Palmyre Oomen: Vrije wil - een hersenkronkel?


Boekbespreking door Henk Hogeboom van Buggenum
Palmyre Oomen: Vrije wil - een hersenkronkel? - Wetenschappers en filosofen over een fascinerende vraag, Uitg. Klement 2013, 253 blzz., ISBN 978 90 8687 121 6

Op 19 juni jl. nam prof. dr. Palmyre Oomen 1) afscheid als hoogleraar aan de Radbouduniversiteit te Nijmegen en van de Thomas Morestichting. Dit boek heeft dezelfde titel als haar rede toen. In de inleiding omschrijft zij de problemen waarmee de maatschappij de laatste tijd is geconfronteerd door de bevindingen van neurowetenschappers als Benjamin Libet, Daniël Wegner, Dick Swaab en Victor Lamme. Op grond daarvan kreeg de leek via boeken en perspublicaties de indruk alsof het een illusie is, dat wij zelf uit eigen vrije wil kunnen handelen. Deze bundel weet die indruk volledig weg te nemen.
Alle dertien wetenschappers die hun bijdrage leveren, hebben elkaars mening goed bestudeerd en blijken dan ook in staat deze vanuit hun invalshoek aan te vullen en/of te relativeren. Dat het daarbij niet gaat om een welles-nietesbenadering maakt dit boek uiterst waardevol.
Tijdens het lezen ontstaat een palet van doorwrochte meningen, waaruit maar één conclusie kan worden getrokken: de vrije wil is geen illusie, ons handelen is slechts voor een deel gedetermineerd, het ik speelt wel degelijk in op de organen zoals de hersenen.

Vanuit het standpunt van de materialist bespreken drs. Frank Leoné (geb. 1984) en de gedragswetenschapper dr. Pim Haselager (1960) de experimenten van Benjamin Libet en de conclusies, die de neurowetenschappers Victor Lamme en Dick Swaab respectievelijk trekken in hun boeken De vrije wil bestaat niet. Over wie er echt de baas is in ons brein (2010) en Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot Alzheimer (2010). Vervolgens behandelen drie wetenschappers elk in een afzonderlijk essay hoe klassieke denkers eertijds hebben gestaan tegenover de vrije wil.

1) Eerder publiceerden wij van prof. dr. Palmyre Oomen in ons tijdschrift GAMMA, jrg. 6 nr. 1 (p. 21-24) 'Inleiding ter verdediging van het proefschrift 'Doet God ertoe?' Een interpretatie van Whitehead als bijdrage aan een theologie van Gods handelen' Uitg. Kok, Kampen 1998
en een recensie van dit boek door Henk J. Hogeboom van Buggenum: 'Palmyre Oomen: 'Doet God ertoe…?' (GAMMA jrg. 6/nr. 2, p.12-16)

Prof. dr. Rudi te Velde (1957) laat zien hoe Thomas van Aquino voortbouwt op Aristoteles. Deze stelde in de natuur van elk ding een doelgerichtheid vast, zag een streving naar het doel 'geluk' in de mens, en noemde die zijn 'wil'. Waardoor dat geluk telkens werd bepaald, daarover besliste zijns inziens de rede.
De theoloog dr. Dick Akerboom (1947) wijst op de verschillen in opvatting tussen Augustinus en Luther enerzijds en Erasmus anderzijds met betrekking tot de invloed van de genade op de wilskeuze. En de filosoof prof. dr. Han van Ruler (1963) leert ons, dat de ethica van Spinoza in volstrekte en universele zin de vrije wil ontkent, dit geheel en al in overeenstemming met het mechanistisch beeld van het universum in die tijd.
We zijn dan al bij blz. 117 als de bioloog, theoloog en filosoof prof. dr. Palmyre Oomen (1948) het spits afbijt van een serie artikelen waarin hedendaagse opties in het debat over de vrije wil worden besproken. Zij bouwt een uitvoerig betoog op rond de tegenstelling compatibilisten-incompatibilisten. Onder compatibilisme verstaat ze de stroming van denkers, die menen, dat de vrije wil en het determi- nisme goed te verenigen zijn. Volgens incompatibilisten daarentegen bestaat er ofwel geen vrije wil (is al het handelen tevoren bepaald) of is er geen sprake van determinisme en is alles vrij.
In haar artikel volgt prof. Oomen allereerst de inzichten, die door de compatibilisten Thomas Hobbes (1588-1679) en David Hume (1171-1776) werden verwoord. Vervolgens vult ze de geconstateerde hiaten daarin aan met het 'hiërarchische model van de wil' van Harry Frankfurt (geb. 1929) en het aspect van de 'redelijkheid' waarmee Susan Wolf dit model in haar Freedom within Reason (1990) modificeert door er een referentiepunt voor het handelen aan toe te voegen, dat zij aanduidt met 'het Ware en het Goede'. Palmyre Oomen mist dan echter nog de rol, die het toeval in het geheel van de beslisingen kan innemen, en ziet daarvoor in het 'tweestadia- model' van William James een mooie aanvulling. Daardoor verbindt zij de verworvenheden van de compatibilistische visie met een indeterministische metafysica, een metafysica waarin - bij de huidige staat van de wereld - meer dan één toekomst mogelijk is, een toekomst welke mede afhankelijk is van wat wij doen en laten.

