Dante Alighieri - La Divina Commedia

Met vier diaseries


Dante Alighieri
De 14e eeuwse Italiaanse schrijver Dante Alighieri (1265-1321) had in het echt veel zachtere gelaatstrekken dan zijn standbeelden tonen. Dat beweren Italiaanse kunsthistorici na de vondst van een portret van de auteur van 'De goddelijke komedie'. Op de nieuw ontdekte schildering is te zien dat Dante een lange, rechte neus had, een dikke onderlip en opvallend zachte, ontspannen gelaatstrekken. Op latere afbeeldingen wordt Dante steevast afgebeeld met een haviksneus, strenge ogen en een hoekig, mannelijk gezicht.
De nieuwe fresco is de oudste tot dusver gevonden afbeelding van Dante. De schildering kwam aan het licht bij de restauratie van een oud overheidsgebouw in Florence. Dat het echt om Dante gaat, staat wat betreft de onderzoekers buiten kijf: de restaurateurs vonden bij de fresco ook een uitgebreid 'bijschrift', waarop staat wat er op de tekening te zien is. De schildering is overigens gemaakt rond 1390, zeventig jaar na Dante's dood. "We kunnen niet met zekerheid zeggen dat dit Dante's echte gezicht is," erkent hoogleraar kunstgeschiedenis Monica Donato in een persverklaring. "Maar vast staat dat dit de oudst bekende beeltenis van de poëet is, het gezicht zoals men dat in de 14e eeuw kende."
Latere kunstenaars gingen af op een beschrijving van Giovanni Boccaccio (1313-1375), de auteur van de 'Decamerone' en een aanbidder van Dante. Boccaccio schreef dat Dante 'een lang gezicht, een arendsneus en een grote kaak had en een immer melancholieke en peinzende' uitdrukking. Hoe Boccaccio daarbij kwam, weet niemand, want Boccaccio heeft Dante nooit ontmoet.

La Divina Commedia  Ter inleiding en verantwoording

De schrijver
Dante - eigenlijk Durante - Alighieri werd in de voorzomer van 1265 te Florence geboren als zoon van een adellijk en niet onaanzienlijk geslacht. Zijn moeder overleed toen hij vijf of zes jaar oud was en op ongeveer twaalfjarige leeftijd verloor hij zijn vader.

Beatrice
Als de belangrijkste gebeurtenis van zijn kinderjaren heeft Dante zelf altijd de ontmoeting gezien, die hij als jongetje van negen jaar had met een klein meisje, een jaar jonger dan hij, Beatrice Portinari. Dante heeft deze ontmoeting later niet vergeten of beschouwd als de aanleiding tot een kinderverliefdheid, zoals die in ieder jongensleven kan voorkomen.
Beatrice is voor hem de ideale vrouwenfiguur geworden, die hij naar de trant van de dichters in zijn dagen vereerde en bezong; zij is vervolgens steeds verder in zijn verering gegroeid om tenslotte in de Divina Commedia op te treden als het verheven zinnebeeld van liefde en wijsheid.
De liefde van Dante voor Beatrice was niet een liefde die haar bekroning in een huwelijk vond. Beatrice huwde in 1287 met Simone de Bardi en stierf reeds spoedig daarna, in 1290. Enige jaren later trad Dante zelf in het huwelijk met Gemma Donati. Wij weten met zekerheid van vier kinderen, die uit dit huwelijk zijn geboren.

Florence, opleiding wetenschap en kunst

Dante Alighieri
Dante groeide op in een omgeving, die voor de ontwikkeling van zijn gaven gunstig was. Zowel de wetenschappen als de poëzie en andere kunsten hadden in het dertiende-eeuwse Florence uitnemende beoefenaars. Brunetto Latini (zie De Hel, 25:25 vv.) onderwees hem in de letteren en de natuurwetenschappen, de beroemde schilder Cimabue in de tekenkunst, Giotto, die later een vermaard geworden portret van hem schilderde, was zijn schoolmakker en de zanger Casella een van zijn beste vrienden.
Reeds als jonge man kreeg Dante, die al vroeg de provençaalse taal en poëzie leerde kennen, groot aanzien onder de Florentijnse dichters, in wier kring Guido Cavalcanti, ongeveer tien jaar ouder dan Dante, een van de belangrijkste figuren was. Deze dichters, navolgers van het voorbeeld van de Bolognees Guido Guinicelli en beoefenaars van een trant die zij als dolce stil nuovo, zoete nieuwe stijl, kenschetsten, bezongen de liefde, gezuiverd van haar zintuiglijke elementen, als een hemelse kracht, die nauw verbonden was met verheven zielenadel. Deze opvatting aangaande de liefde werd ook door Dante in zijn vroegste gedichten uitgesproken; zij kreeg in zijn Vita Nuova een uitdrukking vol bekoorlijke schoonheid en werd vooral in het derde deel van de Divina Commedia tot haar hoogste ontplooiing gebracht.

