God als man en vrouw, als vader en moeder

Teksten i.v.m. de gelijkwaardigheid van het mannelijke en vrouwelijke binnen het wezen van God

De uitspraak: "Kinderen van één Vader" beschrijft de toestand van een gebroken gezin, want de Moeder ontbreekt. Terecht wordt God op andere plaatsen ook het ‘pleroma’ genoemd: de volheid, de héélheid, volmaaktheid, volledigheid (in geestkunde de algeest), waarin een Moeder de niet te miskennen wederhelft van een Vader is... zonder haar kan er van kinderen geen sprake zijn.
De genoemde uitspraak is daardoor een ongerijmdheid, die desondanks eeuwenlang, ook door overigens weldenkende mensen, is herhaald. Maar voor wie van jongs af aan niets anders hoort, klinkt álles heel vertrouwd.


Hildegard van Bingen
Liber Divinorum Operum, visioen 2
God als man en vrouw, vader en moeder
de mens als Gods godenkind
zie voor vragen over de 'drie-eenheid'
de verklarende woordenlijst
Door alle tijden heen en bij alle godsdiensten ter wereld werd over God als over een man en een vrouw, en over een vader en een moeder gesproken, behalve in het látere jodendom (na de Ballingschap) en daardoor ook niet in het christendom en de Islam. In het onderstaande heb ik een aantal teksten verzameld die laten zien, dat zij daarin eerder een opmerkelijke uitzondering zijn dan de regel.
Het beeld in het huidige, westerse, paulinische christendom van God als 'een vader die een zoon heeft' ... is zoals gezegd het beeld van een gebroken gezin, het beeld van een 'alleenstaande ouder met kind'. De moeder is geheel uit het zicht verdwenen. Mede door het vroegmiddeleeuwse leerstuk van de drie-eenheid, uitsluitend door mannen bedacht en waaraan het vrouwelijke ontbreekt, heeft dit christendom een gespléten, want éézijdig mannelijk godsbeeld.
Als Jezus de woorden 'Vader' en 'Zoon' gebruikt, dan bedoelt hij de figuurlijke betekenis daarvan, niet de letterlijke. In de oudheid was het gebruikelijk de verhouding tussen leraar en leerling aan te duiden als die tussen 'een vader en een zoon'. Ook is door het hermetisme, een filosofische richting uit de eerste eeuwen, waar ook christenen deel in hadden, bekend, dat het begrip 'Vader' dezelfde betekenis had als in het hedendaagse Spaans het woord 'los padres' (de 'vaders') voor: de ouders.
Mijn eigen ervaringen hebben mij nadrukkelijk laten zien dat God onze vader en moeder is, en wij als mens Gods godenkinderen. Wij vormen de liefdevolle eenheid van het goddelijke gezin. Ik beschrijf een aantal van die ervaringen onder het punt 58. Geestkunde.

Inhoud

1. Genesis, de Èlohîm vermenigvuldigen zich als Adam en Eva
2. De betekenissen van de woorden Èlohîm en Jahweh voor God
3. De diepzinnige betekenis van de Hebreeuwse letter aleph
4. Jahweh en Asjera, in het vroege Israël
5. De meerdere betekenissen van El Sjaddai
6. God als 'de Heer'?
7. Een Syrisch-Aramese vertaling van het 'Onze Vader' uit de oude Peshitta-tekst
8. Ontdekt loden boekje: "Jezus aanbad een God, die zowel man als vrouw was."
9. De bijzondere tekst uit het Evangelie van Johannes 1:18
10. De Apokalyps of Openbaring van Johannes
11. De moederlijke, goddelijke Wijsheid in Spreuken en bij Jezus ben Sirach
12. Uit de Wijsheid van Jezus ben Sirach:
"Alles bestaat twee aan twee…"
13. Het goddelijke moederschap in de Oosters Orthodoxe kerken
14. Het goddelijke moederschap bij de kerkvader Augustinus
15. De gender-identiteit van God zoals die in bijbelteksten is te vinden
16. God als Vader en Moeder in de Zohar, het heilige boek van de joodse Kabbala

17. Isis en Osiris, de mannelijke en vrouwe-lijke God in Egypte
18. Zarathoestra, Zurvan Akarana
19. Trimurti, de hindoe drieheid
20. Bhagavad gita 9:17, Lied van de Heer
21. God als Man en Vrouw in het sikhisme
22. Jin (yin) en Jang (yang), mannelijk en vrouwelijk in het wijsheidsboek I Tjing
23. Göbekli tepe, oeroude tempels in Oost-Turkije
24. De moedergodin van Malta en haar band met de zon.
25. Omeyteite en Omeyacigoat, de manne-lijke en vrouwelijke God van de Maya's
26. Inti en Mama Quilla, van de Inca's
27. Levensbeschouwing van de stam Fang in Gabon
28. De Surinaamse natuurgodsdienst Winti
29. Pythagoras' tetraktys en het gezin
30. Het Corpus Hermeticum
31. De Hermetische lessen van Sylvanus
32. De Gnostische Evangeliën
33. De barende, vrouwelijke zijde van God bij de gnosticus Valentinus van Alexandrië
34. Alchemie
35. Mythologie
36. De Noordse mythologie

37. Hildegard van Bingen, visioenen
38. Juliana van Norwich, visioenen
39. Niklaus van Flüe, visioenen
40. Emanuel Swedenborg
41. Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie
42. Jakob Lorber - Bisschop Martinus
43. Rembrandt van Rijn - De verloren en uit zichzelf terugkerende zoon
44. Anna Katharina Emmerich - Toekomst-visioenen
45. Edward Maitland's godservaring
46. Jozef Rulof - Kosmologie
47. White Eagle - Geestelijke ontwikkeling
48. Mirin Dajo - De onkwetsbare profeet
49. Murdo MacDonald-Bayne - Goddelijke heelmaking
50. Neil Douglas-Klotz - Gebeden uit de kosmos
51. Baird Spalding - De Meesters van het Verre Oosten

52. Het hexagram, zinnebeeld van het huwelijk
53. Nicola Tesla's 3, 6 en 9-theorie en het goddelijke huwelijk
54. Het voorkomen van symmetrie in de natuur
55. Het Standaardmodel en supersym-metrie in de moderne natuurkunde
56. Het geslachtsverschil tussen man en vrouw
57. Antropo- en theomorfisme
58. Geestkunde
  1 De geest in de ongevormde oertoestand
  2 De geest in de gevormde toestand
  3 Samenvatting van ervaringen

1. Genesis 1:1
'Uit het eeuwig bestaande wezen der ruimte vormde de tweevoudige kracht hemel en aarde.'
(Een vertaling van de Hebreeuwse tekst, uit: Max Heindel - Leer der Rozekruizers, blz. 325)
Deze tweevoudige kracht wordt verder 'de èlohîm' genoemd, volgens Heindel een samenstelling van de Hebreeuwse woorden:
- 'èl': god;
- 'èloh': godin (het vrouwelijke enkelvoud van 'èl', terwijl het vrouwelijke meervoud 'èlooth' is) en
- 'èlîm': goden (het mannelijke meervoud van 'èl').
Het woord 'èlîm' betekent daarom: de godin en de god, m.a.w. 'God als tweevoudige kracht als vrouw en man'... God als tweelinggeest.
[Het mannelijke meervoud geeft aan, dat 'èloh' moet worden gelezen als een samenstelling van de beide 'èl', God en 'èloh', Godin]

Genesis 1:3
'En de Èlohîm zeiden: "Er zij licht" en er was licht. En de Èlohîm zagen dat het goed was."
Vervolgens schiepen de Èlohîm de schepping met de aarde als woonplaats voor planten, dieren en mensen, want daarna:
Genesis 1:26-27
'En de Èlohîm zeiden: "Laten wij mensen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis... " En de Èlohîm schiepen de mens naar hun beeld; naar hun beeld schiepen zij hem; man en vrouw schiepen zij hen.'
Uit: Max Heindel - Leer der Rozekruizers (blz. 325)

In de meeste bijbelvertalingen is het woord 'èlohîm' vertaald met 'God', zodat de diepzinnige betekenis van het oorspronkelijke woord verloren is gegaan. De aanduiding 'èlohîm' komt meer dan 2000 maal voor in de Tenach, het joodse 'Oude' Testament. Het is onwetenschappelijk om daar zonder overwegingen aan voorbij te gaan.
Hebreeuws is een buitengewone taal en de woorden ervan kunnen op meerdere manieren worden uitgelegd, zoals
- naar de betekenis van het woord zelf,
- naar de woordstam en de woordgroep waartoe het woord behoort,
- naar de betekenis van de letters van het woord en
- naar de gematrische betekenis, samenhangend met de getalswaarden van de letters.
Heindel heeft de betekenis van 'èlohîm' naar de betekenis van het woord uitgelegd.

Terug naar Eva en de 'rib' van Adam in Vragen en antwoorden

De zin: "Laat ons mensen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis ... ", betekent, dat God de mens schiep naar Gods zelfbeeld. Gods zelfbeeld blijkt een beeld te zijn van een mannelijk/vrouwelijke tweelinggeest; die kwam in de stoffelijke schepping tot uitdrukking als: 'ha Adam', de mens als een verenigde tweelinggeest, nog geheel in elkaar opgegaan; en later gescheiden als 'Adam' en 'Eva', man en vrouw, als de gedeelde tweelinggeest (dat gebeurde in het tweede scheppingsverhaal in Genesis 2:21-25).

Klik hier voor een artikel uit Infonu.nl met als onderwerp: 'De rol van de Joodse vrouw binnen het traditionele Jodendom'.

Prof. Ellen van Wolde toonde aan dat God (de Èlohîm) de hemel en de aarde niet 'schiep', maar 'scheidde'. Iets van elkaar 'scheiden' kan alleen als er al iets is waarin een scheiding kan worden aangebracht. Het werkwoord 'bara' is altijd vertaald met 'scheppen', maar betekent heel iets anders, namelijk 'ruimtelijk scheiden'. Haar uitleg bevestigt de vertaling van Max Heindel.
Klik hier voor een artikel van Rabbijn Evers over de juiste vertaling van het werkwoord 'bara'.
Zie voor het onderwerp 'tweelinggeesten' dat hiermee samenhangt, de Verklarende woordenlijst.
Klik hier voor een artikel van de schrijfster Sara Esther Crispe over de betekenis van de naam 'Eva'.

Adam en Eva, Genesis 2:21-25
Met het onderwerp 'tweelinggeesten' hangt ook samen de beschrijving in Genesis van de vorming van Eva uit een 'rib' van Adam (Gen. 2:21-25). Het Hebreeuwse 'ha adam' betekent: 'de mens' in het algemeen, wat zowel het mannelijke als het vrouwelijke in de mens inhoudt. Uit de esoterische literatuur is bekend, dat in de evolutie vóór de tijd van Adam en Eva de menselijke tweelinggeest nog een eenheid vormde, zij waren nog niet gescheiden in de gedeelde, mannelijke en vrouwelijke tweelinggeesten zoals dat later het geval was.
Het optreden van die - voor de ontwikkeling noodzakelijke - scheiding staat in Genesis beschreven.

Hieronder de behandeling van een vraag over dit onderwerp zoals die voorkomt in het boek van:
Max Heindel - De wijsbegeerte der Rozekruisers, in Vragen en antwoorden
Theosophische Uitgeverszaak 'Gnosis', Amsterdam, 1927

Vraag no. 83. Is het waar dat Eva uit Adam's zijde werd genomen?
Antwoord: Van de zeven en veertig Bijbelvertalers van Koning Jacobus kenden er maar drie Hebreeuwsch en twee hunner overleden voordat de Psalmen vertaald waren. Bovendien worden in het Hebreeuwsch en speciaal in de geschriften in den ouden trant, de klinkerteekens nooit ingevoegd; zoodoende kan men aan een woord verschillende beteekenissen geven, alnaar de wijze, waarop de klinkers ingelascht worden.
In het geval van het verhaal van de 'rib van Adam' (Gen. 2:21-25), luidt het als 'rib' vertaalde woord, op de eene manier gepuncteerd: 'tsad' dat werkelijk 'rib' beteekent, doch op een andere manier gepuncteerd, luidt het: 'tsela', dat 'zijde' beteekent.

De occulte leer betreffende de ontwikkeling van aarde en mensch verklaart, dat er een tijd was, dat de mensch in een enkele bijzonderheid - n.l. sexe - gelijk was aan de Goden of Èlohîm, die hem geschapen hadden. Hij was tegelijk mannelijk en vrouwelijk - een hermaphrodiet - in staat een ander wezen uit zichzelf voort te brengen. [De mens was toentertijd een verenigde tweelinggeest; de mannelijke en vrouwelijke tweelinggeesten waren in liefde geheel in elkaar opgegaan; zij vormden een innige eenheid, een hecht huwelijk, en handelden als één wezen.]
Het was voor de verdere evolutie van de mens echter noodzakelijk, dat zijn brein tot ontwikkeling kwam, en, terwijl hij eerst uit zichzelf de dubbele scheppingskracht - positief (♂) en negatief (♀) - had uitgezonden, werd nu de helft daarvan teruggehouden met het doel een brein, een strottenhoofd en een zenuwstelsel op te bouwen, om te dienen als denkorganen en als instrument, waardoor de geest zijn organisme zou kunnen bespelen en zich in klanken kon uitdrukken.
Sommige geesten houden de positieve scheppingskracht terug en zenden alleen maar de negatieve of vrouwelijke kracht uit, terwijl andere de vrouwelijke of negatieve kracht terughouden en de positieve uitzenden. Men kan dus zeggen, dat God één zijde van hun wezen wegnam, maar niet een rib.
Deze lezing van het woord maakt evengoed aanspraak op erkenning als de vertaling 'rib', en heeft bovendien nog de verdienste dat zij een anders onverklaarbaar feit helpt uitleggen.

terug naar de Inhoud

2. Èlohîm en Jahweh
De Hebreeuwse woorden 'Èlohîm en Jahweh' worden in het 'Oude Testamen' met 'God' of met 'de Heer' vertaald. De Hebreeuwse uitleg van deze wooren laat echter heel andere betekenissen zien.
Godsdienstwetenschapper Jos Quak beheert de unieke website Lodebar.net, waarop hij de godsdienstige rijkdom die in Hebreeuwse letters en woorden is verborgen, duidelijk uiteenzet. Van de pagina 'Je vader en je moeder' heb ik van §7.2 ‘De Oerouder’ een samenvatting gemaakt. Uit de betekenis van de Hebreeuwse oertekst blijkt, dat God zowel een Vrouwe is als een Heer!

terug naar de Inhoud

3. De diepzinnige betekenis van de Hebreeuwse letter aleph

de aleph
De mens in het midden
wordt liefdevol door
zijn ouders begeleid.
aleph: de spiegeling van twee jôds t.o.v. een waw
De letter aleph א is de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet en staat voor de 1, de éénheid; maar uit de vorm van de aleph blijkt, dat die in feite uit drie letters bestaat, namelijk uit twee jôds י die zich spiegelen t.o.v. een schuin lopende waw ו; de aleph blijkt een 'eenheid van tegendelen' te zijn, een 'eenheid in verscheidenheid'.
De jôd (de 10) is de oervorm, waar de vormen van alle Hebreeuwse letters van zijn afgeleid. De jôd lijkt helemaal 'af' te zijn en is al een éénheid op zichzelf. Toch staat in de aleph nog een andere jôd, een andere éénheid er tegenover, want pas als er twee zijn, kan er sprake zijn van het bijbelse begrip 'éénheid'. De éénheid is in de bijbel iets anders dan wat men zich gewoonlijk bij 'eenheid' voorstelt.
Het gaat hier niet om een verborgen tweeheid. De jôds in de aleph zijn geen tegenpolen van elkaar, zoals hemel en aarde en de andere tweeheden in de schepping dat zijn, want de jôds in de aleph lijken op elkaar als twee druppels water.
De jôd links onderaan is echter het spiegelbeeld van de jôd rechts bovenaan. 'Onder' heeft te maken met deze wereld en 'boven' met de wereld van God. De jôd van deze wereld weerspiegelt hier de jôd van de wereld van God. De harmonie tussen deze werelden is [voor de mens: de waw in het midden] de hoogste gelukstoestand die mogelijk is. Het is de toestand van 'Edèn', het bijbelse paradijs (Gen. 2:4-15).
Eén van die paradijsbewoners is de mens, 'ha Adam'. Volgens de Joodse Overlevering (zie de literatuurlijst achter de link) had 'ha Adam' een dubbel gezicht. Als God een zijde van hem wegneemt en er een vrouw uit vormt, houdt hij één gezicht over, een mannelijk gezicht. Dan pas wordt hij een mens zoals wij die nu zijn, een mens die óf een man óf een vrouw is (Gen. 2:21-25). Dan pas gaat hij in ónze wereld, in de wereld van de bêth, de tweeheid, leven.
In de wereld van de aleph, de éénheid, had Adam nog twee gezichten, die hem een symmetrisch wezen maakten [andro-gyn, herm-afrodiet]. Het mannelijke en vrouwelijke waren in ha Adam volkomen in harmonie en zo een evenbeeld van God:
Genesis 1:26-27; God zei: "Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; […]" God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.
(vrij naar: Jos Quak, lodebar.net)

De aleph is als de 'Volkomen Ene' Gods eenheidstoestand: de eenheid der tegendelen. Het is een samengestelde letter: de schuine waw ו (6) is de lopende, zich ontwikkelende mens, terwijl jôd (10) 'hand' betekent; die rechtsboven is de mannelijke, leidende hand, die linksbeneden de vrouwelijke, zorgzaam geopende, dragende hand; zij leiden en steunen de zich ontwikkelende mens op de levensweg: de betekenis van de op aleph volgende negen letters van het alfabet.

aleph verbeeldt het gezin, waarin het kind liefdevol door beide ouders wordt opgevoed.
Deze meest wezenlijke, want goddelijke verhouding, is werkelijkheid voor iedere mens!

De letter aleph א is een bijzondere, aparte letter in het Hebreeuwse alfabet, want hij stelt in feite de ademstoot voor, waarmee de stembanden in trilling geraken en waardoor een woord kan worden uitgesproken. De 'adem' hangt samen met de betekenis van het Hebreeuwse woord 'ruach', het Griekse 'pneuma' en het Latijnse 'spiritus', en daarmee met 'geest', als: de levenskracht, die ademt. De aleph is in feite geen klank, hij wordt niet in deze stoffelijke wereld gehoord en is daarmee een letter met een zuiver geestelijke betekenis. Klik hier voor een verhandeling over de geestelijke betekenis van de letter aleph.

terug naar de Inhoud

4. Jahweh en Asjera

God als man en vrouw,
als tweelinggeesten
Doordat het oude Hebreeuws een medeklinkertaal is, moeten de klinkers door de lezer worden ingevoegd, waardoor de tekst op verschillende manieren kan worden verklaard. Daardoor zijn de synagoges 'plaatsen van samenkomst' (godsdienstschool), waar de teksten van de Thora (de 'aanwijzingen voor de weg die je gaat') worden uitgelegd. Over die uitleg zijn er eeuwenlang eindeloze, levendige gesprekken geweest die zijn opgeschreven in wat de Talmoed wordt genoemd, een serie van wel 12 dikke boeken. Dit had tot gevolg dat er in het jodendom altijd zeer veel stromingen zijn geweest met heel andere, soms tegenstrijdige opvattingen. Ook waren er een tiental namen voor God in omloop, zoals El, Jahweh, Èlohîm, Sjechina en Adonai, waarvan Jahweh uiteindelijk - vooral door het ingrijpen van koning Josia - het middelpunt werd.

In het gehele Midden-Oosten werden gedurende de Oudheid zowel mannelijke als vrouwelijke goden vereerd, die als man en vrouw in een goddelijk huwelijk (hiëros gamos) waren verenigd. Ook in Israël werd in de tijd van de Eerste Tempel en daarvóór (Abraham, Isaäk en Jakob) naast Jahweh een godin vereerd die zijn echtgenote was: Asjrata (Asjera of Sjechina, ook bekend als Astoreth, Astarte en Isjtar).
Tussen 400 en 500 v.Chr. werden door Jahweh-priesters pogingen gedaan haar uit het openbare leven en de Tenach (Oude Testament) te verwijderen, vooral onder koning Josia, na de Babylonische Ballingschap. Het vroeger bestaande matriarchaat werd onder dwang vervangen door het patriarchaat.
Die kunstmatige ingreep is er de oorzaak van dat ten tijde van het ontstaan van het Nieuwe Testament er alleen sprake was van een 'Vader' en een 'Heer' (Adonai), waardoor er in het hedendaagse jodendom, christendom en islam alleen sprake is van één, mannelijk gedachte god.
Door archeologische opgravingen in Israël is gebleken dat beeldjes van Asjera en haar naamsvermeldingen op potten en inscripties, in het oude Israël overal voorkwamen; zij had in het dagelijkse bestaan van de oude Israëlieten een gelijkwaardige plaats naast Jahweh.
Uit tekstonderzoek is gebleken dat de oude Hebreeuwse tekst waarin de godsdienst van Vader Abraham en de aartsvaders is weergegeven, aantoonbaar werd veranderd en zo zonder een duidelijke plaats voor Asjera in het huidige Oude Testament van de Bijbel terecht kwam.

