Paul van Dijk - Geneeswijzen in Nederland

Ankh-Hermes 1993. ISBN 90-202-5265-8
De arts Paul van Dijk heeft met zijn boek 'Geneeswijzen in Nederland' een zeer uitgebreid, doorwrocht en goed gedocumenteerd boek geschreven. Wat opvalt is dat Van Dijk als arts toch op zeer objectieve wijze geestelijke en paranormale onderwerpen belicht. Dit boek is een standaardwerk. [Freek]
Hieronder een klein aantal spirituele onderwerpen uit dit lijvige boek (695 blz.).

Inhoud

1. Antroposofische geneeskunde
2. Homeopathie
3. Paranormale geneeskunst
4. Sjamanisme
5. Voedingstherapie - Vegetarisme
6. Yoga-therapie

1. Antroposofische geneeskunde

Inleiding
Antroposofische geneeskunde is een medische wetenschap, die haar basis vindt in de antroposofie. Antroposofie betekent letterlijk: wijsheid omtrent de mens (Grieks 'antropos': mens, 'sofia': wijsheid). In de Standaard-encyclopedie vindt men de volgende omschrijving: 'Wereldbeschouwing gebaseerd op theorieën die door Rudolf Steiner in het begin van de twintigste eeuw werden ontwikkeld. In de antroposofie vinden bepaalde facetten van de bestaande filosofische tradities en van de theosofische levensbeschouwing hun synthese in een geheel nieuwe filosofie, waarin het christendom centraal wordt gesteld, en waarin men door bovenzintuiglijke kennis van de mensennatuur wil komen tot een volledige beschouwing van de gehele kosmische realiteit.'

Rudolf Steiner heeft op vele facetten van het leven zijn visie gegeven. Belangrijke bijdragen heeft hij onder andere geleverd voor de land- en tuinbouw, voor de pedagogie, voor de geneeskunde en op politiek/sociaal terrein. Hij noemde de bijdrage voor de medische wetenschap 'Eine Erweiterung der Heilkunst': een aanvulling op de geneeskunst). Het gaat de antroposofische arts dan ook niet om oppositie tegen de algemeen erkende geneeskunde. Integendeel, de universitaire geneeskunde wordt in zijn beginselen volledig erkend. Men is van mening, dat alleen de wettelijk bevoegde arts de antroposofische geneeskunst mag beoefenen. Men stelt verder, dat de verbrede kennis van wereld en mens, die volgens andere methoden dan de huidige wetenschappelijke methoden verkregen zijn, de antroposofische arts in staat stelt te komen tot een meer omvattende geneeskunde.

Geschiedenis
De antroposofie is onlosmakelijk verbonden met de naam van Rudolf Steiner. Hij werd in 1861 geboren in Kraljevec aan de Oostenrijks-Hongaarse grens. Zijn vader was stationschef. Twee dagen na zijn geboorte werd Rudolf Steiner in een naburig dorp gedoopt in de rooms-katholieke kerk. Reeds op zevenjarige leeftijd - schrijft hij later in zijn biografie - ervaart hij het bestaan van een wereld achter het zichtbare en hoorbare. Hij onderscheidde de 'dingen' die men ziet, en de 'wezens' die men niet ziet.
Na de middelbare school volgde hij een opleiding aan de Technische Hogeschool te Wenen. Zijn filosofische belangstelling komt tot uiting in zijn dissertatie 'Wahrheit and Wissenschaft' die in 1891 verscheen. Ook de biologie, chemie en natuurkunde waren onderwerpen die hij intensief bestudeerde. Na 1891 was zijn werk vooral literair gericht. Hij werkte mee aan de uitgave van werken van Goethe en Schopenhauer.
In 1894 publiceerde hij zijn 'Philosophie der Freiheit'. Kort voor de eeuwwisseling werd hij hoofdredacteur van het blad Magazin für Literatur. Hij hield veel lezingen in die tijd, waarin steeds weer terugkomt dat er een diepere vorm van zien, van waarnemen is dan die van de gewone zintuigen (oog, oor, enz.). Deze buitenzintuiglijke waarnemingen - wijst hij er steeds op - dienen geverifieerd te worden in proefnemingen die de toets der wetenschappelijke kritiek kunnen doorstaan.

Door zijn denkbeelden kwam hij in aanraking met de theosofische beweging in Duitsland, waarvan hij in 1902 secretaris werd. Toen deze beweging in 1913 Krishnamurti naar voren schoof als reïncarnatie van Christus, kwam hij in opstand tegen deze opvatting. Hij was van mening, dat Christus slechts één keer tot de aarde kon afdalen. Steiner werd daarop uit de theosofische beweging gestoten. Met hem vertrokken de meeste Duitse leden en zij richtten de Antroposofische Vereniging op.
Het was in datzelfde jaar (1913), dat in Dornach bij Bazel het Goetheanum gebouwd werd. Steiner bracht op deze wijze hulde aan de grote Duitse schrijver. Het gebouw was van hout vervaardigd. In 1922 werd het Goetheanum door brand verwoest. Een jaar later werd de internationale antroposofische vereniging (Allgemeine Anthroposofische Gesellschaft) opgericht. Steiner ontwierp een tweede Goetheanum, nu in beton. Hier is de centrale zetel gevestigd van de 'Allgemeine Anthroposofische Gesellschaft'. In 1925 overleed de grondlegger van de antroposofie.

In 1911 had Steiner in Praag een voordrachtencyclus gehouden over 'Occulte Physiologie'. Het boek 'Von Seelenrädtseln' geeft een beschrijving van de samenhang van de zielevermogens met de lichamelijke processen. In 1920 gaf hij een reeks lezingen voor artsen, waarin hij zijn antroposofische visie op de geneeskunde uiteenzette. Pas na zijn dood verscheen het boek 'Grundlegendes für eine Erweiterung der Heilkunst nach geisteswissenschaftlichen Erkenntnissen'. Hij schreef dit boek samen met de Nederlandse arts Ita Wegman (1876-1943). Zij is tevens oprichtster van het 'Klinisch-Therapeutisch Instituut' te Arlesheim.
Tijdens zijn lezingen voor artsen gaf Steiner ook aanwijzingen voor toepassing van nieuwe geneesmiddelen. Het is aan het initiatief van de Weense farmaceut dr. Schmiedel te danken, dat op basis van deze aanwijzingen farmaceutische laboratoria ontstonden. De laboratoria in Arlesheim en Schweibisch Gmünd fuseerden en bereidden na 1922 hun geneesmiddelen onder de naam Weleda A.G.
In Nederland bestaat sinds 1923 de Antroposofische Vereniging Nederland, die 3500 leden telt. Sinds 1968 bestaat de Nederlandse Antroposofische Artsenvereniging en sinds 1978 is er ook in België een antroposofiche artsenvereniging. Verder is er een vereniging voor antroposofische verpleegkunde en een vereniging voor antroposofische fysiotherapie. Sinds 1981 bestaat de Willem Zeylmans van Emmichovenkliniek in Bilthoven. Het is een kliniek voor antroposofische geneeskunde waarin een viertal specialismen worden uitgeoefend.

Filosofie
"Der Mensch ist ein Wesen, das sich gliedert nach Leib, Seele und Geist. Eine wirkliche Medizin kann daher nur bestehen, wenn sie auch eindringt in eine Erkenntnis des Menschen nach Leib, Seele und Geist." Dit is kerngedachte van de geneeskunde zoals die door Rudolf Steiner is beschreven. Om een dergelijke geneeskunde te bedrijven, dient de arts naast zijn universitaire opleiding een persoonlijke scholingsweg te volgen, die hem in staat stelt de mens te kunnen waarderen in al zijn facetten. Deze scholing is gericht op het ontwikkelen van waarnemingsmogelijkheden, die buiten het bereik van onze normale zintuigen liggen. Het verkrijgen van een 'tweede gezicht', het opbouwen van bovenzintuiglijke waarneming, moet de geneeskundige in staat stellen naast de lichamelijkheid ook de ziels- en geestelijke aspecten van de mens te overzien.
Wil men doordringen in wat achter de zintuiglijke waarneming is verborgen, dan moet men daarvoor een instrument vormen. Dat is mogelijk door het bewustzijn verder te ontwikkelen. Studie en meditatie zijn daarom een wezenlijk onderdeel van de beroepsuitoefening in de antroposofische geneeskunde.

In tegenstelling tot de universitaire geneeskunde heeft Steiner een geneesmethode ontwikkeld, die met recht een geesteswetenschappelijke menskunde genoemd mag worden. Daarbij krijgen niet alleen de ziele- en geestesaspecten van de patiënt gepaste aandacht, maar komen ook de normaal waargenomen fysieke aspecten in een nieuw daglicht. De geneeskunde zoals die door Steiner is beschreven, ziet de mens als een complex organisme, waaraan een aantal aspecten is te onderscheiden:
- het biologische aspect (levend lichaam), dat is samengesteld uit aangeboren en verworven eigenschappen;
- het psychologische aspect (ziel) met een belevende zielewereld, die zijn invloed heeft op ziekte en gezondheid;
- het geestesaspect, het 'ik', met een zelfbewustzijn dat boven het biologische en psychologische uitgaat.
De doelstelling van de antroposofische geneeskunde omvat dan ook het behandelen van een zieke op zowel biologisch, psychologisch als op geestelijk gebied. De diagnostiek zal dan ook niet beperkt zijn tot laboratorium- en röntgenonderzoek, maar zal primair afhankelijk zijn van het inzicht van de arts in de zieke in al zijn aspecten (lichaam, ziel en geest). Rudolf Steiner noemde dit 'Intuitive Medizin'.

Mens en kosmos. De arts dient naast een beeld van de mens tevens een beeld van de kosmos te hebben. Mens en kosmos verkeren in een voortdurende wisselwerking met elkaar. Wanneer het beeld van de mens door ziekte verandert, staat het beeld van de kosmos op de achtergrond om ons aanwijzingen te geven voor therapeutische mogelijkheden.
Ook de ontwikkeling van de mens staat in nauwe relatie met het ontstaan van het heelal. Door bestudering van deze relatie krijgt men een dieper inzicht in het wezen van de mens. Volgens Steiner bevindt alles zich in voortdurende ontwikkeling, ook onze planeet aarde. Deze doorloopt heden zijn vierde ontwikkelingsstadium en heeft dus drie planetaire stadia achter de rug. Dit zijn de zogenaamde Saturnus-, de Zonne- en de Maantoestand. Opgemerkt dient te worden, dat deze benamingen niet direct te maken hebben met de huidige planeten van dezelfde naam.
In de Saturnustoestand was er sprake van het ontstaan van het rijk der mineralen. In dit stadium ontstond het fysieke lichaam van de mens met zijn zintuigorganen.
Het tweede ontwikkelingsstadium van de aarde werd gevormd door de Zonnetoestand, waarin het fysieke lichaam het etherlichaam in zich opneemt. Hiermee werd het levenloze lichaam levend (biologisch). Sommige van de zintuigorganen veranderen in dit stadium in klieren en voortplantingsorganen.
Tijdens de Maantoestand werden het fysieke lichaam en het etherlichaam verrijkt met het astrale lichaam (de ziel). Door de invloed van het astrale lichaam op het fysiek-etherische lichaam ontstond de aanleg van het zenuwstelsel.
De wordende mens ontwikkelde tijdens het doorlopen van de drie planetaire toestanden een soort bewustzijn. In het Saturnusstadium had hij een trancebewustzijn (mineraal), in het Zonnestadium een slaapbewustzijn (plant) en in het Maanstadium een droombewustzijn (dier). Het zelfbewustzijn ontwikkelde de mens pas in de aardetoestand. Het 'ik', dat het fysiek, ether- en astrale lichaam doordringt en superviseert, doet ook op de aarde zijn intrede. De samensmelting van het 'ik' met de mens vindt plaats nadat een scheiding is aangebracht tussen Saturnus, Zon, Maan en aarde. Vanaf dit tijdstip is de mens in staat bloed aan te maken en zich te plaatsen in zijn huidige positie.

Het vierledige mensbeeld. Het zal duidelijk zijn, dat de antroposofie een ander mensbeeld hanteert dan gebruikelijk is in de natuurwetenschappen. De antroposoof beschouwt de mens als opgebouwd uit vier dimensies. De analogieën van deze dimensies vindt men in de rijken van de mineralen, de planten, de dieren en de mens.
- De eerste dimensie van de mens is het fysieke lichaam. Het is opgebouwd uit materie en komt in eigenschappen overeen met de minerale wereld. De materie voldoet aan de wetten van fysica en chemie en is ook als zodanig te onderzoeken. Er bestaat geen leven en geen vorm in de materie. Als er vorm bestaat, dan is deze te verklaren uit zijn chemische en fysische eigenschappen.
- De tweede dimensie wordt het etherlichaam genoemd. Het etherlichaam doordringt het fysieke lichaam en geeft vorm en leven aan de materie. Door de aanwezigheid van dit tweede lichaam, wordt de materie uitgetild boven de strikte wetten van fysica en chemie. De materie heeft vorm gekregen en haar is leven ingeblazen en als zodanig is ze vergelijkbaar met een plant (biologisch). De vorm en het leven kunnen niet langer verklaard worden uit de samenstellende materie, maar voldoet aan nieuwe wetmatigheden. Zo groeit een plant naar boven (tegen de zwaartekracht in) en toont een krokus zijn schoonheid in het voorjaar, terwijl asters in de herfst bloeien. Het fysiek en het etherlichaam vormen samen een 'slapend' biologisch organisme.
- Gevoelens, wil en een zekere mate van bewustzijn worden aan het biologische organisme toegevoegd door middel van het astrale lichaam. Het astrale lichaam doordringt en verandert het ether- en het fysieke lichaam. Het bewerkstelligt de vorming van zintuigorganen en van het spierstelsel. Terwijl de plant door zijn wortels gebonden is aan de aarde, bezielt het astrale lichaam het biologische organisme en maakt het los van de aardkloot; het is als zodanig analoog met het dier. In het astrale lichaam leven het denken, de gevoelens, de wil en het bewustzijn. Het kan aangeduid worden als het psychologische facet van de mens. Anderen spreken over de ziel.
- Ten slotte vinden we bij de mens als vierde dimensie de uitingen van het zelfbewustzijn, het wezen van de mens. Het is de dimensie die de mens tot individu maakt. Het maakt dat de mens begrip kan krijgen voor de wetmatigheden achter de dingen, dat hij over zichzelf kan denken, zich veranderen en plannen kan maken. Het zorgt ervoor dat ieder individu zijn eigen, unieke levensloop bepaalt, zijn biografie voltooit. Het 'ik' omvat alles wat de mens als biologisch en psychologisch (ziels)wezen beleeft. Lichaam en ziel zijn drager van het 'ik', ze vormen als het ware het omhulsel waarin het 'ik' leeft. Het 'ik' is het hoogste wezensdeel.

De vier wezensdelen
Fysiek lichaam: mineraal, dood, chemisch-fysische eigenschappen, Saturnustoestand, aarde.
Etherisch lichaam: plant, slaap, levend, vorm, biologisch, zonnetoestand, water.
Astraal lichaam: dier, dromen, bewustzijn, psychologisch, ziel, maantoestand, lucht.
Ik-organisatie: mens, zelfbewustzijn, biografisch, geestelijk, aardetoestand, vuur.

Op ieder lichaam werken de wetten van dat specifieke gebied. De lichamen doordringen elkaar en beïnvloeden elkaar in iedere vorm en in ieder proces. Naast de analogieën met het mineralen-, planten- en dierenrijk, worden deze vier geledingen ook vaak vergeleken met respectievelijk het dode lichaam dat neigt naar verval, het slapende lichaam, het dromende lichaam en ten slotte het lichaam dat zichzelf bewust is.
Zoals reeds uiteengezet, wordt de evolutie van de mens gerelateerd aan de vier stadia waarin de aarde is ontstaan. Hiermee in verband staan ook de vier oerelementen, respectievelijk vuur, lucht, water en aarde. Het samenspel tussen de vier wezensdelen is de basis van het begrip van gezondheid en ziekte in de antroposofische geneeskunde.

De driegeleding van het menselijk organisme. Naast de vierledige organisatie van de mens beschrijft Steiner een driegeleding van het menselijk organisme. De drieledige en vierledige organisatie spreken elkaar niet tegen, maar gaan van verschillende beginpunten uit. Ze vullen elkaar aan. De ziel, die als derde dimensie aan het menselijk organisme wordt toegevoegd, is niet zintuiglijk waarneembaar. Ze uit zich echter duidelijk in verschillende lichaamsprocessen. De ziel is niet alleen gerelateerd aan het zenuwstelsel, zoals vaak wordt verondersteld, maar het gehele lichaam in al zijn processen is ervan doordrongen.
Steiner wijst in zijn boek Von Seelenrätseln (1917) op de samenhang van de zielegebieden (zie astrale lichaam) met de lichamelijke processen. De lichamelijke processen worden gezien als de samenwerking van drie min of meer autonome systemen.
- Het zenuw-zintuigsysteem is de drager van zintuiglijke waarnemingen en van het denk- en voorstellingsleven. Dit stelsel is geconcentreerd in het hoofd van de mens (de bovenpool).
- Het stofwisseling-ledematensysteem is de fysiologische basis voor het wilsleven. Het centrum van dit systeem ligt onder het middenrif (de onderpool).
- Het ritmische systeem herbergt het gevoelsleven. Het ligt tussen beide eerder genoemde systemen in en omvat het circulatie- en ademhalingssysteem (hart en longen). Het is de middenpool.
In elk van de drie orgaansystemen liggen de hoofdfuncties van de wezensdelen van de mens (fysieke lichaam, etherlichaam, astrale lichaam en 'ik').

De driegeleding van de mens
Bovenpool: Zenuw-zintuigsysteem, hoofd, hersenen, rust, passiviteit, bewust-zijn, denken, afbrekend, ziekmakende tendens.
Onderpool: Stofwisseling-ledematensysteem, darmen, spieren, ledematen, beweging, activiteit, onbewuste, vitaliteit.
Middengebied: Ritmische systeem, ademhaling, bloedsomloop. De functies van de boven- en onderpool uiten zich in dit systeem. Rust en beweging worden hier geharmoniseerd tot ritme. In dit gebied blijkt het evenwicht tussen vitaliteitskrachten van de onderpool en de naar afsterving neigende bovenpool.

Er dienen twee dingen opgemerkt te worden. Bij de driegeleding van het organisme gaat het niet in de eerste plaats om de indeling van de organen bij een van de systemen. Het belang van de systemen ligt veel meer in de processen die eraan ten grondslag liggen. De tweede opmerking heeft betrekking op het feit, dat indelingen zoals hierboven genoemd, gemakkelijk leiden tot generalisatie en hokjesgeest. De mens mag niet op grond van de driedeling verdeeld worden in boven-, onder- en middenpool. Zowel het zenuw-zintuigstelsel als het stofwisseling-ledematensysteem en het ritmische systeem zijn overal in het lichaam aanwezig.

De polariteit in de mens. Uit de driedeling van het menselijk organisme resulteert een polariteit. Deze maakt het wezen van gezondheid en ziekte duidelijk. De beide tegenpolen zijn: zenuw-zintuigsysteem (bovenpool) en stofwisseling-ledematensysteem (onderpool). Niet alleen hun lokalisatie is ruimtelijk gescheiden, ook hun processen verlopen tegengesteld. In het zenuw-zintuigstelsel heerst een afbrekende, verhardende tendens. De zenuwcellen van de hersenen verliezen vroeg hun delingsvermogen (nu onjuist gebleken). Er is rust en stilte en daardoor een meer afbrekende neiging. In dit stelsel is het bewustzijn gehuisvest.
Het stofwisseling-ledematensysteem daarentegen is opbouwend. Het is actief en regelt de groei- en de vitaliteitskrachten. Stofwisseling, uitscheiding, celdeling en opbouw van het organisme zijn de heersende impulsen.
Tussen de polariteit van enerzijds opbouw, vitaliteit en leven onder het diafragma en anderzijds afbraak, verstarring en bewustzijn met als centrum het hoofd, is het ritmische systeem geschakeld. Elk proces in bovendeel of onderdeel van de mens roept een parallelproces op in het ritmische systeem. Leven (stofwisseling-ledematensysteem) en bewustzijn (zenuw-zintuigsysteem) verkeren zo in een voortdurend evenwicht, dat zich afspiegelt in het middengebied.

Gezondheid en ziekte. Gezondheid is een labiel evenwicht. Door een voortdurende compensatie tussen het afbrekende zenuw-zintuigsysteem en het opbouwende stofwisseling-ledematensysteem kan het evenwicht gehandhaafd worden. Verstoring van deze harmonie betekent ziekte.
Men moet zich dat als volgt voorstellen. De afbrekende krachten van de bovenpool en de opbouwende krachten van de onderpool stoten in het midden op het ritmische systeem. Als er een van deze krachten te sterk wordt, kan het ritmische systeem dit niet voldoende afremmen en normaliseren. Het gevolg is, dat de kracht 'doorschiet' naar het andere systeem en dat er bijvoorbeeld in het hoofd te veel opbouwende stofwisselingskrachten aanwezig zijn of beneden het diafragma te veel afbrekende zenuw-zintuigkrachten.
Bij een overcapaciteit van het zenuw-zintuigsysteem, dus van het astrale lichaam en het 'ik', worden de afbrekende, verstarrende tendensen in het organisme versterkt. Op deze wijze ontstaan dan sclerosen, artrosen, reumatische ziekten en steenvorming. Het zijn zogenaamde koude ziekten. Echter ook verlammingen en afname van de vitaliteit vinden hierin hun oorzaak. De mens veroudert voortijdig doordat de opbouwende, verwarmende impuls van het stofwisselingsgebeuren in de minderheid is.
Wanneer omgekeerd het stofwisseling-ledematensysteem te sterk overheerst, neigt het organisme naar hoge metabole activiteit (warmtevorming) en er ontstaan ontstekingen en koortsende ziekten. Het zijn de zogenaamde warme ziekten. Het ritmische systeem, waartoe het hart behoort, reageert op de processen van onderpool en bovenpool. Als dit systeem de krachten niet in balans kan houden, wordt het aangetast door het proces dat te krachtig is. Wanneer de afbrekende, sclerotiserende krachten 'van boven' te sterk zijn, ontstaat bijvoorbeeld angina pectoris. Bij een te grote activiteit van het stofwisselingsproces kan een endocarditis, myocarditis of pericarditis ontstaan. De basis van de ziekte zijn dan niet de symptomen van het ritmische systeem, maar de ontsporingen in het bovenste of onderste proces.
Een ziekte is dus een dynamisch gebeuren, waarbij de harmonie binnen de drieledigheid van het organisme en tevens in de daarmee nauw samenhangende vier wezensdelen is verstoord. De taak van de antroposofische arts is dan ook het opsporen van deze disharmonie. Hij moet niet stil blijven staan bij de uiterlijke symptomen of bij het pathologisch-anatomisch substraat, maar hij moet zoeken naar de primaire ontsporing van het zieleleven en het daarin ressorterende organisme. Een laatste punt uit de uitgebreide filosofie die ten grondslag ligt aan de antroposofische geneeskunde, zal in het kort worden aangegeven.

Reïncamatie.
Wanneer we de vier wezensdelen van de mens nogmaals bekijken, zal het duidelijk zijn dat het 'ik' de dimensie is die de mens maakt tot individu. Het onderscheidt de mens van het dier. Het 'ik' en het astrale lichaam zorgen ervoor, dat de mens meer is dan een plant. Tenslotte scheiden de wezensdelen etherlichaam, astrale lichaam en het 'ik' de mens van de levenloze materie. Wanneer de laatstgenoemde wezensdelen het fysieke lichaam loslaten, treedt de dood van het lichaam in.
Wat gebeurt er nu na de dood? Het fysieke lichaam valt uiteen en lost op in de minerale wereld. Ook het ether- en het astrale lichaam vallen uiteen. Het 'ik' blijft voortbestaan. Het 'ik' is een entiteit die boven de dood staat en een bestaan heeft dat men eeuwig zou kunnen noemen.

Het 'ik' maakt als hoogste dimensie van het menselijk organisme een ontwikkeling door. In deze ontwikkeling staat de verwerving van vrijheid centraal. Om tot deze vrijheid te komen, maakt het 'ik' en reeks incarnaties door. Na de dood keert het 'ik' in de geestelijke wereld terug. Het is een ritme dat te vergelijken is met het ritme van dag en nacht. Overdag leven we en zijn we wakker; van wat we 's nachts doormaken zijn we ons niet bewust. Zo ook zijn we ons in ons aardse bestaan niet bewust van wat er tussen de incarnaties gebeurt.
Zoals de dingen die ik overdag doe, direct gevolg kunnen zijn van mijn activiteiten van gisteren, zo ook kunnen gebeurtenissen in dit leven het directe gevolg zijn van gebeurtenissen uit een vorig leven. En zoals mijn activiteiten van vandaag gevolgen hebben voor morgen, zo ook hebben de gebeurtenissen in dit leven hun gevolg voor volgende levens. Dit is wat men lot of karma noemt. Het is niet iets fatalistisch, maar ontstaat door ons eigen zijn en handelen. Wat gebeurt er wanneer het 'ik' een nieuwe incarnatie begint? Het moet zich dan een nieuw ether- en astraal lichaam vormen en een nieuw fysiek lichaam tot woonplaats kiezen.
Aangezien het 'ik' in ontwikkeling is en derhalve niet volmaakt, is het niet in staat een volmaakt astraal en etherlichaam te vormen. De onvolkomenheden van het 'ik' uiten zich in een onvolkomenheid van het ether- en het astrale lichaam. De harmonie van het nieuw geboren individu is dus wat betreft zijn ether- en astrale lichaam afhankelijk van het 'ik' uit zijn vorige leven, en wat betreft zijn fysieke lichaam aflankelijk van de erfelijke factoren van zijn voorouders. Zoals een onvolmaaktheid in het fysieke lichaam disponeert tot ziekte, zo ook leidt een onvolmaaktheid in het ether- en astrale lichaam tot ziekte. De dispositie tot ziekte is dus athankelijk van erfelijkheid en van eerder doorgemaakte levens.

Diagnostiek
Om tot een goede behandeling te komen, moet de arts zijn patiënt naar lichaam, ziel en geest bezien. Hij dient naast de biologische ook de psychologische en biografische aspecten in ogenschouw te nemen. Hij mag niet blijven steken bij de symptomen die zich aan het lichaam uiten. De fysieke verschijnselen van de ziekte kunnen als startpunt dienen om tot een werkelijk inzicht te komen welke processen in het lichaam gestoord zijn. Steiner zegt: 'Bij elke ziekte dient men zich af te vragen: waar worden de beide polen in het lichaam niet onder controle gehouden en hoe vind ik geneesmiddelen om het evenwicht te herstellen.'
Bij het zoeken naar de juiste geneesmiddelen adviseert Steiner het volgende: Men beschouwt het menselijk organisme wat betreft de evenwichtsverhoudingen in de orgaansystemen en men beschouwt de natuur wat betreft zijn opbouwende en afbrekende krachten. Door het beschouwen van mens en natuur weet men precies in elke situatie welk natuurprodukt gebruikt kan worden als genezende factor.
Het zal duidelijk zijn, dat de geneesheer een gedegen kennis nodig heeft van de vier wezensdelen van de mens en de driegeleding van het organisme. Alleen kennis is niet voldoende. Vooral ook inzicht is vereist. Dit verkrijgt men door de persoonlijke scholing, de innerlijke ontwikkeling waardoor men nieuwe kennisvermogens bij zichzelf op gang brengt.
Wanneer men dit inzicht verwerft, kan men de zieke behandelen naar lichaam (fysiek en ether), ziel (astraal) en geest ('ik'). Als hulpmiddel bij de diagnostiek gebruikt men de anamnese, die uitgebreid is en erop gericht om stoornissen in het zieleleven en de daarmee samenhangende vier wezensdelen te herkennen. Er wordt vooral veel aandacht besteed aan de biografie van de patiënt, omdat de levensgeschiedenis een beschrijving is van het 'ik', het hoogste wezensdeel. Twee technieken zijn er ontwikkeld om de vormkrachten - behorend tot het etherlichaam - op experimentele wijze zichtbaar te maken.

