Het mensbeeld vanuit geestkundig gezichtspunt
Inhoud
De etymologie van het woord 'mens'.
De drievoudige mens: geest, ziel en lichaam
De geestelijke vermogens
De geestelijke uitstraling: ziel en geestgedaante
De aarde als geestelijke leerschool
De geestelijke ontwikkeling
De hereniging
Jezus' voorbeeld
Jakob Lorber - Het grote Johannes evangelie deel 4
De etymologie van het woord 'mens'
Het woord 'mens' hangt samen met het Gotische woord 'mannisks' (in hedendaags Zweeds: människa), een woord dat weer is afgeleid van het Gotische 'manna' met de betekenis: man, en van 'munan': menen, denken (Duits: 'meinen'; Engels: 'to mind').
Het Gotisch kende ook het woord 'geist', dat samenhangt met de woordstam 'ghei-', met de betekenis: aandrijven, in beweging brengen.
Daarnaast betekent het Sanskriet woord 'manas(a)': geest; en 'mana': gedachten, het denken; en ook de betekenis van het Latijnse woord 'mens' is: geest (van Latijn 'mens' is afgeleid: 'mentaal').
De oorspronkelijke betekenis van het woord 'mens' zal daardoor zijn geweest: een wezen dat is begiftigd met geest, die de aandrijvende kracht is achter het denken, waardoor de mens wordt gekenmerkt.
Afgaande op het gegeven in de esoterische literatuur dat mensen in de tijd dat talen ontstonden nog een zekere helderziendheid bezaten, betekent dit dat hun woordkeus samenhing met een voor hen nog zichtbare, ervaarbare geestelijke werkelijkheid; in dit geval die van de menselijke geest in de geestelijke wereld en van de mens op aarde. Voor hen betekende het woord 'geest' daardoor: de denkende zelfstandigheid in de mens. Dit sluit aan op datgene, wat er ook nu, met een helderziende blik - zowel in de geestelijke wereld als in de mens - van de geest ervaarbaar is.
Als onze voorouders in hun tijd het woord 'mens' gebruikten, bedoelden zij dus: de denkende geest. Door het verminderen van de helderziendheid in de loop der eeuwen is dit oorspronkelijke begrip van het woord 'mens' echter verloren gegaan; in het huidige tijdperk wordt er bij 'mens' voornamelijk gedacht aan de uiterlijk zichtbare verschijning, terwijl het denken tegenwoordig is teruggebracht tot niets dan een 'neuronale activiteit' in de hersenen.
Daardoor moet nu aan de onwetend geworden mens - met name aan hen die desondanks toch naar geestelijk inzicht streven - worden uitgelegd wat het wezen van de mens is ... er moet een mensbeeld worden beschreven: een voorstelling van het wezen van de mens en van de betekenis daarvan.
terug naar de Inhoud
De drievoudige mens: geest, ziel en lichaam
Vanuit geestkundig gezichtspunt is de mens een wezen, dat wil letterlijk zeggen een 'zijnde', dat in deze stoffelijke wereld uit drie eenheden bestaat: geest, ziel en lichaam; de geest als de kern heeft een geestelijke uitstraling om zich heen: de ziel; sommige van de zeven delen van de eivormige ziel hebben een menselijke vorm gekregen: zij vormen de geestgedaante. Deze geestgedaante is de mal die vorm geeft aan een stóffelijke vorm: het op aarde zichtbare lichaam.
Het lichaam is het tijdelijke voertuig en werktuig dat de geest door middel van de hersenen gebruikt om zich op de aarde te bewegen en te handelen, en zich naar anderen toe uit te drukken middels woorden en gebaren; de geestgedaante op zichzelf is het voertuig waarmee de van het lichaam vrije geest zich in de geestelijke wereld kan bewegen.
In geestkunde worden álle verschijnselen beschreven met de geest als uitgangspunt en worden zij ook vanuit de geest benoemd.
terug naar de Inhoud
De geestelijke vermogens
Als zelfstandigheid doet de menselijke geest zich in de geestelijke wereld voor als een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte, die door verdichting uit het licht en de warmte van de goddelijke algeest (de ongevormde oertoestand) is voortgekomen. Deze bol van licht en warmte bevindt zich in het voorhoofd van de geestgedaante (en daardoor ook in dat van het lichaam).
Dat licht en die warmte kunnen zich in twee toestanden bevinden, die tegendelen van elkaar zijn: een vormbare en zelfvormende toestand. Hiermee hangen de vier geestelijke vermogens samen: het vermogen waar te nemen, te denken, te voelen en te willen:
waarnemen - als de geest zijn licht (binnen zichzelf als die bol) in een vormbare toestand brengt, dan kan de buitenwereld zich in de geest afdrukken in de vorm van lichtbeelden, ervaringsbeelden, waardoor de geest zich bewust wordt, wetend wordt van wat daar gebeurt, doordat die gebeurtenissen door waarneming innerlijke ervaringen worden;
denken - als de geest zijn licht in een zelfvormende toestand brengt, dan is die in staat in zichzelf lichtbeelden te vormen, wat denkbeelden zijn, die naar buiten toe met woorden tot uitdrukking kunnen worden gebracht;
voelen - als de geest zijn innerlijke warmte in een vormbare toestand brengt, dan komt de warmtetoestand, wat de geestelijke gemoedsgesteldheid is, in overeenstemming met de eerder waargenomen ervaringen, waardoor de geest kan meeleven, meevoelen met wat er in de buitenwereld met medemensen gebeurt;
willen - als de geest zijn warmte in een zelfvormende toestand brengt, dan is die in staat de gedachten, de gevoelens en wilsbesluiten, die door te denken en te voelen zijn gevormd, te bekrachtigen en ze in de vorm van uitspraken en handelingen op de hersenschors af te drukken en in de buitenwereld door spreken en gebaren tot uitdrukking te brengen.
terug naar de Inhoud
De geestelijke uitstraling: ziel en geestgedaante
Als de menselijke geest in zichzelf als die bolvormige wolk met zijn vermogens werkzaam is, dan straalt de geest een uitstraling om zich heen uit van vormbaar licht: de ziel (Latijn de 'aura': uitstraling); daarin kan de geest de vóórtbrengselen van zijn geestelijke vermogens bewaren in de vorm van beelden: het waarnemen vormt ervaringsbeelden en kennis; het denken vormt denkbeelden; het voelen gevoelens en het willen wilsbesluiten. Die worden daar bewaard in het geestelijke, blijvende deel van het geheugen (het tijdelijke, stoffelijke deel ervan bevindt zich in de hersenschors, dat nodig is om ook op aarde het geheugen te kunnen gebruiken).
