en bij deze situatie past: bij Thomas met zijn wonden, bij de Emmaüsgangers kennelijk niet, bij Maria Magdalena als een tuinman. En als Hij bij ons wil verschijnen, neemt Hij brood en wijn en zegt: "Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed."
Telkens "in een andere gestalte", staat er. 5) Maar toch is het geen zinsbegoocheling. Hij is er met een werkelijk lichaam. Paulus zegt: "Bestaat er een natuurlijk lichaam, er bestaat ook een geestelijk lichaam." 6) Dat is dus geen geest, maar een werkelijk lichaam, alleen van een geestelijke substantie, die voor onze (41) zwakke zintuigen van nu niet waarneembaar is, tenzij Hij zichzelf openbaart. Een lichaam van een hogere orde, zoals de vlinder hetzelfde individu is als de rups, maar van een hogere orde.
Ook is het mogelijk, dat men na de verrijzenis Jezus soms wel ziet, maar Hem nog niet herkent, totdat - zoals bij de Emmaüsgangers - "de ogen geopend werden." 7)

Bij een van die verschijningen staat een merkwaardige opmerking: na de wonderbare visvangst op het meer van Galilea roept de geliefde leerling als eerste uit: "Het is de Heer!" Als ze dan aan land komen, staat er: "Niemand van de leerlingen durfde Hem te vragen: 'wie bent U?' want ze wisten dat het de Heer was." 8) Uiterlijk herkennen ze Hem dus niet: ze hebben immers die vraag op hun lippen 'wie bent U?' Tegelijk wéten ze echter, dat het de Heer is. Er is blijkbaar een diepere herkenning mogelijk dan alleen door uiterlijke gelaatstrekken.
Dit zijn meer dan slechts mooie verhalen van eeuwen terug. Het is actueel voor nu. Het is een boodschap voor onze toekomst. Want "wij zijn bestemd om gelijkvormig te zijn aan zijn beeld, zodat Jezus de Eérstgeborene uit de doden is," 9) de Eérstgeborene onder veel broeders." 10) Dat betekent dat wij eens zo zullen zijn als Jezus is na zijn verrijznis: "Wij zullen Hem gelijk zijn" 11) Met Jezus' verrijzenis is de schepping van een nieuwe wereld begonnen. Zijn verheerlijkte lichaam is er, om zo te zeggen, de eerste bouwsteen van. Ons lichaam zal dezelfde vernieuwing ondergaan. "Hij zal ons vernederd lichaam veranderen, zodat het aan zijn verheerlijkte lichaam gelijkvormig wordt." 12) En wij zullen dan weer "de eerstelingen van de héle schepping zijn." 13)

Een engel vertelde mij - aldus Soendar Singh - hoe er een man overleed, die de Heer dertig jaar lang trouw had gediend. Enkele minuten voordat hij stierf, opende de Heer zijn geestelijke ogen en toonde hem al iets van de geestelijke wereld, zodat hij (42) aan zijn geliefden nog iets kon vertellen van wat hij zag. Hij zag de hemel geopend, engelen en heiligen kwamen hem al tegemoet en aan de poort wachtte Jezus zelf hem op met uitgestrekte armen. Vol blijdschap riep hij uit: "O, wat een heerlijk ogenblik! Ik had zo verlangd naar mijn Heer te gaan en Hem te zien. En nu: dat liefdevolle gezicht en dan die engelen! Wees niet bedroefd, dat ik heenga. Wees blij! Nu ga ik naar mijn ware thuis."
Iemand, die bij zijn bed stond, zei: "Hij is aan het ijlen." Hij hoorde hem dit fluisteren en zei: "Nee, ik ben bij volle bewustzijn. Ik zou willen, dat jullie dit ook eens konden zien. Tot ziens in deze andere wereld!" Toen sloot hij zijn ogen en zei: "Heer, in uw handen beveel ik mijn geest." En hij ontsliep.
Toen zijn geest het lichaam verlaten had en de engelen hem naar de hemel wilden dragen, vroeg hij hun, even te willen wachten. "Ik wist niet," zei hij, "dat ik mijn familie en mijn eigen lichaam nog zou kunnen zien. Ik zou willen, dat mijn dierbaren mij ook konden zien: dan zouden ze weten, dat ik niet dood ben en dan zouden ze ook niet bedroefd zijn." Toen bekeek hij zijn geestelijke lichaam. Hij vond het mooi en licht; heel verschillend van zijn stoffelijke lichaam. Daarna begon hij zijn vrouw en kinderen te kalmeren. Hij stak zijn handen uit en probeerde hun iets te verklaren. Met liefde trachtte hij ze ook van zijn stoffelijk overschot te verwijderen. Maar zij konden hem niet zien of horen.
Toen hij zijn kinderen van zijn lichaam wilde weghalen, was het alsof zijn handen door hun lichaam heengingen alsof ze lucht waren, maar zij voelden er niets van. Een van de engelen zei: "Kom mee naar uw eeuwige huis. Heb geen medelijden met degenen, die achtergebleven zijn. God zelf en ook wij zullen hen troosten. Het is maar een korte scheiding."
Toen namen engelen hem mee, de hemel binnen. Onderweg ontmoetten ze een andere groep engelen, die hen (43) verwelkomde. Ook vrienden en dierbaren, die a1 eerder waren overleden, voegden er zich bij en zijn blijdschap werd steeds groter. Toen ze bij de poort van de hemel aankwamen, stonden daar aan weerszijden engelen en heiligen. En bij het binnengaan kwam Christus hem tegemoet.

1) 1 Kor. 15:14-15
2) 1 Kor. 15:19
3) Luk. 24:26-43
4) Joh. 20:27
5) Mark. l6:12
6) 1 Kor. 15:44
7) Luk. 24:31
8) Joh. 21:12
9) Kol. 1:18
10) Rom. 8:29
11) 1 Joh. 3:2
12) Fil. 3:21
13) Rom. 8:19

terug naar de Inhoud

8. Een nieuwe naam
Wanneer we daar aankomen, zullen we er niet als onbekende nummers verloren lopen in de massa, zoals in de wereld zo vaak. "Verheugt u," zegt Jezus, "want uw naam staat opgetekend in de hemel" 1) Want "U bent genaderd tot de feestelijke samenkomst van eerstgeborenen, die ingeschreven staan in de hemel." 2) Wat een vreugde, als zal blijken, dat onze namen daar voorkomen in het bevolkingsregister van het koninkrijk. Ook zegt Paulus van zijn mede-arbeiders, dat hun namen in het boek des levens staan.
Na de laatste wereldoorlog en ook nu nog herhaaldelijk, als hele bevolkingsgroepen moeten vluchten voor oorlogsgeweld, hoorden we telkens van zoekacties, van lijsten met namen van vermisten: ouders en kinderen, echtgenoten en andere dierbaren, die elkaar kwijt waren. En dan kun je je de verrassing en de vreugde voorstellen, als de naam van een geliefde persoon op de lijst blijkt voor te komen. Maar ook de spanning van het vergeefse zoeken naar vermisten.
Er wordt nu al vanuit de hemel naar ons uitgezien. Onze namen zijn er al bekend. Staat er niet geschreven, dat we nu al omgeven zijn door een wolk van getuigen, die vol belangstelling toezien, hoe wij de wedloop lopen?" In dit leven al dragen wij een voornaam en een achtemaam. Maar wat zegt die naam ons? Soms is ze niet meer dan een etiket aan de buitenkant, weinig karakteristiek, net nog iets meer dan de op de arm getatoeëerde nummers in de concentratiekampen. Hoeveel mensen heten er Jan of Annie, Jansen of de Jong. Die naam zegt nog niets van je individuele persoonlijkheid, wie je eigenlijk bent. Vaak is een bijnaam meer typerend. Jezus vertelt van de goede herder, die de stal binnenkomt. De stalknecht, die voor hem opendoet, kent al die verschillende schapen niet, maar de goede herder roept ze een voor een bij de naam en ze volgen hem naar buiten, omdat ze ook zijn stem kennen". (45)

Zo heeft Jezus voor ieder een eigen naam. En onder de millioenen zullen er geen twee dezelfde naam hebben, want God geeft nooit 'zo maar' een naam. Hij zegt bij de boodschap aan Maria: "U zult Hem Jezus noemen, dat wil zeggen 'God verlost." 5) Dat is Hij. En later zegt Jezus tegen Simon: "Voortaan heet jij 'Petrus': Rots, want dat ben je" 6) En de broers Johannes en Jakobus, die eens de bliksem over een ongastvrije stad wilden afroepen, noemt Hij "Donderzonen". 7)
Soms hebben echtgenoten, verliefden of vrienden een veelbetekenende naam voor elkaar: niet zakelijk, maar er schuilt een wereld van vriendschap en intimiteit achter. Alleen de toon al, waarmee die naam wordt uitgesproken, kan alles zeggen. Hoe herkent Maria Magdalena Jezus in die tuinman bij het graf? Door de toon van dat woord "Maria!" 8) En zo zal Jezus ons ook een nieuwe naam geven, die Hij ons zelf bekend zal maken: "Wie overwint, die zal Ik een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, die niemand weet dan die hem ontvangt." 9)
Wat voor een nieuwe naam zal dat wel zijn? Een naam, die uniek is, omdat die precies op jou slaat, zoals Jezus jou liefdevol kent. In het vorige hoofdstuk zagen we, dat ginds ons lichaam veel zuiverder dan hier een gave expressie zal zijn van onze geest. Zo zal ook onze naam daar de zuivere weergave zijn van ons diepste wezen. Wat zal dat ogenblik van herkenning voor ons en voor Jezus betekenen, als Hij tegen ons zeggen zal: "Ik heb jou bij de naam geroepen, jij bent van Mij." 10). Ik heb geen tweede zoals jij. Jij bent uniek voor Me: Ik heb jou met de grootste zorg uitgedacht en verwekt. Ik heb je in mijn handpalm gegrift." 11) Daarom krijg je nu van Mij een karakteristieke naam, waarin Ik alles leg, wat Ik voor jou voel en wat jij voor Mij bent. Niemand anders kan dat doorgronden dan wij beiden. Het is een geheim tussen Mij en jou." (46)

Eens vroeg ik - zo vertelt Soendar Singh - : "Kunt u mij ook zeggen, welke namen de mensen in de hemel hebben?" Een engel antwoordde: "Ieder heeft hier een nieuwe naam, die God alleen kent en ook hijzelf. Wij hebben God gediend op verschillende plaatsen en in verschillende tijden. Het dient nergens voor, die vroegere namen te noemen. Anderen mochten ons eens voor groot aanzien en aan ons de eer geven, die aan God toekomt."

1) Luk. 10:20
2) Hebr. 12:23
3) Hebr. 12:1
4) Joh. 10:2-5
5) Luk. 1:31
6) Joh. 1:43
7) Mark. 3:17
8) Joh. 20:16
9) Openb. 2:17
10) Jes. 43:1
11) Jes. 49:16
terug naar de Inhoud

9. Ons bezit (persoonlijkheid)
Toen we geboren werden, kwamen we zonder enig bezit in deze wereld en als we overlijden, laten we alles hier achter voor anderen. Bestaat er dan eigenlijk tussen die twee ogenblikken wel bezit? Iets wat je werkelijk je eigendom kunt noemen? Jezus zei in de gelijkenis over die rijke man, die grotere schuren wilde bouwen: "Dwaas, vannacht nog zul je sterven. En voor wie zal dat alles dan zijn?" 1)
Wat ligt er eigenlijk ten grondslag aan ons 'eigendomsrecht'? Is het niet hebzucht, macht en angst om te verliezen? Wanneer is de eerste primitieve mens begonnen zich een stukje grond toe te eigenen en te zeggen: "Dat is van mij?" God, die de vogels en de bloemen voedt en kleedt, wil voor zijn kinderen ook een gelukkig en onbezorgd leven. Denk maar aan wonderen als bij de bruiloft van Kana, de broodvermenigvuldiging. Maar Hij laat ook zijn leerling Jakobus zeggen: "Uw rijkdom is verrot, uw goud en zilver zijn verroest." 2) Want Hij heeft iets nog veel beters voor ons weggelegd, iets duurzamers: "Verzamelt u schatten in de hemel, waar mot, roest en dieven er niet bij kunnen komen." 3)
Daarom geeft Jezus nuchter en vooruitziend het advies: "Verkoop je bezit, geef dat aan de armen en je zult een kapitaal in de hemel terugvinden." 4) En "Maak u beurzen, die niet verslijten en een schat, die nooit opraakt in de hemel..." 5) Dus waardevast. De Heer zal dan niet karig zijn bij wat Hij zal geven: "Een goede, aangedrukte, geschudde en overlopende maat zal je in de schoot worden geworpen." 6) Wat zullen die schatten en die degelijke beurzen zijn? Wat is dat hemelse kapitaal, die overlopende maat? Zeker wel meer dan nikkelen munten of papieren biljetten! Want evenals ons hemelse lichaam veel heerlijker van substantie zal zijn dan ons oude lichaam, zal dat ook met ons bezit het geval zijn.
Jezus zegt: "Als je in het gebruik van het aardse geld ontrouw bent geweest, wie zal je dan 'het ware goed' toevertrouwen? En als je onbetrouwbaar bent (48) geweest met het goed van een ander, wie zal je dan het 'Onze' geven?" 7) 'Het ware goed' en 'het Onze': dat is dus het rijke bezit van Jezus en van zijn Vader. En wat moeten we ons daarbij voorstellen? "Mij behoort de hele wereld en alles, wat daar op is," zegt God in psalm 50. En daarover wil Hij ons koning maken en niet slechts voor dit aardse bestaan.

Persoonlijkheid
Maar de 'ware' rijkdom van Jezus en van zijn Vader ligt bovenal in zijn persoonlijkheid. Jezus heeft op aarde al mensen voortdurend verrijkt met de gaven van zijn rijke en warme persoonlijkheid, hoewel Hij zelf naar aardse begrippen arm was. Die rijkdom noemt Jezus 'het Onze'. En die rijkdom zal ook ons worden toevertrouwd, ieder naar eigen mate. Maar zo iets is geen bezit om op te potten, reserves te verzamelen of in banken of spaarsystemen vast te leggen. Je bent zelf die rijkdom. "In Hem," zo wordt ons gezegd, "hebben wij de erfenis al ontvangen, waartoe wij tevoren bestemd waren." 8) En dat alles ligt ginds al voor ons klaar. Het is als bij een kind, voor wie bij de geboorte al een enorm bedrag is vastgelegd.
"Zo heeft God," zegt Petrus, "bij onze wedergeboorte een onvergankelijke, onaantastbare erfenis weggelegd in de hemel - en zelf worden wij hier door de kracht Gods bewaard voor die erfenis, die al gereed ligt." 9) Je mag je dat dus als volgt voorstellen, dat je nu al bestemd bent voor een bepaald erfdeel ginds: een bepaalde opdracht, een rijk bezit, een stukje goddelijke heerlijkheid, een verantwoordelijkheid of scheppingskracht. Dat erfdeel ligt klaar en wacht op zijn beheerder, die nu nog hier op aarde in opleiding is. Over die erfenis spreekt de blijde boodschap voortdurend.

Zo wordt ook duidelijk, wat Jezus bedoelt, als hij zegt, dat niemand daar die schatten kan stelen, want ze hebben te maken met je diepste persoonlijkheid. En wie jij ten diepste bent, dat kan niemand jou ontnemen: je bént het eenvoudig, met de schoonheid en rijkdom van je karakter, met je speciale eigenschappen en bijzondere gaven, die je nu misschien nog niet hebt ontdekt, maar die in (49) aanleg al in je aanwezig zijn en die niemand zo heeft en uitstraalt als jij. Jij bént dat eenvoudig. Daarmee vergeleken is aards bezit nauwelijks bezit te noemen, men verzamelt het, houdt het krampachtig vast en verzekert het, ofschoon het juist niet te verzekeren is. Vanuit de wereld om ons heen harkt men dingen bij elkaar om ze tot persoonlijk eigendom te maken: geld, boeken, huis, auto, een bedrijf. Men haalt zulke dingen naar zich toe uit armoe, uit onzekerheid of levensangst.
Maar in de hemel verloopt het precies in omgekeerde richting: van binnen naar buiten, men straalt zijn rijkdom uit en wordt zo steeds rijker, zoals Paulus van zichzelf zegt: "Als arm en velen rijk makend, als mensen, die niets hebben en toch alles bezitten." 10)
Als je stoffelijke dingen met elkaar deelt, krijg je elk de helft. Maar als je geestelijke goederen, zoals vreugde, vrede, liefde en zegen aan een ander meedeelt, verdubbelen ze zich: je wordt er niet armer door, maar beiden rijker. Waar komt dit merkwaardige verschil vandaan? Doordat hier op aarde ons bezit wordt bepaald door hebzucht, door verlangen te willen bezitten - en dat zit er in ons leven al heel vroeg in, het wordt ons zelfs geleerd en het wordt aangemoedigd. De hele economie en de reclame zijn er op gericht. Maar ginds komt ons bezit juist voort uit onbaatzuchtige liefde, uit de drang om te geven en uit te delen. Vanuit de rijkdom van je unieke persoonlijkheid wil je graag spontaan uitdelen, net als God, onze Vader, die ook een zon is, die altijd warmte, licht en kracht uitstraalt. En intussen word je - als een bron - zelf van binnenuit zonder ophouden verrijkt met nieuwe schatten. Wederkerig ontvang je van anderen voortdurende uitstraling van hun innerlijke schatten. Zo wordt het een feest zonder einde. Paulus noemt "de rijkdom van een volledig inzicht om Christus te kennen, in wie alle kostbaarheden zijn van wijsheid en kennis." 11) (50)
Daardoor zullen we uitgroeien tot die rijke persoonlijkheden, zoals God ons vanaf het begin bedoeld heeft. En daarvan zullen we vorstelijk uitdelen zonder er zelf ooit armer van te worden.