De koperchloridekristallisatie-methode. Deze methode geeft de mogelijkheid aandoeningen van organen en orgaansystemen te diagnostiseren op grond van specifieke veranderingen in het kristallisatiebeeld van een koperchlorideoplossing gemengd met een kleine hoeveelheid bloed.
Wanneer men een kleine hoeveelheid orgaanextraxt toevoegt aan de CuCl2-oplossing, treedt er een voor dat orgaan specifieke verandering op in het kristallisatiepatroon.
Zo ziet men bij toevoeging van een longextract U-vormige ruimten; bij een darmextract een rozetvormig patroon; bij een nierextract driehoekige structuren, enz. Als men in plaats van een orgaanextract bloed neemt van een gezonde persoon, dan ziet men een gelijkmatige radiale kristallisatiestructuur met een iets excentrisch middelpunt. Dit wordt als volgt geïnterpreteerd:
Het bloed is de drager van vormingskrachten, maakt contact met alle organen en de vormingskrachten daarvan. Samen geven deze vormingskrachten bij een gezond persoon een gelijkmatig beeld, dat wel eens vergeleken wordt met de stralen van een lichtbron. Wanneer een orgaan ziek wordt, verstoort dat deze gelijkmatigheid. Men vindt dan een kristallisatiepatroon dat overeenkomt met het patroon dat verkregen wordt bij de orgaanextractkristallisatie. Dus U-vormige ruimten bij longafwijkingen en een rozetvormige structuur bij darmaandoeningen.
Ook is het mogelijk de aard van de aandoening te diagnostiseren. Zo vindt men specifieke beelden voor ontstekingen, tuberculose, degeneratieve afwijkingen, goed- en kwaadaardige tumoren. Ook minder uitgesproken orgaandysfuncties kunnen opgespoord worden. Bij reuma, huidziekten en artrosen kan het patroon soms ook een aanwijzing geven voor een oorzakelijke orgaandysfunctie. Dit geeft dan de mogelijkheid te komen tot een rationele therapie.
De koperchloridekristallisatie-methode biedt niet alleen een reagens voor manifest geworden organische ziekten. De methode geeft ook de mogelijkheid te komen tot vroege diagnostiek zoals bijvoorbeeld bij precancerose. De discussie over de mogelijkheden van deze methode voor de antroposofische geneeskunde is nog niet afgerond.

De capillair-dynamische methode. Ook deze methode visualiseert de vormingskrachten. Het principe komt hierop neer: Vers veneus bloed wordt in steriel gedestilleerd water in een bepaalde verdunning gehemolyseerd. Hiervan doet men 1 cm3 in een speciaal glazen schaaltje, waarin een tot een cilinder gerold vloeipapier staat. Op een gegeven moment heeft zich een 5 cm hoge rode zone afgetekend. Dan laat men een reagens gemaakt uit maretak (viscum album) in een bepaalde verdunning eveneens in het vloeipapier opstijgen. Dit reagens breekt door de rode zone heen en maakt daarbij bepaalde vormen. Deze zijn niet toevallig maar zijn herhaalbaar en houden verband met bepaalde orgaanstoornissen.
Uit het karakter der vormen en de veranderingen in de tijd kan men aanwijzingen krijgen over aard en zetel van de ziekte. Het spreekt vanzelf, dat het interpreteren van deze vormen een grote ervaring vereist. Volgens Kaelin, die deze methode heeft uitgewerkt, is het mogelijk kanker in een vroeg stadium (het precancereuze stadium) te herkennen. Volgens sommige antroposofische artsen is de betrouwbaarheid van deze methode beperkt.

Therapie
Nut van de ziekte. Allereerst moet gezegd worden, dat een antroposofische arts niet ten koste van alles tracht een zich ontwikkelende ziekte terug te dringen. Eveneens is het niet altijd verstandig een eenmaal uitgebroken ziekte zo snel mogelijk af te breken. Vaak ziet men, dat in een organisch ziekteproces datgene tot een oplossing komt, wat men in zijn zieleleven niet meer kan bewerkstelligen. Een ziekte is immers een poging van de mens weer in harmonie met zichzelf en met zijn omgeving te komen. Daarom moet iemand, op een goede manier begeleid, gelegenheid krijgen zijn ziekte door te maken.
In de antroposofische geneeskunde vormt het ziekteproces een zinvol onderdeel in de biografie van het individu. De taak van de arts is niet in de eerste plaats dit proces te couperen, maar veeleer de zieke te helpen er, in de echte zin van het woord, 'beter' van te worden. Een nieuwe, betere verhouding tot het eigen organisme, tot de levenspatronen (ziekte kan een beter incarneren tot gevolg hebben) kan van een goed doorleefde ziekte het gevolg zijn. Het bovenstaande betekent niet, dat een antroposofische arts nooit allopathische middelen zal gebruiken. Hij zal deze middelen alleen toepassen, wanneer het hem niet lukt met antroposofische middelen uit te komen.

Kinderziekten. Dat het doormaken van een ziekte een herintegratie betekent op een hoger niveau, geldt speciaal voor de kinderziekten. De ziekte helpt het kind zijn ontwikkelingsweg op aarde te vinden. Het kind is, zoals we reeds eerder zagen, een individualiteit die reeds in vroegere incarnaties op aarde heeft geleefd.
Het 'ik' verbindt zich met de lichamelijkheid die door de vader en de moeder bij de bevruchting is geschonken. Het kind erft een lichaam met zijn mogelijkheden en beperkingen. Het blijkt vaak, dat de intenties van het 'ik' in dat geërfde lichaam weerstand ontmoeten, zodat het zich niet zo verwerkelijken kan als het zou willen. Kinderziekten zijn dan ook een uiting van de strijd tussen het 'ik' en het geërfde lichaam, om het lichaam als het ware te overwinnen om daarin beter te kunnen leven.
Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk, dat een antroposofische arts kritisch staat ten opzichte van vaccinaties tegen kinderziekten, en evenmin bij het optreden van deze ziekten de koorts op zich bestrijdt. Koorts is immers een reactie van het lichaam waarmee het zich tegen de infectie verdedigt en op deze wijze de harmonie tracht te herstellen. Koorts mag opgevat worden als uiting van verhoogde activiteit van het eigen individu, het 'ik'.
Natuurlijk betekent het bovenstaande niet, dat de arts werkeloos toeziet hoe een ziekte zich manifesteert. Hij zal ernaar streven het evenwicht te herstellen of door complicaties bedreigde organen te beschermen. Het is daarbij belangrijk, dat men niet alleen afgaat op de uitwendige symptomen, daar bestrijding hiervan op de ene plaats verschijnselen elders oproept, maar ook afgaat op de werkelijke oorzaak, de ontwrichting der polariteiten. Daarbij moet men bedenken, dat de polariteit tussen bovenpool en onderpool bij de gezonde mens in evenwicht is, en bij een zieke gestoord. Deze storing kan echter gecompenseerd worden. Zo kan een sclerotiserend proces vanuit de bovenpool opgeheven worden door een ontstekingsproces vanuit de onderpool.

Uit het inzicht van de arts in deze processen moet hij zijn therapie destilleren. Hierbij staan hem twee geneesprincipes ten dienste. Ten eerste kan een proces in een van de wezensdelen tijdelijk overgenomen worden door een bepaalde behandeling, waardoor het wezensdeel in staat is zich te herstellen om daarna zijn taak op normale wijze over te nemen. Het andere principe berust op het versterken of verzwakken van de intensiteit van de wezensdelen, waardoor de totale harmonie weer hersteld kan worden.
Een behandelingsmethode die in staat is een proces in de mens over te nemen of te beïnvloeden, moet in nauwe relatie staan met de mens. De mens en de natuur zijn nauw verwant. Ze hebben zich in de loop der evolutie naast elkaar ontwikkeld en bevatten gelijksoortige processen. De antroposofische arts zal dus steeds zoeken naar analogieën tussen mens en natuur en hieruit inspiratie putten voor zijn behandeling. Vele mogelijkheden staan hem ten dienste.

Geneesmiddelentherapie. Steiner wijst erop, dat ook de farmaceutische mogelijkheden die verworven zijn door de reguliere geneeskunde gebruikt moeten worden. De antroposofische geneeskunde heeft echter een reeks nieuwe geneesmiddelen gevonden door het verruimde inzicht in het wezen van mens en natuur. De geneesmiddelen worden uit de natuur, uit mineralen, planten en dieren, gewonnen. Hierbij is het niet voldoende bijvoorbeeld bij een plant de desbetreffende werkzame substantie te isoleren. De gehele levenssamenstelling van een plant, zoals bodem, klimaat, ritme van assimilatie en dissimilatie, moeten in het geneesmiddel zijn opgenomen. Pas dan kan het zijn procesactiviteiten verrichten.
Planten. Het plantaardige geneesmiddel heeft de tendens zich speciaal te richten op het dierlijke wezensdeel in de mens. Het concentreert zich op die orgaanfuncties, die een afspiegeling zijn van het astrale lichaam, de zielscomponent van de mens. Binnen deze tendens speelt de drieledigheid van de plant een rol: wortel, stengel met blad en bloem.
Dieren. Dierlijke organen worden voornamelijk gebruikt om een geneesmiddel naar een bepaald orgaan te dirigeren. Soms ook om de werking van het orgaan te stimuleren. Er worden onder andere preparaten gebruikt van kraakbeen, gal, lever, hart, hersenen, zenuwen, nervus facialis, nervus opticus, de retina en de ooglens. Geneesdieren zijn: bijen, mieren, gifslangen, inktvissen en gifpadden. Gifstoffen: Het astrale lichaam en het 'ik' (zenuw-zintuigsysteem) hebben als het ware een ziekmakende activiteit. Gifstoffen zijn wat betreft hun werking aan deze twee bovenste wezensdelen verwant. Ze kunnen dan ook als zodanig als geneesmiddel worden gebruikt.

Metaal-mineraaltherapie: Deze therapie is belangrijk. Veel gebruikte metalen zijn goud, zilver, kwikzilver, koper, ijzer, tin en lood (de spanningsreeks der metalen, bekend uit de alchemie). Koper ondersteunt de ik-organisatie in het maag-darmkanaal. Lood zorgt ervoor dat het astrale lichaam zich sterker met het etheren het fysieke lichaam verbindt. Zilver dringt de bovenste wezensdelen terug uit het stofwisselingsgebied.
IJzer is een metaal dat op het organisme zo werkt, dat het astrale lichaam en het 'ik' zich niet te sterk verbinden aan het fysieke en etherlichaam. Het ijzer is de regulator van de relatie fysieke lichaam-etherlichaam enerzijds en astrale lichaam en ik-organisatie anderzijds. Het bloed is gauw uit zijn evenwicht gebracht door de afbrekende krachten van het zenuw-zintuigsysteem. IJzer brengt in zo'n situatie uitkomst. Het herstelt het evenwicht tussen de onder- en bovenpool.
Een voorbeeld voor dit type geneesmiddel is Kephalodron. Het wordt onder andere gceruik bij migraine. Het bevat drie mineralen: gekristalliseerd kiezelzuur, ijzer en zwavel. Hierbij werkt het kiezelzuur in het bijzonder op het zenuw-zintuigsysteem, zwavel op het stofwisseling-ledematensysteem en het ijzer harmoniseert het ritmische systeem. De drievoudige mineraalcompositie harmoniseert dus het totale organisme. Er bestaat echter een uitgesproken werking in het hoofd.

Toediening en dosering. De medicamenten worden veelal op drie wijzen toegediend: oraal, parenteraal en uitwendig als zalf, omslag, inwrijving en bad. Men maakt gebruik van gepotentieerde geneesmiddelen. Potentiëren is een bijzondere wijze van verdunnen, waarbij het procesaspect of de etherkracht van het middel wordt geconcentreerd, terwijl de chemische substantie wordt verdund (zie verder hoofdstuk over homeopathie). In de antroposofische geneeskunde gaat men veelal niet verder dan een D30.

Rudolf Steiner schreef in 1920: 'Der wirkliche Arzt, er muss erkennen kosmologisch die Heilmittel, er muss erkennen anthroposofisch die innere menschliche Organologie. Er muss erkennen die aussere Welt durch Inspirationbegreifen, die innere Welt durch Imaginationbegreifen und er muss sich erheben zur Therapie durch eine wirkliche Intuition.'

Kunstzinnige therapieën. In het astrale lichaam leven de kwaliteiten van het willen, voelen en denken. Ze zijn uitdrukking van de drie facetten van de ziel en corresponderen met de drie gebieden van de menselijke cultuur, religie, kunst en wetenschap. De religie heeft te maken met het zich invoegen van onze wil in de goddelijke wil. De wetenschap is gelieerd met het denken, en de kunst hangt nauw samen met de voelende mensenziel.
Godsdienst, kunst en wetenschap hebben echter in de loop der ontwikkeling hun onderlinge verhoudingen grondig gewijzigd. Het religieuze leven doordrong vroeger het bestaan van de mens. Tegenwoordig heerst de geest der wetenschap met de analyserende krachten van het verstand. De hersenen en de zenuwen beheersen onze tijd. Het ontbreken van het middengebied heeft tot gevolg dat de beide polen, het denken en het willen, zich te eenzijdig ontwikkelen. Kunstzinnige bezigheden (gevoel) echter heffen de steeds meer verdorrende krachten in de mens op en kunnen daardoor tot geneesmiddel worden tegen de eenzijdige verstandelijke krachten van het hoofd.
Elke kunstzinnige bezigheid geeft aanleiding tot een levende en gezonde verbinding van waarnemen, voelen, en willen. Kunstzinnige therapieën nemen dan ook een belangrijke plaats in in de antroposofische geneeskunde.
Schilderen: Hierbij maakt men gebruik van kleuren en vormen en hun relaties met gevoelskwaliteiten. Om deze optimaal te benutten heeft men een speciale techniek van schilderen ontwikkeld, de 'nat-op-natmethode'. Men schildert met waterverf op een natte achtergrond, zodat er uitvloeiing ontstaat en het kleuren- en vormenspel beter tot uitdrukking komen.
Boetseren: Het boetseren wekt het vermogen vanuit de wil in de ledematen in te grijpen en de voorstelling tot in de stof uit te drukken. Het is geïndiceerd bij concentratiestoornissen, nervositeit en duizeligheid.

Spraakvorming: Steiner zegt: Men houdt kunstzinnig spreken tegenwoordig meestal voor mislukt idealisme. Hij wijst erop, dat we ons meer bewust moeten zijn van de kunstzinnige mogelijkheden van de spraak. Wezenskenmerken komen in de spraak van een mens tot uiting. Therapeutisch omgaan met deze spraak kan mensen helpen een betere harmonie in zichzelf te verwezenlijken. In Dornach is een school voor spraakvorming.
Euritmie (Gr.: het juiste ritme): Dit is de meest uitgewerkte vorm van kunstzinnige therapie. Steiner heeft deze nieuwe therapie omstreeks 1912 bekendgemaakt. Hij noemde het 'zichtbare spraak'. Euritmie is een antwoord op de bewegingsverarming in onze tijd. De oergebaren van zaaien met de hand en maaien met de zeis zijn verdwenen. De ritmische bewegingen van de ambachtsman zijn vervangen door de mechanische bewegingen van de machine. We verplaatsen ons gemotoriseerd en onze dansen zijn niet meer een uiting van kosmische wetmatigheden.
De euritmie is een leidraad om terug te keren naar het wezen van de beweging. Zij maakt hierbij gebruik van de taal en de muziek, want taal en muziek zijn zelf beweging, ze komen voort uit dezelfde oerbron als elke andere beweging. Kern van deze bewegingskunst is de mogelijkheid de elementen van de taal, zoals klanken, tonen, ritmen, kleuren en motieven, in de beweging van de ledematen zichtbaar te maken. Bewegingen die we voortdurend maken als we spreken, maar die onzichtbaar zijn doordat ze zich in ons strottehoofd afspelen, worden door de bewegende taal van de euritmie zichtbaar gemaakt.
De bewegingsvormen in de euritmie hebben dan ook de wetmatigheden van de spraak. Zij stemmen overeen met fysiologische processen in ons lichaam en kunnen daardoor ordenend en genezend op het lichaam inwerken. Zo wordt de 'A' geoefend door rechtopstaand, de armen te spreiden om de wereld in een warm gebaar in zich op te nemen. Door het bewust hanteren van klankgebaren en klankritmen kan men door een soort resonantieproces inwerken op het zieke organisme.

Massage. De werking van ritmische massage berust op het verbinden en losmaken van de wezensdelen. De masseur heeft als het ware het evenwicht der vier wezensdelen in de hand. De anatomie is het uitgangspunt, maar dit kan uitgebreid worden tot de geesteswetenschappelijk georiënteerde anatomie. Het is dus niet een techniek die door schema's geleerd kan worden, maar het is het doorzien van het samenspel tussen de wezensdelen.
De antroposofische massage wordt meestal aangeduid met ritmische massage, omdat alle bewegingen in een streng volgehouden ritme verlopen. Hierdoor wordt in deze therapievorm een sterk appel gedaan op het ritmische systeem (middenpool) , dat harmoniserend werkt op boven- en onderpool.
Men kent in de antroposofische geneeskunde ook massage gericht op een bepaald orgaan (hart, milt, lever, nieren). De huid boven het desbetreffende orgaan wordt dan gemasseerd met een bepaalde olie of plantenextract.

De toepassing van water. Al het etherische werkt in de eerste plaats op de waterhuishouding in de mens en al het waterige op het etherlichaam. Ook het water van de zee, een meer en een bron is doordrongen van het etherlichaam van de aarde. Hierop berust ook de werking van water als therapievorm. Toepassingen zijn: natuurlijk baden en baden met toevoeging van bepaalde stoffen zoals rozemarijnolie of lavendelolie.
Ook maakt men bij de antroposofische hydrotherapie met de hand ritmische bewegingen in het water. Wanneer deze bewegingen de lichaamsvormen volgen, is dit stimulerend voor het etherlichaam. Het lemniscatenbad, waarbij bewegingen in lemniscaatvorm worden gemaakt, werkt harmoniserend en heeft een versterkende invloed van het 'ik' op de wezensdelen tot gevolg. Behalve genoemde baden treft men de volgende watertoepassingen aan: kompressen, wikkels, deelbaden, borstelbaden, darmbaden (zie ook het hoofdstuk over hydrotherapie).

De toepassing van warmte. De warmte staat in nauwe relatie met het 'ik'. Men moet streven naar een harmonisatie van de bloedsomloop om geen verstoring van de polariteiten tussen boven- en onderpool te krijgen. Zo kunnen koude voeten (onderpool) de oorzaak zijn van hoofdpijn of slapeloosheid (bovenpool). In zo'n geval geeft men warm-koud-wisselbaden (1 minuut 45° C, 1/2 minuut 15° C). De werking kan versterkt worden door toevoeging van bepaalde stoffen (bijvoorbeeld kopersulfaat).
Een andere toepassing van warmte vindt men in de sauna en in het heteluchtbad. De sterkste warmtewerking verkrijgt men met het oververwarmingsbad volgens Schlenz en Lampert. De lichaamstemperatuur wordt daarbij tot 40° C opgevoerd. Het is begrijpelijk, dat dit onder deskundige leiding dient te geschieden. Indicaties hiervoor zijn met name vastgelopen chronische ziekten, die niet meer reageren op andere therapieën.

De toepassing van lucht en licht. De gevoeligheid voor lucht en licht is afhankelijk van de binding tussen astrale lichaam en fysieke lichaam. Naarmate deze klimatologische varianten in sterkte wisselen, moet het lichaam zich aanpassen. Dit kost energie. Elke plaats heeft zijn eigen klimatologische omstandigheden. In het algemeen kan gezegd worden, dat mensen met acute aandoeningen zich het best voelen in middelhoge streken en bij binnenmeren, terwijl chronische patiënten meer gebaat zijn bij een prikkelklimaat (hooggebergten). Toepassing van deze behandelingswijzen vindt men in de kuuroorden.

Voedingstherapie. De antroposofische voeding is vooral uitgewerkt door R. Hauschka. Een drietal kenmerken worden hier genoemd:
a. Men gebruikt geen dierlijk voedsel, omdat het dier de vormkrachten (etherische krachten) van de plant grotendeels heeft afgebroken. Het menselijke lichaam ontmoet daardoor te weinig weerstand om de etherische krachten af te breken, waardoor aan het 'ik' en het astrale lichaam de kans ontnomen wordt de eigen vormkrachten op te bouwen. Voedsel wordt dus niet gezien als substantie, materie, maar met voedsel neemt men de levenskracht tot zich. Men assimileert de vormkracht die in de plant, eventueel het dier, is samengetrokken.
b. Men maakt de keuze voor vegetarisme, plantaardige voeding. Daarbij verkiest men de produkten die volgens biologisch-dynamische landbouwmethoden zijn gekweekt. Dat houdt in dat men behalve met de biologische landbouwmethoden bij het verbouwen van produkten ook rekening houdt met de stand van hemellichamen tijdens zaaien, planten, bemesten en oogsten.
c. De verschillende delen van de plant (voedsel) brengt men in relatie met het drieledige mensbeeld. De bloem van de plant is het stofwisselingsgebied en is derhalve analoog aan de onderpool. Het wortelstelsel leeft in de donkere, koele aarde en komt overeen met de bovenpool. En het middengebied van de mens vindt zijn uitdrukking in de veelal ritmisch gelede stengel met blad. Met de voeding kan men dus de ene of de andere pool benadrukken en zo een therapeutisch effect initiëren.
Men maakt onderscheid tussen twee groepen voedingsstoffen: voedingsstoffen die meer in verbinding staan met kosmische krachten (water, honing, melk, vruchten). Deze voedingsmiddelen bestaan als het ware uit geconcentreerde zonne-energie. Deze voedingsstoffen horen meer bij de geestelijke gerichtheid van de mens. Voedingsmiddelen die meer in verbinding staan met aardse krachten (incarnerende voeding) zijn: graan, groenten, zout en andere. Deze horen meer bij het incarnatieproces op aarde. Kosmische voeding dient met mate gebruikt te worden, de incarnerende voeding is de hoofdzaak.

Psychotherapie. Het gesprek neemt in de antroposofische geneeskunde een belangrijke plaats in. De pastorale zorg wordt gezien als een onderdeel van het werk van de arts. Het biografische gesprek neemt een belangrijke plaats in. De laatste jaren ontwikkelt zich de antroposofische psychotherapie. Men vindt daarbij nauwe aansluiting bij de psychosynthese van Roberto Assagioli.
Psychologische en psychiatrische problemen worden bezien vanuit de verhoudingen tussen de wezensdelen. Een aantal basiselementen in de gedachtengang op dit gebied wordt hier vermeld.

Het normale bewustzijn van de mens speelt zich af tussen twee grenzen. Naar buiten toe hebben we een oppervlakkig bewustzijn van de wereld. We nemen de in de wereld werkende fysische, chemische en biologische krachten niet waar. We kennen slechts het licht dat door oppervlakten wordt teruggeworpen. Ook met apparaten blijven we aan deze grens staan.
Naar binnen toe staat men voor de andere grens. Men neemt zijn denken, voelen en driften waar, maar de organiserende krachten daarvan blijven voor de mens verborgen. Zodra één van deze grenzen overschreden wordt, treden er verschijnselen op die tot het gebied van de neurosen en psychosen behoren. Behandelingen op dit gebied vindt men in de vorm van medicamenten, kunstzinnige therapie en het biografische gesprek.

Geneesmiddelen
Zowel in de therapie als in de bereiding wordt de nadruk gelegd op de processen en niet op de chemische samenstelling van het geneesmiddel. Wat zich in een ziek organisme afspeelt is een proces. Het is mogelijk dit te behandelen met goedlopende processen uit de natuur. De grondstoffen voor de bereiding worden gekozen uit drie natuurrijken: mineraal, plant en dier.
Bij het gebruik van mineralen wordt bewust het verband gelegd tussen metalen en bepaalde organen. Algemeen bekend zijn de relaties tussen koper met de nieren en ijzer met het bloed.
Een zelfde samenhang bestaat tussen metalen en planeten, en metalen en de kleur van bloemen der planten.
De mineralen worden uitsluitend in ertsvorm gebruikt, omdat dan nog geen chemische processen het oorspronkelijke wordingsprincipe hebben verstoord. Het erts wordt meestal in potenties met melksuiker toegepast. Bij de plant gaat men uit van de driegeleding van de plant, soms van de gehele plant. De tijd van inzamelen is belangrijk. Zo zijn alkaloïdgehalte en vluchtige-oliegehalte gebonden aan een dagritme van assimilatie en dissimilatie.

De methode der gevegetabiliseerde metalen. Bekend is, dat bepaalde planten een affiniteit hebben voor bepaalde metalen. Is deze bepaalde samenhang bekend, bijvoorbeeld door as-analyse op metalen, dan kan men de werkzaamheid van het geneesmiddel opvoeren door het volgende proces. Aanvankelijk wordt een geneeskruidenbed bemest met een speciaal metaalzout. Dan wordt de eerste generatie planten gekweekt. Van de eerste generatie wordt compost gemaakt en deze wordt gebruikt als bemesting voor een volgende generatie. Dit wordt herhaald. Gebleken is, dat na drie passages de werkzaamheid optimaal is.
Hoewel er analytisch weinig toename in het metaalgehalte te constateren is, heeft het proces der plantpassage een potentiërende invloed. De preparaten worden aangeduid als Vg-3 of kortweg Vg, omdat geen langere passages meer gebruikt worden. Op deze wijze ontstonden preparaten als: ferrum per urticam, cuprum per melissam, aurum per primulam, stannum per taraxacum, plumbum per cichorium, silicium per equisetum.

Methode van de ritmische temperatuurbehandeling. Een andere bereiding richt zich op het houdbaar maken van plantensappen en plantextracten zonder gebruik te maken van steriliseren of conserveermiddelen. Bij de bereiding volgens de Farmacopee kan men extracten maken bij kamertemperatuur of hogere temperatuur. Als extractiemiddelen worden water en alcohol gebruikt. De alcoholische extracten zijn gemakkelijk houdbaar, de waterige moeten ingedampt of geconserveerd worden.
Wil men al deze mogelijkheden vermijden, dan kan men gebruik maken van de methode van de ritmische temperatuurverandering. De preparaten dragen de naam Rh-preparaten. Door de extracten onder bepaalde voorzorgen ritmisch gedurende de dag bij 37° te bewaren en gedurende de nacht bij 4°, is het mogelijk de extracten in een stabiele toestand te brengen waarbij geen bederf optreedt. De oorspronkelijke vorm van het sap of extract heeft dan een ingreep van buitenaf ondergaan, waardoor een conserverend effect ontstaat zonder dat daarvoor andere stoffen moeten worden toegevoegd.

Onderzoek/resultaten
Vele facetten van de antroposofische geneeskunde zijn uitgebreid onderzocht. Daar een keuze uit deze onderzoekingen voor dit boek het inzicht in deze geesteswetenschap niet vergroot, verwijs ik geïnteresseerden naar het boek van F. Husemann, Das Bild des Menschen als Grundlage der Heilkunst.
Wetenschapsbeoefening in verband met antroposofische geneeskunde is in Nederland geconcentreerd in het Bolk Instituut te Driebergen. Dit instituut, dat ressorteert onder de Stichting Fenomenologische Natuurwetenschap, houdt zich bezig met onderzoek volgens natuurwetenschappelijke criteria.

Indicaties
Daar de antroposofische geneeskunde het gehele gebied van ziek-zijn en gezond-zijn omvat, vindt zij haar toepassing op een uitgebreid indicatiegebied.

Kosten
De kosten van behandeling door een antroposofisch arts onderscheiden zich niet van die voor de reguliere arts. Hetzelfde geldt voor de fysiotherapeuten, de verpleegkundigen en de kunstzinnig therapeuten. Vrijwel alle particuliere verzekeringen vergoeden behandelingen door een antroposofisch arts. Ziekenfondsen betalen vanzelfsprekend de behandelingen wanneer de antroposofische arts de eigen huisarts is. De meeste ziekenfondsen betalen eveneens de kosten wanneer de antroposofisch arts niet de eigen huisarts is. Men dient dan wel aangesloten te zijn bij het aanvullingsfonds en er is vaak een maximum wat betreft het kostenbedrag en het aantal behandelingen dat wordt vergoed. De kosten voor opname in de Willem Zeylmans van Emmichovenkliniek in Bilthoven worden vergoed door het ziekenfonds en de particuliere ziekteverzekeraar.

Aantal behandelingen en duur van behandeling
Het aantal behandelingen en de duur van de behandeling door een antroposofische arts zijn vergelijkbaar met die van de reguliere huisarts.

