aanleg


De aanleg is het geheel van eigenschappen waar de geest al wel over beschikt, maar die nog tot ontwikkeling moeten worden gebracht om ze te kunnen gebruiken.
Doordat de menselijke geest door verdichting uit de algeest is ontstaan, is de menselijke geest een samenballing van hetzelfde geestelijke licht en dezelfde geestelijke warmte als de goddelijke algeest; de geest is daardoor in wezen een algeestvonk. Dat betekent dat alle eigenschappen die de algeest bezit, ook in de menselijke geest, maar in áánleg aanwezig zijn. Deze eigenschappen zijn de geestelijke vermogens: het vermogen om de dingen waar te nemen, ze te overdenken en te doorvoelen, en er vervolgens iets mee te willen doen. In de menselijke geest kan de werkzaamheid van de vermogens naar buiten zijn gericht in de vorm van de uitgekeerde instelling en naar binnen als de ingekeerde instelling.
Doordat deze vermogens als persoonlijke 'eigen-schappen' alleen die geest 'eigen zijn', is de geest zelf de énige zelfstandigheid, die er gebruik van kan maken. Geen enkele geest kan waarnemen met het waarnemingsvermogen van een andere geest om zo voor die andere geest iets waar te nemen. De ene geest kan wel de andere ertoe aanzetten het waarnemingsvermogen te gebruiken, maar die moet dan wel zélf besluiten dat ook te gaan doen. Eenzelfde overweging geldt voor de overige vermogens.

De algeest strekt zich uit in de eeuwige oneindigheid en dat houdt in dat er nooit een tijdstip was dat de algeest niet bestond en dat er nergens een ruimte is, waar een 'tweede algeest' zou kunnen zijn. De algeest is daardoor 'de Ene'. Maar daardoor is er ook niemand bij wie de algeest te rade kan gaan; de algeest is geheel op zichzelf aangewezen bij het vormen van een besluit en moet een zelfstandig gebruik maken van zijn/haar geestelijke vermogens.
De algeest blijkt een mannelijke en een vrouwelijke zijde te hebben, en als er ergens een man en een vrouw is, dan ligt het in de lijn van de mogelijkheden dat er nageslacht komt, kinderen komen. Willen die kinderen echter kunnen worden zoals hun ouders zijn, dan moeten zij in de gelegenheid zijn te leren om net zoals hun ouders zelfstandig een besluit te nemen. Daarvoor moeten zij een zelfstandig gebruik leren maken van hun geestelijke vermogens. Om die volwassen toestand op eigen kracht - zoals de op zichzelf aangewezen algeest - te leren bereiken, moeten zij in de gelegenheid zijn zelf hun vermogens te leren gebruiken. Voor dat doel zijn de geestelijke vermogens aan hen in áánleg meegegeven, zodat zij in de gelegenheid zijn ze op eigen kracht te leren gebruiken om zich zo te vergoddelijken. Alleen op die wijze kunnen de godenkinderen, de menselijke geesten, gelijkwaardig worden aan hun ouders, volwassen worden zoals hun goddelijke vader en moeder dat zijn.
Daartoe heeft de algeest in zichzelf deze stoffelijke toestand geschapen (de wereld zoals we die hier aantreffen), een levenloze toestand waardoor de geest, het levende, hier niet zichzelf kan zijn en hier begint in een toestand van onbewustheid en onbeheerstheid. Hier moet de menselijke geest zichzelf als werk ter hand nemen om volwassen te worden en zo zichzelf te kunnen zijn.

De geestelijke vermogens kunnen alleen tot ontwikkeling worden gebracht door ze bewust en beheerst te gaan gebruiken. Dat betekent dat ook uitsluitend en alleen de geest zélf de eigen vermogens, die aanvankelijk in aanleg aanwezig zijn, tot ontwikkeling kan brengen. De ene geest kan wel de andere aanmoedigen ze tot ontwikkeling te brengen door ze bewust en beheerst te gaan gebruiken - wat opvoeding wordt genoemd -, maar die moet dan zélf besluiten dat ook te gaan doen.
Dat betekent dat de enige manier waarop God als de goddelijke algeest de menselijke geesten - die als de algeestvonken uit en in God zijn geboren - kan opvoeden, is, door die geesten leerstof aan te bieden en aan hen vervolgens de vrije keuze te laten, die leerstof aan te nemen en er iets mee te doen of niet. Die leerstof bestaat uit de ervaringen en wederwaardigheden, die door de tijd als stroom van gebeurtenissen op de geest toekomen. Besluit de menselijke geest die ervaringen met behulp van de eigen geestelijke vermogens te verwerken, dan wordt de geest door de levenservaringen van buitenaf ertoe aangezet naar eigen vrije keuze een bewust en beheerst gebruik te maken van de eigen vermogens en zodoende op eigen kracht de eigen aanleg te ontwikkelen.


terug naar de woordenlijst A






^