In de hemel - aldus Soendar Singh - is het bezit van ieders innerlijke goedheid voor iedereen zichtbaar en dit wordt steeds rijker en voller, want er is niets meer, wat die groei nog kan belemmeren. Alles werkt er juist toe mee. Men herkent die mate van goedheid, die een rechtvaardig mens heeftbereikt, aan het licht, dat van zijn hele wezen uitstraalt. Zijn karakter en zijn aard worden zichtbaar in glans en in de vorm van heel gloedvolle en regenboogachtige kleuren, prachtig om te zien. Jaloezie daarover is er in de hemel niet. Allen zijn gelukkig over de geestelijke groei van anderen en zonder enige zelfzucht probeert men anderen altijd van dienst te zijn. Al die talloze hemelse gaven en zegeningen zijn er voor iedereen. Niemand denkt er ooit aan, uit eigenbelang iets voor zichzelf te houden. Er is dan ook voor iedereen overvloed van alles.
Dat alles wordt ons nu al vanuit Gods woord toegewenst: "Hij moge u geven naar Zijn overvloedige rijkdom, dat u krachtig gesterkt moogt worden door zijn Geest en dat u vast geworteld moogt blijven in zijn liefde, vervuld met alle volheid van God." 12) Ons bezit zal echter niet uitsluitend innerlijk en geestelijk zijn. Ook naar buiten toe zal dit alles tot uitdrukking komen, zoals Soendar Singh dat beschreef in kleuren en glans. Maar ook hier op aarde al wordt onze persoonlijkheid zichtbaar, bijv. in je kleding, in de stijl van je huis, in woninginrichting enz. Zo wordt ons ook voor ginds beloofd: "Als de aardse tent, waarin we nu wonen, wordt afgebroken, zullen wij een blijvende woning van God krijgen, een eeuwig huis" 13) (51)

En over onze garderobe wordt gezegd: "wie overwint, zal in het wit worden gekleed" en "zij zullen samen met Mij wandelen in witte gewaden." 14) En wat ons verder nog wacht aan bezit, dat zal per persoon wel even gevariëerd zijn als hier op aarde. Jezus vergelijkt het nog met een kostbare parel. 15) Ook "zullen de rechtvaardigen stralen als de zon." 16)
En wat is de rijkdom van een parel, van de zon, van een dauwdruppel'? Is het niet hun glans, hun licht, hun gloed? Maar de zon houdt er geen bankrekeningen op na. Ginds gelden andere maten en gewichten en waarden: niet van kilogrammen, meters of guldens, maar wel "de hoogte en diepte van de liefde Gods" 17) en verder "een eeuwig gewicht aan heerlijkheid." 18) Over enige tijd zult u Jezus oog in oog ontmoeten. Moge Hij dan tegen u zeggen: "Over een weinig ben je trouw geweest. Nu zal Ik je aanstellen over veel. Kom binnen in de vreugde van je Heer!" 19)

1) Luk. 12:20
2) Jak. 5:2
3) Matth. 6:20
4) Matth. 19:21
5) Luk. 12:33
6) Luk. 6:38
7) Luk. 16:11-12
8) Efez. 1:11
9) 1 Petr. 1:3-5
10) 2 Kor. 6:10
11) Kol. 2:2
12) Efez. 3:16
13) 2 Kor. 5:1
14) Openb. 3:4-5; 7:13; 19:8
15) Matth. 13:46
16) Matth. 13:43
17) Efez. 3:18
18) 2 Kor. 4:17
19) Matth. 25:21
terug naar de Inhoud

10. Een eigen huis
Onder al dat bezit, dat reeds als een erfenis voor ons klaarligt, is ook een eigen huis gereserveerd. "God heeft ons samen met Christus een plaats gegeven in de hemelse gewesten." 1) Dat is een feit: "Wij weten, dat wij daar een gebouw van God hebben, een eeuwig huis." 2) Wat een zekerheid! Geen woningbouwcommissie's of wachtlijsten, maar "Wij weten..." Jezus kent ieders voorkeur en Hij gaat daar over de woningen: "In het huis van mijn Vader zijn veel woningen. Ik ga daar heen om er voor jullie een plaats te bereiden. Dan kom lk, om jullie bij Mij op te nemen." 3)
Kan het duidelijker? Een eigen woning, precies aan je behoefte en wensen aangepast. Geen lelijke, onpersoonlijke flatgebouwen, maar net wat je graag zou willen. Een woning: dat is meer dan zo maar een verblijfplaats of een hok zoals waar het vee wordt gestald. Het is een 'thuis'. Ook al zijn we op aarde al jaren ergens 'gevestigd', volgens Gods woord blijft dat slechts een tent, vergeleken met de woning, het thuis, dat ons daar te wachten staat. Hier in dit leven kunnen we een veilig, geborgen plekje niet missen. Wel verhuis je soms, omdat het oude huis niet meer voldoet: je groeit er uit of het ligt te ver van je werk. Je kunt het ook niet meenemen, het is onhanteerbaar en zit muurvast in de grond. Een slak kan tenminste zijn huis nog meedragen. Een schelp en een slakkenhuis groeien bovendien mee met hun bewoner. Die zijn ermee 'bekleed' en het is precies op maat gebouwd.

Zo iets mogen we misschien verwachten: een woning, die volledig bij ons hoort. Paulus zegt er tenminste al van: "Daar hunkeren we naar, om met onze nieuwe, hemelse woonplaats te worden overkleed." 4) Als Paulus over de woning spreekt, die Christus nu al in ons maakt, zodat wij een woning voor Christus zijn 5) en een tempel van de heilige Geest, 6) dan is dat dus een woning van levend (53) materiaal, zoals hij in datzelfde verband ook zegt: "Gegrondvest in de liefde, dat is dus het fundament van die woning - met ook de liefde als lengte-, hoogte-, breedte en dieptemaat" 7), is dat dan niet, wat we ten diepste bedoelen met een intiem, warm plekje geborgenheid? De warmte, die we hier kunstmatig met centrale verwarming opwekken, is daar het blijvende, veilige, warme klimaat om je heen van je hemelse Vader en van anderen, die van je houden.
Inderdaad, stenen, dakpannen en radiatoren zijn niet meer dan surrogaat, een schaduw van wat het werkelijke 'wonen' bij God betekent. Geen wonder, dat Paulus daarop laat volgen: "Daarom zijn we altijd vol goede moed. Wij verlangen ernaar, de lichamelijke woonplaats te verlaten, om te verhuizen en onze intrek te nemen bij Christus," waar wij dat "gebouw van God, dat eeuwige huis 8) hebben." (Paulus past deze tekst toe op ons nieuwe lichaam. Verderop: in het hoofdstuk over de hoofdstad - waar de Bruid een stad blijkt te zijn en in het hoofdstuk over het Huis van de Vader, waarvan wij levende bouwstenen zullen zijn, komen deze gedachten opnieuw terug.)

Soendar Singh zag in zijn visioenen het volgende:
De man, die door de engelen de hemel werd binnengeleid (zie het hoofdstuk over 'een nieuw lichaam'), werd door de Heer zelf ontvangen. Terstond viel hij Hem te voet, maar de Heer richtte hem op, omarmde hem en zei: "Welkom, jij goede en trouwe dienaar, kom binnen in mijn vreugde." De Heer droogde zijn vreugdetranen af en zei tegen de engelen: "Breng hem nu naar die mooie woning, die al vanaf het begin voor hem gebouwd en ingericht is." Maar eigenlijk wilde hij de Heer niet verlaten en aarzelde, de Heer de rug toe te keren. Toen hij tenslotte toch in de richting van zijn nieuwe woning keek, zag hij tot zijn verbazing, dat hij Jezus zag, waar hij zijn blik ook naar (54) toe keerde. Want Jezus is daar overal aanwezig en voor iedereen zichtbaar.
Toen zag ik, hoe deze man vanuit de verte zijn woning bekeek. Want de geestelijke ogen kunnen daar overal doorheen zien op onmetelijke afstanden. En toen hij dan in gezelschap van de engelen bij de deur van zijn huis aankwam, zag hij in lichtende letters het woord 'welkom'. En bovendien was het, alsof vanuit dat licht dat woord 'welkom' hem ook duidelijk toeklonk. Toen hij naar binnen ging, zag hij de Heer zelf daar voor zich staan. Daarop zei die man: "Ik ging hierheen, omdat de Heer het me zei en nu merk ik pas, dat Jezus zelf hier met mij samen zal wonen." Iedereen was bereid, hem van dienst te zijn. In de naburige huizen woonden nog andere heiligen in een blijde levensgemeenschap.
Dit is dus de toekomst, die iedere trouwe volgeling van Jezus te wachten staat.

1) Efez. 2:6
2) 2 Kor. 5:1
3) Joh. 14:2-3
4) 2 Kor. 5:2
5) Efez. 3:17
6) 1 Kor. 3:16; 6:19; 2 Kor. 6:16
7) Efez. 3:18
8) 2 Kor. 5:8
terug naar de Inhoud

11. Een vaderland
Toen in 1992 de medeschrijfster van dit boekje naar de Heer ging, liet zij op haar graf behalve haar naam slechts vermelden: "Thuis". Dat is het wat ons vanuit Gods woord wordt voorgehouden, omdat wij van ginds uit gezien hier op aarde nog slechts "in de vreemde" zijn. 1) Het aardse leven is pas het voor-stadium van ons bestaan. Immers het leven voltrekt zich altijd in groeistadia: als kleine kinderen groter worden, groeit ook hun leefruimte: van de wieg naar de box, van de box naar de kamer, dan het hele huis door en daarna ook de tuin erbij. Als het kind naar de kleuterschool gaat, wordt het wereldje, waar het zich thuis gaat voelen, steeds groter. Nieuwe werelden openen zich telkens, ook als wij hier voorgoed onze ogen sluiten. Want in feite zijn wij "burgers van een rijk, een vaderland in de hemelse gewesten." 2) Zo zullen wij in die andere wereld binnenkomen als in een vaderland.
Soms is de voorstelling van de hemel tot een karikatuur geworden: zo iets als een volksmenigte in een zaal of rondom een troon in een eindeloze toestand van palmzwaaien, halleluja-zingen of van een onbeweeglijk opzien naar de Allerhoogste, niet erg begerenswaardig! Maar zo iets heeft God ons ook niet beloofd. Hij spreekt over een vaderland. Je vaderland is het land, waar je wortel hebt geschoten en waar je je thuis weet, waar alles vertrouwd is en waarmee je je vergroeid voelt: met huizen, wegen en mensen in een landschap met zijn intieme plekjes en ruime vergezichten. Niet hier in deze tijdelijke en vergankelijke wereld, maar daarginds ligt de nieuwe, eigenlijke wereld: "Wij verwachten naar de belofte van de Heer een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont." 3) (56)

"Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbij en de zee was er niet meer En Hij, die op de troon is gezeten, zei: "Ik maak alle dingen nieuw." En verder zei Hij: "Schrijf op (dus belangrijk en onherroepelijk), want deze woorden zijn getrouw en waarachtig." 4) Dat klinkt heel wat anders dan 'de betere wereld', die ons hier steeds weer wordt voorgespiegeld en die steeds maar niet komt. Natuurlijk niet, want God maakt geen lapwerk. Hij maakt iets gloednieuws: een Vaderland.
Vanaf het begin dat God mensen begon te roepen, gaf Hij hun dit vooruitzicht al mee, zoals bij Abraham, van wie geschreven staat: "Zij hebben erkend, dat zij slechts vreemdelingen en tijdelijke bewoners op aarde waren. Want wie zo iets zeggen, geven te kennen, dat zij op zoek zijn naar een vaderland. Zij verlangden naar een beter, namelijk naar een hemels vaderland." 5) En "ook u wist al, dat u een beter en blijvend bezit hebt." 6) Als wij daar aankomen, zullen wij er Jezus ontmoeten en Hem zien "van aangezicht tot aangezicht," 7) wij zullen dan zijn stem horen en zijn handdruk of omarming voelen. En na die verrassende verwelkoming zullen we "worden bekleed met witte feestkleding" 8) (misschien in die kleurnuance, die het beste bij je past).
Dan zal Hij je binnenleiden "in het hemelse paradijs en meenemen naar de levensboom en je daarvan te eten geven," 9) evenals "van het verborgen manna." 10) Daardoor gesterkt, ga je met Hem verder en zal Hij je voor het eerst aanspreken "met je nieuwe naam" 11) die je daar voortaan zult dragen. Van verrassing tot verrassing leidt Hij je verder tot in het huis van zijn Vader, aan wie Hij je zal voorstellen. Immers Hij heeft beloofd, dat "Hij voor zijn Vader en voor zijn engelen zal verklaren, dat je bij Hem hoort." 12) Met liefdevolle waardering zal Hij je bij de Vader (57) ophemelen en taktvol voorbijgaan aan wat vergeven is. Want zegt Hij: "wie in Mij gelooft, komt niet meer in het oordeel." 13)
Eindelijk zijn wij dan "Thuis"!

1) 2 Kor. 5:6
2) Fil. 3:20
3) 2 Petr. 3:13
4) Openb. 21:1, 5
5) Hebr. 11:14, 16
6) Hebr. 10:34
7) 1 Kor. 13:12
8) Openb. 3:5
9) Openb. 2:7
10) Openb. 2:17
11) Openb. 2:17
12) Matth. 10:32
13) Joh. 5:24
terug naar de Inhoud

12. Volken
Hier op aarde zijn er rondom je vaderland nog talloze andere landen met een eindeloze verscheidenheid van volken en culturen. Zou er in het koninkrijk der hemelen ook zo'n verscheidenheid van verschillende volken en culturen zijn? In de bijbel wordt inderdaad gesproken over 'alle volken', die daar zullen zijn. Het zal dus een ongekend wijdse wereld zijn, waarvan de hedendaagse wereld slechts een momentopname, een onderdeel is. Het koninkrijk der hemelen zal van een onvoorstelbaar grote omvang zijn, waar alle volkeren vertegenwoordigd zullen zijn. Er wordt een menigte geschilderd, die niemand tellen kan "uit alle volken en stammen en naties en talen." 1)
Behalve aan de 5 milljard mensen, die er nu op aarde zijn, hoeven we maar te denken aan de milljarden, die er al geweest zijn en die nog komen. Ook al hebben ze hier op aarde Jezus nog niet gekend of aangenomen, daarom zijn ze niet alle afgeschreven. Hier raken we aan een delicaat punt, want er zijn nogal wat christenen die menen, dat alleen zij - christenen dus - in de hemel zullen komen. Met deze christenen willen we vooropstellen, dat volgens Jezus' eigen woorden "niemand tot de Vader komt dan door Mij" 2) en dat er "buiten Jezus en zijn naam geen behoud is." 3) Maar dat betekent nog niet, dat alleen maar christenen in de hemel zullen komen.