In de loop van de eeuwenoude, geestelijke ontwikkeling die iedere geest heeft doorgemaakt door zijn vermogens bewust en beheerst te leren gebruiken, hebben ook de éigenschappen van de vermogens op die uitstraling ingewerkt; daardoor heeft in de loop van miljoenen jaren de uitstraling de vorm gekregen van de geestgedaante, de menselijke gestalte.
De eigenschappen van het waarnemen hebben vorm gegeven aan het hoofd (met zijn vele opnemende zintuigen); de eigenschappen van het denken aan de organen in de buik (met hun ontledende en samenvoegende werkzaamheid) beneden het middenrif; die van het voelen aan het hart (met de longen) als oorzaak van de bloedsomloop (de verzorging van alle lichaamscellen), boven het middenrif; en die van het willen aan de ledematen, waardoor de geest in het lichaam dat lichaam kan bewegen en ermee kan handelen, en uitdrukking kan geven aan gedachten, gevoelens en wilsbesluiten.
Deze geestgedaante komt vanuit de geestelijke wereld in de vormen en werkingen van het lichaam op aarde tot uitdrukking.
terug naar de Inhoud
De aarde als geestelijke leerschool
Wanneer de menselijke geest door een volgende geboorte vanuit de geestelijke wereld weer in een lichaam in de stoffelijke wereld komt te leven, raakt de mens hier steeds opnieuw in een toestand van onwetendheid. Die wordt veroorzaakt doordat de geest - het eeuwig levende - wordt verbonden met de stof - het niet-levende - waardoor de geest hier niet meer zichzelf kan zijn, daardoor het besef van zijn eigen zelfstandigheid en werkzaamheid verliest en onbewust wordt van zichzelf als de bolvormige wolk van licht en warmte.
Daardoor vloeien aandacht en toewijding geheel uit de geest weg, waardoor die voor zichzelf als het ware een leegte schijnt te zijn ('die geest, dat is toch maar een gedachte'...). Door de overdracht van aandacht en toewijding vanuit zichzelf op lichaam en omgeving ontstaat de toestand van onbewuste vereenzelviging daarmee, waardoor de menselijke geest hier - door die overdracht van zichzelf - in de vaste overtuiging leeft 'het lichaam te zíjn'(!) en dat deze stoffelijke wereld 'álles is wat er is' en waardoor je er maar één keer leeft.
(Bij de afbeelding: vanuit zijn eigen wereld treedt iedere geest bij het ontwaken tussen de coulissen door in de leerschool van de stoffelijke wereld in. Daar wordt het toneelstuk 'Het dagelijkse bestaan' gespeeld. Ieders rol daarin wordt op ieder tijdstip door de mens zelf bepaald - maar daarbij onmerkbaar door begeleiders begeleid. Het doel ervan is te leren liefdevol met elkaar om te gaan.
De lesmethode van die school is de vrije keuze, waardoor de mens als leerling zélf de geestelijke vermogens tot ontwikkeling brengt. Sommigen zijn door hun geestelijke groei zelfbewust geworden en kunnen het stuk nu van een afstand bekijken in het licht van de eeuwigheid.
Aan het einde van de dag treedt de geest uit en gaat tussen de coulissen door weer terug naar huis voor verwerking van ervaringen en lessen - die in het stuk zijn opgedaan - tijdens de nacht.
De aarde behoort tot de schemerwereld. De beschrijving van deze verhoudingen berust op persoonlijke ervaringen met deze gebeurtenissen.)
"De wereld is in wezen een heilige plaats."
Teilhard de Chardin, jezuïet, theoloog, paleontoloog (1881-1955)
Door de onwetendheid wat betreft zijn geestelijke oorsprong komt de mens hier in omstandigheden, waarin die schijnbaar volkomen aan zichzelf wordt overgelaten; maar daardoor is de mens wel vrij zélf en op éigen kracht een keuze te maken tussen de mogelijkheden, die zich hier aandienen in de tijd; de tijd die als het ware een stroom van gebeurtenissen is, die vanuit de toekomst naar de mens toekomt. Door zelf keuzes te maken, bewerkt de mens uit zichzélf zijn groei naar geestelijke zelfstandigheid: het doel en de zin van zijn aanwezigheid in deze wereld.
In deze wereld wijst niets op het bestaan van zichzelf als geest, noch op de geestelijke betekenis ervan. De aarde is daardoor een 'school' in de letterlijke betekenis van het woord - het woord is afkomstig van het Egyptische 'she oul a': de aan zichzelf overgeleverde mens die dorst naar kennis (Grieks: 'skola').
terug naar de Inhoud
De geestelijke ontwikkeling
Door de geboorte in het lichaam is de menselijke geest op aarde komen te leven in de tijd als stroom van gebeurtenissen. De geest moet hier zelfstandig van zijn geestelijke vermogens gebruik leren maken om niet door die gebeurtenissen te worden overweldigd, maar in die stroom staande te blijven. Door het verwerken van die gebeurtenissen met behulp van de vermogens, worden gebeurtenissen omgevormd tot ervaringen in de geest, tot de levenservaring van waaruit de mens leert met nieuwe gebeurtenissen op een zinvolle wijze om te gaan.
Door de noodzaak gebeurtenissen te verwerken - wat alleen kan met behulp van de geestelijke vermogens - neemt de mens toe in het bewust en beheerst gebruik maken ervan. Het enige wat de mens voortdurend doet, is: het waarnemen van gebeurtenissen, ze overdenken en doorvoelen om de betekenis ervan te begrijpen, en dan te besluiten daar iets mee te willen doen. Dat gebeurt de hele dag door.
De mens leert door éigen ondervinding. Door zélf zijn ervaringen te verwerken, leert de mens zijn vermogens steeds beter te gebruiken; en aangezien de vermogens de kenmerken van de geest zijn, betekent dat: een zelfbewerkte geestelijke ontwikkeling.
Door inkeer in zichzelf kan de menselijke geest op een gegeven ogenblik de werkzaamheid van de eigen vermogens in zichzelf gaan ervaren en daardoor komen tot bewustwording van zichzelf: "Ik ben de in zichzelf werkzame geest, ik weet dat ik besta door de werkzaamheid van mijn eigen vermogens in mijzelf te ervaren."
terug naar de Inhoud
De hereniging
Door in de leerschool van de aarde de eigen vermogens bewust en beheerst te leren gebruiken, neemt de menselijke geest toe in kennis, wijsheid, liefde en kracht: de vier eigenschappen van de ontwikkelde vermogens. Daardoor worden zijn vermogens ten slotte gekenmerkt door het geweten en de deugden: de vermogens in hun ontwikkelde vorm.