De volgende wetenschappers hebben deze geschiedvervalsing door Jahwehpriesters onderzocht:
a. Dr. Raphael Patai - The Hebrew Goddess, Was the Hebrew God also a Woman?
b. Prof. Dr. Johanna H. Stuckey - Goddess in the Spotlight, Asherah and the God of the Early Israelites
c. Dr. Annine van der Meer - De Eeuwige Moeder ontsluiert zich, voordracht voor de Theosofische Vereniging
d. Dr. Margaret Barker - Nieuwsbrief Academie Pansophia september 2013; De 'deuteronomistische' hervorming onder koning Josia
e. Dr. Francesca Stavrakopoulou
    - God had een vrouw en
    - God's Wife Edited Out of the Bible - Almost
    - Asjerah - Had God een vrouw? (BBC 2 documentaire)
f. Zie over dit onderwerp ook Wikipedia
g. Dr. Karel van der Toorn - Wie schreef de Bijbel? Een onderzoek naar de werkwijze van de priesters die de Thorah moesten kopiëren.
h. Zie ook het boek van Dr. Annine van der Meer - The language of MA, the primal mother
i. Dr. Annine van der Meer - Nieuwsbrief Academie Pansophia: artikel over 'De heilige koe in bijbels perspectief'
j. Dr. John van Schaik - Hieros gamos tussen JHWH en zijn Asjera?
k. De archeologische opgravingen in Tel Arad in de Sinaï
l. Het baanbrekende werk van Francesca Stavrakopoulou en anderen is door andere wetenschappers, archeologen en bijbelonderzoekers, voortgezet en heeft nieuwe aanwijzingen en bevestigingen opgeleverd, dat Asjera de echtgenote van Jahweh was, maar dat pogingen werden gedaan haar uit de geschiedenis te verwijderen.

terug naar de Inhoud

terug naar 'Is God alleen een Vader?


5. De betekenissen van de woorden El Sjaddai
De meerdere betekenissen van de woorden 'el sjaddai' zijn een bevestiging van de tweeslachtigheid van het Hebreeuwse godsbeeld van vóór koning Josia, die in de 6e eeuw v.Chr., in de tijd na de Babylonische ballingschap, met geweld het patriarchaat invoerde.
In Hosea 11:1-4 bijvoorbeeld vergelijkt Jahweh zich met een moeder, die haar kind Efraïm (het joodse volk) liefdevol opvoedt.


6. God als 'de Heer'?
In de joodse Tenach (de boekenverzameling Thora, Profeten en Geschriften) - die in de christelijke Bijbel het 'Oude' Testament wordt genoemd - komen verschillende woorden voor om God als het opperwezen aan te duiden, zoals: El, Èlohîm, Jahweh en El Sjaddai. Zie voor de betekenis van 'Èlohîm' het eerste onderwerp; 'El Sjaddai' heeft meerdere betekenissen, waaronder de Almachtige en 'Jahweh' is in feite een zinnetje met betekenissen zoals: Ik ben, Ik zal er zijn en Ik doe zijn... met andere woorden: Ik baar.
In de derde eeuw v.Chr. is men ertoe overgegaan de Hebreeuwse tekst van de Tenach in het Grieks te vertalen, zodat joden, die het Hebreeuws niet meer machtig waren, de Tenach ook konden lezen; de Griekse tekst heet Septuagint(a). De namen ‘Èlohîm’ en ‘Jahweh’ voor God zijn bij het vertalen niet uitgelegd, maar beide vervangen door 'Adonai' (Heer) en eenvoudig vertaald met het Griekse woord ‘kurios’: heer, of met ‘God, de Heer’, dit in navolging van de patriarchale samenleving die door koning Josia met dwang aan het joodse volk werd opgelegd (zie onderwerp 4); daardoor is de rijkdom aan betekenissen van beide oorspronkelijke woorden verloren gegaan... en daarmee het weten van God als Vader en Moeder.

Dit spraakgebruik 'de Heer' kwam ook in de Griekse tekst van het Nieuwe Testament terecht. In de vierde eeuw n.Chr. is daarvan een vertaling in het Latijn gemaakt door kerkvader Hiëronimus, die deze onjuiste keuze aanhield. Daarna is het strikt eenzijdige beeld van 'God de Heer' in alle andere vertalingen terecht gekomen. Terwijl de Bijbel toch heel duidelijk begínt met te zeggen: “God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.” Genesis 1:27!
Als echter een bepaalde uitdrukking, ook als die fout is, maar vaak genoeg wordt herhaald door gezagsdragers en men het van jongs af aan ouders zo hoort zeggen, dan vraagt niemand zich meer af of die uitdrukking wel juist is.
De betekenis van de Hebreeuwse letters in Jahweh en Èlohîm laten zien, dat het mannelijke en vrouwelijke in God gelijkwaardig zijn; daarom: God als de Heer, dat kan niet meer!

Als de hermetisten over ‘de Vader’ spraken, wisten zij dat die uitdrukking ook ‘de Moeder’ inhield; op dezelfde wijze als in het Spaans over ‘el padre’ en ‘la madre’ wordt gesproken en over ‘de ouders’ als ‘los padres’!
In de geestelijke wereld kunnen tweelinggeesten in een gedeelde vorm verschijnen als man en vrouw, en in een verenigde vorm als de man, in wie de vrouwelijke vorm in wederzijdse liefde geheel is opgegaan; doordat de vrouwelijke vorm kleiner is, verschijnt alleen de mannelijke vorm, de verenigde vorm, maar de vrouwelijke vorm is er de kern van, het hart.
Hierdoor ontstond de vergissing over God als over ‘de Heer’ te spreken.

terug naar de Inhoud

7. Het Syrisch-Aramese manuscript van de Evangeliën wordt door de Oriëntaals Orthodoxe kerken als het oudste en meest gezaghebbende van de christelijke literatuur beschouwd. Een vertaling van Jezus' gebed uit het Aramees luidt:

O Geboorte-gever! Vader-Moeder van de kosmos,
Verdicht Uw licht in ons - maak het nuttig.
Vestig Uw rijk van eenheid nu.
Uw verlangen handelt dan samen met het onze,
zoals in alle licht, zo ook in alle vormen.
Geef ons wat we elke dag nodig hebben aan brood en inzicht.
Maak de banden van fouten die ons binden, los,
zoals wij die van onze schuldenaren loslaten.
Laat oppervlakkige dingen ons niet misleiden,
maar bevrijd ons van wat ons tegenhoudt.
Uit U wordt de alwerkzame wil geboren,
de levenskracht om te handelen, het lied dat alles verfraait
en dat zich van eeuw tot eeuw vernieuwt.
Waarlijk - dat er kracht zij in deze woorden -
mogen zij de oorsprong vormen,
waaruit al mijn daden ontstaan: Amen

Bron: Neil Douglas-Klotz - Gebeden van de Kosmos (zie Literatuuroverzicht in het Menu)
Meditaties over de Aramese woorden van Jezus uit de Peshitta-tekst, de Syrisch-Aramese evangeliën

terug naar de Inhoud

8. Loden boekje
In een grot in de westoever van het Meer van Galilea vond een bedoeïen in 2005 een loden boekje met 15 blaadjes. De blaadjes worden met loden ringetjes bijeengehouden. Na academisch archeologisch onderzoek aan de Universiteit van Surrey, bleek het boekje 2000 jaar oud te zijn, uit de tijd van Jezus.
Het is bedekt met achtpuntige sterren, niet alleen een zinnebeeld van het zonnewiel, maar ook voor de komst van de messias. Jezus’ naam wordt erin vermeld en de opmerking dat: 'Jezus een God aanbad, die zowel man als vrouw was.'
De overige tekst komt met de Tenach overeen.
terug naar de Inhoud

9. De bijzondere tekst van Johannes 1:18 en de betekenis van de woorden: de 'eniggeboren Zoon' die 'aan het hart' en 'aan de boezem' en 'in de schoot... van de Vader is'.


Albrecht Dürer
Openbaring van Johannes, 12
10. De Apokalyps of Openbaring van Johannes (Petrus Canisiusvertaling) Hoofdstuk 11 en 12, met geestkundige overwegingen

11:19 "En de Tempel van God in de hemel ging open en in zijn Tempel verscheen zijn Ark des Verbonds."
Deze gebeurtenis wordt door Johannes in de hemel aanschouwd en hangt samen met het verbond dat Jahweh met Vader Abraham en met zijn nakomelingen heeft gesloten. Wat nu volgt, handelt om de verhouding tussen God in de hemel en de mensheid op aarde.

12:1 "Toen verscheen er een groot teken aan de hemel: een Vrouw, bekleed met de zon, de maan aan haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren."
Door deze kosmische kenmerken wordt de Vrouw beschreven als een met sterren bekroond, dus koninklijk, kosmisch wezen, dat met de schepping is verbonden. Naast Jahweh is zij daarom Sjechinah, 'zij die bij ons woont'... God als moeder naast Jahweh als de vader. Zij is met de schepping verbonden om daar de mensheid als haar kinderen te begeleiden.

2 "Ze was zwanger en kreet in haar weeën en in haar barensnood." 5 "Ze baarde een Kind van het mannelijke geslacht, dat alle volkeren zal weiden met ijzeren staf. En haar Kind werd weggevoerd naar God en zijn troon."
Het Kind van het mannelijk geslacht, uit Sjechinah als moeder geboren en naar Jehweh als zijn vader geleid, is de heilige geest Gods als de Zoon, die daarna op aarde uit Maria als de mens Jezus wordt geboren. De betekenis van de 'staf' is, dat deze niet alleen boven en beneden, hemel en aarde verbindt, maar dat daarmee ook de mensheid wordt geleid; de staf heeft daardoor de betekenis van een hemelse leer. Van gepolijst ijzer werden in de oudheid spiegels gemaakt, vandaar: een leer die leidt tot zelfbewustwording.

3 "Nog een ander teken verscheen aan de hemel. Zie: een grote rossige Draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen."
4 "Zijn staart sleepte het derde deel van de sterren des hemels weg en wierp ze op aarde. En de Draak stelde zich op tegenover de Vrouw, die op het punt stond te baren, om zodra zij gebaard had, haar Kind te verslinden."
5 "Ze baarde een Kind van het mannelijke geslacht, dat alle volkeren zal weiden met ijzeren staf. En haar Kind werd weggevoerd naar God en zijn troon."
6 "Maar de Vrouw nam de vlucht naar de woestijn, waar ze een plaats heeft, door God haar bereid, om daar te worden gevoed duizend tweehonderd zestig dagen."
De Draak is de 'satan', letterlijk: Tegenstander, of de Duivel, van Grieks 'diaballoo': er tussen werpen, verstoren. Hij biedt de tegenstand die de mens moet overwinnen om daardoor geestelijk te groeien. De vrouw, Sjechinah, zij die bij ons woont, ging naar de 'woestijn', dat is de levenloze wereld als een uitbeelding van de mensheid op aarde, onbewust van zijn goddelijke afkomst en bestemming, en daardoor als levenloos, een dorre woestijn.

14 "Maar aan de Vrouw werden de twee vleugels van de grote adelaar gegeven, om te vliegen naar de woestijn, naar de plaats, waar ze gevoed wordt een tijd, twee tijden en een halve tijd, buiten bereik van de slang."
De adelaar voedt eerst haar jongen in het nest, maar blijft er later met het voedsel in de klauwen boven rondvliegen, om de jongen ertoe aan te zetten zelf omhoog te vliegen en het voedsel te bemachtigen. Zo leren zij door eigen inspanning vliegen, een uitbeelding van de strijd die ook de mens op aarde moet voeren om zichzelf geestelijk tot ontwikkeling te brengen: de begeleide zelfverwerkelijking.
De 'vleugels' verzinnebeelden de geestelijke vermogens. Sjechinah heeft het geestelijke vermogen de mensheid op aarde voort te helpen op hun ontwikkelingsweg, zonder dat zij het opmerken.

7 "Toen barstte een strijd in de hemel los: Mikaël met zijn engelen streed tegen de Draak; ook vochten de Draak en zijn engelen.
8 Maar de laatsten legden het af en er was geen plaats meer voor hen in de hemel.
9 De grote Draak werd neergesmakt, de oude slang, die Duivel en Satan heet en de ganse aarde verleidt; neergesmakt op de aarde, neergesmakt zijn engelen met hem."

10 "En ik hoorde een machtige stem in de hemel, die riep: Thans is gekomen het heil en de macht, het koningschap van onzen God, de heerschappij van zijn Gezalfde; Want neergesmakt ligt hij, die onze broeders beticht, Die ze beschuldigt voor onzen God, dag en nacht.
11 Overwonnen hebben ze hem door het Bloed van het Lam, door het woord van hun getuigenis. Ze hadden hun leven niet lief tot de dood;
12 Juicht daarom hemelen en die er in woont! Wee echter de aarde en de zee! Want de duivel is tot u neergedaald; Hij is ziedend van woede: Want hij weet, hij heeft slechts weinig tijd."

13 "En toen de Draak zag, dat hij op aarde was neergesmakt, ging hij de Vrouw vervolgen, die het Kind had gebaard. 15 Wel spoot de slang uit haar bek water, als een rivier, de Vrouw achterna, om haar mee te sleuren door de stroom; 16 doch de aarde [m.a.w. de kosmos] kwam de Vrouw te hulp; ze opende haar mond en verzwolg de rivier, die de Draak uit zijn bek had gespoten.
17 Nu ontstak de Draak in woede tegen de Vrouw; hij trok af, om strijd te voeren tegen de rest van haar zaad, tegen hen, die de geboden van God onderhouden, en de getuigenis van Jesus bezitten."
De opmerking: "… strijd te voeren tegen de rest van haar zaad …" laat zien, dat de vrouw niet Maria is - zoals wel wordt verondersteld - die immers één zoon geboren laat worden, terwijl Sjechinah, als de vrouw van Jahweh, de moeder van de mensheid is.
Klik hier voor een uittreksel uit het boek 'Bijna 2000 jaar' van M. Kahir met een aantal visioenen van de mystica Anna Katharina Emmerich.

terug naar de Inhoud

11. De moederlijke, goddelijke Wijsheid in Spreuken en bij Jezus ben Sirach
In Genesis worden twee scheppingsverhalen van de mens beschreven en in beide heeft de scheppende werkzaamheid van God een man en een vrouw tot gevolg. Aangezien een stromende bron de eigenschappen van die bron meegeeft aan wat eruit voortvloeit, heeft ook God zelf het mannelijke en vrouwelijke in zich, als door Gods scheppende werkzaamheid een man en een vrouw verschijnen.
De strekking van beide scheppingsverhalen in Genesis komt overeen met de verhouding tussen God en de moederlijke, goddelijke Wijsheid in de Spreuken van Salomo en de Wijsheid van Jezus ben Sirach.

terug naar de Inhoud

12. Uit de Wijsheid van Jezus ben Sirach: "Alles bestaat twee aan twee, het een tegenover het ander…"
In de tweede eeuw v.Chr. leefde in Jeruzalem de joodse wijsgeer Jezus ben Sirach, die het bijbelboek Wijsheid (van Jezus ben Sirach) schreef. Hij maakte daarin een opmerking, die samenhangt met Gods scheppende werkzaamheid in de eerste twee hoofdstukken van Genesis:
"Alles bestaat twee aan twee, het ene tegenover het andere,
God heeft niets gemaakt, wat onvolledig is." (Wijsheid van Jezus ben Sirach 42:24)

De Griekse filosoof Herakleitos ging hem vooraf met de uitspraak:
"Het tegenstrijdige stemt overeen, uit verschillen ontstaat de mooiste samenhang, alles komt voort uit tweestrijd." Herakleitos (540-480 v.Chr.)

Ook volgens Pythagoras (580-500 v.Chr.) bestaan alle dingen uit paren van tegendelen, zoals links-rechts en voor-achter. Het evenwicht tussen de tegendelen of 'kwaliteiten' warm-koud en droog-vochtig was van wezenlijk belang voor een goede gezondheid.

Als alles echter twee aan twee bestaat, dus als eenheid van tegendelen, dan moet er naast de eerste twee-aan-twee ook een tweede twee-aan-twee bestaan, naast een dubbele punt : staat dan ook een tweede dubbelepunt :: , wat de weergave is van de vier hoekpunten van een vierkant ◻︎. De twee-aan-twee daarvan is ruimtelijk en vormt een kubus.

terug naar de Inhoud

13. In de Oosters Orthodoxe Kerken is het beeld van God als moeder behouden gebleven, getuige de ikonen van de Mater Sapientia of Sophia, zoals er een te vinden is in de Sophia-kathedraal van de Russische stad Nizjni Novgorod, oostelijk van Moskou.
terug naar de Inhoud

14. Het goddelijke moederschap bij de kerkvader Augustinus

Augustinus van Hippo
kerkvader, 354-430
In haar boek 'Mater Sapientia - De mystagogische functie van het moederschap van God en het geestelijke moederschap bij Augustinus', beschrijft dr. Kitty Bouwman het moederschap van God, zoals dat in de Bijbel en in de vroege kerk werd verwoord. De Godsnaam werd daar verbonden met de 'vermogens' van het moederschap, zoals de dragende moederschoot en de voedende borsten.
Met de gedachte van God als Vader is volgens haar niets mis, maar er is ook veel dat ervoor pleit om het moederlijke van God opnieuw een plaats te geven. En dan verwijst zij vooral naar de Wijsheid als moeder, die de vaste spijzen die ze gebruikt in haar borsten omzet tot melk voor de gelovigen.
God als Vader is een bekend onderdeel in de christelijke traditie. Toch heeft God in de Bijbel en in de vroegchristelijke kerk ook veel moederlijke aspecten, zoals ook de kerk de moeder van alle gelovigen wordt genoemd. Goddelijk en geestelijk moederschap zijn sleutelbegrippen in Augustinus' visie op de geloofsontwikkeling. Augustinus gebruikt veel moederbeelden ... aspecten van het goddelijke moederschap worden zichtbaar in Christus, de personificatie van Wijsheid en het hemelse Jeruzalem.
De gedachte van Christus als moeder en wijsheid is in de oosterse kerk veel meer bewaard gebleven dan in het Westen. Augustinus nam het goddelijke moederschap op in de werkelijkheid van God, [maar] deze theologische benadering is ondergesneeuwd in de hoofdstroom van de christelijke traditie, die het goddelijke moederschap heeft vereenzelvigd met Maria.
Klik hier voor een artikel over dit onderwerp in het digitale tijdschrift Perspectief van de hand van dr. Kitty Bouwman.

15. Klik hier voor een artikel van Hennie Marsman Ph.D. over de meervoudige gender-identiteit van God, zoals die in bijbelteksten is te vinden.
terug naar de Inhoud

16. De Kabbala
De levensbeschouwing die 'Kabbala' (joodse 'overlevering') wordt genoemd, is gegrondvest op de zinnebeeldige verklaring door rabbijnen (rond de 10e eeuw) van de teksten die zijn verzameld in de Tenach (de Wet (Tora), de Profeten en de Geschriften), het boek dat in het christendom het 'Oude' Testament wordt genoemd. De Kabbala is een esoterische richting in het jodendom, in tegenstelling tot de exoterische, die zich meer bezighoudt met een verstandelijke, wettische benadering van deze teksten, die in de Talmoed is vastgelegd.
In de Kabbala wordt uitgegaan van een oergeest die oneindig en eeuwig is, 'Ên sôf' genaamd ('zonder grens': de oneindige: de algeest), gekenmerkt door licht en donkerte. Hieruit komt door verdichting ('tzimtzum') God (JHWH, Èlohîm) voort, als de schepper van de schepping. Die schepping wordt gekenmerkt door meerdere werelden, waarvan alleen de aarde een stoffelijke wereld is, terwijl de andere geestelijke werelden zijn. Vanuit de geestelijke wereld houdt God zich met de mensheid in de stoffelijke wereld bezig door middel van Gods engelen (Gods machten of krachten), die in een gevormde toestand een weergave zijn van Gods gedachten, gevoelens en wilsbesluiten in een zelfstandige, menselijke lichtvorm (de geestgedaante).
De wijze waarop God middels zijn vermogens inwerkt op de mensheid in de stoffelijke schepping, wordt weergegeven door de Levensboom, de Boom van de tien 'Sefiroth' ('cijfers' of eigenschappen), een omgekeerde levensboom met de wortels in de hemel: Ên sôf en de kruin op de aarde: Malchoet. De Schepper, de mensheid en Gods schepping vormen één, samenhangend geheel.
De scheppende werkzaamheid van Ên sôf wordt Adam Kadmon (de 'eerste mens') genoemd, die op de rug wordt gezien; vandaar dat in de afbeelding van de Sefiroth het mannelijke aan de rechter zijde van de afbeelding is en het vrouwelijke aan de linkerzijde (Dit hangt samen met de geschiedenis in Genesis, dat Mozes aan Jahweh vroeg zich aan hem te vertonen en Jahweh zich toen ruggelings aan hem liet zien).