Vooreerst zijn daar in Matth. 19 de woorden van Jezus zelf tot de rijke jongeman, dat hij om in het eeuwige leven binnen te gaan, slechts de geboden hoeft te onderhouden. Maar bovendien zijn er nog meer bemoedigende woorden voor niet-christenen. In een twistgesprek met farizeeën zegt Jezus een keer, dat zijn ware volgelingen niet in het oordeel zullen komen, want "zij zijn al door hun geloof in Jezus overgegaan van de dood naar het leven." 4) En "die tijd is er nu", zegt Hij erbij. Daarna gaat Hij verder, dat er (later) een ogenblik komt, dat "álle doden zijn stem (59) zullen horen en dezen zullen dan geoordeeld worden naar hun goede of slechte daden." 5)
Ook de bekende gelijkenis over de schapen en bokken gaat duidelijk niet over christenen (over hen had Jezus daawoor al gesproken). Maar daarna gaat Jezus verder: "En dan zullen alle volken voor Hem verzameld worden. En daarbij zal dan een grote groep zijn, tegen wie Jezus zal zeggen: "Komt gezegenden van mijn Vader, beërft het koninkrijk." Ook in het boek der Openbaring wordt over diezelfde twee groepen gesproken: eerst gaat het over een groep, die op hun troon plaatsnemen om met Jezus aan het oordeel deel te nemen en die als koningen heersen. Daarna wordt gesproken over alle doden en die worden naar hun werken geoordeeld 8): er staat niet, dat ze allen veroordeeld worden of naar het eeuwige vuur verwezen.
Al die millioenen, die tijdens hun aardse leven Jezus om wat voor reden dan ook nog niet hebben aangenomen, zullen dan Jezus ontmoeten. Want inderdaad is er buiten Jezus geen heil. En hoe zullen zij dan op Jezus reageren? Verbaasd en hoopvol zullen zij zeggen: "Wanneer hebben wij U dan goedgedaan en geholpen?" En tegen deze niet-christenen uit alle volken zal Jezus dan liefdevol zeggen: "Wat jullie hebben gedaan voor 'deze' geringe broeders van Mij, hebben jullie voor Mij gedaan." 9) En wie zou Jezus dan wel bedoelen met 'deze' geringe broeders naast Hem? Zijn dat niet Zijn trouwe volgelingen, die tot Zijn lichaam behoren?
Verder wordt ons in de bijbel meegedeeld, dat Jezus na zijn dood de blijde boodschap nog gebracht heeft aan de volken uit de dagen van Noach, die door de zondvloed verdelgd waren en die ergens in de onderwereld verbleven. 10) Bij Jezus' 'nederdaling ter helle' konden zij alsnog in geloof of ongeloof op de ontmoeting met Jezus reageren. Als dat dus inderdaad gebeurd is, wat zullen dan de mogelijkheden nog Zijn voor al die andere volken, die toch niet beter of slechter zijn geweest? (60)

Johannes zag in zijn visioen deze ontelbare menigte rondom Gods troon. "Zij zullen," zegt hij, "allen hun eigen heerlijke en waardevolle inbreng hebben. Dan zal de hemelse hoofdstad, het Nieuw Jeruzalem, zo'n heerlijk licht uitstralen, dat al die volken erdoor worden verlicht." 11) Als wij ons daarbij enige voorstelling maken en dat mogen we immers, als de Heer zelf er zo aanschouwelijk over spreekt - dan zal onze tegenwoordige planeet aarde in het niet vallen bij deze volkerengemeenschap. Deze ontelbare menigte zal niet alleen maar eeuwig rond de troon blijven staan, maar wie bij elkaar passen, zullen bij elkaar wonen in ideale gemeenschappen, in steden en dorpen.
Wie er in de aardse wereld in je naaste omgeving wonen, hangt vaak af van uiterlijke omstandigheden, bijv. waar net een woning beschikbaar is of waar je werkkring ligt. Wie dan je buren zijn, moet je afwachten. Maar ginds zal alles harmonisch zijn, ook de steden en dorpen. Jezus spreekt immers ook over steden, bijv. als Hij zichzelf vergelijkt met een man van hoge geboorte, die in een ver land de koninklijke waardigheid in ontvangst gaat nemen en daarna aan zijn trouwe dienaren zegt: "Uitstekend! Omdat je in het kleinste trouw bent geweest, krijg je nu het bestuur over tien steden." 12) En een ander krijgt 5 steden toegewezen.
Is dat alleen maar bedoeld als een zinloze en lege beeldspraak? Sindsdien is dat land met die steden en dorpen in elk geval al 2000 jaar dichterbij gekomen. Zeker, vele van deze volken zullen de hoogste staat van volmaaktheid dan nog niet hebben bereikt. Ook de moordenaar aan het kruis krijgt als belofte niet, dat hij vandaag in het huis van de Vader of in het hemelse Jeruzalem zal komen, maar in het paradijs. En daarvan zegt ons Gods woord, dat daar het geboomte des levens staat, waarvan de bladeren dienen tot genezing der volkeren. 13)

Gods blijde boodschap opent ons eindeloos veel ruimere (61) perspectieven dan het zwakke aftreksel dan we vaak te horen hebben gekregen. Als dan meteen na deze laatste visioenen de engel of Jezus zelf, zegt: "Deze woorden zijn getrouw en waarachtig Gelukkig hij, die de woorden van deze profetie bewaart." 14) Dan mogen we ons vol hoop en vertrouwen daaraan vasthouden.
En temidden van deze volkerengemeenschap zal er één volk zijn van mensen, "die genoemd zullen worden: zonen van de levende God," 15) "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk." 16) "Zij hebben hun kleren witgewassen in het bloed van het Lam. 17) "Zij volgen Jezus, waar Hij ook heengaat en zij zijn uit de mensen gekocht als eerstelingen." 18) "Wie overwint, zal deze dingen beërven," zegt Jezus, "en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn." 19)

1) Openb. 7:9
2) Joh. 14:6
3) Hand. 4:12
4) Joh. 5:24
5) Joh. 5:28
6) Matth. 24:31
7) Matth. 25:32
8) Openb. 20:12
9) Matth. 25:40
10) 1 Petr. 3:19-20; 4:6
11) Openb. 21:24-26
12) Luk. 19:17, 19
13) Openb. 22:2
14) Openb. 22:6-7
15) Rom. 9:26
16) 1 Petr. 2:9
17) Openb. 7:14
18) Openb. 14:4
19) Openb. 21:7
terug naar de Inhoud

13. Gemeenschap
Vanuit het voorgaande begint zich al iets af te tekenen van een harmonische opbouw in dat hemelse vaderland, dat een vreedzame volkerengemeenschap zal zijn: een veelkleurige afspiegeling van de liefdesgemeenschap tussen de Vader en zijn Zoon in de eenheid van de heilige Geest.
Gemeenschap: dat is het diepste wezen van God. "Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. Dat verkondigen wij ook u, om zo gemeenschap met ons te hebben, opdat onze blijdschap volkomen mag zijn." 1)
Want daarvoor is God mens geworden, om zijn gemeenschap met ons te delen en zijn gezin uit te breiden. Ondanks zijn aanstaande lijden, zegt Jezus bij het laatste avondmaal: "Met verlangen heb Ik ernaar uitgezien, dit Paasmaal samen met jullie te eten - want voorlopig zal dit niet meer gebeuren, totdat Ik het in het koninkrijk van mijn Vader opnieuw samen met jullie zal eten." 2) Want daarin bestaat juist het geluk van de hemel, zowel voor God als voor de mensen.
Zo wordt de hemel lang niet altijd voorgesteld. Veeleer als een individueel 'rusten in vrede'. Zeker, vrede zal er zijn, want "God is een God van vrede" 3) en Jezus is de 'Vredevorst'. Maar daarbij zullen we niet altijd op een stoel zitten: dat vredig samenzijn zal bruisend van leven zijn: een samen-leving bij uitstek.
Hoe mogen wij ons dat voorstellen? Vooreerst is er natuurlijk voor nodig, dat je elkaar herkent. Daarover schijnen veel mensen onzeker te zijn. Maar Jezus zegt: "U zult daar Abraham, Izaak en Jakob en al die profeten zien in het koninkrijk Gods." 4) En ook vertelt Hij in de gelijkenis, dat "de rijke man Abraham uit de verte zag en ook Lazarus en hij riep naar hen." 5) Er zijn dus behalve herkenning ook gesprekken mogelijk, zelfs op afstand en over een kloof heen. (63)

Als Mozes en Elia aan Jezus verschijnen, zouden ze dan elkaar niet hebben herkend? Zouden ze als vreemden naast elkaar hebben gestaan, terwijl de drie apostelen hen wel herkennen? Bovendien, als Jezus spreekt over het hemelse bruiloftsmaal, zou dan zo'n feest alleen maar een gebeuren tussen vreemden zijn, van wie je niemand kent? Er staat geschreven: "U bent genaderd tot de feestelijke samenkomst van eerstgeborenen, die opgeschreven staan in de hemel, en tot Jezus." 6) Zo'n feestelijk samenzijn zou ondenkbaar zijn, als je vreemden voor elkaar zou zijn. Dat zou zelfs een achteruitgang betekenen in vergelijking met dit aardse leven, waar immers ook allerlei verschillende relaties met Jezus en met elkaar mogelijk waren.
Sommigen hebben Jezus maar oppervlakkig gekend; er waren veel sympathisanten, die Hem bewonderden en toejuichten, bijv. de 5000 bij de broodvermenigvuldiging, die Hem koning wilden maken; er waren goede vrienden zoals Lazarus, Maria en Martha; er was een groep leerlingen, zoals de 72:die uitgezonden werden; verder de twaalf, die Hem van nabij volgden en meewerkten; heel bijzonder de drie meest intieme vrienden Petrus, Johannes en Jakobus; onder hen weer de meest geliefde leerling Johannes; tenslotte zijn moeder Maria.

Daarbij zien we wel, dat de intiemste vriendschapsverhouding niet altijd de voomaamste functie met zich meebrengt. Johannes is de meest intieme vriend, maar Petrus en Paulus krijgen een meer opvallende opdracht. Dat geldt ook voor nu in onze tijd, waarin ieder al wordt gevormd voor de functie, die de Heer voor hem heeft bestemd in het hiernamaals en die iemand in vrijheid wil nastreven.
Maar waar het ten diepste om gaat is, hoe diep je liefdesband met Hem is. Daardoor kunnen de rollen later omgekeerd blijken te zijn, want "vele eersten zullen laatsten zijn." 7) Vooraanstaanden van hier kunnen daar op de achtergrond komen. En mensen, die hier onaanzienlijk waren, kunnen door hun verborgen liefde voor Jezus daar wel eens op de voorgrond komen. (64)
Jezus is daar het feestelijke middelpunt en wij zijn met elkaar rondom Hem verenigd. Toen Jezus eens aan tafel zat, zei een van zijn tafelgenoten: "Gelukkig degene, die in het koninkrijk Gods maaltijd zal houden." - "Ja," zei Jezus, daarop inhakend, "het is als met iemand, die een groot feestdiner hield en daarop veel mensen uitnodigde." 8) Wat zullen daar een opgewekte gesprekken worden gevoerd en wat zal er veel uit te wisselen zijn! En ook - er zijn immers huizen - kunnen we elkaar opzoeken en met veel mensen en engelen communicatie hebben.
Wij zijn immers gemaakt om contact te hebben: niet eenzaamheid is onze bestemming, maar gemeenschap. Isolement zal daar niet denkbaar zijn zoals hier, waar soms een zieke of bejaarde pas na drie dagen dood in de stoel wordt aangetroffen. Daar zal niemand een ander aan zijn lot overlaten, want liefde en begrip zullen ons fijngevoelig maken. Maar ook zal niemand zichzelf isoleren (dat gebeurt juist in de hel) of zichzelf afsluiten of zich achter een masker verbergen. We hebben dan niets meer achter te houden of te verbergen. "Nu zien we elkaar nog slechts in een spiegel, vaag, maar dan open van aangezicht tot aangezicht. Dan zullen we elkaar volledig kennen, zoals we zelf gekend worden." 9)

Ik vroeg - aldus Soendar Singh: "Hoever zijn in de hemel de verschillende plaatsen van elkaar verwijderd? En is het ook toegestaan, anderen te bezoeken?"
Een van de heiligen antwoordde: "Voor iedereen is de plaats waar hij zal verblijven, aangewezen naargelang zijn geestelijke leven is gevorderd. Maar hij kan voor korte tijd anderen bezoeken. Daarvoor krijgt men een soort sluier, om de meer of mindere lichtglans van die plaats te kunnen verdragen. Niemand voelt afstand. Het lichaam bevindt zich daar, waar zich de geest bevindt. Wil men in de hemel naar een andere plaats gaan, dan is men daar ook meteen: wil men iemand ontmoeten, dan is men daar op hetzelfde ogenblik of de ander bevindt zich in zijn nabijheid." (65)

Op aarde proberen we afstanden al te overbruggen door telefoon of fax. En middels T.V. kunnen we anderen op afstand al gelijktijdig zien. Met onze gedachten gaat het nog vlugger: die vliegen soms heel ergens anders heen dan waar ons lichaam zich bevindt, zodat een ander kan zeggen: "Waar zit je toch met je gedachten?" In de hemel verplaatsen we ons dus met de snelheid van de gedachten of - misschien nog beter gezegd met de snelheid van de liefde. Als de afstanden daar zo gemakkelijk overbrugd worden, zullen we dus bevrijd zijn van het gegier van straaljagers, van lawaaierig verkeer en parkeerproblemen.
Toch bestaat er in het hiemamaals wel iets als afstand, maar dat is dan een geestelijke kloof, zoals tussen de arme Lazarus en die rijke. Ze zijn onbereikbaar, ofschoon ze elkaar wel herkennen. Zo zal er eveneens een herkenning zijn tussen familie en bekenden. Of dat tot wederzijdse vreugde zal zijn, hangt af van de onderlinge genegenheid. Want elk samenzijn is niet altijd een onverdeelde vreugde, bijv. als je de hele avond naast iemand moet zitten, die een hekel aan je heeft of die je geheel negeert of telkens stekelige opmerkingen naar je maakt.
Tussen naaste familie kan zelfs wel eens meer verwijdering zijn dan tussen vreemden. Niet de banden van het bloed, maar de innerlijk relatie van oprechte liefde en vriendschap zal bepalend zijn. Volgens Jezus kan vriendschap, die op aarde gelegd is, zich daar ook voortzetten, want Hij zegt: "Maak u vrienden door middel van het geld, want wanneer dit u ontvalt (dus bij het overlijden), kunnen zij u wellicht opnemen in de eeuwige tenten. 10) Mensen, aan wie je hier diensten hebt bewezen, kunnen het je daar vergelden. Menselijke vriendschap zal daar dus niet verloren gaan. Maar veel verrassender zal het nog zijn, Jezus zelf te ontmoeten, Hem te herkennen en zijn vriendschap te ontvangen. Wie op aarde al een omgang met de Heer (66) heeft opgebouwd, zal daar die omgang met Hem eenvoudig voortzetten.

Maar vreselijk zal het zijn, als Hij tegen sommigen zal moeten zeggen: "Ik ken u niet," of "Ik heb u nooit gekend." 11) Hoe komt dat, dat Jezus iemand niet herkent, ook al heeft hij in Jezus' naam boze geesten uitgedreven of wonderen gedaan? Omdat God liefde is en alleen op dat vlak, waar een diepe relatie bestaat, herkent Hij iemand. Voor prestaties, maatschappelijke of kerkelijke stand of mooie woorden is Hij ongevoelig. Daarom staat er geschreven: "Wie God liefheeft, wordt door Hem herkend." 12) Immers wanneer ken je iemand echt? Kennen doe je met je hart. Dat is veel meer dan dat je met je ogen of je herinnering iemand aan de uiterlijke gestalte, de kleur van zijn haar of aan zijn kleren onderscheidt. Het beste ken je iemand, van wie je het meeste houdt. Onder die bekenden zullen we dan veel dierbaren hebben, die ons al zijn voorgegaan. Met stralende ogen en hartelijke omhelzingen zullen we elkaar daar in Jezus' bijzijn ontmoeten.

