2 De verhouding tussen geest, ziel en lichaam
2.1 Begripsverwarring
Rond de betekenis van de woorden 'geest' en 'ziel' bestaat veel begripsverwarring, o.a. veroorzaakt doordat tijdens het vierde Concilie van Konstantinopel in 870 door de toenmalige kerk werd bepaald dat de mens een 'rationele en intellectuele ziel' heeft (Canon 11). De zíel kreeg zo een gééstelijk vermogen toebedeeld: het denken in de vorm van de ratio en het intellect.
Sindsdien worden de begrippen 'geest' en 'ziel' met elkaar verwisseld of aan elkaar gelijk gesteld. Wat echter niet is veranderd, zijn begrippen zoals 'geestkracht', 'geestig', 'geestelijke vermogens' en 'geestelijke ontwikkeling'. De betekenis van het bijwoord 'zielig' maakt het gebruik van het zelfstandige naamwoord 'ziel' met als betekenis 'persoon' zelfs twijfelachtig, terwijl 'geestigheid' een alom gewaardeerde persoonlijkheidseigenschap is.
Kerkbestuurders hebben Canon 11 opgesteld, terwijl zij toch op de hoogte moeten zijn geweest van de wijze waarop bijvoorbeeld de schrijver van Hebreeën en Paulus een juist gebruik maaken van de begrippen 'geest' en 'ziel' (zie voor een samenvatting van dit onderwerp in zijn brieven halverwege deze pagina).
Het werd in de katholieke kerk pas echt gebruikelijk om alleen over lichaam en ziel te spreken, toen paus Pius IX in 1857 in een schrijven aan de kardinaal van Breslau zijn mening tégen de onderscheiding naar ziel en geest naar voren bracht(!).
Klik hier voor een beschrijving van de nog meer verwarring stichtende ontwikkelingen in de Engelse taal, waar de verwisseling van geest en ziel volledig is.
Tijdens de zelfbezinningsoefening - die iedere mens kan uitvoeren - zijn geest en ziel als twee afzonderlijke zelfstandigheden te ervaren en het wezenlijke daarvan komt overeen met de oorspronkelijke, etymologische betekenis van beide woorden. In de oude tijden dat onze taal in de Indo-Europese taalgroep tot ontwikkeling kwam, moeten onze voorouders nog helderziende zijn geweest en zij zagen het bewuste onderscheid duidelijk voor zich. Het lijkt daarom nuttig daar weer naar terug te keren en daar verder van uit te gaan.
Een juist inzicht in het onderscheid tussen de begrippen 'geest' en 'ziel' is noodzakelijk om de wisselwerking tussen geest en hersenen te kunnen begrijpen en beschrijven; daarbij doet de ziel dienst als een onmisbaar overdrachtsmiddel tussen de geest en zijn hersenen, zijn besturingsorgaan voor het lichaam.
2.2 Geest (etymologie)
De Oudnederfrankische taal vormt samen met Oudsaksisch en Oudfries de drie bronnen van de huidige Nederlandse taal. Het Oudnederfrankische 'geist' betekent niet alleen 'geest', maar ook 'opgewonden zijn'; de woordstam 'ghei-' betekent: 'aandrijven', 'bewegen' en het oude werkwoord 'heisteren': 'drukte maken'. In het Middelnederlands hangen de woorden 'geeste', 'geste' en 'yeeste' met elkaar samen. Het Engelse woord 'yeast' betekent nog altijd niet alleen het 'wezenlijke', maar ook 'gist'.
Het beeld van de werkzame geest hangt samen met de betekenis van 'gist'. Een gistende deegmassa zet uit, zwelt op en schuimt, en dat is een beeld van wat er met de geest gebeurt, als die door werkzaam te worden zijn innerlijke voortbrengselen om zich heen uitstraalt. 'Gist' betekent 'schuim' en het werkwoord 'gisten' betekent: 'schuimen', 'bruisen' en 'zieden'; maar ook 'hartstocht' en 'oproer', wat overeenkomt met de betekenis van 'geist'.
Het woord 'gist' hangt samen met het Oudindische 'yasyati': 'hij wordt warm', 'hij kookt', 'hij is woedend'. Voor het geestesoog wordt een woedende persoon inderdaad gekenmerkt door een heftige, onbeheerste bewogenheid van zichzelf als geest en van de uitstraling daarvan: de geest in die toestand 'bruist van leven', wat ook een betekenis is van 'gist'.
Voor mijn geopende geestesoog verscheen de geest als een 'witte, krachtig bruisende bron'. De betekenis van het woord 'geest' hangt daardoor ook samen met het IJslandse werkwoord 'geysa': 'gutsen', 'regelmatig met kracht uitstromen' (letterverwisseling als 'geest' en 'guts' komt regelmatig voor bij woordafleidingen) en met het IJslandse 'geyser': een 'uit zichzelf werkzame springbron'. De geyser als stoffelijk verschijnsel op aarde is een treffend beeld van de zelfwerkzaamheid van de geest, als die zich met regelmaat naar buiten toe bruisend uit en daarna weer in zichzelf terugvalt en tot rust komt.
Met de 'geest' als 'springbron' hangt ook de oorspronkelijke betekenis van het woord 'bron' samen (oude vorm: 'born'); het is afkomstig van het Gotische 'brunna', dat: 'opwellend water', 'bruisen', 'zieden' en 'branden' betekent (vergelijk de 'branding' van golven). Het werkwoord 'branden' komt van het Gotische 'brannjan', dat 'opborrelen', 'zich heftig bewegen' betekent, wat de beweeglijke eigenschappen van de warmte en het licht binnen de zelfwerkzame geest nauwkeurig weergeeft; de geest kan bijvoorbeeld 'branden van ijver'. Het woord 'bron' hangt samen met het Latijnse 'fons' waar het woord 'fontein' van is afgeleid. De fontein is evenals de geyser een uitgesproken zinnebeeld van de geest.
Het woord 'geest' houdt bovendien verband met het Gotische 'usgeisnan', 'uitgeesten', met de betekenis van: datgene, wat kan 'uittreden' en zich in een geestgedaante aan het geopende geestesoog zichtbaar kan maken en dan schrik kan veroorzaken.
Hiervan uitgaande is de oorspronkelijke betekenis van het woord 'geest':
- het wezenlijke (datgene, wat het wezen is, wat dat is, wat ís);
- de uit zichzelf werkzame, levende bron, het van leven bruisende;
- het brandende (het vuur, een 'vurige geest');
- datgene, wat (in onbeheerste toestand) kan woeden, hartstochtelijk kan zijn;
- datgene, wat uit het lichaam kan uittreden en daardoor blijk geeft een zelfstandige eenheid te zijn.
In verband met de oorspronkelijke betekenis van het woord 'geest' is het Griekse woord voor 'god': 'theos', afgeleid van het werkwoord theein: 'bewegen', 'lopen'.
Bronnen: Gotisches Wörterbuch, Etymologisch Woordenboek van Dale, Etymologisch Woordenboek Prisma, Etymologisch Woordenboek van het Nederlands
Ziel (etymologie)
Het Oudnederfrankische woord 'sela', 'ziel' hangt samen met het Gotische woord 'saiwala', met de betekenis: 'binnenzeetje', 'meertje', een verkleinwoord van het Gotische 'saiws': 'binnenzee', 'meer'. De 'ziel' hangt samen met de 'zee', met het water dat door een andere kracht kan worden bewogen: door de wind en door eb en vloed. De ziel als uitstraling deed zich aan mijn geopende geestesoog inderdaad als een soort 'binnenzeetje' voor: een waterachtige, beweeglijke en bontgekleurde lichtruimte om de mens heen.
Het Oudnederfrankische 'sela' hangt ook samen met 'selitha' en het Gotische 'salida', die beide: 'woning', 'vertrek', 'zaal' betekenen (in de oudheid hadden woningen één zaalvormige ruimte waarin mensen en vee samen woonden). Een 'zaal' is een 'inwendige ruimte' in een huis met daarin de bewoner ervan; een van de betekenissen van het woord 'ziel' in het hedendaagse Nederlands dat hiermee samenhangt is: de inwendige ruimte van voorwerpen, zoals de ziel van een fles of van de loop van een kanon.
Een Middelnederlands woord voor een bepaald vrouwenkledingstuk, een nauwsluitend jasje, is: 'zieltje' of 'lijfje'. Met het geopende geestesoog wordt de ziel inderdaad als een soort lichtende bekleding, een gekleurde jas, een omhulling van de geest en het lichaam gezien.
Het Gotische woord 'saiwala' hangt samen met het Oudgriekse 'aiolos' dat: het 'beweegbare', 'veranderlijke', 'fonkelende' betekent. Deze betekenis hangt weer samen met het Latijnse 'aura', dat 'uitwaseming', 'uitstraling', 'glans' en 'ziel' betekent; het woord 'aura' is als leenwoord in het Nederlands de gangbare benaming voor 'ziel' als uitstraling van de mens geworden. Dit zijn voor het geopende geestesoog duidelijk herkenbare omschrijvingen van de ziel als uitstraling van de geest.
De ziel wordt ook genoemd het 'astrale lichaam', waarbij het woord 'astraal' afkomstig is van het Latijnse 'astralis': de sterren betreffend. De ziel maakt inderdaad een als sterretjes fonkelende indruk.
Hiervan uitgaande betekent het woord 'ziel': een woonruimte in de vorm van een beweeglijke, gekleurde uitstraling.
Een uitstraling ('aura') kan alleen uit een bron afkomstig zijn. Deze bron woont zelf in zijn eigen uitstraling (zoals de zon) en kan die ook in beweging brengen. De bron van die uitstraling is de geest als 'het van leven bruisende'. Met andere woorden: de geest als bron is de oorzaak van de ziel als uitstraling, de zelfgevormde 'woning' van de geest. Die inwendige woning is de stille werkplaats van de geest.
De ziel is daarmee een eigenschap van de geest.
Bronnen: Gotisches Wörterbuch, Etymologisch Woordenboek van Dale, Etymologisch Woordenboek Prisma, Etymologisch Woordenboek van het Nederlands
Lichaam (etymologie)
Het woord 'lichaam' hangt samen met het Oudsaksische 'likhamo', dat is samengesteld uit het woord 'lik' of 'lijk', dat 'vlees' betekent en 'hamo' dat 'omhulsel' of 'hemd' betekent. Hiervan uitgaande betekent het woord 'lichaam': 'vleeshemd' of 'stoffelijk omhulsel'. Het is duidelijk dat zowel de ziel ('woonplaats', 'uitstraling') als het lichaam ('hemd') indertijd werden gezien als de omhulsels van de geest.
Bronnen: Gotisches Wörterbuch, Etymologisch Woordenboek van Dale, Etymologisch Woordenboek Prisma, Etymologisch Woordenboek van het Nederlands
Deze etymologische beschrijvingen van de betekenis van 'geest', 'ziel' en 'lichaam' komen volkomen overeen met wat met het geopende geestesoog in de geestelijke wereld kan worden waargenomen. Het lichaam als de stoffelijke vorm is het voertuig, waar de geest met de ziel, de uitstraling ervan, in kan afdalen. Vanuit het belangrijkste orgaan van het lichaam, de hersenen, woonplaats van de geest, kan de geest met de ziel het lichaam doorstralen en verder ook uitstralen in een bepaalde ruimte om het lichaam heen. Hoe krachtiger de geestelijke werkzaamheid, hoe verder die uitstraling, de aura of ziel, reikt.
Ook in de Bijbel en de Korân wordt het bestaan van een onderscheid tussen geest, ziel en lichaam aangeduid, bijvoorbeeld in
Hebreeën (4:12) Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt diep door, tot daar waar ziel en geest, gewrichten en merg elkaar raken, en het schift overleggingen en gedachten des harten;
1 Tessalonicensen (5:23) En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te blijven.
Paulus maakte het onderscheid blijkbaar nog wel, zie hier beneden voor meer teksten.
Zie ook voor de bewuste Korântekst hieronder.
In de brief aan de Hebreeën wordt in een adem genoemd: ... waar ziel en geest, gewrichten en merg elkaar raken ... waaruit blijkt dat de geest wordt vergeleken met het merg in het bot: zacht, levend en voedingrijk weefsel dat zich in de kern, het hart van het bot bevindt in een holte, terwijl de ziel wordt vergeleken met het gewricht, de plaats waar botdelen ten opzichte van elkaar bewegen, duidelijk zichtbaar, dus uiterlijk, aan de buitenzijde. Het bot zit om het merg heen zoals de ziel als uitstraling zich om de geest heen bevindt.
2.3 De geest is de scheppende vormkracht
De geest is de scheppend werkzame vormkracht. De geest is de kracht die werkt, arbeid verricht en in beweging brengt door middel van zijn eigen vermogens. Het is ook de geest die met behulp van zijn geestelijke vermogens een geestelijke ontwikkeling doormaakt, een omvorming, die leidt naar hereniging met de algeest, zijn geestelijke oorsprong.
De ziel is daarentegen de afgesloten holte, de binnenkamer, de binnenwereld, waarin de geest als middelpunt aanwezig is. De geest is de kern van de ziel, de geest is het hart van de ziel.
Als de geest in zichzelf werkzaam wordt door middel van zijn vermogens, dan straalt de geest om zich heen een krachtruimte uit (Latijn 'aura': uitwaseming). De ziel is de van de geest als kracht uitstralende krachtruimte in de vorm van een ruimte die bewoonbaar en vormbaar is. In het licht van die ruimte kunnen door de geest denkbeelden worden afgedrukt en herinneringen en kennis worden vastgehouden en opgeroepen. Zij worden daar door de geest opgeroepen en bewerkt en verwerkt met behulp van zijn vermogens.
2.4 Onmiddellijke bewustwording
Sluit je je ogen, dan ben jij het, de op zichzelf onmerkbare, schijnbaar stille levenskracht, die in de inwendige, duistere ruimte van je ziel kijkt met je geestesoog. Zeg je nu iets in jezelf, dan ervaar je jezelf als geest als de bron van de woorden, die je in jezelf spreekt én als de eenheid, die die woorden ook onmiddellijk zelf waarneemt met je geestesoor. Je bent je onmiddellijk bewust van de dingen, die je in jezelf verwoordt. Je ervaart jezelf daardoor rechtstreeks als een bewuste, werkzame eenheid.