De mannelijke en vrouwelijke tweeheid
Volgens de Kabbala wordt alles in Gods schepping gekenmerkt door 'tweeheid' in de vorm van een 'eenheid van tegendelen'. Zo heeft ook God zelf een mannelijke en een vrouwelijke zijde, die samen een volstrekte, geestelijke eenheid kunnen vormen, maar die ook zelfstandig kunnen optreden als Jahweh en Sjechina ('Zij die bij ons woont'). Adam Kadmon is God in de gevormde toestand als menselijke vorm, die is voortgekomen uit God in de ongevormde toestand: Ên sôf. Adam Kadmon is de God die in Genesis Ha Adam, de mens uit zich voort laat komen, als een afbeelding van God, als man en vrouw. Ook de mens 'ha-Adam' in het Paradijs is aanvankelijk een mannelijk-vrouwelijke eenheid (verenigde tweelinggeest), die pas later wordt gescheiden als God de vrouwelijke zijde van ha-Adam uit zijn binnenkant losmaakt en zelfstandig maakt (daardoor nu een gedeelde tweelinggeest), zodat ook zij een geestelijke ontwikkelingsweg kan gaan.
Sjechina (in Spreuken en Jezus ben Sirach 'Sophia' genoemd) is in het bijzonder aanwezig bij hen, die streven naar een geestelijke ontwikkeling, die hen volgens de Kabbala terug zal voeren naar hereniging met God.
Door het voorbeeld van God zelf heeft het huwelijk ook voor de mens een zeer verheven aanzien. Het mannelijke en het vrouwelijke worden ieder pas zinvol door hun vereniging in het huwelijk.
De drieëenheid van de Kabbala heeft daarmee overeenkomend de vorm van het gezin: Vader, Moeder en Zoon. Daar volgens de Kabbala alles door tegendelen wordt gekenmerkt, moet dit goddelijke kind dat 'zoon' wordt genoemd, een tweelinggeest zijn in de vorm van een Dochter-Zoon. Het verschijnsel van het samengaan van de tweelinggeest, waarbij de mannelijke en vrouwelijke zijde in liefde volkomen in elkaar zijn opgegaan tot een eenheid, wordt in de Kabbala beschreven.
Zie voor een verhandeling over de Kabbala het boek van E. Müller - 'Zohar, het boek van de glans' en 'De Kabbalah, esoterisch joodse levensbeschouwing' in het literatuuroverzicht in het Menu, onder Joodse esoterie.

terug naar de Inhoud

17. Isis en Osiris

Isis (links) en Osiris (midden)
Isis, de zuster/vrouw van Osiris, die haar broer/man is, beschermt hem met haar geestelijke vermogens (haar beide vleugels).
De naam 'Isis' betekent: de voedingskracht van het oerleven; 'Osiris': 'ou sir iez', woning van de zuivere, geestelijke mens: het hiernamaals.
Osiris was de god van de geestelijke wereld, zijn zuster Isis de begeleidster van de mens op aarde. In latere tijden werd zij vereenzelvigd met Astarte (Asjera) en met Maria.
In overeenstemming daarmee is Jahweh God in de geestelijke wereld en Asjera (Shechina) de begeleidster van de mens op aarde.

terug naar de Inhoud

18. Zarathoestra
De oudste van de godsdienststichters in het Midden-Oosten is de profeet Zarathoestra (14e-12e eeuw v.Chr., Perzië) of met zijn Griekse naam Zoroaster; zijn vrouw was Arduizur.
De hoogste godheid in zijn leer is Zurvan Akarana (letterlijk: Eindeloze Tijdruimte), die zowel mannelijk als vrouwelijk is: een mannelijke en vrouwelijke tweelinggeest. Uit hun scheppende werkzaamheid kwamen goden en godinnen voort, en de engelen (amahraspands).
Onder de goden bevond zich ook de tweeling Ahura Mazda (het grote licht of Ormoezd), het goede en Ahriman (Angra Mainya), het kwade.


Zurvan Akarana (in het midden); zilverplaat uit Luristan (1200-900 v.Chr.). Zoals bij Hildegard's visioen is de mannelijke helft (baard) boven, de vrouwelijke beneden; naar rechts worden mannelijke goden (met baard) geschapen, naar links vrouwelijke. Aan de linker kant bevinden zich ook de engelen (met een vleugel) op de voorgrond; de staf is de herdersstaf (begeleiding) en de vogelveer betekent: geestelijke vermogens.

De leer van Zarathustra is samengevat in het heilige boek van het zoroastrisme (tegenwoordig in de vorm van Mazdaznan), de Avesta. Zijn leer is een leer van een deugdzaam leven, waarbij het gaat om het kiezen van goede gedachten, goede woorden en goede daden: de strijd tussen goed en kwaad in de mens. Volgens zijn leer is er leven na de dood; in ieder bestaan moet de mens zichzelf verbeteren, om zich uiteindelijk met Ahura Mazda te kunnen verbinden.
In de eeuwen na Zarathoestra ontstond het zurvanisme, waar men zowel Ahura Mazda als Ahriman beschouwde als nakomelingen van Zurvan Akarana. Aan het einde der tijden zou Ahura Mazda overwinnen en gaan regeren.

terug naar de Inhoud


Ardhanarishvara Shiva Shakti
ardhana-rishvara: tweeslachtig
19. De Trimurti, de Hindoe drieheid
De Hindoe drieheid Trimurti omvat drie godenparen:
Brahma en Saraswati (schepper)
Vishnu en Lakshmi (onderhouder)
Shiva en Shakti (omvormer)

Shiva
Shakti
welzijn,
verheven kennis,
de mannelijke zijde
van de godheid
bemoediging, schoonheid,
beweging en rust,
de vrouwelijke zijde
van de godheid

Voor wat de algemene kennis van de Hindoe drieheid betreft, is het kenmerkend dat meestal de mannelijke helft van deze goden wordt gekend, in tegenstelling tot de vrouwelijke helft.
Toch laat het bestaan van de tweeheid Shiva-Shakti duidelijk zien, dat voor het hindoeïsme beiden even belangrijk zijn.

terug naar de Inhoud

20. Bhagavad gita 9:17
Ik ben de Vader van het Al, de Moeder, de Instandhouder, de heilige syllabe OM.

21. God als Man en Vrouw in het sikhisme (de Sikh-religie)
In het sikhisme wordt God verbeeld als zowel man als vrouw:
"Oh Heer, U bent mijn Vader en U bent mijn Moeder." (Goeroe Granth Sahib, pag. 103)
"U Zelf bent de man en U Zelf bent de vrouw." (Goeroe Granth Sahib, pag. 1020)
"Het vrouwelijke is in het mannelijke en het mannelijke is in het vrouwelijke." (Goeroe Granth Sahib Ji, pag. 879)
De 'Goeroe Granth Sahib' is het heilige boek van de 'sikhs': de leerlingen.
Het woord 'goeroe' betekent: hij die duisternis verdrijft, m.a.w. de leraar.

Het sikh-geloof is monotheïstisch; er is maar één almachtige God, maar wel 'alles doordringend' en de 'eeuwigheid', en kent geen begin noch einde [God is de eeuwige oneindigheid]. God als de Schepper is de 'oorzaak van oorzaken'. God is in zijn schepping alomtegenwoordig en toch ook er buiten.
God heeft de mens niet geschapen om hem te straffen voor zonden, maar voor de verwerkelijking van zijn ware doel in de schepping, namelijk om één te worden met de almachtige zelf [de hereniging].
"Oh mijn gedachte, gij die de bekwaamheid heeft het licht te vormen; herken uw essentie, oh mijn geest, God is altijd bij u; door het woord van de Goeroe geniet men Gods liefde."
"Ken uw essentie (van het leven) dan kent gij de schepper en kent gij het geheim van leven en dood." (Goeroe Granth Sahib Ji, pag. 441)

terug naar de Inhoud

22. Jin en Jang
Het Chinese woord 'jin' betekent onder andere 'de bewolkte hemel' en daarnaast 'de koele schaduw van de noordelijke berghelling' en 'de koele schaduw van de zuidelijke rivieroever'. (In China lopen de rivieren van west naar oost.)
De betekenis van het woord komt overeen met de geestkundige beschrijving van de algeest in de ongevormde oertoestand als 'donkere koelte'. Deze toestand van donkere koelte is op aarde ervaarbaarbaar als een aangename, schaduwrijke koelte. De rustende, donkere koelte heeft de eigenschap doordringbaar, ontvankelijk en vormbaar te zijn.
Vervolgens doet in de gevórmde toestand de rust en haar donkere koelte zich voor als God als moeder. (zie hieronder bij Geestkunde)

Het Chinese woord 'jang' betekent onder andere 'in de zon wapperende banier' en daarnaast 'de lichte warmte van de zuidelijke berghelling' of 'de lichte warmte van de noordelijke rivieroever'.
De betekenis van het woord komt overeen met de geestkundige beschrijving van de algeest in de ongevormde oertoestand als 'lichtende warmte'. Deze beweeglijke, lichtende warmte heeft de eigenschap zelfvormend en doordringend te zijn.
Vervolgens doet in de gevórmde toestand de beweging en zijn lichtende warmte zich voor als God als vader. (zie hieronder bij Geestkunde)

De eigenschappen van de algeest zoals ik die tijdens mijn godservaring mocht waarnemen, zijn: de rust en haar donkere koelte die een uitdrukking zijn van Gods vrouwelijke zijde en de beweging en zijn lichtende warmte die een uitdrukking zijn van Gods mannelijke zijde.
Deze eigenschappen komen geheel overeen met de kenmerken van 'jin' en 'jang', zoals die uitgebreid in de I Tjing (vertaling van Richard Wilhelm) staan beschreven.
Zie in het literatuuroverzicht: R. Wilhelm - I Tjing Tweede Boek
Zie in het menu: De I Tjing en geestkunde.

I Tjing geestkunde
jin de bewolkte hemel
de koele schaduw van de noordelijke berghelling
de koele schaduw van de zuidelijke rivieroever
de rust en haar donkere koelte
God als moeder
jang in de zon wapperende banier
de lichtende warmte van de zuidelijke berghelling
de lichtende warmte van de noordelijke rivieroever
de beweging en zijn lichtende warmte
God als vader

In de I Tjing, het oeroude Boek der Veranderingen, is het volgende over de vereniging van jang en jin als de Hemel en de Aarde, te lezen.

䷀  1 Tjièn - Het scheppende
Het scheppende bewerkt verheven welslagen, bevorderend door standvastigheid. [...]
Groot voorwaar is de verhevenheid van het scheppende, waaraan alle dingen hun begin te danken hebben en dat de hele hemel doordringt. [...]
De wolken gaan en de regen werkt, en alle wezens vloeien in hun eigen, afzonderlijke gestalte.
De weg van het scheppende bewerkt door verandering en omvorming, dat elk ding zijn juiste aard en bestemming krijgt en in voortdurende overeenstemming met de harmonie komt: dat is het bevorderende en standvastige.

䷁  2 Koen - Het ontvangende
Het ontvangende bewerkt verheven welslagen, bevorderend door de standvastigheid van een merrie. [...]
Volkomen voorwaar is de verhevenheid van het ontvangende. Alle wezens hebben hun geboorte eraan te danken, daar het vol overgave en toewijding het hemelse ontvangt.
Het ontvangende draagt in zijn rijkdom alle dingen. Zijn aard is in overeenstemming met het grenzeloze. Het omvat alles in zijn wijdheid en verlicht alles in zijn grootte.
Door zijn toedoen komen alle afzonderlijke wezens tot welslagen.

䷂  3 Tsjoen - De aanvangsmoeilijkheid, het begin
Wanneer hemel en aarde er zijn, ontstaan de afzonderlijke wezens. Wat de ruimte tussen hemel en aarde vervult, dat zijn de afzonderlijke wezens. Daarom volgt als derde teken de aanvangsmoeilijkheid, het begin. De Aanvangsmoeilijkheid is zoveel als vervullen, vol maken. [...]
De aanvangsmoeilijkheid bewerkt verheven welslagen. Bevorderend door standvastigheid.
Men moet niets ondernemen. Bevorderlijk is het helpers aan te stellen.

In het begin van de I Tjing (de eerste drie hexagrammen) wordt de geboorte beschreven van 'alle afzonderlijke wezens' door de samenwerking tussen het Scheppende (mannelijke) en het Ontvangende (vrouwelijke). (zie hieronder bij Geestkunde)

terug naar de Inhoud

23. Göbekli tepe
In Göbekli tepe in Zuidoost Turkije staat een tempelcomplex uit de oudheid, 9600 jaar v.Chr. (Stonehenge in Zuid-Engeland is van 2300 jaar v.Chr. en New Grange in Ierland van 2500 jaar v.Chr.).
In iedere tempel staan twee monolieten die de voorvader en de voormoeder verbeelden.
Klik hier voor een beschrijving van het Göbekli tepe tempelcomplex.

24. Malta's moedergodin en haar band met de zon
In de Oudheid zijn door de mensheid overal op aarde megalithische bouwwerken opgericht (op Malta gebouwd tussen 3600 en 2500 jaar v.Chr.), die bijna allemaal verband houden met de zomer- en winterzonnewende: de terugkeer van het hemelse licht op aarde.
Op Malta waren die tempels gewijd aan een moedergodin; de terugkeer van het licht tijdens de winterzonnewende betekende het aangaan van een kosmisch huwelijk tussen de aardse moedergodin en de zon als de hemelse vader.

terug naar de Inhoud

25. Omeyteite en Omeyacigoat, goden van de Maya's
Aan het hoofd van de goden van de Maya's stond 'de priestergod' Quetzalcoatl. Hij was een oeroude regengod en maïsgod, en was de zoon van het Hooggod-paar Omeyteite en Omeyacigoat, die de Maya's 'Onze Vader' en 'Onze Moeder' noemden. [denk aan dezelfde verhouding tussen Horus, Osiris en Isis bij de oude Egyptenaren]
Bij de Azteken heetten zij Omeyotecutli en Omeyocihuatl: 'Meester en Meesteresse der tweeheid'.
Ook: Ometeotl, de Vader en Ometeotl, de Moeder.

Bron: W. Krickeberg - De godsdiensten van Midden-Amerika (in Literatuuroverzicht)

terug naar de Inhoud

26. Inti en Mama Quilla, goden van de Peruaanse Inca's

Inti en Mama Quilla
De stamgod van de heersende dynastie van de Inca's was Inti, de mannelijk gedachte zonnegod met de naam 'punchau', ook 'daglicht' genaamd. Weliswaar voorgesteld met menselijke trekken, werd hij echter ook vaak als een gouden schijf uitgebeeld met daarop een gezicht. De verering van de zonnegod vond plaats in bovenste bevolkingslaag van de Incastammen Quechua en Aymara.
Ook in het hoogland van de Andes gold de verering van de zonnegod in het bijzonder als de vruchtbaarheid van de vegetatie. Meer dan andere uitingen van deze cultus was zij met de heersende 'staatsreligie' van de Inca's verweven.
De zonnegod Inti was gehuwd met de maangodin Mama Quilla (de 'Moeder Maan'), die in verband stond met de maankalender en de daarmee gepaard gaande ceremoniële feesten. Evenals de wereldlijke heerser van de Quechua de aardse belichaming van Inti was (bij voorkeur in een kindschapsverhouding als 'intip churin': zoon van de zon) [zoals dit ook bij de oude Egyptenaren het geval was] gold zijn voornaamste vrouw, Coya, als aardse vertegenwoordigster van de maangodin Quilla.


De ontmoeting van Inti en Mama Quilla in de hemel in de vorm van een zonsverduistering; volgens de Nasca-indianen in Peru kijkt de mens op aarde tijdens zo'n zonsverduistering in het oog van God.

Huiracocha en Pachamama
De hoogste godheid in Peru was Huiracocha. Hij was weliswaar mannelijk gedacht, maar was toch boven de geslachten verheven en bevond zich onbereikbaar boven alles in de hoogste sferen.
Huiracocha, en onder hem Inti en Quilla, stond aan het hoofd van een indrukwekkend pantheon van talrijke godheden, die grotendeels door andere, door de Inca's onderworpen volken erkend waren en deels ook van oudsher tot het godenrijk van de Quechua behoorden.
Tot deze onvervangbare stamgoden, die waarschijnlijk over geheel Peru werden erkend, behoort Pachamama, die door de Quechua en Aymara algemeen werd aangeroepen. In tegenstelling tot Huiracocha was zij een in het inwendige van de aarde wonende aardgodin, die ook sterk in betrekking stond met de vruchtbaarheid en aan wie veel feestelijkheden en dagelijkse riten waren gewijd.

Bron: H. Trimborn - Godsdiensten van de volken van de Andes (in Literatuuroverzicht)

terug naar de Inhoud

27. De levensbeschouwing van de stam Fang in Gabon
Enin, de levenskracht [geestkracht], hangt samen met het evenwicht tussen het mannelijke en vrouwelijke

Het evenwicht tussen tegendelen
Evenwicht in de vorm van symmetrie - maar ook als het evenwicht tussen contrasten zoals licht en donker - vormt in de Afrikaanse cultuur een belangrijk schoonheidscriterium. Voor de Fang, een bevolkingsgroep in Gabon, geldt een evenwicht van tegengestelde elementen zelfs als een noodzakelijke voorwaarde voor schoonheid. Uit een dergelijk evenwicht (bibwe) komt namelijk vitaliteit, levenskracht (enin) voort.
Het is deze levenskracht die men als esthetisch aangenaam beschouwt.

Beeldhouwkunst
De Fang streven dat evenwicht tussen de tegendelen niet alleen na in onder andere de dans en de ruimtelijke indeling van hun dorpen en cultushuizen, maar ook in de beeldhouwkunst. Fangkunstenaars vervaardigden houten beelden, die men als wachters op ronde dozen plaatste, met daarin de schedels en beenderen [het 'onvergankelijke', geestelijke] van voorname voorouders [zij die boven de anderen stonden].

Evenwicht tussen vrouwelijk en mannelijk

Fangwachter - Gabon
vrouwelijk/mannelijk
Beelden die in de ogen van de Fang esthetisch geslaagd zijn, verenigen verschillende tegendelen in zich. In het middelpunt daarvan staat het contrast tussen het vrouwelijke en mannelijke. Het evenwicht tussen beide komt in de eerste plaats tot uiting in de symmetrie van een figuur: de linkerzijde van het lichaam geldt namelijk als de vrouwelijke zijde, de rechterzijde als de mannelijke.
Voor de Fang is de belangrijkste vrouwelijke eigenschap de bezinning, de belangrijkste mannelijke de daadkracht. Beide eigenschappen zijn prijzenswaardig, maar ze moeten met elkaar in evenwicht zijn.
Een geslaagd beeld brengt het evenwicht tussen deze eigenschappen dan ook tot uitdrukking: de rust die uit het gezicht spreekt, wordt op harmonieuze wijze gecombineerd met de vastberadenheid, die uitgaat van een krachtig lichaam met gespierde nek, armen en benen.

Bron: Afrika museum, Berg en Dal

terug naar de Inhoud

28. De Surinaamse natuurgodsdienst Winti
De alles scheppende godheid is de godin Anana (God). Zij heeft een mannelijke paargenoot: Tata Opete, die niet alleen het mannelijke aspect van Anana is, maar ook de oppergod van het luchtpantheon van geestelijke wezens, de winti. Tata Opete onderhoudt de verbinding tussen Anana en de andere winti.
Het woord ‘winti’ betekent niet alleen ‘wind’, maar wordt ook gebruikt om alle bovennatuurlijke wezens aan te duiden. Alle winti zijn manelijk en vrouwelijk en zijn gehuwd. Zij zijn door Anana geschapen en het hoofd van hen is Mama Aisa, die daarnaast ook het hoofd is van het aardepantheon van winti.
Winti is een matriarchale godsdienst te noemen.
Alle hogere winti hebben een lagere winti als dienaar; zij zijn zieners en/of genezers, die hun kennis krijgen van de hogere winti [zie de hiërarchie van engelen].
Klik hier voor een beschrijving van Winti.

terug naar de Inhoud

29. De tetraktys van Pythagoras, het goddelijke gezin en het zonnewiel
Pythagoras van Samos (± 580-500 v.Chr.) was de eerste Griekse filosoof van wie de wereldbeschouwing uit meerdere onderwerpen bestond. Naast filosoof, astronoom, muzikant en leraar op zijn school, was hij ook wiskundige. Hij bewees niet alleen de juistheid van de Babylonische stelling, die later als de Stelling van Pythagoras zijn naam heeft gekregen, maar hij ontwierp ook een getallenleer.
In het middelpunt daarvan stond het begrip 'tetraktys': de volmaakte 'vierheid', 'groep van vier', viereenheid of viervoudigheid,
samen met het heilige getal tien, dat door optelling uit de tetraktys voortkomt: 1+2+3+4=10.
Als verschijnsel was deze tetraktys op verschillende wijzen in de schepping terug te vinden, onder andere als de vierheid van het gezin, als vader, moeder, zoon en dochter, hier in een Keltisch vierkant weergegeven (bij de Kelten speelde de vier ook een belangrijke rol).

In het Oud-Grieks (Koinè) betekent het woord 'tetra-ktys': viergroep (1+2+3+4=10), terwijl het woord 'tetra-gonos' betekent: vierhoekig, vierkant, sterk, volmaakt; en sterk en volmaakt zijn toch woorden die duidelijk op het begrip 'tetraktys' betrekking hebben. Een vierkant als uitbeelding lijkt mij daardoor aannemelijk te zijn.

1. Aangezien volgens Pythagoras de tetraktys de oorsprong was van het al, was dat ook het geval met huwelijk en gezin, die beide bij hem in hoog aanzien stonden.