Literatuur
Bott, V., Antroposofiche geneeskunde deel 1, deel 2, Vrij Geestesleven, Zeist 1990.
Francken, N. , Antroposofische geneeskunde, Centrum sociale gezondheidszorg, Postbus 83, 3720 AB Bilthoven 1990.
Hemleben, J., Rudolf Steiner, Lemniscaat, Rotterdam 1963.
Husemann, F. , Das Bild des Menschen als Grundlage der Heilkunst, Verlag Freies Geistesleben, Stuttgart, Deel I: 1951, deel II: 1956.
Mees, L.F.C., Geneeskunde op de drempel, Vrij Geestesleven, Zeist 1985.
Steiner, R. , De betekenis van antroposofische inzichten voor de geneeskunde, Vrij Geestesleven, Zeist 1977.

terug naar de Inhoud

2. Homeopathie

Inleiding
Het woord 'homeopathie' is afgeleid van het Griekse 'homoios': gelijksoortig en 'pathos': lijden. Het is een geneeswijze die een ziektebeeld behandelt met een middel dat bij de gezonde mens erop gelijkende ziekteverschijnselen veroorzaakt. Binnen de homeopathie zijn verschillende stromingen te onderscheiden. Voor Nederland zijn er twee stromingen van belang.
- De eerste groep ziet de homeotherapie als een vorm van farmacotherapie en zoekt zo nauw mogelijk aansluiting bij de reguliere geneeskunde. Men vindt de homeopathie die men toepast, dan ook geen alternatieve geneeswijze. Men spreekt in dit kader van homeotherapie.
- De tweede groep beoefent de Hahnemannse of klasieke homeopathie, waarbij men ervan uitgaat dat deze geneeswijze fundamenteel andere uitgangspunten hanteert voor ziek zijn en gezond zijn dan in de reguliere geneeskunde.
Historisch en internationaal vindt men deze verschillen terug. Zo heeft in Duitsland de ‘klinische Homoeopathie’ en daarvoor de ‘naturwissenschaftliche Richtung’ lange tijd de overhand gehad. Beide stromingen leunden sterk aan tegen de reguliere geneeskunde. De meer klassieke homeopathie heeft vanouds meer gedomineerd in Engeland, de Verenigde Staten en Frankrijk. (165)
De homeopathie wordt in toenemende mate toegepast in combinatie met elektro-acupunctuur (zie hoofdstuk 5, onder elektro-acupunctuur).

Geschiedenis
De homeopathie als medisch model treffen we in eenvoudige bewoordingen reeds aan in oude Egyptische tempels en in de Griekse Telephossage (± 1200 v.Chr.). Ook de Griekse arts en natuurfilosoof Empedokles (5e eeuw v.Chr.) wist, dat gelijksoortig door gelijksoortig genezen kan worden. Hippokrates (460-359 v.Chr.) formuleert in zijn uiteenzettingen De Morbo Sacro en De Locis in Homine de basisgedachte van de homeopathie in de volgende stelling: “De ziekte ontstaat door invloeden die op dezelfde wijze werken als de geneesmiddelen en de ziektetoestand wordt verdreven door middelen, die daarop gelijkende verschijnselen tevoorschijn roepen.” Hoewel hij noch de term homeopathie noch de term allopathie gebruikte, kende Hippokrates de basismodellen die aan beide geneeswijzen ten grondslag liggen.
Ook in de Nederlands-Vlaamse volksgeneeskunst (sympathieleer, signatuurleer, zie hoofdstuk Volksgeneeskunst) treffen we het gelijksoortigheidsprincipe aan: slangevlees bij een slangebeet, distels bij stekende pijn en vele andere voorbeelden.
In de 6e eeuw na Christus komt Isodorus, aartsbischop van Sevilla, op de gedachte van Hippokrates terug. In een van zijn boeken, De Medicina, zegt hij dat elke genezing volgt uit: “aut ex contrariis aut ex similibus” ... Dit is een duidelijke omschrijving van de gelijksoortigheidsregel, die later ook wel het similia-beginsel werd genoemd. Paracelsus (1493-1541) ontdekte, dat arsenicumvergiftigingen niet genezen worden door tegengiften, maar door een kleine hoeveelheid arsenicum. Hij kwam op basis van zijn waarnemingen tot de conclusie, dat ziekteverschijnselen die gelijken op de symptomen van een arsenicumvergiftiging, verdwijnen door het toedienen van arsenicum. Later vindt men aanhangers van de homeopathische denkbeelden in Tycho Brahe (1546-1601), Descartes (1596-1650) en Sydenham (1624-1689).

De grondlegger van de homeopathie als systematische methode is Samuel Friedrich Christian Hahnemann (1755-1843). Hij was de derde zoon van een porseleinschilder uit Saksen. In 1779 promoveerde hij in Erlangen, nadat hij in Leipzig en later in Wenen zijn artsenstudie had voltooid. Hahnemann was naast de geneeskunde sterk geïnteresseerd in scheikunde en farmacie. Hij publiceerde op dit gebied een aantal werken die naam maakten onder chemici en apothekers. Hij vertaalde een twintigtal boeken uit het Engels, Frans en Italiaans in zijn moedertaal.
Bij een van deze vertalingen: Cullens’ Materia Medica, kwam hij op het idee kinabast in te nemen en de verschijnselen die hij bij zichzelf waarnam te registreren. Het was in die tijd bekend, dat kinine een koortswerende stof was. Hij bemerkte dat hij verschijnselen kreeg, die op malaria leken, intermitterende koortspieken. Vervolgens probeerde hij 27 middelen uit op zichzelf en op familieleden en kennissen, terwijl een ieder nauwkeurig zijn ervaringen op zowel psychisch als somatisch terrein noteerde (van sommige stoffen worden meer dan 1000 symptomen vermeld). (166)
In 1796 publiceerde hij in het Journal der praktischen Arzneykunde und Wundarzneykunde zijn bevindingen. Hierin beschrijft hij zijn methodische aanpak van het geneesmiddelenonderzoek op de gezonde mens. In dit artikel publiceert Hahnemann zijn beroemde stelregel: ‘Similia Similibus Curentur’ (het gelijksoortige wordt door het gelijksoortige genezen). Met deze regel was de homeopathie geboren. In de volgende jaren verschenen 6 banden van zijn Arzneimittellehre, waarin verslag wordt uitgebracht over het onderzoek naar de uitwerking van 61 geneesmiddelen op de gezonde mens. Later voegde hij in een publikatie daarover 47 geneesmiddelen toe. In de loop der jaren zijn meer dan 1000 geneesmiddelen op gezonde mensen beproefd.

De grondbeginselen en de praktische toepassingen beschreef Hahnemann in zijn boek Organon der rationellen Heilkunde, dat in 1810 werd uitgegeven. (Een vertaling in het Nederlands verscheen in 1827 bij Diedrichs in Amsterdam) De kern van zijn methode werd vastgelegd in zijn geneeswet: ‘Kies om zacht, snel, zeker en duurzaam te genezen in elk ziektegeval een artsenij, dat een dergelijk lijden (homoios pathos) zelf zou opwekken.’
Hahnemann streefde ernaar de bijwerkingen van de geneesmiddelen te omzeilen en toch een optimaal nuttig effect te bereiken. Daarom verdunde hij de middelen en onderzocht hij het resultaat. Duidelijk verschil merkte hij tussen hoge en lage doseringen, waarbij hij steeds meer de voorkeur gaf aan zeer sterk verdunde oplossingen.

Hahnemann overleed in 1843 in Parijs. Reeds tijdens zijn leven was de homeopathie voortdurend onderwerp van discussie geweest in de geneeskundige wereld. In het bijzonder de sterke verdunningen (later ‘potenties’ genoemd) waren nogal aan kritiek onderhevig. In 1855 publiceerden R. Arndt en H. Schulz, beiden hoogleraar aan de Greifswalder Universität, hun zogenaamde biologische regel: ‘Overal blijkt, dat de levensfuncties door zwakke prikkels worden bevorderd en door sterke prikkels afgeremd. De allerkrachtigste prikkels heffen de levensfuncties op.’ Zij formuleerden verder: ‘Een homeopathische dosis van een geneesmiddel is die verwrijving of verdunning, waarbij de schadelijke werking omslaat in het tegengestelde.’ Dit was een flinke ruggesteun voor Hahnemanns leer.
Eveneens wijzend in de richting van de werkzaamheid van hoge potenties (sterke verdunningen) en het opgaan van de similiaregel, waren de ontdekkingen van de tuberculinetherapie en het difterieserum. Ook al maakt de reguliere geneeskunde (zonder dat zij zich daarvan bewust is) gebruik van een aantal op homeopathische principes gelijkende werkingsmechanismen bij haar therapieën (vaccinhehandeling, pollen bij hooikoorts, blokkeren van metabole processen met erop gelijkende metabolieten: antistollingsmiddelen, avirulente kokken bij infectie met virulente kokken), toch blijft de officiële geneeskunde op een afstand van de homeopathie.
In 1943 publiceerde D.K. de Jongh zijn proefschrift ‘Kritische beschouwingen over de homeopathie’. Hij meende hiermee de homeopathie voorgoed te hebben vernietigd. Toch heeft dit uitvoerige werkstuk betrekkelijk weinig invloed gehad op de plaats van de homeopathie in de Nederlandse samenleving. (167) Hoewel aan Van der Harst tijdens de regering-Kuiper (1901) een leerstoel in de homeopathie zou zijn aangeboden, heeft Nederland geen hoogleraar in de homeopathie gekend. Sinds 1961 bestaat aan de vrije universiteit te Amsterdam een privaatdocentschap in de homeopathie. Het oorspronkelijk homeopathisch ziekenhuis Oudenrijn in Utrecht is sinds de Tweede Wereldoorlog een regulier ziekenhuis geworden.

Naast de artsen die de homeopathie toepassen, zijn er enkele honderden niet-artsen die deze therapie in praktijk brengen. Gemakshalve zullen de beoefenaars van beide groepen in dit hoofdstuk met homeopaat worden aangeduid. Opvallend in de homeopathie in Nederland is de speciale belangstelling van gereformeerde zijde. Behalve het aanbod van een leerstoel tijdens de regering-Kuiper en de aanwezigheid van een lectoraat aan de V.U., blijkt zowel in het verleden als in de huidige situatie, dat gereformeerden opmerkelijk veel gebruik maken van deze geneeswijze. Een en ander zou het gevolg zijn van het feit dat het Duitse bedrijf voor homeopathische middelen, Wilmar Schwabe, in het kader van zijn marketing policy contact had gelegd met de theologische hogeschool in Kampen. Dientengevolge kreeg een hele generatie afgestudeerde dominees een gratis homeopathische huisapotheek mee naar hun pastorieën.

Filosofie
De homeopathie kent drie principes: a. onderzoek naar de werking der geneesmiddelen op de gezonde mens; b. toepassing van de regel ‘Similia similibus curantur’ op ziekten die door inwendige geneesmiddelen kunnen worden genezen; c. toediening van het geneesmiddel in zulk een kleine hoeveelheid, dat daardoor geen schadelijke werking kan worden veroorzaakt.

Ad a. Bij het geneesmiddelenonderzoek is de geneesmiddelenproef op de gezonde mens het belangrijkste. Voorwaarden voor een goede proef zijn: Men moet uitgaan van een zuivere substantie; de proefpersoon moet volledig gezond zijn; de omstandigheden waarin de proefpersoon verkeert, mogen niet veranderd worden. Als het onderzoek nauwgezet onder de omschreven bepalingen wordt uitgevoerd, is de proef volledig onschadelijk.
Elke proefpersoon moet dagelijks een rapport bijhouden van afwijkingen van de voor hem geldende norm. Elke verandering, hoe gering ook, dient gerapporteerd te worden. Dit geldt zowel voor somatische als voor psychische veranderingen. Ook wijzigingen in voedings- en leefpatroon dient men te vermelden.
Nog altijd gaat men door met geneesmiddelenproeven. Zowel bekende als onbekende zuivere substraten worden onderzocht. Zo verkrijgt men een steeds volmaakter beeld van de symptomen die passen bij een bepaald middel. Bovendien breidt het homeopathische geneesmiddelenarsenaal zich steeds verder uit. (168)

Geesmiddelenbeeld
Het totaal aan symptomen dat door een bepaald middel bij de gezonde proefpersoon kan worden opgewekt, noemt men het ‘geesmiddelenbeeld’ van die stof. Er zijn meer dan 1000 geneesmiddelenbeelden beschreven in de verschillende Materiae Medicae. Veel homeopathische artsen hebben deelgenomen aan een geneesmiddelenproef. Maar ook leken hebben bijgedragen aan de onderzoekingen. Dit was vooral belangrijk voor de gebruikte uitdrukkingen bij het beschrijven van de ervaringen.

Ad b. De toepassing van ‘similia similibus curentur’ (het gelijksoortige wordt door het gelijksoortige genezen), is fundamenteel voor de homeopathie. Er moet een gelijkenis bestaan tussen het te behandelen ziektebeeld en het intoxicatiebeeld van het te kiezen middel. Een voorbeeld is het gebruik van arsenicum bij cholera. Toevallige en opzettelijke vergiftigingen bij de mens veroorzaken een ziekte, die in haar verschijnselen sterke overeenkomst toont met de Aziatische cholera.
Deze overeenkomst is zelfs zo sterk, dat de acute arsenicumvergiftiging en cholera zeer moeilijk te onderscheiden zijn. Ook pathologisch-anatomisch zijn de darmbeelden niet te differentiëren. Op deze gelijkenis berust de aanwending van arsenicum bij cholera volgens de similiaregel. Door middel van een speciale bereidingswijze wordt de stof die bepaalde syndromen kan opwekken bij een gezond individu, geneesmiddel van gelijke syndromen bij een ziek individu.

Ad c. Het derde fundament waarop de homeopathie berust, is het gebruik van sterk verdunde geneesmiddelen. Het blijkt, dat niet zozeer het gewicht als wel de zuiverheid van de stof, de verdeling ervan en vooral ook de gevoeligheid van de patiënt het effect van het geneesmiddel bepalen.
Hahnemann zag in de praktijk dat het gelijkende middel bij normale dosering in de meeste gevallen verergering van de klachten te zien gaf. Deze verergering schreef hij toe aan het feit dat een adequate stimulus een intensivering geeft van de verdedigingsprocessen van het lichaam. Daarom verlaagde hij langzamerhand de dosering door steeds verder te verdunnen en onderzocht hij het gevolg. Het bleek dat het gelijkende middel het beste werkte, wanneer het in een geringe dosis werd gegeven.

Afweermechanisme
Men neemt aan dat dan het afweermechanisme wordt gestimuleerd, zonder dat verergeringsverschijnselen optreden. Geneesmiddelen die in grote doses op gezonde mensen een zekere inwerking hebben, hebben op zieke organismen reeds hun effect in een zeer geringe dosering. De dosis of prikkel bij homeopathisch gebruik van het middel is te klein om de in evenwicht zijnde processen in het gezonde organisme uit evenwicht te brengen; dezelfde prikkel werkt wel in op processen in het organisme die onstabiel zijn. Daar de patiënt voor het juiste middel dus extra gevoelig is, kan de dosis zeer gering zijn.
Overigens noopt de aard van vele stoffen al tot kleine doseringen. Onoplosbare stoffen als kwarts (silicea) of kool (carbon), zal men eerst moeten verwrijven en colloïdaal oplossen, voordat ze bruikbaar zijn als geneesmiddel.
De drie bovengenoemde principes vormen de ruggegraat van de homeopathie.

Constitutietype
Nog niet ter sprake is geweest het zogenaamde constitutietype. Het is een begrip dat steeds weer terugkomt bij het stellen van de diagnose. Bij de geneesmiddelenproeven blijkt, dat een bepaalde groep proefpersonen veel gevoeliger is voor stof x dan de rest van de deelnemers. (169) Voor een andere stof blijkt een andere groep mensen extra gevoelig. Deze personen lijken constitutioneel voorbestemd om sterk te reageren op één bepaald middel.
Bij nader onderzoek blijken er tussen mensen die voor hetzelfde middel gevoelig zijn, overeenkomsten te bestaan wat betreft hun reactie op ziekten. Bepaalde personen, herkenbaar aan hun totaal van psychische en lichamelijk aangeboren of verworven eigenschappen, hebben blijkbaar affiniteit tot een bepaald homeopathisch middel. Op grond van deze overeenkomsten zegt men, dat deze mensen tot een bepaald ‘constitutietype’ behoren.
Van een aantal geneesmiddelen, onder andere sulfur en lycopodium, is bekend, dat ze in sterke mate inwerken op een bepaalde groep mensen. Zo spreekt men over het sulfurtype en het lycopodiumtype. Sulfur en Lycopodium noemt men constitutiemiddelen. Constitutiemiddelen zijn vooral van belang bij chronische ziekten.

Diagnostiek
De homeopaat spreekt over totaaldiagnostiek. Daarmee doelt hij op het feit dat men tracht een volledig beeld te krijigen van de patiënt. Zowel psychische, somatische als sociale factoren zijn belangrijk voor een goede diagnose. Zo is een diagnose ‘neuralgie’ niet bruikbaar. Wel een nauwkeurige omschrijving van de neuralgische pijn, gecombineerd met andere specifieke klachten van een bepaalde patiënt. Men spreekt dan ook van een ‘individuele diagnose’ en niet van een ziektediagnose.
Doordat het individu centraal staat, hecht men veel waarde aan zeer karakteristieke symptomen. Ook geneesmiddelen hebben hun karakteristieke symptomen indien toegediend aan een gezond individu.
Als de symptomen van het geneesmiddel sterk overeenkomen met die van de patiënt, is dit een aanwijzing, dat men het juiste geneesmiddel heeft.

Individualisering
De klachten worden volgens een bepaalde hiërarchie gewaardeerd. Eigenaardige verschijnselen, zoals het gevoel van een band om de knie of pijn in de spieren tot aan de botten toe, zijn het belangrijkst in die hiërarchie. Op grond van een dergelijk bijzonder verschijnsel kan de homeopaat soms direct een geschikt geneesmiddel adviseren.
Van grote waarde zijn ook de zogenaamde modaliteiten. Hieronder verstaat men de alggemene invloeden die de ziekte karakteriseren. Bijvoorbeeld verergering van de ziekte door warmte of koude. Of de invloed van rust of beweging; of verandering van klachten tijdens de nacht. Psychische verschijnselen verdienen eveneens veel aandacht. Angsten, concentratiestoornissen en bepaalde karaktertrekken kunnen meehelpen om een totaalbeeld van de patiënt te krijgen. Hahnemann plaatste deze klachten zelfs bovenaan op zijn hiërarchische lijst; hij noemde dit ‘individualisering’.

Verder zijn algemene verschijnselen van belang zoals kouwelijkheid, voorkeur voor bepaalde voeding, links- of rechtszijdigheid van de klachten. De homeopaat wil ook informatie over het ontstaan van de klacht. Bijvoorbeeld begin van de klacht na inenting. Ten slotte hecht hij evenveel waarde aan het lichamelijke onderzoek, de tractusanamnese en de speciale anamnese, als de reguliere arts. (170)
Hij probeert uit het complex van symptomen een totaalbeeld van de patient te krijgen. Wanneer dit totaalbeeld past bij een bepaald geneesmiddelbeeld (de som der verschijnselen bij gezonde proefpersonen gesignaleerd tijdens de geneesmiddelenproef), dan is dit het geschikte medicijn. Daarom benoemt de homeopaat zijn patiënten naar een geneesmiddel. Hij spreekt van een belladonna- en van een calcaria-patiënt. Dat komt omdat hij zijn zieken uit ‘geneesmiddeloogpunt’ beziet en hij meer denkt aan het passende geneesmiddel, dan aan de diagnose. (171)

Het is natuurlijk onmogelijk alle lichamelijke symptomen, psychische uitingen en modaliteiten van alle homeopathische geneesmiddelen te kennen. Er zijn dan ook boeken waarin homeopathische geneesmiddelbeelden, alfabetisch gerangschikt, zijn beschreven. Om in de dagelijkse praktijk gemakkelijk tot een geneesmiddelkeuze te komen, kan men gebruik maken van zogenaamde repertoria. Hierin staan trefwoorden, per orgaansysteem gerangschikt, betreffende de bij de patiënt gevonden verschijnselen met daarachter de geneesmiddelen waarbij deze verschijnselen optreden. Ook maakt men in toenemende mate gebruik van computerprogramma’s om te komen tot een goede geneesmiddelkeuze.
Ook bij de diagnostiek is er een verschil in taakopvatting tussen de klassieke en de niet-klassieke homeopathie. De klassieke homeopaat stelt in principe geen fysisch-pathologische diagnose, maar een functionele diagnose. Men beschouwt de pathologische afwijkingen als resultaten van de ziekte en niet als de ziekte zelf. De homeopaten die meer aansluiting zoeken bij de reguliere geneeskunde, houden meer rekening met pathologische afwijkingen en maken naast de homeopathische diagnostiek gebruik van reguliere vormen van diagnostiek (laboratorium-, rontgenonderzoek e.d.).

Therapie
Zoals reeds eerder werd vermeld, streeft de homeopathie naar een totale behandeling van de patiënt. Hoewel men vrijwel alleen de aandacht vestigt op de symptomen en minder belang hecht aan de oorzaak van de ziekte, is het geenszins een symptomatische therapie. De homeopathie mobiliseert de afweerkrachten van het lichaam. Hierdoor krijgt het lichaam als totaal meer weerstand en kan het zich met sucees tegen schadelijke invloeden van buiten verweren. Het geneesmiddel geeft het lichaam als het ware een steuntje in de rug in de strijd tegen de factoren die het evenwicht verstoren.

De potenties
De behandeling bestaat uit het toedienen van geneesmiddelen. Zoals eerder gezegd, is de dosering van deze middelen zeer laag. Men maakt gebruik van sterk verdunde oplossingen of, anders gezegd, hoog gepotentieerde stoffen.
De potenties worden aangeduid met de letters C en D. D betekent: decimale verdunning. D1 = 1/10, dat wil zeggen één deel geneesmiddel op 9 delen van een indifferente stof. Neemt men na schudden of verwrijven van dit mengsel een-tiende deel en voegt men daaraan 9 delen indifferente stof toe, dan krijgt men de decimale potentie D2. Hiervan kan men opnieuw een-tiende deel nemen en vermengen met 9 delen indifferente stof, en zo kan men doorgaan tot decimale potenties van D200 en hoger.
De C staat voor: centimale verdunning. C1 = 1/100 en is te vergelijken met D2. De centimale potentie C2 is gelijk aan een decimale potentie D4. Voorts bestaan er nog de minder gebruikte LM-potenties. Hierbij wordt niet in trappen van 1 op 10 verdund, maar in trappen van 1 op 50.000 (LM in romeinse cijfers).
Als dosering aan het ziekbed kan men stellen, dat de dosis zo gering dient te zijn, dat bij de patiënt nog juist het afweermechanisme wordt gestimuleerd, maar er geen verergeringsverschijnselen worden opgewekt.
Ook doordat de patiënt voor het desbetreffende middel bijzonder gevoelig is, kan de dosis zeer gering zijn. (172) Denk maar aan het feit dat bijvoorbeeld hartpatiënten veel gevoeliger zijn voor digitalis dan gezonden.

Soms ziet men na toediening van het geneesmiddel, dat de klachten in ernst toenemen. Dit betekent dat men een goed geneesmiddel heeft gekozen, maar dat de dosis te hoog is. Men dient dan bij herhaling van de therapie lager te doseren (dus een hogere potentie). De lagere potenties (tot D6) zullen in het algemeen worden voorgeschreven bij acute ziekten en bij weinig ervaring van de therapeut. Bij chronische ziekten adviseert men de hogere potenties (tot D200). De kenners gebruiken vrijwel uitsluitend sterk verdunde geneesmiddelen.

In een aantal gevallen is behandeling met homeopathische middelen niet mogelijk vanwege de overheersende werking van een allopathisch middel. Een berucht voorbeeld daarvan zijn de corticosteroiden. Behandeling met hoog gepotentieerde stoffen heeft pas zin, als het lichaam ontdaan is van dit middel, dat de afweerfunctie van het lichaam heeft verzwakt.
Naast het gebruik van geneesmiddelen die passen bij een bepaald ziektebeeld van een patiënt, kent men de behandeling met zogenaamde polychresten. Dit zijn middelen die effect hebben op alle orgaansystemen bij alle proefpersonen. Voorbeelden zijn: coffea en nux vomica. Ook zijn er middelen die een lokaal effect hebben op een orgaan. Voorbeelden hiervan zijn: crataegus op het hart en sabal serrulata op de prostaat. Dit noemt men organotrope middelen.

Complexhomeopathie
Hahnemann hield zich streng aan één middel. De huidige homeopaten delen veelal zijn standpnnt, maar in de praktijk zijn er vele artsen die zondigen tegen deze regel en complexe middelen voorschrijven. Een complex middel bestaat uit diverse homeopathische middelen. Zo’n middel wordt gekozen op een bepaalde indicatie (bijvoorbeeld astma) zonder dat men rekening houdt met het individuele klachtenpakket van de patiënt. Dit wordt ook wel complexhomeopathie genoemd. De groep homeopaten die zich aan één middel houdt, noemt men ook wel unicisten. De groep beoefenaars die verscheidene middelen tegelijk geeft, noemt men pluralisten. De eerste groep bestaat uit aanhangers van de klassieke stroming, onder de pluralisten vindt men beide stromingen terug.
Als algeheel voordeel van de homeopathie wordt veelal genoemd het feit dat geneesmiddelen geen bijwerking hebben en aanzienlijk goedkoper zijn dan allopatische medicijnen.

terug naar de Inhoud

3. Paranormale geneeskunst

Inleiding
Paranormale geneeskunst kan omschreven worden als geneeskunde uitgeoefend door hen die menen paranormale gaven te hebben. Onder paranormale gaven kan men verstaan: het bezitten van krachten - wetenschappelijk nog niet vast te stellen - welke men kan gebruiken voor het verkrijgen van kennis en voor het toepassen van een therapie. Zij die deze gaven menen te hebben en deze gebruiken om patiënten te behandelen, worden paranormale genezers genoemd. De termen magnetiseur, handoplegger en strijker duiden op dezelfde groep genezers. De recent vaak gebruikte Engelse term 'healing' betekent het behandelen van mensen met behulp van paranormale gaven/genezende energie.
In de geschiedenis valt er vaak moeilijk een onderscheid te maken tussen het handopleggen in de gebedsgenezing en de handelingen van de paranormale genezer. In onze tijd kan gesteld worden dat beide benaderingen zowel maatschappelijk als inhoudelijk verschillen. Terwijl de religieuze achtergrond bij de gebedsgenezing centraal staat, is dit bij het merendeel van de beoefenaars van paranormale geneeskunst niet meer het geval. In dit hoofdstuk zal naast het magnetiseren aandacht worden besteed aan: radiësthesie (pendelen), wichelroedelopen, Kirlian-fotografie, radionica, reiki, therapeutische aanraking, paranormale chirurgie en spirituele psychotherapie (Beesley).

Geschiedenis
De paranormale geneeskunst is eeuwenoud, waarschijnlijk is het een van de oudste therapiën die de mensheid kent. In vrijwel alle culturen treft men de archetypische figuur van de 'genezer' aan. China, India, Mesopotamië, Egypte en Israël kenden scholen op dit gebied met een eigen taakopvatting en traditie. Ook in Europa kenden de Kelten, de Germanen en later de Grieken en Romeinen mensen die hun paranormale krachten aanwendden ter genezing van anderen. Een variant op deze geneeswijze is de zogenaamde 'royal touch'. Dit is het gebruik, dat koningen en priesters op hoogtijdagen zieken aanraakten, die daarna vaak van hun klachten verlost waren.
Vanuit de middeleeuwen komen vooral de ideeën van Paracelsus (1493-1541) naar voren. Hij poneerde een theorie over ziek zijn en gezond zijn, waarin een allesdoordringende levenskracht centraal stond. Geïnspireerd door die theorie bouwde de Oostenrijkse arts Franz Anton Mesmer (1734-1815) de ideeën van Paracelsus uit tot het zogenaamde Mesmerisme. Deze leer vormt de grondslag van de huidige paranormale geneeskunst. Mesmer studeerde in Wenen theologie, filosofie en geneeskunde. In 1760 promoveerde hij op het proefschrift De influxu planetarum in corpus humanum (over de invloed van de hemellichamen op het menselijk lichaam). Hierin treffen we de grondbeginselen aan van zijn latere leer.
Het woord magnetiseren is afkomstig van Mesmer. Hij meende dat zijn genezingen teweeggebracht werden door de magneet die hij bij de behandeling gebruikte (mineraal magnetisme). Later bleek dat deze genezingskracht ook door de handen kon worden overgebracht (animaal magnetisme). Mesmer behaalde grote successen met zijn therapeutische inzichten, die aan diverse Europese universiteiten als moderne wetenschap werden gedoceerd. Mesmer ondervond echter ook grote weerstanden van een ander deel van zijn vakbroeders. In de Franse revolutie speelde het 'mesmerisme' een politieke rol als een perspectief op een nieuwe maatschappij met andere normen en waarden dan het rationalisme.