Politiek van Florence, Dante's rol, Welfen en Gibelijnen
Met de politiek van zijn vaderstad Florence heeft Dante heftig en intensief meegeleefd. Aangezien men voor het bekleden van stedelijke ambten lid moest zijn van één der zeven gilden van 'kunstenaars', liet hij zich opnemen in dat van de artsen en apothekers. Hij trad verscheidene malen als gezant van zijn stad naar andere steden op en werd in 1300 tot prior, lid van het stadsbestuur, gekozen. Aanvankelijk behoorde hij tot de partij van de Welfen, de aanhangers van de pausen, toen nog zeer wereldlijke vorsten, die in de wirwar van de Italiaanse politiek een voor ons gevoel niet altijd stichtende rol speelden. De partij van de Welfen was in voortdurende strijd gewikkeld met die van de Gibellijnen, de partijgangers van de grote tegenspelers der pauselijke politiek in Italië, de keizers van het Heilige Roomse Rijk, die nimmer ophielden met hun pogingen om hun macht op het schiereiland te vergroten:
- Gibelijnen - keizersgezind
- Welfen, Witte - gematigd pausgezind
- Welfen, Zwarte - streng pausgezind

Welfen: Witten en Zwarten, Dante's verbanning
Nadat in Florence de Gibellijnen waren uitgeschakeld, ontstonden er onder de zegevierende Welfen al spoedig ernstige onenigheden en weldra konden de Florentijnen hun hartstocht voor onderlinge twisten weer botvieren in twee nieuwe partijen, die van de gematigde Witten en die van de fanatieker pausgezinde Zwarten. Als prior wekte Dante, die deze twisten verafschuwde, ertoe mee om de leiders van allebei de vechtende groepen te verbannen, dit hoewel hijzelf met de Witten sympathiseerde.
In 1301 bezocht hij in Rome paus Bonifacius VIII om de zaak van de Witten te bepleiten. Tijdens zijn verblijf in Rome wisten de Zwarten zich met de hulp van Karel van Valois van de macht in Florence meester te maken. Zij verboden Dante in Florence terug te komen en wisten het kort daarna zo ver te drijven, dat zijn bezittingen in de stad verbeurd werden verklaard. Hij heeft zijn geboortestad nooit meer teruggezien. Hoe bitter hem dit is gevallen, kunnen wij o.a. opmaken uit verscheidene plaatsen in zijn grote gedicht, waar hij met bitse schamperheid over het karakter van zijn Florentijnse medeburgers spreekt.

Zwervend bestaan en strijd tegen de wereldse macht van Bonifacius VIII
Niet alleen de Florentijnen werden zijn vijanden; hij werd ook een verbeten tegenstander van de franse koningen en hun pogingen om macht in Italië te verkrijgen, en hij hield zijn leven lang niet meer op te ijveren tegen de wereldlijke machtsaanspraken van de pausen, die gemene zaak maakten met de Fransen tegen de Duitse keizers. Bonifacius VIII werd bij uitstek het mikpunt van zijn sarcastische hoon.
Op de Duitse keizers was thans al zijn hoop gevestigd; als ideaal zag hij een centralisatie van het wereldlijk gezag bij de keizer, de voortzetter en vervuller van het bewind der oud-romeinse Caesars, naast een centralisatie van het geestelijk gezag bij de paus, van wie de keizer op bepaalde punten niet afhankelijk zou zijn.
Na zijn verbanning uit Florence heeft Dante jaren achtereen rondgezworven in Italië en andere westeuropese landen. Hij verbleef achtereenvolgens te Arezzo, Bologna, Padua, in het Lunigiaanse, te Casentino en te Montefeltro. Daarna ging hij naar Parijs, waar hij aan de beroemde universiteit filosofie en theologie studeerde. Het is mogelijk, dat hij ook Vlaanderen en Engeland bezocht. Weer in Italië teruggekeerd, begroette hij in Milaan keizer Hendrik VII, op wie hij al zijn hoop gevestigd had.
De verwachte hervorming van de Italiaanse toestanden door Hendrik bleef echter uit en toen de keizer in 1313 was gestorven, begon voor Dante opnieuw een zwervend leven. In allerlei steden - Lucca, Verona, Venetië, Ravenna - woonde hij in de huizen van machtige beschermheren, werkend aan zijn grote gedicht, de Divina Commedia. De haat van de Florentijnen rustte intussen niet: in 1315 werd hij in zijn stad bij verstek ter dood veroordeeld. Hij overleed te Ravenna op 14 september 1321.