Het wezen van de tetraktys werd door de pythagoreeërs geheim gehouden, maar zoals gezegd, een uitdrukking van het viertal als gelijkbenig kruis of als vierkant lijkt aanvaardbaar. Een huwelijk wordt aangegeven met een ✕-teken en het gelijkbenige kruis als een afbeelding van het gezin komt overeen met dat van het zonnewiel, zoals hiernaast is weergegeven.

2. Als vierkant kan het er bijvoorbeeld zo uitzien. →
Een vierkant in de vorm van een ruit bestaat uit vier rechthoekige en gelijkbenige driehoeken, die ieder één van de leden van het (goddelijke) gezin vertegenwoordigen.
Als de beide rechthoekszijden van de driehoeken 1 lang zijn, dan is volgens de Stelling van Pythagoras de schuine zijde c van de driehoeken:
1² + 1² = c² en c² = 1 + 1 = 2;
dan is c: √2 = 1,414 213... → ∞

De wortel uit 2 (√2) is een getal dat gekwadrateerd (met zichzelf vermenigvuldigd) het getal 2 geeft.

de tetraktys als ruitvormig vierkant
Bij benadering kan dit getal worden gevonden met behulp van een repeterende breuk, die echter doorgaat tot in het oneindige. De uitkomst kan daardoor alleen bij benadering wordt vastgesteld, wat betekent, dat het met een meetlat niet kan worden gemeten(!); het is een 'imaginair getal', een denkbeeldig getal, dat daardoor alleen in de geest kan bestaan - het getal kan alleen worden gedacht, niet gemeten.

Daaruit volgt dat het gelijkbenige kruis als de diagonalen van de ruit wel zijn te meten (want 1) en daardoor op aarde bestaan, 'werkelijk' zijn; maar dat de omtrek van de ruit, het vierkant, 4x √2 is en daardoor imaginair, alleen in gedachten, in de geest bestaand en niet op aarde kan worden gemeten en daardoor bestaat ... maar wel als denkbeeld in de geestelijke wereld.
Zo geeft deze ruit het goddelijke gezin in de geestelijke wereld weer én haar diagonalen het aardse gezin als afspiegeling daarvan op aarde.
Het woord 'gezin' hangt etymologisch samen met de 'gezondenen': zij, die gezamenlijk onderweg zijn (op hun ontwikkelingsweg op aarde).

3. Tetraktys en zonnewiel
De overeenkomst met het zonnewiel wordt helemaal duidelijk als om de ruit een cirkel wordt getrokken. Omtrek en oppervlak van een cirkel worden bepaald door het imaginaire getal π, waarvoor óók geldt dat het een denkbeeldig getal is, dat daardoor alleen in de geest kan bestaan.

Op deze wijze kan wiskundig worden weergegeven dat het zonnewiel een zinnebeeld is van Jezus' leer van de geestelijke ontwikkelingsweg op aarde naar het eeuwige leven in Gods Koninkrijk én een zinnebeeld van het goddelijke gezin in dat rijk.

4. Gezinsleden zijn fractalen van het gezin
Nu komen twee zaken samen: gezien de tetraktys wordt het goddelijke gezin door de getallen 1, 2, 3, 4 gekenmerkt; maar volgens de numerologie betekenen deze getallen óók de geestelijke vermogens en de in- en uitgekeerde instelling van die leden:
1 het ingekeerde willen
2 het uitgekeerde voelen
3 het uitgekeerde denken
4 het ingekeerde waarnemen
Datzelfde geldt voor de léden van dat gezin apart, alleen heeft ieder een persoonlijke nadruk op één van de getallen/vermogens. Daardoor zijn de gezinsleden fractalen van het gezin als geheel.
Ieder van de leden apart is gelijkvormig aan het gezin als geheel! Maar ook is ieder gezinslid een zelfstandige geest:
een eenheid in verscheidenheid
.

de tetraktys als het gezin
én als de viervoudigheid,
als de leden van dat gezin:
een geestelijke vereniging door
gelijkwaardigheid en wederkerigheid

Gods liefdevol verdichte algeest-geest ben ik,
mijn vader-moeders godendochter-godenzoon,
in ons goddelijk en liefdevol gezin
.

De vier getallen komen met de vier vermogens overeen:
1 het ingekeerde willen is: het willen van zichzelf van de vader;
2 het uitgekeerde voelen is: het verlangen naar vereniging van de moeder;
3 het uitgekeerde denken is: het denken over de samenstelling van de zoon;
4 het ingekeerde waarnemen is: de bewustwording van de eenheid van de dochter.

De beide instellingswijzen vomen een evenwicht volgens:
de mannelijke lijn 1-3, willen en denken, heeft een in- en uitgekeerde instelling; en ook
de vrouwelijke lijn 2-4, voelen en waarnemen, heeft een in- en uitgekeerde instelling.

In God als onze vader en moeder zijn de vier vermogens:
het waarnemen als de oneindige kennis van de algeest;
het denken als de eeuwige wijsheid;
het voelen als de eeuwige liefde;
het willen als de oneindige almacht... en is de 'ganse volheid' (pleroma)!

Het Gezin
Wij als godenkinderen zijn onderweg om deel te gaan uitmaken van dat goddelijke gezin,
want je vier vermogens hebben in aanleg al de vorm ervan. Je hebt dat gezin in aanleg in je!
Je ouders en oudere broers en zusters spannen zich in jou daarbij te helpen,
als jij, door je vertrouwen in hen, je voor hun hulp openstelt.

Het woord 'gezin' is afgeleid van het Middelnederlandse woord 'ghesinde'. Dat had als betekenis 'reisgezelschap, gevolg’, namelijk het reisgezelschap dat edellieden bij zich hadden als zij op reis gingen.
Het woord ‘ghesinde’ is afgeleid van ‘zenden’ en van de ‘gezondenen’, zij, die gezamenlijk op weg zijn gezonden, zij, die gezamenlijk met een reisdoel onderweg zijn. Later ging dit begrip over op het ‘gezin’ als vader, moeder, zoon en dochter.
Over God als vader en moeder, die samen het eerste gezin vormen, wordt gesproken in Genesis 1:26-27
'En de Èlohîm zeiden: "Laten wij mensen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis... " En de Èlohîm schiepen de mens naar hun beeld; naar hun beeld schiepen zij hem; man en vrouw schiepen zij hen.'
Iedere mens is in dit goddelijke gezin begonnen aan zijn of haar levensweg en is op weg om zich weer met dit gezin te herenigen.

Klik hier voor een verhandeling over Pythagoras' tetraktys.

terug naar de Inhoud

30. Het Corpus Hermeticum
Het Corpus Hermeticum is een verzameling esoterische geschriften in het Grieks, afkomstig uit Egypte (2e en 3e eeuw). Zij werd toegeschreven aan de legendarische Hermes Trismegistos (Driewerf grote Hermes). De Griekse Hermes is de 'boodschapper der goden'; zijn Egyptische tegenhanger is de god Thoth, de 'schrijver van de goden'.
In het boek worden oude wijsheden door Hermes aan zijn volgelingen geopenbaard: religieuze en filosofische denkbeelden, die moeten leiden tot het verkrijgen van gnosis: gewijde kennis, die berust op persoonlijke ervaringen.

Hoofdstuk I Poimandres (Mensenherder)
[...]
[God als vader en moeder]
"Waaraan danken de elementen der natuur hun bestaan?", vroeg ik (Tat, Hermes' zoon).
Hij antwoordde daar weer op: "Aan de wilsdaad van God, die het woord in haar schoot ontvangen heeft en ziende op de schone, geestelijke Kosmos deze heeft nagebootst: zij maakte een Kosmos met gebruikmaking van haar eigen elementen en haar eigen kroost, de zielen [personen, mensen].
Daar nu God de Geest androgyn is, en leven en licht, bracht hij (uit zichzelf) door een Woord een andere Geest als Maker voort, (aantekening 9) die als God van vuur en levensadem een zevental Bestuurders maakte, die de waarneembare Kosmos met hun sferen omvatten. Hun bestuur noemt men Beschikking.”

Aantekeningen bij I
9 God is androgyn en als zodanig ook leven; daarom kan hij uit zichzelf leven voortbrengen. De voorstelling van een tweede Geest herinnert sterk aan de godsleer van de platonist Numenius van Apamea. Deze nam, naast de eerste, hoogste Geest (Nous) een tweede Nous aan, die de zichtbare kosmos maakte. Dit werk werd door andere platonisten, ook die van joodse of christelijke huize, aan de Logos [Gods Woord in de heilige Geest] toegeschreven.

Hoofdstuk V God: onzichtbaar en toch goed zichtbaar
[...]
Ja, als je me dwingt me nog wat gewaagder uit te drukken, dan zeg ik, dat het zijn wezen is van alles zwanger te zijn en alles te maken. (aantekening 11) En zoals iets niet kan ontstaan zonder dat iemand het bewerkt, zo kan hij niet eeuwig bestaan zonder eeuwig alles te maken, aan de hemel, in de lucht, op aarde, in de diepte der zee, in ieder deel van de Kosmos, in ieder deel van het Al, in het zijn en in het niet-zijn. Want er bestaat niets in heel deze Kosmos, wat hij zelf niet is. Hij is zelf zowel wat bestaat als wat niet bestaat. Het bestaande heeft hij immers zichtbaar gemaakt, het niet-bestaande heeft hij in zichzelf besloten.

Aantekeningen bij V
11 Het gewaagde zit in de combinatie van 'zwanger zijn' en 'maken': het eerste is kenmerkend voor een moeder, het tweede voor een vader. Vrij vertaald, zegt de auteur, dat God naar zijn wezen Moeder en Vader van het Al is, dat wil zeggen dat hij een androgyn wezen heeft.
Dat God androgyn is, was een gedachte die in de Gnostiek zeer gangbaar en in het Hermetisme niet ongewoon was, zie bijvoorbeeld tractaat I (Poimandres), 9 en het boek 'Hermes Trismegistus'.

In het hermetische boekwerk 'Hermes Trismegistus' komt de androgyne God, God als man en vrouw, uitgebreid ter sprake.

terug naar de Inhoud

31. De hermetische lessen van Sylvanus
Bron: J. Slavenburg en W.G. Glaudemans - Nag Hammadi geschriften 1 (Literatuuroverzicht)

Daarom, mijn zoon, keer van nu af aan terug tot je goddelijke natuur. Jaag die slechte, bedrieglijke metgezellen van je weg. Aanvaard Christus, deze ware vriend, als een goede leraar. Verjaag de dood uit je die een vader voor je is geworden. Want de dood bestaat niet, noch zal die ooit aan het eind bestaan. Maar omdat je God, de Heilige Vader, het ware Leven, de Bron van Leven hebt verworpen, daarom heb je de dood als vader verkregen en heb je als moeder onwetendheid verworven. Zij hebben je beroofd van de ware kennis [gnosis].
Maar keer terug mijn zoon, naar je eerste Vader, God, naar Sophia, je Moeder, uit wie je bent ontstaan vanaf het allereerste begin, om al je vijanden, de krachten van de Tegenstrever, te bestrijden.

terug naar de Inhoud

32. Gnostische Evangeliën

a. Het Evangelie der Waarheid
Het Woord ... zuivert hen en doet hen weer inkeren tot de Vader en tot de Moeder: Hij, Jezus, vol eindeloze goedheid!

b. Het geheime boek van Johannes
Hij sprak tot mij: "Johannes, Johannes, waarom twijfel je toch? En waarom heb je angst? Je bent toch niet vreemd aan mijn verschijning, die is wat zij is? Verlies de moed niet. Ik ben het, de Ene die altijd met jullie is. Ik ben de Vader. Ik ben de Moeder. Ik ben de Zoon."

c. Het Evangelie van de Heilige Twaalven
Zoals in de man de Vader geopenbaard is en de Moeder verborgen, zo is in de vrouw de Moeder geopenbaard en de Vader verborgen. Daarom zal de Naam van den Vader en de Moeder gelijkelijk vereerd worden, want zij zijn de grote Machten Gods en de een is niet zonder de andere, in de Ene God.

Klik hier voor het boek van Elain Pagels - De gnostische evangeliën waarin zij beschrijft dat er in de eerste eeuwen van het christendom twee richtingen waren: de ingekeerde, op persoonlijke godsdienstigheid gerichte van de christelijke gnosis en de uitgekeerde, gericht op de uiterlijke vormendienst van de kerk als instituut. De laatste heeft uiteindelijk op hardhandige wijze die persoonlijke godsdienstigheid monddood gemaakt.
God als Vader en Moeder was in de christelijke gnosis een wijdverspreide godsvoorstelling. Door wie beschikten zij over deze wijsheid? ... Door de leringen van Jezus.

terug naar de Inhoud

33. De christelijke Gnosis, de Gnostiek, erkende de samenhang van alle dingen. De Alexandrijnse gnosticus Valentinus (1150 na Christus) bezingt in een visioen het nieuwgeboren kind, Christus (fragment 8), met de volgende woorden:
Oogst
Ik zie in de geest, dat alles samenhangt; ik versta in de geest, dat alles wordt omvat;
dat het vlees hangt aan de ziel en de ziel afhangt van de lucht (de Geest, Sophia)
en de lucht hangt aan de aether (het Pleroma, de Volheid)

Alchemie
Koning Athanor, koningin Alchimia:
de uitvoering van het Grote Werk.
Zoals als bij Hildegard staat de man
achter zijn vrouw en kijkt hij
over (langs) haar heen.
en uit de Diepte (God) vruchten (aeonen, hemelse geesten) voortkomen
en uit de Schoot (de Stilte, de gade van God) het Kind wordt geboren.
Uit Van den Broek en Quispel, Corpus Hermeticum, XVI Aforismen


34. Alchemie - het Grote Werk (Magnum Opus)
Koning Athanor en koningin Alchimia stellen de androgyne (tweeslachtige) menselijke geest voor. Het kruisvormige paleis is de alchemistische werkplaats met daarin de oven (athanor), waarin de transformatie (omvorming) plaatsvindt. Voor deze omvorming geldt het alchemistische gezegde: 'Geen geboorte zonder dood' (geen opstanding zonder kruisiging); in overeenstemming daarmee moet de zelfzucht (het lelijke hoofd links) worden overwonnen door wijsheid (de grijze uil rechts; het zinnebeeld 'vogel' betekent 'geest').
Door het alchemistische 'grote werk' van zelfomvorming is de eenheid van het mannelijke en vrouwelijke in de mens verwerkelijkt en de 'solificatio' (worden als de zon) bereikt, weergegeven door de zon rechts.

Alchemie
Koning en koningin, zon en maan;
de hemelse vogel duidt de kosmi-
sche betekenis en de eenheid van
het koninklijke echtpaar aan door
drie bloemstelen, die samen de drie
middellijnen van een bol vormen:
zinnebeeld van hun twee-eenheid.
Wikimedia

Het hermetische spreekwoord 'Zo boven, zo beneden' geeft aan, dat de mannelijke en vrouwelijke eigenschappen van de menselijke geest een afspiegeling zijn van de eigenschappen van de goddelijke geest.

terug naar de Inhoud

35. Mythologie
In de Indiase mythologie wordt de godheid in het heelál uitgebeeld door Brahman en Sarasvati, in de méns door Sjiva en Sjakti.
In de Egyptische mythologie wordt de godheid uitgebeeld door Osiris en Isis, en hun godenzoon Horus.
In de Azteekse mythologie wordt de godheid uitgebeeld door Ometeotl (de Tweegod, 'onze Vader') en Ometeotl (de Tweegod, 'onze Moeder').
In de Maya-mythologie wordt de godheid uitgebeeld door Omeyteite (Meester der Tweeheid, 'onze Vader') en Omeyacigoat (Meesteresse der Tweeheid, 'onze Moeder').
In de Inca-mythologie wordt de godheid uitgebeeld door Viracocha: Viracocha als Inti, de zonnegod en Viracocha als Quilla, de maangodin.
Bij de Grieken waren Zeus en Hera zowel man en vrouw, als broeder en zuster van elkaar.

  mannelijke godheid vrouwelijke godheid
India (heelal) Brahman Sarasvati
India (stoff. schepping) Vishnoe Lakshmi
India (mens) Sjiva Sjakti
Egypte Osiris (broeder, man) Isis (zuster, vrouw)
Azteken Ometeotl, de Vader Ometeotl, de Moeder
Maya Omeyteite, de Vader Omeyacigoat, de Moeder
Inca Inti, de Zon Quilla, de Maan
Israël (vóór koning Josia) Jahweh Asjerah (Asjtoreth, Sjechinah)
Griekenland Zeus (broeder, man) Hera (zuster, vrouw)
Skandinavië Odin (Wodan) Frigg (Freyja)
Rome Jupiter Juno

terug naar de Inhoud

36. De Noordse mythologie
In de Noordse mythologie wordt het oerbegin weergegeven door 'Ginungagap', letterlijk de 'gapende leegte', de 'grondeloze afgrond', met andere woorden de 'eeuwige oneindigheid'. In de loop der tijden ontstond daarin een soort van ademen, er waren twee tegengestelde krachten werkzaam geworden, die zich voordeden als een warme en een koude wereld. De warme vuurwereld, Muspellheim bevond zich in het zuiden, de koude ijswereld Niflheim in het noorden. De vuurwereld beeldde m.a.w. de 'lichtende warmte' uit, de koude ijswereld de 'donkere koelte'.

Beide werelden waren in wisselwerking met elkaar en door deze wisselwerking ging er in Niflheim een bron stromen, Hvergelmir, waardoor er twaalf stromen ontstonden; uit de wisselwerking tussen Niflheim en Muspellheim kwam de schepping voort. Het eerste wezen dat ontstond, was het oerwezen, de koe Audumbla, die een eenheid van tegendelen was, een tweeslachtig, tweevoudig wezen (bij de Egyptenaren was ook Isis oorspronkelijk een koe).
Pas later werden de oorspronkelijk tweeslachtige wezens van elkaar gescheiden, 'uit elkaar geslagen' (het 'geslacht') en ontstond het verschijnsel man en vrouw.

terug naar de Inhoud


Hildegard van Bingen
Scientia vias Domini, visioen II,2
... de moederlijke liefde
van Gods omhelzing ...
37. Hildegard van Bingen - Scientia vias Domini (Scivias), Visioen 2 van Boek 2
Bij dat visioen is het volgende te lezen:
"Nam per ipsum fontem vitae materna dilectio amplexionis Dei venit ... "
"Uit de levensbron kwam de moederlijke liefde van Gods omhelzing tot ons, die ons tot leven voedde en onze helpster is ... de diepste en allerzoetste liefde."
De ringen van licht (zilver) en warmte (geelrood) die de 'omhelzing' van de algeest verbeelden - God in de ongevormde oertoestand - omringen de mens, Gods godenkind.
Het handgebaar betekent: 'gebed'; ondanks dat Jezus ons voorbeeld is, gaat de mens onzeker, tastend en biddend zijn weg door dit bestaan, daarbij ongemerkt door God gesteund.
(De beide hier getoonde visioenen van Hildegard worden ook beschreven met de personen van het leerstuk van de Drieëenheid, maar de betekenis van die personen wordt door esoterische schrijvers verschillend uitgelegd. Zie hiervoor 'drie-eenheid' in de verklarende woordenlijst)

terug naar de Inhoud

38. Juliana van Norwich, visioenen

Juliana van Norwich
(±1342 - 1416)
Juliana van Norwich was een middeleeuwse kluizenares, die een reeks van 16 visioenen kreeg. Haar ervaringen met Jezus daarin waren zodanig, dat zij zei, dat we de moederlijkheid van God het meeste ontmoeten in Jezus Christus en zijn zichzelf opofferende liefde. God de Zoon is voor Juliana ook God de Moeder en de band tussen moeder en kind is de beste manier om de verhouding tussen de mens en Jezus te omschrijven.
In haar boek legt Juliana nadruk op het 'moederschap' van God, geopenbaard in Jezus.
Die verhouding komt ook in de Tenach voor en wel tussen Jahweh als de Vader en zijn Sjechina, 'zij die bij ons is' als Moeder. In de Wijsheid van Jezus ben Sirach (Ecclesiasticus) treedt zij op als Sophia.
Juliana's leuze was: "All shall be well, and all shall be well, and thou shalt see thyself that all manner of thing shall be well."

terug naar de Inhoud

39. Visioenen van Niklaus van Flüe
Niklaus van Flüe (1417-1487) was een welgestelde boer uit het plaatsje Flüeli bij Sachseln, in het kanton Obwalden in het midden van Zwitserland. Daarnaast was hij raadsheer van het kanton en rechter in zijn gemeente. Hij had heel zijn leven een zeer godsdienstige instelling en kreeg van jongs af aan regelmatig visioenen, waarvan er een zestal bekendheid hebben gekregen.
Op 50-jarige leeftijd verliet hij na protest, maar tensotte met instemming van zijn vrouw Dorothea - met wie hij tien kinderen had - huis en haard om in de eenzaamheid van de steile Ranftschlucht, een diep dal niet ver van zijn huis, kluizenaar te worden. De laatste 19 jaar van zijn leven wijdde hij zich daar in een eenvoudige hut aan zijn gebedsleven.
Al die jaren at hij geen vast voedsel en dronk alleen water uit de beek; dit is door bisschoppelijk onderzoek vast komen te staan. Hij werd door mensen uit de omgeving opgezocht om hem om raad te vragen; de stroom bezoekers nam zo toe, dat er naast zijn hut een kapel werd gebouwd. Vanuit zijn hut wist hij door raadgeving aan een vriend een burgeroorlog in Zwitserland te voorkomen.