Aanvankelijk vond de leer van Mesmer weinig weerklank in Nederland. In 1812 kwam daar verandering in. In dat jaar werd het werk van Kluge over het Mesmerisme in het Nederlands vertaald onder de titel Proeve eener voorstelling van het dierlijk magnetisme als geneesmiddel. Een andere belangrijke stimulans vormde Bijdrage tot den tegenwoordigen staat van het animalisch magnetismus in ons vaderland (1814) van de hand van drie Groningse medici: G. Bakker (hoogleraar in de geneeskunde), H. Wolthers (doctor in de geneeskunde) en P. Hendriksz (chirurgijn). Zij verklaarden dat het magnetisme grote mogelijkheden biedt, ook bij moeilijk of niet te genezen aandoeningen. Bakker noemde het dierlijk magnetisme 'ene imponderabile stoffe, niet onwaarschijnlijk dezelve, die in ons zenuwgesteld werking en leven verspreidt en vergeleken kan worden met het galvano-electrisch of met licht of warmte'.
De Nederlandse medische wereld was onder de indruk van het magnetisme, vele artsen publiceerden over dit onderwerp. Alleen de kerken waarschuwden tegen het duivelse magnetisme. Niet alleen artsen, maar ook in toenemende mate leken, beoefenden het magnetiseren. Hoewel er van overheidswege de mogelijkheid bestond te behoren tot de 'personen door Zijne Majesteit tot uitoefening van het magnetismus geregtigd zijnde', kwam er meer verzet tegen de leken-magnetiseurs.

De theorie van Mesmer werd rond 1840 steeds meer verdrongen door een nieuw opkomende psychologische school, het hypnotisme. In die tijd magnetiseerde men voornamelijk door de patiënt in een somnambule (hypnotische) toestand te brengen, een toestand waarin de patiënt een diagnose betreffende zijn eigen kwaal kon stellen en de daarbij passende therapie kon aangeven. Hypnotiseurs bleken bij proefpersonen dezelfde soort verschijnselen te kunnen opwekken als magnetiseurs. Hieruit werd de conclusie getrokken dat de fluïdetheorie van Mesmer overbodig was.
In 1865 werd de wet van Thorbecke aangenomen, waardoor aan leken-magnetiseurs juridisch de mogelijkheid werd ontnomen te praktizeren. Ook het aantal artsen-magnetiseurs nam na 1865 snel af. Ondanks deze tegenslagen bleef het Mesmerisme bestaan en in de tweede helft van de 19e eeuw ontstond er een nauwe band tussen de paranormale geneeswijze en de spiritistische beweging. Dit verband met het spiritisme werd na de Eerste Wereldoorlog steeds losser. Het magnetiseren van patiënten verdrong het somnambulisme. De somnambule toestand werd gereserveerd voor de spiritistische praktijk.
Aan het eind van de vorige eeuw ontstond zowel bij Mesmeristen als bij spiritisten in toenemende mate behoefte aan wetenschappelijk onderzoek. Voormannen van beide stromingen legden dan ook de grondslag voor de parapsychologie. In Nederland moeten op dit gebied vooral genoemd worden H.N. Fremery (overleden in 1940) en ir. F. Ortt (1866-1959). In 1915 werd de 'Nederlandse vereniging voor psychisch onderzoek en toegepast magnetisme' opgericht door de Amsterdamse hoofdonderwijzer L. Groeneweg. Ook de eerste docent in de parapsychologie, dr. K.H.E. de Jong, was bij deze vereniging betrokken. Deze goed opgezette vereniging was een eerste poging om te werken aan een professionalisering van de paranormale genezers. De vereniging verdween in de Tweede Wereldoorlog.

In de jaren vijftig stonden veel genezers aan gerechtelijke vervolging bloot. Er bestond een voortdurende dreiging om opgepakt te worden als men als niet-arts zich bezighield met de paranormale geneeskunst. In de jaren zestig nam het aantal rechtszaken sterk af en in de jaren zeventig was er vrijwel geen sprake meer van vervolging. In 1948 werd de 'Nederlandse werkgroep voor praktische toepassing van paranormale begaafdheid' (N.w.P.) opgericht. Initiatiefnemer was de in 1980 overleden G. Croiset. In 1965 werd de naam van deze organisatie (maar niet de aflorting) veranderd in 'Nederlandse werkgroep van Praktizijns'. Met deze naamsverandering koos men voor een koers waarbij binnen de vereniging niet alleen magnetiseurs, maar ook andere beoefenaars van natuurgeneeswijzen een plaats konden krijgen.
In 1960 werd de N.F.P.N., organisatie van paranormale genezers opgericht. Deze vereniging richt zich alleen op beoefenaars van de paranormale geneeskunst. Naast de N.F.P.N. bestaat de N.V.G.N. (Nederlandse vereniging voor geestelijke en natuurgeneeswijze, opgericht 1966). In deze vereniging is een duidelijker plaats voor de religieuze aspecten van de magnetiseur ingeruimd. Sinds 1975 bestaat verder de uit Engeland afkomstige beweging 'Friends of White Lodge' die meer accent legt op het feit dat het paranormaal genezen ook bij jezelf te ontwikkelen is. En in 1979 is opgericht de 'Vereniging voor paranormale geneeswijze'.

Filosofie
Paracelsus onderscheidde bij de mens vijf beginselen, entia genoemd. Dit zijn toestanden van 'zijn' waarop de oorzaken van ziekten en hun genezingen zijn terug te voeren. De mate van harmonie tussen de verschillende entia bepaalt de gezondheidstoestand van de mens. Onderlinge wanorde en disharmonie heeft ziekte tot gevolg. De vijf entia die bij ieder mens aanwezig zijn, zijn de volgende:
1. het fysieke lichaam, de zichtbare vorm;
2. het etherische lichaam, dat het klierstelsel beheerst;
3. het astrale lichaam, waarvan het werkingsveld het zenuwstelsel is;
4. het 'ik' dat zich tot uitdrukking brengt in het circulatiesysteem;
5. het 'ware zelf' in de mens, het oereigene van de mens.

De kracht die in het lichaam alles beheerst, werd door Paracelsus archaeus (oerkracht) genoemd. Voor ons begrip heeft kracht of energie een onpersoonlijk karakter, maar de archaeus van Paracelsus heeft een zekere individualiteit. Hij lokaliseerde de kracht voornamelijk in de maag. Bij ziekte schiet de archaeus van het lichaam te kort. Aan de archaeus van de natuur kan de arts stoffen en machten onttrekken, die de falende archaeus van het zieke lichaam kunnen helpen.
Mesmer, sterk beïnvloed door de ideeën van Paracelsus, ging uit van de volgende gedachten:
1. Er bestaat een overal aanwezige en alles verbindende kracht, een volkomen beweeglijke materie van onvergelijkbare fijnheid. Mesmer noemde deze stof fluïdum.
2. Alle ziekten ontstaan als gevolg van evenwichtsstoornissen van dezekracht in het lichaam.
3. De ziekte genezen betekent het gestoorde evenwicht herstellen door de toevoer van die kracht naar het lichaam van de zieke.

Naar zijn mening is het menselijk organisme bij uitstek geschikt een dergelijke kracht in zich op te nemen en op te hopen. De ene mens is hiertoe beter in staat dan de andere. De overdracht van deze kracht kan genezing bewerkstelligen. Ronald Beesley, de grondlegger van The college of psychotherapeutics, in Nederland actief onder de naam Friends of White Lodge, geeft een eigentijdse variant van Mesmers theorie door te stellen: Een mens verkeert in staat van gezondheid, wanneer alle energieën een ongestoorde communicatie met elkaar onderhouden.
Dat houdt in, dat alle kwaliteiten van het leven, dat mineralen, planten en dieren, mensen alsook levensvormen die zich buiten ons direct waarnemingsvermogen bevinden, met elkaar in harmonie zijn. Zodra één energie of één levenskwaliteit bestaat ten koste van een andere, ontstaat er disharmonie en is de vatbaarheid voor ziekte geboren. Het is voor de mens dus niet alleen van belang dat hij in harmonie leeft met zichzelf; maar ook moet er evenwicht bestaan met zijn medemensen en zijn milieu, dat zich uitstrekt van het kleinste detail tot het allerhoogste universele niveau van het leven.

In de praktijk van de meeste Nederlandse magnetiseurs wordt nog steeds, in navolging van Mesmer, gesproken over fluïdum. Onder de genezers heerst algemeen de mening, dat zij de kracht die zij doorgeven - het magnetisme of fluïdum - onttrekken aan de atmosfeer. De kosmische energie wordt in het lichaam van de genezer geabsorbeerd en getransformeerd, en vervolgens doorgegeven aan de patiënt. Genezers beschouwen zichzelf dan ook als mensen die sterker dan gemiddeld in staat zijn energie uit de ruimte in zich op te nemen en deze aan anderen door te geven. Men stelt op grond van deze opvatting, dat in principe iedereen dit paranormale vermogen bezit.
Net zoals iedereen kan zingen, maar er slechts enkelen zijn die een opera kunnen uitvoeren, zo is het ook met de paranormale gave. Er zijn een aantal mensen, de magnetiseurs, die meer dan anderen in staat zijn energie aan anderen door te geven. De organisatie van Beesley is van mening dat men zichzelf kan scholen in het paranormaal diagnostiseren en genezen. Sinds enige jaren is er in België en Nederland toenemend aandacht voor de ritmofosfenische wetenschappen. Oefeningen die op deze methode zijn gebaseerd, kunnen bijdragen in het ontwikkelen van helderziendheid en telepathie. Zie voor uitgebreide informatie het hoofdstuk over Yoga.

Diagnostiek
Wat betreft de paranormale diagnostiek kan een aantal aspecten onderscheiden worden:
- Helderziendheid. Veel genezers zien allerlei beelden met betrekking tot de patiënt. Sommigen zien naast het lichaam van de zieke een tweede lichaam. Door dit lichaam kan de paragnost heen kijken en de plaats van de aandoening lokaliseren. Dit vermogen wordt interne heteroscopie genoemd. Men spreekt van interne autoscopie als de genezer op deze wijze zichzelf diagnostiseert. Ook zonder dat de patiënt aanwezig is, kunnen zij bijzonderheden uit de levensgeschiedenis vermelden en daarin factoren aangeven die de ziekte mede hebben veroorzaakt. Soms gebeurt dit met behulp van een inductor. Dit is een voorwerp (bijvoorbeeld een foto), dat aan de persoon toebehoort en dat de paragnost behulpzaam kan zijn bij het stellen van zijn diagnose.
- Heldervoelendheid. Een vaak voorkomende eigenschap van een paranormale genezer is, dat hij zich kan vereenzelvigen met de patiënt. Hij kan voelen wat de patiënt mankeert en de paragnost zou zich vaak helderder en vollediger van de lichamelijke toestand bewust zijn dan de zieke zelf. Opvallend hierbij is, dat de genezer de aandoening vaak aan de andere kant voelt dan de patiënt.
- Helderhorendheid. Soms hoort een genezer namen of flarden van een gesprek in verband met een patiënt, zonder daarbij aanwezig te zijn, of te zijn geweest. Ook kan het voorkomen dat een paragnost een diagnose hoort noemen of op helderhorende wijze een therapievorm krijgt aangewezen. Soms ook hoort de genezer de naam van het aangedane lichaamsdeel of van een geneesmiddel zonder dat hij dit tevoren kende.
- Helderwetendheid. Een ander verschijnsel is wat men helderwetendheid zou kunnen noemen. Hiermee wordt bedoeld, dat een paranormaal begaafde ineens iets zeker weet, plotseling en op onverklaarde wijze. Het kan de aard van een ziekte betreffen, maar ook een ingewikkelde samenhang tussen verschillende gebeurtenissen. Een begrip dat hiermee samenhangt is de intuïtieve impuls. Dit is een bij veel mensen voorkomende eigenschap, die bij paranormale genezers sterker is ontwikkeld. Zo gaat een paragnost als vanzelf met zijn handen naar de plaats van de aandoening, zonder van de klachten op de hoogte te zijn. Hij voelt zich als het ware ernaartoe getrokken worden.
- Helderruikendheid. Bepaalde reuksensaties kunnen op grond van vroegere ervaringen aanwijzingen geven omtrent de diagnose. Ook kunnen geuren een symbolische betekenis hebben in die zin, dat een bepaalde geur verband houdt met een bepaalde ziekte.

- Trance. Een diagnostische methode die weinig voorkomt is de trance. Dit is een verlaging van het bewustzijnsniveau van de genezer waarin hij totaal onbewust is van zichzelf en van de buitenwereld. In de trance kan de genezer over sterk paranormale eigenschappen beschikken. De trance is met name bekend in de spiritistische genezing.
- Spiritistische genezing. Deze vorm van behandeling wordt frequent toegepast in Engeland. Bij de spiritistische genezing wordt gebruik gemaakt van een medium. Het medium wordt begeleid door een geest. De geest is een overleden persoon, vaak een beroemde medicus uit de geschiedenis. Zo werd de bekendste spiritistische genezer Harry Edwards (1893-1967) geleid door onder andere Louis Pasteur. De rol van het medium is vergelijkbaar met een piloot die de instructies van de verkeerstoren uitvoert. De spiritistische genezer kan daarbij zowel over diagnostische als therapeutische informatie beschikken.
Spiritistische genezing wordt gepraktiseerd in de spiritistische kerk of in huiskamer-seances. In de diensten worden psalmen gezongen, wordt gebeden en in plaats van de preek volgt er een seance met een medium. Tijdens de behandeling legt het medium de hand op of net boven een deel van het lichaam. Anderen maken licht strijkende bewegingen. De mate waarin religieuze beleving een rol speelt, kan sterk uiteenlopen. Voor het ene medium is dit allesbepalend, anderen distantiëren zich meer van de godsdienstige aspecten.
- Somnambulisme. Dit is een paranormale vorm van diagnostiek, die uitgebreid beschreven is door Mesmer en diens tijdgenoot Markies de Puységur. De magnetiseur maakt gebruik van bepaalde personen, magnetische slaapwandelaars of somnambules. Deze personen kunnen door de magnetiseur in een 'slaapwandeltoestand' worden gebracht door middel van een magnetische behandeling. Tijdens deze toestand vraagt de magnetiseur aan de somnambule de ziekte van bepaalde patiënten te beschrijven of te diagnostiseren en de middelen aan te geven welke als therapie kunnen dienen. Ook de patiënten zelf kunnen op zodanige wijze worden gemagnetiseerd dat ze als somnambule optreden en informatie over hun eigen klachten en therapeutische mogelijkheden voor zichzelf aangeven. In onze tijd komt deze vorm in de paranormale geneeskunst vrijwel niet meer voor.

- Auradiagnostiek. Auradiagnostiek, ook wel aangeduid als aurareading of aurascopie, kan beschouwd worden als een van de mogelijkheden van helderziende diagnostiek. Vrij veel paranormale genezers zien rondom het menselijke lichaam een aura, een grijzeband met daarbuiten een omhulsel waarin allerlei verschillende kleuren zichtbaar zijn. De aura bestaat volgens sommigen uit zeven lagen, die elk hun eigen functie hehben.
De eerste laag, de grijze band, is het meest stoffelijke deel en het best zichtbaar te maken op foto's. Het kleurenbeeld van de aura verandert voortdurend in vorm en intensiteit. Psychische problemen, ziekte en stoornissen in het lichaam bepalen deze wijzigingen. De zeven (hoofd)chakra's (zie hoofdstuk Yogatherapie) zijn zichtbaar als knooppunten in de aura van de mens en staan in relatie met de zeven lagen van de aura. Ook staan de lagen en chakra's in verband met bepaalde endocriene klieren en inwendige organen. Acupunctuurpunten zouden 'oplichten' in de aura.

Hoewel de waarnemingen bij verschillende paranormale genezers sterk kunnen verschillen, is er overeenstemming over een aantal elementaire waarnemingsfeiten. Zo is de aura van een uitgeput mens mat en dun, er is weinig uitstraling. Een nerveus iemand spreidt zijn aura vlokkerig en wijd rond zich. Bij een gezond iemand straalt de aura krachtig en helder vanuit het lichaam. Paranormale genezers zelf beschikken over een ver uitstralende heldere aura om het lichaam. Zij zijn echter in het bijzonder te herkennen door een specifieke uitstraling van de handen en de ogen, die veelal violet van kleur is.
De aura wordt ook wel aangeduid met namen als het etherische lichaam, levenslichaam, energielichaam of etherisch dubbel. Paranormale genezers zijn dus in staat op grond van de toestand van de aura gevolgtrekkingen te maken over de lichamelijke en geestelijke toestand van de patiënt.

Pendeldiagnostiek (radiësthesie). Beoefenaars van deze vorm van diagnostiek worden radiësthesisten genoemd. Radiësthesie berust volgens de meeste beoefenaars op gevoeligheid voor stralingen. Men gaat ervan uit dat elk object een bepaalde golflengte (vibratie) heeft en uitstraalt. De radiësthesist is in staat deze trilling op te vangen. Hij kan zich instellen op een bepaalde golflengte. Zodra het onderbewuste de golflengte opvangt, reageert het lichaam, waardoor de pendelbeweging wordt gestuurd.
Een andere groep beoefenaars ziet de pendel als een mechanische versterker van zwakke onbewuste spierbewegingen die in het lichaam van de pendelaar door verschillende oorzaken genegeerd kunnen worden. De pendel is een gewichtje dat aan een draad of kettinkje hangt. Er zijn tientallen soorten pendels in omloop, waarvan zowel het materiaal van het gewichtje (metaal, glas, kunststof, edelsteen e.a.) als dat van de draad kan variëren.
Bij het diagnostiseren wordt de pendel boven het lichaam van de zieke gehouden en op plaatsen waar de pendel uitslaat, is een stoornis gelokaliseerd. Ook kan de pendel boven een topografische kaart van het menselijk lichaam worden gehouden. Sommige radiësthesisten werken ook met een anatomische atlas. Met de ene hand wijzen zij een bepaald orgaan aan, terwijl de pendel in de andere hand wordt gehouden.
Voorafgaand aan het pendelen wordt de pendel afgestemd (gesensibiliseerd) op de patiënt doordat deze de pendel vasthoudt. Het afstemmen kan ook plaatsvinden met behulp van een druppel bloed, een nagel, een haarlok, een handtekening of een foto van de patiënt. Men noemt dit een getuige van de patiënt. Onder het uitslaan van de pendel verstaat men de bewegingen van de pendel die door onwillekeurige bewegingen van de arm en hand van de radiësthesist worden veroorzaakt. Men noemt dit in de parapsychologie het ideomotorisch principe. De onwillekeurige slingeringen, draaiingen of het stil hangen van de pendel geven de radiësthesist diagnostische informatie.
De verschillende bewegingen van de pendel worden verschillend geïnterpreteerd. De meest algemeen aanvaarde interpretatie houdt in, dat het draaien met de wijzers van de klok mee 'ja' en tegen de wijzers van de klok in 'nee' betekent. Schommelingen of stil hangen is een neutrale uitslag. Sommige radiësthesisten controleren steeds opnieuw de betekenis van de bewegingen van de pendel. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de pendel boven een koperen munt te houden en de vraag te stellen: Is dit van koper? Dit kan met enige andere voorwerpen worden herhaald en men weet dan welke reactie van de pendel als 'ja' kunnen worden geduid. Op deze wijze wordt ook de diagnostiek bedreven. Men stelt een vraag over hepaalde ziekten of organen en men wacht op het antwoord van de pendel. Steeds kan men dan de vragen gedetailleerder gaan stellen.

Een nog specifieker wijze van diagnostiek met de pendel wordt uitgevoerd met behulp van standaardmonsters. Dit zijn kleine partjes van organen, monsters van bacteriën, ziektesubstraten of speciaal geprepareerde Turenne-monsters (genoemd naar een Franse ingenieur die ze heeft ontwikkeld). Een van de monsters wordt aan het uiteinde van een houten lat van een meter lengte gelegd, terwijl aan het andere uiteinde een 'getuige' van de patiënt komt te liggen. Vervolgens beweegt de radiësthesist de pendel in de lengterichting van de lat totdat de pendel spontaan van richting verandert en boven een bepaald punt van de centimeterschaal op de lat uitslaat. Hiermee krijgt hij een getal in centimeters waaruit hij conclusies kan trekken of het standaardmonster aan het eind van de lat gerelateerd is met de ziekte van de patiënt. In plaats van een lat worden ook driehoeken en allerlei andere diagrammen gebruikt (zie ook Psionische geneeskunde hierna).

Radiësthesie wordt behalve voor diagnostische doeleinden ook aangewend om te komen tot een juiste geneesmiddelenkeuze. Dit gebeurt doordat de radiësthesist, na sensibilisatie van de pendel, met de ene hand een geneesmiddel aanwijst of aanraakt en met de pendel in de andere hand om antwoord vraagt. Ook de dosering wordt op deze wijze gependeld. Het pendelen wordt in het algemeen in mindere mate als bijvoorbeeld helderziendheid of helderwetendheid beschouwd als een paranormale gave. Veel mensen die zich ervoor openstellen kunnen een gevoeligheid ontwikkelen voor de stralingen die door de pendel worden opgevangen.
Radiësthesie werd in Europa voor het eerst populair rond de eeuwwisseling, hoofdzakelijk door de activiteiten van Franse priesters met name Mermet en Bouley. Nog steeds vindt de radiësthesie in Frankrijk op grote schaal plaats. Ook in Belgie wordt veel gependeld. In Nederland is er nooit een grote belangstelling geweest, hoewel deze de laatste tijd schijnt toe te nemen. Radiësthesisten vormen in ons land een min of meer aparte groep binnen de paranormale geneeskunde.

- Wichelroedediagnostiek (Virgula Divina). Veel genezers kunnen met de paranormale gevoeligheid van hun handen ziektehaarden opsporen in het lichaam. Zij voelen met hun handen precies waar de ziektehaard zit en wat de toestand daar is. De handen worden als het ware naar de zieke plek getrokken. Sommige genezers ervaren in dit verband de aura als een vloeibare substantie, waarin op bepaalde plaatsen veranderingen voorkomen die wijzen op stoornissen in het lichaam. Sommige genezers gebruiken hierbij een wichelroede als hulpmiddel. De paranormale gevoeligheid zou dan meer geconcentreerd zijn en duidelijker aanwijzingen geven.
Een wichelroede is een gebogen metaaldraad of een gevorkte tak (vaak van een hazelaar). Op de plaatsen waar het lichaam stoornissen vertoont, slaat de wichelroede in de handen van de genezer uit, vaak op de frequentie van de hartslag. Het uiteinde van de wichelroede draait als vanzelf in de richting van de ziektehaard. Ook hier is, evenals bij de pendel, sprake van onwillekeurige spierbewegingen, die de genezer niet beheerst. De wichelroede moet dus gezien worden als een verlengstuk van de handen van de genezer.
Wat betreft de verklaring van deze onwillekeurige spierbewegingen vindt men evenals bij de radiësthesie twee stromingen. De ene stroming ziet de wichelroede als een soort antenne waarmee de wichelroedeloper zich afstemt op de 'traling'. De andere stroming beschouwt de wichelroede als een mechanische versterker van zwakke onbewuste spierbewegingen die bij de wichelroedeloper door verschillende oorzaken gegenereerd kunnen worden. Bij de eerste groep is vorm en materiaalsamenstelling van de wichelroede van belang. Bij de tweede groep niet, de wichelroede is niet meer dan een hefboom die zwakke spierbewegingen zichtbaar maakt.

Wichelroedes worden tevens gebruikt voor het opsporen van aardstralen. Vooral in de Duitse literatuur spreekt men tegenwoordig niet meer over aardstralen maar over geopathie of geopathogene belasting. Hieronder verstaat men de ziekmakende werking van door wichelroedelopers aangegeven lokaties op mensen die zich langdurig in de directe nabijheid hiervan bevinden. Zo zou er een relatie tussen therapieresistentie en geopathogene belasting bestaan. In Duitsland vindt men een groot aantal wichelroedelopers (verenigingen). Recent werd hier ook een groot dubbelblind onderzoek opgezet over de betrouwbaarheid van wichelroedelopers (zie onder Onderzoek).
Wetenschappelijk gezien is het bestaan van deze aardstralen vaak aangevochten; ze zouden verband houden met bepaalde elektro-magnetische velden, die voor het ontstaan van bepaalde ziekten verantwoordelijk zouden zijn. In het bijzonder reuma, kanker, slapeloosheid, nervositeit en rugklachten worden in dit verband genoemd. De aardstralen zouden een orgaanverzwakkende werking hebben, waardoor het zwakste lichaamsdeel stoornissen gaat vertonen.
Het doel van de wichelroedediagnostiek in dit verband is het opsporen van de aardstralen, opdat men het bed, de werkruimte of andere plaatsen waar men langdurig verblijft, zodanig kan verplaatsen, dat de inwerking van de elektro-magnetische velden op het lichaam wordt verminderd.

In het bijzonder in België en Duitsland heeft zich de bouwbiologie ontwikkeld. Men houdt zich daarbij bezig met het construeren van een zo gezond mogelijke leef- en woonomgeving voor de mens. Zij houdt onder andere rekening met geopathogene zones, evenals met door de mens veroorzaakte storingsbronnen (bijvoorbeeld huishoudelijke machines). De bouwbiologie is nauw verwant met de geobiologie.
Het wichelroedelopen wordt in 1240 voor het eerst in de Europese literatuur vermeld. Lang voor die tijd werkten de Egyptenaren al met een wichelroede. In onze tijd bestaat er ook elektronische meetapparatuur om aardstralen op te sporen.

Zoals uit het bovenstaande blijkt, zijn er verschillende methoden om op paranormale wijze tot een diagnose te komen. Bij al deze methoden gebeurt er iets overeenkomstigs: het zogenaamde 'zich instellen' door de parapsycholoog Tenhaeff 'inneren' genaamd. Als de paragnost zich instelt, verlegt hij zijn aandacht van de buitenwereld naar zijn innerlijk en stelt hij zich open voor de gewenste informatie. Daarbij zou een verlaging van het bewustzijnsniveau optreden. Het niveau van de bewustzijnsdaling kan varieren van innerlijke concentratie tot de diepere trancetoestand.
Het bovenstaande is slechts een poging om de diagnostische activiteiten van de paranormale genezer te beschrijven. Vele aspecten zijn onvoldoende onderzocht; betrouwbare gegevens zijn derhalve moeilijk te geven. Voorts moet erop gewezen worden, dat er grote verschillen zijn tussen de paranormale genezers wat betreft de soort diagnostiek die men bedrijft, maar ook wat betreft de eigen mogelijkheden om op paranormale wijze een diagnose te stellen. Er zijn dan ook genezers die patiënten behandelen op grond van de gegevens van de arts of op grond van mededelingen van de patiënt.

Therapie
Magnetiseren. De paranormale therapie bestaat uit het zogenaamde strijken. De genezer tracht door handoplegging en/of strijkende bewegingen langs het lichaam de gezondheid te herstellen. Meestal verloopt de behandeling in twee fasen. Eerst het leggen van de handen of de vingertoppen op de aangedane plaats, ook wel de fase van het instralen genoemd. De tweede fase bestaat uit het uitvoeren van magnetische passen; dit zijn strijkende of wrijvende bewegingen over en boven de zieke lichaamsstreek. Hierdoor wordt de magnetische kracht overgedragen op de patiënt. Sommige paranormale genezers raken bij het magnetiseren de patiënt aan, andere houden de handen vlak boven de kleding.
Niet alle genezers leggen de handen op de aangedane plaats, sommigen plaatsen de handen alleen maar op het (voor-)hoofd. Sommige genezers schudden na aflop van het magnetiseren even met hun handen. Dit noemt men het afslaan. Het is bedoeld om onaangename gevoelens in de handen, die tijdens het magnetiseren ontstaan, te verdrijven. De meeste paranormale genezers in Nederland magnetiseren met de handen, een minderheid brengt de magnetische kracht over met de ogen (magnetische blik) of met de adem. Overigens gebruiken ook genezers die vooral met hun handen werken, de geneeskracht van hun ogen. Ook dieren en planten zouden een gunstige invloed van een paranormale behandeling ondergaan.
De reacties van de patiënten op de behandeling lopen uiteen. Sommige patienten voelen niets, hetgeen echter niet wil zeggen dat de behandeling geen effect heeft. Anderen hebben sensaties van warmte of koude, rillingen, tintelingen en andere veranderingen in het lichaamsgevoel. Vrijwel altijd raakt de patiënt ontspannen, soms valt men tijdens de behandeling in slaap. Ook komen wel eens emotionele uitingen voor tijdens of na de behandeling. Het behandelen vraagt van de genezer veel energie; sommigen raken na enige tijd uitgeput of krijgen pijn. Door ervaring met het behandelen kunnen deze verschijnselen meestal in acceptabele banen worden geleid.