Daardoor gaat de geest zelf steeds meer licht en warmte uitstralen, waardoor die in overeenstemming komen met het licht en de warmte van de geesten, die vanuit de geestelijke wereld de mens begeleiden op zijn of haar pad over de aarde. Zo zijn zij steeds beter in staat de mens op de goede weg te houden - de levensweg - die uiteindelijk leidt naar hereniging met God... de bron waar de mens ooit van uit is gegaan en ook weer naar terug zal keren - maar nu uit zichzélf, schijnbaar zonder hulp of beloning, volwassen geworden door zelf zijn of haar goddelijke aanleg tot ontwikkeling te hebben gebracht.
Om deze terugkeer voor iedere mens mogelijk te maken, is de goddelijke algeest, de eeuwige en oneindige oorsprong van allen, één keer in een persoonlijke vorm (door eenzelfde verdichting als bij de mens) als Gods heilige geest de mensheid tegemoet gekomen; Gods heilige geest is als geest in de mens Jezus op aarde geboren en heeft zo de mensheid bezocht - óók hen die door hun vrijheid van keuze het doel zijn gaan tegenstreven door zelfzuchtig voor zichzelf te kiezen en zo zichzelf in hun duistere werelden dreigden op te sluiten. Door deze goddelijke tegemoetkomst is iedere mens nu in de goddelijke sfeer opgetrokken, ook zij die door hun zelfgerichtheid onwillig waren geworden en daardoor in de duistere werelden verbleven.
Als de méns Jezus heeft de heilige geest zich door de tegenstrevende mens op aarde laten bespotten en veroordelen, en heeft hij zich laten terechtstellen door de meest vernederende dood aan het kruis te ondergaan; maar daardoor heeft de diepste deemoed, die Gods heilige geest als de méns Jezus in de geschiedenis aan de mensheid heeft getoond, de grootste hoogmoed van zijn ménselijke tegenstrevers - in zichzelf in de vorm van de álgeest, waarin dit alles is geschied - weer in evenwicht gebracht en zo uit de algeest weggedaan. Door dit te doen, heeft Jezus de tegenstrevende mens gered.
Door dit zelfoffer, deze daad van liefde voor allen, heeft de heilige geest voor iedere mens de weg vrijgemaakt Gods godenkind te worden als die dat zelf wil en als die zelf zijn of haar eigen zelfstandigheid door geestelijke ontwikkeling verwerkelijkt en zo de hereniging met God mogelijk maakt - het uiteindelijke doel van iedere mens. God kan alleen met gelijkwaardigen een evenwichtige, persoonlijke band vormen.
terug naar de Inhoud
Jezus' voorbeeld
Daarnaast heeft Jezus door zijn geboorte, kruisdood, graflegging, opstanding en hemelvaart aan de mens de mijlpalen van zijn eigen geestelijke groei getoond. Jezus' leven is voor de mens op aarde een voorbeeld, een oerbeeld van geestelijke ontwikkeling: het geestelijke doel van dit stoffelijke bestaan.
- Door de geboorte daalt een menselijke geest uit de geestelijke wereld af naar deze niet-geestelijke aarde en komt hier in omstandigheden te wonen, die niet met zijn geestelijke aard overeenkomen... als het ware in een stal, die immers voor dieren is bestemd.
- Daardoor wordt de geest onbewust van zichzelf en geraakt hier in een toestand dat die zich vereenzelvigt met het lichaam - als het ware daaraan vastgenageld als aan een kruis.
- In die toestand is de geest niet meer zichzelf en is hier als dood, het lichaam is voor de geest als een graf geworden - waarin de geest als het ware is neergelegd.
- Na te hebben geleerd van de hier opgedane ervaringen, kan de geest zich geestelijk ontwikkelen, zich weer van zichzelf bewust worden door zich van de stof te onderscheiden - en zo als het ware uit het graf opstaan.
- Na hier zijn geestelijke zelfstandigheid te hebben verwerkelijkt, kan de geest ten slotte terug naar huis om zich weer met zijn oorsprong te herenigen, met God die onze geestelijke Vader en Moeder is - als het ware de hemelvaart, de thuiskomst aan het einde van een lange, lange levensweg.
terug naar de Inhoud
Jakob Lorber - Het grote Johannes evangelie deel 4, §1, 54-57 en 243
§1 De ware wijsheid en het levende eerbetoon aan God: Godsliefde en naastenliefde
[3] […] Dat zal zijn als de Heilige Geest over jullie zal komen die Ik [Jezus] eenmaal uit de hemelen over jullie zal uitstorten. Die zal jullie met de gehele waarheid bekend maken! [zal jullie begeleiden] Dat zal de Geest van de liefde zijn, de Vader Zelf, die jullie zal opvoeden en leren opdat jullie allen daar kunnen komen, waar Ik zal zijn. [begeleiden naar zelfverwerkelijking en hereniging]
[4] Want waarlijk, Ik zeg jullie: niemand zal bij Mij komen als de Vader hem niet bij Mij zal brengen.
Om bij mij te komen, moeten jullie allen door de Vader, dus door de eeuwige liefde in God, onderwezen zijn! Jullie allen moeten dus volmaakt zijn zoals de Vader in de hemel volmaakt is! Kennis of ervaring, hoe groot ook, zal jullie daar niet brengen, maar alleen de levende liefde tot God en in gelijke mate tot de naaste. Daarin ligt het grote geheim van de wedergeboorte van jullie geest uit God en in God!
[5] Iedereen zal echter eerst met Mij door de nauwe poort van de volstrekte zelfverloochening moeten gaan, om te worden zoals Ik ben. Ieder moet ophouden met ernaar te streven alleen op zichzelf iets te willen zijn, om in Mij alles te kunnen worden.
[6] God boven alles liefhebben, betekent: geheel in God op- en ingaan, en de naaste liefhebben betekent eveneens: ingaan in de naaste, omdat men hem anders nooit kan liefhebben. Een halve liefde baat noch degene die liefheeft, noch degene die men liefheeft.
[Hieronder volgt een gesprek tussen Jezus en drie van zijn leerlingen: Cyrenius, Zorel en Zinka, waarvan Zorel door Jezus in een helderziende toestand is gebracht. Zorel vertelt nu over zijn ervaringen.]
§54 De verhouding tussen lichaam, ziel en geest [uitleg van Jezus]
[1] Ik [Jezus] zeg: "Kijk, nu zal hij (Zorel) pas in het derde stadium komen, let goed op wat hij zegt!"
[2] Cyrenius zegt: "Heer, als Zorel nu op de voor ons onzichtbare weide [in de geestelijke wereld] inslaapt, wat is daar dan de bedoeling van? Is dat nodig of zou hij, zonder op een bepaalde manier in te slapen, niet in het derde stadium [van helderziendheid] kunnen overgaan?"