Daarnaast ben je ook de oorzaak van een werking: de vorming van die woorden. Door die woordvormende werkzaamheid ervaar je jezelf als geest ook als een zichzelf verwoordende, zelfwerkzame en zelfscheppende kracht. Je ervaart jezelf als geest daarom als een bewuste kracht, als een vormende kracht die zelfbesef heeft.
Daar 'bewustzijn' samenhangt met 'weten' en met 'kennis', en 'kracht' met 'macht', hangt het gezegde: "Kennis is macht" samen met een 'bewuste kracht', de kerneigenschap van de menselijke geest.
De geest als die bewuste levenskracht is alleen aan de werkzaamheid van de geestelijke vermogens te herkennen: het waarnemen van de dingen waardoor je jezelf in de geestestoestand van bewustzijn brengt, het bedenken van een gedachte daarover en het gevoel dat het bij jezelf opwekt, en het willen handelen naar een daaruit voortkomend besluit.
2.5 De ziel: overdrachtsmiddel
De geest beschikt over de vier geestelijke vermogens, het waarnemen, denken, voelen en willen en kan de werkzaamheid daarvan naar binnen en naar buiten keren; daarnaast is de geest zelf de zevende, die in zichzelf van die vermogens gebruikt maakt en hun werkzaamheid tot een eenheid maakt.
Ieder van die vermogens brengt iets voort, waarnemingen, gedachten, gevoelens en wilsbesluiten, die naar buiten worden uitgestraald en in die uitstraling worden bewaard. Zo’n uitstraling vormt een ziel. Doordat de geest zevenvoudig is, er zijn zeven uitstralingen, zeven zielen, voor ieder vermogen van de geest één. Met ieder van die uitstralingen is een chakra verbonden.
Iedere ziel (aura) is een ijl, van jou als geest uitstralende krachtruimte die jou omhult. De ziel is aan de ene kant van binnenuit vormbaar door jouzelf als vormende kracht; maar aan de andere kant ook van buitenaf door de inwerking, door je zintuigen en je hersenen heen, van zintuiglijke indrukken. Jij als geest kunt in die ijle krachtruimte bijvoorbeeld je denkbeelden als lichtbeelden afdrukken en herinneringen vasthouden; en door je zintuigen en je hersenen heen kan er van buitenaf een beeld van je omgeving in worden gevormd, een ervaringsbeeld, ook in de vorm van een lichtbeeld.
Door de zintuigen en zenuwen van je lichaam heen werkt die buitenwereld vormend in op je ziel, waardoor gegevens naar jou als geest worden overgebracht, doordat jij ze vervolgens in de ziel waarneemt. Omgekeerd kun jij de krachtruimte van je ziel beïnvloeden, waar doorheen je je wilsbesluiten vanuit jezelf kunt overbrengen naar de hersenen, i.h.b. de hersenschors en van daaruit naar de spieren van je lichaam. Zodoende kun je je in die buitenwereld uiten door je uitspraken en handelingen. De ziel als vormbare krachtruimte doet daarbij dienst als overdrachtsmiddel tussen het geestelijke en stoffelijke.
(In de natuurkunde wordt zo'n uitstraling, bijvoorbeeld van een magneet, een 'veld' of 'krachtveld' genoemd, maar uit de omschrijving ervan blijkt, dat het om een 'krachtruimte' gaat.)
2.6 De vorm van de ziel: de geestgedaante
Een aantal onderdelen van de (zevenvoudige) ziel is door de geest zover ontwikkeld, dat die de menselijke vorm hebben gekregen: de geestgedaante. In de vórm van de geestgedaante zijn de éigenschappen van de geestelijke vermogens tot uitdrukking gekomen. Deze geestgedaante kan stof vasthouden, waardoor de geestgedaante in de stoffelijke wereld als het lichaam zichtbaar wordt. Het lichaam is de vastgeworden, verstoffelijkte vorm van de geestgedaante. Het behoort geheel bij de stoffelijke, tijdelijke wereld en is door de zintuigen heen onderworpen aan de invloeden ervan.
Hieronder is een afbeelding te zien hoe het lichaam helderziend wordt gezien met daaromheen de ziel (aura) die vanuit de geest (in het hoofd) uitstraalt. De geestgedaante (hier niet getekend) bevindt zich in de geestelijke wereld op de plaats van het lichaam en heeft dezelfde vorm, aangezien het juist de geestgedaante is die hier het lichaam zijn vorm geeft en het handhaaft.
De ziel (of aura) is het kosmische ei waarbinnen de menselijke geest zich bevindt, die zich, door geestelijk te groeien, zelf door de beperkingen van het kosmische ei moet heenbreken om zich met zijn begeleiders te kunnen herenigen. Het kosmische ei is de sluier die er de oorzaak van is, dat de menselijke geest, in een stoffelijk lichaam verblijvend, niet helderziende is en zijn geestelijke thuis hier niet meer ziet.
Barbara Brennan beschrijft in haar boek 'Licht op de aura' (zie punt 2) hoe bij veel mensen, die zich geestelijk ontwikkelen, óók herderziende is te zien, hoe de geest daardoor als een lichtbol in het hoofd uitdijt en begint te stralen.
Dit is de enige plaats in de door mij onderzochte literatuur (naast Jozef Rulofs 'Het ontstaan van het heelal' blz. 58-66 en 243, zie aldaar) waar ik een beschrijving van de geest als lichtbol, bron van de ziel, ben tegengekomen.
Het lichaam is het stóffelijke omhulsel van jou als geest. Het is letterlijk je 'vlees-hemd', de betekenis van het oude woord 'lic-hamo'. Het is een omhulsel, dat je in dit stoffelijke bestaan gebruikt als een onmisbaar 'werktuig', wat de betekenis is van het Latijnse woord 'orgaan'. Je kunt dat werktuig gebruiken om in dit bestaan aan de ene kant ervaringen op te doen met de stoffelijke wereld en in de omgang met je medemensen. Je kunt er aan de andere kant mee inwerken op je omgeving door je uitspraken en handelingen.
Het lichaam kan als werktuig en voertuig door de geest in beweging worden gebracht. Door middel van armen, handen en mond kun je het lichaam als werktuig gebruiken, door middel van benen en voeten als voertuig. Het woord 'hand' bijvoorbeeld heeft oorspronkelijk de betekenis van 'grijper' en 'voet' hangt samen met 'vervoeren'.
Aan het einde van je tocht door dit tijdelijke bestaan wordt het lichaam als voertuig door jou als geest voorgoed verlaten; jij gaat terug naar je thuis in de geestelijke wereld en het lichaam moet, als een versleten jas, aan de aarde - waar het uit is voortgekomen - worden teruggeven.
2.7 De ziel: het geestelijke geheugen
De ziel omvat een deel met inhouden, waarvan je je bewust bent doordat je het in je eigen binnenwereld kunt waarnemen: de bewustzijnsruimte. Dit is als het ware jouw inwendige gezichtsruimte. Het is het werkgeheugen, waarin zich die onderwerpen bevinden, waarmee jij je op dat ogenblik bezighoudt. Zij omvat daarnaast een deel waarvan je je niet voortdurend bewust bent. Dat jou niet steeds bewuste deel is je geheugen.
Het geheugen is in de oorspronkelijke betekenis van het woord het 'geheel van gedachten', zoals 'gemoed' het geheel van gemoederen, gevoelens is. In dat geheugen bevindt zich een gedeelte dat ervaringen en kennis bevat die voor jouw waarneming toegankelijk zijn; en een gedeelte dat ontoegankelijk is. Dit laatste deel omvat vergeten inhouden en onaangename en daarom verdrongen inhouden: het ontoegankelijke deel van het geheugen ... maar dat toch tot de ziel behoort en waarvan de inhouden altijd in jouw uitstraling met jou worden meegedragen.
Het geheugen bevat geen gevoelens, maar wel beelden van de omstandigheden waarin bepaalde gevoelens werden ervaren. Die gevoelens kunnen weer opnieuw door jou als geest worden ervaren door die beelden uit het geheugen weer 'voor de geest te halen' en ze zo waar te nemen en te herbeleven.
In de stoffelijke vorm, die je tijdens je tijdelijke bestaan op aarde gebruikt, komen de eigenschappen van geest en ziel tot uitdrukking. Het geheugen als onderdeel van de ziel, komt in het lichaam tot uitdrukking in de hersenschors. In bepaalde gebieden daarvan is het geheugen te vinden in zijn stoffelijke vorm als netwerken van hersencellen.
2.8 Herinneren en vergeten
Richt je je aandacht op iets anders dan het onderwerp waar je op een gegeven ogenblik mee bezig bent, dan verdwijnt dat onderwerp in je geheugen, in je eigen uitstraling. Je blijft nu echter voorlopig weten dat het erin aanwezig moet zijn en dat je het, als je dat wilt, weer uit je geheugen tevoorschijn kunt roepen. Je beschikt a.h.w. over een inhoudsopgave van je geheugen.
Je kunt dat onderwerp later weer in je bewustzijnsveld terugbrengen door er je aandacht op te vestigen en het zo met je geestkracht te belevendigen. Met andere woorden, als jij dat wilt, dan kun je je het onderwerp weer 'her-inneren', je kunt het opnieuw voor je geestesoog plaatsen en in je innerlijk opnemen door het waar te willen nemen. Zich iets herinneren gebeurt in jezelf als geest, de bolvormige wolk van licht en warmte, de bewuste levenskracht.
Totdat je vergeet dat het in je geheugen aanwezig moet zijn. Vergeten is: je iets niet meer kunnen herinneren. Maar vergeten betekent niet, dat het onderwerp dan geen deel van je geheugen meer zou uitmaken! Hoewel het 'diep is weggezonken', blijf je het daarin voortdurend met je meedragen als een inhoud van je ziel, als een inhoud van jouw eigen uitstraling, de uitstraling van jouzelf als menselijke geest... waardoor het ook met jou - bewust of onbewust - blijft verbonden.
Geest: het alles samenvattende woord
God is geest en is de oorsprong van het al, waardoor het woord 'geest' het kernwoord is. Daardoor is het mogelijk alles van de mens vanuit de betekenis van dat ene woord te beschrijven en samen te vatten:
- de menselijke geest is door liefdevolle verdichting uit de goddelijke algeest voortgekomen als een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte;
- door zijn geestelijke vermogens (die met dat licht en die warmte samenhangen en die in aanleg aanwezig zijn) bewust en beheerst te leren gebruiken, maakt de mens een geestelijke ontwikkeling door;
- daardoor komt de geestesgesteldheid steeds meer in overeenstemming met die van de algeest, waardoor de geestelijke hereniging ermee mogelijk wordt;
- door de werkzaamheid van de geest met de geestelijke vermogens ontstaat er een geestelijke uitstraling (is: 'aura') om de geest heen, de 'ziel' genoemd, want de menselijke geest woont als het ware in zijn eigen uitstraling en de oorspronkelijke betekenis van 'ziel' is: zaal, woning;
- door het bewuste en beheerste gebruik van de geestelijke vermogens krijgt die uitstraling de vorm van de éigenschappen van de vermogens, de menselijke vorm: de 'geestgedaante' (de oorspronkelijke betekenis van 'gedaante' is: de vorm die is ontstaan door dat, wat is 'gedaan' - hier: met de vermogens binnen de geest);
- de geestgedaante is het voertuig van de geest voor het verblijf in de geestelijke wereld;
- de geestgedaante is de mal, waarnaar het stoffelijke lichaam is gevormd: het voertuig van de geest op aarde; geestgedaante, ziel en lichaam zijn afgeleiden van de geest en vormen daardoor een éénheid;
- de ziel als uitstraling van de werkzame, geestelijke vermogens is het geestelijke geheugen, waarin de geest de voortbrengselen van de vermogens: kennis, gedachten, gevoelservaringen en besluiten, bewaart;
- het geestelijke geheugen hangt samen met het bestaan in de geestelijke wereld; het stoffelijke geheugen, dat met het geestelijke samenhangt om het bestaan op aarde mogelijk te maken, bevindt zich in de hersenen als een stoffelijk verbindingspunt in de vorm van netwerken van zenuwcellen.
Met woorden als 'ziel' of 'Zelf' e.d. is een hiermee overeenkomende beschrijving niet mogelijk; hun verwisseling met 'geest' leidt tot een ongerijmdheid.
-------------------------------------------------------
Andere schrijvers over geest, ziel en lichaam
Inhoud
1. De opvatting van C.G. Jung
2. De opvatting van de theosofie
3. Het voorkomen van 'geest' in het Oude Testament
4. Beschrijving van de geest in het boek der Wijsheid van Jezus Sirach
5. Het gebruik van 'geest' en 'ziel' in de brieven van Paulus
6. Andere brieven in het Nieuwe Testament
7. De verhouding tussen geest, ziel en lichaam in het Hermetisme
8. De beschrijving van de geest bij Augustinus.
9. Een omschrijving van 'de geest in het lichaam' in de Korân, Soera 24, vers 35
10. Het mensbeeld van de heilige Lucas van Simferopol zoals hij dat beschrijft in zijn boek 'Eenheid van Geest, Ziel en Lichaam'
11. De opvatting over 'geest' en 'ziel' van Eckehart
12. Het gebruik van 'geest' en 'ziel' door Swedenborg
13. Uit Gemeenschap tussen ziel en lichaam van Swedenborg
14. Beschrijving van 'geest' in de Vocabulaire G van Swedenborg
15. Uit De Huishouding van God van Jakob Lorber, deel 2, hfdst. 56
16. Uit het Grote Johannes Evangelie van Jakob Lorber, deel 9, hfdst 85
17. Uit Weg tot geestelijke wedergeboorte van Jakob Lorber
18. Uit Bijbelteksten en hun verborgen betekenis van Jakob Lorber
19. Uit Aarde en maan: geest en ziel, van Jakob Lorber
20. Kurt Eggenstein - De profeet Jakob Lorber
21. M. Kahir (Lorberkenner) - Bijna 2000 jaar, blz. 264
22. Uit het boek De Kleuren van Rudolf Steiner, blz. 19
23. Uit het boek Theosofie van Rudolf Steiner, blz. 73
24. Uit De wijsbegeerte der Rozekruisers van Max Heindel
25. Uit Aforismen van Inayat Khan
26. De indeling van de oude Egyptenaren
27. Uit Het Hebreeuwse alfabet Deel 1 van Friedrich Weinreb
28. Winti is een samensmelting van West-Afrikaanse en Indiaanse religies.
29. Woordenboek vergelijking
1. De opvatting van C.G. Jung over de betekenis van het begrip 'geest' is de volgende:
De geest is, geheel in overeenstemming met zijn oorspronkelijke aard, n.l. als wind (Hebreeuws: ruach, Grieks: pneuma, Latijn: spiritus), steeds het actieve, gevleugelde, in beweging zijnde, levenwekkende, opwekkende, prikkelende, aanvurende, inspirerende wezen. Modern uitgedrukt is de geest het dynamische. Daarom vormt hij de klassieke tegenstelling tot de stof, n.l. tot het statische, trage en levenloze daarvan. In laatste instantie gaat het om de tegenstelling tussen leven en dood.