Visioenen

Niklaus von Flüe
het aangezicht van God
Zijn bekendste visioen is een godservaring. Broeder Niklaus vertelde dit visioen aan vrienden, van wie een het op een doek liet schilderen, dat in de kerk van Sachseln wordt bewaard. Niklaus zag God echter op een wijze, die zeer afweek van de opvattingen uit zijn tijd.
In dat visioen ziet hij het grote macht uitstralende gezicht van God in het midden van een kleinere en een grotere cirkel. Het oppervlak van de kleine cirkel en de omtrek van de grote cirkel, zijn rood; daartussen is het zwart. Het hoofd van God is gekroond, de kroon met een goudkleur (later is er een kopie gemaakt met een pauselijke tiara). De baard is driedelig.

Vanuit de kleine cirkel gaan drie pijlvormige, gouden stralen naar buiten en raken de grote cirkel; vanaf de omtrek van de grote cirkel gaan drie eenzelfde soort stralen in omgekeerde richting naar Gods mond, linker oog en rechter oor in de kleine cirkel.
Het feit dat mond, oog en oor door de naar binnen gekeerde stralen worden aangeraakt, doet denken aan de etymologie van het Griekse woord waarvan 'mystiek' is afgeleid: 'muoo'. Dit betekent: het sluiten van de ogen met het doel zichzelf te hervinden. Daarbij keert men tot zichzelf in door zich af te sluiten voor de omgeving, waarbij ook de mond wordt gesloten en er niet meer met het oor wordt gehoord.
(zie hiervoor de voordracht van R.F. Roth bij Literatuur)

De naar binnen gekeerde stralen zijn een uitbeelding van de ingekeerde instelling, waarbij aandacht en toewijding worden losgemaakt uit de omgeving en naar het wezenlijke, het goddelijke in zichzelf worden gekeerd. Het zijn er drie doordat in de goddelijke geest het waarnemen en het willen nog een eenheid vormen als de bewuste levenskracht. Met deze eenheid van waarnemen en willen wil God het waargenomene verwerken door te denken en te voelen: het zijn de vier geestelijke vermogens, maar in een drievoudige vorm.
De naar buiten gekeerde stralen zijn een uitbeelding van de uitgekeerde instelling, waarbij aandacht en toewijding vanuit zichzelf naar de omgeving worden gekeerd. Ook hier is het de eenheid in God van het waarnemen en willen, die al denkend en voelend naar buiten worden gericht.


het aangezicht van God
röntgenfoto door
Dr. med. Eugen Hess, 1947
De ingekeerde, op het persoonlijke leven gerichte instelling is de vrouwelijke en de uitgekeerde, op de buitenwereld gerichte, de mannelijke. Dit komt overeen met de oorspronkelijke afbeelding van het visioen op het doek in de kerk, waarop Gods aangezicht een lichte rechterhelft en een donkere linkerhelft had. De oude toestand, die was overgeschilderd, is aan het licht gekomen middels een röntgenfoto.
De donkere linkerhelft van Gods gezicht is een aanduiding van de vrouwelijke, ingekeerde zijde van God, de lichte rechterhelft van de mannelijke, uitgekeerde zijde.
God toont zich aan Niklaus als een eenheid van tegendelen.

Op de röntgenfoto van het doek, gemaakt door Hess was te zien, dat het doek een aantal malen is overgeschilderd. Het gezicht had oorspronkelijk een jeugdiger, vriendelijker uitstraling.

Dit onderscheid tussen het mannelijke en vrouwelijke in God wordt bevestigd door een ander visioen van Niklaus.
In een paleis verscheen aan hem een in het wit geklede, mannelijke persoon, die Niklaus bedankte voor het bidden dat hij deed voor zijn Zoon en voor de hulp voor zijn Zoon; daarna verscheen een ook in het wit geklede, vrouwelijke persoon, die hem voor hetzelfde bedankte.
In het paleis, dat is de hemel, verscheen God aan Niklaus in de personen van de vader en de moeder, als God en Godin.

In het eerste visioen vertoonde God zich aan Niklaus als een tweelinggeest in de verenigde toestand. De geestgedaantes van beiden zijn dan door innige liefde geheel in elkaar opgegaan en vormen een eenheid. De vrouwelijke kern komt door het gedrag heen naar buiten toe tot uiting, maar alleen de mannelijke buitenkant is zichtbaar, Gods aangezicht - de oorzaak van het spraakgebruik om over God als over een Vader te spreken.
In zinnebeelden laat het visioen echter aan Niklaus zien, dat beiden aanwezig zijn: in de stralen van de in- en uitgekeerde instelling en in de lichte en donkere helften van Gods aangezicht.
In het tweede visioen toont God zich aan hem als een gedeelde tweelinggeest, eerst in de mannelijke vorm, dan in de vrouwelijke vorm.

Het hexagram
De zes stralen in het 'rad met spaken' van Niklaus' godservaring, doet denken aan het hexagram, dat een zespuntige sterveelhoek is. Het is een zinnebeeld voor de eenheid van wat zich als een tweeheid voordoet: het is de eenheid der tegendelen. In die zin verbeeldt het ook de eenheid van wat boven en wat beneden is, het geestelijke en stoffelijke, het goddelijke en menselijke.
In de alchemie stond de rechtopstaande gelijkzijdige driehoek (een drievoudigheid) voor mannelijkheid en vuur (want omhoogstijgend), de omgekeerde driehoek voor vrouwelijkheid en water (neerstromend), en hun innige verstrengeling. Het hexagram gold voor Pythagoras en in de Alchemie als 'het belangrijkste teken van het hele universum'.

Literatuur:
Remo F. Roth, Dr. oec. publ., Ph.D. - Die Neue Mystik und das Leben nach dem Tod
Vortrag, vom 6. 6. 1997 am C.G. Jung Institut, Stuttgart
link: paulijungunusmundus.eu/hknw/neue_mystik_und_leben_nach.htm

Rüdiger Plantigo - Die Radfigur des hl. Nikolaus
link: ruediger-plantiko.blogspot.nl/2008/07/die-radfigur-des-hl-nikolaus.html
Wikipedia
Niklaus von Flüe
Psychologen zu Niklaus von Flües Mystik

Zie voor dit onderwerp ook W. Nigg - Grote Heiligen, in het Literatuuroverzicht in het menu onder Christelijke spiritualiteit.

terug naar de Inhoud

terug naar de loden boekjes

40. Emanuel Swedenborg
"Alle dingen in het heelal die in de goddelijke orde zijn, slaan terug op het goede en het ware. Er bestaat niets in de hemel en niets in de wereld, wat niet op deze twee terugslaat. De reden hiervan is deze, dat beide, het ware en het goede, uit God voortgaan. De verbinding van het goede en het ware, wordt in de hemel het hemelse huwelijk genoemd. In dit huwelijk zijn allen, die daar zijn." (De ware Christelijke godsdienst, blz. 576)

Echtgenoten tezamen of echtelijke liefde is het eigenlijke beeld en de gelijkenis Gods. (Het Huwelijk, blz. 100)

terug naar de Inhoud

41. Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie deel 4

Frater Henri Boelaars, OSB,
de Slangenburg, 1990
Vader, Moeder en Kind; brons,
Dit beeldje is door hem gemaakt
n.a.v. een gesprek over
nevenstaand onderwerp.
God schiep de mens naar Gods beeld als man en vrouw. (blz. 302)
Hoe kon ik de mensen voor de geslachtsgemeenschap geschikt hebben gemaakt zonder daar zelf toe in staat te zijn? Als de geslachtsgemeenschap voor de voortplanting volgens Gods orde is, dan moet God die net zo goed kunnen uitvoeren als de mens! (blz. 331)
Want het moet toch voor iedereen duidelijk zijn, dat bij God alle dingen mogelijk zijn. (blz. 332)

Isis en Osiris (blz. 365-367)
Wij zagen in Egypte in Karnak twee merkwaardige beelden: ten eerste dat van I-sis ('de voedingskracht van het oerleven') achter een dikke sluier verborgen en daarnaast de afbeelding van Osiris (uo sir iez: de weide van de zuivere, geestelijke mens [m.a.w. de geestelijke wereld]). (blz. 365)
Het eerste beeld was dat van een reusachtige vrouw, waarvan de borst helemaal bedekt was door borsten; ooit moet er in plaats van dat beeld ook wel een koe hebben gestaan. Het tweede beeld, dat van Osiris, stelde een merkwaardig wezen voor. Op een grote, weelderig begroeide weide stond een man, omgeven door een groot aantal kudden, die ijverig graasden en de man stond temidden van allerlei vruchten, die hij at. (blz. 365) Met deze twee beelden stelden de Egyptenaren, eerst versluierd [onzichtbaar voor de mens op aarde] het oerbestaan voor van het goddelijke wezen, dat schept en het geschapene voedt en onderhoudt (Isis is Astarte is Sjechinah, de vrouw van Jahweh); en met het tweede, niet versluierde beeld al het geschapene, levende en verterende van de gehele schepping.
Toen begon de overste van de priesters ons het wezen van de enige, eeuwige, altijd scheppende God uit te leggen. Wij beseften dat er een almachtig, alwijs (en alliefhebbend) oerwezen moet zijn, waaruit alle wezens zijn ontstaan en die door dat wezen ook steeds worden gevoed en onderhouden. Dat goddelijke wezen is voor niemand ook maar zichtbaar of begrijpelijk, doordat het de gehele oneindigheid vervult [de algeest] en heel verborgen overal aanwezig en tegenwoordig is, zowel in de ruimte als in de tijd, wat de reden was waarom het beeld van Isis steeds verhuld was. (blz. 365)

... rechtvaardige en vrome mensen, die in een zekere geestesvervoering zijn gebracht, waarin zij de geest van God zagen als een licht, dat alle ruimten der oneindigheid vervulde [de algeest] en waarvan zij waarnamen, dat zij zelf een deel van dat licht waren [de algeestvonk]. (blz. 366)
Allen, die zo'n genade ten deel vielen, getuigen dat zij in dit licht door en door gegrepen werden door een onuitprekelijk geluksgevoel en begonnen te profeteren ... . (blz. 366)
Aan het einde van de drie hallen bevindt zich nogmaals het gesluierde beeld van Isis en het ongesluierde van Osiris en op een altaar staan, uitgehouwen in de steen, de woorden 'Ja bu sim bil' (Ik was, ben en zal zijn [is: 'Jahweh']). (blz. 367)

De eigenlijke overeenkomst met Mijn goddelijke zijn, was in het eerste mensenpaar reeds volmaakt aanwezig. (blz. 409; zie Genesis 1:26-27!)

Jakob Lorber - De huishouding van God, deel 2, hfdst 138
26 Alleen de liefde is een maatstaf voor Mijn goddelijkheid en met geen enkele andere maatstaf ben Ik te meten; want Ik ben waarachtig een oneindige God [ongevormde oertoestand]. Maar Mijn ruimtelijke oneindigheid is slechts een door de tijd bepaald verschijnsel, - in de geest echter [de gevormde toestand] is dat slechts de volkomenheid van de macht van Mijn wil en van Mijn liefde en wijsheid; maar de gestalte van Mijn wezen is dezelfde als die, volgens welke jullie allen tot Mijn wezenlijke evenbeelden zijn gemaakt!

42. Jakob Lorber - Bisschop Martinus
"Als dus een aardse moeder dat al zou doen, hoeveel temeer dan Ik, die voor Mijn kinderen alles ben in volheid als vader en moeder; als Vader in mijn hart en als een Moeder in het geduld, de zachtmoedigheid en oneindige goedheid." (186 Een Godsgeheim, blz. 428)

43. Rembrandt van Rijn - De verloren gewaande, maar uit zichzelf terugkerende zoon

Rembrandt van Rijn - De Verloren Zoon
Hermitage, St. Petersburg
Rembrandt schildert de terugkomst van de 'Verloren Zoon' op een uitzonderlijke wijze met de handen van de vader op de rug van de zoon, opvallend in het lichte gedeelte van zijn schilderij. Duidelijk is te zien dat de pols, rechterhand en duim fijn, slank en vrouwelijk zijn, vergeleken met de pols, linkerhand en duim, die ruw, breed en mannelijk zijn. Rembrandt wijst hier nadrukkelijk op de mannelijke en vrouwelijke zijde van God, op God als een vader en moeder, hier zichtbaar in de toestand van de verenigde tweelinggeest.

Het begrip 'vader' werd in het hermetisme (zie punt 30 en 31), zoals ook in het hedendaagse Spaans, gebruikt als een aanduiding voor: de 'ouders', de vader én de moeder. Afgaande op het hermetisme moet dit ook in de tijd van Jezus in het Midden-Oosten gebruikelijk zijn geweest.
Het enige wat de zoon nog bezit, is (nauwelijks zichtbaar) een kort zwaard aan zijn rechter zij; het scheidende zwaard is een zinnebeeld van het denken, dat de zoon deed besluiten terug te keren naar zijn vader, God. Het is, door zijn geestelijke vermogens bewust en beheerst te gebruiken, dat de zoon, de mens, tot bekering kan komen... wat de bedoeling was van de leerzame levenservaring, die de 'verloren' zoon meemaakte; maar de gehoorzaam thuisblijvende zoon niet (Zie ook 'Jezus' leermethode' in Vragen en antwoorden).

In zijn boek 'Eindelijk thuis' wijst priester, schrijver en hoogleraar Henri Nouwen op de bijzondere betekenis van de handen van de vader.

44. Anna Katharina Emmerich
De Westfaalse non Anna Katharina Emmerich (1774-1824) kreeg toekomstvisioenen waarin zij een tijd zag komen met ingrijpende veranderingen in de kerk, in godsdienst en geloof.
In haar visioenen beschrijft zij een 'majesteitelijke Vrouw' die overeenkomsten vertoont met 'een vrouw, met de zon bekleed' uit de Openbaring van Johannes (12:1-6). De beschrijving in de Openbaring komt weer overeen met die van Sjechinah, 'zij die bij ons woont', de echtgenote van Jahweh uit de joodse Tenach, het Oude Testament. Zij is de beschermende, begeleidende, opvoedende en vernieuwende vrouwelijke zijde van God.
Het woord 'majesteit' komt van het Latijnse 'majestas', van 'magus': groot, koninklijk. Het woord 'vrouw' betekent oorspronklijk 'zij, die vooraan gaat', zoals 'heer' 'hij die vooraan gaat' betekent.

Gedeelte van een visioen van Anna Katharina Emmerich, dat de afbraak en de opbouw van de kerk beschrijft.
"Reeds was het hele voorste deel [het uiterlijke vertoon] van het kerkgebouw [de Sint Pieter in Rome] neergehaald en alleen het allerheiligste [de kern van Jezus' leer] stond nog stevig. Toen zag ik een majesteitelijke Vrouw. Haar wijde mantel had zij op haar beide armen opgenomen en zij zweefde zacht omhoog. Zij stond op de koepel van de kerk [zij is de hoogste] en breidde wijds over de hele ruimte van de kerk haar mantel uit, die straalde als goud" ...
En boven de verkleinde en verdeemoedigde Kerk zweefde de vrouwengestalte met uitgebreide mantel en een sterrenkroon op het hoofd. Er straalde licht voor haar uit en dit verbreidde zich trapsgewijs in de dichte duisternis [van de ongelovigheid]. Waar deze stralen doordrongen, vernieuwde de aarde zich en werd weer bloeiend. De nieuwe discipelen verzamelden zich onder deze stralen en spoedig daarna stond alles weer in nieuwe bloei" ...
Klik hier voor een uittreksel uit het boek 'Bijna 2000 jaar' van M. Kahir met een aantal visioenen van de mystica Anna Katharina Emmerich.

terug naar de Inhoud

45. Edward Maitland's godservaring
Edward Maitland was een Engelse occultist en schrijver, en medewerker van de activistische theosofe Dr. Anna Kingsford (arts). Samen beschreven zij in het boek: 'The Perfect Way, or Finding of the Christ' (1882), een esoterische, christelijk-hermetische leer. Maitland schreef na haar overlijden het boek: 'Anna Kingsford. Her life, Letters, Diary and Work', London, Redway 1896.
Op blz. 129. e.v. beschrijft hij zijn godservaring.
Maitland had ontdekt, dat bij het nadenken over een idee, verwante ideeën in lange reeksen om zo te zeggen zichtbaar werden, naar het leek tot waar zij uit hun eigenlijke bron kwamen, die voor hem de goddelijke geest was. Door zich op deze reeksen te concentreren, trachtte hij tot hun oorsprong door te dringen.
"Ik had geen kennis en geen verwachting, toen ik tot deze poging besloot. Ik experimenteerde eenvoudig met dit vermogen ... terwijl ik aan mijn schrijftafel zat, om de gebeurtenissen in volgorde op te schrijven en ik besloot mijn uiterlijke en perifere bewustzijn vast te houden, zonder er mij om te bekommeren hoe ver ik misschien in mijn centrale innerlijke bewustzijn door zou dringen. Ik wist namelijk niet of ik weer tot het eerste zou kunnen terugkeren, als ik het eenmaal losgelaten had of mij de gebeurtenissen zou kunnen herinneren. Tenslotte gelukte het mij, hoewel met de grootste inspanning, daar de spanning, veroorzaakt door het pogen de twee bewustzijnsuitersten tegelijk vast te houden, zeer groot was. In het begin voelde ik mij alsof ik een lange ladder besteeg van de periferie naar het middelpunt van een systeem, dat tegelijk zowel mijn eigen, het zonne- en het kosmische systeem was.
De drie systemen waren verschillend en toch identiek ... Tenslotte, met een laatste krachtsinspanning … gelukte het mij, de stralen van mijn bewustzijn op het verlangde brandpunt te concentreren. En op hetzelfde ogenblik stond voor mij, alsof een plotseling ontvlammen alle stralen tot een eenheid versmolten had, een wonderbaarlijk, onuitsprekelijk, stralend wit licht, waarvan de kracht zo groot was, dat het mij bijna terugsloeg ... Hoewel ik voelde, dat het voor mij niet nodig was dit licht verder te doorvorsen, besloot ik toch mij nogmaals te vergewissen, door te trachten die glans, die mij bijna blind maakte, te doordringen om te zien wat hij inhield. Met grote inspanning gelukte het mij ... Het was de dualiteit van de Zoon ... de openbaarwording van het verborgene, de definitie van het ondefinieerbare, de individuatie van het niet geïndividueerde, God als de Heer, die door zijn dualiteit bewijst, dat God zowel substantie is als kracht, liefde zowel als wil, vrouwelijk zowel als mannelijk, moeder zowel als vader."
Hij bevond dat God twee in één is, gelijk de mens. Hij merkte bovendien het "stilstaan van de ademhaling" op. Hij beschrijft dat de gewone ademhaling opgehouden heeft en vervangen is door een soort van innerlijke ademhaling, "alsof een andere persoon, los van mijn fysieke organisme, in mij ademde."
Overgenomen uit Wilhelm en Jung, 'Het geheim van de gouden bloem' (zie in het Literatuuroverzicht).

terug naar de Inhoud

46. Jozef Rulof - Kosmologie
Dit is Goddelijke Waarheid. Dit is God als Moeder en als Vader. Toen de eerste krachten vanuit de 'Albron' stuwend het leven deze Ruimte inzonden, was dat Baren en Scheppen. Dat werd een Goddelijk Verschijnsel als de Goddelijke Openbaring!
In de eerste levensgraad is die Bron Moederlijk bezield, maar in het volgende stadium werd dat Leven Vaderlijk Bewust, waardoor wij het Vader- en Moederschap voor God leren kennen. (Kosmologie, blz. 36)

47. White Eagle - Geestelijke ontwikkeling
Wanneer wij in verbinding staan met de geest, openen wij ons hart voor liefde. En wij weten dat liefde de weg tot geestelijke ontwikkeling is. Daarom bidden wij tot God, onze Vader en Moeder, dat wij liefde mogen worden en wanneer wij liefde mogen worden, en wanneer wij liefdevoller kunnen worden, zullen wij wijzer en dus sterker in Gods-kracht worden. Moge de Heilige Drieëenheid van liefde, wijsheid en kracht in ons hart en ons leven tot uitdrukking komen. Amen. (blz. 13)

Je bent voortdurend gehuld in de geestelijke uitstraling, de geestelijke kracht die uitstraalt in de aura van de Christus, die van de Vader-Moeder God komt om te beschermen, te zuiveren en de weg te verlichten voor al Gods kinderen. Je kunt niet buiten dit leven van de Zoon, dit Christus-bestaan. (blz. 98)
Je moet je voortdurend bewust zijn van je relatie met Christus, met de Vader-Moeder God. Voel de vrede die de engelen van Christus brengen. (blz. 99)
Zo zien we dan dat God zowel Moeder als Vader is voor de mens; goddelijke wijsheid, goddelijke liefde en evengoed goddelijke macht, die altijd achter iedere vorm en iedere manifestatie werkt, opdat Gods kinderen - ieder een vonk van goddelijke liefde, uitgeademd vanuit het hart van God - mogen leren om dat geluk dat God is en dat God als zaadje in iedere ziel heeft geplant, tot uitdrukking te brengen. (blz. 147)
De geest van een mens heeft een soortgelijk verloop als de ontwikkeling van een kind, dat begint bij de geboorte uit de Vader-Moeder-God en dat door de groei van het geestelijke bewustzijn en de terugkeer, uitmondt in de hereniging of eenwording met God.