Soendar Singh zegt:
Een gelovige, die overlijdt - zo werd mij vaak getoond - is buitengewoon gelukkig, omdat hij daar de geliefden ontmoet, die hem waren voorgegaan. Dezen mogen vaak aan zijn sterfbed komen en hem naar het hemelrijk begeleiden. Daar voelt hij zich dan ook dadelijk thuis tussen de zijnen, omdat hij zich tijdens zijn aardse bestaan al had voorbereid door zijn vertrouwen op de Heer en zijn gemeenschap met Hem.
Onze vroegere maatschappelijke betrekkingen zullen daar niet meer gelden, namelijk of we buren, collega's op het werk of leden van dezelfde kerk zijn geweest. (67)

Verder zegt Soendar Singh:
Iemands grootheid is daar niet afhankelijk van verstandelijke kennis of maatschappelijke positie hier op aarde. Een mens is zo groot als hij zich inzet voor een ander, dus in zover als hij in liefde kan dienen, zoals de Heer zei: "Wie onder u groot wil worden, die moet uw dienaar zijn." Zo vervult men het doel van zijn leven en blijft men in Gods tegenwoordigheid.
Een aparte vraag voor velen is, hoe het daar zal zijn met de huwelijks- en gezinsrelaties. Daarmee wilden de sadduceeën Jezus eens belachelijk maken, toen ze vroegen: "Er was bij ons een vrouw, die 7 maal getrouwd was geweest en telkens stierf haar man. Met wie zal ze later nu getrouwd zijn?" Tamelijk scherp antwoordde Jezus daarop: "Jullie dwalen, je zit er geheel naast en kent de bijbel niet eens en evenmin de kracht Gods. Bij de opstanding huwt men niet meer. Men zal daar zijn als de engelen in de hemel." 13) De huwelijksband is er met het oog op dit leven. Een andere vraag is, of een echte liefdesrelatie tussen man en vrouw zal wegvallen. God schiep immers de mens naar zijn beeld als man en vrouw. 14) In die liefdesrelatie weerspiegelt zijn wezen zich het meest volledig. We kunnen het beste een onderscheid maken tussen de huwelijksband en de huwelijksrelatie. De juridische band, zoals op aarde, is er niet meer, wel de liefdesrelatie. Niet meer als ouders, kinderen en echtgenoten, maar als vrije hemelbewoners zullen we vooreerst met Jezus verbonden zijn en daardoor met elkaar, zoals bruiloftsgasten met elkaar feestvieren vanwege ieders relatie met bruidegom en bruid. Ja, al onze vriendschappen zullen een hoogtepunt vinden in de bruiloft van het Lam, Jezus, waar de Bruid aan Jezus' zijde zal zijn, maar waar verder ook de bruiloftsgasten zijn en de bruidsmeisjes. Maar daarover later meer. (68)

Johannes, de geliefde leerling, die wist, wat goddelijke liefde betekent, schrijft: "Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus" 15) en "God is liefde." 16) Gods wezen is liefde, zijn aard is het gemeenschap te vormen, eerst met zijn Zoon en met de heilige Geest en dan ook met ons. Daarvoor riskeert en trotseert Hij alle risico's, zelfs de moord op zijn Zoon. Zijn liefdesplan is niet te stuiten. Zijn plan is het, één grote familiegemeenschap op te bouwen rondom Hem als Vader. En daarbinnen zullen er kleinere gemeenschappen zijn van mensen, die op elkaar zijn afgestemd.
Dit is de liefde die vanaf het begin het kenmerk is geweest van ware christenen: "Zij hadden alles gemeenschappelijk. Telkens waren er, die hun bezit verkochten en aan de armen uitdeelden. En zij waren een van hart en ziel. 17)

1) 1 Joh. 1:3-4
2) Luk. 22:15-16
3) 1 Kor. 14:33
4) Luk. 13:28
5) Luk. 16:19-31
6) Hebr. 12:23-24
7) Luk. 13:30
8) Luk. 14:15
9) 1 Kor. 13:12
10) Luk. 16:9
11) Matth. 25:12; 7:23
12) 1 Kor. 8:3
13) Matth. 22:29-30
14) Gen. 1:27
15) 1 Joh. 1:3
16) 1 Joh. 4:8, 16
17) Hand. 2:45; 4:32

terug naar de Inhoud

14. Samen groeien en bouwen
In deze gemeenschap zal God zijn 'veelkleurige rijkdom' 1) pas ten volle kunnen openbaren. Want in de hemel zullen we niet allemaal gelijk zijn. Wie is er gelukkig mee als een nummer te worden behandeld? In de zo aangeprezen democratie schuilt voortdurend een gevaar, dat alle mensen gelijkgeschakeld worden, waarbij men eindigt als onpersoonlijke nummers, opgeslagen in een cartotheek of computer. Daardoor is er zo onnoemelijk veel ellende door vereenzaming.
Ook bij christenen kom je diezelfde mentaliteit tegen als ze zeggen: "Voor God zijn alle mensen gelijk." Maar dit nivelleren is iets, wat God juist niet wil: voor Hem zijn er geen twee mensen gelijk. Hij heeft ieder van ons uniek gemaakt, tot iets heel bijzonders. Hij copiëert nooit. En met ieder van ons heeft Hij een eigen plan. Paulus vergelijkt Hem met een pottenbakker, die vrij is van klei een kostbaar of een alledaags voorwerp te maken. 2) Zo heeft God "Jakob bevoorrecht en Esau achtergesteld." 3) Als Johannes en Jakobus aan Jezus vragen, of zij niet de eerste plaatsen en functies in zijn koninkrijk mogen ontvangen, antwoordt Jezus niet: "Nee, want daar is iedereen gelijk," maar "daarover beslist mijn Vader. 4)
Er zijn dus eerste plaatsen. Jezus spreekt over de hoogste en de laagste, over de grootste en de kleinste in het koninkrijk Gods. Er zijn dus allerlei verschillen. Maar het gaat niet alleen over hoger en lager, maar over een eindeloze verscheidenheid aan functies en relaties, zoals die bij ieder persoonlijk passen. Enkele zijn er al terloops genoemd:
- de 12 apostelen worden aangesteld over de 12 stammen van Israel 5);
- sommigen krijgen het bestuur of 5 of 10 steden 6);
- trouw in het kleine bereidt iemand erop voor, aangesteld te worden over veel, over goederen Gods 7);
- een persoonlijke erfenis, waar Petrus over spreekt, 8) en die voor ieder van ons is weggelegd, is dus niet iets algemeens. (70)

"Aan ieder afzonderlijk worden zo - ook ginds - de gaven gegeven, naargelang Christus ze schenkt ... om samen toegerust te worden tot dienstbetoon (nu al, maar dan nog meer) en zo groeien wij steeds meer naar Christus toe, die het hoofd is ... naar de kracht, die ieder op eigen wijze bezit." 9) En, wie weet, zullen ook de natuurlijke gaven, bijv. van grote componisten, schilders en andere kunstenaars, daar ook ten volle ingezet worden. Want alles heeft in Gods plan zijn eigen bestemming.
Er zullen in de hemel mensen en engelen geroepen zijn tot een functie van aanbidding en lofprijzing: "Zij staan voor Gods troon en vereren Hem dag en nacht in zijn tempel." 10) Anderen zullen geroepen zijn tot dienstbetoon in de vorm van voorbede of in het opvangen en begeleiden van anderen, zoals immers ook engelen dienende geesten worden genoemd. Deze dienst kan zich uitstrekken naar medemensen hier op aarde. Werden Mozes en Elia niet met een dergelijke opdracht naar Jezus gezonden? Waarom dan ook niet andere hemelingen?

Zo werd het ook Soendar Singh geopenbaard:
Aan onze geliefden en ook aan andere heiligen is het soms toegestaan, vanuit de geestelijke wereld ons hier op aarde bij te staan en te helpen. Maar zij maken zich voor ons niet zichtbaar, op een enkele uitzondering na. Langs wegen, die ons onbekend zijn, beïnvloeden zij ons tot heilige gedachten en als "de wolk van getuigen, die wij rondom ons hebben" richten zij ons naar God.
Deze hulp begint al hier op aarde. Niet alleen worden we onderricht door de onmiddellijke inwerking van Gods Geest, maar ook worden we in het verborgene van ons hart geholpen door de gemeenschap met heiligen, die altijd aanwezig zijn, ofschoon ze voor ons onzichtbaar blijven. (71)
Zowel christenen als ook niet-christenen, die zoeken naar de waarheid en die bij hun dood nog aan halve of valse waarheden vastzaten, worden in de geestelijke wereld gecorrigeerd, tenminste als ze niet hardnekkig aan hun eigen inzichten blijven vasthouden, maar willen leren. Daartoe worden ze echter niet gedwongen, want God laat de mensen vrij, zowel hier als daar.

Onze hemelse toekomst zal boven alle verwachtingen zijn. Zelfs durft Johannes al te schrijven: "Nu zijn wij al kinderen Gods. Het is nog niet bekend, wat we zullen zijn, maar als Jezus wordt geopenbaard, zullen we Hem gelijk zijn!" 11) En ook Paulus bevestigt dat: "Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bereid voor degenen, die Hem liefhebben." 12)

Soendar Singh zag iemand de hemel binnengaan. Verrast merkte deze persoon, hoe zijn nieuwe omgeving hem met de grootste blijdschap vervulde. Hij zag hoe de minsten zonder enige afgunst de hoger geplaatsten ontmoetten. En wie hoger waren, beschouwden het als een voorrecht, hun broeders in die lagere staat te mogen dienen. Want juist dat is het koninkrijk van God en van liefde.
Ook zag Soendar Singh, dat een geestelijke, die zichzelf beschouwde als heel vroom en geleerd, op hoge leeftijd stierf. En ongetwijfeld was hij ook een goed mens geweest. Toen kwamen er engelen die hem op de plaats brachten, die God voor hem had bereid en waar zij hem aan andere engelen overdroegen: namelijk de plaats, waar iemand komt voor verdere vorming en die wordt bepaald door de werkelijke goedheid van iemands aardse leven. Daarna kwamen engelen weer met iemand anders en brachten die naar een veel hoger verblijf. (72) De geestelijke zag dat en toen riep hij uit: "Waarom laat u mij maar halverwege dat prachtige land en die andere man brengt u er vlakbij? Ik ben toch niet minder dan die man of dan uzelf?"
Daarop antwoordden de engelen: "Er is hier geen sprake van groot of klein, of van meer of minder, maar ieder komt op die plaats, die hij zelf in werkelijkheid heeft bereikt door zijn geloof en zijn leven. U bent nog niet klaar voor die hogere plaats en moet nog enige tijd hier blijven om enkele dingen te leren. Wij hebben de opdracht gekregen, u daarin te onderrichten. Het zal een grote vreugde voor ons zijn, u ook naar die hogere plaats te brengen, zo gauw God ons dat opdraagt."
Toen zei die geestelijke: "Mijn hele leven ben ik mensen voorgegaan in het vinden van de weg naar de hemel. Wat moet ik dan nog leren? Daar weet ik alles van." De engelen antwoordden daarop: "Goede vriend, wees niet boos, als wij zeggen, dat het voor uw eigen bestwil is. U denkt dat u hier alleen bent, maar God is bij u. Alleen kunt u Hem niet zien. Uw trots, waarmee u zei 'Daar weet ik alles van', belemmert u, Hem te zien en verder te komen. Nederigheid is het geneesmiddel voor die trots. Leg u daarop toe en dan zal uw wens worden vervuld.
De man, die zojuist boven u werd geplaatst, was niet beroemd of geleerd. Hij was een lid van hetzelfde kerkgenootschap als u: een gewone arbeider met weinig tijd. Hij was eerlijk en ijverig. Ieder, die met hem in aanraking kwam, kende zijn christelijke karakter. In de oorlog hielp hij een gewonde kameraad en werd toen zelf dodelijk getroffen. Ofschoon hij plotseling stierf, was hij voorbereid en hoefde niet in een tussengebied te blijven zoals u. Door zijn leven van gebed en nederigheid was hij klaar voor een hogere plaats."

Met al die persoonlijke opdrachten heeft onze Vader een samenhangend plan voorbereid en dat zal Hij tot de hoogste vervulling brengen. (73) Met vreugde en een volkomen inzet zullen wij elkaar dan aanvullen zonder afgunst voor meer of minder. Er zal een hartelijke en evenwichtige samenwerking zijn, die ook tot uiting zal komen in gezamenlijke opdrachten. Wij zien dat al bij Mozes en Elia op de berg der verheerlijking en ook bij de engelen in Bethlehem: daar wordt immers verteld van een legermacht van engelen, die samen zongen ter ere van God, om het kwetsbare kind te beschermen tegen de helse machten.
Bij Jezus' opstanding en hemelvaart verschijnen er ook telkens twee engelen. Die samenwerking zal met grote geestdrift gebeuren. Muziek en zang zullen daarbij een voorname plaats innemen in samenspel en samenzang: "Het geluid, dat ik, Johannes, hoorde, was als van citerspelers: en zij zongen een nieuw lied. Niemand anders kon dat lied leren dan zij, die van de aarde waren vrijgekocht." 13) "En ik zag de overwinnaars staan aan de kristalheldere zee met de citers van God. Zij zongen het lied van Mozes en van het Lam..." 14)

Door die samenwerking onder leiding van de Heer zal dat hemelse koninkrijk tot steeds hogere volkomenheid en heerlijkheid worden gebracht. Want er zal een steeds voortgaande groei en ontwikkeling zijn. Als hier op aarde het leven al zo onweerstaanbaar baanbreekt ondanks zoveel tegenwerkende krachten als ziekte en dood, zonde, oorlog en vervuiling, wat zal het dan worden, als al dat kwaad van hoogmoed, hebzucht en vergankelijkheid, van haat en nijd er niet meer zal zijn en het leven zich in al zijn kracht kan ontplooien als een opbruisende fontein! Leven is immers groei. Daaraan is het leven te herkennen. Waar geen groei en beweging meer is, daar volgt de dood. De hel is verstarring, opsluiting in zichzelf (zelfgerichtheid): dat is de eeuwige dood. Maar in de hemel groeit alles "van heerlijkheid tot heerlijkheid door de Heer, die Geest is." 15) Tot in eeuwigheid zullen we steeds dieper binnengroeien in God (74) in zijn heiligc Drieëenheid, om zonder einde nieuwe heerlijkheden te ontdekkken en te ontplooien.

1) Efez. 3:8-10
2) Rom. 9:21
3) Rom. 9:13
4) Matth. 20:23
5) Matth. 19:28
6) Luk. 19:17-19
7) Matth. 24:47; 25:21
8) 1 Petr. 1:4-5
9) Efez. 4:7-16
10) Openb. 7:15
11) 1 Joh. 3:3
12) 1 Kor. 2:9
13) Openb. 14:3
14) Openb. 15:2-3
15) 2 Kor. 3:18
terug naar de Inhoud

15. Een koninkrijk
In deze gemeenschap zal dus een evenwichtige opbouw en samenwerking zijn, zoals we die in de hele schepping en in de prachtige natuur op aarde ook al zien, voorzover deze niet verziekt en vervuild is door menselijk wanbeheer.
Er zal in die hemelse wereld een duidelijke leiding aan dit alles worden gegeven, want het zal een koninkrijk zijn: zo noemt Jezus dat hemelse vaderland. Zelden spreekt Hij over de 'hemel', maar deste meer over het 'Koninkrijk Gods' en het 'Koninkrijk der hemelen'. Dat is dus te vergelijken met het koninkrijk der Nederlanden: een maatschappij met steden en dorpen, landschappen en wegen, met mensengemeenschappen vol activiteit en leven, waar plaatselijke en provinciale besturen zijn, met een regering en een vorstenhuis, met de koning aan het hoofd. Zó'n beeld heeft Jezus voor de geest, als Hij zegt: "Het koninkrijk Gods is nabij gekomen." 1) Zo had de engel het ook aangekondigd aan Maria: "Aan zijn koninkrijk zal geen einde komen." 2)
Wat moet je je hierbij voorstellen? Het zal geen ongeordende massa zijn van losse individuen, waar de hemelingen zo maar wat bij elkaar gelukkig zitten te zijn. Het is ook geen democratie of republiek, waar het staatshoofd van beneden af wordt gekozen en waar heel de bevolking moet meebeslissen, maar waar in feite de meerderheid de minderheid overheerst.
Hoe het gaat als men van beneden af samen orde wil scheppen, zien we in Babel. Daar slaan de mensen samen de handen ineen: "Kom, laten wij ons een stad bouwen, om niet verstrooid te raken ..." 3) Een stad van mensen, een democratie. Dat liep juist op wanorde uit, een chaos zoals tegenwoordig, met touwtrekkerij en verwarring. Op de eerste bladzijden van dit boekje werd al vermeld, dat in het koninkrijk der hemelen de verhoudingen precies omgekeerd liggen als op aarde, (76) vaak tegengesteld aan ons natuurlijke, menselijke denken. Want hoe denkt God over die verhoudingen?

- "Wat hoog is bij de mensen, is een gruwel voor God." 4)
- "God heeft de wijsheid van deze wereld tot dwaasheid gemaakt en het dwaze van God is wijzer dan de mensen. Hij heeft zelfs datgene, wat dwaas is voor de wereld, uitverkoren om het wijze te beschamen." 5).
- "Dit vergankelijke kan het onvergankelijke koninkrijk Gods niet beërven." 6)
- "Zoek niet de eerste, maar de laatste plaats op." 7)
- "De graankorrel moet in de aarde vallen en sterven, anders kan ze geen vrucht dragen." 8)
- "Christus is gekruisigd uit zwakheid, maar Hij leeft nu uit de kracht Gods." 9)

Hoe diep Jezus dit gemeend heeft, blijkt doordat Hij zelf deze weg is gegaan: Hij is niets geworden, daarom kon God alles in Hem zijn. In Hem heeft de Vader de handen volkomen vrij. Daarom zegt God in de psalm: "Wat gaan de volken te keer, wat spannen ze samen tegen God en tegen zijn Gezalfde? ... Ik heb zelf mijn koning aangesteld." 10) Daar komen geen verkiezingen of verkiezingscampagnes aan te pas. Wij hebben daar een koninkrijk te verwachten met één Koning aan het hoofd, die van bovenaf is aangesteld: een absolute monarchie.
Onze moderne monarchie in Nederland is daar maar een zwak schijnsel van. De koning krijg je maar zelden te zien en persoonlijk spreek je hem waarschijnlijk nooit. Ook is zijn macht meer symbolisch dan werkelijkheid. Door de grondwet is hij in zijn koninklijke mogelijkheden beperkt.
Het hemelse koningschap is eindeloos veel verhevener en tegelijk veel nabijer, veel intiemer. Mensen probeerden daar altijd weer een aards koningschap van te maken en het naar de aarde toe te halen. Na de broodvermenigvuldiging wilde de enthousiaste voksmassa Jezus (77) tot een politieke koning uitroepen, 11) maar terstond ontwijkt Jezus dat. Vlak voor zijn hemelvaart proberen zijn leerlingen het opnieuw: "Gaat U nu het koninkrijk (of 'koningschap') voor Israel herstellen?" 12) Maar weer laat Jezus zich niet verleiden tot voorbarige wereldse aanspraken.