Het is niet heel duidelijk waarom de hypothetische stof, die er tegenwoordig [door de kwantummechanica] al zo heel anders uitziet dan dertig jaar geleden, alleen maar werkelijk zou zijn en de geest niet. De opvatting van de leek verbindt nog steeds de werkelijkheid met de stof, ofschoon het begrip van het onstoffelijke de werkelijkheid zeker niet uitsluit. Geest en stof zijn misschien wel verschillende vormen van een, op zich zelf beschouwd, transcendentaal zijn. De Tantristen zeggen b.v. met even groot recht, dat de stof niets anders is dan de gedachten van God, die vastheid hebben gekregen.
De enige directe werkelijkheid is de psychische werkelijkheid van de inhouden van het bewustzijn, die als het ware het etiket van hun of geestelijke of materiële afkomst dragen.
De geest bezit:
- ten eerste het vermogen uit zichzelf in beweging te komen en werkzaam te worden,
- ten tweede het vermogen en de vrijheid om beelden te vormen, die buiten de gewaarwording van de zintuigen staan,
- en ten derde het vermogen om zelfstandig met deze beelden te kunnen werken.
Bron: C.G. Jung - De symboliek van de geest
[...] geest is iets hogers dan intellect, daar het niet alleen dit, maar ook het gemoed omvat. De geest is een richting en een grondbeginsel van het leven, dat naar bovenmenselijke, lichte hoogten streeft.
Bron: R. Wilhelm en C.G. Jung - Het geheim van de gouden bloem, blz. 26
terug naar de Inhoud
2. De opvatting van de theosofie over het onderscheid is de volgende:
Theosofen maken in hun literatuur over de samenstelling van de mens gebruik van de verdeling van de menselijke natuur in een trichotomie, dat wil zeggen een verdeling in drieën, namelijk geest, ziel en lichaam, die in dit opzicht identiek is met de algemene, verchristelijkte theosofische indeling. Volgens deze trichotomie zijn deze drie delen in de mens:
- ten eerste en als allerhoogste, zijn goddelijke geest of goddelijke monade, die geworteld is in het Al, welke geest verbonden is met het Al en die in diep mystieke zin een straal van het Al is;
- ten tweede het tussenliggende deel of de spirituele monade, die in haar hogere en lagere aspecten de spirituele en de menselijke ziel is;
- ten derde het laagste deel van de samenstelling van de mens, zijn vitaal-astraal-fysieke deel, dat uit stoffelijke of kwasi-stoffelijke levensatomen bestaat, het lichaam.
In de theosofische filosofie bestaat er dus een duidelijk en belangrijk verschil in het gebruik van de woorden 'geest' en 'ziel'. De geest is het onvergankelijke element in ons, de onsterfelijke vlam in ons die nooit dooft, die nooit werd ontstoken en die gedurende het hele maha-manvantara (het wereldtijdperk waarin een heelal bestaat) zijn eigen aard, essentie en leven behoudt, en die in ons eigen wezen en naar onze verschillende gebieden bepaalde stralen of bekleedsels of zielen omlaag zendt, die wij zijn.
De goddelijke geest van de mens is verbonden met het Al en is in mystieke zin een straal van het Al.
Een ziel is een entiteit die door ervaringen is geëvolueerd; ze is geen geest, omdat ze een voertuig is van de geest. Ze manifesteert zich in de stof door middel van de lagere essentie van de geest, en door een substantieel deel daarvan te zijn. Als ze met een ander gebied onder of misschien boven haar in aanraking komt, is het verbindingspunt dat het mogelijk maakt dat het bewustzijn naar binnen of naar buiten treedt, een layacentrum.
De geest manifesteert zich in zeven voertuigen en elk van deze voertuigen is een ziel; dat bijzondere punt waardoor de spirituele invloed de ziel binnengaat, is het layacentrum, het hart van de ziel, of beter gezegd de top ervan - homogene zielesubstantie.
In kosmische zin zou geest alleen moeten worden gebruikt voor datgene, wat zonder voorbehoud tot het universele bewustzijn behoort en wat de homogene en onvermengde emanatie is vanuit het universele bewustzijn. In het geval van de mens is de geest in hem de vlam van zijn onsterfelijke ego, de directe emanatie van de spirituele monade in hem, en van dit ego is de spirituele ziel het omhulsel of voertuig of kleed. Als we meer in het bijzonder de aandacht richten op de menselijke beginselen, kunnen we zeggen dat, wanneer het hogere manas van de mens, dat zijn werkelijke ego is, onverbrekelijk is verbonden met buddhi, dat in feite het spirituele ego of de geest van het gestel van de individuele mens is. Zijn levensperiode duurt een heel kosmisch manvantara, waarna de emanatie in de goddelijke monade wordt teruggetrokken.
Bron: G. de Purucker, Occulte woordentolk, Theosophical University Press Agency
De drie stellingen over de 'identiteit van de geest' [de kenmerken van de geest]:
1. Dat er een leven bestaat dat samenvalt met én onafhankelijk is van het stoffelijke bestaan van het lichaam.
2. Dat dit leven, als noodzakelijk gevolg, zich na het bestaan van het lichaam voortzet (dat wil zeggen, dat het zich door 'devachan' (de geestelijke wereld) heen voortzet).
3. Dat er communicatie bestaat tussen de bewoners van die bestaanstoestand en die van de wereld waarin wij nu leven.
[...] Alles hangt af van de opvatting die wij hebben van geest en ziel, of: individualiteit [de kern] en persoonlijkheid [de buitenkant]. Spiritisten verwarren ze en maken van deze twee één; wij scheiden ze [...].
Bron: H.P. Blavatsky, De sleutel tot de Theosofie, Theosophical University Press Agency
terug naar de Inhoud
3. Het voorkomen van 'geest' in het Oude Testament.
Genesis 49:29-33
Daarna gaf Jakob hun [zijn zonen] de volgende opdracht: Wanneer ik bij mijn volk ben verzameld, begraaft mij [mijn lichaam] dan bij mijn vaderen in de grot, op de akker van Efron, de Chittiet. […]
Daar heeft men Abraham en zijn vrouw Sara begraven; daar heeft men Isaäk met zijn vrouw Rebekka begraven; en daar heb ik ook Lea begraven. […]
Toen Jakob de opdracht aan zijn zonen ten einde had gebracht, trok hij zijn voeten terug op het bed, gaf de geest en werd [als de menselijke geest in de geestelijke wereld] verzameld bij zijn voorvaderen.
Deuteronomium 34:9
Ze luisterden naar Jozua, de zoon van Nun, omdat hij vervuld was van de geest van wijsheid sinds Mozes hem de handen had opgelegd.
Numeri 11:25-29
De Geest is geen voorrecht van enkelen, maar een geschenk dat verder uitgedeeld moet worden.
In de dagen daalde God af, in de wolk. Hij sprak tot Mozes en droeg een deel van de geest die op hem rustte, op de zeventig oudsten over. Zodra de geest op hen rustte begonnen ze te profeteren. Dat is daarna niet opnieuw gebeurd.
Twee mannen, van wie de een Eldad heette en de ander Medad, waren in het kamp gebleven; ze stonden wel op de lijst van zeventig maar waren niet naar de tent gegaan. Zodra de geest op hen rustte begonnen ook zij te profeteren, in het kamp.
Een jongeman rende naar Mozes toe en zei: "Eldad en Medad zijn in het kamp aan het profeteren!" "Zeg dat ze daarmee ophouden, heer!" zei Jozua, de zoon van Nun, die van jongs af aan Mozes' rechterhand was geweest.
Maar Mozes zei: "Denk je soms dat jij voor mijn belangen moet opkomen? Legde God zijn geest maar op heel het volk! Profeteerde iedereen maar!"
Jesaja 38:16
Mijn God, door uw wil leeft een mens,
daarop berust het leven van mijn geest.
U geeft mij nieuwe kracht, U doet mij herleven.
Jesaja 42:5
[…] God, die het uitspansel schiep en het spande, die de aarde en haar gewassen uitspreidde, die de mensen daarop adem gaf en een geest aan allen die er zich bewegen.
Zacharia 12:1
Zo spreekt God, die de hemel heeft uitgespannen en de aarde heeft gegrondvest, en die de mens het leven van de geest heeft gegeven...
Psalmen 31:6
Vol vertrouwen leg ik mijn geest in uw handen, … (Petrus Canisius Bijbelvertaling)
In uw hand leg ik mijn leven, … (NBV)
Psalmen 34:3
Mijn geest is trots op de gunst van God,
laat elk die het hoort zich verheugen.
Psalmen 51:12-14
Schep, o God, een zuiver hart in mij,
vernieuw mijn geest, maak mij standvastig,
verban mij niet uit uw nabijheid,
neem uw heilige geest niet van mij weg.
Red mij, geef mij de vreugde van vroeger,
de kracht van een sterke geest.
Psalmen 104:24,29,30
Hoeveel is het wat Gij gedaan hebt, God, de aarde is vol van uw schepsels.
Neemt Gij hun uw geest weg, dan komen zij om en keren terug tot de aarde,
maar zendt Gij uw geest, dan komt er weer leven,
dan maakt Gij uw schepping weer nieuw.
(Petrus Canisius bijbelvertaling)
Job 32:8
Maar het is de geest van God in de mens, de adem van de Ontzagwekkende, die inzicht brengt.
Job 33:4
De geest van God heeft mij gemaakt, de adem van de Ontzagwekkende doet mij leven.
1 Koningen 3:9-12
"Schenk uw dienaar (Salomo) een opmerkzame geest, zodat ik uw volk kan besturen en onderscheid kan maken tussen goed en kwaad. Want hoe zou ik anders recht kunnen spreken over dit immense volk van u?" Het beviel God dat Salomo juist hierom vroeg en hij zei tegen hem: "Omdat je hierom vraagt - niet om een lang leven of grote rijkdom of de dood van je vijanden, maar om het vermogen om te luisteren [waarnemen] en te onderscheiden tussen recht en onrecht [door te overdenken en te doorvoelen] - zal ik je wens [willen] vervullen. Ik zal je zo veel wijsheid en onderscheidingsvermogen schenken dat je iedereen vóór jou en na jou overtreft. (Petrus Canisius Bijbelvertaling)
Wijsheid van Salomo 7:7-12
Dus bad ik om inzicht en het werd mij gegeven; ik heb gesmeekt en mij werd een wijze geest geschonken. Ik verkoos wijsheid boven scepters en tronen, rijkdom viel bij haar in het niet. Ze was voor mij onvergelijkbaar met de kostbaarste edelsteen; naast haar waren bergen goud niet meer dan een hoopje zand en met haar vergeleken was zilver maar slijk. Ik beminde haar meer dan gezondheid en schoonheid, ik verkoos haar boven het licht, want ze schitterde zonder ophouden. Tegelijk met haar ontving ik alle andere goede dingen, ze schonk mij onmetelijke rijkdom. Ik was verheugd over al die gaven, omdat zij het was die ze meebracht, hoewel ik toen nog niet besefte dat zij de bron van dat alles was.
Spreuken 17:22
Een vrolijk hart bevordert een goede gezondheid, een sombere geest verzwakt het lichaam.
Prediker 12:7
"En de geest (roeach) keert weer tot God, Die hem gegeven heeft."
Jesaja 42:5
Zo spreekt God, Hij, die het uitspansel schiep en het spande, die de aarde en haar gewassen uitspreidde, die de mensen daarop adem gaf en een geest aan allen die er zich bewegen […]
Ezechiël 36:26-27
Ik zal jullie een nieuw hart en een nieuwe geest geven, ik zal je versteende hart uit je lichaam halen en je er een levend hart voor in de plaats geven. Ik zal jullie mijn geest geven en zorgen dat jullie volgens mijn wetten leven en mijn regels in acht nemen.
Ezechiël 37:1-14
In die dagen kwam de hand van God op mij; zijn geest nam mij mee en zette mij neer in een dal dat vol beenderen lag. Hij leidde mij er in alle richtingen tussendoor, en ik zag hoeveel er over heel het dal wel lagen en hoe dor ze waren. Daarop vroeg Hij mij: "Mensenkind, zouden deze beenderen nog tot leven kunnen komen?" Ik antwoordde: "God, dat weet Gij alleen."
Toen zei Hij: "Profeteer over deze beenderen en zeg: Dorre beenderen, luister naar het woord van de Heer. Dit zegt God tot deze beenderen: Ik ga de levensgeest in u brengen, en ge komt weer tot leven. Ik leg pezen op u, bekleed u met vlees en overtrek u met een huid; dan schenk Ik u de levensgeest en ge komt weer tot leven. Dan zult ge erkennen dat Ik de Heer ben."
Ik profeteerde zoals mij was opgedragen. En zodra ik begon, ontstond er een gedruis: de beenderen voegden zich aaneen, elk op zijn plaats. En ik zag hoe er pezen op kwamen en vlees en hoe ze met een huid overtrokken werden. Maar de levensgeest was er nog niet in.
Toen zei Hij tot mij: "Profeteer tot de levensgeest, profeteer, mensenkind en zeg tot de levensgeest: Dit zegt God: Kom, van de vier windstreken, levensgeest, en blaas in deze gevallenen: dat ze weer leven."
Ik profeteerde zoals mij opgedragen was en de levensgeest kwam erin. Ze werden weer levend en gingen overeind staan: een onoverzienbaar leger.
