6  De meerdere verschijningsvormen van de geestelijke oorsprong

Geheel vanuit de geest gezien.

De 'godheid' is de goddelijke natuur, het goddelijke wezen; de godheid is al het goddelijke en in de godheid is het ál een éénheid van tegendelen.
Welke afzonderlijke eigenschapen zijn er in die eenheid van tegendelen in het goddelijke wezen te onderscheiden en in welke vorm of als welk beeld, doen deze eigenschappen zich voor?

"Laten wij mensen maken
naar ons beeld en gelijkenis..."
man en vrouw schiep God hen.
Genesis 1:26-27
God is in mij het vuur, ik ben in hem de schijn, zo moeten wij elkaar wel zeer gemeenzaam zijn.
De druppel wordt tot zee, is hij in zee gekomen, de mens wordt God als hij in God is opgenomen.
Angelus Silezius (arts, mysticus)
Uit: Zwerver tussen hemel en aarde

De persoonlijke ervaring waar ik bij al mijn overwegingen van uitga is:
- de algeest als de goddelijke geest heeft een zelfbeeld van zichzelf in de vorm van een algeestvonk, een bolvormige wolk van licht en warmte, in zichzelf verdicht: de menselijke geest;
- en heeft aan dat zelfbeeld van zichzelf - de mens - de aanleg meegegeven zich tot persoonlijke zelfstandigheid te kunnen ontwikkelen - met stille hulp van boven
- en heeft die algeestvonk vermenigvuldigd tot de mensheid.

Inhoud

6.1 De vermogens van de geest
6.2 De geestestoestanden van de geest
6.3 De ongevormde oertoestand
6.4 De gevormde toestanden
6.5 De engelen
6.6 Het goddelijke gezin en de kubus
6.7 De mensheid
6.8 De bewustwording
6.9 De bouwstof van de stoffelijke schepping (elementaire deeltjes)
6.10 Algeestvonken en kwantumveldentheorie

6.1 De vermogens van de geest
"Beschouw en onderzoek ijverig je hart,
want daar zul je vinden wat je zoekt."
Jakob Lorber, Gr. Joh. Ev. 2,8
Al het goddelijke is geest,
geest als de vermogende, bewuste levenskracht,
die zich voor het geopende geestesoog laat waarnemen als:
de beweging van geestelijk licht en geestelijke warmte,
maar met daarin opgelost, als kern daarin verborgen:
de rust van geestelijk donker en geestelijke koelte.
Door de beweging kan de geest in een zelfvormende, scheppende toestand zijn,
door de rust in een ontvankelijke, vormbare toestand.
Deze rust en beweging zijn de geestelijke grondeigenschappen,
zij zijn de vrouwelijke en mannelijke zijde van iedere geest.
In de vrouwelijke geest heeft de vrouwelijkheid de nadruk (het waarnemen en voelen),
in de mannelijke geest de mannelijkheid (het denken en willen).


de werkzaamheid van de vermogens
binnen de vrouwelijke geest
Met dat zelfvormende licht en die zelfvormende warmte
en daar binnenin verborgen dat vormbare donker en die vormbare koelte,
(binnen de geest als de bolvormige wolk van licht en warmte)
hangen de vermogens van de geest samen,
het waarnemen, denken, voelen en willen:
waarnemen is een toestand van vormbaar licht binnen de geest, waarbij waarnemingsbeelden als lichtbeelden worden gevormd,
en door waar te nemen komt de géést
in de geestestóestand van zich bewust te zijn;
denken is zelfvormend licht binnen de geest,
waardoor de geest in zichzelf denkbeelden als lichtbeelden vormt,
voelen is vormbare warmte, waardoor binnen de geest
gevoelens als medegevoel, medeleven en liefde kunnen worden gevormd,

de werkzaamheid van de vermogens
binnen de mannelijke geest
en willen is zelfvormende warmte in de vorm van wilskracht,
een verhoogde krachttoestand binnen de geest
waardoor die in zichzelf de andere vermogens vermag te gebruiken
en handelend kan optreden in de buitenwereld.

Aan de werkzaamheid van deze vermogens, in de vorm van
waarnemingen, denkbeelden, gevoelens en wilskracht
is door inkeer de werkzame geest rechtstreeks in zichzelf
- maar ook door anderen in het gedrag naar buiten -
onmiddellijk te herkennen als een werkelijkheid:
als dát wat wérkt, als de werkzame geest.

terug naar de Inhoud

6.2 De geestestoestanden van de geest: ongevormd en gevormd
Niet alleen is alles in de godheid geest,
maar het is ook 'geest in een bepaalde geestestoestand';
wat toestanden zijn van de vermogende, bewuste levenskracht,
toestanden van dat licht en die warmte, van dat donker en die koelte.

De geestestoestand van de godheid doet zich op twee wijzen voor:
er is een ongevormde oertoestand, de toestand van de algeest
waarbinnen nog geen vormen zijn te onderscheiden;
én er is een gevormde toestand in een nieuwe wereld binnen de algeest.
In die wereld zijn door verdichting meerdere vormen mogelijk;
"Alle dingen zijn vol van God
en ieder neemt deel aan die volheid."
Swedenborg, Ware Christelijke Religie 364
die vormen zijn door verdichting van licht uit de algeest ontstaan
en zij blijven door die verdichting altijd - maar vrij - binnen de algeest
- zij zijn er door een naadloze overgang met de algeest onwrikbaar mee verbonden -
en een deel van die lichtvormen is - door doorstroming met geestelijke warmte -
door de algeest tot leven gewekt: de geesten van alle levende wezens.

terug naar de Inhoud

6.3 De ongevormde oertoestand
De geestestoestand van de oorsprong van het al, de onbegrensde algeest,
doet zich aan het geopende geestesoog voor
als een oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte
- met daarin verborgen het geestelijke donker en de geestelijke koelte -
die zich uitstrekt in de eeuwige oneindigheid.