[3] Ik zeg: "Als zijn ziel zuiver zou zijn, zou het ook zonder zo'n slaap kunnen, maar zolang zijn ziel nog door bepaalde banden met het lichaam in verbinding staat, moet voor het verwisselen van een stadium een zekere onbewustwording intreden, waarin de ziel ongemerkt in een ander stadium overgaat. Wat Zorels ziel nu in het tweede stadium gezien en gesproken heeft, was behalve hijzelf slechts een schijnwerkelijkheid. In het derde stadium gaat zij pas werkelijk helderzien en wat zij dan zal zeggen, zal ook volledig werkelijkheid zijn."
[Hier wordt het begrip 'ziel' gebruikt voor een ontwikkelingstoestand van de geest, waarbij die geest nog niet zelfbewust en zelfwerkzaam is geworden.]
[4] Cyrenius vraagt: "Maar wat is de slaap dan eigenlijk? Hoe en waardoor ontstaat die?"
[5] Ik zeg: "Moet je dat dan ook weten? Nu goed dan, als je het graag wilt weten, dan moet Ik het je toch vertellen, luister dus!
[6] Als je een overkleed draagt en volgens de Griekse mode een broek aan je benen hebt, 'leven het kleed en de broek' door de beweging van je lichaam, dat wil zeggen, zij moeten zich zo voegen naar jouw wil, zoals jouw ledematen zich voegen naar de wil van je ziel. Als je echter 's zomers een bad neemt, trek je de kleren uit, omdat je deze in het bad niet kunt gebruiken. Overkleed en broek nemen nu, terwijl jij aan het baden bent, noodzakelijkerwijs rust en verwikken of bewegen niet. Kom je weer uit het bad, dan zullen jouw overkleed en je broek meteen weer, zoals eerder, in beweging worden gebracht en 'in zekere zin met jou leven'. Waarom trok je echter om te gaan baden je kleding uit? (94) Kijk, omdat deze je belemmerde en begon te knellen! In het bad ben je echter verkwikt en jouw kleding, waar je last van kreeg, zal je na het bad zo licht als een veertje voorkomen.
7] Als je ziel door de dagelijkse ongemakken moe en zwak is geworden, ontwaakt in haar de behoefte aan een verkwikkende en versterkende rust. De vermoeide ziel trekt dan weldra haar van ledematen voorziene, vleselijke kleed uit [uittreding] en stapt in een versterkend bad van geestelijk water en baadt, reinigt en versterkt zich daarin. Als zij weer fit is geworden, trekt zij haar lichamelijke mantel weer aan [intreden] en beweegt diens logge ledematen weer met groot gemak.
[8] Je hebt nu door het verhaal van Zorel gezien of veeleer levendig waargenomen, dat er in zijn ziel nog een innerlijke lichtmens uit het hart van zijn ziel [de geest] is gaan ontkiemen, die zich t.o.v. het wezen van de ziel bijna zo verhoudt als het stoffelijke lichaam t.o.v. de ziel. Wel, deze lichtmens had voordien in zijn ziel, als zijn van ledematen voorziene gewaad, nog nooit wat voor impuls dan ook gekregen. Hij lag in het hart van de ziel als het ei in de vrouw, zonder een stimulans, prikkel of opwekking [onbewust van zichzelf en niet zelfwerkzaam]. Door deze speciale behandeling is de eigenlijke oerlevenskern [de geest] door het woord van Mij en van Zinka tijdelijk gestimuleerd, geprikkeld en opgewekt, en daardoor begon hij te groeien totdat hij zijn gehele ziel, dat is zijn mantel, gevuld had met zijn zuiver geestelijke wezen.
[9] Toch heeft de ziel, hoewel zij voor het moment zoveel mogelijk gereinigd is, nog zekere stoffelijke delen in zich die voor de zuivere geest te bezwaarlijk zijn, omdat hij voordien nooit geoefend werd om zo'n last te dragen. Deze geestmens, die nu in zekere zin slechts kunstmatig geestelijk is opgewekt en tot een snelle groei is genoodzaakt, is voor het dragen van de onbeholpen ziel nog veel te zwak en verlangt naar rust en versterking. Deze schijnslaap van de ziel op de bergwei [in de geestelijke wereld] is derhalve niets anders dan het door de geest afleggen van de meest stoffelijke delen van de ziel. Slechts het hem verwante in de ziel behoudt hij. Het andere moet ondertussen rusten, zoals het lichaam stil rust terwijl de ziel krachten opdoet, of zoals jouw kleding rust als jij je lichaam in een bad een verkwikkende versterking gunt.
[10] Maar er bestaat tijdens de rust van de buitenste grovere en onedelere delen terwille van de versterking van de edeler mensdelen, toch nog altijd een onderlinge verbinding [het levenskoord]. Kwam er iemand, terwijl jij je in het bad verkwikte, die jouw uitgetrokken kleding nam en ging vernielen, dan zou jouw natuurlijke en noodzakelijke liefde voor je kleding daardoor meteen een heel krachtige en woedende afkeuring uitspreken. Een nog hechtere verbinding bestaat er tussen het lichaam en de ziel. Wie voortijdig de lichamelijke mantel zou willen nemen en vernielen, zou een heel merkwaardige behandeling krijgen.
[11] Maar tussen ziel en geest bestaat de meest hechte verbinding. Een ziel, vooral een heel reine, is namelijk zelf een geestelijk oerelement [want de ziel is een uitstraling van de geestelijke werkzaamheid] en de geest zou vreselijk opspelen als men hem zijn lichaam en zijn kleed afhandig zou willen maken. Hij zou dan meteen laaiend zijn en alles vernietigen wat in zijn buurt kwam.
[12] Maar de ziel moet toch eerst het stoffelijke geheel afleggen voordat de geest het aan hem verwante in de ziel tot zich kan trekken als het hem eigene en (95) daarmee een volmaakte eenheid kan vormen. Het stoffelijke van de ziel is voor de geest zichtbaar aan datgene, waarmee de ziel bekleed is. Je hebt gehoord hoe Zorel over een vuil hemd sprak dat hij zelf in het meer reinigde, daarna uitwrong en nog vochtig aantrok. Kijk, dit kledingstuk vormt de nu nog stoffelijke buitenkant van de ziel, die eerst afgelegd moet worden en moet gaan rusten, voordat de innerlijke, goddelijke geestmens volledig over kan gaan in zijn ziel, die hem nu zeer verwant is en waarmee hij dan één geheel kan vormen.