Behandeling op afstand. Een bijzondere therapeutische mogelijkheid ligt in het genezen op afstand. Het is een paranormale beïnvloeding waarbij de factoren tijd en ruimte zijn uitgeschakeld. De genezer zoekt contact met de patiënt; hij leeft zich in in de patiënt. Soms wordt aan de patiënt gevraagd zich tijdens het moment van de behandeling te ontspannen of zich te concentreren op de behandeling. Het contact wordt dikwijls vergemakkelijkt door een inductor (foto, voorwerp dat de patiënt toebehoort of een formulier met diens naam, adres en handtekening). Vervolgens zendt de genezer door zijn geconcentreerde aandacht geneeskracht naar de patiënt. Deze geconcentreerde aandacht kan bij een aantal genezers de vorm aannemen van meditatie of gebed.
De geconcentreerde aandacht wordt door leerlingen van Beesley gecombineerd met genezende kleuren of geneesmiddelen waarvan de vibraties door een kristalinstrument naar de patiënt worden gezonden. Uit de praktijk blijkt, dat patiënten voelen wanneer de genezer zich op hen richt. Deze vorm van genezing kan worden toegepast door een individueel werkende genezer, maar ook vanuit genezingsgroepen (zie ook Soefigeneeswijze en Rozekruisersgeneeswijze in het verzamelhoofdstuk).

Therapeutische aanraking. De therapeutische aanraking is ontwikkeld door de uit New York afkomstige verpleegkundige Dolores Krieger. Omdat ze ontevreden was over de kille afstandelijke benadering van ziekte in de reguliere geneeskunde, ontwikkelde ze een eigen methode. De therapeutische aanraking is echter geen hoofdbehandeling maar een ondersteunende methode. Het is een behandelingsvorm die door iedereen kan worden toegepast; men hoeft dus niet uitgesproken paranormaal begaafd te zijn.
Krieger gaat ervan uit dat iedereen genezende krachten bezit. De persoon die de aanraking toepast, wordt de 'zender' genoemd; de patiënt de ontvanger. Zowel zender als ontvanger dienen ontspannen te zijn en er moet een goede relatie tussen beide mensen bestaan. De therapeutische aanraking begint door de handen op vijf centimeter van het hoofd te houden en de temperatuurverschillen te ervaren. Vervolgens tast de zender het gehele lichaam op deze wijze af en detecteert warmteverschillen en energievelden.
Gebieden waar een dysbalans in de temperatuur of prikkeling in de handen wordt gevoeld, behandelt men met beide handen door middel van strijkende bewegingen. Op deze wijze wordt energie naar het desbetreffende lichaamsdeel gebracht. De aanraking wordt als warmte/liefde ervaren. Krieger benadrukt dat de zender zeker moet zijn van zijn genezende gave. Er moet een duidelijke motivatie zijn en de zender moet begrijpen dat de patiënt zich uiteindelijk zelf geneest.

Reiki. Reiki betekent universele levensenergie. Het is een vorm van paranormaal genezen die omstreeks 1900 geïntroduceerd is door het hoofd van een christelijke priesterschool dr. Mikao Usui, in Kyoto (Japan). Men gaat ervan uit dat iedereen met reiki wordt geboren; het is immers de kracht van het leven. Tijdens de traditionele inwijding wordt het innerlijke genezingskanaal geopend. Deze persoonlijke inwijding, die gebeurt door de reiki-meester, is een diepgaande belevenis. Na de inwijding stroomt er reiki-energie door de handen.
Bij de behandeling met reiki legt men de handen met gesloten vingers heel licht op de verschillende zones van het lichaam. Er zijn een twintig basisposities voor de handen. Veel reiki-therapeuten leggen echter hun handen daar waar ze intuïtief naartoe worden geleid. De reiki-therapeut voelt een soort warmte, soms gloeien, maar kan echter ook koelheid of kou ervaren. Meestal ervaart de patiënt hetzelfde gevoel. De patiënt reageert op de behandeling met ontspanning; soms komen er emoties los.
Door de behandeling met reiki wordt de patiënt opnieuw verbonden met de harmonie van het universum, waarna allerlei lichamelijke en/of geestelijke klachten kunnen verbeteren. Bij de behandeling met reiki is de therapeut niet de bron, hij of zij is het kanaal waardoor de levensenergie kan worden doorgegeven. Dat kost de therapeut geen bijzondere moeite, het vereist evenmin een bepaalde bekwaamheid of gave. Het doorgeven van reiki is eenvoudig toe te passen; kinderen kunnen het zonder moeite in een paar dagen leren.
Met reiki kan men behalve patiënten ook zichzelf behandelen. Een bijzondere manier van reiki-verrijking is de reiki-cirkel, waarbij alle deelnemers meer energie krijgen. Met reiki behandelt men ook mensen op afstand. Voorts worden ook medicijnen en voedingsmiddelen met reiki-energic verrijkt.
Men onderscheidt een viertal reiki-graden. Voor elke graad is er een inwijdingsritueel. De hoogste graad is grootmeester. In Nederland zijn er enige tientallen meesters.

Egyptian healing. Vrijwel identiek, wat betreft vorm en uitvoering, is Egyptian healing. Dit is eveneens een methode van handoplegging die door iedereen is te leren. De methode is gebaseerd op oude Egyptischc tempelinwijdingen. Ook hier onderscheidt men een aantal graden van toepassing: de eerste of egograad, de tweede of dualiteitgraad en de master- of inwijdersgraad.

Psychische chirurgie. In de psychochirurgie gaat men ervan uit, evenals bij een aantal andere paranormale therapieën en vormen van diagnostiek, dat een mens behalvc over een fysiek lichaam ook beschikt over een etherisch of energielichaam. Tijdens de operatie wordt het fysieke lichaam gescheiden van het etherische lichaam, waardoor weefsels veranderen in een geleiachtige massa. Het zieke weefsel scheidt zich vanzelf af van het gezonde weefsel en kan daardoor gemakkelijk verwijderd worden. Daarna worden fysiek en etherisch lichaam weer in hun oorspronkelijke verhouding teruggebracht.
Een psychische chirurg maakt met de blote hand een snede, er vloeit weinig bloed, pijn komt zelden voor en er wordt niet verdoofd. Sommige chirurgen gebruiken een mes of schaar, niets wordt echter gesteriliseerd. Infecties zouden niet voorkomen. De bekendste psychische chirurgen komen uit Brazilië of de Filippijnen, maar ook in Noord-Afrika, de Himalaya, de Andes en in een aantal Europese landen komen deze mensen voor.
Men stelt dat ze sterk paranormaal begaafd zijn. De meesten van hen zijn zeer eenvoudige mensen. Ze worden altijd bijgestaan door een overleden medicus of een team van overleden deskundigen, die hen aangeven hoe te handelen en te spreken. Veel van deze genezers zijn tijdens de behandeling in trance; ze weten zich na afloop niets meer te herinneren van de operatie. Anderen werken bij volledig bewustzijn.
Vele operatics zijn op deze wijze uitgevoerd: oogoperaties, hersenoperatics, thorax- en buikoperaties. Er zijn uitvoerige rapporten van medici die nauwgezet de handelingen volgden en in een aantal gevallen zichzelf lieten opereren. Behalve een paar bewezen gevallen van bedrog zijn er vrij veel aanknopingspunten voor een serieuze benadering van deze vorm van paranormale geneeskunst. In ons land zijn van tijd tot tijd paranormale chirurgen werkzaam.

Psionische geneeskunde. De psionische (Gr. letter psi: verband houdend met paranormale verschijnselen) geneeskunde is grotendeels gebaseerd op de ideeën van de Engelse chirurg George Laurence. Hij stichtte in 1968 met een aantal andere artsen de Psionic Medical Society om deze geneeswijze verder uit te bouwen. Psionische geneeskunde is een mengeling van homeopathie, radiësthesie en reguliere geneeskunde. Ook denkbeelden van Rudolf Steiner treft men erin aan. De volgende ideeën liggen aan deze geneeswijze ten grondslag.
Men veronderstelt dat iedere mens beschikt over de zogenaamde vitale dynamis, een levenskracht die in de mens streeft naar gezondheid. Ondermijning van deze levenskracht kan plaatsvinden door miasma's. Onder een erfelijk miasma verstaat men een blijvende vervorming van de etherische krachten van het lichaam. Tuberculose, bijvoorbeeld, tast het etherische lichaam aan. Door een adequate medische behandeling wordt het fysieke lichaam weer vrij van symptomen. Het etherische lichaam draagt echter het geheugen van de oude tuberculose. Deze verzwakking van het etherisch lichaam kan ervoor zorgen dat andere ziekten gemakkelijker ontstaan. Zo zouden bijvoorbeeld astma, eczeem, hooikoorts en allergieen vaak manifestaties zijn van het erfelijke tuberculosemiasma.
Ook kan een dergelijk miasma meegegeven worden aan een volgende generatie; het etherisch lichaam is immers tijdloos. De belangrijkste erfelijke miasma's zijn tuberculose en syfilis. De verworven miasma's zijn meestal aflomstig van acute infecties uit de kinderjaren, zoals mazelen, kinkhoest en waterpokken. De hierbij geproduceerde giftige stoffen worden onvoldoende afgevoerd. Deze vertraagde afvoer wordt weer mede veroorzaakt door eventueel aanwezige erfelijke miasma's. De miasma's kunnen op zichzelf ziekten veroorzaken, maar ze kunnen ook de oorzaken zijn van een verhoogde vatbaarheid voor andere, schijnbaar niet verwante kwalen.
Overigens zijn de begrippen vitale dynamis en miasma aflomstig van de grondlegger van de homeopathie, Samuel Hahnemann. Een ander basisidee van de psionische geneeskunde is overgenomen van de chirurg J.E.R. McDonagh. Deze stelde, dat alle ziekten teruggevoerd kunnen worden op fundamentele verstoringen in de vitale energiekrachten (vitale dynamis) van het lichaam. Deze verstoringen bewerkstelligen steeds hetzelfde effect, namelijk een verstoring van de proteïneproduktie in het lichaam. Aangezien eiwitten de basis van ons bestaan vormen, is deze verstoring van de eiwitaanmaak de fundamentele oorzaak van ziekte.

Een laatste belangrijke gedachte uit de psionische geneeskunde is, dat alles in de natuur vibreert en stralingen uitzendt, die waargenomen kunnen worden mits men de vereiste gevoeligheid bezit. Ook allerlei ziekten hebben hun specifieke stralingen. Op grond van bovenstaande ideeën krijgen diagnose en therapie in de psionische geneeskunde een eigen karakter. De diagnose wordt gesteld op grond van een uitvoerige medische anamnese en met behulp van een bloedmonster op absorberend papier (kan ook urine, speeksel e.d. zijn) van de patiënt. De aanwezigheid van de patiënt is daarbij niet noodzakelijk.
Naast het bloedmonster van de patiënt maakt men gebruik van 'getuigen' van bepaalde weefsels, organen, ziekten. Dit zijn standaardoplossingen (meestal homeopathisch) waarmee men middels de pendel uit kan maken welke stoornissen bij de zieke aanwezig zijn.

Voor het pendelen gebruikt men de W.O. Wood-kaart (zie tekening). Voor een beschrijving van deze procedure zie onder pendeldiagnostiek. Het opsporen en daarna behandelen van eventueel aanwezige erfelijke en verworven miasma's is in dit geheel van groot belang. De behandeling vindt voornamelijk plaats met homeopathische middelen. In de homeopathische middelen zijn de vormkrachten aanwezig om de verstoorde eiwitproduktie te herstellen en misvorming van het etherisch lichaam op te lossen. Met behulp van de pendeltechniek is het tevens mogelijk de individuele gevoeligheid te toetsen voor allerlei stoffen die de vitale dynamis aantasten. Belangrijke stoffen in dit verband, met negatieve invloeden op het etherische lichaam, zijn: aluminium, fluor, kwik, lood, straling. Met behulp van de pendel kunnen tevens de hierbij horende neutraliserende stoffen worden gevonden. Als indicaties voor deze geneeswijze worden gegeven: chronische aandoeningen als astma, eczeem, brucellose, depressie, migraine, huidaandoeningen, schizofrenie, ziekte van Hodgkin, kolieken, zwakzinnigheid.

Tot slot van deze paragraaf dient te worden opgemerkt, dat er paragnosten zijn die wel beschikken over een paranormaal diagnostisch vermogen, maar die geen therapeutische kwaliteiten hebben. In het algemeen wordt deze groep niet tot de paranormale genezers gerekend.

Geneesmiddelen
Magnetisch water. Water kan de geneeskracht opnemen en gedurende enkele dagen vasthouden. Gemagnetiseerd water wordt dan ook gebruikt als geneesmiddel, zowel voor in- als uitwendig gebruik. Ook watten, zwachtels en andere voorwerpen kunnen hiertoe dienst doen. Het magnetiseren van water gebeurt door het 'instralen' en het maken van magnetische passen over het water of langs een fles met water. Dit water is voor paranormaal begaafde mensen te onderscheiden van gewoon water. Het heeft een metaalachtige smaak.
Andere geneesmiddelen. Genezers van de N.V.G.N. en van de Friends of White Lodge gebruiken in principe alle natuurlijke therapieën zoals voeding, bewegingsoefeningen, manuele therapieën, homeopathie, kruiden, hydrotherapie, reflexzonetherapieën, massage, psychotherapie.

Kleurtincturen. Friends of White Lodge passen verder toe: yoga, meditatie, vasten, gebed, homeopathie, kruiden, Schüssler-zouten. Zij gebruiken ook bronwater waarin bepaalde kleuren zijn opgelost. De kleur wordt gekozen op grond van de vibraties/golflngten die de patiënt nodig heeft om weer in harmonie te komen.
Kleuren worden gezien als een vorm van voeding. Elke voedingsstof blijkt verband te houden met een bepaalde kleur. Door het toedienen van deze kleur in water wordt het lichaam aangespoord de desbetreffende voedingsstoffen op te nemen. Niet alleen gekleurd water, maar ook gekleurd licht, de kleur van de kleding en dergelijke hebben in deze zin een therapeutisch effect.

Instrumenten
Kirlian-fotografie. In 1908 begon de Londense röntgenoloog dr. W.J. Kilner zijn onderzoekingen naar de uitstraling van levende wezens in het St. Mary's Hospital. Hij ontwikkelde rond 1930 het zogenaamde Kilnerscherm, waarmee hij de aura kon observeren. In onze tijd is er vooral belangstelling voor de Kirlian-fotografie. Kirlian-fotografie, ook wel aurafotografie of energetische eindpuntdiagnostiek genoemd, is het fotograferen van een object in een wisselspanningsveld met een spanning van meer dan 1000 volt. Door het grote spanningsverval, dat ontstaat wanneer een object dicht bij de elektrode wordt gebracht, ontstaan rondom dit object kleine vonkjes die gefotografeerd kunnen worden.
Het Russische echtpaar Kirlian gaf voor het eerst bekendheid aan het zichtbaar maken van een stralingsveld rondom elk lichaamsdeel of object. Ze verkregen dit effect door enige tienduizenden volts toe te voegen aan een elektrode, die uit elk soort geleidend materiaal kan bestaan. Op deze elektrode werd eerst een isolatielaag (glas, perspex) aangebracht en daarop de film. Op de isolatielaag werd het te fotograferen object gelegd. Als men opnamen maakt van delen van het menselijke lichaam, functioneert het lichaam als tweede elektrode. Met behulp van deze methode is het volgens de onderzoekers mogelijk de menselijke aura en de aura van ander levend materiaal fotografisch vast te leggen. Aangezien ziekten zich afspiegelen in de aura van de mens, kan deze methode als een vorm van verifieerbare diagnostiek worden toegepast. Afwijkingen in de aura op de foto geven dus aanwijzingen over afwijkingen in de mens. Zo zouden bijvoorbeeld de vingertoppen van patiënten na de paranormale behandeling een toegenomen aura-activiteit te zien geven.

Foto' van genezers geven tijdens hun genezingsactiviteiten een veel grotere aura te zien dan wanneer zij in rust zijn. Ook acupunctuurpunten verschijnen als energiebobbels op de huid. Onderzoek in Amerika en Rusland zou het verband tussen de lichamelijke en geestelijke toestand van een proefpersoon en de uitkomsten van de Kirlian-fotografie hebben aangetoond. Anderen trekken dit verband in twijfel.
Zo werd aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen door J. Weima e.a. (1974) een onderzoek verricht naar de Kirlian-fotografie. Men toonde aan, dat er geen significant verschil bestond tussen de gefotografeerde aura van een etalagepop, een overleden persoon en een levende persoon. Door deze en andere onderzoeken blijft de Kirlian-fotografie een controversiële methode met mensen die wel en mensen die niet in de diagnostische mogelijkheden geloven. In Nederland zijn er een aantal paranormale genezers en een aantal andersoortige genezers die deze apparatuur gebruiken bij het stellen van de diagnose. Het merendeel van de paranormale genezers ziet geen mogelijkheden in deze methode.

Radionica. Er is in deze eeuw een elektronische methode van radiësthesie ontwikkeld, die minder onderhevig is aan persoonlijke variaties. Deze methode heet radionica. De grondlegger van de radionica is Albert Abrams, die omstreeks 1920 hoogleraar was in de pathologie aan de Stanford-universiteit in Californië. Het was hem opgevallen, dat er bij het percuteren van de buik bij verschillende patiënten een normale holle toon te horen was, behalve wanneer de patiënt in westelijke richting lag. Bij verdere onderzoekingen ontdekte hij, dat verschillende plekken op de buik van zieke patiënten bij bekloppen de gedempte toon voortbrachten wanneer de patiënten naar het westen waren gekeerd. Voor verschillende ziekten vond hij verschillende zones op de buik (zie tekening).
Daarna onderzocht hij gezonde mensen. In alle kompasrichtingen was er bij het bekloppen van de buik een normale toon hoorbaar. Bevestigde hij echter aan het hoofd van de gezonde persoon een flesje met ziek weefsel van een patiënt, dan nam hij bij die gezonde persoon, wanneer die naar het westen gekeerd was, bij het bekloppen een gedempte toon waar, op die plek van de buik die karakteristiek was voor het ziek weefsel. Abrams concludeerde uit deze experimenten, dat ziek weefsel in een gesloten circuit invloed heeft op de resonantie van een gezond mens.
Zijn volgende stap was, te ontdekken of er ook resonantieveranderingen optraden op afstand. Daartoe verbond hij het zieke weefsel met een draad met het hoofd van de gezonde persoon. Ook nu bleek de buikzone, die correspondeerde met het zieke weefsel, een gedempte toon op te leveren. Bij het afwisselen van verschillende soorten ziek weefsel kon Abrams zonder van de aard van het zieke weefsel op de hoogte te zijn, door middel van de buikpercussie feilloos aangeven welke zieke weefsels het betrof.
Daarna bleek, dat dezelfde resultaten bereikt konden worden wanneer zijn assistente met de draad in de hand alleen maar naar het zieke weefsel wees. Daar Abrams veronderstelde, dat al deze resultaten berustten op een stralingspatroon dat voor elke ziekte specifiek is, nam hij een variabele weerstandsmeter, met de bedoeling de ene straling van de andere te onderscheiden. Zo vond hij, wanneer hij de elektroden boven een flesje kankerweefsel hield terwijl de draad over de weerstandmeter naar het hoofd van de controlepersoon liep, dat de gedempte toon alleen hoorbaar was bij een meterstand van 50 ohm. Dit bleek het eerste radionische getal voor een ziekte te zijn. Het was nu mogelijk elke ziekte een nummer te geven, op grond van de bijbehorende weerstand.

Abrams vervolgde zijn onderzoekingen en het werd hem duidelijk, dat bij het diagnostiseren van een ziekte de aanwezigheid van de patiënt niet noodzakelijk was. Een haar of een druppel bloed of speeksel van de patiënt was voldoende. Dit is aannemelijk, daar elke cel een microsituatie is van de toestand van het gehele lichaam. Op basis van de druppel bloed was het nu mogelijk een diagnose te stellen.
Ook bleken er mogelijkheden voor therapie te zijn. Wanneer men kinine tegen het hoofd van een gezonde persoon plaatste, gaf de weerstandsmeter het getal voor malaria aan, en wanneer dit gedaan werd met kwik, bleek het getal overeen te komen met syfilis. Wanneer de test werd herhaald met patienten die respectievelijk aan syfilis en malaria leden, dan gaf de meter geen uitslag aan. De stralingspatronen neutraliseerden elkaar.
Abrams ontwikkelde met deze gegevens als basis samen met Samuel Hoffman een apparaat met een weerstanddoos, die de patiënt onderwierp aan 200 elektrische ontladingen per minuut, waarna het genezingsgetal op de meter verscheen. Daarna wist men dus welk geneesmiddel geschikt was.

Therapeutisch wordt met radionica gewerkt door na het stellen van de diagnose de specifieke vibratie of frequentie naar de patiënt te zenden. Ook wordt wel een bepaald geneesmiddel (homeopathisch middel, bloesemremedie, vitamine, mineraal, kleur e.d.) met het radionica-apparaat in contact gebracht, waardoor het effect op het herstel van het stralingspatroon van de patiënt wordt versterkt. Abrams overleed in 1924 en zijn werk werd voortgezet door Upton, Burr, Drown en De la Warr. Laatstgenoemde bouwde en standaardiseerde het tegenwoordig meest gebruikte radionica-apparaat, waarmee een paar duizend verschillende ziekten kunnen worden gediagnostiseerd en behandeld. Deze apparatuur vereist de aanwezigheid van de patiënt, noch voor de diagnose, noch voor de therapie. Een druppel bloed of een haar is voldoende.
Men gaat daarbij uit van de gedachte, dat er in feite geen verschil bestaat tussen materie, energie en bewustzijn. Materie is slechts een vaste vorm van energie en men ziet de wereld als een netwerk van in elkaar grijpende stromen van energie, waarvan de onderzoeker zelf ook deel uitmaakt. Elke mens wordt omringd door een energieveld. Wanneer dit veld te sterk wordt gevormd, wordt iemand ziek. Elke ziekte, elk orgaan of geneesmiddel heeft in dit geheel een eigen specifieke vibratie of frequentie.
In de praktijk blijkt, dat voor het bedienen van deze apparatuur niet iedereen geschikt is. Het vereist van de beoefenaar der radionica een bepaalde mate van gevoeligheid. Volgens het De la Warr-laboratorium in Oxford zijn zes van de tien mensen in staat het apparaat te gebruiken. In Nederland zijn verscheidene van deze radionica-apparaten in omloop. Er zijn enige artsen die dit apparaat in de praktijk gebruiken.

Etherapy is een in Nederland ontwikkelde variant van de radionica. Ingenieur G. Brands is de grondlegger van deze methode. De diagnose in de etherapy wordt gesteld met behulp van de pendel. Bij het pendelen hoeft de patiënt niet aanwezig te zijn. Doorgaans wordt een pasfoto gebruikt.
De behandeling wordt uitgevoerd met het etre-apparaat. Op dit apparaat wordt een pasfoto of irisfoto gelegd en er wordt een cijfercombinatie aangebracht die karakteristiek is voor de patiënt. Door de elektromagnetische trillingen die het apparaat produceert, wordt de patiënt middels de foto behandeld. Het effect van de behandeling wordt versterkt door het plaatsen van een kleine piramide over de foto. Niet iedereen zou de gave hebben met een dergelijk apparaat te kunnen werken.

Magnetotherapie. Dit is een behandelingsvorm waarbij men één of twee magneten gebruikt. Men stelt dat de noordpool van de magneet bacteriegroei remt en men past dit toe bij blaren, eczeem en infecties. De zuidpool vermindert pijn en zwellingen. Eén pool wordt gebruikt bij kleine lokale aandoeningen. Wanneer grotere delen van het lichaam bij de aandoening betrokken zijn, worden twee magneten gebruikt. Voor klachten in het bovenste deel van het lichaam worden de magneten in de handpalmen geplaatst, voor aandoeningen in het onderste deel van het lichaam onder de voetzolen. Nog een aantal andere combinaties worden toegepast bij bepaalde klachten. Bij klachten past men dagelijks 10 tot 12 minuten deze therapie toe. Vele aandoeningen zouden gunstig reageren (zie ook onder acupunctuur).

Onderzoek
De Nederlandse arts A. Tuyter (1959 en 1960) onderzocht de diagnostische resultaten van de Amsterdamse genezer A.A. Havecate. Onaflankelijk van elkaar werd de medische diagnose en de paranormale diagnose bij 150 patiënten vastgesteld. Tuyter concludeert dat in 85 tot 90% van de gevallen de medische waarschijnlijkheidsdiagnose aansluit bij Havecate's paranormale diagnose. Gouwe (1961) vermeldt in een onderzoek onder 2671 door magnetiseurs behandelde patiënten 68% genezingen of verbeteringen. Zijn onderzoek berust voornamelijk op schriftelijke gegevens van patienten.
In zijn proefschrift Kwakzalverij en het onbevoegd uitoefenen der geneeskunst vergelijkt Bakker (1969) de gegevens die verkregen zijn uit de vroegere onderzoekingen. Hij maakt de globale gevolgtrekking, dat van de patiënten van paranormale genezers één-derde definitief wordt genezen, één-derde verlichting van klachten krijgt en één-derde geen baat vindt.
Aakster (1975) onderzocht in het kader van een toespraak voor het congres van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Geneeskunde 54 patienten van niet-officiële hulpverleners. Dit waren 21 patiënten van paranormale genezers, 18 patienten van 2 acupuncturisten en 15 patiënten van 3 natuurartsen. Aakster geeft in zijn samenvatting onder andere de volgende conclusies: 1. ruim de helft (61%) van de patiënten ondervindt matige tot ernstige functionele beperkingen van hun kwaal; 2. voor het contact met de niet-officiële hulpverlener had 11% van de patiënten alleen contact met de huisarts, maar 22% van de patiënten had contact met 6 of meer artsen. 3. de niet-officiële behandeling heeft volgens de patiënten zelf in 80% van de gevallen duidelijk succes geboekt.
Bakker (1976) verrichtte onder 250 patiënten van 10 paranormale genezers een vragenlijst-onderzoek. Alle patiënten waren tijdens het onderzoek nog onder behandeling. 41% gaf aan 'sterk verbeterd' te zijn, 25% 'tamelijk verbeterd'. De meest verbeterde patiënten zijn de patiënten met hoofdpijn en rugpijn.
Louwerens (1978) beschrijft de resultaten van een vragenlijst-onderzoek onder 180 patiënten die onder behandeling zijn bij een paranormale genezer. 40% van de patiënten achtten zichzelf verbeterd door de behandeling van de genezer.
Krippner en Villoldo (1976) meldden op een bijeenkomst van de Boston Clinical Research Society, dat de arts Wesley Ketchum de diagnostische prestaties van het bekende Amerikaanse medium Edgar Cayce, die zijn diagnoses in een trance-achtige toestand stelde, had onderzocht. Ketchum verstrekte Cayce de namen van 180 patiënten. In slechts 2 van de 180 gevallen klopte de diagnose van Cayce niet.
B. Grad e.a. (1961) onderzochten de invloed van de paranormale genezer op de wondgenezing bij muizen. 300 muizen, van een zuiver ras, werden over drie groepen van 100 verdeeld. Bij alle muizen werd een huidwond van een bepaalde grootte gemaakt. De eerste groep werd behandeld door de paranormale genezer, de tweede groep door iemand die niet paranormaal begaafd was, de laatste groep werd niet behandeld. Elke dag werd de grootte van de wond bepaald. Na 2 weken hadden de huidwonden van de 100 muizen die door de genezer waren behandeld een significant kleiner wondoppervlak dan de muizen uit de andere groepen.
Watkins en Watkins (1971) onderzochten het vermogen van proefpersonen om in narcose gebrachte muizen sneller te laten ontwaken door mentale concentratie. De resultaten geven een significant verschil te zien. De behandelde muizen hadden gemiddeld 13% minder tijd nodig om weer bij te komen dan de dieren van de controlegroep.
Smith (1972) onderzocht de invloed van een genezer op de werkzaamheid van de enzymen trypsine, nicotinamide-adenine-dinucleotide en amylase. Uit het onderzoek bleek dat na paranormale beïnvloeding de werkzaamheid van het eerste enzym toenam, van het tweede afnam en van laatstgenoemd enzym niet veranderde.
Dean en Brame (1975) onderzochten de invloed van paranormale behandeling van een zoutoplossing, respectievelijk gedestilleerd water. Daartoe werden de beide vloeistoffen voor en na de behandeling spectrofotometrisch vergeleken op de transmissie van infrarood licht. De divergentie in transmissie was significant verschillend. Ook na drie jaar was dit nog het geval.
Attevelt (1981) deed een statistisch onderzoek (exploratief descriptief) op het terrein van de paranormale geneeswijze. Gedurende een periode van 2 jaar hebben 65 genezers van de NFPN (een organisatie van paranormale genezers in Nederland) gegevens afgestaan van 3200 patienten, nadat deze hun periode van behandeling hadden beëindigd. Wat betreft de diagnostische criteria zijn de lichamelijke aandoeningen ondergebracht in 24 categorieën. De daarvoor gebruikte criteria zijn ontleend aan de Codex medicus. De categorie 'aandoeningen van het skelet en de bewegingsorganen' omvat 24% van het totaal aan lichamelijke aandoeningen, de neurologische aandoeningen vormen 21% van het totaal, en de hart- en vaatziekten 9%. De overige categorieën zijn in volgorde van belangrijkheid: aandoeningen van de luchtwegen, reumatische aandoeningen, aandoeningen van het maagdarmkanaal, huidaandoeningen, aandoeningen van de urinewegen, endocriene stoornissen. In de rubriek psychische aandoeningen en klachten worden het meest genoemd: nervositeit (50%), angsten, depressies en fobieën. In 80% van de 3200 cases was er een genezersverklaring, waarin de genezer een beoordeling geeft van het resultaat van de periode van behandeling, nadat deze is afgesloten. Volgens deze verklaringen is 42,2% van de patienten zeer verbeterd (genezen), 25,3% tamelijk verbeterd, 18,3% enigszins verbeterd, 13,7% niet verbeterd, en 5% achteruitgegaan. In 40% van de cases was er een patiëntenverklaring waarin de patiënt een beoordeling geeft van zijn gezondheidstoestand na de periode van behandeling. Hierbij zijn de categorieën van beoordeling gelijk aan die van de genezersverklaringen. De rang-correlatiecoëfficiënt tussen de patiëntenverklaring en de genezersverklaring wijst op een zeer sterke en positieve samenhang tussen beide verklaringen (r = + .91). Vervolgens worden in het onderzoek, op zeer gedetailleerde wijze de diagnostische gegevens in verband gebracht met de gegevens over de gezondheidstoestand van de patiënten na de behandeling. Ten aanzien van de behandelbaarheid van de aandoeningen en klachten wijzen de gegevens in dit verband op een geldigheid van de zogenaamde non-specificiteitshypothese. Dat wil zeggen dat de paranormale geneeswijze effectief is bij alle mogelijke aandoeningen en klachten, er is geen specifieke diagnostische categorie aanwijsbaar waarvoor een grotere effectiviteit zou gelden.
In het onderzoek worden ook verschillende variabelen (leeftijd, geslacht, duur van de aandoening, aantal gegeven behandelingen, duur van de periode van behandeling) bekeken wat betreft hun verband met de groepen 'baat gevonden': zeer verbeterd, tamelijk verbeterd en enigszins verbeterd en 'geen baat gevonden': niet verbeterd en achteruitgegaan. Er blijkt geen significant verschil voor beide groepen te bestaan; dat houdt in dat genoemde variabelen volgens dit onderzoek geen criterium vormen voor het te verwachten resultaat van de behandeling.
Attevelt publiceerde in 1988 een onderzoek naar de effectiviteit van de paranormale geneeswijze bij hypertensie. Gedurende 4 maanden werden patiënten die bekend waren met hoge bloeddruk (67% gebruikte daarvoor medicatie) behandeld door een magnetiseur. De conclusie was dat deze geneeswijze een gunstig effect heeft op patiënten die lijden aan hypertensie. Dat gunstig effect wordt vooral toegeschreven aan de werking van de psychologische invloed, in het bijzonder aan het vertrouwen dat mensen in deze behandelwijze hebben.
König en Betz (1989) onderzochten in een groot dubbelblind opgezet experiment de betrouwbaarheid van wichelroedelopers. De conclusie was dat de uitkomsten van het overgrote deel van de wichelroedelopers niet of nauwelijks van toevalstreffers zijn te onderscheiden. Enkele wichelroedelopers hadden echter een buitengewone trefzekerheid. Op grond hiervan menen de onderzoekers het bewijs voor wichelroedelopen te hebben geleverd. Ze geven nauwkeurig aan hoe vervolgonderzoek kan worden opgezet.
Van Wijk e.a. (1991) onderzochten in hoeverre een paranormale behandeling (magnetiseur) leidt tot objectief waarneembare fysiologische veranderingen. Hiertoe werd gebruik gemaakt van elektrodermale metingen met behulp van de decoder-dermograaf. Er deden 80 patiënten mee aan het onderzoek. De metingen werden tweemaal uitgevoerd met een tussenpauze van een half uur. In deze tussenpauze vond bij de helft van de patiënten een behandeling plaats. De controlegroep patiënten werden niet behandeld. De conclusie was dat er in de onderzoeksgroep significante veranderingen waren opgetreden. Dit was niet het geval in de controlegroep.