De invoering van het indeterminisme, de onberekenbaarheid, het toeval - komen we dan niet uit bij Darwin? Toeval is immers een van de pijlers waarop Darwins evolutieleer berust! Inderdaad, dat is juist. Het volgende essay Experimenteren met vrije wil is geschreven door drie wetenschappers, die op de universiteit Utrecht samenwerken in het project Indeterminism Ltd. - An intervention on the free will debate. Het zijn de fysicus dr. Thomas Müller (1969) en de filosofen drs. Niels van Miltenburg (1986) en dr. Daan Evers (1980). Zij wijzen op het evolutionaire nut van het toeval. Zo heeft prof. dr. Palmyre Oomen alles in haar compatibilistische model van de vrije wil verenigd:
- het libertarisme, dat ons volledige vrijheid van handelen en willen toedicht,
- het determinisme, dat ons handelen en willen als volledig bepaald ziet en
- het indeterminisme, dat al het gebeuren als een toevalsverschijnsel beschouwt.

Daarmee heeft ze het ook voor de rechtspraak makkelijker gemaakt om een antwoord te geven op reacties naar aanleiding van het werk van Swaab en Lamme, waarin de vrije wil en daarmee de menselijke verantwoordelijkheid voor het handelen lijken te worden ontkend. Dit antwoord komt in het essay van Mr. Ybo Buruma (1955), raadsheer in de Hoge Raad der Nederlanden. Hij verklaart het klassieke strafrecht uitdrukkelijk als te zijn geïnspireerd door Immanuel Kant (1724-1804). Hoe Kant destijds het deterministische dualisme van Descartes tussen geest en materie wist om te buigen naar het besef, dat determinisme en vrijheid kunnen samengaan, dat heeft de lezer dan al begrepen vanuit de heldere voorafgaande uiteenzetting van de filosoof-theoloog prof. dr. Donald Loose (1949) Kants architectuur van de vrijheid (p. 173-193).

'Welwel' zal de lezer na al dit zwaar geschut wellicht verzuchten. Is er dan geen plaats voor de persoonlijke ervaring in deze discussie? Zijn er geen literaire werken, waarin de worsteling van de mens met het vraagstuk van de vrije wil haar neerslag vindt? Ook daarin voorziet dit boek van Palmyre Oomen. In haar essay Keuze, gehoorzaamheid, verlossing behandelt haar collega prof. dr. Edith Brugmans begrippen van vrijheid in de filosofie van de schrijfster Irish Murdoch (1919-1999). Deze keerde zich in haar werk tegen het existentialisme van Sartre, die de mens zag als zijnde gedoemd tot vrijheid, en sloot zich aan bij het denken van Simone Weil, de filosofie van Plato en de christelijke religie.

Dat de religie eigenlijk geen rol speelt bij de discussie in dit boek over de vrije wil, houdt niet in, dat de betekenis daarvan niet op de achtergrond meespeelt. Zo laat prof. dr. Ciano Aydin (1972) in zijn essay Vrijheid als zelfvorming - Een anti-individualistische visie op vrije wil, idealen en techniek er geen twijfel over bestaan, dat een werkelijke overwinning van het cartesiaanse dualisme een bepaalde implosie vereist van het onderscheid tussen 'binnen' en 'buiten' (p. 238 onderaan). Het is alsof we hier Teilhard de Chardin horen: "Het zelf wordt niet bepaald door iets van 'binnen', dat zich onttrekt aan een 'buiten', maar door een veelheid van factoren, waarmee het allianties vormt en zich identificeert." En Aydin laat aan voorbeelden uit het alledaagse leven zien hoe je dit kunt navoelen. "Zo kan een violist een alliantie vormen met zijn viool en niet meer ervaren waar zijn handen eindigen en zijn viool begint. Een wetenschapper kan een symbiose vormen met zijn meetapparatuur en die ervaren als een verlengstuk van zijn denkpatroon. [...] Ons zelf blijkt een opgave te zijn." (p. 239)
De scheikundige en theoloog prof.dr.ing. René Munnik (1952), die in 1987 promoveerde op een studie van de filosofie van Alfred North Whitehead en daarmee in dezelfde geest werkzaam is als Palmyre Oomen, uit zijn bezorgdheid over de toenemende vertechnisering en robotisering van onze maatschappij (p. 211-225). Volgens Ciano Aydin mag vorming dan wel 'zelfvorming' zijn, maar we zien bijvoorbeeld hoe "ons schoolsysteem steeds meer vraagt om toetsbare kennis en vaardigheden voor computers. Per saldo gaat 'vorming' de productie inhouden van machinegelijkende mensen. Het onmeetbare als 'beminnen en dichten' wordt minder cruciaal."


Ik ben me ervan bewust, dat het bovenstaande slechts een beperkte indruk heeft kunnen geven van de rijkdom aan inzichten die dit boek biedt. Ik kan iedereen aanbevelen er zelf meer uit te gaan putten.
Henk J. Hogeboom van Buggenum


terug naar de vrije wil






^