Persoonlijkheid

Dante Alighieri
Dante wordt door zijn biograaf Boccaccio, die hem overigens persoonlijk niet meer heeft gekend, maar voor zijn portret misschien wel betrouwbare zegslieden heeft gehad, als volgt beschreven:
"Hij was van middelbare grootte en toen hij ouder was geworden, liep hij enigszins gebogen. Steeds droeg hij een kleed van fijn laken, gemaakt zoals het voor zijn jaren paste. Zijn gelaat was langwerpig; hij had een arendsneus en ogen, die eer groot dan klein waren; zijn kin stak vooruit en zijn gelaatskleur was donker; zijn krullende haar was dik en zwart. Eten en drinken deed hij heel weinig: hij was tevreden met het noodzakelijke en toonde niet de geringste gulzigheid. Hij prees de lekkere spijzen, maar gaf de voorkeur aan de alledaagse.
Zowel innerlijk als uiterlijk was hij een man van een wonderlijke ingetogenheid, die zich altijd beleefd en vriendelijk toonde. Uit zijn gelaat spraken weemoed en diepe gedachten. Wanneer hem geen vragen werden gesteld, zei hij weinig. Als hij sprak, deed hij dat altijd op een wijze die paste bij het onderwerp. Bracht het onderwerp dat mee, dan kon hij zeer welsprekend zijn. Graag verbleef hij in eenzaamheid, ver van de mensen, om niet gestoord te worden in zijn bespiegelingen."


Gustave Doré (door Rik van Steenbergen)

Gustave Doré
Het zijn de illustraties van Gustave Doré, die ten opzichte van Dante's werk een bevoorrechte, maar welverdiende, plaats zijn gaan innemen. Opgenomen in een groot aantal van de bijna honderd en zestig verschillende uitgaven van La Divina Commedia zijn zij daarmede een bijna onverbrekelijke eenheid gaan vormen. Gustave Doré, de in 1832 te Straatsburg geboren zoon van een ingenieur, wordt beschouwd als de grootste illustrator van de negentiende eeuw. Hoewel zijn vader een degelijker beroep voor hem verkoos, moedigde Gustaves moeder diens ontwikkeling als artiest aan en zij deed dit kennelijk met succes, want reeds op vijftienjarige leeftijd genoot Doré grote bekendheid als tekenaar. Hij dankte dit vooral aan de vele illustraties van zijn hand, die werden opgenomen in enkele populaire Parijse periodieken, o.m. het Journal Amusant.
In 1854 produceerde Doré een reeks zeer bewonderde illustraties voor werk van Rabelais. Dit was het begin van een reeks klassieken, die in de komende jaren van Doré's hand verschenen. Don Quichot, La Fontaine, Balzac, Coleridge en Milton inspireerden hem tot waarlijk grootse prestaties.
Dan Doré's ongelooflijk mooie reeks bijbelse voorstellingen (sedert 1976 is een goedkope, doch zeer fraaie editie beschikbaar) en ten slotte de Wandelende Jood én Dante's Goddelijke Komedie. Het zijn vooral beide laatstgenoemde werken die Doré's roem als illustrator en kunstenaar tot ver buiten de grenzen van zijn land vestigden.
Aangezien Doré geen Italiaans kende, moet hij voor zijn werk aan De Hel, dat hij als eerste van de drie delen illustreerde, gebruik hebben gemaakt van een Franse vertaling. Hij werkte er drie jaar aan, doch toen hij het omstreeks 1860 voltooid had, toonde geen enkele uitgever interesse. Toen gaf Doré de prenten zelf uit, voor eigen rekening en met een weergaloos succes! Zo groot was de belangstelling voor Doré's visie op Dante's meesterwerk, dat niemand minder dan Hachette ten slotte in 1868 de complete door Doré geïllustreerde Goddelijke Komedie uitgaf.
Doré, die volstrekt autodidact was, werkte in een zeldzaam hoog tempo. Hij bracht, zeer ongebruikelijk, gewoonlijk zijn tekeningen rechtstreeks op het houtblok aan, dat vervolgens door een van de ruim vijftig grafici, die voor hem werkten, werd gestoken.
De illustraties voor de Goddelijke Komedie staan in scherp kontrast tot het meeste van Doré's andere werk, ook het bijbelse. Zijn de helse taferelen bijna angstaanjagend, zijn voorstellingen van Het Paradijs zijn uiterst verfijnd, etherisch, bijna transparant, zonder relatie tot de stoffelijke wereld.