Schadelijke effecten
Critici wijzen erop, dat het bezoeken van een paranormale genezer gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Patiënten zouden vaak in een laat stadium de arts waarschuwen. Bij de magnetiseurs die georganiseerd zijn, gaat deze kritiek echter niet op, daar deze als eis stellen, dat de patiënt eerst de dokter moet raadplegen voor men tot paranormale behandeling overgaat.
In een enquete onder huisartsen (Cannegieter e.a. 1969) gaf 25% van de ondervraagden aan wel eens schadelijke effecten van onbevoegden te hebben gezien. Onduidelijk blijft welk deel daarvan door paranormale genezers is behandeld. Bakker (1976) vermeldt dat van de 250 patiënten er één potentieel gevaar liep door zich zonder overleg met de arts door een paranormale genezer te laten behandelen.

Literatuur
Bakker, L.F., Kwakzalverij en het onbevoegd uitoefenen der geneeskunst, Van Gorcum en Comp., Assen 1969.
Heinis, C., e.a., Paranormale geneeswijze en gezondheidszorg in Nederland, Uitgave NFPN, Amsterdam 1972.
Kasteleyn, E.W., e.a. , Paranormale geneeskunst, Ankh-Hermes, Deventer 1988.
Cassee, E.Th., e.a., Onbevoegde genezers en hun patiënten, Sociologische Gids, 5, 1970, p. 393. Tenhaeff, W.H.C., Magnetiseurs, somnambules en gebedsgenezers, Leopold, Den Haag 1968. Drogendijk, A.C., Paranormale geneeskunst, Geneeskundige Gids, 38, nr. 18, pp. 407-413, 1960 en nr. 19, pp. 439-444, 1960.

terug naar de Inhoud

4. Sjamanisme

Inleiding
Sjamanisme is een cultureel verschijnsel dat zich concentreert rond een bijzonder persoon: de sjamaan. Het woord ‘sjamaan’ is afgeleid van ‘saman', afkomstig van de Siberische Tungusstam. Het betekent: zichzelf opwarmen, kastijden. De sjamaan (medicijnman) is de genezer, ziener en geestelijk leider van de gemeenschap. Hij is de bewaker van het evenwicht tussen natuur, mens en bovennatuur. Hij is in staat contact te leggen met de bovennatuurlijke wereld, de wereld van de geesten en de goden. Hij kan de grens tussen hemel en aarde, tussen verleden en toekomst overbruggen. Hij is contactpersoon (priester) tussen het heilige en het profane.
De sjamaan is als geestelijk leider ook de hoeder van de stamcultuur. In dit hoofdstuk komen ook aan de orde winti en islamitische geneeswijzen. Beide worden gekenmerkt door benaderingen van ziekte en gezondheid die nauw verband houden met opvattingen uit het sjamanisme. In dit kader past ook de vermelding van de zogenaamde etnotherapie. In de etnotherapie legt men verband tussen de (vaak psychische) klachten van de patiënt en zijn sociaal-culturele achtergrond. De interpretatie die de patiënt zelf aan zijn ziekte geeft, wordt als uitgangspunt genomen bij de behandeling. Het is daarbij niet van belang of de etnotherapeut zelf gelooft in de interpretatie van de patiënt.

Geschiedenis
Sjamanisme vinden we terug over de gehele wereld. Het kan beschouwd worden als de oervorm van alle religies; het is de meest oorspronkelijke religieuze uitingsvorm van de mens. Sjamanisme heeft altijd bestaan. Er is een opmerkelijke revival in de belangstelling voor dit fenomeen. Dit zou mede samenhangen met het ontstaan van nieuwe religies over de gehele wereld. Binnen deze nieuwe religies neemt het ‘helen’ veelal een belangrijke plaats in.
Sinds de culturele tegenbewegingen in de jaren zestig wordt de westerse cultuur met meer relativisme bekeken. De authenticiteit en waarde van andere culturen met inbegrip van de theologische en geneeskundige implicaties krijgt meer aandacht. Op vele plaatsen krijgt het culturele erfgoed van de autochtone bevolking weer belangstelling. Zo blijkt in Amerika de medicijnman van verschillende Indianenstammen, de traditionele genezer in Afrika, de winti-genezer in Suriname, de saman in Siberië weer actueel in onze tijd. Vanuit dit veranderde klimaat kan de sjamaan aan de wereld laten zien wat tot dusver slechts binnen hun gesloten gemeenschappen kon plaatsvinden.
In Nederland is de Elfenbank bij Nijmegen het centrale punt voor sjamanistische activiteiten. Dit centrum werd in 1976 opgericht en het is thans een bloeiend centrum met een betoverende tuin. Geïnspireerd door de Schotse leefgemeenschap Findhorn worden mens en natuur met respect behandeld. De eigentijdse activiteiten op het gebied van sjamanisme zoals die verderop in dit hoofdstuk worden genoemd, geven een beeld van wat door de Elfenbank het sjamanistische leerjaar wordt genoemd.

Filosofie
Hoewel men zeker niet kan stellen dat de verschillende traditionele medische culturen homogeen van aard zijn, laat staan dat men iets kan zeggen over bonafiditeit/malafiditeit, is het mogelijk een aantal grondkenmerken te formuleren van wat sjamanisme wordt genoemd.
a. de extase. Tijdens rituele bijeenkomsten treedt de sjamaan buiten zichzelf, raakt in trance. Vanuit deze toestand is hij in staat contact te leggen met de goden. Ook kan de sjamaan in een droomtoestand raken en bij het ontwaken beschrijven wat de goden hem hebben verteld.
b. de hulpgeest/beschermgeest. De meeste sjamanen beschikken over een of meer hulpgeesten veelal in de vorm van een dier (beer, stier, adelaar). Wanneer dit dier bijvoorbeeld een muis is, of een wolf, is de kracht van de sjamaan minder groot. Tijdens een bijeenkomst zal de sjamaan de geluiden van zijn hulpgeest uitstoten. Behalve een hulpgeest heeft de sjamaan ook een beschermgeest. De beschermgeest is meestal de ziel van een overleden sjamaan of een hemels wezen.
c. de roeping. Men maakt in het algemeen onderscheid tussen de sjamaan die ervoor geleerd heeft en de sjamaan uit roeping. De laatstgenoemde heeft duidelijk meer gewicht in de gemeenschap. Een sjamaan uit roeping is vaak een schakel in een keten van overgeërfde sjamanentraditie. Het geroepen worden gebeurt meestal door een ontmoeting met een goddelijk wezen in een droom of tijdens een ziekte.
De toekomstige sjamaan leert het vak meestal van een oude meester-sjamaan. Daarnaast voltrekt zijn spirituele inwijding zich in de vorm van trances en dromen, waarbij hij experimenteert met het contact met de goden.
d. de initiatie. De sjamaan is de drager van de pijn. Omdat de sjamaan het lijden gedragen heeft, kan hij ook het lijden van anderen op zich nemen en genezen. Het lijden is een hoofdonderdeel van zijn initiatie, inwijding. Dat lijden kan bestaan uit fysiek en psychisch lijden in de vorm van bijvoorbeeld een ernstige ziekte of pijniging.
De traditionele inwijdingsceremoniën verlopen over de hele wereld volgens een vast schema: lijden - dood - wedergeboorte. Het lijden, de doodservaring en het wedergeboorteproces zijn de authentieke initiaties voor de sjamaan, waarna hij klaar is voor de grote opdracht. De sjamaan leert op deze wijze ervaringen van ziekte en lijden te integreren. Door deze bijzondere kennis is hij in staat ziekte en dood een plaats te geven in de gemeenschap. Door deze kennis en ervaring kan hij zich inleven in de medemens en kan hij de medemens genezen.
e. de gemeenschappelijke gebondenheid. De sjamaan onderscheidt zich van de mysticus doordat hij niet voor zijn eigen zaligheid in extase geraakt, maar dat dit gebeurt ten bate van de gemeenschap. Deze gemeenschap onderhoudt de sjamaan, accepteert hem als hij zijn werk goed doet. Het komt echter ook voor dat een gemeenschap de sjamaan ontslaat omdat hij niet kundig of waardig genoeg is. De sjamaan is in de gemeenschap de specialist op het gebied van de gezondheidszorg, zowel de lichamelijke als de geestelijke zorg. Hij wordt vanwege zijn helderziendheid geraadpleegd wanneer er zaken zoek zijn. Hij doet voorspellingen.
f. de vormgebondenheid. De extase is het belangrijkste element in de sjamanistische professie. Hierbij vormen de omgang met geesten en de rituelen kernpunten van de seance. De wijze waarop deze punten vorm krijgen, is uiteraard sterk cultureel bepaald. Attributen die daarbij vaak voorkomen, zijn: kosmische symbolen/dieren op de kleding, een specifieke riem of muts, een spiegel, een trommel en psychedelische kruiden.

Therapie
Sjamanisme hier en nu betekent niet dat mensen in Nederland ernaar streven opgeleid te worden tot sjamaan. Wel gaat men ervan uit dat men kan leren van de opvattingen uit het sjamanisme. Men kan terugkeren tot de oerbeleving, maar dat heeft alleen betekenis als men het een plaats kan geven in het leven nu. Sjamanisme in onze tijd beoogt de eigen kracht en de kracht van de natuur op een bewuste manier te leren verbinden en met respect te gebruiken. Het is gericht om op zielsniveau te leren openstaan voor de aarde, de sterren, de zon en de stenen om ons heen. Sjamanisme gaat er daarbij van uit dat alles om ons heen bezield is, en met alles een persoonlijke relatie mogelijk is.
Met behulp van ceremoniën kunnen transformatieprocessen van mens en wereld op een persoonlijk niveau worden ervaren. De natuur kan daarbij sterke helpers en symbolen aanbieden, zoals aarde, water, vuur, lucht en de vier windrichtingen. Men kan ervaren hoe de voorouders voortleven in het eigen leven, hoe intuïtieve wijsheid een gids is, waar iemands kracht en waar zijn kwetsbaarheid ligt. Door zelf in evenwicht te zijn brengt men evenwicht in de omgeving. Door het duister in de eigen persoon te transformeren, brengt men licht in de wereld.

Hier volgen een aantal voorbeelden van sjamanismen zoals die in onze tijd door mensen worden beoefend.
- De zweethut. De zweethut is een soort Indiaanse buitensauna. Op die plaats wordt de energie van de deelnemer gezuiverd. Het betreft zowel een lichamelijke als een geestelijk/emotionele reiniging. Men leert bewust en verantwoordelijk omgaan met onzichtbare krachten in de schepping. Men zoekt naar de wortels in onze cultuur.
- Het medicijnwiel. Men leert een stenenkring in de natuur opbouwen met een diepgaande ceremonie. In deze kring vertegenwoordigt elke steen een ander deel van de schepping. De kring verbindt de mens met de kringloop van het leven. Het medicijnwiel is een concentratiepunt waar men leert, individueel of groepsgewijs de levensenergie te bundelen. Deze gebundelde energie wordt voor genezing en bewustwording van de deelnemer en het milieu gebruikt.
- Death lodge ceremonie. Afscheid nemen en opnieuw geboren worden. Men leert intensief aan zichzelf te werken en oude patronen los te laten. De Indiaanse death lodge ceremonie is een nachtelijk ritueel in de eenzaamheid waarin men het eigen leven aan zich voorbij ziet gaan (alsof men symbolisch sterft) en verantwoordelijkheid neemt voor de rol die men erin speelt.
- De dans van de totem. Men leert creatief werken met de krachten die onder andere diersymbolen kunnen geven. Dieren waarvoor men bang is of andere wezens die men in dromen ontmoet, kan men beter leren kennen en een plaats geven in het eigen bestaan.
- De wortels van ons bestaan. Hoe beleefden onze voorvaderen in Europa het contact met de natuur. Het gaat hierbij om een integratie van de eigen afstamming met wie wij nu zijn. De psychologische aspecten die hiermee samenhangen, worden verbonden met praktische ceremoniën in de natuur. Het levende contact met bomen met hun wortels die diep in de aarde vastgrijpen, planten, stenen en de elementen brengt de deelnemer terug naar de wortels van het eigen bestaan.
- Dans van het hart. Oefeningen om met je hart en intuïtie te werken. Volgens de traditie van de Thuchal-Indianen. Door gebeden voor de aarde, dromenwerk, zang, drums en de speciale dans van het hart kan nieuwe levenskracht in de deelnemer gaan stromen. Daarmee kan men zichzelf en de aarde vernieuwen.

Winti

Geschiedenis
Winti is een Afro-Surinaamse godsdienst waarin centraal staat het geloof in gepersonifieerde bovennatuurlijke wezens, die van een mens bezit kunnen nemen en zijn bewustzijn kunnen uitschakelen; daarna kunnen zij verleden, heden en toekomst openbaren en ziekte van bovennatuurlijke aard genezen (Wooding 1984).
Winti is echter een bredere cultuuruiting dan godsdienst alleen. Het omvat niet alleen een geloof, maar ook een volledig systeem van ziekte-definiëring en therapeutische toepassingen. Winti is bovendien een systeem van beschouwingen, gebruiken, zeden, normen, kunstzinnige uitingen. Winti is een begrip met variabele betekenissen. Iedereen is winti, winti is de wind, en de wind kun je wel voelen, maar je kunt hem niet zien. Winti is kracht, een kracht die overal aanwezig is.

In het verleden onderdrukten de Nederlanders als koloniale machthebbers het verschijnsel winti. Men beschouwde het als afgoderij (afkodrey). In die zin is het opvallend dat in het AMC en het AZU sneller begrip en mogelijkheden zijn gecreëerd voor winti-praktijken dan bijvoorbeeld in het centrum voor psychiatrie in Paramaribo. Het traditioneel magisch systeem waar winti op aansluit, is in Nederland uiteraard niet aanwezig. Dat geeft een ontwrichting van de winti-cultuur. Sommige genezers reageren hierop door het magische systeem aan te passen aan de Nederlandse samenleving. Dit kan relatief gemakkelijk daar men ervan uitgaat dat winti geen exclusief Surinaams verschijnsel is. Men stelt dat winti een universele leer is die evenzeer opgaat voor Nederlanders als voor Surinamers. Het is bij een behandeling dan ook niet noodzakelijk dat men in winti gelooft.

Filosofie
In winti-filosofie spelen goden en geesten een nadrukkelijke rol. Bij de goden staat de schepper (anana) bovenaan. Anana heerst over de andere goden (winti’s). Zo zijn er luchtgoden, watergoden, aardegoden en bosgoden. Naast de goden kent men de geesten. Dit zijn geesten van overledenen die men onderverdeelt in geesten van overledenen die christelijk zijn gedoopt (kabra’s), en geesten van overledenen die niet christelijk zijn gedoopt (profen). Behalve de goden en de geesten zijn er de voorouders die men in ere dient te houden, opdat de voorouders hun nakomelingen beschermen en ervoor zorgen dat de familie op harmonische wijze bij elkaar blijft.
Het individu wordt in de winti-cultuur beschermd door zijn djodo, een soort geestelijk ouderpaar dat zowel uit voorouders als uit geesten kan bestaan. Zij zorgen voor het individu en zullen hem of haar nooit in de steek laten. Naast de djodo beschikt elk individu over een kra (jeje). Dit is een ziel die goddelijk van oorsprong is en voor een groot deel de persoonlijke behoeften van een individu bepaalt. Vervolgens onderscheidt men bij elk individu de jorka, dit is de lichamelijke component, die na de dood begraven wordt.

Ziekte ontstaat wanneer djodo, kra en jorka niet met elkaar in evenwicht zijn. Ziekte ontstaat ook wanneer bovenstaande aspecten niet in harmonie verkeren met het bovennatuurlijke, het milieu, de samenleving en de eigen afstamming.
Traditiegetrouw zijn er doktersziekten en negerziekten. Alleen voor de laatste categorie ziekten kiest men voor winti. De winti-genezer krijgt dan ook veelal patiënten waar de dokter geen raad mee weet. Op kleinere schaal behandelt de winti-genezer ook puur somatische ziekten (doktersziekten). Dit gebeurt veelal met kruiden.
Bij de negerziekten kan men onderscheid maken tussen twee typen ziekten:
a. ziekten die ontstaan door overtredingen van het individu ten aanzien van de bovennatuurlijke wereld, waardoor men gestraft wordt door die bovennatuurlijke wereld;
b. ziekten die ontstaan door toedoen van andere mensen, die daarbij magie hebben gebruikt om hun slachtoffer te treffen.
Er is geen uitgesproken tegenstelling tussen winti en christendom. Elke creoolse Surinamer bevindt zich ergens in een driehoeksgebied tussen arts, kerk en winti.

Therapie
De winti-therapie bestaat uit rituele behandelingen, trancetoestanden en een uitgebreide kruidengeneeskunde. De behandeling zal in de eerste plaats gericht zijn om de drie-eenheid te herstellen en om door rituele handelingen de psychische krachten van de patiënt weer te mobiliseren. Bij deze behandeling met rituelen is de belangrijkste functie gelegen in het feit dat de mens zijn plaats vindt in de kosmische wereld.
Binnen winti bestaat er veel aandacht voor de begeleiding van stervenden en nabestaanden. Vanuit de winti-gedachte dat er intensief verkeer mogelijk is tussen natuur en bovennatuur, en dat de mens zich houdt aan de goddelijke regels, kan de mens door in trance te raken in contact treden met het bovennatuurlijke. Dit contact kan in bijzondere mate bijdragen tot fysiek en psychisch welzijn.
Bij een trance hebben geesten de mens in bezit genomen. De trance kan worden opgewekt door een winti-genezer, door dans, muziek, kruiden, baden of spontaan.
Men onderscheidt verschillende winti-genezers: op de eerste plaats is er de bonuman; hij is degene die de patiënt door middel van zijn magische behandeling kan genezen. De kruidengeneeskundige heet dresiman en de lukiman is de ‘ziener’ die op bovennatuurlijke wijze kan vaststellen om welke ziekte het gaat. In de praktijk zijn de genoemde specialisaties niet strikt gescheiden. Men kan verscheidene specialisaties tegelijk uitoefenen.
Men kan winti ook in kwade zin aanwenden; winti kan erop gericht zijn schade aan te brengen of primair uit te zijn op geldelijk gewin. Een persoon die zich hiermee bezighoudt heet wisiman. De kennis van de bonuman verkrijgt hij door overlevering, via ‘grootmensen’. Erkenning wordt pas bevestigd na een rituele inwijding.

Islamitische geneeswijzen

Geschiedenis
In de geneeskunde van de islamitische wereld zijn drie stromingen van belang.
1. De profetische geneeskunde. Ziekten worden beschouwd als zijnde veroorzaakt door magie, het boze oog en boze geesten. Behandelingen bestaan uit het reciteren van de koran, het opzeggen van gebeden en het dragen van amuletten.
2. De Arabisch/islamitische geneeskunde. Ziekten worden beschouwd als zijnde het gevolg van een onevenwichtigheid in het principe van eenheid, tawhid (er is een samenhang tussen al wat geschapen is) en/of een onevenwichtigheid tussen de basiselementen vuur, lucht, water, aarde uit de humoraalpathologie. Behandelingen bestaan onder andere uit geneesmiddelen (kruiden), chirurgie en psychotherapie.
3. Het soefisme. Deze stroming legt vooral de nadruk op de mystieke en esoterische aspecten. De mens is afgedwaald van zijn ware wezen. Hij zit gevangen in een droom. Ziekte is een gevolg van deze dwaling. De behandeling bestaat uit gebedsmeditatie (dhikr), die individueel of collectief kan worden uitgevoerd.

In de islamitische landen bestaat een breed scala aan geneeswijzen. Deze geneeswijzen zijn een mengeling van elementen uit bovenstaande stromingen geënt op lokale tradities en gewoonten. Er bestaat geen specifieke Marokkaanse of Turkse traditionele geneeskunst. De hier genoemde grote lijnen vindt men terug in alle islamitische landen, al naar gelang de lokale culturele verschillen, ieder met hun eigen variaties.
In Nederland wonen naar schatting 400.000 moslims. De grootste groep bestaat uit Marokkanen en Turken. De traditionele geneeswijzen die binnen deze islamitische wereld worden toegepast, worden aangeduid met islamitische geneeswijzen. De informatie over deze geneeswijzen is grotendeels verkregen door het werk van Hoffer (1991), Islamitische geneeswijzen in Nederland.

Filosofie
Men onderscheidt in het algemeen twee soorten oorzaken van ziekten.
1. Natuurlijke ziekten. Dit zijn ziekten of ongevallen waarvan een directe oorzaak gemakkelijk is vast te stellen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld huidaandoeningen, dierenbeten, botbreuken enzovoort.
2. Bovennatuurlijke ziekten. Men denkt aan bovennatuurlijke ziekten wanneer een ziekte lang aanhoudt, of zonder aanleiding optreedt. Ook wanneer iemand of een gezin herhaaldelijk door ziekte of onheil wordt getroffen, denkt men hieraan. Oorzaken van bovennatuurlijke ziekte schrijft men toe aan magie, het boze oog of boze geesten. Kort zal worden stilgestaan bij deze drie aspecten.
- Magie (buyu). Bij magie gaat men ervan uit dat bepaalde rituele handelingen een geneeskrachtige werking hebben. Magie kan echter ook in negatieve zin gebruikt worden. Deze zogenaamde zwarte magie (suhur) kan men bedrijven door bezweringen, het uitspreken van bepaalde formules of teksten. Ook kan aan het voedsel of het drinken van het slachtoffer een bepaalde substantie worden toegevoegd (tukal). Magische praktijken zijn vaak gericht op een bepaald effect; het verstoren van een liefdesrelatie, iemand gek maken, iemand impotent maken. Men kan zich tegen deze vormen van magie beschermen met amuletten (hirz).
- Het boze oog (nazar). Het boze oog heeft te maken met jaloezie. Iedereen kan met het boze oog kijken, jaloers zijn. Vooral mensen met blauwe en groene ogen en blond haar zouden vaak het boze oog gebruiken. Slachtoffers zijn uiteraard de mensen die succesvol, rijk, aantrekkelijk of gezond zijn. Ter preventie van het boze oog draagt men amuletten en medaillons. Men kan ook spugen of kloppen op hout.
- Boze geesten (djinns). Djinns (in Turkije cins) leven onder de grond of in de lucht. Meestal zijn ze onzichtbaar, maar ze kunnen zich ook manifesteren in een dier of een mens. Djinns hebben hun eigen cultuur, die vergelijkbaar is met een menselijke samenleving. Djinns houden zich bij voorkeur op bij water, toiletten, grotten, donkere plaatsen.
Djinns zijn snel boos, wraakzuchtig en kwaadaardig. Ze kunnen in dromen verschijnen, maar men kan ze ook oproepen. Djinns kunnen ziekte veroorzaken doordat ze een klap geven (madrub) met als gevolg bijvoorbeeld een verlamming, blindheid, doofheid. Djinns kunnen ook bezit van iemand nemen (maskun). Uitingen hiervan zijn bewusteloosheid, epilepsie en verwardheid.
Om zich tegen djinns te beschermen kan men een amulet dragen, een bepaalde formule uitspreken, bepaalde stoffen (zout, wierook, teer, benzine) bij zich hebben omdat djinns niet tegen de geur kunnen, een rood lint aan het bed binden, slapen met de koran onder het kussen.