Waarop wacht Jezus dan nog, als Hij telkens zijn kansen voorbij heeft laten gaan? Op het ogenblik, dat alleen zijn Vader bepaald heeft en kent. 13) Dat zal worden aangekondigd door de bazuinstoot van een engel. Dan zal het klinken: "Het koningschap over de kosmos is gekomen aan onze Heer en aan zijn Gezalfde en Hij zal als Koning heersen tot in alle eeuwigheden." 14)
Met David zullen alle volken Hem dan toejuichen: "Uw koningschap is een koningschap voor alle eeuwen, uw heerschappij is over alle geslachten." 15)

1) Mark. 1:15
2) Luk. 1:33
3) Gen. 11:4
4) Luk. 16:15
5) l Kor. 1:20, 25, 27
6) 1 Kor. 15:50
7) Luk. 14:8-10
8) Joh. 12:24
9) 2 Kor. 13:4
10) Ps. 2
11) Joh. 5:16
12) Hand. 1:6
13) Matth. 24:36; Hand. 1:7
14) Openb. 11:15
15) Ps. 145:13
terug naar de Inhoud

16. Jezus, de Koning der koningen
Als Pilatus bij het gerechtelijke verhoor Jezus ondervraagt over zijn koninklijke aanspraken, antwoordt Hij: "Mijn koninkrijk (of koningschap) is niet van deze wereld." - "Dus koning bent U?" - "Ja, koning ben Ik." 1) Even rustig en overtuigd had Jezus aan Kaïfas antwoord gegeven op diens vraag: "Nu vraag ik U onder ede te zeggen, of U inderdaad de Christus bent, de Zoon van God." "Ja, u hebt het gezegd..." 2) En met volle overtuiging zegt Hij: "Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde." 3)
Inderdaad 'gegeven'. Jezus is pas echt 'Koning bij de gratie Gods'. Hij greep daar zelf niet naar, maar de Vader gáf Hem alle macht. Zoals de Farao van Egypte "Jozef aanstelde tot heer over zijn huis en tot beheerder van al zijn bezit," 4) zo zegt ook God: "Ik heb mijn koning aangesteld." 5) Want Jezus "vernederde zich tot de dood aan het kruis ... en daarom heeft God Hem verheven, zodat iedereen moet erkennen: Jezus Christus is Heer tot eer van God de Vader." 6)
Daniël zag "een Mensenzoon, die van God alle heerschappij ontvangt." 7) Dit wordt vervuld in Jezus, die na zijn opstanding "is gaan zitten aan Gods rechterhand." 8) "om voor ons te pleiten," 9) maar die ook door Stefanus wordt gezien als "staande naast God," 10) klaar om de zijnen te ontvangen.

Hier op aarde loopt zo'n alleenheerschappij haast altijd uit de hand en dreigt te ontaarden in een dictatuur met harde vuist. Ook in de al te menselijke voorstellingen van christenen speelt die gedachte maar al te vaak mee: alsof Jezus na zijn vernedering later in het eeuwige koninkrijk zijn schade wel zal inhalen, als de rollen eenmaal zijn omgekeerd: alsof Hij dan zijn vijanden zal vertrappen, om zich te ontpoppen als een ontzagwekkende heerser. Maar aan zulke minderwaardigheidscomplexen leidt Jezus niet, alsof Hij het diep in zijn hart toch niet zou kunnen verkroppen, dat de wereld Hem opzij heeft geschoven. (79)
Nee, zo is niet de ware aard van Jezus. Op aarde zei Hij: "Kom tot Mij want Ik ben zachtmoedig en bescheiden van hart" 11) en Hij bad voor zijn beulen en vergaf zijn vijanden. Deze Jezus, gehoorzaam en zachtmoedig, "is gisteren en vandaag dezelfde tot in eeuwigheid." 12) Want de grondwetten van het evangelie blijven ook in het eeuwige koninkrijk gelden: "De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven in te zetten".
Want "de eerste moet dienaar willen zijn." 13) Dat gaat ook op voor de eeuwige koning Jezus. De hoofdman onder het kruis was de eerste, die het begreep, toen hij zei: "Deze man was een Zoon Gods." 14) Deze manier van sterven was koninklijk, goddelijk. Zo iets had hij bij de talloze terechtstellingen nog nooit meegemaakt, dat iemand in zulke ellende en spot, en in zo een gruwelijk lijden in deze vrede de dood inging en daarbij zo boven de situatie en boven zijn eigen eer en leven stond, dat was koninklijk. En dat iemand in zulke vrede kon zeggen: "Vader, vergeef het hun ..." en "vandaag zul jij met Mij in het paradijs zijn" en "Vader, in uw handen geef Ik mijn geest," 15) dát was goddelijk.

Deze Jezus, die in het huis van God, in Nieuw Jeruzalem, ja in heel dat koninkrijk de leiding heeft, zal een sfeer van liefde om zich heen verspreiden. Daarin ligt zijn overwicht, niet in geweld. Aan Johannes wordt in een visioen gezegd: "De leeuw uit Juda's stam heeft overwonnen." En - zo zegt hij dan - "toen zag ik een lam staan, als geslacht." 16) De Leeuw blijkt dan een Lam te zijn! En "het Lam, dat op de troon is, zal hen weiden." 17)
Zo blijft Jezus voor eeuwig - zoals Hij dat op aarde ook al was - "een begrijpend en trouw hogepriester, die - ook daar - kan meevoelen met onze zwakheden." 18) Ieder kan daar "een beroep doen op de zachtmoedigheid en vriendelijkheid van Christus." 19)
Hij is liefde: daarom zal Hij ieder volkomen tot zijn recht laten komen. (80)

Hij is gehoorzaam geworden: daarom kan Hij anderen met mildheid en begrip leiden, omdat Hij "zwak is, is Hij machtig" en daarom kan Hij koning zijn. Hij heeft een koningschap, waarbij er geen verheven afstand is tussen de koning en zijn onderdanen. Je hoeft er geen audientie aan te vragen. Hij zal met ieder van zijn onderdanen persoonlijk contact en vriendschap onderhouden, als deze daar zelf althans aan toe zijn.
Zo is zijn wezen, zijn innerlijk.
En naar zijn uiterlijk is Hij "de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen." 20) "Ik zag iemand als een Mensenzoon met een gewaad tot aan de voeten en met een gouden gordel om. Zijn hoofd en zijn haren waren wit als sneeuw en zijn ogen leken een vuurvlam. Zijn voeten waren als koper, gloeiend gemaakt in een oven. Zijn stem klonk als een machtige waterval en zijn gezicht was als de zon, die straalt in volle kracht." 21) "Hij wordt genoemd 'de Getrouwe en Waarachtige'.
Hij droeg een geschreven naam, die niemand kent dan Hijzelf. Zijn naam wordt genoemd 'het woord Gods' en op zijn kleed staat de naam geschreven 'Koning der koningen en Heer der heren." 22) Hij zal als de centrale figuur "allen tot zich trekken" 23) met grote beminnelijkheid. "Iedere scheidsmuur is daar in en door Hem weggebroken en Hij is daar onze vrede." 24) Daarbij zit Hij niet onbewogen op de troon om alleen het grote geheel te overzien, ongenaakbaar voor de enkeling, maar "door Hem heeft iedereen toegang tot de Vader." 25) Voor Gods aangezicht "komt Hij voor ieder persoonlijk op." 26) Zo brengt Hij iedereen daar, waar hij zich het best op zijn plaats voelt en het beste functionneert. (81)

Hierover zegt Soendar Singh het volgende:
Ik zag in een visioen de geest van een afgodenaanbidder, die onmiddellijk zijn god begon te zoeken. Toen zeiden heiligen tegen hem: "Er is hier geen god behalve de ene ware God in Christus, want Deze is de openbaring van God." De man was erg verbaasd, maar als een eerlijk zoeker gaf hij toe, dat hij zich dan vergist had en hij vroeg, of hij dan Christus zou mogen zien. Kort daarop verscheen Jezus hem en ook aan anderen, die juist waren aangekomen.
De volle glans en heerlijkheid van de Heer konden zij nog niet verdragen. Want zijn verschijning is zo overweldigend, dat soms engelen hun gelaat bedekken. Als de Heer zich openbaart, houdt Hij rekening met de mate van ontwikkeling, die de geest heeft bereikt, zodat men zijn verschijning kan verdragen. Jezus toont zijn heerlijke gelaat in overeenstemming met ieders staat van ontwikkeling en matigt de glans naar het geestelijke vermogen van ieder persoonlijk.
Ik vroeg: "Kunnen engelen en heiligen altijd Gods aangezicht aanschouwen? En als ze Hem zien, in welke gestalte zien ze Hem dan?" Een van de engelen antwoordde: "Zoals de zee vol water is, zo is het heelal vol van God en iedere geest voelt daar Zijn tegenwoordigheid. Zoals iemand, die zwemt, zich overal omringd voelt van water, zo voelt men zich in de hemel omringd van God. In deze geestelijke wereld bepaalt ieders geestelijke groei de mate, waarin hij God kan ervaren en kennen."
Een andere heilige voegde daaraan toe: "Gods tegenwoordigheid kan wel met vreugde worden ervaren, maar niet in woorden worden uitgedrukt." In de hemel is ook geen Noord of Zuid, Oost of West. Jezus' troon is het middelpunt van alles. Doordat God zelf oneindig is, kunnen zijn kinderen, die immers eindig zijn, Hem alleen als (82) Christus zien, zoals Jezus zelf zegt: "Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien".
Men ziet God in de persoon van Jezus op de troon zitten. Wat mijzelf betreft - zegt Soendar Singh - ik wandel daar met Christus in de hemelse gewesten en heb gesprekken met engelen en heiligen. De onuitsprekelijke extase van deze gemeenschap geeft mij hier al het geluk van volledige verlossing, nog voordat ik daar voorgoed zal zijn binnengegaan.
Over dit alles hoorde Johannes, hoe een ontzagwekkende menigte juichend uitriep: "Halleluja! Want de Heer heeft het koningschap aanvaard. Laten wij blij zijn en Hem de eer geven..." 27)

1) Joh.1:18; 36-37
2) Matth. 26:64
3) Matth. 28:18
4) Ps. 105:21
5) Ps. 2:6
6) Fil. 2:11
7) Dan. 7:13-14
8) Mark. 16:19
9) Rom. 8:34
10) Hand. 7:55
11) Matth. 11:28-29
12) Hebr. 13:8
13) Matth. 20:27-28
14) Matth. 27:54 15) Luk. 23:34, 43, 46
16) Openb. 5:5-6
17) Openb. 7:17
18) Hebr. 2:17; 4:15
19) 2 Kor. 10:1
20) Hebr. 1:3
21) Openb. 1:13-16
22) Openb. 19:11-16
23) Joh. 12:32
24) Efez. 2:14
25) Efez. 2:18
26) Hebr. 9:24
27) Openb. 19:6-7
terug naar de Inhoud

17. Eerstelingen
Zoals al eerder werd opgemerkt, zal er in Gods koninkrijk een grote verscheidenheid en verschil in rangorde zijn. Volgens de beginselen van de Franse revolutie van 'gelijkheid en broederschap' past dat wel niet, maar daarvan trekt God zich niets aan. Paulus vergelijkt het met het verschil in glans tussen de zon, de maan en de sterren, waarbij ook de ene ster weer van de andere verschilt in helderheid. En zo is het ook met "de opstanding der doden," 1) zegt hij. Jezus spreekt zelf ook van eersten en laatsten. Daarom wordt er ook gesproken van eerstelingen, zowel in het oude als in het nieuwe Testament. "Naar Zijn raadsbesluit," zegt Jakobus, "heeft God ons voortgebracht om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen." 2)

In het oude Testament waren dat de eerste vruchten van de oogst en de eerstgeborenen van het vee, die aan God werden afgestaan. Verder werd de eerstgeboren zoon bijzonder aan God gewijd. Zo wordt Jezus "de eerstgeborene onder vele broeders 3) genoemd" en ook "de eerstgeborene, die uit de dood is opgestaan." 4) En verder wordt Hij genoemd "de eerstgeborene van de hele schepping." 5) Maar daar blijft het niet bij, want als er een Eerste is, dan volgen er meer. God breidt zijn familie uit. Daarom dankt Paulus God, "dat God ook u als eerstelingen heeft uitverkoren tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus," 6) "uit de mensen als eerstelingen gekocht voor God en het Lam." 7)
En ook hier weer: eerstelingen zijn, zoals het woord al zegt, niet de enigen, waar het om gaat. Het gaat God niet alleen om de christenen, maar God heeft de hele wereld liefgehad en wil die redden. Maar daarbij gaan de eerstelingen voorop, als eersten achter Jezus aan, zowel in lijden als in heerlijkheid: "Als wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn heerlijkheid." 8) (84) Dat zijn zij, die "bestemd waren in Christus als zonen te worden aangenomen" 9) en die daaraan ook zo gevolg hebben gegeven, dat zij zich als "kinderen van het licht" 10) ook duidelijk onderscheiden hebben van anderen. Daardoor behoren zij met Jezus tot die "gemeenschap van eerstgeborenen." 11) Zoals Jezus zich in liefde gaf tot het uiterste, zo hebben zij daarin naast Jezus gestaan ten dienste van vele anderen en hebben met Hem gezegd: "Ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van Hem, die mij heeft gezonden." 12) Met Jezus zijn zij vooropgegaan en daarom zal Jezus ook zeggen: "Vader, Ik wil, dat zij bij Mij zijn, waar Ik ben, om Mijn heerlijkheid te aanschouwen." 13)
Het is dus mogelijk zo'n goddelijke mate van heerlijkheid te bereiken. Want "nu zijn wij kinderen Gods. Het is nog niet geopenbaard, wat wij zullen zijn, maar wel weten we, dat wij aan Hem gelijk zullen zijn, als Hij geopenbaard zal worden." 14) Er zullen er dus zijn, die gelijk op zullen delen met Christus. Want "zijn wij kinderen van God, dan zijn wij dus ook erfgenamen van God en mede-erfgenamen met Christus." 15)

Over deze eerstelingen met Jezus worden in de bijbel dan ook meermalen soortgelijke dingen gezegd als over Jezus zelf:
- Jezus, de Zoon van God, zal "véle zonen tot heerlijkheid brengen" 16)
- Jezus, "aan Gods rechterhand" 17) belooft de overwinnaars "met Mij te zitten op mijn troon, zoals Ik heb overwonnen en met mijn Vader zit op zijn troon." 18)
- Jezus verschijnt "met een gouden kroon" 19) en "wie de proef doorstaan heeft, zal de kroon des levens ontvangen." 20)
- Jezus heerst als koning tot in eeuwigheid" 21) en ook zij "zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden." 22)
- Jezus zal als een herder "de volken hoeden met ijzeren staf" 23) en ook zij ontvangen "macht, de volken te hoeden met ijzeren staf." 24) (85)

Wat zal dat ook voor Jézus betekenen, daar vrienden te hebben, met wie Hij zijn gedachten kan uitwisselen: "Jullie noem Ik mijn vrienden, want Ik heb jullie alles meegedeeld, wat Ik van mijn Vader ontvangen heb" 25) en "Jullie zijn steeds bij Mij gebleven in mijn wederwaardigheden. Nu zullen jullie met Mij aan tafel eten en drinken in mijn koninkrijk." 26)
Zo zullen de woorden van psalm 8 in vervulling gaan voor Jezus en voor hen, die "in Jezus" zijn: "wat is de Mens, dat U hem gedenkt? De Mensenzoon, dat U naar hem omziet? U hebt hem een korte tijd beneden de engelen gesteld, maar met luister en eer hebt U hem gekroond, alles aan hem onderworpen en aan zijn voeten gelegd." 27)

1) 1 Kor. 15:38-42
2) Jak. 1:18
3) Rom. 8:28
4) 1 Kor. 15:20; Kol. 1:18
5) Kol. 1:15
6) 2 Thess. 2:13-14
7) Openb. 14:4
8) Rom. 8:17
9) Efez. 1:5
10) Efez. 5:8
11) Hebr. 12:23
12) Joh. 5:30
13) Joh. 17:24
14) 1 Joh. 3:2 15) Rom. 8:17
16) Hebr. 2:10
17) Matth. 16:19
18) Openb. 3:21
19) Openb. 14:4
20) Jak. 1:12
21) Luk. 1:33
22) Openb. 22:5
23) Openb. 19:5
24) Openb. 2:26-27
25) Joh. 15:15
26) Luk. 22:28-30
27) Ps. 8; Hebr. 2:6-9
terug naar de Inhoud

18. Medekoningen met Jezus
Deze eerstelingen, de naaste vertrouwelingen van Jezus, zullen delen in zijn koningschap. Nu hoor je wel eens de opmerking: "Ik heb er helemaal geen behoefte aan, om koning te worden of op een troon te zitten." Dat kan komen omdat men geen goed inzicht heeft, wat dat koningschap inhoudt. Misschien heeft men daarbij nog teveel een sprookjesachtige voorstelling van koningen en koninginnen met gouden kronen en hermelijnen mantels. Of men denkt misschien aan zo'n geïsoleerde persoon, die alleen de baas speelt over een heel land. Het kan ook voortkomen uit een te burgerlijk christendom met een fatsoensmoraal, maar zonder grootse idealen.
Nu kan het hedendaagse christendom inderdaad wel heel wat meer visie en bezieling gebruiken. Maar bovendien is de kijk op Jezus' koningschap vaak te aards-politiek getint, zoals dat trouwens in Jezus' dagen op aarde ook zo was. Maar echt koninklijk was het, dat Jezus na de broodvermenigvuldiging dit politieke koningschap, dat de enthousiaste menigte Hem aanbood, juist heel resoluut van de hand wees. 1) Koninklijk was het dat Hij, gebonden, bespuwd en oog in oog met de dood die bedreigende situatie aankon en rustig volhield: "Ja, koning ben Ik." 2) En koninklijk is het, als je door iedereen in de steek wordt gelaten, als elke schijn van ongelijk tegen je pleit en je dan stervend nog met verheven rust boven je schijnbare nederlaag en mislukking staat.