[13] Het moment van overgang neemt steeds enige tijd in beslag, omdat alles wat binnen het eigenlijke bereik van het vrije leven behoort, zich eerst ten volle met het nieuwe en meer edele wezen moet verbinden (geestelijk huwelijk). Daarna kan het nieuwe wezen of de nieuwe, geestelijke mens, die nu zelf alles ziet, hoort, ruikt en proeft, denkt en voelt, zelfstandig optreden (willen) [de vier geestelijke vermogens: waarnemen, denken, voelen en willen]. In die bepaalde slaap vindt deze noodzakelijke, geestelijke verhuizing plaats. Als de verhuizing heeft plaatsgevonden, is de nieuwe mens klaar en behoeft voor zijn geheel zuivere, geestelijke bestaan voor eeuwig geen verdere verandering meer.
[14] Maar in die toestand is de mens dan ook geheel volmaakt en kan hij als wezen niet nog verder vervolmaakt worden. Alleen in het gestadig meer volmaakt worden in de zuivere hemelse liefde en wijsheid en haar macht [de vermogens in de vorm van het geweten en de deugden] die de gehele oneindigheid regelt, bestuurt en leidt, en in de kennis daarvan, kan men in eeuwigheid een gestadig toenemen daarvan verwachten en ten gevolge van de steeds hogere liefde, wijsheid en macht daardoor ook het bereiken van een steeds grotere zaligheid.
[15] Zorel zal nu aanstonds als zo'n volmaakt geestmens optreden en hij zal steeds nog door zijn lichamelijke mond vertellen over de voltooiing van zijn wezenlijke, volmaakte, menselijke natuur. Let nu op, hij zal zo weer gaan spreken!"
§55 Zorels blik in de schepping [helderziende ervaringen van Zorel]
[1] Nadat Mijn uitleg aan Cyrenius [zijn vraag over de slaap] beëindigd was, begon Zorel, die er gedurende al die tijd stil als een dode bijlag, zich te bewegen en kreeg zo'n bovenaardse uitdrukking op zijn gezicht, dat zijn uiterlijk zelfs de aanwezige Romeinse soldaten veel eerbied inboezemde en een van hen zei: "Die man ziet er uit als een slapende god!"
[2] Ook Cyrenius zei: "Waarlijk, een onbeschrijflijk verheven mensbeeld!"
[3] Tenslotte opende Zorel zijn mond en zei: "Zo staat nu diegene in zijn volmaakte wezen voor God, die Hem nu pas herkent, liefheeft en aanbidt!" Daarop volgde een pauze.
[4] Daarna spreekt Zorel verder en zegt: "Mijn hele wezen is nu licht en ik zie geen schaduw in noch buiten mij. Want ook om mij heen is alles licht. Binnen dit alom aanwezige licht [de algeest] zie ik echter nog een allerheiligste licht [het algeestmiddelpunt, Gods heilige geest]; het straalt als een zeer krachtige zon en daarin is de Heer! [Johannes: God bewoont een ondoordringbaar licht]
[5] Eerst dacht ik van mijn vriend en gids dat hij slechts een mensenziel was zoals wij, maar in mijn vorige toestand zag ik alles nog niet zoals het werkelijk is. Nu herken ik de Gids pas! Hij is nu niet meer bij mij, maar in die zon zie ik Hem, die nog heiliger dan heilig is!
En oneindige scharen volmaakte lichtgeesten zweven aan alle kanten om deze zon, in kleinere, grotere en zeer grote kringen [Dante, de engelen]. Wat ziet dat er oneindig majestueus uit! Oh mensen, God te zien en hem boven alles lief te hebben, is het hoogste genot, de hoogste zaligheid!
[6] Maar nu zie ik niet alleen alle hemelen, maar mijn blik dringt nu ook door in de diepten van de scheppingen van de almachtige, ene, grote God. Ik doorzie onze schrale aarde en ik zie alle eilanden en vastelanden op de gehele aarde. Ik zie de bodem der zeeën en alles wat daaronder is en bestaat, al die vele schepselen in de zee, van de kleinste tot de grootste. Wat een oneindige verscheidenheid is er toch!
[7] Ik zie ook, hoe het gras gevormd wordt door allerlei kleine [planten]geesten, die erg vlug en ijverig zijn. Ik zie hoe de wil van de Almachtige hen aanzet om ijverig te zijn en ik zie van ieder der talloze, kleine geesten het doel en de taak, die nauwkeurig zijn afgemeten. Zoals de bijen aan hun wascellen werken, zo werken de kleine geesten aan en in de bomen en struiken, grassen en planten. Dat alles doen zij wanneer zij gegrepen en doordrongen worden door de wil van Degene, die mijn Vriend en Gids was op het smalle en doornige pad van mijn zelfbeproeving van het leven tot hiertoe en die nu in die onbereikbare zon in zijn oerheilige licht woont [Johannes] en zijn wil in alle oneindigheid laat uitstromen [Gods heilige geest].
[8] Ja, Hij alleen is de Heer, niemand is aan Hem gelijk! Groot en klein moet zich voegen naar Zijn wil. Er is niets in de gehele oneindigheid dat zich tegen Hem zou kunnen verzetten. Zijn macht gaat alles te boven en Zijn wijsheid is onnaspeurlijk. Al het bestaande is uit Hem en er is niets in de eindeloze ruimten van Zijn scheppingen, dat niet uit Hem zou zijn ontstaan.
[9] Ik zie de krachten van Hem uitstralen, zoals men 's morgens de stralen van de opgaande zon sneller dan de bliksem naar alle kanten ziet schieten en waar een straal iets raakt en omvat, wordt iets wakker gemaakt, het begint te leven en te bewegen en weldra duiken nieuwe vormen en nieuwe gestalten op.
Maar de menselijke vorm is de grens- en sluitsteen van alle vormen en zijn gestalte is een echte, hemelse gestalte; want de gehele hemel, waarvan God alleen de grenzen kent, is ook een mens, en iedere vereniging van engelen is eveneens een geheel volmaakte mens.
[16] Dat is een groot geheim van God en wie niet op de plaats staat waar ik nu sta, kan dat onmogelijk geloven en begrijpen. Alleen de reinste geest uit God in de mens kan geloven en begrijpen, en zien wat tot de geest behoort, en wat hij in zich heeft en wat buiten hem is, en hoe het bestaat en ontstaat, en waarom en waarvoor! Er is niets in de oneindigheid, wat niet voor hem bestemd zou zijn; alles is gericht op de mens en zijn behoeften in alle tijden en onder alle omstandigheden." (97)
§56 Het wezen van de mens en zijn roeping als schepper - licht en warmte
[1] (Zorel) "God Zelf is de hoogste en meest volmaakte, eeuwige Oermens uit Zichzelf. Dat wil zeggen, deze mens is in wezen een vuur, waarvan het gevoel liefde is [voelen], een licht, waarvan het gevoel verstand en wijsheid is [denken]; en een warmte, waarvan het gevoel het leven zelf [willen] is in het volste bewustzijn [waarnemen] van Zichzelf [de geest als bewuste levenskracht, die denkt en voelt].