Daarop zei God tegen mij: 'Mensenkind, deze beenderen zijn het volk Israël. Bij hen leeft de gedachte: Onze beenderen zijn verdord, onze hoop is vervlogen, het is met ons gedaan. Profeteer daarom en zeg tegen hen: Dit zegt God God: Ik ga uw graven openen; Ik wek u in groten getale daaruit op en voer u terug naar Israëls grond. En wanneer Ik dan uw graven geopend heb en u in massa's zal hebben weggevoerd uit uw graven, zult gij weten dat Ik God ben.
Mijn geest zal Ik over u uitstorten en gij zult leven; Ik zal u vestigen op uw eigen grond en gij zult weten dat Ik God ben: Wat Ik zeg, dat volbreng Ik!" Zo luidt de godsspraak van God.
Ezechiël 39:29
Ik zal mijn geest over het volk van Israël uitgieten en mijn gelaat niet meer voor hen verbergen - zo spreekt God, God.
Daniël 5:14 Koning Belsassar tot Daniël:
Ik heb van u gehoord, dat de geest der goden in u is en dat u begaafd bent met inzicht, verstand en buitengewone wijsheid. Men heeft mij van u verteld dat u dromen kunt verklaren en knopen ontwarren.
Ezra 1:1-2
In het eerste jaar van Cyrus, koning van Perzië, bewoog Jahweh de geest van Cyrus, den koning van Perzië, om het woord in vervulling te doen gaan, dat Jahweh door de mond van Jeremias gesproken had. Daarom liet deze door heel zijn rijk mondeling en schriftelijk afkondigen: Zo spreekt Cyrus, de koning van Perzië! Jahweh, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven, en heeft mij bevolen, Hem een tempel te bouwen in Jerusalem van Juda.
Joël 3:1-2
Daarna zal zich dit voltrekken: Ik zal mijn geest uitgieten over al wat leeft. Jullie zonen en dochters zullen profeteren, oude mensen zullen dromen dromen en jongeren zullen visioenen zien. Zelfs over slaven en slavinnen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten.
Volgens Wikipedia worden de Hebreeuwse woorden 'nefesh' (letterlijk 'levend wezen'), 'roeach' (letterlijk 'wind'), 'neshamah' (letterlijk 'adem'), 'chayah' (letterlijk 'leven') en 'yechidah' (letterlijk 'singulariteit', vreemdheid) gebruikt om de ziel of geest te beschrijven.
Toch wordt in vertalingen van de Tenach 'roeach' meestal vertaald met 'geest'. Het woord 'roeach' heeft namelijk een uitgebreide betekenis die in drie groepen kan worden verdeeld:
- waaien, wind, storm;
- adem, levenskracht;
- geest en Geest van God.
Roeach is een kracht die werkzaam is en weliswaar niet zichtbaar, maar wel ervaarbaar en waarvan de uitwerkingen is te beschrijven. Het woord wordt voor mensen gebruikt in de vorm van 'adem' of 'levensgeest' én voor God zelf. God is geest en maakt ook gebruik van geestelijke vermogens: Gods geest spreekt (2 Sam. 23:2), geeft onderricht en is bedroefd (Neh. 9:20) en denkt (Jes. 63:10-14).
Op Jezus zal Gods geest rusten (Jesaja 11:2): de Geest van wijsheid en verstand, (kenmerken van het denken); de Geest van raad (een 'raad' komt voort uit denken of voelen) en sterkte, (een kenmerk van het willen); de Geest van kennis (een kenmerk van het waarnemen) en vreze des Heren. (Middel-Nederlands 'vrezen' betekent: 'hoogachten', kenmerk van het voelen).
terug naar de Inhoud
4. Lezing uit het boek der Wijsheid van Jezus Sirach
Boek der Wijsheid van Jezus Sirach 2:23
"God heeft de mens geschapen voor de eeuwigheid, als afspiegeling van zijn eigen wezen."
Wijsheid van Jezus Sirach 7:22-30, 8:1
De wijsheid als Gods heilige geest
De wijsheid is een geest, verstandig [denken], heilig, enig, veelzijdig, subtiel, beweeglijk, doordringend, smetteloos, helder, onkwetsbaar, bedacht op het goede, scherpzinnig, onweerstaanbaar, weldadig, menslievend [voelen], standvastig, onwankelbaar, onbekommerd, alles vermogend [willen], alles overziende [waarnemen], alle geesten doordringend, hoe verstandig, zuiver en subtiel ze ook zijn.
Want de wijsheid is beweeglijker dan alle beweging;
zij doordringt en doortrekt alles door de kracht van haar zuiverheid.
Want zij is de ademtocht van Gods kracht en de zuivere afstraling van de heerlijkheid
van de Almachtige: daarom wordt zij niet aangetast door iets dat bezoedeld is.
Zij is de afglans van het eeuwige licht, de onbeslagen spiegel
van Gods werkzaamheid en het beeld van zijn goedheid.
Hoewel zij een is, vermag zij alles; hoewel zij in zichzelf blijft,
vernieuwt zij alles; wat geslacht tot geslacht treedt zij binnen in heilige zielen
en maakt hen tot vrienden van God en tot profeten.
Want God bemint alleen diegene die met de wijsheid samenwoont.
Want zij is schoner dan de zon en overtreft de hele sterrenhemel.
Met het daglicht vergeleken blijkt zij de meerdere te zijn,
want het daglicht wordt afgelost door de nacht,
maar de wijsheid wordt niet overmeesterd door de boosheid.
Machtig reikt zij van het ene einde tot het andere
en op voortreffelijke wijze bestuurt zij alles.
Wijsheid van Jezus Sirach 9:13-18
Welke mens kent Gods bedoeling? Wie kan doorgronden wat God wil? Armzalig is het denken van sterfelijke mensen [door de onbewuste vereenzelviging met de aarde], wisselvallig zijn onze overwegingen.
Ons vergankelijke lichaam drukt zwaar op de ziel, de aardse tent is een last voor de geest die rijk aan gedachten is.
[Petrus Canisius vertaling: 'de veel‑denkende geest']
En als we al nauwelijks kunnen bevatten, wat er op aarde omgaat en zelfs moeite hebben om te ontdekken wat onder handbereik is, wie kan dan doorgronden wat er in de hemel is? Wie kan uw bedoelingen kennen als U niet zelf wijsheid schenkt en uw heilige geest naar beneden zendt?
Zo is het gegaan: de mensen op aarde werden op het rechte spoor geleid en ontvingen onderricht over wat U, God, goed vindt. De wijsheid heeft hen gered.
Wijsheid van Jezus Sirach 11:24-26
Alles wat er is hebt u lief, niets van wat u gemaakt hebt is u te min; u zou het niet eens gemaakt hebben als u er een afkeer van had. Hoe zou iets tegen uw wil kunnen blijven bestaan? Hoe zou iets kunnen voortbestaan als u het niet in het leven had geroepen? U, God, hebt het leven lief en u spaart alles, omdat het van u is; in alles woont uw onvergankelijke geest.
Boek der Wijsheid van Jezus Sirach 11:26
Gods onvergankelijke geest is in alles.
terug naar de Inhoud
5. Het gebruik van 'geest' en 'ziel' in de Evangeliën en de brieven van Paulus
Bronnen o.a. De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap NBG21
Petrus Canisius Bijbelvertaling
Mattheüs 10:19-20
Wanneer ze je uitleveren, vraag je dan niet bezorgd af hoe je moet spreken of wat je moet zeggen. Want wat je moet zeggen, zal je op dat moment worden ingegeven. Jullie zijn het immers niet zelf die dan spreken, het is de Geest van jullie Vader (τὸ πνεῦμα τοῦ πατρὸς) die in jullie spreekt.
Johannes 6:63
Het is de geest die levend maakt, het vlees is van geen nut.
De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven.
Handelingen 11:3
(Paulus) “Ik was aan het bidden, toen ik in een geest-vervoering een visioen zag…”
Romeinen
1:9 Want God, die ik met mijn geest dien in het evangelie van zijn Zoon, is mijn getuige, hoe ik onophoudelijk te allen tijde bij mijn gebeden uwer gedenk ...
8:11 Als de Geest van Hem die Jezus uit de dood heeft opgewekt in u woont, zal Hij die Christus heeft opgewekt ook u die sterfelijk bent, levend maken door zijn Geest, die in u leeft.
8:16 Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.
8:17 Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeerfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking.
11:8 Gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van heden.
12:10 Weest in broederliefde elkander genegen, in eerbetoon elkander ten voorbeeld,
12:11 In ijver onverdroten, vurig van geest, dient God.
1 Korinthiërs
2:4 Mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht,
2:5 Opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God.
2:9 Maar het is zoals geschreven staat: "Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefheeft."
2:10 Want ons heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods.
2:11 Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods.
2:12 Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is.
2:13 Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken.
2:14 Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.
2:15 Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld.
5:3 Want mijnerzijds heb ik, hoewel lichamelijk niet, maar naar de geest wel aanwezig, reeds, als aanwezig, vonnis geveld over hem, die op zulk een wijze zo iets heeft begaan.
5:4 Wanneer wij vergaderd zijn, gij en mijn geest met de kracht van onze Here Jezus,
5:5 Leveren wij in de naam van Jezus die man aan de satan over tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden worde in de dag des Heren.
7:34 Zowel zij, die geen man meer heeft, als de jongedochter, wijdt haar zorgen aan de zaak des Heren, om heilig te zijn naar lichaam en geest.
12:1 Ten aanzien van de uitingen des geestes, broeders, wil ik u niet onkundig laten.
14:12 Zo moet ook gij, omdat gij naar geestelijke gaven streeft, trachten uit te munten tot stichting van de gemeente.
14:13 Derhalve moet hij, die in een tong spreekt, bidden, dat hij het moge uitleggen.
14:14 Want indien ik bid in een tong, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar.
14:15 Hoe staat het dan? Ik zal bidden met mijn geest, maar ook bidden met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand.
14:16 Want anders, indien gij een zegen uitspreekt met uw geest, hoe zal iemand, die als toehoorder aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken? Hij weet immers niet, wat gij zegt.
15:44 Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt. Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam.
15:45 Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest.
15:46 Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke.
15:47 De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel.
16:18 Want zij hebben mijn geest en de uwe verkwikt. Erkent dan zulke mensen.
2 Korinthiërs
7:1 Laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des geestes en zo onze heiligheid volmaken in de hoogachting voor God.
Galaten
4:6-7 En omdat u zijn kinderen bent, heeft God ons de Geest van zijn Zoon gegeven, die 'Abba, Vader' roept. U bent nu geen slaven meer, u bent kinderen van God en als zijn kinderen bent u erfgenamen, door de wil van God.
5:16 Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees.
5:17 Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees (want deze staan tegenover elkander) zodat gij niet doet wat gij maar wenst.
5:18 Indien gij u echter door de Geest laat leiden, dan zijt gij niet onder de wet.
5:22-23 De vrucht van de Geest is liefde, vreugde en vrede, vriendelijkheid en goedheid, geloof, zachtmoedigheid [voelen], geduld en zelfbeheersing [willen].
5:24 Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd.
5:25 Indien wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest het spoor houden.
6:18 De genade van onze Here Jezus Christus zij met uw geest, broeders! Amen.
Filippenzen
1:27 Alleen, gedraagt u waardig het evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig blijf, ik van u moge horen, dat gij vaststaat in een geest, een van ziel medestrijdende voor het geloof aan het evangelie.
2:1 Indien er dan enig beroep [op] [u] [gedaan] [mag] [worden] in Christus, indien er enige bemoediging is der liefde, indien er enige gemeenschap is des geestes, indien er enige ontferming en barmhartigheid is,
2:2 Maakt [dan] mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn, een in liefdebetoon, een van ziel, een in streven.
4:23 De genade van Jezus Christus zij met uw geest.
1 Tessalonicensen
5:17 Bidt zonder ophouden,
5:18 Dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u.
5:19 Dooft de Geest niet uit,
5:20 Veracht de profetieën niet,
5:21 Maar toetst alles en behoudt het goede.
5:22 Onthoudt u van alle soort van kwaad.
5:23 En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te blijven.
2 Timotheüs
1:7-8 God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven, maar een geest van kracht (willen), liefde (voelen) en bezonnenheid (denken). Schaam je er dus niet voor om van onze God te getuigen.
2 Timotheüs
4:22 God zij met uw geest. De genade zij met ulieden.
Filemon
1:25 De genade van Jezus Christus zij met ulieder geest.
terug naar de Inhoud
6. Andere brieven in het Nieuwe Testament
Handelingen der apostelen 6:8-10 en 7:54-59
In die dagen deed Stefanus, vol genade en kracht, grote wondertekenen onder het volk. Sommige leden echter van de zogenaamde synagoge der Vrijgelatenen, Cyreneeërs en Alexandrijnen en sommige mensen uit Cilicië en Asia begonnen met Stefanus te redetwisten, maar zij konden niet op tegen de wijsheid en de geest waarmee hij sprak.
Toen ze dit hoorden, werden ze woedend en knarsetandden tegen hem.
Maar hij, vervuld van de heilige Geest, staarde naar de hemel en zag Gods heerlijkheid en Jezus staande aan Gods rechterhand; en hij riep uit:
"Ik zie de hemel open en de Mensenzoon staande aan Gods rechterhand."
Maar zij begonnen luidkeels te schreeuwen, stopten hun oren toe en stormden als een man op hem af. Zij sleepten hem buiten de poort en stenigden hem. De getuigen legden hun mantels neer aan de voeten van een jongeman die Saulus heette.
Terwijl zij Stefanus stenigden, bad hij: "Jezus, ontvang mijn geest."
(Petrus Canisius bijbelvertaling)
Hebreeën
1:14 Zijn zij (de engelen) niet allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven?
4:12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten;
De Nieuwe Bijbelvertaling (NBG) luidt:
4:12 Levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden.
M.a.w. de ziel is het been (bot), de buitenkant; en de geest is het merg, de kern binnenin het bot. Het been is hard en lijkt dood; het merg is goed doorbloed, zacht en levend.
4:13 En geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen.
6:19 Haar (de hoop) hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel,
6:20 Waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid.
12:2 Laat ons oog daarbij [alleen] gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke voor Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods.
12:3 Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt.