Als wij soortgelijke situaties aankunnen, dan begrijpen we iets van het werkelijke koningschap van Jezus. Door dat ideaal was Paulus bezield, toen hij schreef: "Ik jaag ernaar, want ik ben gegrepen door Christus Jezus. Ik vergeet, wat achter mij ligt en strek me uit naar wat voor mij ligt." 3)
Jezus heeft ook zelf een opleiding tot dat koningschap hier op aarde gehad: "Hoewe1 Hij de Zoon was, (87) heeft Hij gehoorzaamheid geléérd uit wat Hij geleden heeft en zo is Hij voor anderen een oorzaak van eeuwig heil geworden." 4) En daarin kunnen wij ook zijn leerling worden.
Christenen noemen zich graag leerlingen van Jezus. Maar leerlingen waartoe? Een leerling blijft immers niet voor altijd leerling, maar "wie volleerd is, zal zijn als zijn meester," 5) zegt Jezus. Dus, leerling tot het koningschap. Jozef in Egypte moest een moeilijke leerschool doormaken om onderkoning te worden, de leerschool namelijk van verwerping door zijn eigen broers, van slavernij, valse beschuldiging en gevangenschap. Dat is heel wat anders dan de tegenwoordige theoretische vormingscursussen. Want God begrijpt veel beter dan wij, dat alleen datgene wat we zelf hebben doorgemaakt, onze werkelijke vorming is om anderen te kunnen begrijpen en te leiden. "Doordat Hij zelf in alle opzichten aan ons gelijk werd en in veel beproevingen geleden heeft, kan Hij anderen in moeilijkheden te hulp komen." 6)
Voor onze opleiding geldt dat niet minder. Want de deelname aan het koningschap van Christus is geen erebaantje en betekent heel wat meer dan op gouden tronen zitten met een scepter in de hand. Het betekent: liefdevolle verantwoordelijkheid voor anderen kunnen dragen en hen leiding geven, zoals Jezus dat op aarde voordeed: heel anders dan wij dat gewend zijn. Het betekende niet: boven de mensen gaan staan, maar er beneden; niet verheven afstand, maar juist nabijheid; niet dwang uitoefenen, maar anderen in hun vrijheid respecteren; niet de baas spelen, maar dienen; niet de eigen zin doordrijven en de lakens uitdelen, maar tegemoetkomen, met als enige macht de macht van de liefde.

Onder zo'n liefdevol koningschap van Jezus zal het koninkrijk worden opgebouwd en zich kunnen ontvouwen als een levendige maatschappij. En daarin zal Jezus omringd zijn door een regering van gelijkgezinde mede-koningen, even dienstbaar als Hij. Tegen de Twaalf zegt Hij: "Jullie zullen op 12 tronen zitten, om de 12 stammen van Israel te richten." 7) (88) En tot hen die trouw zijn gebleken in het kleine (bijv. in het huwelijk of in een bescheiden levensopdracht), zal Hij zeggen: "Nu zal Ik u aanstellen over veel." 8) Verder: "Wie overwint (in het kleine, alledaagse), die zal Ik geven met Mij op de troon te zitten." 9) Daarvan schrijft Johannes: "Ik zag tronen en zij namen daarop plaats" 10) en "zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden." 11)
Dit was al aangekondigd in het Oude Testament: de profeet Daniël zag het in een visioen. Eerst zag hij "iemand als een Mensenzoon, die voor Gods troon werd geleid en Hem werd de eeuwige heerschappij gegeven, die niet zal vergaan ..." 12) Vervolgens wordt hem gezegd: "Dan zullen de heiligen van de Allerhoogste het koningschap ontvangen en zullen dat koningschap bezitten tot in alle eeuwigheden." 13)
In het nieuwe Testament wordt dat bevestigd. Eerst wordt er van Jezus gezegd: "Uw troon, o God, is van alle eeuwigheid. Gerechtigheid hebt U liefgehad, daarom heeft God U gezalfd boven uw deelgenoten." 14) En even later: "Daarom, heilige broeders, deelgenoten aan die hemelse roeping, richt uw ogen op Jezus." 15)

Deelgenoten in Jezus' hemelse koningschap: dat was het, wat Jezus zelf ook al had beloofd: "Jullie zijn Mij trouw gebleven, daarom verleen Ik jullie het koningschap, zoals mijn Vader het Mij heeft verleend." 16) Er is dus heel wat meer mogelijk dan alleen maar 'in de hemel komen'. De rijke jongeman vroeg eerst aan Jezus: "Wat moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen?" 17) Dat wil zeggen: om in de hemel te komen. Daarop antwoordt Jezus: "Daarvoor moet je de geboden onderhouden". Hij zegt niet, dat hij daarvoor christen of leerling moet worden. Geboden onderhouden zoals iedereen die kent, is het minimum om in de hemel te komen. Maar die man wil meer en daarop antwoordt Jezus dan: "Als jij het volmaakte zoekt (dus: naar het maximum streeft) en als jij dat wilt (dus vrij-willig), (89) dan verkoop alles en word mijn volgeling." Maar daar gaat hij niet op in.
Dat betekent dus, dat hij wel de hemel bereikt, want hij voldoet aan de minimum-voorwaarde, maar in de hemel bereikt hij niet het koninkrijk, of liever het 'koningschap' of de 'koninklijke waardigheid', want dat is in de Griekse grondtekst hetzelfde. In dat koninkrijk der hemelen zijn meerdere mogelijkheden: je kunt als 'burger' gelukkig leven, maar je kunt, als je een christen met idealisme bent, daar ook met Jezus deelnemen aan het koningschap.
Dat roept dan wel een vraag op: waarover kun je dan koning worden? Is dat alleen maar een eretitel? Nee, God meent, wat Hij zegt. In het paradijs zei God al: "Heers over de vissen, de vogels en heel de schepping." 18) Ook Jezus spreekt over koningschap. En op de laatste bladzijde van de bijbel wordt het weer herhaald: "Zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden." 19)
Wat bedoelt God? Leiding geven aan de hele schepping is hierboven al genoemd. Die opdracht is weggelegd voor de hele mensheid. Maar bovendien omvat die mensheid alle volken, die daar "zullen wandelen bij het licht van het hemelse Jeruzalem," 20) waar die koningen wonen. En die volken zullen nog "genezing ontvangen door de bladeren van het geboomte des levens." 21) En wie zullen voor het leiden van die volken dan weer worden ingezet? Het zijn de volgelingen van Jezus, tegen wie Hij op aarde al zei: "Legt aan zieken de handen op ter genezing." 22)

Ook Soendar Singh spreekt herhaaldelijk over engelen en heiligen, die begeleiding, hulp en onderricht geven aan de velen, die daar onvoorbereid binnenkomen: dezen worden daar tot verdere geestelijke groei en tot volwassenheid gebracht. Het koningschap zal een dienende taak van liefde zijn. Wie is daar de grootste? "Wie zich hier de geringste acht," 23) antwoordt Jezus. Je mag dat willen en ernaar streven, ginds de grootste te willen worden; mensen met ambitie kan Jezus goed gebruiken. (90) Maar dezen moeten dan hier in liefde de dienaar van anderen willen worden. Daardoor zul je in dat koninkrijk pas tot je recht komen en die functie kunnen vervullen, die bij je past: jij met déze aanleg, met dit karakter.
Er wordt al wel gezinspeeld op een aantal mogelijkheden:
"Ik zal hem macht geven over de volken." 24)
"Ik zal hem de morgenster geven." 25)
"Ik geef hem, te zitten op mijn troon." 27)
"Ik maak hem tot een steunpilaar in mijn huis." 28).

Die koninklijke gezindheid kan nu al in ons groeien, want "het koninkrijk Gods is binnen in u," 29) zegt Jezus. Als Hij nu al "woning wil maken in ons hart," 30) dan zal dat in de hemel nog meer het geval zijn. Want die twee dingen "Uw koninkrijk kome" en "Uw wil geschiede," gaan samen. Dat is in waarheid Gods volle heerschappij, Gods koninkrijk. Daarom staat er: "Laten wij dankbaar zijn, omdat wij een koningschap ontvangen, dat niet kan wankelen." 31)

1) Joh. 6:15
2) Joh. 18:37
3) Fil. 3:12-14
4) Hebr. 5:8-9
5) Luk. 6:40
6) Hebr. 2:17-18
7) Luk. 22:30
8) Matth. 25:21
9) Openb. 3:21
10) Openb. 20:4
11) Openb. 22:5
12) Dan. 7:14
13) Dan. 7:18
14) Hebr. 1:8-9
15) Hebr. 3:1
16) Luk. 22:28-29
17) Matth. 19:16
18) Gen. 1:26
19) Openb. 22:5
20) Openb. 21:24
21) Openb. 22:2
22) Luk. 16:18
23) Mark. 9:35
24) Openb. 2:26
25) Openb. 2:28
26) Openb. 2:10
27) Openb. 3:21
28) Openb. 3:12
29) Luk. 17:21
30) Efez. 3:17
31) Hebr. 12:28
terug naar de Inhoud

19. Een bruiloft
"In mijn hart trilt een blij lied, ik draag mijn gedicht aan de koning voor.

U bent de schoonste onder de mensenkinderen, God heeft u voor altijd gezegend.
Omkleed u met glorie en luister, rijd uit voor de zaak van waarheid, onschuld en recht.
U hebt de gerechtigheid lief, maar haat de boosheid, daarom heeft God, uw God,
u gezalfd met vreugde-olie boven uw metgezellen.

Aan uw rechterzijde staat de koningin in goudbrokaat.
In geborduurde gewaden wordt zij tot de koning geleid, met bruidsmeisjes in haar gevolg.
Met gejuich en gejubel doen zij hun intocht, en trekken binnen in het paleis van de Koning." 1)

Als het eerste bedrijf, de tegenwoordige geschiedenis, eindigt en het tweede bedrijf een aanvang neemt, dan zal, evenals Jezus' openbare leven begon met de bruiloft van Kana, in Gods huis een bruiloft zijn. En dan zal het eeuwige koninkrijk voorgoed een aanvang nemen. Want Jezus zal als koning niet in eenzaamheid Gods koninkrijk regeren. "Het koninkrijk der hemelen is te vergelijken met een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte." 2) God is de Koning en Jezus is de Bruidegom. Gaat Jezus dan trouwen? Op aarde is Hij nooit gehuwd geweest. Hij heeft zich daarvan zijn leven lang vrijgehouden, omdat Hij wachtte op de Bruid, die zijn Vader Hem zou bereiden. (92)

Johannes hoorde in zijn visioenen "het geluid van een grote menigte, die riep: 'Halleluja! Laten wij blij zijn en juichen ... want nu is gekomen de bruiloft van het Lam - Jezus - en zijn Vrouw heeft zich gereed gemaakt. Zij mag zich kleden in blinkend wit en smetteloos fijn linnen."' 3)
Jezus treedt in het huwelijk! En wie is de Bruid? "De engel sprak: 'Kom hier: ik zal u de Bruid tonen, de Vrouw van het Lam'." 4) En dan blijkt de Bruid niet een enkele persoon te zijn, maar een gemeenschap.
Aan de christenen van Corinthe - en dat waren er velen - wordt geschreven: "Ik heb u verbonden aan een man, om u als een reine maagd voor Christus te plaatsen." 5) Niet allen, die in het koninkrijk der hemelen binnenkomen, zullen daartoe behoren, evenmin als in het koninkrijk der Nederlanden iedereen tot de koninklijke familie behoort. Wie is dan de Bruid?
Johannes getuigt: "Zij zijn het, die het Lam volgen, waar het ook heen gaat. Zij zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en voor het Lam. Zij hebben geen omgang gehad met een vrouw, want zij zijn maagdelijk." 6) En zal onder hen niet vooropgaan de Maagd, die tegen de engel Gabriël getuigde: "Ik heb geen omgang met een man"? 7) Zij had zich door Gods roeping vrijgehouden voor Jezus.
Wie zich in dit leven vrijgehouden hebben voor Gods roeping, wie hun hart vrijgehouden hebben voor Jezus alleen en daarvoor vrijwillig een offer hebben gebracht, zullen zich op aarde soms alleen voelen. Maar de Heer zal hen niet teleurstellen, want zij zijn de Bruid van Christus, Hem gelijkwaardig, omdat zij bereid waren daarin tot het uiterste te gaan. "Hij heeft haar lief en zich voor haar uitgeleverd, om haar voor zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel, maar heilig en onbesmet." 8) (93)

Maar niet alleen zij behoren tot de Bruid, die omwille van Jezus en zijn koninkrijk ongehuwd zijn gebleven om "zich te wijden aan de zaak des Heren," 9) maar al degenen, die ook in hun huwelijk en beroep Jezus en zijn koninkrijk werkelijk voorop hebben gesteld als eerste en enige doel van hun leven. Want het is niet afhankelijk van iets uiterlijks, niet van een maatschappelijke of kerkelijke levensstaat, maar van de innerlijke gezindheid. Want God ziet het hart aan. Iedereen, die dat wil, kan dit ideaal bereiken.
Wie in het praktische, dagelijkse leven Jezus voorrang heeft gegeven en Hem gesteld heeft boven echtgenoot of kinderen, boven werk of geldverdienen, boven zijn hobby's, die zal daardoor deze allerhoogste bestemming kunnen bereiken. En het is ook mogelijk dat mensen, die een religieuze of kerkelijke levensstaat hadden, te horen krijgen - net als die bruidsmeisjes zonder reserve-olie: "Ik ken u niet." 10) Of zoals die zogenaamde dienaren Gods, die wonderen en tekenen hebben gedaan in Jezus' naam, maar tegen wie Jezus zal zeggen: "Ik heb u nooit gekend, ga weg van Mij!" 11)

Maar nu weer terug naar die Bruiloft: daar zullen ook de bruidsmeisjes zijn, die de Bruid begeleiden, want "dan zal het koninkrijk der hemelen lijken op tien meisjes, die met hun lampen uittrokken, de Bruidegom tegemoet ... en die gereed waren, gingen met de Bruidegom en de Bruid de bruiloftszaal binnen." 12) En ook de Bruidegom heeft zijn gevolg: zijn vrienden. "Het is de Bruidegom, die de Bruid heeft. Maar de vriend van de Bruidegom staat bij Hem en luistert toe en is blij, dat hij de stem van de Bruidegom mag horen." 13) Dat zei Johannes de Doper. En verder wordt de bruiloft meegevierd door de gasten. Immers nadat de eerstgenodigden hadden geweigerd, "verzamelden de dienaren allen die zij aantroffen, zowel slechten (!) als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met aanzittenden." 14)
Zullen dat niet degenen zijn, die van harte openstonden voor Jezus, maar die in (94) het volgen van Hem niet tot het uiterste gegaan zijn? Zij zullen Hem toch nabij zijn. "De engel zei: 'Schrijf op (dus belangrijk): Gelukkig zij, die uitgenodigd zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam. Dit zijn de waarachtige woorden van God'!" 15) Er zijn veel mogelijkheden, want onze Vader denkt niet zo zwartwit als veel van zijn kinderen. Iedereen zal daar volkomen tot zijn recht komen, naargelang ieders roeping en de gehoorzaamheid daaraan.
En welke plaats je op die bruiloft zult innemen: bij de Bruid, de bruidsmeisjes, de vrienden of de gasten, dat heeft niet te maken met onze aardse functie, maar met de diepte van je relatie met Jezus, die je in je aardse leven hebt bereikt. En verder heeft het geen zin nu al te willen vaststellen, welk plaatsje ieder zal innemen en nog veel minder om er ruzie over te maken of anderen af te wijzen, die niet tot je eigen kerkelijke groepje behoren. Niet wij reserveren de plaatsen, dat doet onze Vader. Maar deze blijde boodschap wordt ons gegeven, opdat iedereen blij zou kunnen zijn en in dankbare verwachting nu al zou kunnen zeggen: "U richt voor mij een tafel aan - mijn beker vloeit over. Ik zal in het huis van de Heer verblijven tot in lengte van dagen." 16)

1) Ps. 45
2) Matth. 22:2
3) Openb. 19:7-8
4) Openb. 21:9
5) 2 Kor. 11:2
6) Openb. 14:4
7) Luk. 1:26-34
8) Efez. 5:25-27
9) 1 Kor. 7:32
10) Matth. 25:12
11) Matth. 7:23
12) Matth. 25:1-10
13) Joh. 3:29
14) Matth. 22:10
15) Openb. 19:9
16) Ps. 23
terug naar de Inhoud

20. Nieuw Jeruzalem
Dit volk van koningen, dit koningschap van priesters, de Bruid, zal met Jezus en met zijn Vader wonen in de Stad van de grote Koning, het hemelse Jeruzalem. Want zo reëel wordt het ons beloofd: "Wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomstige." 1) Zullen wij ons niet in gelovig verwachten aansluiten bij Abraham, het voorbeeld van geloof? Abraham verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de architekt en uitvoerder is. "Maar dezen (Abraham en anderen) beleden, dat zij op aarde slechts vreemdelingen en kostgangers waren. Daarom schaamt God zich niet, hun God te heten, want Hij had hun een stad gebouwd." 2)
Het zal de hoofdstad zijn, de residentie van de koning. Daar zetelt ook de regering. Zelfs de naam daarvan is bekend. De ziener Johannes schrijft: "Ik zag de stad 'Nieuw Jeruzalem' neerdalen uit de hemel, getooid als een bruid, die zich voor haar man mooi heeft gemaakt." 3) Ook Jezus zinspeelt daar al op, als Hij zegt: "Jeruzalem is de stad van de grote koning." 4).