De vraag ligt voor de hand waarom Doré's voorstelling van De Goddelijke Komedie, slechts voorzien van uiterst bescheiden fragmentjes van de tekst, het licht ziet. De volledige tekst evenwel zou deze uitgave tot een bijzonder omvangrijke en dus bijzonder kostbare maken. Maar bovendien - men leze er slechts deze inleiding op na - is het een uitermate moeilijke tekst, die een diepgaande studie vereist. En dan nog... Wij zeiden het reeds: nog altijd, 650 jaar nadat het werk tot stand kwam, is het niet in alle onderdelen verklaard!
Voorts verlieze men niet uit het oog dat Dante een vertegenwoordiger - zij het een zeer illustere - was van de zich ten einde spoedende middeleeuwen, hetgeen impliceert dat vele aspecten van filosofie, theologie en astrologie, juist die wetenschappen welke zo belangrijk zijn voor het begrijpen van Dante's werk, door nieuw weten in een ander daglicht zijn komen te staan.
Waar anderzijds Doré op zo grandioze wijze de beelden die Dante oproept gestalte heeft weten te geven dat wij mogen aannemen dat zijn voorstellingen volmaakt de gedachten en bedoelingen van de dichter weergeven, menen wij dat wij met de uitgave in de vorm, die wij verkozen, de interesse een groter dienst bewijzen dan met een uiterst kostbare, doch slechts door enkelen te doorgronden versie.

Vier diaseries aan de hand van de illustraties uit bovenstaand boekwerk:
(gebruik de ↑ en ↓ of ← en → -toetsen, sluit af met esc)

  Dante  De Hel I  32 dia's
  Dante  De Hel II  23 dia's
  Dante  De Louteringsberg  31 dia's
  Dante  Het Paradijs  30 dia's

De hel
Zoals reeds in de algemene inleiding is meegedeeld, bestaat het eerste deel van Dante's gedicht uit drieëndertig zangen, voorafgegaan door een inleidende zang. In deze eerste zang verhaalt Dante dat hij omstreeks het midden van zijn leven, d.w.z. als vijfendertigjarige, verdwaald was geraakt in een groot woud. Toen hij daaruit geen uitweg meer zag, ontmoette hem de schim van de latijnse dichter P. Vergilius Maro (70-19 v. Chr.), die hem niet alleen uit het duistere woud hielp, maar ook zijn begeleider werd op een tocht door de hel.
Voor de keuze van Vergilius als uitredder en geleider kan Dante verscheidene motieven gehad hebben. Vergilius, die als ongedoopte heiden van goede wil in het voorgeborchte van de hel zijn verblijfplaats heeft, is voor Dante het zinnebeeld van de natuurlijke wijsheid. Hij is echter ook het zinnebeeld van die wijsheid, voorzoverre deze geneigd en bereid is, de grondslag te worden waarop de genade en het bovennatuurlijke leven kunnen bouwen. In de middeleeuwen gold Vergilius namelijk als één van de grote heidense wegwijzers naar Christus: zijn vierde ecloge, een gedicht waarin hij naar aanleiding van de verwachte geboorte van een kind in een aanzienlijke romeinse familie de hoop uitspreekt op een nieuwe wereld, waarin alles beter en schoner dan vroeger zal worden, werd in de middeleeuwen uitgelegd als een onbewuste profetie van Christus' komst op aarde.
Verder was Vergilius de dichter van de Aeneis, het heldendicht waarin de grootheid van het antieke Rome haar geniaalste verheerlijking had gevonden. Wij hebben reeds gewag gemaakt van de grote betekenis die het antieke Rome, dat het keizerrijk schiep, in Dante's politieke denken heeft gehad. Wij kunnen daar nog aan toevoegen, dat Dante als dichter een bijzonder grote bewondering voor Vergilius had: in de eerste zang van de Commedia spreekt hij die bewondering in prachtige verzen uit en heel zijn gedicht, dat men een synthese zou kunnen noemen van de middeleeuwse en de antieke latijnse poëzie, geeft er blijk van, dat hij Vergilius inderdaad als een groot poëtisch voorbeeld heeft vereerd.