48. Mirin Dajo - De onkwetsbare profeet
Uit de Godskracht van de oerbron, ook Moeder Gods genaamd, komen vele energieën (geesten) te voorschijn. Deze energieën, die samen de gehele schepping vormen, kunnen harmonisch en disharmonisch werkzaam zijn. Binnen het bestek van de schepping vormen zij samen een grote harmonie, doordat alles wat uit God komt, volmaakt is. Daarom streeft alles wat uit God ontstaan is, ernaar een harmonie te vormen. (De onkwetsbare profeet, blz. 101)
Alle zeven (ontwikkelings)stadia zijn weer te verdelen in zeven trappen van ontwikkeling. Het totaal richt zich naar God, oerkracht of Vader Gods. Het geheel is de goddelijke eenheid: God is Vader en Moeder. (blz. 111)

het gezin
de man ondersteunt zijn vrouw
met zijn rechter arm, zodat zij
kan zorgen voor hun beider kind;
zo begeleiden ook Gods engelen de mens
bij zijn geestelijke groei op aarde,
wat de grondslag is van Gods schepping
Daardoor wordt er in de schepping, zonder uitzondering, onder elke omstandigheid, door deze stralingen die uit de werkingen van de energieën van de oerbron (de Moeder Gods) ontstaan zijn, het leven gestimuleerd. (blz. 113)

terug naar de Inhoud

49. Murdo MacDonald-Bayne - Goddelijke heelmaking van ziel en lichaam
'God als onze Vader-Moeder-God gaat de ruimste voorstelling die de mens zich kan vormen, te boven. Maar wij zullen met een open innerlijk de heerlijkheid zien van onze Vader-Moeder-God en dit zal jullie omvormen tot hetzelfde beeld.' (blz. 77)

50. Neil Douglas-Klotz - Gebeden uit de kosmos
Een mogelijke vertaling van de eerste zin van het Onze Vader zoals die vermeld staat in de Peshitta-tekst, het manuscript van de Evangeliën in het Aramees, de taal die Jezus sprak:
O Geboorte-gever! Vader-Moeder van de kosmos
(terwijl de vertaling van het NBG is: Onze Vader die in de hemelen is.)
(zie 'Gebeden uit de kosmos' in het Literatuuroverzicht)

51. B.T. Spalding - De Meesters van het Verre Oosten
In werkelijkheid is de mensheid één familie, kinderen van de Vader-Moeder-God. (blz. 105)
De Christus in u woont in iedereen. Uw lichaam is rein, volmaakt, eeuwig jong en schoon, in één woord goddelijk. God heeft u geschapen als een volmaakt beeld en gelijkenis van Zichzelf [Gods zelfbeeld] en heeft u macht over alle dingen gegeven. U bent in uzelf altijd de Christus, de volmaakte Zoon Gods, de eniggeboren Zoon Gods, in wie de Vader-Moeder welgevallen heeft. (blz. 109)
God is nooit persoonlijk [heeft geen persoonlijke voorkeur], behalve dat Hij voor iedere mens een persoonlijke, liefdevolle, alles gevende Vader-Moeder kan worden. (blz. 183)
God is geen rechter of koning, die u zijn aanwezigheid kan opdringen of u voor een rechterstoel wil roepen. God is een liefdevolle, allesgevende Vader en Moeder tegelijk, die als u hem nadert, de armen uitstrekt en u daarin opvangt. (blz. 183)
Het eindoel voor de gehele mensheid, voor alle geloven en godsdiensten is de wetenschap, dat God Vader en Moeder is. (blz. 434)

terug naar de Inhoud

52. Het hexagram, zinnebeeld van het huwelijk
Het hexagram wordt in de meetkunde een 'zespuntige sterveelhoek' genoemd. Deze is te tekenen binnen een zeshoek of hexagoon (geel). De meetkundige vorm bestaat uit twee gelijkzijdige driehoeken (rood en groen, alle zijden gelijk, alle hoeken gelijk en de middelloodlijnen gelijk aan de bisectrices uit de hoeken) waarvan er één een halve slag is gedraaid, zo, dat de middelpunten samenvallen en de tophoeken naar boven en naar beneden wijzen. De twee driehoeken zijn met elkaar verstrengeld, maar zijn tegengesteld gericht.
Het zinnebeeld hexagram komt op godsdienstig-wijsgerig gebied veelvuldig voor.
- Bij de pythagoreeërs gaf het de innige verstrengeling van het mannelijke en vrouwelijke weer als de oorzaak van het ontstaan van de schepping en van de mens. Het getal zes had voor hen de betekenis van het huwelijk, dat in hoog aanzien stond; de betekenis van het hexagram vormde bij hen het middelpunt van hun gedachtengoed.
- Het hexagram staat staat bij het joodse volk bekend als het Salomonszegel en als de Davidster, en komt voor op de vlag van Israël. Het is een weergave van het besef dat in de joodse godsdienst leeft, door God te worden geleid.
- In het hermetisme hangt de spreuk 'Zo boven, zo beneden' samen met het hexagram, dat daar het zinnebeeld is voor de eenheid van alles wat zich als een tweeheid voordoet: het is de eenheid der tegendelen en het verbeeldt de eenheid van wat boven en wat beneden is, het geestelijke en het stoffelijke, het mannelijke en het vrouwelijke.
- In de alchemie stond de omhoog wijzende driehoek voor mannelijkheid en vuur (omhoogstijgend), de naar beneden wijzende driehoek voor vrouwelijkheid en water (neerstromend), en de innige verstrengeling tussen die twee. Het hexagram gold daar als 'het belangrijkste teken van het hele universum'.
- In India staat het hexagram bekend als de Shri Yantra, de heilige vereniging, de innige verstrengeling van de beide geslachten en als een zinnebeeldige afbeelding van de gehele kosmos.
- Het visioen van Broeder Niklaus van Flüe laat het gezicht van God zien met een lichte rechterzijde en een donkere linkerzijde: mannelijkheid en vrouwelijkheid. De zes spaken die van Gods aangezicht uitgaan, vormen samen een hexagram: drie stralen gaan naar buiten (mannelijkheid), drie naar binnen (vrouwelijkheid).

terug naar de Inhoud

53. Tesla's 3, 6 en 9-theorie en het goddelijke huwelijk
Nikola Tesla was niet alleen natuurkundige en uitvinder, maar ook filosoof. Hij ontwikkelde een grote belangstelling voor getallen en was van mening dat wie de betekenis van de getallen 3, 6 en 9 begreep, de sleutels voor het inzicht in de kosmos bezat.

terug naar de Inhoud

54. Het voorkomen van symmetrie in de natuur
Het Griekse woord 'symmetrie' is samengesteld uit een voorvoegsel dat de betekenis van 'samen' heeft en het woord voor 'meten'; de samenstelling duidt op: een 'samengaan van maten of afmetingen'. In zijn eenvoudigste vorm heeft dat betrekking op de spiegelsymmetrie (links-rechts, boven-onder en voor-achter, ingekeerd-uitgekeerd), die overal in de natuur is terug te vinden.
Symmetrie is niet alleen een belangrijk element in de natuur, maar ook in decoratieve kunst, getuige de ontelbare voorwerpen die de mens in de geschiedenis op kunstzinnige wijze zo heeft versierd. Blijkbaar wordt de menselijke geest aangenaam getroffen door het element van herhaling dat daarin optreedt, als wij een symmetrische vorm beschouwen. Het is een zekere herkenning, alsof we in de buitenwereld iets tegenkomen, dat ons persoonlijk zeer vertrouwd voorkomt en met ons wezen samenhangt.

Die symmetrie is al aanwezig in de bouwstenen van de natuur, de atomen, die zijn opgebouwd uit een kern van protonen en neutronen (die voortdurend in elkaar overgaan door het uitwisselen van lading waardoor de kern trilt), met daar omheen de elektronen. Het atoommodel van Bohr stelt, dat die elektronen zich in vaste 'banen' om de kern heen bewegen. Lang werd gedacht dat die 'banen' de vorm van schillen hadden rondom de kern. De kwantumfysica heeft echter onomstotelijk aangetoond, dat de elektronen zich weliswaar om de kern 'bewegen', maar op een heel bijzondere wijze en in aparte ruimtes.

de wolkachtige vormen van de orbitalen
bron: Beier and Hede - Essentials of Chemistry
Volgens de kwantummechanica bewegen de puntvormige elektronen zich met zo'n grote snelheid binnen een zo kleine ruimte, dat het lijkt alsof zij in die ruimte zijn uitgesmeerd. De plaats waar het elektron zich zou kunnen bevinden, de 'golffunctie' genoemd, kan worden uitgerekend m.b.v. de Schrödinger-vergelijking (waarbij geldt dat dan de snelheid niet tegelijkertijd kan worden bepaald). De uitkomsten hiervan laten zien, dat het elektron over de ruimte is 'uitgesmeerd' op een zodanige wijze, dat alleen de statistische kans kan worden berekend dat het elektron zich op een bepaalde plaats bevindt. Het elektron doet zich voor als een wolk(!).
De ruimtes waarin het elektron in de vorm van die wolk zich bevindt, worden door symmetrie gekenmerkt. Deze ruimtes zijn een bolvormige wolk (de s-orbitalen genoemd, van 'orbit': 'baan') of hebben een dubbele haltervorm (3 p-orbitalen, 5 d-orbitalen en 7 f-orbitalen, niet afgebeeld) of andere, maar symmetrische vormen.

De symmetrische haltervormen zijn los van elkaar; als zich in één kant van de halter een elektron bevindt, dan kan het zich ook in de ándere kant bevinden(!). Hoewel de kans het elektron in het midden aan te treffen nul is, moet er toch een soort 'overspringen' plaatsvinden, dat 'tunnelen' wordt genoemd.
Dit verschijnsel doet paranormaal aan, er is a.h.w. sprake van een 'uittreding' van het elektron. Dit is een van de redenen waarom Einstein eraan twijfelde of de kwantummechanica wel het diepste inzicht in de eigenschappen van de natuur zou zijn.
De vormen van de orbitalen waren in de wiskunde al bekend en worden 'sferische harmonieken' (bolvormige overeenstemmingen) genoemd.

De haltervormen vormen samen een eenheid, zij zijn een uitbeelding van tegendelen, van wederhelften zoals dat niet alleen bij de tweelinggeesten het geval is, maar ook bij de geestelijke vermogens die, schematisch gezien, overeenkomen met de p(x,y,z) orbitalen. Samen met de bolvormige s-orbitaal zijn zij een uitbeelding van de geest met zijn vermogens.
De daarop volgende orbitaalvormen zijn een weergave van een ontwikkelde persoonlijkheid; al deze orbitalen zijn de oorzaak van de persoonlijke, chemische eigenschappen van de atomen die voorkomen in het Periodiek Systeem der Elementen. Zij krijgen bovendien nog weer een andere vorm (de zgn. 'hybridisatie') als atomen zich verbinden tot moleculen.

terug naar de Inhoud

55. Het Standaardmodel en supersymmetrie in de moderne natuurkunde
1. Standaardmodel
Het Standaardmodel uit de moderne natuurkunde beschrijft in zijn huidige vorm de elementaire deeltjes: quarks en elektronen; met quarks zijn de subatomaire deeltjes protonen en neutronen opgebouwd - samen met elektronen vormen zij de atomen en moleculen, en daarmee is uiteindelijk de stoffelijke schepping gevormd.
Volgens het Standaardmodel zijn die deeltjes onder te verdelen in de fermionen en bosonen (zie het artikel hierover middels de link hieronder);
- de fermionen zijn de zelfstandige bouwstenen waarmee vormen kunnen worden opgebouwd,
- de bosonen brengen krachten over en vormen daardoor verbindingen tussen de fermionen; zij vormen a.h.w. het cement in de voegen tussen de bouwstenen.

Kwantumveldentheorie

de vorming van een 'deeltje' (d)
uit een 'veld' (a)
Volgens de moderne natuurkunde hangt ieder 'deeltje' samen met een 'veld', ook 'krachtveld' genoemd; het woord 'veld' is een misleidende woordkeus, want het gaat in feite om een 'ruimte', in wezen een 'krachtruimte'. Zo'n krachtruimte verkeert in een toestand van trilling, ook golving of straling genoemd (a). Op een bepaalde plaats kunnen de golven worden samengedrukt (b), waardoor op die plaats een 'condensatie' van trilling ontstaat, een verdichting - in de kwantummechanica een 'energiepakketje' genoemd (c). Deze verdichte toestand van een 'veld' heeft de aanduiding 'kwantum': 'hoeveelheidje' gekregen, ook 'deeltje' genoemd (d). Daarbij is het 'veld' de grondtoestand en het deeltje wordt daaruit gevormd en kan er ook weer in worden opgenomen: de kwantumveldentheorie.
Een 'deeltje' is een 'vormsel van een krachtruimte'. Het woord 'kracht' hangt samen met 'krimpen', 'samenballen' en dat is wat er met de ruimte gebeurt als er een deeltje wordt gevormd. Er zijn evenveel van die krachtruimtes als er deeltjes zijn.

Met het geopende geestesoog is aan mij getoond dat de grondslag van het al de goddelijke algeest is, een zee van geestelijk licht en warmte (beide een golfverschijnsel) die zich uitstrekt in de ruimte van de eeuwige oneindigheid. De menselijke geest is een verdichting van het licht daarin tot een bolvormige wolk, die daarna door de warmte wordt doorstroomd en zo tot leven komt: de menselijke geest is een algeestvonk, een deeltje uit en in de goddelijke algeest.
De schepping van de menselijke geest uit de algeest is voorafgegaan aan de schepping van de stoffelijke wereld (als leerschool voor die geest), waardoor de vorming van een deeltje uit een 'veld' in de stoffelijke wereld een afbeelding is van die eerste schepping.

2. De rijken
Uit de esoterische literatuur (Lorber, Swedenborg, Heindel, Blavatsky, Steiner, Rulof) is bekend dat er in de schepping 'rijken' zijn, zoals: het mineralenrijk, het plantenrijk, het dierenrijk en de mensheid. Daarboven zijn er in de geestelijke wereld de drie rijken van de engelen en daarboven de algeest, God.
De levensvormen die in deze rijken voorkomen, zijn de uiterlijke, stoffelijke verschijningsvormen van groepen geesten, die ooit als golven vanuit de algeest aan hun ontwikkelingstocht door de schepping zijn begonnen. Als groep bevinden zij zich daardoor op een bepaalde trap van ontwikkeling en hun toestand van geestelijke groei komt in dit tijdelijke bestaan in hun levensvorm tot uitdrukking. Die levensvormen - mineralen, planten, dieren, mensen - zijn in te delen als de hier zichtbare rijken.

Geest en levensvorm
Achter iedere levensvorm in een bepaald rijk op aarde staat in de geestelijke wereld een geest (een mensen-, dieren-, planten- of een mineraalgeest) die vanuit de geestelijke wereld met zijn of haar levensvorm op aarde is verbonden, om daarmee hier leerzame ervaringen op te doen.
Hoe hoger de geest op de ontwikkelingstrap is gevorderd, hoe beter die met zijn levensvorm is verbonden; de menselijke geest is in de huidige tijd vrijwel geheel in de hersenen ingedaald.
De geest van het dier bevindt zich op geringe afstand boven de kop, de geest van de plant nog weer verder erboven. De geesten van het mineralenrijk, die aan het begin van hun ontwikkeling staan, zijn als jongsten begonnen zich met hun minerale levensvorm te verbinden.
Overeenkomend met deze rijken is er ook het elementaire deeltjesrijk. Dit deeltjesrijk is - sinds de zestiger jaren - ontdekt door natuurkundigen en hun beschrijving van dat rijk staat bekend als het Standaardmodel. Dit deeltjesrijk ligt ten grondslag aan het mineralenrijk.
De geesten die tot dit deeltjesrijk behoren, zijn nog maar net begonnen zich met hun levensvormen: de elementaire en subatomaire deeltjes, te verbinden. De band met hun levensvorm is nog zwak; als die band wordt verbroken, verdwijnt het deeltje weer uit deze wereld; de deeltjesgeest gaat terug naar zijn eigen wereld en het deeltje dat levensvorm was, gaat over in een energievorm.

Achter ieder hier aanwezig elementair deeltje staat in de geestelijke wereld een geest (een minerale geest). Bij deze geesten van het deeltjesrijk verkeert het onderscheid tussen het mannelijke en vrouwelijke nog op een eenvoudige trap van ontwikkeling in de vorm van de fermionen en bosonen. Het nog op eenvoudige wijze vormende denken wordt weergegeven door de fermionen; het nog op eenvoudige wijze verbindende voelen wordt weergegeven door de bosonen.
De fermionen zijn de deeltjes die op aarde de mannelijke deeltjesgeest vertegenwoordigen, de bosonen de vrouwelijke. In de mannelijke geest (ook in de deeltjesgeest) is de volgorde van de vermogens namelijk het waarnemen, dénken, voelen en willen - het vormgevende denken, dat vaste denkbeelden vormt, krijgt daardoor een zekere nadruk; in de vrouwelijke geest (ook in de deeltjesgeest) is de volgorde van de vermogens het waarnemen, vóelen, denken en willen - het verbindende voelen, dat zich naar de anderen voegt met als doel een persoonlijke band tot stand te brengen, krijgt daardoor een zekere nadruk.

Met andere woorden: de fermionen uit het Standaardmodel zijn in de schepping de levensvormen van de mannelijke deeltjesgeesten die de eigenschappen van het denken weergeven; de bosonen zijn de levensvormen van de vrouwelijke deeltjesgeesten die de eigenschappen van het voelen weergeven.

3. Tweelinggeesten Uit de esoterische literatuur is ook bekend dat iedere mannelijke geest een vrouwelijke wederhelft naast zich heeft, en omgekeerd; deze partners zijn tweelinggeesten doordat zij als een paar uit de goddelijke algeest zijn voortgekomen; deze is immers zelf een tweelinggeest: God als een man en vrouw, als een vader en moeder. Vanuit God als schepper komt dit geslachtsverschil tot uitdrukking in al wat leeft en is, en daardoor ook in de eigenschappen van de elementaire deeltjesgeesten en in hun elementaire deeltjes als levensvorm.
Hoe hoger de geestelijke ontwikkeling is, hoe duidelijker dat geslachtsverschil in de levensvorm tot uitdrukking komt, zoals bij de mens uiteindelijk het geval is; dat onderscheid komt namelijk door de geestelijke ontwikkeling steeds meer in overeenstemming met de oorsprong, het uitgangspunt van het al: het mannelijke en vrouwelijke in de goddelijke algeest.

Bij de elementaire deeltjes is het geslachtsverschil nog uiterst eenvoudig: volgens het Standaardmodel heeft ieder deeltje een 'antideeltje', hoewel antideeltjes vreemd genoeg niet op zelfde wijze in de natuur voorkomen als deeltjes; zij kunnen wel kunstmatig worden gevormd. Antideeltjes hebben dezelfde massa en dezelfde 'spin' als de deeltjes, maar hun elektrische lading (positief of negatief) en nog een aantal andere eigenschappen zijn tegengesteld; zij zijn complementair aan elkaar, zij vullen elkaar aan.
De deeltjes en hun antideeltjes in het elementaire deeltjesrijk zijn in de stoffelijke schepping de mannelijke en vrouwelijke levensvormen van de elementaire geesten, die als tweelinggeesten als jongste uit God zijn voortgekomen.

Er zijn twee vormen van onderscheid tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid: naast het reeds genoemde onderscheid tussen het mannelijke denken en het vrouwelijke voelen is er ook het onderscheid tussen de uitgekeerde instelling die mannelijk is en de ingekeerde die vrouwelijk is. Dit laatste komt tot uitdrukking in het deeltje en het antideeltje.
De mannelijke, uitgekeerde instelling is 'positief' (van Latijn 'ponere': neerzetten, dus 'er zijn'), de vrouwelijke, ingekeerde instelling is 'negatief' (van Latijn 'negare': ontkennen, dus 'er niet zijn'). Dit onderscheid is in de stoffelijke levensvorm rechtstreeks herkenbaar: het mannelijke geslachtsorgaan is zichtbaar, het 'is er' en is daardoor 'positief'; het vrouwelijke geslachtsorgaan is onzichtbaar, het 'is er niet' en is daardoor 'negatief'. Het mannelijke geslachtsorgaan bezit een 'lading' (de zaadcellen) die in het geval van voortplanting naar het vrouwelijke geslachtsorgaan moet worden overgebracht, die de lading ontbeert.
Op dezelfde wijze zijn er elementaire deeltjes die een (elektrische) lading hebben en die daardoor 'positief' (zouden) moeten worden genoemd en zijn er deeltjes waar een lading ontbreekt en die daardoor 'negatief' (zouden) moeten worden genoemd. (Door een onjuiste naamgeving in het verleden zijn deze twee begrippen echter omgekeerd, nu wordt 'negatief' ('er niet zijn') genoemd waar zich een elektrische lading bevindt en 'positief' ('er zijn') waar die ontbreekt. Benjamin Franklin gebruikte aanvankelijk de juiste naamgeving, maar Thompson keerde die later om en noemde de elektronen, waarop zich de elektrische lading bevond, negatief. Iedereen nam dat zonder erbij na te denken over. Er werd nog wel gezegd dat 'elektriciteit van positief naar negatief gaat', maar vervolgens werd verwarrend genoeg uitgelegd dat elektricitiet in feite een stroom van negatief geladen elektronen is, die stroomt van een plaats waar er veel zijn naar waar er weinig zijn.)