Nu had het aardse Jeruzalem in Christus' dagen al sinds eeuwen geen koning meer. Immers naar Paulus' woord "is het tegenwoordige Jeruzalem met zijn kinderen in slavernij." Maar waarom noemt Jezus Jeruzalem dan zo? Omdat dat ware Jeruzalem nog komt, want het is in aanbouw. "Het hemelse Jeruzalem is vrij en dat is onze moeder." 5) En daarvan kan Jezus pas ten volle zeggen: "Jeruzalem is de stad van de grote Koning," want daarvan staat inderdaad geschreven: "De troon van God en van het Lam zal daarin zijn." 6) Daarom heet het ook 'Nieuw Jeruzalem'.
Van dat 'Nieuw Jeruzalem' wordt een paar maal gezegd, dat het neerdaalt van God uit de hemel. In het hoofdstuk over een 'Koninkrijk' werd al opgemerkt, dat dat hele koninkrijk en dus ook de hoofdstad van bovenaf wordt gesticht en bestuurd vanuit een eeuwig plan, dat God met vaste hand ten uitvoer brengt. (96) Een stad, die neerdaalt van God: dat is juist de omgekeerde richting als de 'stad-van-mensen', Babel, die van benedenaf gebouwd wordt met een toren, die tot de hemel reikt ... dat wil men althans, maar zover komt het niet en zal het ook nooit komen. "Hij, die in de hemel zetelt, lacht," staat in psalm 2. De 'stad-van-mensen' zal nooit in vervulling gaan, wel de stad-van-licht: "De volken zullen in haar licht wandelen." 7)

De indruk, die Johannes in zijn visioen van de hoofdstad kreeg, was overweldigend: Zij was "naar mensenmaat," d.w.z. naar menselijke voorstelling, "12 000 stadiën lang, breed en hoog." 8) Dat zou neerkomen op een berg met een oppervlakte van heel West-Europa, van Ierland tot de Russische grens en van de Noordkaap tot Gibraltar en 250 maal zo hoog als de Mount Everst. Dat is het centrum van het koninkrijk volgens de indruk, die het op Johannes maakte. Voor een verdere beschrijving kunnen we de bijbel zelf aan het woord laten: "Zij had Gods heerlijkheid en haar schittering leek op kostbare edelsteen, als kristalheldere jaspis. Zij had een grote, hoge muur met 12 poorten en bij elke poort een engel. Op de poorten stonden de namen van de 12 stammen van Israël. Naar het Oosten, Noorden, Zuiden en Westen waren elk drie poorten. De muur rustte op 12 fundamenten, waarop de namen stonden van de 12 apostelen van het Lam. De stad was vierkant, lengte en breedte waren gelijk. De muur was gemaakt van jaspis en de stad was van zuiver, glashelder goud. De fundamenten waren versierd met edelstenen: jaspis, saffier en chalcedoon; smaragd, onyx en kornalijn; chrysoliet, beryl en topaas; chrysopraas, hyacinth en ametist. Elke poort bestond uit één parel en de straat was van zuiver goud." 9) "Ook toonde de engel mij een rivier met kristalhelder, levengevend water, die ontsprong uit de troon van God en het Lam. (97) Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat iedere maand vrucht draagt en de bladeren ervan dienen tot genezing van de volkeren." 10)
Ergens in dat koninkrijk zullen wij onze plaats en bestemming vinden. Maar ook is het mogelijk, dat we daar in de hoofdstad onze woonplaats krijgen in de onmiddellijke omgeving van onze Vader en van Jezus: "U bent genaderd," staat in de Hebreeënbrief, "tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem." 11)
Ja, zelfs bestaat de mogelijkheid tot iets nog verheveners: om te wonen in het huis van de Vader zelf.

1) Hebr. 13:14
2) Hebr. 11:10, 13, 16
3) Openb. 21:2
4) Matth. 5:35
5) Gal. 4:25-26
6) Openb. 22:3
7) Openb. 21:24
8) Openb. 21:16
9) Openb. 21:11-21
10) Openb. 22:1-2
11) Hebr. 12:22
terug naar de Inhoud

21. Het huis van de Vader
Al de volken, waarover het in het voorgaande ging, zullen in een volmaakte harmonische ordening leven rondom de hoofdstad, waar God temidden van zijn eigen volk woont. Het zal geen schematische orde zijn, zoals de blokkendozen van flatgebouwen in de moderne stedenbouw. Ook geen wereldorde, zoals men zich die voorstelt. Niet voor niets staat er: "God verbreekt de raad der volken en verijdelt de gedachten van de natie's, maar de raad van de Heer houdt eeuwig stand." 1) God heeft een plan en volgens dat plan wordt zijn koninkrijk in wijsheid opgebouwd.
Het koninkrijk rondom de hoofdstad en deze stad van licht, diamant, goud en parels zoals ze naar menselijke begrippen zwak wordt geschilderd - is weer geordend rondom haar kern: het huis van de Vader. Want ofschoon God in heel zijn koninkrijk aanwezig zal zijn, wónen zal Hij in zijn eigen stad, temidden van de zijnen: "Hij zelf zal bij hen wonen." 2)
'Wonen': dat is meer dan ergens aanwezig zijn. Het betekent thuis-zijn. God zal thuis zijn, zoals vader en moeder thuis zijn temidden van hun gezin. Zo leeft ook Gods naaste familie samen: de Vader met zijn eerstgeboren Zoon, die "vele zonen tot heerlijkheid heeft gebracht en die zich daarom niet schaamt, hen broeders te noemen." 3) Dat zijn zij, die "een tempel van de levende God" en "tempel van de heilige Geest" genoemd worden. 4)

In het oude Testament had God zich beholpen met een stenen tempel. Beholpen: want als David het plan heeft, een tempel te bouwen, reageert God helemaal niet zo enthousiast: "Wilt gij voor Mij een huis bouwen? Ik heb immers voorheen ook nooit in een huis gewoond, maar in een tent." 5) En die was mobiel, beweeglijk, zoals God zelf is. Daarna komt God aan David tegemoet door toe te staan, dat zijn zoon Salomo een tempel bouwt. Wel wil Hij graag wonen, thuis zijn, maar niet zoals wij mensen met onze aardse huizen ons dat zo graag voorstellen. (99) Ook niet zoals de heidense goden met hun tempels van marmer en goud. Daarom wordt er van dat hemelse Jeruzalem ook gezegd: "Een tempel zag ik er niet ..." 6) Toch is God niet zo maar ergens of troont Hij als het ware in de open lucht. Hij heeft een huis, want "in het huis van mijn Vader zijn vele woningen," 7) zegt Jezus. En Paulus zegt, dat "wij een groot Priester over het huis van God hebben", namelijk Christus, die als Zoon trouw is over Gods huis." 8)
Wat dan wel dat paleis, die tempel van God zal zijn, daarover wordt ons een huiveringwekkend verheven geheim onthuld: een belofte namelijk voor diegenen, "die er volkomen ernst mee maken," 9) te willen "delen in Christus' lijden om ook te delen in zijn verheerlijking:" 10) "zijn huis zijn wij, als wij tenminste de vrijmoedigheid en de verwachting, waar wij terecht trots op zijn, tot het einde toe vasthouden." 11)

Dat betekent, dat God voor zich woonruimte zoekt in mensenharten. Want steeds intiemer wil Hij komen: "Als iemand Mij liefheeft, dan zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en wij zullen bij hem komen wonen." 12) In dit leven kan dat al beginnen, want de Heer komt nu bij ons wonen, opdat wij daar voor Hem een blijvende woonplaats worden. Wonen betekent ook meer dan alleen maar in je huis zitten: je gaat uit, werkt en reist, bezoekt anderen, maar dan kom je weer thuis. Zo zullen Jezus en zijn Vader zich thuis voelen tussen hun kinderen.
Niet alle mensen zijn zo maar kinderen van God. Wel zijn zij allen zijn schepselen, die Hij liefheeft. Maar "aan degenen, die Jezus persoonlijk aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven, kinderen Gods te worden." 13) En wie dan niet langer regels, wetten en structuren nodig hebben, maar zich slechts vanuit de liefde laten leiden, daarvan wordt gezegd: "Wie zich door de heilige Geest laten leiden, dat zijn zonen Gods," 14) evenals Jezus. Dat betekent, dat zij tot volwassenheid zijngekomen. (100)

Evenals de hemelse stad Nieuw Jeruzalem nog in aanbouw is, zo is ook Gods eigen huis nog in opbouw: "In Christus Jezus wordt u mede opgebouwd tot een woonplaats van God in de geest." 15) In de meest letterlijke zin zal dus worden bewaarheid, wat Paulus zegt: "De tempel van God is heilig en dat bent ú!" 16) En: "Gods Geest woont in u." Nu is dat al zo en eens definitief. Een levend huis dus? Ja, en voor ieder persoonlijk geldt: "Laat u zelf dan ook als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis." 17) Jezus zelf zal daarin "de uitverkoren en kostbare hoeksteen zijn, die door de menselijke bouwers afgekeurd was, maar door God uitverkoren tot hoeksteen." 18)
En voor hen die Jezus het trouwste zijn gevolgd, wachten uitverkoren functies: "Ik zal hem maken tot een steunpilaar in de tempel van mijn God." 19) Een steunpilaar: dat is iemand, die zelf stabiel is, die niet tegen anderen aanleunt, maar die verantwoording weet mee te dragen. Verder: "Ik zal hem de morgenster geven:" 20) misschien wel een heel bijzondere diadeem op ons voorhoofd. En "Hij zal getooid gaan met de naam van mijn God en met de naam van de stad Gods 'Nieuw Jeruzalem', 21) dus in heel het koninkrijk onmiddellijk herkenbaar als behorend tot Gods huis.
Dit verheven geheim betekent, dat God en ook Jezus nu al niet alleen naar de voltooiing van Gods koninkrijk uitzien, maar ook naar een vaste en blijvende woonplaats voor God, naar een huis, dat Hem waardig is. Dat had ook Jezus in gedachten toen Hij zei: "Breek deze tempel maar af en in drie dagen zal ik hem doen herrijzen. Dat bedoelde Hij van de tempel, die zijn lichaam was." 22). Want bij zijn opstanding werd van die hemelse tempel de eerste steen gelegd, die Hijzelf was.

Als de stad al zo stralend is, hoe zal daarin dan wel Gods woning zijn, die wij samen - als Jezus' lichaam - eens mogen vormen? Geen wonder, dat er wordt gezegd: "De stad heeft geen zon of maan nodig, want Gods heerlijkheid verlicht haar en het Lam is (101) haar lamp," 23) want door Jezus en ons heen zal Gods heerlijkheid zichtbaar worden. Tot zo een schitterende woning Gods zijn wij bestemd. Want van eeuwigheid af zijn wij voorbestemd, als zonen Gods te worden aangenomen. 24) Hoever de bouw nu al is gevorderd en hoever wij nog van de voltooiing af zijn, weet God alleen. Psalm 87 is meer dan zo maar een oudtestamentisch lied, ze is een profetische belofte:
"Zijn stichting ligt op een heilige berg: de Heer heeft Sions poorten lief.
Heerlijke dingen zijn er over u te zeggen, o Stad Gods ... De Allerhoogste bevestigt haar.
Bij het opschrijven der volken zegt God: "Ook dit volk is daar geboren."
En de volken zingen in reidans: "Ja, in u liggen al mijn bronnen."

1) Ps. 33:10-11
2) Openb. 21:3
3) Hebr. 2:10-11
4) 1 Kor. 3:16; 2 Kor. 6:6
5) 2 Sam. 7:5-7
6) Openb. 21:22
7) Joh. 14:1
8) Hebr. 3:5
9) Hebr. 4:11
10) Rom. 8:17
11) Hebr. 3:6
12) Joh. 14:23
13) Joh. 1:12
14) Rom. 8:14
15) Efez. 2:22
16) 1 Kor. 3:17
17) 1 Petr. 2:5
18) 1 Petr. 2:4-7
19) Openb. 3:12
20) Openb. 3:12
21) Openb. 2:28
22) Joh. 2:19, 21
23) Openb. 21:23
24) Efez. 1:5
terug naar de Inhoud

22. De keerzijde
Er is aan deze grandioze toekomst ook een keerzijde: de kans namelijk, deze af te wijzen en verworpen te worden. Daaraan moeten tot slot ook enkele woorden worden gewijd. Want zoals de Blijde Boodschap al te vaak verdoezeld wordt, zo wordt de andere kant, namelijk van een eeuwige verwerping in de hel, nog veel gretiger terzijde geschoven en dat met vrome argumenten, dat God immers zo iets nooit kan willen. Inderdaad wil God de hel ook niet. Maar waarom moet juist God, die de schoonheid en liefde zelf is, altijd weer de schuld krijgen van de zwarte zijden van het leven? Want niet God is het, die de hel heeft laten ontstaan. Dat doen diegenen zelf, die zich van God afkeren, of dat nu mensen of engelen zijn.

Een heilige vertelde aan Soendar Singh:
Eens zag ik een man, die wanhopig en vol wroeging in de geestenwereld rondliep. Een engel zei: "Die man had op aarde telkens de gelegenheid tot berouw en bekering, maar als zijn geweten hem plaagde, trachtte hij door drank dat te onderdrukken. Zo verspilde hij zijn bezit, ruïneerde zijn familie en pleegde tenslotte zelfmoord. Hier heeft hij wroeging over al die verloren kansen.
Wij zijn bereid hem te helpen, maar de zonde heeft zijn hart verhard en zijn bedorven aard verhindert hem berouw te hebben. En hier kan hij zich niet door drank verdoven. Voor iedereen is hier zijn zondige leven zichtbaar. Er blijft hem niets anders over dan zich met andere boze geesten in de duisternis te verbergen om te ontsnappen aan het kwellende licht. (103)

Ook zag ik een slechte mens de geestelijke wereld binnenkomen. Toen engelen en heiligen hem wilden helpen, begon hij te vloeken en te schelden: "God is onrechtvaardig. Hij heeft de hemel bestemd voor een stel kruiperige slaven zoals jullie en de rest van mensen werpt Hij in de hel. En toch noemen jullie
Hem liefde."
Een engel antwoordde: "Zeker, God is liefde. Hij schiep de mensen om voor eeuwig in gelukkige gemeenschap met Hem te leven. Maar Hij gaf ze ook een vrije wil. De mens heeft zich door zijn eigen weerbarstigheid van God afgekeerd en daardoor voor zichzelf een hel geschapen. God werkt nooit iemand de hel in, maar de mens maakt zijn eigen hemel of hel. Daarom staat er geschreven: "Kies vandaag, wie u zult dienen.
Toen sprak een stem: "God staat deze mens toch toe de hemel binnen te gaan." Begeleid door twee engelen ging hij begerig die kant op. Toen hij dichterbij kwam, werd hij angstig. Ze zeiden tegen hem: "Ga toch verder en zie Jezus in glorie op zijn troon." Maar toen het hemelse licht op zijn onzuivere, zondige leven viel, schrok hij in doodsangst en zelfbeschuldiging terug. Hij vluchtte overhaast en stortte zich hals over kop omlaag als in een bodemloze put.
Toen hoorde men de vriendelijke stem van de Heer zeggen: "Kijk, beste kinderen, het is niemand verboden hier te komen. Niemand heeft hem van hier weggestuurd. Maar vanwege zijn eigen onzuivere leven sloeg hij op de vlucht. Want als een mens niet opnieuw wordt geboren, kan hij het koninkrijk Gods niet zien."