Als het vuur heviger wordt [de geest werkzaam wordt met zijn vermogens], wordt het licht ook intenser en de alles scheppende warmte ook heviger, zodat deze ten slotte ver naar buiten uitstraalt. Deze straling is zelf licht, heeft de warmte reeds in zich en deze warmte heeft ver weg dezelfde uitwerkling als in zichzelf [deze uitstraling van de geest, de 'aura', is de ziel].
Het [door de oergeest, God] geschapene neemt steeds meer licht en warmte op, het verlicht en verwarmt zo steeds verder en verder, en werkt daar, waar het komt, ook weer. En zo plant zich alles eeuwig verder voort uit het oervuur, het oerlicht en de oerwarmte, en vult steeds verder en steeds meer de oneindige scheppingsruimte.
[2] Alles komt oorspronkelijk uit het ene oerbestaan van God voort en blijft zich ontwikkelen tot het gelijk wordt aan het oerwezen van de Oermens [de geestelijke ontwikkeling, de zelfverwerkelijking].
Eenmaal daaraan gelijk, blijft het dan ook in volledige vrijheid in de menselijke vorm uit God bestaan, als een god op zichzelf, in innige verbondenheid met de Oergod, omdat het datgene is, wat de Oergod zelf is [de hereniging].
[3] Waar jullie licht, vuur en warmte zien, daar is ook de mens, hetzij in een beginstadium of al gereed. Miljarden licht-, vuur- en warmte-atomen verpoppen zich en brengen vormen voort. De afzonderlijke vormen gaan opnieuw samen en verpoppen zich in een grotere vorm, die de menselijke vorm al meer benadert en ontwikkelen zich daarin tot een wezen. Dit wezen brengt nu al meer vuur, licht en warmte voort, waardoor echter een grotere behoefte aan een hogere en meer volmaakte vorm ontstaat. De vele vormen die op zichzelf reeds volmaakter zijn, verscheuren eveneens hun omhullingen, voegen zich samen en verpoppen zich door de substantie van hun wil wederom in een hogere en volmaakter vorm.
Dat gaat zo door totdat de mensheid voltooid is en daarna ontpopt de mens zichzelf tot de toestand waarin ik mij nu bevindt en waarin hij dan volledig gelijk is aan het Oervuur, het Oerlicht en de Oerwarmte. Dat alles is nu God, die ik nu onafgebroken zie in Zijn Oerlicht, met in Zichzelf het volle vuur en de volle warmte en alleen dat is wat van eeuwigheid tot eeuwigheid het wezen van God uitmaakt.
[4] Daardoor is de mens eerst mens uit God en dan pas mens uit zichzelf. Zolang hij alleen uit God is, lijkt hij op een embryo in het moederlichaam. Pas wanneer hij uit zichzelf een mens wordt volgens Gods ordening, is hij een voltooid mens, omdat hij daardoor pas tot een waar evenbeeld van God kan worden. Als hij dat heeft bereikt, blijft hij eeuwig als een god en is zelf een schepper van de verdere werelden en wezens en mensen geworden.
Want het is wonderlijk dat ik nu al mijn gedachten, gevoelens en wensen kan zien en mijn wil vormt het omhulsel van hetgeen ik gedacht en gevoeld heb! Kijk, zo gaat het scheppen steeds verder.
[5] Het gevoel als warmte en dus liefde, heeft de behoefte aan verwerkelijking [willen]; hoe sterker dat gevoel wordt, des te meer vlammen en warmte wekt het daardoor in zich op en des te krachtiger wordt ook het licht van de vlammen.
[6] De wens van de liefde drukt zich uit in vormen van licht. Maar die vormen ontstaan en vergaan meteen weer, zoals bij een mens de beelden achter de oogleden van de gesloten ogen tijdens een verhitte fantasie. Er komen steeds weer andere beelden, zij worden groter en nemen langzaam maar zeker steeds meer blijvende en herkenbare vormen aan. Maar bij de voltooide mensen, zoals dat bij mij nu natuurlijk maar voor korte tijd het geval is, blijft de gedachte in zijn vorm bestaan doordat hij, door de wil gegrepen, meteen door een snelle omhulling in de opgetreden vorm wordt vastgehouden en deze niet meer kan veranderen.
Doordat de omhulling echter oorspronkelijk heel etherisch teer en daardoor ook doorschijnend is, dringt er van de schepper van de nu vastgelegde gedachte voortdurend meer licht en warmte naar binnen. Dit versterkt het eigen licht en de eigen warmte van de vastgelegde gedachte, die oorspronkelijk uit deze beide geestelijke elementen ontstond.
De zo gevormde gedachte begint zich al gauw meer en meer te ontwikkelen en wordt volgens het licht van de wijsheid en de volmaakte kennis, waarvoor ieder bouwwerk, ook al is die nog zo kunstig, helderder dan de helderste dag is, in al haar noodzakelijke delen, verbindingen en opbouw, doelmatig en als een zinvol geheel ingericht.
Als de gedachte eenmaal de organische inrichting heeft, begint in haar zich hier ook een eigen leven van zichzelf bewust te worden en zich voor te bereiden.
[7] Je kunt je wel voorstellen dat een voltooid mens reeds in enkele ogenblikken een eindeloze hoeveelheid verschillende gedachten, volkomen organisch ingericht, zal kunnen denken en samenvatten. Als hij deze wil omhullen met zijn wil, zullen zij blijven bestaan en zich ontwikkelen. Uiteindelijk zullen zij bij het bereiken van hun natuurlijke, hoogste, voltooide vorm zelf gelijk worden aan hun schepper en zij zullen hun soortgenoten voortbrengen en scheppen en zo uit zichzelf, op gelijke wijze waarop zij zelf zijn ontstaan, een eindeloze vermeerdering van hun eigen soort tot stand brengen. Daarvan vind je reeds duidelijk aantoonbare voorbeelden in de stoffelijke wereld.
[8] Voortplanting vind je bij planten, dieren, mensen voor wat het lichaam betreft, en bij de hemellichamen, die zich ook vermeerderen. Er zijn echter grenzen gesteld aan hun vermeerdering. Zo kan een zaadkorrel van een bepaald soort en geslacht ook slechts een bepaald aantal gelijke zaadkorrels produceren, welk aantal niet overschreden kan worden. Ook bij de dieren is dat zo en wel: hoe groter het dier, des te beperkter is de voortplanting! Ook bij de mensen is dat zo en nog veel meer bij de hemellichamen.