De schepping wordt door God in zichzelf als de algeest voortdurend gedacht. Aangezien van God uit gezien de schepping 'er moet zijn' om de leerschool voor de geschapen geesten mogelijk te maken, houdt God de deeltjes op eenzijdige wijze in de uitgekeerde toestand, de positieve toestand - de toestand van 'er zijn'.
In het elementaire deeltjesrijk worden beide tweelinggeesten in een uitgekeerde toestand gehouden om de schepping mogelijk te maken. De ingekeerde, negatieve toestand - het antideeltje - wordt voorkomen; dit is de toestand die in de theoretische natuurkunde met de term 'gebroken symmetrie' wordt aangeduid.
Toch kan het antideeltje in de natuur wel voorkomen (het kan ook in het laboratorium tot stand wordt gebracht), maar die toestand wordt ook weer snel beëindigd. Als een antideeltje een deeltje tegenkomt, wordt het bestaan van het antideeltje opgeheven doordat ze beide verdwijnen, de zogenaamde 'anihilatie' (van Latijn 'nihil': niets) van deeltjes. De bijbehorende deeltjesgeesten gaan terug naar hun wereld en de eventuele massa verdwijnt (doordat er geen wisselwerking meer is met het higgsveld) en wordt in een energievorm zoals fotonen omgezet.


De supersymmetrietheorie
de bekende elementaire deeltjes: boven de
hier zichtbare levensvormen van de deeltjes-
geesten, hun tot zover ontwikkelde vermogen
(mnl. geest: denken, vrwl. geest: voelen);
verbonden met hun nog onontwikkelde vermo-
gen (mnl. geest: voelen, vrwl. geest: denken)
afbeelding: Merel Haasnoot
Nu is er in de theoretische natuurkunde een theorie opgesteld met de naam 'supersymmetrie' (ook wel afgekort als 'susy'); deze theorie gaat ervan uit dat de natuur in wezen symmetrisch is (om een bepaalde reden in de natuurkunde 'supersymmetrisch' genoemd). Ieder elementair deeltje (de bouwstenen en de verbindende krachten van de schepping) heeft een hier onzichtbaar supertegendeeltje, ieder deeltje heeft een eigen onzichtbaar supertegendeeltje, met de tegenovergestelde eigenschap: een fermion heeft een supersymmetrisch boson ('sboson' genoemd) en een boson heeft een supersymmetrisch fermion ('fermino' genoemd). Met deze theorie zijn een aantal prangende, natuurkundige vraagstukken op onverwachte, overtuigende en elegante wijze goed te verklaren.

De (veronderstelde) paren van elementaire deeltjes vormen in de zichtbare schepping het deeltjesrijk: het rijk van uiterst kleine levensvormen voor de erbij behorende (nog primitieve) geesten, die in dit bestaan over die bepaalde levensvormen, de deeltjes, kunnen beschikken, maar die deeltjesgeesten beschikken ook over het tegenovergestelde deeltje: het fermion heeft achter zich een boson, het boson heeft achter zich een fermion.
In feite wordt hierdoor in de geestelijke wereld het vrouwelijke voelen in de vorm van een boson aan het mannelijke denken in de vorm van een fermion, toegevoegd, en ook omgekeerd. De eigenschappen van de deeltjes worden zo in evenwicht gebracht, zij worden weer symmetrisch.
Tegen de supersymmetrietheorie zijn nog geen steekhoudende bezwaren aangevoerd. Zij is een natuurkundige bevestiging van de esoterie: de beschrijving van de verhouding tussen groepen van geesten in de geestelijke wereld, die in de schepping over een bepaalde soort levensvormen beschikken: de 'rijken' genoemd. De moderne, theoretische natuurkunde beschrijft een afdeling van het mineralenrijk die voorheen onzichtbaar was: dat van de elementaire deeltjes. Zij herstelt het evenwicht tussen het mannelijke en het vrouwelijke in het elementaire deeltjesrijk.

Standaardmodel, beschrijft Supersymmetrietheorie, beschrijft
de zichtbare elementaire deeltjes hun eigen, onzichtbare tegendeel
fermionen (zelfstandige bouwstenen
van het heelal)
hun eigen supersymmetrische tegendeel:
supersymmetrische bosonen (sboson)
bosonen (verbindende wisselwerkingen
tussen fermionen)
hun eigen supersymmetrische tegendeel:
supersymmetrische fermionen (fermino)

Klik hier voor een artikel over de vorderingen op het kennisgebied van het rijk der elementaire deeltjes.

terug naar de Inhoud

56. Het geslachtsverschil tussen man en vrouw
Een verhandeling over hoe het geestelijke en lichamelijke geslachtsverschil samenhangt met de geestelijke vermogens.

terug naar de Inhoud

57. Antropo- en theomorfisme
Het woord 'antropomorfisme' is een samenstelling van het Griekse 'anthropos': mens en 'morphe': vorm. Het houdt het verschijnsel in dat de mens geneigd is aan dieren en toestellen, maar ook aan God menselijke eigenschappen toe te kennen. In het bijzonder God als een menselijke vorm willen zien en benoemen komt veelvuldig voor en sommigen menen zelfs te weten wat God ergens van vindt.
Vanuit atheïstische hoek wordt het woord als een verwijt gebruikt en gezegd dat God bestaat, omdat de mens zich ooit een godsvoorstelling heeft gevormd, waardoor het begrip 'god' volkomen denkbeeldig is. De mens is alleen nog niet voldoende verstandig geworden om dit zelfbedrog te doorzien.
Afgaande op waarnemingen, door mystici gedaan, is echter het tegenovergestelde het geval, er is sprake van theomorfisme: de mens is door God geheel naar de eigenschappen van God geschapen, maar heeft die in aanleg meegekregen en moet door begeleide zelfverwerkelijking nog naar gelijkwaardigheid aan en hereniging met God toegroeien.

terug naar de Inhoud

58. Geestkunde
Laat het uit bovenstaande duidelijk zijn dat de kerkvaders uit de eerste eeuwen van het Christendom, die zich van de diepgang van de gnosis afkeerden, een godsdienst aan hun nageslacht hebben nagelaten die van zijn mystieke grondslag is losgerukt en daarmee van het goddelijke. Wat overbleef was niet meer een 'dienst aan God', maar een dienst van in de loop der eeuwen zelfbedachte rituele vormen, uitgevoerd door mensen en in een menselijke instelling, de 'kerk'.
Daar kwam na eeuwen vergaderen een beeld tot leven van een God als een Vader, die een Zoon heeft ... maar dat is het beeld van een gebroken gezin, waarbij de Moeder uit het zicht is verdwenen.

Hieronder beschrijf ik mijn eigen geestelijke ervaringen met het goddelijke als man en vrouw, die onze liefdevolle vader en moeder zijn. Zij hebben zich op twee wijzen aan mij voorgedaan: in een ongevormde en in een gevormde toestand.

terug naar Is God een mysterie?

1. De geest in de ongevormde oertoestand

De rust en haar donkere koelte
Tijdens mijn zelfbezinning en gebed tot God werd ik als menselijke geest meerdere keren losgemaakt van de banden met de aarde en door geestvervoering verplaatst naar onzichtbare, geestelijke werelden. Daar werd ik ook met die ene, ijle wereld verbonden die de bron van al het andere is en mocht ik de geestelijke aanvang van Gods schepping aanschouwen.
Vóór de aanvang van de schepping was er in de ruimte van die wereld de ongevormde oertoestand van die éne geest, die eeuwig en oneindig is, de goddelijke algeest. In de ruimte van die geest kon ik geen vormen onderscheiden en ook ikzelf was daar als een geestelijke vonk, als een punt bewuste levenskracht aanwezig. Toch is de ongevormde toestand van deze oneindige geest de eeuwige grondslag van al wat ooit in de schepping is gevormd en nog zal worden gevormd.

Aan het geopende geestesoog van mij als de ervarende menselijke geest, deed deze oertoestand van die geest zich aanvankelijk aan mij voor als een geestestoestand, die als donkere koelte is te omschrijven. Deze oertoestand is een 'geestelijk donker' en een 'geestelijke koelte'. De geestestoestand van donkere koelte bleek samen te hangen met de diepste rust. Deze diepste rust verbond zich met mij als de ervarende geest en bracht ook mij in een overeenkomende toestand van diepe, innerlijke rust; maar daardoor ook in een toestand van het krachtigste, geestelijke zelfbesef en het meest verheven geluksgevoel.
De diepste rust en de donkere koelte waarin die rust zich uitdrukt, strekte zich voor mij als de ervarende geest uit in de eeuwige oneindigheid. Deze diepste rust deed zich aan mij voor als een eeuwig en oneindig wezen. Zij was ervaarbaar als een 'aanwezigheid' met een eigen zelfstandigheid, die mij liet delen in de vreugde van haar rust en het innige geluk van haar eigen geestestoestand.
Een zwakke benadering van de geestestoestand van de rust en haar donkere koelte is een er min of meer mee overeenkomende toestand van de aangenaam verfrissende, schaduwrijke koelte, zoals die buiten in de vroege ochtend vóór zonsopgang of onder het groene bladerdak van een boom op een warme dag, op aarde ervaarbaar is.

De beweging en zijn lichtende warmte
Verbonden met die ijle wereld nam ik als ervarende menselijke geest waar, dat als het ware 'binnen' de ongevormde oertoestand van de geest als de diepste rust en de donkere koelte waarin zij tot uitdrukking kwam, op zeker tijdstip een beweging begon. Deze beweging deed zich aan mij voor als een lichtende warmte. Het geestelijke licht dat voor mijn geestesoog verscheen, was een gouden licht, de geestelijke warmte een zachte, koesterende warmte.
Deze beweging en zijn lichtende warmte kwam door zelfopwekking voort uit de rust en haar donkere koelte. Hij was er het tegendeel van, de wederhelft. De beweging en zijn lichtende warmte was daarvóór in zijn tegendeel verborgen, ermee verenigd, was als opgelost in de rust en haar donkere koelte.
Na uit de rust en haar donkere koelte te zijn voortgekomen, bleek ook de beweging en zijn lichtende warmte zich voor mijn geestesoog uit te strekken in de eeuwige oneindigheid van deze nu heldere, ijle en nog steeds vormenloze wereld. Ook de beweging en zijn lichtende warmte deed zich aan mij voor als een 'aanwezigheid', als een wezen met een eigen zelfstandigheid, die mij als menselijke geest in de vreugde van zijn beweging liet delen.
De beweging en zijn lichtende warmte in de oertoestand van de geest deed zich aan mijn geestesoog voor als een oneindige zee, maar dan als een zee van een gouden, geestelijk licht en een zachte, geestelijke warmte.

De vereniging
Nadat de beweging en de rust zich als ervaarbare zelfstandigheden aan mij hadden voorgedaan, verenigde de beweging en zijn lichtende warmte zich weer met zijn tegendeel, de rust en haar donkere koelte. Bij die vereniging doordrong de beweging de rust en liet de rust zich doordringen; het licht doordrong het donker en het donker liet zich doordringen; de warmte doordrong de koelte en de koelte liet zich doordringen.
Wat zich aan mij voordeed was een evenwichtige samenwerking van de tegendelen beweging en rust, die mogelijk was door hun doordringende en doordringbare eigenschappen. Hun gezamenlijke inspanning leidde opnieuw tot hun vereniging, met dit verschil dat daarbij nu de beweging en zijn lichtende warmte niet tot rust kwam, maar in beweging bleef en zo ervaarbaar was.

De nieuwe, beweeglijke eenheidstoestand
De tweeheid van beweging en rust vormde door hun vereniging opnieuw een twee-eenheid. Ook deze nieuwe eenheidstoestand hield het midden tussen beweging en rust, licht en donker, warmte en koelte. Ook in deze twee-eenheid matigden zij elkaar en hielden elkaar in evenwicht. Door deze vereniging van beiden ontstond er evenwel een geestelijke eenheidstoestand in een andere, nieuwe vorm. Aan mij als de ervarende geest deed deze nieuwe eenheidstoestand zich namelijk voor als een 'beweeglijke toestand', als een 'getemperd licht' en als een 'verkoelende warmte'(!).
In deze toestand werden de tegendelen geestelijke koelte en geestelijke warmte gelijktijdig door mij ervaren. Beide tegendelen waren in evenwicht met elkaar en te zelfder tijd aanwezig, en toch voor mij als onderscheiden ervaarbaar.
Doordat zij elkaar altijd in evenwicht houden, kan de donkere koelte van de rust niet een duistere koude worden en de lichtende warmte van de beweging niet een helle hitte. Doordat zij elkaar in evenwicht houden, kunnen de tegendelen niet tot hun uiterste, eenzijdige toestand vervallen. Hoe ver hun werkzaamheid ook van het midden verwijderd kan zijn, door hun eenheid zullen zij hun innerlijke evenwicht behouden; altijd zullen zij ook weer naar hun evenwichtstoestand in het midden terugkeren.

De omwisseling
De nieuwe eenheidstoestand deed zich weliswaar aan mij voor als de beweging en zijn lichtende warmte, maar dan als een beweging en zijn lichtende warmte die nu op zijn beurt de eigenschappen van de rust en haar donkere koelte in zich had opgenomen, in zich had opgelost. Er had een omwisseling, omkering of ompoling plaatsgevonden.
Daardoor was de onwerkzame, rústende oertoestand van de diepste rust en haar donkere koelte voor mijn geestesoog overgegaan in de werkzame, bewééglijke toestand van de beweging en zijn lichtende warmte in de nieuwe eenheidstoestand.
De ongevormde oertoestand van de geest deed zich daardoor ten slotte aan mij voor als een lichtende warmte, waarin de tweeheid van rust en beweging, van hun donkere koelte en lichtende warmte zich tot een nieuwe, en nu werkzame vorm van eenheid had verenigd: de goddelijke algeest.

Deze nieuwe, beweeglijke toestand werd met andere woorden gekenmerkt door een overwicht van de beweging en zijn lichtende warmte, terwijl nu de rust en haar donkere koelte de in hem verborgen kern vormde. Daarvóór werd de ongevormde oertoestand van de geest gekenmerkt door een overwicht van de rust en haar donkere koelte, terwijl de beweging en zijn lichtende warmte de in haar verborgen kern was.
De toestand waarin de tegendelen die binnen de geest aanwezig zijn, voorkomen, kan worden omgevormd tussen twee toestanden die ook weer elkaars tegendelen zijn: in een meer rustende, minder werkzame toestand waarin de rust overweegt en in een meer werkzame, beweeglijke toestand waarin de beweging overweegt. In de evenwichtige geest wisselen beweeglijke rust en rustige beweging elkaar voortdurend af. Wat plaatsvindt, is de ompoling van het stel tegendelen: rust en beweging in beweging en rust.

De 'geboorte' van de menselijke geest
Tijdens hun vereniging zag ik als het ware 'tussen hen in' een verdichting van het licht ontstaan in de vorm van een bolvormige wolk. Daarna stroomde er vanuit de omringende algeest geestelijke warmte naar de bol, die de bol doordrong en zich met het licht erin vermengde zoals in de algeest zelf het geval is. Door die toestromende warmte, die ik als een innige liefde ervoer, kwam de bol van licht en warmte tot leven, doordat het licht en de warmte binnen de bol zacht begonnen te wervelen.
Mij, als de op dat ogenblik toeschouwende geest die het werd gegeven dit te mogen zien, werd ingegeven: ik ben getuige van de voortkomst van mijzelf als menselijke geest door verdichting uit en in de goddelijke algeest.

terug naar de Inhoud

2. De geest in de gevormde oertoestand

God als vadermoeder
De algeest deed zich in de nieuwe, beweeglijke eenheidstoestand eerst aan mijn geopende geestesoog voor als de oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte, zoals hierboven beschreven. Deze zee van licht en warmte was ontstaan door de vereniging van de oorspronkelijke rust en haar donkere koelte, en de beweging en zijn lichtende warmte, die beiden in hun wereld de allerhoogste zijn, zonder vormen.
In andere werelden verblijvend, hebben zij evenwel voor mijn geopende geestesoog een vorm aangenomen: die van de geestgedaante. In die persoonlijke, gevormde toestand verscheen de rust van de donkere koelte aan mij als: God als mijn moeder. De beweging van de lichtende warmte verscheen als: God als mijn vader. Zij verschenen voor mij in de vorm van de mannelijke en vrouwelijke geestgedaante, de menselijke gestalte, als hij en zij.

Zij verschenen nu niet in de oneindige ruimte van de algeest, maar in een andere wereld, een vaag begrensde, geestelijke ruimte in de algeest. Die begrensde ruimte was in tweeën gedeeld: een voorste en achterste deel. In het voorste deel was de lichtende warmte in de ongevormde toestand aanwezig, in het achterste de donkere koelte. De donkere koelte deed zich nu echter voor als een doorzichtige, schaduwrijke koelte.
In de voorste helft van die ruimte bevond zich God als mijn vader als geestgedaante in zijn lichtende warmte; in de achterste helft bevond zich God als mijn moeder als geestgedaante in haar schaduwrijke koelte. In het midden van die ruimte - tussen de donkere koelte en de lichtende warmte zoals ook de eerste keer - bevond ik mij, de menselijke geest als hun beider godenkind, nu ook in mijn geestgedaante; en met het geopende geestesoog aanschouwde ik mijn goddelijke vader en mijn goddelijke moeder.

Ten opzichte van mij als hun godenkind bevond God als goddelijke vader zich réchts vóór mij; God als goddelijke moeder bevond zich línks áchter mij; ik moest mij omdraaien om haar te kunnen zien. Zij zijn als vadermoeder de ouders van hun beider kind, ik als de menselijke geest in hun midden. Het weten van God als mijn vader en moeder, en van mijzelf als hun godenkind, was een onmiddellijk en zeker weten.
Later zag ik dat beiden zich sierlijk naar mij als hun kind toebewogen. God als vader kwam in de lichtende warmte vóór mij staan, het gezicht naar mij toegewend, zichtbaar aanwezig. Tussen vader en kind was een zekere afstand, een bewegingsruimte. God als moeder kwam in de schaduwrijke koelte áchter mij staan, haar armen beschermend om haar kind, maar het toch vrijlatend; wel voelbaar aanwezig, maar niet zichtbaar. Tussen moeder en kind was nauwelijks afstand. Duidelijk werd door mijn ouders aan mij getoond: hun innige liefde, hun wezenlijke toegenegenheid.
Nog weer later zag ik dat wij drieën in een vloeiende beweging bij elkaar kwamen op de hoekpunten van een onzichtbare, gelijkzijdige driehoek op de vloer. Wij keerden ons naar elkaar toe; beschroomd keken wij elkaar een ogenblik aan en bogen daarna het hoofd naar de vloer. Duidelijk werd door de ouders aan mij als hun kind getoond: de wezenlijke gelijkwaardigheid én de hereniging. De beide ouders zijn in hun kind een nieuwe, uit hen beiden voortgekomen en daardoor aan hen gelijkwaardige eenheid geworden; maar altijd blijft ook het onderscheid tussen de vader, de moeder en hun beider kind.
In de eerst door mij ervaren nieuwe eenheidstoestand van de óngevormde oertoestand zoals hierboven beschreven, was de beweging van God als vader als het ware de 'buitenkant' en de rust van God als moeder de 'binnenkant'. In die ongevormde toestand waren beiden geheel in elkaar opgegaan en was God de vadermoeder, was 'hijzij' en 'hemhaar' (hoewel juist, zijn dit kunstmatige taalvormen; daarom zal verder worden gesproken over 'hij en zij' en 'hem en haar'). In de oorspronkelijke eenheids- toestand daarvóór waren beiden ook in elkaar opgegaan en was de rust van God als moeder als het ware de 'buitenkant' en de beweging van God als vader de 'binnenkant'. God was in die toestand de moedervader, was 'zijhij' en 'haarhem'.