Diagnostiek
Voor de diagnose baseert de fqih (traditionele Marokkaanse genezer) zich op de symptomen van de ziekte of op berekeningen die hij uitvoert met de letterwaarden van de voornaam van de zieke. Het resultaat van de berekeningen geeft aan waaraan de ziekte te wijten is: magic, het boze oog of djinns. Ook weet de fqih soms op welke dag een djinn heeft geslagen. Op grond hiervan weet hij welk koranvers hij moet gebruiken om de zieke te genezen. De volgende vormen van diagnostiek kunnen worden genoemd:
- Het gesprek. De genezer vraagt naar fysieke en psychische symptomen en betrekt ook sociale overwegingen bij zijn diagnose. Zo kan het van belang zijn of iemand een vijand heeft, of hij rijk is. Dit geeft aanwijzingen voor bijvoorbeeld het boze oog of zwarte magie. Als de vervolgens voorgestelde therapie effectvol is, is dat de bevestiging van de diagnose.
- Koran-recitatie. Een andere diagnostische techniek bestaat uit het reciteren uit de koran. De reactie van de patiënt op de passages geeft aanwijzingen voor de oorzaak van de ziekte. Als de patiënt gaat huilen, heeft de ziekte met het boze oog te maken. Krijgt de patiënt de slappe lach, dan zijn er djinns in het spel.
- Loodsmelten. In een kom met water die boven de patiënt wordt gehouden, giet men gesmolten lood. De figuur die op deze wijze ontstaat, geeft aanwijzingen over de oorzaak en behandeling van de ziekte. Soms wordt het loodsmelten ook als behandeling gebruikt. De genezer schrijft dan een tekst op een stuk lood. Thuis smelt de patiënt het lood en giet dat in het water. Het inademen van de lucht of zich wassen met het water zou kwade geesten verjagen.
- Oproepen van geesten. De patiënt wordt onder hypnose gebracht. Middels de gehypnotiseerde persoon worden geesten opgeroepen. Dit kunnen djinns zijn, maar ook nog levende mensen. Tijdens de hypnose wordt gesproken over situaties die eventueel de oorzaak van de ziekte kunnen zijn. Geesten kunnen over deze situatie met elkaar communiceren en de genezer probeert op deze wijze het probleem te analyseren en op te lossen. Verscheidene mensen kunnen bij een dergelijke sessie worden betrokken.
- Helderziendheid. Sommige genezers zijn helderziend of anderszins in staat op grond van paranormale begaafdheid of intuitie te diagnostiseren wat de oorzaak is van een ziekte of probleem.

Therapie
Bij de behandeling staan twee begrippen centraal. Ten eerste de kracht van het kwade, het onheil; dit heet: bas. Deze kracht manifesteert zich in de duivel (Shitan), het boze oog, djinns en zwarte magie. Ten tweede de positieve kracht: bakara. Deze zegenbrengende kracht kan men op verschillende manieren verkrijgen: a. door overerving; in het bijzonder nakomelingen van de profeet Mohammed (sharifa) zijn hiermee begaafd; b. door heiligen van de islam; zij genieten verering bij hun graftombes; c. door persoonlijke verdiensten; d. een laatste vorm van bakara bevindt zich in koranteksten, vrome gebeden maar ook in water waarin de inkt waarmee teksten zijn geschreven, is opgelost. Bakara is overigens overdraagbaar, het kan wegvloeien.

Er bestaan vele beroepen op het terrein van de traditionele islamitische geneeswijzen. De bekendste is de fqih in Marokko en de hodja in Turkije. Hij is de beoefenaar van de magie (hecma). Hij tracht geesten gunstig te stemmen bij geboorten, feesten en andere gebeurtenissen. Hij vervaardigt amuletten, drijft geesten uit en kan elke ziekte behandelen.
Naast de fqih is er de sharif die zich bezighoudt met het behandelen van ziekte. De sharif beschikt over bakara omdat hij afstamt van de profeet of omdat hij uit een belangrijke sharif-familie komt. De behandeling van de sharif bestaat uit het delen van speeksel of voedsel (brood, couscous) met de zieke. Soms gebruiken zij rituele technieken als branden, offeren of bloed afnemen op specifieke lichaamspunten.
De derde persoon die belangrijk is in de traditionele geneeskunde, is de beoefenaar van de kruidengeneeskunde (atar). Sommige van de kruiden worden gebruikt voor excorcistische rituelen.

Naast bovengenoemde traditionele genezers bestaan er de religieuze broederschappen. Zij zijn een uitwerking van het soefisme (in het Frans heet dit maraboutisme). Er is een strak hiërarchische organisatie, aan het hoofd staat de mizwar. Hij is meestal de oudste mannelijke afstammeling van een heilige. Er is een strenge gedragscode. Men heeft wekelijkse bijeenkomsten met litanieën, gebeden en ceremoniële danspartijen. Sommige genootschappen zijn gespecialiseerd in het genezen van zieken en het uitdrijven van demonen.

Bij behandelingen kunnen, voor zover ze nog niet aan de orde zijn geweest, amuletten worden toegepast. Deze kunnen voorkomen in de vorm van papiertjes waarop met de hand geschreven teksten staan. De tekst bestaat uit passages uit de koran, getallenreeksen of esoterische symbolen. De papiertjes kunnen verpakt in leer, plastic of blik op het lichaam worden gedragen.
Excorcisme. Excorcisme vindt plaats door middel van rituele handelingen, trancetoestanden en het gebruik van kruiden (bijvoorbeeld aluin en fenegriek). Deze excorcistische rituelen vinden vooral plaats in de religieuze broederschappen.
Opdrachten. Als de geest te sterk is, kan uitdrijving ook plaatsvinden door een soort werk-relatie met een djinn te creëren. Dit resulteert in het over geruime termijn verrichten van opdrachten. Deze kunnen bestaan uit: het brengen van offers, het branden van wierook, het dragen van een bepaalde kleur, het maken van pelgrimstochten, het bijwonen van extatische dansen.
Drinken van teksten. Teksten worden met inkt op papier geschreven. Het papier wordt in het water gelegd. Het water met de opgeloste inkt moet op gezette tijden door de zieke gedronken worden.
Opsnuiven van teksten. Teksten worden (vaak met kruiden) op gloeiend houtskool verbrand. De zieke moet dan de rook daarvan inademen.
Belezen. Bepaalde verzen uit de koran worden voorgelezen. Men kan deze teksten na het lezen over de zieke blazen, of uitspreken boven een touw met bepaalde lengte. Er zijn handleidingen die precies aangeven welke korantekst bij buikpijn, welke bij impotentie, enzovoort moet worden gelezen.
Gesprekken. Langdurige gesprekken tussen fqih en patiënt worden eveneens als therapie aangewend. Deze gesprekken kunnen ook plaatsvinden met andere familieleden samen.
Heiligenverering (maraboutisme, evliya). In de heiligenverering staat de graftombe (gubba) van de heilige centraal. De heilige beschikt via zijn graftombe over bakara. De graftombes worden beheerd door afstammelingen van de heiligen. Er worden individuele en collectieve bedevaarten gemaakt naar graftomben.
Magnetiseren. Genezers houden hun handen boven de patiënt, soms boven de zieke plek, en brengen op deze wijze energie over naar de zieke (zie hoofdstuk Paranormale geneeswijzen).
Aard van de klachten. Alle soorten aandoeningen worden behandeld. In Nederland zal het in de praktijk vooral gaan om aandoeningen waar men in de reguliere geneeskunde geen raad mee weet. Dit zullen vooral psychogene klachten en klachten met een sociaal-culturele achtergrond zijn.

Literatuur
Cleef, A. van, Vreemde praktijken, NRC Handelsblad, 3 sept. 1988.
Hoffer, C.B.M., Islamitische geneeswijzen in Nederland, Faculteit sociale wetenschappen, Leiden 1991.
Lamoen, G.J. van, Paranormale geneeswijzen en sjamanisme, Prana 1983, 33, pp. 57-61.
Stephen, H.J.M., Lexicon van de winti-kultuur, De West, zonder jaartal.

terug naar de Inhoud

5. Voedingstherapie - Vegetarisme

Volgens de Internationale Vegetarische Unie mag een ieder die zich om principiële reden onthoudt van voedingsmiddelen die afkomstig zijn van gedode dieren, zich vegetariër noemen. Onder dieren worden daarbij verstaan: zoogdieren, vogels, vissen, schaal- of weekdieren. Ook vetten van deze dieren afkomstig worden niet gegeten.
Binnen het vegetarisme kan men twee groepen vegetariërs onderscheiden:
- de lacto-vegetariërs, die geen voedingsmiddelen eten die afkomstig zijn van geslachte dieren,
- de veganisten, die bovendien ook geen melk- en eierprodukten eten.

Het dragen van bont en leer wordt door de meeste vegetariërs afgewezen. Veganisten zijn veelal absoluter in deze afwijzing. Zij weigeren ook vaak het gebruik van bijvoorbeeld honing, niet-synthetische borstels en dergelijke. Opgemerkt dient te worden dat vegetarisme in feite geen voedingstherapie is, maar een vorm van voedingsgedrag.

Zeer uiteenlopende motieven kunnen ten grondslag liggen aan het vegetariër zijn. - Het eerste motief is, dat vrijwel alle vlees vergiftigd is met hormonen en antibiotica. Wild gevogelte is de enige uitzondering. Vlees en vleesprodukten bevatten giftige afvalstoffen zoals cholesterol en purinen, waarvoor het lichaam zich moet inspannen om deze te verwijderen. Deze en andere argumenten worden aangehaald om vegetarisch te eten uit gezondheidsoverwegingen. (466)
- Het tweede motief is, dat de vegetariër het onjuist vindt dat het dier moet lijden en gedood moet worden ten behoeve van de mens.
- Een derde motief is, dat het wereldvoedselprobleem samenhangt met de consumptie van vlees. Om één kilo dierlijk eiwit te krijgen, zijn zeven kilo plantaardige eiwitten nodig. Men heeft uitgerekend, dat - door het achterwege laten van de vleesconsumptie - de totale wereldbevolking gevoed zou kunnen worden met de huidige mogelijkheden. Het eten van vlees is mondiaal gezien dan ook een elitaire zaak.
- Als vierde motief geldt de bio-industrie en de aanverwante praktijken die het dier tot fabrieksprodukt maken. Het is een ethisch motief, dat zich kant tegen de manier van fokken, transporteren en slachten van dieren. De bioindustrie levert bovendien allerlei afvalprodukten die het milieu verontreinigen. Ook doen deze bedrijven een beroep op onze toch al schaarse energiebronnen.
- Verder kunnen godsdienstige motieven de grondslag vormen voor een vegetarische voeding. We zien dit bijvoorbeeld bij sommige hindoeïstische en boeddhistische groepen. Door sommigen wordt ook gewezen op de zuiverende werking op de geest, wanneer men vlees weglaat uit het menu. In dit verband wordt dan vaak gezegd dat zeer veel grote namen uit het verleden zich vegetarisch voedden: Pythagoras, Voltaire, Rousseau, Tolstoi, Schweitzer, Einstein en vele anderen.

Door vegetariërs wordt vaak gewezen op het feit, dat de mens, historisch gezien, pas recentelijk is overgegaan tot het doden en eten van dieren. Zij wijzen erop dat de lichaamsbouw van de mens nog steeds aangeeft, dat hij in feite een planteneter is. De maal- en snijtanden van de kaak, de lengte van de darm, de wijze van drinken, de wijze van transpireren geven alle aan dat de mens eerder een planteneter is dan een vleeseter. Ook in de recentere geschiedenis is gebleken dat menselijke voeding voornamelijk plantaardig was. De Grieken en Romeinen aten grotendeels vegetarisch. Tijdens het verval van het Romeinse rijk werd het gebruik van vlees en gevogelte in hogere kringen steeds meer gebruikelijk. In onze landen werd tot voor de 19e eeuw door de gewone bevolking ook nauwelijks vlees gegeten.
Thans is het zo dat ongeveer 70% van de wereldbevolking goeddeels vegetarisch leeft en de overige 30% dierlijke produkten eet.

De geschiedenis van het huidige vegetarisme begint in 1840, toen de Fransman Gleizes het boek La Thalysie publiceerde. Dit boek werd het basisboek van het vegetarisme. Het woord vegetarisme (vegetare: opwekken tot levenslust/weerkracht) werd overigens pas in 1847 in Ramsgate door de English Vegetarian Society geïntroduceerd. In Nederland werd in 1894 de Nederlandse vegetariërsbond opgericht. In de jaren twintig was het vooral Martine Wittop Koning die door haar boeken met verantwoorde vegetarische recepten het vegetarisme steunde. In dit verband mag ook ir. Felix Ortt, de eerste redacteur van de Vegetarische Bode, als propagandist van het vegetarisme worden genoemd. Thans telt de Nederlandse vegetariërsbond 4500 leden. De belangstelling voor het vegetarisme is sterk groeiende. (467)

Van medische zijde werd aanvankelijk steeds gewezen op het gevaar van voedingsdeficiënties (met name calcium en vitamine B12). Door een verantwoorde voedselkeuze blijken tekorten aan voedingsstoffen in de praktijk niet vaker voor te komen bij vegetariërs dan bij niet-vegetariërs. Steeds meer onderzoeksgegevens wijzen zelfs in de richting, dat vegetarische voeding gezonder is dan de gemiddelde voeding van de niet-vegetariër. Vegetariërs hebben een lager cholesterol-, triglyceride- en ureumgehalte in hun bloed, hun gewicht is gemiddeld lager dan dat van niet-vegetariërs. Reumatische klachten, hartinfarcten, diverticulitis, blinde-darmontstekingen, dikke-darmkanker en voedselvergiftigingen komen minder vaak voor bij vegetariërs dan bij niet-vegetariërs. Mede door de publikatie van dit soort gegevens lijkt het gezondheidsmotief om voor een vegetarische voeding te kiezen meer aanhangers te krijgen.

terug naar de Inhoud

6. Yoga-therapie

Inleiding

Het woord 'yoga' komt uit het Sanskriet. Het wordt op verschillende manieren vertaald. Het woord hangt etymologisch samen met het Nederlandse woord juk en het Latijnse iungo (vgl. conjunctie), in het Frans joindre. Het woord yoga betekent dan ook vereniging, verbinding, eenheid. Dit hoofdstuk heet yoga-therapie. Dit suggereert, dat yoga een behandelingsmethode is voor de zieke mens. Voor een deel is dit juist. Yoga is echter in de eerste plaats een levenswijze die leidt tot zelfkennis. Het is een systeem van lichamelijke en psychische concentratiemethoden om tot een hoger bewustzijn te komen. Zelfopvoeding en discipline van het denken, het gevoel en het fysieke lichaam zijn daarbij noodzakelijk.
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de geneeskundige aspecten van yoga. Daarbij dient opgemerkt te worden, dat yoga vooral als een vorm van preventieve geneeskunde onze aandacht vraagt. Daarnaast kan een groot aantal patiënten met klachten geholpen worden door, onder deskundige leiding, yogaoefeningen te doen.

Geschiedenis
Het ontstaan van yoga is niet gebonden aan een bepaalde tijd of aan een bepaalde persoon. Door opgravingen weet men, dat bepaalde meditatiehoudingen reeds in de Mohengo-daro-beschaving in Zuid-India (4000 jaar voor Christus) gebruikelijk waren. In de oudste Indo-Europese geschriften, de Veda's (2000 jaar voor Christus), zijn aanwijzingen te vinden voor het bestaan van een yoga-traditie. Ook in de Oepanisjads, die voorschriften geven over godsdienstige gebruiken en esoterische wijsbegeerte uit de tijd van de Veda', en in de Mahabharata, een epos uit Voor-Indië dat 200.000 regels telt, worden aanwijzingen gegeven voor het beoefenen van yoga.
Omstreeks 400 na Christus werd de Yoga-sutra geschreven. Dit boek, waarvan Patanjali de auteur is, is tot op heden het standaardwerk voor de yogabeoefenaar. Door mondelinge overlevering en door toeneming van het inzicht in het wezen van de mens, groeide de yoga uit tot een compleet systeem van levenswijsheden. In de 13e eeuw hebben verschillende schrijvers het geheel aan verworvenheden overzichtelijk gemaakt. De werkelijk belangrijke zaken bleven echter een kwestie van mondelinge overlevering.
Tijdens de afgelopen eeuwen zijn er steeds meer overleveringen vrijgegeven voor algemeen gebruik. Steeds meer publikaties verschenen. Ook het Westen kreeg belangstelling voor deze oosterse wetenschap. In de jaren vijftig en zestig kwam de grote stroom sympathisanten, vooral jongeren, uit het Westen pas goed op gang. De Beatles hebben ertoe bijgedragen dat yoga in Europa en Amerika algemene bekendheid kreeg. In Nederland is de yoga vooral bekend geworden door Saswitha, die in 1947 een yoga-instituut oprichtte. In 1957 kwam de Stichting Yoga Nederland, thans Stichting Yoga en Vedanta, tot stand. De grote animator voor de organisatie was de Baarnse arts Rama Polderman. Behalve de twee hier genoemde groepen yoga-beoefenaars zijn er tientallen andere centra in Nederland waar yoga-beoefening vanuit weer andere standpunten plaatsvindt. Thans vindt men in ons land een 300-tal leraren die lessen geven aan belangstellenden, meestal groepsgewijs. Ongeveer 150 yoga-leraren zouden yoga als therapie toepassen. De lessen zijn dan soms individueel en vinden voor een deel op dokters-indicatie plaats.

Filosofie
Yoga is de praktische kant van de Indische vedanta-filosofie. Het doel van yoga is de herkenning van de mens in zijn diepste essentie. Door de yogaoefening zal de beoefenaar ervaringen opdoen met het lichaam, de ziel en de geest. Deze ervaringen staan niet los van elkaar. De ontwikkeling op één gebied kan een verheffing op de andere gebieden tot gevolg hebben.
Men onderscheidt verschillende vormen van yoga, die elk een eigen gebied van het menselijk wezen tot ontwikkeling brengen. Patanjali bracht de verschillende vormen te zamen in één systeem, hetwelk hij yogadarsana noemde. Acht stappen scheiden de mens, aldus Patanjali, van het zogenaamde bovenbewustzijn, het doordringen van het diepste wezen van de mens:
Yama. Dit zijn een aantal 'onthoudingen' die gericht zijn op het beheersen van de menselijke activiteiten. Het zijn een soort regels voor sociaal gedrag. Voorbeelden hiervan zijn: geweldloosheid en eerbied voor het leven, waarheidszin (geen leugens of omkoopbaarheid) , kuisheid (afwezigheid van erotische opwinding), armoede en eerbied voor andermans bezit. Het bovenstaande wordt ook wel aangeduid als karma-yoga.
Niyama's. Dit zijn een aantal deugden zoals: reinheid (zowel lichamelijk als geestelijk), tevredenheid (kalmte en blijmoedigheid, onafhankelijk van de 'speldeprikken van het leven', zelfbeheersing (woorden, gedragingen en gedachten mogen nooit de perken van een zekere ingetogenheid te buiten gaan), zelfstudie en zelflennis (geleidelijke bewustwording van zijn eigen wezen) en ten slotte gehechtheid en zelfovergave aan God. De deugden die men vindt in de niyama worden ook wel aangeduid met bhakti- en jnanayoga. Het zijn respectievelijk geestelijke voorwaarden en filosofische inzichten, die nodig zijn om de volgende stappen in de yoga-hiërarchie te kunnen maken.
Asana's. Dit zijn lichaamshoudingen. De houdingen dragen ertoe bij de geest te kalmeren, terwijl ze tegelijkertijd het lichaam versterken. De asana's vormen een onderdeel van de hatha-yoga. Pranayama. Dit zijn oefeningen voor het reguleren van de ademhaling. Het beheersen van een juiste ademtechniek geeft de mogelijkheid de energie uit de lucht (prana) optimaal te benutten. Ook pranayama vormt een onderdeel van de hatha-yoga.
Pratyahara. Deze stap houdt in de beheersing van het zintuiglijke. Men leert zich niet af te laten leiden door allerlei prikkels (introspectie van het bewust zintuiglijke voornemen). Met pratyahara is het mogelijk de zintuigen uit de wereld terug te trekken.
Dharana. Dit is de concentratie van het denken. Het leren om chaotisch door elkaar lopende gedachten op een punt te concentreren.
Dhyana. Deze stap op de koninklijke weg betekent meditatie. De mens verdiept zich in een innerlijk onderwerp, dat hij geheel in zich opneemt. Er is daarbij sprake van een totale overgave aan het meditatie-onderwerp. Door de naar binnen gerichte blik versmelt men als het ware met het onderwerp.
Samadhi. Dit is de achtste en laatste stap: de contemplatie en inleiding tot verlichting. Het subject-objectverschil is opgeheven. De geest is gezuiverd van verstrooiing en illusies en een diepe kennis van zichzelf ontstaat.

De eerste vijf stappen worden ook wel aangeduid als kriya-yoga. De stappen dienen om los te raken van het materiele om daarna zonder belemmeringen aan de fase van de concentratie te beginnen. De laatste drie stappen, concentratie, meditatie en contemplatie, noemt men raja-yoga. Elk van deze stappen kan ook afzonderlijk leiden tot het bereiken van het hoogste doel in de yoga, de volkomen zelfkennis. Al naar gelang de aanleg en bekwaamheid van de beoefenaar zal hij/zij een van de genoemde stappen kiezen om zijn doel te bereiken.
Selva Raja Yesudian zegt in zijn boek Sport en yoga, dat het verstandig is voor de westerling met de hatha-yoga te beginnen. Rama Polderman wijst op het feit, dat de hatha-yoga minder resultaat oplevert als deze niet wordt voorafgegaan of gecombineerd met yama en niyama. In het algemeen wordt in het Westen onder yoga verstaan de lichamelijke yoga oftewel de hathayoga.
Matsus definieert de hatha-yoga als volgt: 'Zij (de yoga) heeft de beheersing van het lichaam en van de levensenergieën ten doel, teneinde het fysieke beletsel weg te nemen voor de andere vormen van yoga. Het doel ervan is een volmaakt evenwicht van de organische functies te verzekeren.' Het doel is dus een optimale lichamelijke conditie te verkrijgen om een optimale geestelijke ontwikkeling mogelijk te maken.
De hatha-yoga is dan ook gericht op een fysiologische harmonie in het lichaam. Als deze niet aanwezig is bij de beoefenaar, kan hij deze verkrijgen door het doen van de hathayoga-oefeningen. Wanneer de hatha-yoga-beoefenaar reeds gezond is, kunnen de oefeningen het lichaam gezond houden en vrijwaren van ziekte.
Prana. De levensenergie wordt prana genoemd. Prana is niet alleen energie, het is ook informatie. Prana wordt soms koendalini genoemd. Koendalini is echter meer dan prana, koendalini is prana in beweging, dynamisch prana.

Chakra's. Een belangrijke plaats in de filosofie van de yoga is geruimd voor de zogenaamde chakra's. Chakra's zijn centra voor levensenergie. Deze centra hebben hun zetel in het etherisch lichaam. Helderziende mensen nemen de chakra's waar als wielvormige energiewervelingen. De chakra's dienen als poorten en opslagplaats van levensenergie (prana).

chakra's orgaan(systeem) kleur Sanskriet
kruinchakra epifyse/hersenen stralend wit sahasrara
voorhoofdchakra hypofyse/keel zeegroen ajna
keelchakra schildklier/longen pupergrijs vishuda
hartchakra thymus/bloedsomloop oranjerood anahata
zonnevlecht maaglever/zenuwstelsel blauwgroen manipura
bekkenchakra genitaalstelsel vermiljoen swadistana
basischakra urinewegen karmozijn muladara

Men onderscheidt 7 hoofdchakra's en 4 nevenchakra's. De chakra's liggen in de mediaanlijn en zouden overeenkomen met bepaalde autonome zenuwcentra. De bekendste daarvan is de plexus solaris, die correspondeert met manipura chakra. Voorts staan de verschillende chakra's in relatie met bepaalde delen van het lichaam (zie schema). De chakra's zijn normaal aan het bewustzijn onttrokken. Door middel van hatha-yoga kunnen de centra bewust gemaakt en beheerst worden.

De yoga-anatomie spreekt verder over 2 energiekanalen, nadis geheten. Het ene kanaal wordt pingala-nadis genoemd en het andere ida-nadis. Ze verlopen afwisselend rechts en links van de wervelkolom, naar het meest distale deel van de wervelkolom.
Ida-nadis vervoert voornamelijk negatief geladen energie, ook wel lunaire energie genoemd. Deze stroom is vrouwelijk en koud van karakter, ze reguleert vooral de vochthuishouding in het lichaam. Als ze in werking is, is het reukzintuig zeer gevoelig. Ida is de heerser over de negatieve polen van het lichaam. Dit zijn voornamelijk de linker, de onderste en de achterste helft van het lichaam.
Pingala-nadis begint achter in het rechter neusgat en slingert zich spiegelbeeldig aan de ida-nadis naar beneden. Deze energiestroom vervoert voornamelijk positief geladen energie, ook wel solaire energie genoemd. Deze stroom is mannelijk, actief en warm van karakter. Pingala-nadis beheerst de positieve polen van ons lichaam. Dit zijn: de rechter kant, het bovenste deel en het voorste deel van het lichaam.
Als pingala erg actief is, is ida passief en omgekeerd. Als pingala overheerst, zullen er bepaalde lichamelijke en geestelijke eigenschappen naar voren komen. Is ida overheersend, dan kan men andere somatische en psychische eigenschappen waarnemen. Op de plaatsen waar pingala en ida gezamenlijk de meridiaanlijn kruisen, liggen de chakra's. Er is nog een derde kanaal, sushumna genoemd. Het loopt van het verlengde merg door de canalis centralis van het ruggemerg naar het os coccygis (stuitbeentje). Hier ontmoeten ida-nadis, pingala-nadis en sushumna elkaar.
Er stroomt energie door sushumna als ida en pingala even sterk zijn. Gelijktijdig sturen ze dan hun energie naar beneden en vullen sushumna met energie. Deze energie heeft in tegenstelling tot pingala (positief) en ida (negatief) een neutraal karakter. De energiestroom heeft de kracht, de mens tot de hoogste ontplooiing te brengen. Sushumna is de drager van het leven.
Het zal duidelijk zijn dat bovenstaande denkbeelden sterke overeenkomst vertonen met het vegetatieve zenuwstelsel, waarbij het tegengestelde karakter van sympathisch en parasympathisch systeem optimaal dienstbaar is voor het lichaam als de twee systemen in harmonie functioneren. Ook dient hierbij gedacht te worden aan de samenhang tussen het vegetatieve zenuwstelselen de endocriene klieren.
De chakra's liggen dus op de kruispunten van de nadis. In deze chakra's kan de energie geblokkeerd zijn. De yoga-houdingen en de beheersing van de ademhaling maken de energie van de chakra's bruikbaar voor de mens. Dit maakt het mogelijk het evenwicht in de mens (lichamelijk en geestelijk) te herstellen of in geval van reeds bestaande gezondheid, dit evenwicht stabieler te maken. De energie (prana) moet op een zo goed mogelijke manier door het lichaam worden gebruikt.

Ziekte. Ziekte ontstaat, wanneer een van de twee energiestromen pingala-nadis of ida-nadis het overwicht krijgt. Sushumna wordt dan niet van energie voorzien. Op basis van deze gedachten verdeelt men de ziekten in positieve en negatieve ziekten. Positieve ziekten gaan in het algemeen gepaard met koorts. De positief geladen energie heeft de overhand. Voorbeelden zijn: longontsteking, amandelontsteking, tyfus, roodvonk. Negatieve ziekten zijn tuberculose, chronische ontstekingen, allergische aandoeningen, maagzweren, kanker en depressies. Door een tekort aan positief geladen energie is de weerstand van het lichaam verlaagd en ontstaat ziekte. Ook zijn er gemengde ziekten zoals malaria, waarbij positief en negatief geladen energie wisselend domineren.
Het organisme streeft voortdurend naar een evenwicht. Als het lichaam door sterke afkoeling in een negatieve toestand geraakt, zal het weinig weerstand hebben tegen bacteriën en er ontstaat een ontsteking. Het organisme reageert daarop met een positieve stroming, die koortsverschijnselen opwekt. Het evenwicht van de positieve stroom compenseert de negatieve toestand, en het lichaam zal zich weer herstellen.
Een yogi zal echter in staat zijn, door oefening ingeval van een dreigende negatieve toestand (bijvoorbeeld enorme koude) meteen zoveel positieve kracht te ontwikkelen, dat het organisme niet uit evenwicht raakt, maar gezond blijft. Wanneer er reeds sprake is van een storing in het evenwicht tussen positieve en negatieve stroming, zal men door yoga-oefeningen in staat zijn de disharmonie te herstellen.
Een ander aspect van de polariteit der energieën is, dat de energie die zich op geestelijk gebied uit, positief geladen is. Het is de energie die het leven geeft. De energie die zich concentreert op lichamelijk gebied, is negatief geladen. Het is de energie die het leven draagt. Zolang de positieve en de negatieve pool met elkaar in evenwicht zijn, bestaat er gezondheid. Zodra het zelfbewustzijn zich eenzijdig richt op het geestelijke of het lichamelijke, ontstaat er ziekte.