Zoals wij reeds in de algemene inleiding hebben verteld, stelt Dante de hel voor als een soort immense trechter, waarvan de punt zich in het centrum van de aarde bevindt. Langs de wanden van die trechter gaan een aantal ommegangen of gaanderijen, waarop de bewoners van de hel hun verblijf hebben. Hoe dieper Dante en Vergilius afdalen, des te zwaarder worden de misdaden, waarvoor de verdoemden boeten en des te pijnlijker worden ook hun straffen. De hel is verdeeld in negen kringen - het getal negen vinden wij voortdurend in de Divina Commedia: als kwadraat van drie heeft het een bijzondere symbolische waarde -, die alle bewaakt worden door één of meer boze geesten. De eerste vijf kringen vormen als het ware de bovenhel en liggen nog buiten de stad van Dis, de antieke god van de onderwereld.
1. In de eerste kring vertoeven de ongedoopte kinderen en de heidenen die een deugdzaam leven geleid hebben.
2 -5. In de tweede tot en met de vijfde kring bevinden zich mensen, die zich aan verschillende zonden van ongebondenheid of onbeheerstheid hebben schuldig gemaakt.
6 - 9. In de benedenhel, de stad van Dis, die de onderste vier kringen omvat, verblijven degenen die meer door boosheid dan door zwakheid of onbeheerstheid hebben gezondigd: eerst komen de stichters van ketterijen (zesde kring), dan de geweldplegers tegen hun evennaaste, tegen hun eigen leven en tegen God (zevende kring).
9. De negende en laatste kring is bevolkt met verraders van allerlei slag, die in een gruwelijke koude gefolterd worden, en in de onderste punt steekt Lucifer, de aanvoerder van de opstandige engelen, in het ijs.
De eerste vijf kringen worden beschreven in de vierde tot en met de achtste zang, de zesde kring beslaat de negende tot en met de elfde zang, de zevende kring zang 12 tot en met 17, de achtste zang 18 tot en met 30, de negende zang 31 tot en met 34. Aan de eerste kring gaat nog een oord vooraf (derde zang), waar de lafaards verblijven, die noch voor het goede, noch voor het kwade hebben willen kiezen.

Het vagevuur (De louteringsberg)
Onder het geleide van Vergilius is Dante tot in het diepst van de hel neergedaald en heeft langs het middelpunt van de aarde zijn weg gevonden naar het zuidelijk halfrond, waarvan hij op het einde van de Inferno de sterren ontwaart. Hij brengt nu een bezoek aan het vagevuur, het oord waar die zielen verblijven, die weliswaar in de staat van genade zijn gestorven en door berouw over hun zonden de vriendschap met God hersteld hebben, maar die zich in hun aardse leven nog niet of niet voldoende gezuiverd hebben van alle gevolgen van en gehechtheden aan hun zonden.
Zoals wij reeds in de algemene inleiding gezegd hebben, wordt het vagevuur door Dante voorgesteld als een hoge berg. Deze berg is opgebouwd uit het gesteente van de aarde, dat weggestoten is toen Lucifer met zijn opstandige engelen uit de hemel omlaagstortte en de trechter van de hel zich voor hem en de zijnen vormde. De zielen van degenen die in het vagevuur gezuiverd worden bevinden zich op ommegangen of terrassen die om de berg heenlopen. De verschillende terrassen zijn door trappen met elkaar verbonden.
De louteringsberg is door Dante verdeeld in drie grote afdelingen:
1) Het voorvagevuur, uit twee ommegangen bestaande, de verblijfplaats van die zielen, die het berouw over hun zonden tot het laatst van hun aardse leven hebben uitgesteld en aan boetedoening niet meer zijn toegekomen.
2) Het eigenlijke vagevuur, dat bestaat uit zeven ommegangen, waar de zielen gezuiverd worden van de gevolgen van de zeven hoofdzonden.
3) Het aards paradijs, dat op de top van de berg is gelegen.