Het goddelijke huwelijk

God als man en vrouw,
als tweelinggeesten
God als moeder in de gevormde toestand, als vrouwelijke geestgedaante, is de zichtbare uitdrukking van de rust en haar donkere koelte - zoals die zich in de oorspronkelijke, ongevormde oertoestand van de algeest aan mij voordeed. God als vader in de gevormde toestand, als mannelijke geestgedaante, is de zichtbare uitdrukking van de beweging en zijn lichtende warmte in die oorspronkelijke, ongevormde oertoestand.
Terugkijkend naar de eerste ervaring valt het volgende op te merken. God als vader, die nu met de beweging en zijn lichtende warmte overeen blijkt te komen, kwam aanvankelijk voort uit God als moeder, die in die oertoestand de rust en haar donkere koelte is. De moeder is in die oorspronkelijke toestand de bron van de vader, de moeder wil de vader, de moeder als donkere koelte 'baart' als het ware de vader als lichtende warmte, waardoor de ongevormde, beweeglijke toestand van de geest vrijkomt.
(Hiermee komt overeen dat in de stoffelijke baarmoeder de mannelijke vorm van de ongeboren vrucht zich ontwikkelt uit de vrouwelijke vorm, die als eerste voor beide geslachten wordt aangelegd.)
Vóór de moeder als bron werkzaam kon worden, was de vader in haar opgegaan tot de oorspronkelijke, rustende eenheid, die zich aan mijn geestesoog voordeed als de oorspronkelijke rust en haar donkere koelte. De vader wilde toen de moeder, de vader 'verwekte' als het ware de moeder door in haar op te gaan, waardoor de oertoestand van de rust en haar donkere koelte ontstond. De moeder en de vader, de rust en de beweging, 'baren' en 'verwekken' elkaars toestand.
Voortdurend willen zij zo elkaar en brengen zij elkaar afwisselend voort. Bij elkaar zijnde, brengen de beide geslachten elkaar voort en wekken elkaar op; bij elkaar zijnde, worden zij pas de werkzame tegendelen. De aanwezigheid van het vrouwelijke versterkt het mannelijke en omgekeerd; maar tegelijkertijd houden zij elkaar in evenwicht. Verkerend in de beweeglijke toestand van de tegendelen als vader en moeder, 'verwekken' en 'baren' zij vervolgens hun kind.
Dit verschijnsel van het in elkaar opgaan en elkaar weer loslaten, doet zich niet alleen voor in de ongevormde toestand, maar ook in de gevormde toestand van de geestgedaante als de beide tweelinggeesten. Zij kunnen voorkomen in een toestand van eenheid, waarin zij in liefde in elkaar zijn opgegaan tot één persoon; en zij kunnen voorkomen in een toestand van verdeeldheid, als man en vrouw.

Het woord 'bron' is de oorspronkelijke betekenis van het woord 'moeder', dat samenhangt met het Sanskriet 'mata': 'bron' en later in het Latijn 'mater' werd. De rustende grondtoestand van de geest is die van de moederlijke bron. De moeder is het zichzelf tot rust brengende aanzicht van de geestkracht. In die grondtoestand rust de vader in de moeder. Daardoor komt het paar van oertegendelen tot rust.
De vader is het zichzelf opwekkende, het zichzelf verwekkende, het zichzelf scheppende aanzicht van de geestkracht, die zich - door in beweging te komen - losmaakt uit de rust van de innige verbondenheid met de moeder. Het woord 'verwekker' is de oorspronkelijke betekenis van het woord 'vader', dat samenhangt met het Sanskriet 'pitar': 'verwekker', in het Latijn 'pater'. Daardoor wordt het paar van oertegendelen weer werkzaam: de geest in de vorm van het mannelijke en vrouwelijke, het vaderlijke en moederlijke. Doordat zij nu werkzame tegendelen zijn, vullen zij elkaar aan doordat de een heeft wat de ander mist en omgekeerd. Daardoor willen zij elkaar, daardoor streven zij naar vereniging en evenwichtige samenwerking met elkaar, en vormen zij samen het goddelijke huwelijk. In dit goddelijke huwelijk:
- wil de een zich met de ander verenigen en omgekeerd,
- geeft de een de ander de vrijheid zichzelf te zijn en omgekeerd,
- zet de een zich voor de ander in en omgekeerd.

Daardoor ontstaat het levendige heen en weer gaan van aandacht en toewijding voor elkaar; en 'heen en weer gaan' is de betekenis van het Latijnse 'relatere': 'relatie'. Daardoor wordt het goddelijke huwelijk gekenmerkt door het leven van de evenwichtige trilling, de evenwichtige afwisseling tussen beweging en rust. Dit trillende leven van het goddelijke huwelijk van de goddelijke algeest zet zich in alle werelden voort en is de bron van het leven in alle geschapen vormen.
Wat trilt in de geest als levenskracht zijn de beide tegendelen in de geest: in de vorm van de vrouwelijke rust van God als moeder en de mannelijke beweging van God als vader. Deze oertrilling is de bron van al wat in de schepping trilt, leeft en bestaat en daardoor zijn overal in de schepping de mannelijke en vrouwelijke oereigenschappen van de algeest te herkennen. Als het mannelijke en vrouwelijke geen tegendelen meer zijn, houdt de trilling van het leven op te bestaan.


de godheid als vader en moeder,
zoon en dochter
Dit samenspel van het mannelijke en vrouwelijke in God en overal in Gods schepping is het 'samenspel van de beide echtgenoten', de letterlijke betekenis van het oude woord voor 'huwelijk': 'huwen-laiks'. Daarin betekent 'huwen' de beide 'echtgenoten' en 'laiks': 'spel', 'dans'. Volgens de woordafleiding is het Gotische 'laiks' verwant met het Oudindische 'rejati': 'laten trillen', het Griekse 'elelizo': 'ik doe trillen' en het Latijnse 'relatere': 'heen en weer gaan'.
Door het heilige samenspel van het goddelijke mannelijke en vrouwelijke in de eerder beschreven beweeglijke eenheidstoestand van de algeest, kan de vader 'buiten' optreden als 'verwekker'. In die toestand rust de moeder in de vader, wordt de moeder door de vader gedragen. Daardoor kan de moeder, die 'binnen' is, de 'bron' worden, waaruit hun beider godenkind op geestelijke wijze wordt 'geboren', uit hen voortkomt als algeestvonk.

de godheid als gelijkbenig kruis
Waar een man en vrouw in liefde samenzijn, is de geboorte van hun beider kind een gevolg dat in hun natuur besloten ligt. Dit is mede een antwoord op de vraag wat de beweegreden is dat de menselijke geest is gevormd: niet alleen door de wens van de goddelijke algeest een 'ander' lief te kunnen hebben, maar ook door de liefde tussen het mannelijke en vrouwelijke binnen de algeest zelf.
Daardoor is de ware verhouding van de algeest tot die gewenste 'ander', die het doel van de schepping is, de verhouding van God als vadermoeder tot hun godenkind, de algeestvonk. De voor die verhouding noodzakelijke wederkerigheid is die van ouderliefde tot het kind en kinderliefde tot de ouders - en het kind is op zijn beurt weer een uitdrukking van de wederkerigheid tussen de ouders.
(De goddelijke algeest is in zichzelf wel volmaakt, maar niets kan de algeest verhinderen op deze wijze scheppend werkzaam te zijn.)

Het gezin

de heilige familie
Het goddelijke gezin dat door God en de mensheid wordt gevormd, is de kern van het al. Om het goddelijke gezin in liefde te verenigen, is er het feit van de schepping en de aanwezigheid van de menselijke geest daarin als leerschool voor geestelijke groei door middel van de geestelijke vermogens en de tijd als stroom van leerzame gebeurtenissen. De hierboven beschreven geestelijke waarnemingen, vormen samen met die van het voortkomen van de algeestvonk uit de algeest en andere, het uitgangspunt voor alle overwegingen binnen geestkunde.
God als vader denkt in een punt in zichzelf als de algeest de geestestoestand van de algeestvonk - de menselijke geest - door het licht in zichzelf te verdichten; God als moeder schenkt haar leven daaraan door de algeestvonk lief te hebben en met verwarmende liefde te doorstromen, waardoor de algeestvonk tot leven komt en een zelfstandig wezen wordt. Eerst vindt de vaderlijke verwekking plaats als een gedachte, daarna de moederlijke geboorte door die gedachte lief te hebben.
Door haar liefde komt de algeestvonk als levend wezen uit hen beiden voort: de geestelijke 'geboorte'. Vervolgens wordt de menselijke geest als algeestvonk voortdurend door God als vader gedacht, doordat hij dat denkbeeld in zichzelf met zijn geesteshand vasthoudt - de mens is in Gods hand. De menselijke geest wordt voortdurend door God als moeder in leven gehouden door op het vaderlijke denkbeeld in te werken, het met haar moederlijke liefde te doorstromen en zo met geestelijk leven te voeden. Door het oefenen van zelfbezinning en gebed kan de menselijke geest deze inwerking van geestkracht op zichzelf onmiddellijk ervaren. Het beeld van de moeder die haar kind de borst geeft en het zo voedt met haar bloed, dat in haar borst in moedermelk is omgevormd, is een rechtstreekse uitdrukking in de stof van dit verheven geestelijke gebeuren; zonder hetgeen de mens geen levend wezen zou zijn.

Het huwelijk van man en vrouw op aarde is een uitbeelding van het innerlijke wezen van God zelf. Het verschijnsel huwelijk is in de leerschool van het aardse bestaan aanwezig om aan de menselijke geest de gelegenheid te bieden met deze goddelijke verstandhouding vertrouwd te raken; in geen enkele andere levensgemeenschap gaan twee mensengeesten inniger en wezenlijker met elkaar om dan in het huwelijk.
Door op deze goddelijke wijze met een medemens om te leren gaan, oefent de menselijke geest tegelijkertijd het goddelijke leven in zichzelf. Want ook in de menselijke geest zelf zijn de mannelijke en vrouwelijke eigenschappen in de vorm van de geestelijke vermogens in aanleg als een innerlijk huwelijk aanwezig: het mannelijke denken en willen, het vrouwelijke waarnemen en voelen.

God als vader en moeder,
met hun godenkind
Door in het huwelijk die ínnerlijke verhouding ook als een úiterlijke werkelijkheid dagelijks te ervaren en ermee om te leren gaan, ontwikkelt de menselijke geest het overeenkomstige in zichzelf: wat leidt tot zelfverwerkelijking en uiteindelijk tot hereniging met God. Het huwelijk tussen het mannelijke en vrouwelijke is daardoor de meest verheven leerschool voor geestelijke groei (maar daardoor is het mislukken ervan in het tijdelijke bestaan of het overlijden van een van de echtgenoten, ook een van de ingrijpendste en pijnlijkste levenservaringen).

Om zich op eigen kracht op aarde te kunnen ontwikkelen tot zelfstandigheid, wordt de menselijke geest hier schijnbaar aan zichzelf overgelaten, schijnbaar zonder hulp of beloning. De menselijke geest ontwikkelt zich hier door met behulp van zijn geestelijke vermogens de gebeurtenissen te verwerken, die door de tijd als stroom van gebeurtenissen op de mens toekomen. Daardoor worden de vermogens omgevormd van een toestand van onbewustheid en onbeheerstheid naar een toestand van bewustheid en beheerstheid. Uiteindelijk worden zij tot het geweten en de deugden.
Gods algeest-geest ben ik,
mijn vader-moeders godenzoon;
broeders-zusters begeleiden mij,
over mijn levensweg.
Voor wie zich daarvoor wil openstellen, is er begeleiding vanuit de geestelijke wereld. Overal waar dat nodig is in zichzelf als de goddelijke algeest, vormt de algeest een verdichtingspunt als bolvormige wolk waar alle eigenschappen van de algeest in volmaakte vorm aanwezig zijn. In de gevormde toestand vormt deze geest een geestgedaante, waarin God als vader en moeder zijn verenigd: Gods heilige ('gehele') geest. Vanuit deze heilige geest gaan gedachten, gevoelens en wilsbesluiten in een menselijke vorm - Gods engelen - naar die mens (de nog naar volmaaktheid strevende mens), die bidt om begeleiding. Broeders en zusters in de geestelijke wereld begeleiden op dezelfde wijze de menselijke geest op aarde, als die daarvoor openstaat.
Gods heilige geest is éénmaal in de persoon van Jezus bij de mensheid op aarde geweest. Gods engelen zijn in de geestelijke wereld voortdurend in de buurt van de mens, die op aarde zijn geestelijke ontwikkelingsweg begaat, om te steunen als die daarom vraagt.

terug naar de Inhoud

De hierboven geschetste geestelijke ontwikkelingsweg van de menselijke geest, het godenkind in aanleg, kan ook op de volgende wijze worden samengevat m.b.v. het Keltische vierkant of Keltische knoop ⌘.


3. Samenvatting van de geestelijke ervaringen die erop wijzen in geestelijke zin het kind van mijn goddelijke vader en moeder te zijn: ik ben mijn vader-moeders kind.

1. De rust-beweging-ervaring. Deze kernervaring in de geestelijke wereld begint zoals boven beschreven met de geestestoestand van een diepe, weldadige rust. Deze rust doet zich aan mij voor als een geestestoestand, om mij heen, van een aangename, 'donkere koelte', die net als ik een 'aanwezigheid' is, een zelfstandigheid, die mij laat delen in de vreugde van haar rust. Vanuit deze rusttoestand van donkere koelte begint later 'iets' te bewegen en er ontwikkelt zich vervolgens een beweeglijke toestand, die daarvóór a.h.w. in de rust opgelost was geweest. Deze beweging doet zich aan mij voor als een 'lichtende warmte'. Ook deze is een zelfstandige 'aanwezigheid' om mij heen, die mij laat delen in de vreugde van zijn beweging.
Daarna verenigt deze lichtende warmte zich weer met de donkere koelte, waar hij zich eerst uit had losgemaakt. Het licht van de lichtende warmte doordringt daarbij het donker en de warmte doordringt de koelte, die zich beide laten doordringen. Het gevolg van deze vereniging is een nieuwe geestestoestand, een 'tussentoestand' die een evenwicht is tussen beweging en rust, tussen licht en donker, en warmte en koelte. Deze toestand ervaar ik als een zacht, gouden licht en als een 'verkoelende warmte'(!).
Deze nieuwe tussentoestand doet zich 'naar buiten toe' voor als een lichtende warmte, maar dan als een die nu op zijn beurt de eigenschappen van de donkere koelte in zich heeft opgenomen. De oorspronkelijke geestestoestand was volledig omgekeerd in zijn tegendeel. Deze nu álle eigenschappen in zich bevattende lichtende warmte is alomtegenwoordig, hij strekt zich voor mijn geestesoog uit in de oneindigheid; het is met andere woorden de algeest en ik kijk weer in de verre verten van de eeuwige oneindigheid, zoals ik die vroeger meemaakte.

Het zinnebeeld algeestvonk
De menselijke geest, de druppelvorm in het midden, door liefdevolle verdichting uit de algeest voortgekomen, rust in Gods handen.

Als een gevolg van hun vereniging bevindt zich in de lichtende warmte op een bepaalde plaats een verdichting van licht en wel in de vorm van een bolvormige wolk, een brandpunt van licht; het is een vonk, die door verdichting uit de algeest is ontstaan en die daardoor van hetzelfde geestelijke licht is als de algeest. Daarna stroomt er geestelijke warmte uit de algeest naartoe, waardoor die wolk van licht tot leven komt. Die geestelijke warmte ervaar ik als een innige liefde, die met niets op aarde is te vergelijken.
Er is nu in de algeest een bolvormige wolk van hetzelfde geestelijke licht en dezelfde geestelijke warmte als de algeest gevormd. Die wolk of dit brandpunt is voortgekomen, 'geboren' uit de vereniging van de donkere koelte met de aanvankelijk daar eerst uit voortgekomen lichtende warmte.
In dit brandpunt van licht en warmte ervaar ik mijzelf als geest als de 'bewuste levenskracht'. Ik ben in een toestand van uiterst zelfbewustzijn, de meest 'wezenlijke' toestand, wat een bijzonder vreugdevolle ervaring is... ik ben dáár volkomen mijzelf!

2. De verdeelde-ruimte-ervaring (vervolg van de eerste ervaring). Ik bevind me in het midden van een soort ruime kamer, een zaal, in een huis. Vóór mij is de ruimte licht, achter mij is er schaduw. Op een bank schuin voor mij aan de rechter kant zit God als mijn vader op een bank. Hij heeft mij als zijn kind op schoot. Ik sta met mijn voeten op zijn knieën en houd mijn handen op zijn schouders. Ik zie mijzelf als een ongeveer drie-jarige.
In het midden van de kamer vraag ik als toeschouwer mij daarna af waar God als mijn moeder is. Ik krijg de ingeving dat ik mij moet omdraaien en zie dan links schuin achter mij God als mijn moeder staan, het hoofd licht gebogen, gekleed als een Griekse godin.

Frater Henri Boelaars, OSB, de Slangenburg, 1990 - Vader, Moeder en Kind; brons

God als mijn vader bevindt zich vóór mij aan de rechter kant en in het licht; God als mijn moeder bevindt zich áchter mij aan de linker kant en in de schaduw. Het tafereeltje op de bank komt overeen met een beeldje over de verhouding tussen God als vader en moeder, en de mens als Gods godenkind, dat Broeder Harry van de Willibrordsabdij voor ons maakte na een langdurig en diepgaand gesprek over dat onderwerp. Het visioen was vanuit de geestelijke wereld een bevestiging van de waarde van dat beeldje.

3. De omarmingservaring. Tijdens zelfbezinning kom ik in het licht van de geestelijke wereld. Van de plaats linksvoor, halverwege van boven (het zuid-oosten, halverwege het zenith en de horizon) komen mijn goddelijke vader en moeder naar mij toe, zij aan zijn rechter zijde. Als zij vlak bij mij zijn, gaat mijn vader op enige afstand vóór mij staan, er is een zekere ruimte tussen ons, terwijl mijn moeder dicht áchter mij gaat staan, de armen beschermend om mij heen. In deze toestand ben ik al een ouder kind, maar het is mij niet duidelijk hoe oud. De houding van God als moeder komt overeen met haar houding op het visioen van Hildegard van Bingen, het tweede van het Liber Divinorum Operum (zie hieronder bij 5).

4. De gelijkzijdige-driehoekervaring. Tijdens zelfbezinning verschijnen aan mijn linker zijde mijn goddelijke vader en moeder. Zij komen uit het Zuid-Oosten, waar de zon om 10 uur aan de hemel staat. Wat opvalt is dat wij nu even groot zijn en op dezelfde wijze zijn gekleed, en dat wij ons op de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek bevinden, zij aan de 'linker zijde', ik aan de 'rechter zijde'. Enigszins beschroomd kijken wij elkaar gedurende een ogenblik aan en kijken daarna meteen naar beneden. Duidelijk is aangegeven de 'gelijkheid van plaats', de wezenlijke gelijkwaardigheid van de drie personen.

5. De beschermengel-ervaring. Tijdens zelfbezinning zie ik mijzelf in de armen van mijn geestelijke moeder, die liefdevol op mij neerkijkt, terwijl ik omhoog kijk. Achter haar staat liefdevol mijn geestelijke vader, die omhoog kijkt.
Onze houdingen komen overeen met die van de vader, de moeder en het kind van het schilderij van Tini Grünewald, spiritueel schilderes. Haar werd ingegeven dat schilderij aan mij te geven. Toen zij het aan mij gaf, bleken de houding van de vader, de moeder en het kind volledig overeen te komen met een miniatuur van de visioenen van Hildegard, het tweede uit het Liber Divinorum Operum uit een boek, dat ik van Broeder Harry had gekregen.

6. De verenigde-tweelinggeestervaring. In een visioen zie ik mijzelf als een ongeveer drie-jarig jongetje. Als dat jongetje loop ik blij naar een elegant op de grond liggende persoon toe, die er uiterlijk weliswaar als een man uitziet, maar waar de vrouwelijke kern duidelijk merkbaar doorheen straalt: mijn geestelijke vader en moeder als een verenigde-tweelinggeest, in liefde in elkaar opgegaan.

7. De drie-kaarten-ervaring
Toen ik de Tarot-kaarten pas had leren gebruiken, was ik op een middag in mijzelf aan het overwegen, dat ik als menselijke geest Gods godenzoon was. Ik kwam daardoor in een verheven gemoedtoestand.
Ik pakte de kaarten, schudde ze drie maal en zei hardop de zin: "Ik ben Gods godenzoon, kind van mijn goddelijke vader en moeder." Terwijl ik die zin zei, trok ik bij het woord 'godenzoon' kaart 3 De Keizer, bij 'vader' trok ik 1 De Magiër, bij 'moeder' trok ik 2 De Priesteres. Nauwkeurig overeenkomend met wat ik zei en in de juiste volgorde!
Ik hield 68 als een waaier uitgespreide Tarot-kaarten met de rug naar boven in mijn rechterhand.
Later verzekerde een helderziende mij dat bij het kiezen van de Tarot-kaarten uit de waaier, een geestelijke begeleider zijn of haar linker geestgedaantehand in die van mij steekt, zo mijn hand overneemt en mij zo de juiste kaarten laat trekken. Je begeleider weet welke kaarten er moeten worden getrokken en ziet die kaarten ook. Daardoor is het welslagen van een tarotist(e) afhankelijk van de wederzijdse, persoonlijke band tussen de tarotist(e) op aarde en zijn of haar begeleiders in de geestelijke wereld.

8. Met één van de gespreksgroepen zijn we aan het einde gekomen van de leergang Geestkunde. Een van de laatste onderwerp zal zijn: God als onze vader en moeder, maar de deelnemers weten dit niet.
Eén van de deelnemers is Susan Neervoort, spiritueel vormgeefster. Als dank voor de lessen had zij een beeldje voor mij gemaakt: het stelt aan de ene kant een man en een vrouw voor, met een ongeboren kindje dat als geest nog in de geestelijke wereld is, en aan de andere kant van het beeldje houdt de vrouw het kindje op haar arm, terwijl haar man haar omarmt.
De vorm in het midden stelt een gestileerde levensboom voor.

De laatste twee ervaringen waren synchronistische ervaringen.

terug naar de Inhoud







^