12:9 Voorts, de tuchtiging van onze vaders naar het vlees hebben wij ondergaan en wij zagen tegen hen op; zullen wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de Vader der geesten, en leven?
12:10 Want zij hebben ons voor luttele dagen naar hun beste weten getuchtigd, maar Hij doet het tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen aan zijn heiligheid.
12:22 Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen,
12:23 En tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben.
Jakobus
2:26 Gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood.
4:5 De geest, die God in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid.
Jakobus 2:26 Want zoals het lichaam dood is zonder geest, zo is ook dood het geloof zonder werken.
Petrus Canisius Bijbelvertaling
1 Petrus
1:9 Daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen.
1:10 Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben,
1:11 Terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna.
1:12 Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan.
1:13 Laat uw geest daarom voortdurend paraat zijn, wees waakzaam en vestig al uw hoop op de genade die u ontvangen zult wanneer Jezus Christus zich openbaart.
1:22 Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief,
1:23 Als wedergeboren, en niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God.
2:11 Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel.
3:3 Uw sieraad zij niet uitwendig: het vlechten van haar, het omhangen van goud of het dragen van gewaden,
3:4 Maar de verborgen mens uws harten, met de onvergankelijke [tooi] van een zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is in het oog van God.
3:18 Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest,
3:19 In welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis,
3:20 Die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten ...
4:5 Maar zij zullen daarvan rekenschap moeten geven aan Hem, die gereed staat om levenden en doden te oordelen. 4:6 Want daartoe is ook aan doden het evangelie gebracht, opdat zij wel, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven.
1 Johannes
4:1 Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan.
4:2 Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God;
4:3 En iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld.
Openbaringen
1:9 Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het woord Gods en het getuigenis van Jezus.
1:10 Ik kwam in vervoering des geestes op de dag van God, en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, 1:11 Zeggende: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten.
11:11Maar toen de drie-en-een-halve dag voorbij waren, voer er een levensgeest uit God in hen en kwamen ze weer overeind.
terug naar de Inhoud
7. De verhouding tussen geest, ziel en lichaam in het Hermetisme
"De Ziel is in het lichaam, de Geest is in de ziel, de logos is in de Geest. Zo is God de vader van hen allen." aantekening 18)
(De Logos nu is beeld en Geest van God. 19) En het lichaam is een beeld van de idee. 20) En de idee is een beeld van de ziel. Zo is de lucht het fijnste gedeelte van de grondstof. En de Ziel is het fijnste gedeelte van de lucht. En het fijnste gedeelte van de ziel is de Geest. En het fijnste gedeelte van de Geest is God.
God omvat alles en doordringt alles. De Geest omvat de Ziel. De Ziel omvat de lucht. De lucht omvat de grondstof.)
Aantekeningen 18. Weer een spreuk van Agathodaimon. Blijkbaar circuleerde er in de gemeente van Hermes een boek met spreuken op zijn naam.
Aantekeningen 19. Deze uitweiding onderbreekt het betoog. Dezelfde hiërarchie van Geest (Grieks: Nous), wereldziel (Psyche) en grondstof (hylè) is later te vinden bij de wijsgeer Plotinus (± 250). Een sententie toegeschreven aan Pythagoras (67) luidt: "Men moet stellen dat de ziel het lichaam van de Geest is."
Aantekeningen 20. Zo ook volgens de Poimandres (17) is het lichaam beeld van de idee van de Mens, de Anthropos: "De natuur bracht de lichamen voort naar de gestalte (eidos, idee) van de Mens." Het is een typisch joodse en joodschristelijke opvatting, dat het beeld Gods in het lichaam is te vinden. Heidenchristenen, en met name katholieken, geloofden dat het beeld van God in de ziel te vinden was. Anderzijds leert pas de Alexandrijnse platonicus Eudorus (eerste eeuw voor Christus), dat er een idee des mensen is. Plato doet dat niet. In het Apoleryphon van Johannes en andere geschriften uit Nag Hammadi wordt verhaald, hoe de Anthropos zich bij de schepping aan de wereldscheppende engelen openbaarde, waarop deze het lichaam van Adam boetseerden. (145)
Dit is dus een halfjoodse, half-Griekse voorstelling uit Alexandrië, die al in de mysteriegemeenschap van Hermes Trismegistus bestond.
terug naar de Inhoud
8. Augustinus - Zijn beschrijving van de geest in 'Belijdenissen'
Met name bij Augustinus vinden wij de invloed van Plato en Plotinus heel sterk terug. [...] Hij ziet de geest als een beeld van God, een kleine triniteit, drie-eenheid, van 'memoria' (herinnering) [ingekeerd waarnemen], 'intelligentsia' (verstand) [denken] en 'voluntas' (wil) [willen], waarvan het rationele deel bijna goddelijk is. Door kennis van dat beeld, door zelfkennis, zou de mens kennis van God kunnen krijgen.
Hoewel Augustinus contemplatie, d.i. aanschouwing, als een hemelse toekomst ziet, zegt hij toch dat wij in dit leven voorafschaduwingen kunnen zien van de goddelijke dingen. Daartoe horen wij door al zijn geschriften heen de roep tot de inkeer in zichzelf, tot een terugkeer naar de grond van het bestaan. God woont immers in het allerdiepste van onze geest en God is 'meer innerlijk dan mijn diepste innerlijk en hoger dan mijn hoogste hoogte' (interior intimo et superior sumo meo. Conf. III, 6,11).
God communiceert met de mens alleen in het centrum van de geest. Wil de geest dus terugkeren naar God, dan moet hij in zichzelf keren (Conf. X, 8,12 tot 27,38; VII, 10,16), in de zetel zelf van de geest, dan moet hij 'trappen klimmen' (Conf. VII, 17,23), wat een verwijzing naar Plato is: trappen klimmen door de geest te zuiveren van het zintuiglijke, van de begeerten; door zich te concentreren op het geestelijke en ook dat stil te leggen en leeg te maken, zodat er in de geest een licht zal gaan schijnen (Conf. IX, 10, 23-25) en er een mystieke ervaring optreedt.
Dit is het klassieke schema van de platoonse opgang: zuivering [zelfverwerkelijking], verlichting en vereniging [hereniging]. In iedere mystiek, hoewel vaak verborgen, vindt men dit schema terug, met name in de christelijke mystiek.
(Bron: drs. E. Timmerbeil-Snel, Spiritualiteit en mystiek, mystiek als kern van spiritualiteit; www.whitefield.nl)
terug naar de Inhoud
9. Uitleg van Soera 24, vers 35 uit de Korân door imâm Abdulwahid van Bommel, korânexegeet
De Korântekst - Soera 24, An-Nûr (Het Licht), vers 35
"Allah is (Veroorzaker van) het Licht van de hemelen en de aarde.
De gelijkenis van Zijn licht is als die van een nis waarin een lamp staat.
De lamp is door een glas omsloten; de lamp is als een schitterende ster, aangestoken met olie van een gezegende boom. Een olijfboom, die van het Oosten, noch van het Westen is. Waarvan de olie al zou branden, zelfs indien vuur haar niet aanraakt.
Licht op licht. Allah leidt tot Zijn licht wie (Hij) wil.
En Allah geeft gelijkenissen voor de mensen en Allah heeft kennis van alle dingen."
1 Allah is (Veroorzaker van) het Licht van de hemelen en de aarde.
2 De gelijkenis van Zijn licht
3 is als die van een nis
4 waarin een lamp staat.
Nadere uitleg over de betekenis van 'nis' [lichaam] en 'lamp' [geest]
5 De lamp is door een glas omsloten;
6 het (licht in dit) glas is als een schitterende ster,
7 aangestoken met olie van een gezegende boom. Een olijfboom,
8 die van het Oosten, noch van het Westen is.
9 Waarvan de olie al zou branden zelfs indien vuur haar niet aanraakt.
10 Licht op licht. Allah leidt tot Zijn licht wie (Hij) wil.
11 En Allah geeft gelijkenissen voor de mensen en Allah heeft kennis van alle dingen.
1 Allah is [Veroorzaker van] het Licht van de hemelen en de aarde.
- Noer is afgeleid van anâra en daarvan het onvoltooid zelfstandig naamwoord. Men zegt anâra asj-sjey, hij verduidelijkte of verhelderde het vraagstuk optimaal.
- Noer betekent licht als tegenovergestelde van duisternis. Noer heeft een verstrekkender betekenis dan het woord dhiyâ, dat ook licht betekent in het Arabisch. Het exegetische probleem van gelijkstelling van Allah met Licht wordt soms in complexe teksten besproken, maar leidt tot de eenvoudige conclusie dat Allah over Zichzelf zegt, dat Hij het licht veroorzaakt.
2 De gelijkenis van Zijn licht (in het hart van de gelovige)
- De Verbinding van het woord Nurihi, dus zelfstandig naamwoord licht, met zelfstandig naamwoord Allah, maakt duidelijk dat niet Allah Zelf dat Licht is, maar dat Hij de Oorzaak is van dat licht. Hij is de Musabbibu'l-asbâb, de Oorzaak der oorzaken. Dat wil zeggen dat Degene Die de hemelen en aarde verlicht, de werkelijke eigenaar van Licht, die voor het Bestaan van Licht zorgt, Licht van goddelijke leiding, Licht van het profeetschap, Licht van de Koran, Licht van Imân, in deze gelijkenis als volgt wordt beschreven:
3 als die van een nis
- Misjkât, betekent een nis in een muur waarin een lamp kan worden geplaatst die dan meer licht geeft doordat de nis het weerkaatst.
- De moslimarchitectuur maakt veel gebruik van het weerkaatsen van licht in een misjkât,
- of het weerkaatsen van geluid in een mihrâb,
- of licht en schaduwpartijen in structuren die in het metselwerk worden aangebracht.
4 waarin een lamp staat
- Misbâh of lamp is afgeleid van asbaha, hij kwam aan in de ochtend; hij ontwaakte, het werd ochtend; het eerste licht van de zon kwam door het raam, etc. Dus een misbâh heeft de functie van het doen aanbreken van de ochtend: het zichtbaar maken van dingen.
Licht heeft ons veel gebracht. Maar zoals met alle zegeningen kan de mens er goed of minder goed mee omgaan. Dat de Koran over de zon Siraadj zegt en over dit licht, Nûr, betekent dat het grootste lichtgevende lichaam dat wij kennen de zon, slechts een kandelaar is vergeleken met het licht dat hier wordt beschreven.
Nadere uitleg over de betekenis van 'nis' en 'licht' als 'lichaam' en 'geest'
Er is nog een betekenis waarin wordt gesproken over de nis als het menselijke lichaam.
- Het 'licht in de nis' wordt vergeleken met 'de geest in het menselijke lichaam', die zich zou bevinden in het menselijke hart.
- De geest manifesteert zich door middel van de organen [zie de 'geestgedaante' (Freek)]. Net als de nis beschermt het menselijke lichaam 'het licht', dat wil zeggen 'de geest' en geeft richting aan diens uitingsmogelijkheden.
- De lamp van de geest verlicht het menselijke verstand en brengt het in aanraking met Allah. Spirituele gidsen onder de moslims noemen dit samenkomen van hart en verstand de grootste zegen die een mens kan overkomen.
Klik hier voor een beschrijving van de verhouding tussen geest, ziel en lichaam vanuit het islamitische gezichtspunt.
5 De lamp is door glas omsloten
- Zoedjâdjah of glas, kristal, tuimelglas of groot bekerglas in dit geval lampenglas. Licht heeft, zoals gezegd, de functie dingen zichtbaar te maken: eerst had men toortsen, kaarsen, olielampjes, etc. die liepen het gevaar uitgeblazen te worden door bewegingen van lucht zoals tocht of wind.
De metafoor voor de abstractie van het licht van geloof, stelt dat het lampje van geloof wordt beschermd door het lampenglas van gebed, vasten, armengeld, en bedevaart. Het glas beschermt het licht tegen alle invloeden die het zouden kunnen doen doven.
6 het (licht in dit) glas is als een schitterende ster
- Sterren wijzen de weg voor zeevaarders en voor woestijnreizigers. Ons geestelijk leven is soms net zo onbegaanbaar als een woestijn of een oceaan. De vergelijking met een stralende ster wijst ook op het besef van de waarde van licht in het duister. Het vers is een prachtige metafoor. Het spreekt van een lamp, een lampenglas en een nis. Het goddelijke licht dat wordt aangeduid met an-Noer, wordt ingesloten of begrensd door deze drie zaken die in combinatie de helderheid van het licht juist versterken.
7 aangestoken met olie van een gezegende boom.
- Aangestoken met zuivere olijfolie. Lange tijd werd in alle moskeeën gebruik gemaakt van kleine glaasjes in metalen hangers met olijfolie en een brandend drijfpitje als verlichting.
- Mobarakatoen, gezegend, overdadig schenkend, in toenemende mate genereus, etc.
- Olie van een gezegende boom is de bron van eeuwige wijsheid, die niemand van het oosten of het westen zijn eigendom kan noemen. Deze eeuwige waarden en waarheden zijn latent in ieder mens aanwezig en komen al bijna uit zichzelf in werking, zelfs zonder hulp van goddelijke openbaring.
8 Een olijfboom, die van het Oosten, noch van het Westen is
- Het kan zijn dat deze aanduiding 'zowel van west als oost' wil zeggen, omdat de beste olijfolie van olijfbomen komt, die op heuvels groeien die ervoor zorgen dat ze 's morgens hun zon uit het oosten krijgen en 's middags hun zon uit het oosten.
- Maar er zijn meer betekenissen. Het kan een olijfboom zijn die lâ makanî wa zamânî is: buiten tijd en ruimte. Een onvergelijkbare gezegende olijfboom, vaak vertaald met de lijn der profeten en de daarop volgende lijn van de silsila sa'âdât - de meesters van het pad.
9 Waarvan de olie al zou branden zelfs indien vuur haar niet aanraakt.
- Olie die dermate zuiver is, dat het al brandt zonder te zijn aangestoken. Ook olijfolie of de meest zuivere brandstof die bestaat, is een energiedrager. De vrijkomende energie kan gebruikt worden om warmte, licht, en kinetische energie te leveren. Het vers verklaart ook dat de bron van energie voor de lamp bestaat uit olie die van een gezegende boom afkomstig is. Deze olie is zo puur en verfijnd dat, al komt het niet in aanraking met vuur, het bijna uit zichzelf vlamvat. En die buitengewoon zuivere olie is afkomstig van een olijfboom die van het westen noch van het oosten is. Deze olie is zo glashelder dat hij bijna uit zichzelf licht geeft, maar wanneer het zonder vuur tot licht komt, wordt de gloed nog intenser.