Maar in het geestenrijk van de voltooide mensengeest, gaat, net als bij God, het voelen en denken eeuwig door. Omdat op de hiervoor beschreven wijze iedere gedachte door de wil van de scheppende geest kan worden omhuld en ten slotte helemaal zelfstandig kan worden, is het begrijpelijk dat de eeuwige vermeerdering van de wezens nooit kan ophouden.
[9] Zinka, jij vraagt je nu bij jezelf af waar tenslotte al die eindeloze aantallen geschapen wezens moeten blijven, als het scheppen eeuwig op enorme steeds grotere schaal zal toenemen. O, vriend, bedenk slechts dat de fysieke ruimte zelf oneindig is en al zou je eeuwig, ieder ogenblik, zonder ophouden, tienmaal honderdduizend zonnen willen scheppen, dan zouden deze, terwijl zij zich heel snel voortbewegen, (99) in de oneindige ruimte toch eeuw na eeuw net zo verdwijnen alsof er nooit een zon was geschapen! Niemand buiten God begrijpt de oneindigheid van de eeuwige ruimte; zelfs de hoogste en meest volmaakte engelen begrijpen de eeuwige diepten van de ruimte niet. Wel huiveren zij voor de té eindeloze diepte van de eeuwige ruimte!
[10] O vriend, ik zie nu met de ogen van mijn hart [het geopende geestesoog] de totale stoffelijke schepping! Deze aarde, haar maan, de grote zon en de talloze sterren die je ziet, waarvan sommige er voor je oog uitzien als een zwakke, wazige punt, maar die elk een onmetelijk groot zonnen- en wereldgebied vormen van miljarden maal miljarden zonnen en nog meer planeten, zijn, vergeleken met de totale aanwezige schepping, nog niet wat het kleinste en fijnste zonnestofje is ten opzichte van deze hele voor jou zichtbare sterrenhemel! Toch kan ik je zeggen, dat er onder de vele sterren die je oog ontwaart, ettelijke zijn, waarvan de doorsnede nog vele duizenden malen groter is dan de lijn tussen de voor jou nauwelijks zichtbare, verst verwijderde ster en de van deze ster even ver verwijderde tegenpool, een afstand, waarvoor je zelfs met de snelheid van de bliksem meer dan een miljard maal miljarden aardse jaren nodig zou hebben om die te overbruggen!
[11] Hoewel zulke afzonderlijke lichamen dus raadselachtig groot zijn, lijken ze toch voor het oog nauwelijks zichtbare puntjes, omdat zij te ver van hier verwijderd staan! Maar toch zijn zij, vergeleken bij de totaliteit van het gezamenlijke scheppingsheelal, zoals gezegd niet meer dan het kleinste stofje, dat moeiteloos door de zonnestralen gedragen kan worden! Ik zeg je: je kunt een miljard zonnen met al hun planeten en manen en kometen scheppen, en ze alle onderbrengen binnen de globe van dit zonnengebied, dan zal dat binnen de ruimte van deze ene globe net zo weinig merkbaar zijn als één druppel water die de zee vergroot en de ruimte van haar uitgestrekte bedding beïnvloedt; en miljarden maal miljarden globen zouden in het gehele gebied van de nu bestaande totaliteit van de schepping even weinig merkbaar zijn als miljarden regendruppels in de zee.
[12] Kijk naar de aarde! Hoeveel duizenden beken, rivieren en stromen er ook in zee uitmonden, toch wordt deze daardoor geen streep groter. Ook al bedenk je ieder ogenblik nog zo veel scheppingen, zij zullen zich in de oneindige ruimte steeds op gelijke wijze verliezen als de myriaden maal myriaden waterdruppels die ieder ogenblik in zee vallen en daarin verdwijnen. Wees dus maar niet bang dat er te veel geschapen zou worden, want in de oneindigheid is eeuwig ruimte en plaats genoeg voor het oneindige, en God is machtig genoeg om alles eeuwig te bewaren en naar een uiteindelijk hoofddoel te leiden!" (100)
§57 De ontwikkelingsgang van de natuur
[1] (Zorel) lk zal je nu nog meer vertellen, Zinka! Alles, wat je ooit vanaf je jeugd op deze aarde gedacht, gesproken en gedaan hebt en ook wat je in je vooraardse bestaan hebt gedacht, gesproken en gedaan, is opgeschreven in het boek des levens; een exemplaar daarvan draag je in het hoofd van je ziel [geestelijk geheugen], maar het voornaamste exemplaar ligt steeds wijd opengeslagen voor God.
Als je volmaakt zult zijn zoals ik nu volmaakt voor God sta, zul je al je gedachten, woorden en daden nauwkeurig terugvinden. Dat wat goed was, zal je natuurlijk veel plezier doen, dat wat niet goed was, zal je weliswaar geen genoegen doen, maar als volmaakt mens zal het je ook geen verdriet doen. Want je zult daarin de grote ontferming en wijze leiding van God zien, en dat zal je sterken in je zuivere liefde tot God en in het betrachten van veel geduld ten opzichte van al die arme, nog onvolmaakte broeders en zusters, die God aan jouw leiding zal toevertrouwen, hetzij in deze of ook in de andere wereld.
[2] Eens zullen uit jouw opgeschreven gedachten ook nog nieuwe scheppingen ontstaan. Gewoonlijk onstaan uit zulke opgeschreven gedachten, woorden en daden eerst grotere of kleinere hemellichamen in de komende tijd. Zij worden in het vuur der zonnen gebracht om daar tot een bepaalde rijpheid te komen; hebben zij die bereikt, dan worden zij met geweldige kracht in de scheppingsruimte geslingerd en daar langzaam maar zeker steeds meer overgelaten aan hun eigen ontwikkeling.
Stukje bij beetje vormen zich in zo'n nieuwgeboren wereld de vele duizendmaal duizenden afzonderlijke gedachten als zaden die in de aarde gezaaid zijn door het daarin aanwezige, van een levenskiem voorziene vuur en licht, en dienen dan de nieuwe wereld als basis voor het latere ontstaan van allerlei wezens, zoals mineralen, planten en dieren, waarvan de zielen zich in de loop der tijd tot mensenzielen ontwikkelen.
[3] Zulke nieuwe werelden zie je zo nu en dan als nevelsterren, die voor het grootste deel erg wazig zijn en ook wel als staartsterren door het heelal trekken. Hun oeroorsprong ligt in de in het boek van God opgeschreven gedachten, woorden en daden.