De eerste twee zangen vormen een inleiding op de beklimming van de berg. Dan wordt in de derde tot en met de negende zang het voorvagevuur beschreven. De zeven terrassen van het eigenlijke vagevuur beslaan de tiende tot en met de zevenentwintigste zang. De laatste zes zangen zijn gewijd aan de beschrijving van het aardse paradijs.
De geleider van Dante door voorvagevuur en vagevuur is nog steeds Vergilius. Wanneer de beide dichters echter in het aardse paradijs zijn gekomen, verdwijnt Vergilius plotseling en wordt zijn taak overgenomen door Beatrice: de menselijke wijsheid, waarvan de antieke dichter het symbool is, moet dan plaats maken voor een hoger weten.
De getallensymboliek, die wij in de hel gevonden hebben, speelt ook een belangrijke rol in de opbouw van de louteringsberg: de twee ommegangen van het voorvagevuur vormen met de zeven terrassen van het eigenlijke vagevuur te zamen negen terrassen, een tegenbeeld van de negen hellekringen. Met het aardse paradijs komen wij tot een aantal van tien afdelingen. Zeven is het heilige getal, negen het kwadraat van drie, het getal van de heilige Drieëenheid, tien is het 'volmaakt getal'.

Het paradijs
Nadat Dante onder Beatrice's leiding het aardse paradijs heeft doorschreden, op de top van de louteringsberg, stijgen zij samen omhoog, de hemel in. Zij komen dan achtereenvolgens, steeds hoger stijgend, in de negen hemelen die, volgens Dante's voorstelling, als transparante sferen de aarde omringen en om haar wentelen in een steeds sneller wordende beweging.
Deze hemelen zijn achtereenvolgens:
1) de hemel van de Maan, (zang 1-4)
2) die van Mercurius, (zang 5-7)
3) die van Venus, (zang 8 en 9)
4) die van de Zon (zang 10-13)
5) die van Mars, (zang 14-17)
6) die van Jupiter (zang 18-20),
7) die van Saturnus (zang 21 en 22),
8) die van de vaste sterren (zang 23 - 26)
9) de eerste bewegelijke hemel, de kristalhemel of het primum mobile (zang 27-29).

Van deze laatste hemel stijgen zij dan op naar het empyreum, de hoogste hemel, waar Dante de zaligen ziet in de vorm van een enorme roos, bestraald door het licht van God.

In de maanhemel vindt Dante de zielen van mensen, die in de vervulling van hun geloften enigermate te kort zijn geschoten; de hemel van Mercurius wordt bewoond door zielen, die grote werken hebben verricht op aarde; in de hemel van Venus zijn de van liefde vervulde, in de hemel van Mars de strijdbare zielen; in de hemel van Jupiter verblijven zij die op aarde de rechtvaardigheid bemind en beoefend hebben, terwijl de hemel van Saturnus de woonplaats is van de beschouwende zielen.
In de hemel van de vaste sterren is Dante getuige van Christus' zegepraal en van de kroning van Maria; hij moet er verder een onderzoek ondergaan betreffende geloof, hoop en liefde. In de kristalhemel tenslotte vindt hij de engelen die de godheid omringen.
Zijn geleidster in de hemelsferen is Beatrice, totdat zij hem in de eenendertigste zang verlaat om haar plaats in te nemen in de roos van de zaligen en haar leidende en onderrichtende taak wordt overgenomen door de heilige Bernardus van Clairvaux.
Uit onze opsomming is al duidelijk geworden, dat ook in dit laatste lied van de Divina Commedia de getallensymboliek een grote rol speelt: de negen hemelen, alleen en samen met het empyreum, geven respectievelijk de getallen negen en tien, wier zinnebeeldige betekenis reeds vroeger is verklaard.







^