10 Allah leidt tot Zijn licht wie (Hij) wil.
- Mensen die er aanleg voor hebben beseffen het, terwijl mensen die het niet merken dat een reden vinden om het te ontkennen.
- Voor de een zal dat licht als de zon schijnen, voor de ander als de maan, een ster of een lamp. De een zal ervoor op z'n tenen moeten lopen, voor een ander brandt het soms en dan gaat het weer uit. Het vormt een voorbereiding voor moeilijke duistere situaties. Tijdens tegenslagen en problemen kunnen we ons verlaten en hulpeloos voelen, dan is het licht in ons hart een krachtbron voor ons. (Ubayy ibn Ka'ab).
- Toen de profeet Mohammed (vrede zij met hem) van Mekka naar Medina emigreerde, ging hij van een onveilige naar een veilige plaats. Hij deed dat om de eerste basis voor Allah's licht daar te vestigen. Vanuit die plek zou de profeet de harten van zijn metgezellen en de harten van een hele gemeenschap verlichten. Die boodschap zou voortleven tot aan de Dag der Opstanding met de woorden: "O mensen, haast u weg van de marteling door uw ego en zijn slechte manieren, naar de goede manieren van uw geest. Vestig het Huis van uw Rabb in uw hart op een goede fundering." Want dat waren de woorden van de profeet Mohammed: "Het hart van de gelovige is het huis van Allah. Mij kunnen hemelen noch aarde bevatten, maar het hart van de gelovige, dát kan Mij bevatten."
11 En Allah geeft gelijkenissen voor de mensen en Allah heeft kennis van alle dingen.
- "God is Eén, word één met Hem." Ook Rumi gebruikt voortdurend gelijkenissen om het eenvoudige ideaal van de liefdevolle vereniging of versmelting duidelijk te maken. Hij zegt: "Hoeveel woorden bevat deze wereld. Maar zij hebben allemaal één betekenis. Wanneer je de waterkruiken breekt is het water één." Hij vergelijkt in de Masnawî de kritiek die hij krijgt op zijn werk met de kritiek die de Korân altijd heeft ontvangen en zwijgend naast zich heeft neergelegd.
terug naar de Inhoud
11. Eckehart - In de preek 'Intravit Jesus in quoddam castellum' (Lucas 10:38)
Ik heb al vaker gezegd dat er in de ziel een kracht is die tijd noch vlees beroert. Hij stroomt uit de geest en blijft in de geest en is geheel en al geestelijk. In deze kracht is God groeiend en bloeiend in alle vreugde en alle eer, zoals hij in zichzelf is. Daar is zo'n innige vreugde en zo'n onbevattelijk grote vreugde, dat niemand daarvan uitputtend kan gewagen. Want in deze kracht baart de eeuwige Vader zonder ophouden zijn eeuwige Zoon, en wel zo dat deze kracht de Zoon van de Vader, en zichzelf als dezelfde Zoon, meebaart in de unieke kracht van de Vader.
terug naar de Inhoud
12. Emanuel Swedenborg - uit De Ware Christelijke Godsdienst
... des mensen gemoed is zijn geest of de mens, die leeft na de uittrede uit het stoffelijke lichaam. (WCG 1073)
De ziel is niets anders dan het leven van de mens, doch de geest is de mens zelf en het aardse lichaam, hetwelk hij in de wereld ronddraagt, is slechts het tenuitvoerbrengende, waardoorheen de geest, die de mens zelf is, ... handelt in de natuurlijke wereld. (WCG 1073)
Het menselijke gemoed (de geest) is een geestelijk organisme (werktuig), dat in een natuurlijk organisme (het lichaam) uitloopt, waarin en overeenkomstig hetwelk het gemoed zijn voorstellingen denkt of werkt. Ieder weet dat het hoofd met hersenen is gevuld en dat de hersenen georganiseerd zijn en dat het gemoed (de geest) daarin woont. (WCG 496)
terug naar de Inhoud
13. Emanuel Swedenborg - uit Gemeenschap tussen ziel en lichaam, blz. 3
"... om te leren kennen: wat en van welke aard het geestelijke is m.b.t. het lichaam, het natuurlijke;
met en van welke aard de menselijke ziel is;
wat de aard is van de invloeiing in de ziel en wat door deze in de waarnemende en denkende geest vloeit
en uit deze in het lichaam.
Het goede der liefde en het ware van het geloof vloeien de mens van God toe.
Zij vloeien in zijn ziel en worden merkbaar gevoeld in zijn gemoed (geest)
en vloeien uit het denken in woorden voort en uit het willen in daden."
"Wanneer het lichaam niet meer in staat is om te blijven fungeren in de natuurlijke wereld, zegt men dat iemand sterft. Toch sterft niet de mens, maar hij wordt gescheiden van het lichaam, dat hem in de wereld van nut was.
De mens leeft nog steeds; want een mens is niet menselijk dankzij het lichaam, maar dankzij de geest. Het is de geest die in een mens denkt, en de gedachte verenigd met liefhebben, dat is wat iemand menselijk maakt."
Emanuel Swedenborg (Hemel en Hel 445)
Alle werk komt voort uit de geest; zoals de geest is, zo is het werk.
E. Swedenborg, Apocalyps Onthuld 76
terug naar de Inhoud
15. Jakob Lorber - uit De Huishouding van God, deel 2, hfdst. 56
[…] Want zie, tot nu toe was bij jullie allen het verstand van je hoofd voornamelijk het licht van je ziel, maar de eeuwig levende geest, die in het hart van de ziel woont en die het enige, ware, innerlijke, levende licht van het leven is, is bij jullie nog niet gewekt! Is deze echter niet gewekt, dan is het ook zinloos om in het hart te schouwen; want wat moet er dan wel gezien worden als daar geen licht is?! Of is er iemand die in een stikdonkere nacht ook maar een handbreedte voor ogen kan zien?!
Dat geldt dan ook des te meer voor het geestelijke schouwen in het eigen hart, waar niemand in staat is iets te onderscheiden als zijn geest niet van tevoren tot leven werd gewekt. Maar, zul je je nu afvragen, hoe en waardoor kan de geest dan worden gewekt? […]
Het enige middel om de geest op te wekken is dat jullie allen je in je hart, dat wil zeggen in de meest volkomen liefde, tot de allerheiligste Vader wenden, vol vertrouwen en vol gerechtvaardigde, onbaatzuchtige trouw. Wanneer je nu gewaar zult worden dat het in je hart steeds warmer en warmer wordt, sla dan acht op je hart; want dan wordt het licht ontstoken. En als dan jullie harten allemaal zullen ontbranden voor God, de heilige, liefdevolste Vader, schouw dan in jezelf en je zult de wonderen van het eeuwige leven daar in jezelf aanschouwen!
"Nichts ist dem Menschen heilsamer als eine zeitweilige innere Selbstbeschauung." Gr. Joh. Evang. 1-224
terug naar de Inhoud
16. Uit het Grote Johannes Evangelie van Jakob Lorber, deel 8, hfdst 163
Daarom moet ieder vooral streven naar bezittingen van de geest, die het licht, de waarheid en het leven van de ziel is!
Uit het Grote Johannes Evangelie van Jakob Lorber, deel 9, hfdst 71
De geest is inwendig in de mens en al het leven, denken, voelen, weten en willen gaat oorspronkelijk daarvan uit.
Uit het Grote Johannes Evangelie van Jakob Lorber, deel 9, hfdst 85
De levende geest in de mens is Mijn eeuwige liefde en wijsheid, die alles schept, ordent en in stand houdt en deze geest is eigenlijk de ware en in zichzelf reeds de eeuwige mens in de mens. Om zelfstandig te kunnen worden heeft die zichzelf volgens Mijn eeuwige orde in hem echter pas mettertijd met een ziel en een lichaam bekleed en heeft zo een waarneembare vorm aangenomen.
Als dat nu zo is en onmogelijk anders kan zijn, dan zul je wel inzien dat ik jou reeds eeuwig lang heb liefgehad, voordat je nog was wat je nu bent! Je bent nu een als het ware van Mij afgescheiden levensvonkje van mijn liefde en je kunt zelf een op mij lijkende, grote en zelfstandige liefdesvlam worden door Mij boven alles lief te hebben en je naaste, die volkomen gelijk is aan jou, als jezelf.
En als je dat bent en Mij dan ook op die manier liefhebt, zul je weldra in jezelf zien, hoe Ik als de eeuwige liefde alles in alles ben en alles op zijn beurt weer in Mij is...
17. Jacob Lorber - uit Weg tot geestelijke wedergeboorte
De geest van de mens is een volkomen evenbeeld van God en heeft in zich de vonk of het brandpunt van het goddelijke wezen. De menselijke geest heeft daardoor alles van God in zich.
Hij draagt het oneindige van het kleinste tot het grootste geheel naar goddelijke wijze in zich, ofwel hij heeft alles van God door zijn machtige liefde tot God als in één punt in zich verenigd [algeestvonk].
De geest is het eeuwige wezen als de alles scheppende kracht, die werkt door de liefde [voelen], het hoogste verstand [denken] en de levende vaste wil [willen]; de werkzaamheid daarvan brengt als uitstraling de substantie van de ziel voort en geeft haar de vorm van het lichaam [geestgedaante].
De geest is zuivere liefde en het enig levende in de mens. Pas wanneer de liefde [voelen], het met de waarheid vervulde verstand [denken] en de wil geheel één zijn geworden [zelfverwerkelijking], dan is de mens ook tot de wedergeboorte van de geest uit God in zijn ziel gekomen [hereniging].
terug naar de Inhoud
18. Jakob Lorber - uit Bijbelteksten en hun verborgen betekenis, hfst. 8
Handel daarom volgens de grondregels van het leven; dan wordt je geest levend en zal in zichzelf alles vinden wat je anders door het lezen van duizend boeken zeker niet gevonden zou hebben! Maar als de geest levend is, kun je ook wel lezen en je zult dan door het lezen of het horen van Mijn woord vruchten verzamelen die een levende kern als grondslag hebben. Zonder voorafgaande opwekking van de geest oogst je slechts lege bolsters van de vrucht, zonder levende kern. Want de levende kern is het innerlijke, levende en geestelijke begrijpen. Waar zou dat vandaan moeten komen als de geest niet van tevoren vrij wordt gemaakt en wordt levendigd?
Het lichaam is een uiterlijk omhulsel dat afvalt en vergaat; de ziel is de voeding en het lichaam [geestgedaante] van de geest.
Als je echter alleen maar leest om je uitwendige, natuurlijke inzicht te verrijken, wat moet er dan van de geest worden die nog niet in voldoende mate tot leven is gewekt en het gelezene dus ook niet met zijn levende, geestelijke inzicht opneemt en het van buiten verhuld gelezen woord met zijn levende kern vult en het daardoor pas levend en werkzaam maakt? Daarom geldt hier het aloude beginsel: wees niet alleen hoorders van Mijn woord, maar handel er ook naar; dan pas zullen jullie je bewust worden van het levende, goddelijke daarin!
terug naar de Inhoud
19. Jakob Lorber uit Aarde en maan: de betekenis van geest en ziel
De geest is op zichzelf geen vorm, want hij is het wezen dat de vormen schept en pas als de vormen geschapen zijn [bijvoorbeeld denkbeelden, wat lichtvormen zijn], kan hij door de geschapen vormen zelf als vorm werkzaam optreden;
[...] de geest ..., hij is het licht, dat uit zijn eigen warmte van eeuwigheid tot eeuwigheid voortkomt - en is als warmte de liefde [voelen] en als licht de wijsheid [denken].
[...] zonder geest of licht is alles dood en tot geen verdere ontwikkeling of vervolmaking in staat, terwijl in het licht alles zich werkzaam ontwikkelt en meer volkomen wordt [m.a.w. het is de geest die een geestelijke ontwikkeling doormaakt].
Het is begrijpelijk dat hier sprake is van het eeuwige, gelijkmatige licht en alleen dat is voorwaarde voor het leven; ...
(4) De ziel is het opnameorgaan van de eindeloos vele gedachten van de oergrond [de bron, de geest], waaruit ze als een ademtocht [Latijn 'aura': uitwaseming] is voortgekomen. Ze is de draagster van de gedachten [denken], van [waarnemings]vormen, [gevoels]verhoudingen en handelwijzen [wilsbesluiten]. Deze zijn alle in de kleinste omhullingen in haar neergelegd [het geheugen].
(5) Een juiste hoeveelheid van dit alles in één wezen samengevat, vormt een volkomen mensenziel. De ziel is een 'compendium' [samenvattend handboek: geheugen] van een buitengewoon grote hoeveelheid verschillende substantiële intelligentiedeeltjes; ...
terug naar de Inhoud
20. Kurt Eggenstein - De profeet Jakob Lorber
De mens is een drieëenheid van lichaam, ziel en geest
"U bent een geschapen mens, als zodanig bestaat u uit een lichaam en een levende ziel, waarin de geest der liefde woont." (Ha 11 250, 10)
"De mens is volledig naar Gods evenbeeld geschapen en wie zichzelf volkomen wil kennen, die behoort te weten en in zichzelf te beseffen dat hij als één en dezelfde mens eigenlijk ook uit drie 'persoonlijkheden' bestaat! Ten eerste hebt u een lichaam, dat van alle benodigde zintuigen en andere voor een vrij en zelfstandig leven noodzakelijke ledematen en bestanddelen van het grootste tot het nauwelijks voorstelbaar kleinste is voorzien. Dit lichaam heeft ten behoeve van de ontwikkeling van de geestelijke ziel in hem een geheel eigen natuurleven, dat in alle opzichten sterk verschilt van het geestelijke zieleleven. Het lichaam leeft van het stoffelijke voedsel, waaruit het bloed en de andere voedingssappen voor de verschillende bestanddelen daarvan worden gevormd." (Gr VIII 24, 6)
"Wanneer wij de ziel op zichzelf beschouwen, dan zullen wij ontdekken dat ook deze op zichzelf een compleet volmaakte mens is, die substantieel-geestelijk ook in zichzelf en voor zichzelf dezelfde bestanddelen bevat als het lichaam [de geestgedaante] en zich daarvan op hoger geestelijk niveau net zo bedient als het lichaam dat met zijn onstoffelijke bestanddelen doet.