[4] Daaruit zie je dat ook de geringste gedachte die een mens ooit had, hetzij op deze of ook op een andere planeet, eeuwig onmogelijk verloren gaat of kan gaan. De geesten, waarvan de gedachten, woorden en daden door Gods wil zo'n nieuwe wereld vormen, beseffen in hun volmaakte toestand al gauw dat die wereld een gevolg is van hun gedachten, woorden en daden, en zij belasten zich dan erg graag en met een groot gevoel van zaligheid met de besturing, leiding, vorming en het algehele levendmaken en de doelmatige, inwendige organisatie van het hemellichaam en uiteindelijk ook van alle dingen en wezens, die op zo'n hemellichaam moeten bestaan.
[5] Kijk nu eens naar deze aarde, dan zie je ogenschijnlijk niets dan een er als dood uitziende materie. Weliswaar zie ook ik nu die doodlijkende vormen van de materie, maar ik zie daarin nog veel meer dat jij nooit met je ogen kunt zien. Ik zie daarin de in de materie gebonden en verbannen geestelijke wezens (101) en voel hun streven, en zie hoe zij steeds verder voortschrijden met hun innerlijke ontwikkeling en de betere en gerichtere vormgeving en ontplooiing van hun doelmatige vormen, en ik zie eveneens talloze grote en kleine geesten die onophoudelijk in de weer zijn, als het zand in een Romeinse uurmeter. Van rust is geen sprake en uit hun onophoudelijke bezigheid ontstaat de gehele doelmatige ontwikkeling van al het leven in de natuur.
[6] Ik zeg je: In iedere dauwdruppel, hoe helder die ook trilt aan de punt van een grasspriet, zie ik als in een zee reeds myriaden wezens die in alle richtingen rondzwermen! Het water van de druppel is slechts een eerste en algemene omhulling van een gedachte van God. Daaruit halen de daarin gevangen geestjes hun afzonderlijke omhulling en dan bestaan zij al meteen in een wat meer bepaalde vorm, die al sterk afwijkt van de algemene uiterlijke vorm. Daardoor verdwijnt de druppel als waterparel en de vormen die zich daarin nieuw gevormd hebben tot larfjes die reeds leven bezitten, kruipen dan over de planten of andere dingen, waaraan de waterdruppel zich heeft gevormd. Daar gaan deze larfjes, doordat zij zich verenigen, weldra over in een andere vorm, en honderduizenden vormen er één. Een nieuw omhulsel wordt om de nieuwe vorm gevormd, daarin worden de vele kleine vormen door de invloed van licht en warmte tot een doelmatig organisme van de nieuwe en grotere vorm getransformeerd. Het zo ontstane nieuwe wezen begint zich daarna opnieuw voor te bereiden voor een volgende overgang naar een meer volmaakte vorm, waarin het weer actie gaat ondernemen voor een nog hogere en nog meer volmaakte vorm. En zo is de bezigheid van ieder wezen dat reeds in een bepaalde vorm is opgenomen, kennelijk niets anders dan een goede voorbereiding voor een hogere en meer volmaakte vorm om het zieleleven steeds meer te stabiliseren en uiteindelijk in de menselijke vorm van het zuiver geestelijke leven over te doen gaan.
[7] Wat ik hier zeg is geen fantasie, maar de zuivere en eeuwige waarheid. Ik zou je nog heel wat over de goddelijke orde kunnen vertellen, zoals ik dat nu zie en heel duidelijk besef! Maar ik besef nu ook, dat het einde nadert van de tijd van mijn huidige volmaaktheid. Daarom moet ik je nu nog verzoeken om met mij, als ik weer een heel dom en zo nu dan vervelend mens zal zijn, geduld te hebben en mij te leiden in de jou nu bekende orde van God en voor te gaan op de ware weg. Je zult, als ik in de wereld ontwaak, je er nog zeer over verbazen dat ik weer erg dom en somber zal zijn en van alles wat er met mij is voorgevallen geen woord meer zal weten; [de toestand van onbewuste vereenzelviging met dit bestaan] maar toch zal dat alles mij wel van pas komen.
[8] Gedurende enige tijd zal mijn geest, die nu genoopt werd rijp te worden, zich wel weer helemaal stil en slapend houden, vermoeid door deze ongewone en ongeoefende toestand; maar hij zal door de nu nog nodige rust weldra gesterkt wakker worden en de drang voelen naar de werkelijke levensvervolmaking, waarvan hij nu de zalige lieflijkheid te proeven kreeg. Hij zal daarom zeer veel bij gaan dragen aan de snellere, algehele ontwikkeling van zijn ziel, opdat deze zo spoedig mogelijk in hem in alle waarheid en rechtvaardigheid zal rijpen, teneinde geheel over te gaan in de haar doordringen geest.
[9] Ik zal nu gedurende een half uur weer gaan slapen, waarna je mij moet (102) wekken door je handen tegengesteld op mij te leggen. Maar laat mij als ik weer wakker wordt, niet eerder gaan, voor ik de Mens der mensen aan deze tafel volkomen herkend zal hebben! Want Hij is één met Hem, die ik nu nog zie in de zon van de eeuwig grote geestenwereld.
[10] Ook bedank ik je nog voor het opleggen van je handen!"
§243 De noodzakelijkheid van aardse beproevingen
[2] Het spreekt immers vanzelf dat God, als de hoogste en zuiverste liefde, die van eeuwigheid onveranderlijk dezelfde is, nooit op een of andere wijze liefdeloos kan zijn en dat Zij alle Haar ten dienste staande middelen zoveel mogelijk zal aanwenden om een ziel, hoe ziek die ook is, te genezen.
Maar de eigen, karakeristieke persoonlijkheid van de ziel kan Zij niet aantasten, Zij moet deze haar zelfstandigheid laten behouden en de ziel in dusdanige toestanden terecht laten komen, dat die haar, als al het andere tot niets leidt, door een soort les op het goede spoor brengt! [de vrije keuze van de mens]
[3] In een bijzonder geval kan deze weg natuurlijk alleen maar een heel langdurige worden, maar dan draagt niemand anders daar schuld aan dan de te star en eigenzinnig geworden ziel, die dat natuurlijk meestal alleen maar werd tengevolge van datgene, wat Ik jullie over haar onvolmaaktheid eerder heb verteld en uitgelegd.
[4] Het ligt echter aan de krachtige, zelfgerichte wil van de ziel; zij wil het zo en zij doet alleen maar wat haar goeddunkt! Wel, dan helpt geen almachtige en dus zeer krachtige tegenwerking, want dat zou de ziel pas de allerongehoordste kwelling bezorgen! Want reeds de minste inmenging bezorgt haar de onnoemelijkkste pijnen, wat zou ze dan bij een al te sterke inmenging wel uit moeten staan. [Hier wordt het begrip 'ziel' weer gebruikt in de betekenis van een persoon, in wie de geest nog niet zelfbewust en zelfwerkzaam is geworden, en schijnbaar de ziel het is die werkzaam is.]
naar de doelstelling
^