Hatha-yoga leert de beoefenaar de wetten van de gezondheid kennen, zodat hij optimaal gebruik kan maken van de levenskracht. Degene die de wetten naleeft, blijft gezond. Om dit te bereiken, moet men echter met alle openbaringen van de levenskracht vertrouwd raken. Men moet leren met de energieën op een juiste wijze om te gaan. Deze mogelijkheid bestaat door het beoefenen van hatha-yoga. Yesudian (1976) beschrijft hatha-yoga als het leren kennen van het eigen lichaam op zodanige wijze dat men niet alleen met het verstand weet waar het hart is, maar ook met het eigen bewustzijn in het hart kan komen. Door het bewust leren ervaren van contouren en bewegingen van het hart is men in staat het te voelen als 'ik ben het hart'. Hetzelfde geldt voor andere organen tot in de kleinste details van het lichaam.
Een volgende stap bestaat uit het afhankelijk maken van deze organen van de wil. Men kan daarmee deze organen als het ware leren bestuderen. De betekenis van het woord hatha-yoga geeft de essentie reeds aan. Ha betekent zon, positieve stroom, en tha betekent maan, negatieve stroom. De hatha-yoga kent 3 aspecten: de asana's of lichaamshoudingen, pranayama of beheersing van de adem en de bewustzijnsbeheersing. Deze zullen verderop in dit hoofdstuk worden besproken.

Er zijn twee grootheden waarover men frequent leest en die in nauwe relatie staan tot hetgeen hier besproken is. Dit zijn de zen-filosofie en de transcendente meditatie. Verder zal hieronder worden ingegaan op de stroming die slechts zeer zijdelings met yoga te maken heeft: ritmofosfenisme.
Zen-fiosofie. Deze filosofie is gebaseerd op uitspraken van Boeddha. Het zen-boeddhisme ontwikkelde zich aanvankelijk in China. In de 17e eeuw werd deze filosofie in Japan ingevoerd. Zen (vanuit Japan) heeft zijn invloed gehad op verschillende maatschappelijke gebieden, zoals: kunst, sport, samurai (gevechtstraining), bloemschikken en gezondheidszorg. Wat betreft dit laatste gebied is vooral de zen-meditatie bekend geworden. De meditatieoefeningen zijn gericht op de verlichting. Een ander stuk zen-filosofie heeft betrekking op de lichaamshoudingen. Men gaat daarbij uit van 'hara' dit is 'het dragende midden', de buik.
Er zijn volgens zen twee verkeerde houdingen. De ene is een te grote verkramping (spanning) en de andere een te veel zich laten gaan (slapte). De juiste houding vindt men als men het juiste zwaartepunt heeft, en dat is hara. Slechts vanuit dit zwaartepunt kan men volledig in de wereld zijn. In elke houding, of dit nu liggen, zitten of staan is, dient het zwaartepunt in de buik te liggen. Bij sommige mensen ligt het zwaartepunt in de borst, bij anderen ligt het in het hoofd (intellectuele overprikkeling), bij weer anderen ligt het te laag (uitgezakte depressieve mensen). Ontspanning zowel lichamelijk als geestelijk kan bereikt worden door verplaatsing van het zwaartepunt naar hara.

Transcendente meditatie. De transcendente meditatie is verwant aan yoga, met name de eeuwenoude raya-yoga. Transcendente meditatie is een mentale ontspanningstechiek, die tweemaal daags twintig minuten beoefend wordt met het doel integratie en groei van de persoonlijkheid te bevorderen. De methode die door de natuurkundige en filosoof Maharishi Mahesh Yogi in het Westen wordt verspreid, bestaat uit een afwisseling van rust en activiteit en is daarom op zijn plaats in het leven van de (over)actieve westerling. De beoefenaar krijgt een persoonlijke instructie, een speciaal voor hem geselecteerde mantra (een woord dat tijdens de meditaties steeds moet worden herhaald) en de techniek hoe men deze mantra moet gebruiken.
Door beoefening van transcendente meditatie kan de geest steeds fijnere niveaus van het denken ervaren, totdat het denken wordt overschreden en de geest in direct contact komt met de bron van de gedachte, een onuitputtelijk reservoir van rust. Door deze geestelijke rust komt ook het lichaam tot een diepe rust, waardoor spanningen en vermoeidheid kunnen worden opgelost.
Transcendente meditatie wordt beschouwd als een basisgezondheidstechniek die rust verschaft, waardoor een genezingsproces in gang kan worden gezet. Het is een middel om spanningen en angst te verminderen. De nadelige invloed die stress heeft op de geestelijke en lichamelijke gezondheid, wordt door regelmatige beoefening van transcendente meditatie geleidelijk geneutraliseerd.
Volgens sommige onderzoekers treedt er tijdens de meditatie een verschuiving op binnen het autonome zenuwstelsel. Het accent in het lichaam wordt verplaatst van het sympathische naar het parasympathische deel van het onwillekeurige zenuwstelsel. Overigens zijn de gezondheidseffecten van het transcendente meditatieprogramma geen hoofddoel, maar een plezierig gevolg van de techniek. Het belang van de techniek ligt vooral in haar preventieve werking.
Men spreekt over het Transcendente Meditatie (TM)-programma. Hiertoe behoren de transcendente meditatietechniek en de transcendente meditatie Siddhi-technieken. Met deze laatste technieken kan men desgewenst zijn meditatieprogramma uitbreiden, nadat minimaal een half jaar de transcendente meditatietechniek beoefend is. De technieken zijn het praktische aspect van een wetenschap die genoemd wordt de Wetenschap der Creatieve Intelligentie.

Diagnostiek
In de yogaleer beschikt men niet over specifieke diagnostische methoden. Wanneer een patiënt therapeutisch met yoga wordt behandeld, is het wenselijk dat de arts hiervan op de hoogte is. Veel patiënten worden door de huisarts verwezen en geven de yoga-leraar de gegevens van de huisarts.

Therapie
De hatha-yoga-therapie bestaat uit drie delen: bewustzijnsbeheersing, ademregeling (pranayama) en lichaamshoudingen (asana's). Deze drie delen moeten samen beoefend worden. De bewustzijnsbeheersing kan men niet oefenen zonder een goede lichaamshouding aan te nemen en zonder op een juiste manier te ademen. De hatha-yoga schrijft precies voor hoe deze drie aspecten met elkaar moeten worden verbonden.
De hatha-yoga-oefeningen worden gegroepeerd en genoemd naar dat deel dat het meeste accent krijgt. Zo zijn er bewustzijnsbeheersingsoefeningen, pranayama-oefeningen en asana's. Deze zullen nu achtereenvolgens besproken worden.

Zelfbewustzijnsbeheersing. Het hoofddoel is het bewustzijn gelijkmatig te richten naar alle delen van het lichaam. Bij het oefenen leert men de macht van het zelfbewustzijn kennen. Het zelfbewustzijn wordt de sleutel tot het regelen van de positieve en de negatieve energieën in het lichaam. Wanneer men vordert in het beheersen van het zelfbewustzijn, kan men de energieën op willekeurige punten in het lichaam opwekken. De yogi's van hogere graad zijn in staat hun stofwisselingsproces of hun hartwerkzaamheid willekeurig te versnellen of tot stilstand te brengen. Beroemd geworden is de yogi, die aan de medische faculteit in Madras onder strenge medische controle een grote dosis cyaankali opat. Hij leidde het vergif onaangetast door de stofwisselingsorganen zonder dat iets door het lichaam werd opgenomen. Het vergif werd uitgescheiden door de normale uitscheidingswegen.
Wie door oefenen leert zijn bewustzijn te beheersen kan door deze mogelijkheid zijn energieën naar willekeur besturen. Men kan door concentratie op de voeten een dreigende kou voorkomen. Door de toevoer van positieve energie naar de voeten wordt de negatieve toestand gecompenseerd, voordat de ziekteverwekkers een kans krijgen. Zo kan men ook door het richten van de energieën bestaande ziekten genezen. De oefeningen voor beheersing van het bewustzijn zijn in de praktijk nauw verweven met de asana's en pranayama.

Pranayama. De ruimte is gevuld met oerenergie, in de yogaleer prana genoemd. Door de ademhaling kunnen we prana uit de lucht opnemen. Bij normale ademhaling nemen we een normale hoeveelheid prana op. Door de ademleer, zoals de yoga die voorstaat, kan een belangrijke hoeveelheid reserveprana in de nadis en chakra's verzameld worden. Het op de juiste manier ademen is volgens de Indische filosofie ook belangrijk in verband met het feit dat ieder mens een vast aantal ademhalingen is toebedeeld. Wie snel en haastig ademt, sterft eerder omdat hem slechts een bepaald aantal ademhalingen is toegemeten. Degene die volgens de yogaregels ademt, zal een lang leven zijn beschoren.
De yoga-ademtechniek dient om de natuurlijke ademmogelijkheden bewust te maken. Daarna moet men leren toeschouwer te zijn van dit spontane ademproces, dat dan onbelemmerd kan plaatsvinden. Door het leren hanteren van de ademhaling kan men de levenskracht naar zieke lichaamsdelen brengen, waardoor het evenwicht tussen positieve en negatieve energie hersteld kan worden en de patiënt geneest.
Het uitgangspunt van alle oefeningen is de zogenaamde volle ademhaling. Deze is samengesteld uit drie soorten ademhaling.
1. De hoge ademhaling. Hierbij heft men de ribben, het sleutelbeen en de schouders tijdens de inspiratie. De buik wordt daarbij ingetrokken. Slechts het bovenste deel van de longen wordt gebruikt. Er komt weinig lucht in de longen en de opname van prana is minimaal. Vaak ziet men deze ademhaling bij vrouwen.
2. Middenademhaling, ook wel intercostale ademhaling genoemd. Het middengedeelte van de longen wordt nu met lucht gevuld, maar ook hier wordt slechts een deel van de longcapaciteit benut. De middenademhaling vindt men bij de meeste mensen die staan of rechtop zitten.
3. De lage ademhaling of buikademhaling. Hierbij wordt het middenrif samengetrokken tijdens de inspiratie waardoor de buik uitzet. Het rendement van deze ademhaling is groter dan van de twee andere vormen. Deze ademhaling treft men aan bij gezonde mannen en bij de meeste mannen in liggende positie.
De beste manier van ademhalen bestaat uit een techniek waarbij men de hoge, de middenen de lage ademhaling combineert. Deze manier van ademhaling wordt de volledige ademhaling genoemd. Dit is een oeroude ademhaling, zoals die door de yoga-leermeesters wordt onderwezen. Het lichaam zal dan over een grote hoeveelheid prana kunnen beschikken. De borstkas kan zich tot zijn natuurlijke omvang verwijden en met de activatie van de tussenribspieren kan de prestatie van de longen worden verhoogd. Bij de volledige ademhaling functioneert het middenrif regelmatig en ontvouwt het een biologische werking door de organen van de buikholte ritmisch te masseren. Bij het oefenen van deze volledige ademhaling zijn de asana's en de beheersing van het bewustzijn belangrijke factoren voor het slagen van de opzet.

Er bestaan allerlei vormen en variaties van ademhalen in yoga. Deze zullen hier niet besproken worden. Vermeld dient nog te worden, dat de pranayamaoefeningen niet staande mogen worden verricht. Voor men begint met de oefeningen, moeten de neusgangen volledig vrij zijn. De ademhaling dient namelijk door de neus te geschieden. Men kan de neusgangen schoonmaken door lauw water waarin wat zout is opgelost, op te snuiven en in de keel te laten lopen.
De ademhalingsoefeningen hebben een gunstige werking op allerlei longaandoeningen (bronchitis, astma, recidiverende verkoudheden enz.). Maar ook maag-darmbezwaren kunnen bijzonder gunstig reageren op de inwendige massage, die wordt veroorzaakt door de goed uitgevoerde ademhaling.

Asana's. Asana's of lichaamshoudingen kalmeren de geest en versterken het lichaam. De lichaamshoudingen maken een optimale ademhaling mogelijk, waardoor de heilzame werking van pranayma op het lichaam kan plaatsvinden. De verschillende asana's hebben hun specifieke werking op bepaalde spiergroepen. De oefening tolangulasana bijvoorbeeld heeft vooral zijn effect op de buikspieren. Goede buikspieren zijn belangrijk voor de spijsvertering en bij de therapie en preventie van constipatie en dyspepsie. Zo zijn er oefeningen voor alle spiergroepen.
Ook bestaan er oefeningen om de verschillende organen te activeren, er zijn oefeningen om de bloedsomloop te stimuleren, er zijn oefeningen die zich richten op bepaalde facetten van het endocriene kliersysteem en er zijn oefeningen voor het autonome en het centrale zenuwstelsel. In de praktijk worden 84 asana's beoefend, een twintigtal daarvan is voor iedereen toegankelijk.

De yoga wordt vrijwel altijd groepsgewijs gedoceerd. Daarnaast wordt verondersteld, dat de beoefenaar regelmatig thuis een aantal yogaoefeningen uitvoert. De volgende praktische punten kunnen worden vermeld:
het verdient aanbeveling voor de aanvang van een yoga-cursus een sportkeuring te ondergaan of een bewijs van de huisarts te vragen. De leeftijd is in principe geen beperking om yoga te gaan doen. Kinderen tot aan de puberteit mogen nog niet alle oefeningen doen, maar kunnen zeker met de meeste oefeningen meedoen. Ook oudere mensen kunnen baat hebben bij de yogaleer. Soms worden oefeningen aangepast aan de persoon.
Tijdens de menstruatie moeten de vrouwen geen oefeningen doen. Zwangere vrouwen kunnen meedoen met de meeste oefeningen, sommige onderdelen worden afgeraden. Er zijn speciale cursussen voor zwangerschapsyoga.
De oefeningen thuis kan men in de ochtend of in de avond doen. Ook kan men ze verdelen over de twee uiteinden van de dag. Regelmaat is hierbij belangrijk, de oefeningen doet men bij voorkeur op hetzelfde tijdstip van de dag. De ruimte waarin men de oefeningen doet, moet goed geventileerd zijn en rustig.
Men kan het beste de oefeningen op een dubbelgevouwen deken op de grond doen. Kleding mag geen belemmering vormen bij het oefenen. Geen oefeningen doen met volle maag; een bad of douche voor de oefeningen is bevorderlijk doordat de circulatie gestimuleerd wordt, de neus en keel moeten goed vrij zijn voor de oefeningen; forceer nooit tijdens het oefenen.
Het dieet voor een yoga-beoefenaar is zuiver, licht verteerbaar en liefst vegetarisch. Het gebruik van vlees wordt afgeraden als de yoga als therapie wordt aangewend. Eieren en melk mogen gegeten worden; fruit, rauwkost, ongepelde rijst, volkorenbrood zijn zeer te adviseren produkten. Koffie, thee, tabak en alcohol zijn af te raden.
Men gebruikt zo weinig mogelijk geneesmiddelen. In het bijzonder verdovende en opwekkende middelen zijn moeilijk te combineren met yoga (valium, librium, antidepressiva, slaappillen enz.).
Hierna volgen een aantal met de yogafilosofie verwante technieken.

Chakratherapie. De chakratherapie heeft als uitgangspunt dat de mens gezond is wanneer de chakra's in evenwicht zijn en er in deze centra van levensenergie geen blokkades optreden. Wanneer dit evenwicht niet aanwezig is of wanneer blokkades bestaan, is de chakratherapeut in staat deze te diagnostiseren en te behandelen. De chakratherapeut maakt daarbij naast de al genoemde hatha-yoga vooral gebruik van de kleurentherapie. Er bestaat voor elke chakra een activerende en een sederende kleur.
Voor elke chakra zijn specifieke behandelingsmogelijkheden bekend: met muziek, homeopathische middelen, edelstenen, Bachremedies en chakramassage. Chakramassage bestaat uit zachte rechtsomdraaiende bewegingen ter hoogte van de chakra' of op de mediale kant van de voet. De projectieplaats van de stuitchakra ligt op de proximale calcaneus, de gonade-chakra ter hoogte van de distale calcaneus, de andere chakra' volgen daarna met de kruinchakra in het distale deel van de grote teen. De massage kan zowel op de huid als vlak boven de huid worden uitgevoerd.

Tantrisme. Tantrisme is een samenvattende naam voor een Indias godsdienstig en wijsgerig systeem. Tantrisme is gebaseerd op tantra's, dit zijn ritueel mystieke geschriften in het Sanskriet opgesteld. Het tantrisme is een levensfilosofie die gebruik maakt van uitgebreide ceremonieën, riten, sociale handelingen en mantra's. Binnen het tantrisme onderscheidt men twee vormen, het rechter pad met hoge ethische voorschriften, en het linker pad, waarbij men ritueel normaal verboden handelingen (o.a. alcohol, vlees, erotiek) uitvoert.
Door het bewandelen van het linker pad ervaart men een samengaan met het kosmische, het goddelijke. Elke vorm van levensgenieting wordt gezien als eerbetoon aan de almacht. Er bestaan technieken om het koendalini/prana vanuit de onderste chakra naar boven te brengen tot aan de kruinchakra. De onderste chakra is nauw verbonden met de seksualiteit. Bij het opstijgen van koendalini/prana worden de bereikte chakra's gloeiend, terwijl de lager liggende chakra's koud worden. Deze technieken hebben belangrijke invloed gehad op de Indiase erotiek (het meest bekend door de kamasutra).
Binnen het tantrisme gaat men er onder meer van uit dat door de kruinchakra energie het lichaam binnenstroomt. De energie verdeelt zich van daaruit over twaalf energiebanen (overigens vertonen 10 van de 12 banen exacte gelijkenis met de banen uit de reflexzonetherapie). Op dit denken is de tantrische massage gebaseerd. Bij deze massagevorm masseert men de energiebanen met rechts en links een vinger. Zo worden baan 5 en 8 met beide duimen, baan 4 en 9 met beide wijsvingers, 3 en 10 met de middelvingers, 2 en 11 met de ringvingers en 1 en 12 met de pinken gemasseerd.

Lachmeditatie. Deze vorm van meditatie is in Nederland geïntroduceerd door de Amsterdamse huidarts Swami Prem Dhyana (E. Sutorius). Hij leerde de lachmeditatie van Bhagwan. Lachmeditatie is een meditatietechniek die reeds vele eeuwen bekend is en in zen-kloosters werd toegepast. Lachmeditatie is een gestructureerde meditatieoefening die uit drie delen bestaat.
a. 5 minuten rekken en strekken eventueel gecombineerd met gapen.
b. 5 minuten lachen, met ontspannen keel begint men langzaam te lachen tot men schuddebuikt van het lachen.
c. Plotseling stopt men met lachen en zonder geluid te maken doet men een rustige buikademhalingsoefening. Dit ademen in stilte duurt ook 5 minuten. Tijdens de buikademhaling probeert men ja te zeggen tegen alles wat men voelt; men accepteert de problemen die er zijn; men zegt ja tegen de onzekerheid. Deze oefening kan dagelijks worden toegepast, bij voorkeur in de ochtend. De meditatietechniek kan solo of in groepen worden gedaan.

Surat Shabd yoga. Deze vorm van meditatie wordt uitgedragen door Rajinder Singh (geboren in India). Bij deze meditatiemethode gaat men ervan uit dat blind geloof in allerlei riten en rituelen niet nodig is. Zonder dat men zich terug hoeft te trekken uit de wereld, verantwoording nemend voor gezin en samenleving, kan men deze meditatievorm uitvoeren. Het is een eenvoudige techniek die door iedereen kan worden beoefend. Speciale houdingen zijn niet vereist; men gaat gemakkelijk zitten en sluit de ogen. Tijdens de meditatie kan men contact maken met Rajinder Singh. Hij is een gids in de innerlijke wereld. Zijn meditatie-instructies evenals schriftelijke consultaties zijn kosteloos.

Ritmo-fosfenisme. Ritmo-fosfenisme, ook wel aangeduid als ritmo-fosfenische wetenschappen, is een systeem met oefeningen waarvan de basis is ontleend aan ingewijden uit de oudheid. Ondersteuning van de bruikbaarheid en effectiviteit is de afgelopen jaren verkregen door middel van fysiologisch en pedagogisch onderzoek. De grondlegger van het systeem is de Franse schoolarts Francis Lefebure. Op grond van jarenlange experimenten heeft hij een programma met oefeningen ontwikkeld.
Fosfenen zijn de gekleurde vlekken die iedereen waar kan nemen, wanneer men gedurende dertig seconden in een lamp kijkt en daarna de ogen sluit. Deze fosfenen kunnen ook bewust worden aangewend om specifieke resultaten te verkrijgen op het gebied van pedagogie en parapsychologie. De ritmo-fosfenische wetenschappen omvatten de volgende punten: fosfenenmenging (het mengen van een mentaal beeld met een fosfeen), ontwikkelen van ritmische gedachten (deze techniek bestaat uit een reeks fysische en mentale slingeringen die tot doel hebben een bepaald ritme in de gedachten te brengen), statische spanningen (spierspanningen waarbij de uitgeoefende kracht niet naar buiten wordt gericht, maar naar binnen; de spierenergie wordt getransformeerd in zenuwenergie), ritmische ademhaling (door wrijving van de lucht langs de wanden van de luchtwegen wordt energie opgewekt, die naar de hersenen kan worden geleid), mantra's (zoals in de yoga wordt de positieve invloed van een mantra op het lichaam en de geest toegepast), oogconvergentie (door de ogen te richten op een punt dat tussen de ogen ligt, kan een enorme concentratie worden verkregen), derwishenoefeningen (uit Turkije afkomstige roterende dansoefeningen die gericht zijn op het losmaken van bepaalde geestelijke krachten, die kunnen leiden tot een hoog niveau van mystieke ervaring). De methode wordt toegepast bij leerstoornissen, onderdrukte gevoelens, het ontwikkelen van helderziendheid en telepathie.

Kum Nye meditatie. Kum Nye, ook wel Tibetaanse yoga genoemd, is een systeem van meditatie en zelfheling dat ontwikkeld is binnen de traditie van het Tibetaanse boeddhisme. Men gebruikt de weg van de lichamelijk-zintuiglijke ervaring, waarbij men sensaties en gevoelens die in de oefeningen worden opgeroepen, heel precies waarneemt en volgt. Men leert de energie in andere banen te leiden waardoor men een nieuwe weg kan gaan, die men transformatie noemt. Kum Nye bestaat uit langzame meditatieve bewegingen, ademhalingstherapie, chanten van mantra's en zelfmassage.

Somatografie. Somatografie is een door George King en Bryn Jones ontwikkelde methode waarin aspecten uit de yoga, de natuurgeneeskunde, de auradiagnostiek/behandeling en de massage worden gecombineerd. Het is vooral gericht op het beter leren omgaan met stress en het meer bewust ervaren van de positieve kanten van het lichaam. De basis van deze methode is de opvatting dat de uiteindelijke oplossing van psychische en lichamelijke problemen bij de patiënt zelf ligt.

Geneesmiddelen
Deze worden niet gebruikt in de yoga-therapie.

Instrumenten
De verschillende bewustzijnsniveaus hebben een relatie met bepaalde hersengolf-frequenties gemeten in een aantal cycli per seconde (herz). Zo zijn er alfa-golven (8-13 herz), beta-golven (13-30 herz), theta-golven (4-8 herz) en delta-golven (1-4 herz). Door gebruik te maken van lichtsignalen, geluidsignalen, lichte elektrische impulsen of elektro-magnetische velden kan men met een apparaat specifieke frequenties gaan stimuleren (zie verder onder bio-feedback). Er zijn verschillende soorten apparaten in de handel. Men noemt deze apparaten mindmachines of brainmachines.

Onderzoek
Vahia e.a. (1973) observeerden gedurende drie jaar het therapeutische effect van yoga op psychoneurotische en psychosomatische patiënten, die niet op conventionele therapieën reageerden. Dagelijks verrichtten de patiënten een uur yoga-oefeningen onder leiding van een fysiotherapeut. 70% van de 165 patiënten vertoonde verbetering. Drie jaar na dit onderzoek werden patiënten at random verdeeld over een controlegroep en een experimentele groep. De behandeling in de controlegroep bestond uit lichaamsademhalingsen concentratieoefeningen, die een oppervlakkige overeenkomst vertoonden met de voorgeschreven yoga-oefeningen. De experimentele groep deed de voorgeschreven yoga-oefeningen. De therapeutische resultaten, gemeten met Taylor' Anxiety Rating Scale, waren in de experimentele groep significant groter. Ook een experiment dat op dezelfde wijze werd opgezet gedurende drie jaar en dat de yoga-therapie vergeleek met behandeling met psychofarmaca gaf significant betere resultaten te zien bij de groep die met yoga-therapie was behandeld.
Bagchi en Wenger deden in 1957 verslag van hun expeditie, waarbij ze bij 14 yogi's in India en Nepal fysiologische metingen hadden verricht. Een algemene bevinding was, dat fysiologische processen tijdens het mediteren veel stabieler en vaak ook trager verlopen. Tijdens het mediteren vertoonde de hartslag bijvoorbeeld veel minder fluctuatie dan daarbuiten. De ademhalingsfrequentie werd minder. In het algemeen was er een daling van de galvanische huidreactie: gemiddeld nam de huidweerstand met 56% toe. Het elektro-encefalogram tijdens de meditatie vertoonde geen gelijkenis met het elektro-encefalogram dat gewoonlijk wordt geregistreerd bij 'drowsiness' lichte slaap, dromen, droomloze diepe slaap of coma. Overheersend was tijdens de meditatie het gewone waak-alfa van 8,5-11 c/sec en de lage amplitude. Een interessante bevinding was, dat geluiden op korte afstand van de meditatie-yogi's geen alfablokkeringen veroorzaakten. Na afloop bevestigden de proefpersonen, dat ze geen geluiden hadden waargenomen. Dit laatste verschijnsel werd ook geconstateerd door Anand e.a. (1961) in een onderzoek naar de beweerde ongevoeligheid van raja-yogi's voor stimuli tijdens het mediteren. Krachtige geluiden verstoorden tijdens de meditatie geen moment het alfaritme, terwijl in de controleperiode wel alfablokkeringen optraden.
Wallace (1970, 1972) deed diverse metingen bij proefpersonen uit het Westen, die beoefenaars waren van transcendente meditatie. De proefpersonen zaten een uur op een stoel. Eerst 20 minuten zonder te mediteren, daarna 20 minuten mediterend en de laatste 20 minuten weer zonder meditatie. Enkele bevindingen: Het zuurstofgebruik daalde tijdens de meditatiefase ten opzichte van de voorfase met gemiddeld 40 cc per minuut of 17% , terwijl het daarna weer toenam. De koolzuurafscheiding was tijdens de meditatiefase gemiddeld 30 cc per minuut minder. Bij alle proefpersonen waren er duidelijk veranderingen in het elektrocardiogram: tijdens de meditatiefase verminderde de hartslag met gemiddeld 5 slagen per minuut. De bloeddruk vertoonde een daling in de voorfase, die zich ook na de meditatiefase handhaafde. Een interessante bevinding was, dat in de regelmatig getrokken bloedsamples tijdens de meditatiefase een sterk verminderde lactaatconcentratie gevonden werd ten opzichte van de rustperiode ervoor. (Het gemiddelde niveau was 11,4 mg per 100 cc in de voorfase, 8 mg per 100 cc tijdens de meditatie en 7,3 mg per 100 cc in de periode erna.) Deze daling zou het gevolg kunnen zijn van een verminderde activiteit van het sympathische zenuwstelsel tijdens de meditatie, waardoor minder norepinefrine vrijkomt, dat normaal voor de produktie van lactaat nodig is.
Wallace en Benson (1972) zijn van oordeel, dat de ontspannen toestand van de beoefenaar van de transcendente-meditatietechniek tijdens het mediteren het gevolg is van een verminderde lactaatconcentratie in het bloed. Ze zijn van mening dat de fysiologische veranderingen tijdens de meditatie mogelijk de tegenhanger is van de fight, flght, fright-reactie van Cannon (1932). Hij constateerde een samenhangend patroon van fysiologische veranderingen, zoals toename van bloeddruk, hartwerking, zuurstofgebruik, adrenalineproduktie en afname van de huidweerstand, als antwoord op het waarnemen van gevaar. De kenmerken van deze emergency-reactie zijn ook vaak terug te vinden bij psychosomatische ziekten.
Met de constatering dat yoga de tegenhanger is van dit reactiepatroon, wordt de therapeutische waarde van yoga duidelijk onderstreept. In het bijzonder binnen de groep beoefenaars van transcendente meditatie is veel onderzoek gedaan naar de effecten van deze techniek. Voor nadere informatie zij verwezen naar de Collected Papers (inventarisatie van onderzoek) van de organisatie voor Transcendente Meditatie.

Literatuur
Lans, J. van der, Therapeutische betekenis van yoga en meditatie, Gedrag, Tijdschrift voor Psychologie, 1975, 2, blz. 49-58.
Polderman, R., Yoga, De Driehoek, Amsterdam.
Saswitha, Swabhawat, Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam 1971.
Yesudian, S.R., E. Haich, Sport en Yoga, Ankh-Hermes, Deventer 1979.


terug naar het literatuuroverzicht






^