Hoewel echter eensdeels het lichaam en anderdeels de ziel ieder op zich twee volkomen verschillende mensen of 'personen' vormen, van wie ieder op zich een eigen specifieke activiteit omvat, waarvan hij uiteindelijk niet eens het hoe en waarom kan verklaren, vormen zij in het wezen van hun eigenlijke levensdoel desondanks slechts één mens, zodat eigenlijk niemand over zichzelf noch over iemand anders kan beweren, dat hij niet een één mens, maar een tweemens is. Want het lichaam moet in dienst staan van de ziel, terwijl deze met haar verstand en wil het lichaam behoort te dienen [een beschrijving van de aanvangstoestand van onbewuste vereenzelviging van de geest met ziel en lichaam]; dat is ook de reden waarom de ziel ook voor de handelingen waartoe zij het lichaam heeft benut evenzeer verantwoordelijk is als voor haar eigen handelingen, die uit allerlei gedachten, wensen, verlangens en begeerten bestaan."
"Wanneer wij echter het leven en bestaan van de ziel op zichzelf nog nader bezien, dan zullen wij ook spoedig en zonder moeite vaststellen, dat zij ook nog als een op zichzelf staand substantieel lichaam, menswezen, niet hoger staat dan bijvoorbeeld de ziel van een aap. Weliswaar heeft zij een instinctmatig verstand van iets hogere graad dan een dier, doch van rede en een hogere beoordeling der dingen en de verhoudingen daarvan, kan geen sprake zijn.
Dit hogere en eigenlijk hoogste en volledig op God gelijkende vermogen in de ziel maakt een zuiver essentieel geestelijk derde mens, d.i. diegene, die in de ziel huist." (Gr VIII 24,9-12)
"De ziel bevat weliswaar het leven uit God, doch is nog lang niet het leven zelf." (Gr 111 42,5)
"Slechts een vonkje in het centrum van de ziel is datgene, wat men de geest Gods en het eigenlijke leven noemt. Dit vonkje moet met geestelijk voedsel worden gevoed, dat door het zuivere woord Gods gevormd wordt. Door dit voedsel wordt het vonkje in de ziel groter en machtiger, trekt uiteindelijk zelf de menselijke gestalte van de ziel aan, doordringt de ziel ten slotte geheel en brengt teweeg, dat deze in zijn wezen overgaat. Dan echter wordt de ziel zelf ook geheel tot leven, dat zichzelf als zodanig in alle diepte der diepten beseft." (Gr III 42, 6)
"Ik zeg u: deze geest is datgene, wat alles in de mens schept en ordent; de ziel echter is als het ware slechts een substantieel lichaam [de geestgedaante van de geest], zoals een vleselijk lichaam een houder van de ziel is." (Gr V 211,4)
"Ieder mens die op aarde wordt geboren ontvangt een geest vanuit Mij en kan volgens de voorgeschreven orde een volmaakt kind van God worden." (EM, hoofdstuk 53)
"Het geestelijke is in de mens op bijzonder godgelijke wijze voorhanden, wat ook de reden is waarom het met verstand en rede [denken] kan worden begaafd, een taal heeft en God als zijn schepper aanvankelijk kan vermoeden en later steeds zuiverder en zuiverder kan beseffen [bewust zijn, waarnemen], liefhebben [voelen] en zijn eigen wil [willen] volledig aan de ontdekte goddelijke wil ondergeschikt kan maken." (Gr VI 32, 6)
"Wanneer de ziel de juiste mate aan rijpheid en vorming heeft bereikt, dan gaat (in het hiernamaals, Egg.) de geest volledig in de gehele ziel over en daardoor is de totale mens volmaakt, een nieuw schepsel, en wel eigenlijk vanuit God, omdat de geest in de mens eigenlijk niets anders is dan een God op zeer kleine schaal, aangezien hij volledig uit Gods hart is voortgekomen." (Gr I 214,10)
"De geest Gods in de mens is in aanleg van het begin af aan een evenbeeld van God, maar voor de volledige actief levende gelijkenis met God moet hij zich eerst op de ontwikkelingsweg begeven die Ik u heb getoond." (Gr III 48, 7)
"Niemand kan weten wat er allemaal in de mens verborgen is, behalve de geest, die in het binnenste van de mens is en woont, en zo weet geen enkele wijze van de wereld wat God zelf is en wat er in hem is; alleen Gods geest, die alle diepten van de Godheid doordringt, weet het." (Gr IX 58, 6)
De goddelijke geestesvonk krijgt het kind in het moederlichaam ingegeven, "wat bij sommige kinderen vroeger, bij anderen later gebeurt." (EM, hoofdstuk 51)
Paulus spreekt in de brief aan de Thessalonicenzen (5,23) duidelijk over geest, ziel en lichaam van de mens. Bijna alle theologen van de middeleeuwen maken een onderscheid tussen geest en ziel. Voor de middeleeuwse mystici zoals Eckehart, Johannes van het Kruis, Theresia van Avila enz. was het verschil tussen geest (spiritus) en ziel (anima) een vanzelfsprekend iets.
Eckehart in het bijzonder wijst onvermoeibaar op het zielevonkje [de geest] in de mens.
Het werd in de katholieke kerk pas gebruikelijk om alleen over lichaam en ziel te spreken, toen paus Pius IX in 1857 in een schrijven aan de kardinaal van Breslau zijn mening tegen de onderscheiding naar ziel en geest naar voren bracht. Deze uitspraak heeft echter voor de officiële leer van de kerk geen betekenis.
(Gr) Großes Evangelium Johannes (GEJ)
(Ha) Haushaltung Gottes
terug naar de Inhoud
21. M. Kahir - Bijna 2000 jaar
Het innerlijke woord is van een zuiver geestelijke aard en is alleen begrijpelijk voor wie weet heeft van de drie-eenheid van de mens als geest, ziel en lichamelijk wezen. De geestvonk in de ziel van de mens is zijn eigenlijke, eeuwige 'ik'. Als goddelijke gedachte, die een gestalte heeft aangenomen, is de mens een deelkracht van de godheid en daaom begiftigd met alle volmaaktheden die de zuivere geest kenmerken.
Het geestbewustzijn staat boven iedere beperking van ruimte en tijd, en beschikt over alle eigenschappen die wij als goddelijk beschouwen: algoedheid [voelen], alwetendheid [waarnemen en denken] en almacht [willen].
Uit M. Kahir (Lorberkenner) - Bijna 2000 jaar, blz. 264
terug naar de Inhoud
22. Rudolf Steiner uit De Kleuren
Op bladzijde 14 schrijft Steiner: "... de mens heeft een geest en een ziel"; en op bladzijde 56: "... de wereld van de geest is de mens zelf."
Op bladzijde 19 schrijft hij: "Waar gaat het nu in feite om?", een uitdrukking waarmee een schrijver tot een bepaalde slotsom komt in zijn betoog.
"Bij het licht, dat zich, zoals besproken werd, als wit manifesteert (...), bij het licht hebben we te maken met iets, wat ons vergeestelijkt, wat ons leidt naar onze eigen geest. Ons Ik, dat wil zeggen onze geest, hangt samen met dit van licht doorstraald zijn.
Als we nu van deze gewaarwording uitgaan (alles wat leeft in licht en kleur moeten we eerst als gevoel ondergaan) dan moeten we zeggen: Er is een verschil tussen het licht en datgene, wat zich in het Ik als geest openbaart. Maar toch brengt het licht ons iets van onze eigen geest tot bewustzijn. Op deze manier kunnen we enigermate ervaren dat het Ik [de geest] zichzelf kan beleven door het licht.
Als we dit alles samenvatten, komen we tot de slotsom: Het Ik is geestelijk, maar het moet in de ziel innerlijk worden doorleefd. Het Ik beleeft zichzelf in de ziel wanneer het doorstraald wordt door het licht. We kunnen dat in het kort als volgt formuleren:
Wit of licht stelt het zielebeeld voor van de geest."
Dan op bladzijde 21:
"Zwart is het geestelijke beeld van het dode."
En daarvóór op bladzijde 20:
"Leven kan in het zwart niet bestaan.
Ziel? Onze ziel vergaat als dat gruwelijke zwart in ons is.
Alleen de geest, de geest kan bloeien en dit zwart doordringen, en kan zich daar binnenin doen gelden."
[De strekking van dit stukje in geestkundige bewoordingen gezegd:
- Ik ben de menselijke geest en ik als die geest ben een licht- en warmtewezen;
- met dat licht en die warmte hangen de geestelijke vermogens samen.
- Ik als de geest ben in de gelegenheid mij van mijzelf als geest bewust te worden
- door met mijn geestelijke vermogens de ervaringen te verwerken,
- die vanuit de buitenwereld de binnenwereld van mijn ziel binnenkomen.]
terug naar de Inhoud
23. Rudolf Steiner uit Theosofie
Over de wetenschap van het bovenzintuiglijke en het wezen van de mens: Wederbelichaming van de geest en levenslot (reïncarnatie en karma) blz. 73
Drie dingen bepalen de levensloop van een mens tussen geboorte en dood. En daardoor is hij op drieërlei wijze afhankelijk van factoren die voorbij geboorte en dood liggen.
- Het lichaam is onderworpen aan de wet van de erfelijkheid;
- de ziel is onderworpen aan het zelfgeschapen lot. Men noemt dit door de mens geschapen lot met een oude uitdrukking zijn karma.
- En de geest moet gehoorzamen aan de wet van de wederbelichaming, van de herhaalde aardelevens.
Je kunt dienovereenkomstig de verhouding tussen geest, ziel en lichaam ook als volgt uitdrukken:
de geest is onvergankelijk; het zieleleven, dat onderworpen is aan het lot, is de bemiddelaar die tijdens de levensloop op aarde geest en lichaam in samenhang brengt; geboorte en dood beheersen het lichaam volgens de wetten van de fysieke wereld. Alle verdere kennis omtrent het wezen van de mens veronderstelt bekendheid met de ‘drie werelden’ waartoe hij behoort.
terug naar de Inhoud
24. Max Heindel - uit De wijsbegeerte der Rozekruisers, in vragen en antwoorden
Theosophische Uitgeverszaak 'Gnosis', Amsterdam, 1927
Vraag no. 82. Volgens den Bijbel kreeg alleen de mensch een ziel. Waarom zegt gij dan dat de dieren een groep-geest hebben?
Antwoord: In het eerste hoofdstuk van Genesis, vers 20, lezen wij, dat God zeide: ,,Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen het bewegend schepsel, dat leven heeft." In het Hebreeuwsch staat het woord nephesh, dat 'adem' beteekent. Dat woord wordt ook in het tweede hoofdstuk, vers 7, gebruikt, waar gezegd wordt: "God vormde den mensch uit het stof van den bodem en blies in zijn neusgaten den adem des levens (nephesh), en de mensch werd een 'nephesh chayim', een ademend schepsel."
Geen 'levende ziel', zooals in de vertaling staat.
De vertaling van Koning Jacobus is later herzien door menschen, die iets meer eerbied hadden voor de waarheid dan voor vooropgezette denkbeelden; zij stemden erin toe het woord 'ziel' in de marge te plaatsen, als een andere lezing voor het woord uit Hoofdstuk I vers 20, waar van de schepping der dieren sprake is, zoodat zelfs de hedendaagsche Bijbel erkent, dat dieren een ziel hebben. Die vertaling is echter niet juist: 'nephesh' beteekent adem en niet ziel; het Hebreeuwsche woord voor ziel is 'neshamah'.
'Ziel' is niet synoniem met geest, 'ruach' genaamd, zoodat Genesis geen melding maakt van den geest van mensch noch dier, want de geest wordt niet geschapen: hij is.
De vormen van mensch en dier, die door den adem in stand gehouden worden, hadden een begin en dat is wat Genesis vermeldt. Dat denkbeeld is volkomen in overeenstemming met de woorden van Salomo in Prediker 3:19, waar ons gezegd wordt dat (wat het uit stof gevormde lichaam betreft) de mensch geen voorrang heeft boven de beesten; zij hebben alle eenerlei adem (nephesh) en gelijk die sterft, alzoo sterft deze. Zij gaan allen naar ééne plaats (namelijk de Begeerte Wereld).
Als de vrager alleen de Engelsche vertaling en bewoordingen van den Bijbel aanvaardt, alsof dat boek rechtstreeks in die taal geschreven is, dan schijnt het gerechtvaardigd om te vragen: Als de man zijn ziel kreeg, zooals in den Bijbel beschreven wordt, waar kreeg de vrouw dan haar ziel vandaan, of is zij zonder ziel?
terug naar de Inhoud
25. Inayat Khan - uit Aforismen
De mens is gemaakt uit de substantie [bouwstof] van God;
de mens is in God en alles, wat in God is, is in de mens.
Het verschil tussen geest en ziel is zoals het verschil tussen de zon en de zonnestraal. [de ziel is de uitstraling (de aura) van de geest]
De straal is de straal van de zon en toch is de zon de zon en de straal de straal.
terug naar de Inhoud
26. De indeling van de oude Egyptenaren
De oude Egyptenaren hadden nog een duidelijk beeld van de verhouding tussen geest, ziel en lichaam. De 'sahu' was in de mens het goddelijke, de geest; de 'khu' was de uitstraling daaromheen, de lichtende geestgedaante; de sahu (geest) beschikte over de 'sekhem', de geestelijke vermogens.
Om de geest heen bevonden zich de verschillende onderdelen van de ziel, zoals: de ba (ba-ziel), de ka (ka-ziel) en de levenskracht sa, de levens-adem. Tijdens het stoffelijke bestaan was dat alles verbonden met de aufu of kath, het lichaam.