Als iemand hier op aarde de natuurlijke wetten ovenreedt, bijv. de zwaartekracht en van de achtste verdieping van een flatgebouw omlaag springt, dan staat God niet straffend klaar, maar zo iemand straft zichzelf of wordt door de verbroken scheppingsorde gestraft, want de natuurwet werkt. (104) Eveneens als iemand de hand in het vuur steekt.
God is liefde en leven. Als iemand de harmonie van Gods wezen en de orde van zijn schepping verstoort, dan plaatst hij zichzelf buiten de sfeer van God en raakt geïsoleerd in zichzelf en verstikt daarin. Een mens - maar dat geldt ook voor de mensheid in zijn geheel - die zichzelf tot middelpunt gaat maken, is gedoemd, vast te lopen en te verstarren in de dood.
Jezus zegt daarvan: "Als iemand mijn woorden niet bewaart, dan oordeel Ik hem niet, want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, maar om de wereld te redden. Maar mijn woord, dat zal hem oordelen." 1) En "hierin bestaat het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen. Wie kwaad doet, haat het licht en vlucht ervoor weg, want anders komen zijn daden aan het licht. Maar wie naar de waarheid handelt, die komt vanzelf naar het licht toe, om te laten zien, dat hij gehandeld heeft naar Gods hart." En dit oordeel, dat iemand over zichzelf uitspreekt, wordt door Jezus en zijn Vader bevestigd. Zelfs zo ver respecteert Hij de mens in zijn eigen vrijheid en laat hem in de zelfgekozen toestand ... totdat deze zelf alsnog tot inkeer komt.

Er was hier een man - aldus Soendar Singh - voor wie op aarde liegen zijn tweede natuur was geworden. Maar hier waren zijn gedachten al openbaar nog voordat hij ze uitgesproken had. Trouwens iedere zonde is hier openbaar. Alleen het bloed van Christus kan daarvan reinigen. Op aarde trachtte deze leugenaar alles te verdraaien: het slechte in het goede en het goede in het slechte. Maar na zijn dood merkte hij, dat dat hier niet kan. Wie liegt, benadeelt vooral zichzelf. Ik lette op hem. Verward rende hij de duistemis in, waar niemand zijn leugenachtigheid zou kunnen zien. Dit alleen al kenmerkte hem als leugenaar. (105)
Jezus waarschuwt er al voor, dat eens "engelen al degenen, die ongerechtigheid bedrijven, uit het midden der rechtvaardigen zullen afzonderen en hen in de vurige oven werpen, waar zij van pijn en ellende huilen en op de tanden knarsen." 3)

Er stierf een rover - vertelt Soendar Singh. In de geestelijke wereld wilde hij zijn slechte leven van hebzucht voortzetten. Hij pakte allerlei waardevolle dingen weg. Door zijn verdorvenheid kende hij de waarde en het gebruik van die dingen niet eens. Evenals op aarde irriteerde hem dat zo, dat het hem woedend maakte. Er kwamen geesten om hem te helpen. Maar hij vloog op hen af, alsof hij hen wilde verscheuren. Toen zei een van de engelen: "Als deze geesten niet in de duisternis van de bodemloze put gehouden werden, zouden ze, waar ze ook zijn, nog onnoemelijk veel kwaad uitrichten. Door op aarde te roven en te moorden vernietigde hij zijn eigen geestelijke gezondheid. Hij vernietigde anderen, maar in werkelijkheid deed hij het zichzelf aan. God alleen weet, of dit soort mensen voor eeuwig of voor tijdelijk in deze foltering zullen blijven." Hierop grepen engelen hem en wierpen hem in de duisternis, waar hij niet uit mag komen. De toestand daar is zo onvoorstelbaar, dat wie het ziet, ervan gaat sidderen. Een onophoudelijke pijn, een lichtloos vuur, dat altijd brandt, foltert deze geesten. Zij worden niet verteerd en ook dooft het vuur nooit uit.
Een geest die dat alles ook had gezien, zei: wie weet, of dit tenslotte toch niet een reinigende vlam is."

De hel betekent echter niet de afwezigheid van God, die iemand zou opsluiten in het eeuwige vuur, maar - en dat is misschien nog erger - het is juist de eeuwige aanwezigheid van Gods liefde, waarmee men steeds geconfronteerd wordt, maar die vrijwillig en eeuwig afgewezen wordt. Maar eeuwig staat God als de vader van de verloren zoon op de uitkijk en blijft zijn armen in barmhartigheid uitgestrekt houden naar degenen, die Hem afwijzen. (106) Zo maakt de mens tot Gods verdriet zijn eigen hel, zodat Jezus dat wel moet bekrachtigen: "Ga dan weg, vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat bereid is voor de duivel en zijn engelen." 4)
Dit alles klinkt niet prettig in onze oren en het past niet erg in het tegenwoordige humanistische denkpatroon van velen. Maar het is wel de waarheid en er is geen reden om Gods boodschap te verdraaien naar onze eigen ideeën, omdat zijn woord van waarheid ons niet zo gelegen komt. Beter kunnen wij onze gedachten omvormen en afstemrnen op Jezus' boodschap.
Het zullen overigens niet alleen onfatsoenlijke boeven en misdadigers zijn, die het gevaar lopen in dat eeuwige vuur terecht te komen. Er zijn ook nog de mensen, die hoge verantwoordelijkheid hebben gedragen. Voorgangers, die als dwaalleraars Gods volk misleid hebben, die door Jezus "wolven in schaapskleren" 5) worden genoemd en tegen wie Jezus naar zijn eigen woorden zal zeggen: "Gaat weg van Mij, werkers der wetteloosheid." 6) Zij zullen 't het ergste te verduren hebben. Van hen staat geschreven: "Er zijn er binnengeslopen, die Gods genade veranderen in bandeloosheid en die Jezus verloochenen: deze schandvlekken bij uw liefdemaal, die zichzelf weiden; die dwaalsterren. Voor hen is de allerdonkerste duisternis voor eeuwig weggelegd." 7)
Deze "buitenste duisternis" wordt door Jezus ook vermeld bij die dienaar die het talent van zijn heer onbenut weggestopt had. Dat betrof geen vreemdeling of ongelovige, maar een dienaar, die vertrouwd was met zijn heer."

Daarvan zegt Soendar Singh nog het volgende: De 'kinderen der duistemis' voelen zich niet op hun gemak bij de 'kinderen van het licht'.
Van het laagste en donkerste gedeelte van de geestelijke wereld stijgt een stinkende, zwarte rook op, waar deze onboetvaardigen zichzelf instorten om zich voor het licht te verbergen. (107) Hun gehuil van wanhoop wordt daar voortdurend gehoord, maar door de hemelingen wordt het niet ervaren, tenzij iemand om bijzondere redenen daar toegang krijgt. Ook in dat duistere deel van de geestenwereld zijn veel graden en plaatsen, waar zielen lijden naar de maat en de aard van hun zonden.
God schiep ook hen naar Zijn eigen beeld en naar het beeld van Zijn Zoon. Maar door de zonde werd dit beeld misvormd. Zij hebben inderdaad een soort geestelijk lichaam, maar dat is afstotend en angstaanjagend en als zij niet door genade en berouw worden genezen, moeten ze voor altijd in deze plaats van foltering blijven.

Uit liefde roept Jezus ons op: "Bekeert u en gelooft de blijde boodschap." 9) Want "wat baat het de mens, als hij de hele wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan zijn ziel." 10)

Soendar Singh gaat verder:
Ik vroeg eens: "Zou het dan niet beter zijn geweest als God alles volmaakt had geschapen? Dan zou er geen zonde zijn geweest en daardoor ook niet zoveel leed en ellende. Maar doordat de schepping zo onvolmaakt is, hebben wij zoveel narigheid mee te maken." Een engel, die uit de hoogste hemelen kwam, antwoordde:
"God heeft van de mens geen machine gemaakt, die automatisch werkt. Ook heeft hij zijn bestemming niet vastgelegd, zoals de baan van sterren en planeten. Hij heeft de mens naar zijn beeld geschapen met begrip en onderscheidingsvermogen om zelfstandig te handelen. Zijn ja heeft daarom zoveel waarde, omdat hij ook neen kan zeggen. De mens staat daardoor boven alle andere schepselen. (108)
Hij zou zich zonder vrije wil ook nooit kunnen verheugen in Gods tegenwoordigheid in de hemel. Zijn geestelijke krachten kunnen zich pas volkomen ontwikkelen, als hij zich in vrijheid aan Gods wil onderwerpt. Daarom zal de mens God eens danken voor zijn geestelijke strijd. Dan zal hij begrijpen, dat alles meewerkt ten goede voor hen, die God liefhebben."

Toen zei een andere heilige tegen rnij: "Wij hier in de hemel weten allemaal, dat God liefde is. Maar van tevoren was het verborgen, dat zijn liefde zo groot was, dat Hij mens wilde worden, om door zijn kruisdood de wereld te redden. Zo heeft God zijn hart aan zijn kinderen getoond. Nu nog ziet de schepping reikhalzend uit naar het openbaar worden van de kinderen Gods. De tijd nadert, dat de hele schepping volmaakt zal zijn." Over veel dingen spraken de engelen nog met mij, maar het is onmogelijk, alles weer te geven. Veel dingen zijn ook alleen maar met geestelijke ervaring te begrijpen. Daarom heb ik alleen maar rnijn eenvoudigste ervaringen beschreven. Ik hoop, dat men er onderricht, waarschuwing en troost uit zal putten.

1) Joh. 12:47
2) Joh. 3:19-21
3) Matth. 13:49
4) Matth. 25:44, 46
5) Matth. 7:15
6) Matth. 17:15, 23
7) Judas 4, 12, 13
8) Matth. 25:30
9) Matth. 1:15
10) Matth. 16:26
terug naar de Inhoud

23. Ons antwoord
Deze boodschap vraagt om een antwoord. Dit antwoord kan verschillend uitvallen. Het kan oppervlakkig blijven, het kan een dankbare reactie zijn op zo'n blijde boodschap, maar het kan ook zo radicaal en consekwent zijn, dat het je leven volkomen op de kop zet en nieuwe richting geeft. Het ligt er maar aan, hoe hoog we onze verwachtingen stellen en wat het ons mag kosten.
De bedoeling van dit boekje was vooreerst te laten zien, dat we vanuit het evangelie veel meer over die toekomst na dit leven weten dan men vaak laat voorkomen. Door met open ogen de dood in te gaan, zonder de geboden kans aan te grijpen zijn leven te redden, bewees Jezus, hoe vast Hij in zijn schoenen stond en hoe zeker Hij was van zijn boodschap, dat zijn koninkrijk niet van deze wereld was, maar pas na dit leven komen zou. Dit was echte realiteitszin. Want het leven in deze wereld kan niet verder komen dan tot aan zijn aardse grens. Maar Jezus maakte de doorbraak naar een volgend, hoger levensniveau.

Hoe reageren wij hierop? Het minimum is, deze boodschap slechts in dankbaarheid en geloof aan te nemen en verder als mens goed te leven. Dan zullen we het bereiken, wat Jezus ons beloofd heeft. Maar boven dit minimum begint het eigenlijk pas. Want daarboven openen zich eindeloos veel nieuwe mogelijkheden die je kunt gaan nastreven. En dan komt de vraag: "Wat doe ik hiermee?" Niets? Dat kan natuurlijk. Dat zou de passieve houding zijn van: "Ik zal 't wel zien, ik wacht 't wel af." Zo reageerde het merendeel van de mensen ook in Jezus dagen tot zijn diepe teleurstelling. Wat doe ik ermee? Je kunt ook tot een besluit komen er op in te gaan en een leerling van Jezus te worden om je door Hem te laten vormen. Want Hij alleen kent je unieke persoonlijke gaven en de mogelijkheden, die in je verborgen liggen. (110) Hij weet ze tot ontplooiing te brengen en in jou tot gelding te laten komen. Dit zal je dan wel een prijs gaan kosten, want je zult er dan wel andere dingen voor op moeten geven, die tot nu toe je leven vulden.
Zo begint de opleiding tot het koningschap. Van daaruit kun je blijven verder groeien. Want van leerling kun je een persoonlijke vriend van Jezus willen worden en dat tot je hoogste ideaal maken. Trachtte je als leerling gehoorzaam te doen, wat Jezus je opdroeg, als vriend wil je je nog alleen laten leiden door de liefde tussen jou en Hem. "Ik wijs u een weg, die nog verder omhoog voert," zegt Paulus en dan wijst hij op de weg van de liefde. En ook daar ligt nog niet het eindpunt, want elke nieuwe ontwikkelingsfase is weer een uitgangspunt voor een nog verdere ontwikkeling, totdat we de volle maat van de volwassen Christus bereiken en met Jezus zonen Gods zullen zijn, aan Hem gelijkvormig en delend in zijn koningschap.

Met Jezus zonen Gods en koningen: het doel van ons leven! Want Jezus deed op aarde meer dan alleen ons verlossen en een blijde boodschap brengen: Hij bereidde zich ook zelf voor op zijn toekomstige koningschap. En bovendien kwam Hij om zich een regering voor te bereiden die Hem voor eeuwig ter zijde zal staan. Hier op aarde is bijna niemand tevreden met een bestaansminimum of zal zeggen: "Als ik maar net niet van honger dood ga, is me dat voldoende." Is het dan eigenlijk niet vreemd en onnadenkend, zich slechts voor dit aardse leven te verzekeren tegen ziekte, de oude dag en dergelijke, terwijl daar eigenlijk nauwelijks iets te 'verzekeren' valt, omdat Jezus zegt, dat je daarmee "nog geen el aan je lengte kunt toevoegen" en dat slechts "de heidenen, de ongelovigen daarnaar zoeken". Het getuigt van meer wijsheid, het hoofd niet in het zand te steken en onze ogen open te hebben voor onze werkelijke toekomst. Daarbij dwingt de Heer ons niet tegen onze wil. Hij overvraagt ons niet, maar Hij wil wel graag met ons tot ons maximum komen. (111)

Bovendien, als wij Jezus op deze weg met vertrouwen volgen, wordt ook de schrik voor de dood weggenomen. Want de dood is er dan volgens Jezus eenvoudig niet meer. Wat eerst een einde leek, blijkt een overgang te zijn naar een schitterende, nieuwe toekomst. De grauwe rups verandert in een prachtige vlinder. De leerling, die door Jezus bemind werd, schreef als laatste woorden van de heilige Schrift op: "De Geest en de Bruid zeggen: Kom! En wie dit hoort zegge ook: Kom! Wie dorst heeft, kome. En wie wil, laat hij nemen van dit water des levens voor niets. En Jezus, die voor de waarheid van dit alles instaat, zegt: Ja, Ik kom spoedig." En ons antwoord: "Amen. Kom, Heer Jezus!"
De genade van de Heer Jezus zij met u allen. (112)

terug naar de Inhoud

24. Colofon
De eerste druk van dit boekje ontstond in 1974, toen de beide schrijvers twee van hun publicatie's samenvoegden: enerzijds, wat we vanuit het nieuwe Testament weten over de hemel en over alles, wat ons na dit leven te wachten staat, anderzijds, wat in visioenen over het hiernamaals getoond werd aan Sadhoe Soendar Singh, een hindoe, die zich in 1904 op bijzondere wijze tot Jezus had bekeerd.
Nu blijkt dat er in de toenemende onzekerheden van deze tijd bij velen een behoefte bestaat aan meer houvast aangaande het toekomstige leven, dat ons te wachten staat, wordt in 1997 dit boekje - na een aantal herzieningen en aanvullingen - opnieuw aangeboden als een blijde boodschap van Jezus.

Anneke Hoekendijk, geb. 1900, kwam na een periode als onderwijzeres, in 1929 ziek terug uit Indonesië. In Zwitserland genas de Heer haar naar lichaam en geest. Daarna gaf Hij haar een nieuwe roeping, nl. om haar leven in te zetten voor prostituées. Na zich 22 jaar hieraan te hebben gewijd in Den Haag en Amsterdam, liet ze opnieuw al haar sociale zekerheden los en reisde dagelijks het land door met de boodschap van haar leven. In die tijd vertaalde zij ook de visioenen van Sadhoe Soendar Singh over de hemel.
In 1974 ontstond daaruit - in samenwerking met Frans Horsthuis - dit boekje. In 1992 ging zij naar haar "Thuis" bij de Heer, zoals zij dat zelf noemde.

Frans Horsthuis, geb. 1921. Tot priester gewijd in 1947; werd kapelaan, godsdienstleraar en pastoor. In 1968 volgde zijn ontslag, omdat hij wilde leven naar het woord van zijn Heer: "Zoek eerst het koninkrijk Gods en al het andere zal u toegeworpen worden," (Matth. 6:33) Frans heeft alles achter zich gelaten en leeft zonder vaste woon- of verblijfplaats. Hij bezoekt mensen, enkelingen, die naar een diepere relatie met de Heer Jezus willen toegroeien, in Nederland en daarbuiten. De basis van zijn leven is, dat Jezus-alleen het antwoord is en geeft op alle levensvragen.

terug naar de Inhoud

terug naar het literatuuroverzicht







^