Bron: R. Masters - Egypte (Bres)
terug naar de Inhoud
27. Weinreb - Het Hebreeuwse alfabet Deel 1
In zijn boek zet prof. Weinreb uiteen dat in het Hebreeuws betekent:
'roeach': geest (wind, leven, beweging, woorden, daden);
'neshamah' is in de ziel de mogelijkheid dat de roeach (geest) zich met God verbindt [waarschijnlijk wordt hier de kruinchakra bedoeld];
'nefesh' betekent: ziel (komt tot uitdrukking in adem, 'bloed' en in het lichaam);
'golem' betekent: lichaam (uit stof gevormd naar de vorm van de ziel [in geestkunde is het gevormde deel van de ziel de geestgedaante]).
De roeach 'doet meemaken', doet dus ervaringen op door waar te nemen.
De roeach is het leven, dat geordend is en waaruit begrijpelijke woorden en daden voortkomen.
De roeach is werkzaam als de mens spreekt.
De roeach vormt verbindingen door het gesprek.
De roeach kiest een richting, is doelgericht, maakt dus keuzes.
Dit zijn alle uitingen van de vier geestelijke vermogens.
Klik hier voor de hiermee samenhangende tekst in zijn boek.
terug naar de Inhoud
28. Winti
Winti is een samensmelting van natuurreligies uit West-Afrika en Zuid-Amerika.
In het dagelijkse spraakgebruik betekent het woord 'winti' eenvoudig 'wind', maar daarnaast zijn 'winti' alle bovennatuurlijke wezens die door Anana (God) zijn geschapen en zijn het ook de geestelijke eigenschappen van de mens.
terug naar de Inhoud
29. Woordenboek-vergelijkingen
Een korte samenvatting van de woordenboeken: Van Dale, Grootwoordenboek van de Nederlandse taal; Van Dale woordenboek online; Prisma woordenboek Nederlands; Koenen-Endepols - Woordenboek Nederlands en Wolters Woordenboek Nederlands, voor wat betreft de woordbetekenissen van 'geest' en 'ziel' in het Nederlands, laat het volgende beeld zien:
geest:
levensbeginsel; goddelijk beginsel;
het onstoffelijke, denkende, voelende en willende deel van de mens;
het vermogen te weten hoe te handelen;
vernuft: denkvermogen, vindingrijkheid;
geestverschijning, geestgedaante
levensbeginsel; goddelijk beginsel;
het onstoffelijke, denkende, voelende en willende deel van de mens;
het vermogen te weten hoe te handelen;
vernuft: denkvermogen, vindingrijkheid;
geestverschijning, geestgedaante
ziel:
onsterfelijk deel van de mens;
innerlijk, gedachten- en gevoelsleven;
'ziel' heeft meer dan 'geest' betrekking op het onbewuste, op het gevoels- en driftleven;
persoon, mens, inwoner;
het inwendige van voorwerpen;
dialect: lichaam;
verouderd: nauw aansluitend jasje: lijfje
onsterfelijk deel van de mens;
innerlijk, gedachten- en gevoelsleven;
'ziel' heeft meer dan 'geest' betrekking op het onbewuste, op het gevoels- en driftleven;
persoon, mens, inwoner;
het inwendige van voorwerpen;
dialect: lichaam;
verouderd: nauw aansluitend jasje: lijfje
Hieronder een vergelijking van de betekenisinhoud van de Griekse woorden 'nous', 'pneuma' en 'psyche', en de Latijnse woorden 'mens', 'spiritus', 'anima' en 'aura', zoals die in woordenboeken is te vinden. Hieruit wordt duidelijk dat ook bij de Grieken en Romeinen (die veel filosofische termen uit het Grieks hebben geleend) de betekenissen van beide woorden door elkaar heen liepen.
Hoewel de betekenissen min of meer vergelijkbaar zijn, worden uit een algemene vergelijking ervan toch de omtrekken van twee te onderscheiden beelden zichtbaar, waarbij de betekenis van 'nous', 'pneuma' en van 'mens', 'spiritus' (geest) onstoffelijker wordt aangeslagen en die van 'psyche' en 'anima' ('animus') (ziel) stoffelijker.
(Bronnen: Latijns- en Grieks-Nederlands woordenboek Aula; Koenen Woordenboek Latijns- en Grieks-Nederlands)
spiritus (Latijn: geest)
spiritus, m. [van spirare: blazen, ademen]
1. het blazen van de wind, luchtstroom, damp
2. ademhaling, de lucht die men inademt
3. adem, ademtocht
4. bruisen, schuimen, vol leven zijn (vergelijk 'gist')
5. in oneigenlijke zin:
a) geest, ziel
b) gezindheid
c) inspiratie, dichterlijke bezieling, bezieling met de geest van de godheid
d) zelfbewustzijn, fierheid, moed
e) opgeblazenheid: trots, aanmatiging, eerzucht
f) toorn
g) onstoffelijk wezen, geest
spititualiteit
wijze van geestelijk leven
spirit (Engels)
geestkracht
vuur
spiritual (Engels)
geestelijk
geestelijk lied
spiritualisme (tegenover materialisme)
leer dat de geest boven de stof staat
en dat de stof uit de geest voortkomt
spiritus, m. [van spirare: blazen, ademen]
1. het blazen van de wind, luchtstroom, damp
2. ademhaling, de lucht die men inademt
3. adem, ademtocht
4. bruisen, schuimen, vol leven zijn (vergelijk 'gist')
5. in oneigenlijke zin:
a) geest, ziel
b) gezindheid
c) inspiratie, dichterlijke bezieling, bezieling met de geest van de godheid
d) zelfbewustzijn, fierheid, moed
e) opgeblazenheid: trots, aanmatiging, eerzucht
f) toorn
g) onstoffelijk wezen, geest
spititualiteit
wijze van geestelijk leven
spirit (Engels)
geestkracht
vuur
spiritual (Engels)
geestelijk
geestelijk lied
spiritualisme (tegenover materialisme)
leer dat de geest boven de stof staat
en dat de stof uit de geest voortkomt
anima (Latijn: ziel)
anima, vr. [leenwoord van Grieks anemos, van de stam an-: ademen]
1. luchtstroom, wind
2. lucht (als element)
3. adem
4. (dierlijke) ziel (als levensbeginsel v. mens en dier)
a) leven
b) bloed (als zetel van het leven)
c) ziel: levend wezen
animus, m.
1. redelijke ziel
2. geest (van de mens)
3. geheugen
4. wil, neiging
5. karakter
animal
dier
animalis
levend wezen, dier, ondier
animaliter
beestachtig
animisme (natuurgodsdienst)
- alles in de natuur vormt een eenheid
- voorouderverering
- er huist een geest in mensen, dieren, planten, stenen en gebruiksvoorwerpen.
aura (afgeleid van aurum: goud)
luchtstroom, windje
adem, ziel
glans
bovenwereld
anima, vr. [leenwoord van Grieks anemos, van de stam an-: ademen]
1. luchtstroom, wind
2. lucht (als element)
3. adem
4. (dierlijke) ziel (als levensbeginsel v. mens en dier)
a) leven
b) bloed (als zetel van het leven)
c) ziel: levend wezen
animus, m.
1. redelijke ziel
2. geest (van de mens)
3. geheugen
4. wil, neiging
5. karakter
animal
dier
animalis
levend wezen, dier, ondier
animaliter
beestachtig
animisme (natuurgodsdienst)
- alles in de natuur vormt een eenheid
- voorouderverering
- er huist een geest in mensen, dieren, planten, stenen en gebruiksvoorwerpen.
aura (afgeleid van aurum: goud)
luchtstroom, windje
adem, ziel
glans
bovenwereld
pneuma (Grieks: geest)
geest
leven, onstoffelijk wezen
bewustzijn
verstand
trots
toorn
gezindheid
ziel
lucht
wind
pneumatikos:
geestelijk
geest
leven, onstoffelijk wezen
bewustzijn
verstand
trots
toorn
gezindheid
ziel
lucht
wind
pneumatikos:
geestelijk
psyche (Grieks: ziel)
geest
leven
bewustzijn
verstand
gemoed
stemming
moed
wilskracht
begeerte
neiging
ziel, schim
luchtstroom
wind
psychikos:
van de ziel, natuurlijk, ongeestelijk
geest
leven
bewustzijn
verstand
gemoed
stemming
moed
wilskracht
begeerte
neiging
ziel, schim
luchtstroom
wind
psychikos:
van de ziel, natuurlijk, ongeestelijk
Een vergelijking van de betekenis van het Griekse woord voor geest: 'nous' (νους) met het woord dat er in het Latijn voor is gekozen: 'spiritus' laat het volgende zien (uit Koenen Woordenboeken Grieks en Latijn):
nous
1. het denken en kennen als vermogen, d.w.z. het kiezen tussen verschillende mogelijkheden; vandaar opmerkzaamheid, aandacht;
2. denk- en kenvermogen: geest, verstand; Goddelijk verstand, rede, het kosmische beginsel
3. gedachte-inhoud;
4. gedachte als voorkeur van de wil: gezindheid, wil, besluit, plan, in de zin hebben, van plan zijn, naar wens, naar de zin zijn;
5. denkwijze, geest als: zin, aard;
6. geest (in tegenstelling tot lichaam);
7. de zin, de betekenis van dingen, betekenis van een woord
1. het denken en kennen als vermogen, d.w.z. het kiezen tussen verschillende mogelijkheden; vandaar opmerkzaamheid, aandacht;
2. denk- en kenvermogen: geest, verstand; Goddelijk verstand, rede, het kosmische beginsel
3. gedachte-inhoud;
4. gedachte als voorkeur van de wil: gezindheid, wil, besluit, plan, in de zin hebben, van plan zijn, naar wens, naar de zin zijn;
5. denkwijze, geest als: zin, aard;
6. geest (in tegenstelling tot lichaam);
7. de zin, de betekenis van dingen, betekenis van een woord
spiritus
1. het blazen van de wind, luchtstroom
2. ademhaling, de lucht die men inademt
3. adem, ademtocht, levensadem, leven, zuchten
4. lucht
5. oneigenlijke betekenis:
a.) geest, ziel
b) gezindheid
c) inspiratie, dichterlijke bezieling, bezieling met de geest van de godheid
d) zelfbewustzijn, moed
e) opgeblazenheid: trots, aanmatiging, eerzucht, streven
f) toorn
g) onstoffelijk wezen, geest
1. het blazen van de wind, luchtstroom
2. ademhaling, de lucht die men inademt
3. adem, ademtocht, levensadem, leven, zuchten
4. lucht
5. oneigenlijke betekenis:
a.) geest, ziel
b) gezindheid
c) inspiratie, dichterlijke bezieling, bezieling met de geest van de godheid
d) zelfbewustzijn, moed
e) opgeblazenheid: trots, aanmatiging, eerzucht, streven
f) toorn
g) onstoffelijk wezen, geest
Terwijl het woord 'mens' veel beter overeenkomt.
nous
1. geest, verstand; Goddelijk verstand, rede, kosmisch beginsel
2. het denken en kennen als vermogen, d.w.z. het kiezen tussen verschillende mogelijkheden; vandaar opmerkzaamheid, aandacht;
3. gedachte-inhoud;
4. wil, gezindheid, besluit, plan, in de zin hebben, naar de zin zijn;
5. denkwijze, geest als: zin, aard;
6. geest (in tegenstelling tot lichaam);
7. de zin, de betekenis van dingen, betekenis van een woord
1. geest, verstand; Goddelijk verstand, rede, kosmisch beginsel
2. het denken en kennen als vermogen, d.w.z. het kiezen tussen verschillende mogelijkheden; vandaar opmerkzaamheid, aandacht;
3. gedachte-inhoud;
4. wil, gezindheid, besluit, plan, in de zin hebben, naar de zin zijn;
5. denkwijze, geest als: zin, aard;
6. geest (in tegenstelling tot lichaam);
7. de zin, de betekenis van dingen, betekenis van een woord
mens
1. geest, denken, verstand
2. geestvermogens, bewustzijn
3. gedachte, mening, inzicht, herinnering
4. wilskracht, gezindheid, bedoeling, plan
5. nadenken, geweten, denkwijze, karakter
6. stemming, moed,
7. bezinning
1. geest, denken, verstand
2. geestvermogens, bewustzijn
3. gedachte, mening, inzicht, herinnering
4. wilskracht, gezindheid, bedoeling, plan
5. nadenken, geweten, denkwijze, karakter
6. stemming, moed,
7. bezinning
Slotsom: de Grieken beschikten over een apart woord voor 'geest' in de vorm van 'nous' dat op een werkzame zelfstandigheid wijst. Het Latijn heeft hiervoor het woord 'mens'. Die woorden komen overeen met het Germaanse begrip 'geest' als datgene, wat in beweging zet, dat aanspoort: 'ghei-'.
Hieronimus heeft bij zijn Bijbelvertaling voor 'spiritus' gekozen, waarschijnlijk omdat dat met het Griekse 'pneuma' overeenkomt, maar toch is dat een oneigenlijk gebruik van het woord 'spiritus'. Dan behelpt men zich met 'het ademende' en moet er dan bijdenken dat de 'geest' wordt bedoeld.
Het Griekse volk heeft zestig filosofen voortgebracht en de boeken van Plato en Aristoteles zijn nog steeds in een academische boekhandel te koop.
Het Latijn mist de lidwoorden, waardoor het filosoferen in deze taal wordt geremd. Het was de taal van wereldveroveraars, een soldatentaal.
Het verschijnsel 'geest' als de 'bewuste, vermogende levenskracht' is door religies en filosofen in het verleden en heden op allerlei manieren verwoord, zoals door:
taoïsme als 'chi' en 'tao';
yoga: 'prâña' of 'vitale kracht':
Egypte: 'sekhem';
theosofie: 'atman';
Germanen: 'od' of 'odkracht';
Leibniz: 'force active';
Driesch: 'entelechie';
yoga: 'prâña' of 'vitale kracht':
Egypte: 'sekhem';
theosofie: 'atman';
Germanen: 'od' of 'odkracht';
Leibniz: 'force active';
Driesch: 'entelechie';
Bergson: 'élan vital';
Hahnemann: 'vitaal principe';
Christian Science: 'gemoed'
Whitehead: 'creativity';
Sheldrake: 'morfogenetisch veld';
wetenschap: 'bewustzijn'.
Hahnemann: 'vitaal principe';
Christian Science: 'gemoed'
Whitehead: 'creativity';
Sheldrake: 'morfogenetisch veld';
wetenschap: 'bewustzijn'.
terug naar de Inhoud
naar deel 3: de geestelijke aanvangstoestand
^