Door die oneindigheid is er nergens een ruimte waar iets anders zou kunnen zijn
waar de algeest zelf weer uit zou kunnen zijn voortgekomen,
of weer in zou kunnen verdwijnen;
door die eeuwigheid is er geen tijd geweest, dat de algeest er niet is geweest
en kan er geen tijd komen, dat de algeest er niet meer zou kunnen zijn.

Iedere mens moet beamen,
niet zichzelf te hebben ge-
schapen. Er moet daarom
een schepper zijn.
De algeest is God als de geestelijke vadermoeder van het al,
door de werkzaamheid van de mannelijke en vrouwelijke geestelijke vermogens
in de meest verheven toestand: de ongevormde oertoestand.
Vanuit die ongevormde oertoestand vormt God als vadermoeder door te denken
alle geschapen vormen als lichtvormen binnen zichzelf als de algeest
en een deel daarvan is vanuit het voelen met warmte doorstroomd
en zo - binnen de algeest - tot zelfstandig leven gebracht:
de geesten van alle levende wezens.

terug naar de Inhoud

6.4 De gevormde toestanden

de vorm waarin de eigenschappen
van de geestelijke vermogens zich
uitdrukken: de menselijke gestalte
De geestestoestand van het algeestmiddelpunt,
het middelpunt van de oneindigheid - dat zich daardoor overal bevindt -
komt tot uitdrukking in Gods heilige geest,
de algeest als een gevormde toestand - de menselijke gestalte,
die zelfverwekt is en uit Eén, de algeest, is geboren;
daardoor 'monogenes': uit één, de algeest, voortgekomen,
door zelfverwekking geboren uit zichzelf als de algeest.

Gods heilige geest is God in de vorm van de zoondochter
die de algeest als vadermoeder door liefdevolle verdichting
als eerstgeborene uit en in zichzelf liet ontstaan.

"God is de bouwstof zelf en de vorm zelf; engelen
en mensen zijn bouwstof en vormen van Hem."
Emanuel Swedenborg, Ware Christelijke Religie 20
Het algeestmiddelpunt van de algeest wordt geboren
in de vorm van één algeestvonk door liefdevolle verdichting van zichzelf,
door verdichting van het zelfbeeld van de algeest.
Door die liefdevolle verdichting is zowel de algeest in de heilige geest
als ook de heilige geest in de algeest.
Zij zijn de ongevormde en gevormde toestand van God in één
en hangen met elkaar samen door hun onderlinge wisselwerking.

In deze geestestoestand verschijnt de godheid in een bepaalde vorm,
de geestgedaante en de vorm van de geestgedaante is een weergave
van de eigenschappen van de geestelijke vermogens
en van hun ontwikkelingstoestand: de mate waarin de geest ze bewust beheerst.

De werkzaam van die vermogens drukt zich uit
in de vorm van de geestgedaante, de goddelijke lichtgestalte,
waarin - in de geestelijke wereld - de heilige geest en Gods engelen
aan de mens verschijnen.

God als vader en moeder,
als twee tweelinggeesten
De ontwikkelingstoestand van de vermogens in de mens
komt tot uitdrukking in de hoedanigheden van die vorm,
in de eigenschappen van de menselijke vorm...
en die vorm is een engelenvorm in aanleg.

Gods heilige geest, God zelf in de vorm van de zoondochter,
zelfverwekt en door liefdevolle verdichting geboren uit zichzelf als de vadermoeder,
zij zijn in liefde in elkaar opgegaan tot een verenigde tweelinggeest,
het goddelijke huwelijk,
handelend als één wezen, als één persoon.

"De liefde herschept het oerbeeld, zij tracht twee wezens
te doen samensmelten tot één eenheid,
zij wil de menselijke aard genezen ..."
Plato, Griekse filosoof (427-347 v.Chr.)

Het mannelijke is de uitbreidende bewe-
ging, een beweging naar buiten.
Het vrouwelijke is de beweging terug
naar de bron, naar binnen. Ook gaat het
bij het vrouwelijke om het verbindende.
Dr. Annine E.G. van der Meer, theoloog,
historicus, symbooldeskundige
De mannelijke geest van deze eenheid vormt de buitenkant, de vrouwelijke geest is de onzichtbare kern in het hart, de binnenkant, maar samen volledig aanwezig in hun gezamenlijke uitspraken en handelingen.
Onder andere door de helderziende waarneming van alleen de mannelijke buitenkant van deze verenigde tweelinggeest ontstond in het verleden de misvatting, dat God alleen een vader en 'de Heer' zou zijn.

de vader buiten en de
moeder binnen als een
verenigde tweelinggeest

Deze verenigde tweelinggeest is als één, heilige geest
in de mens Jezus persoonlijk bij de mensheid geweest,
heeft met de mens op aarde geleefd en geleden en is daardoor
God zelf als een broederzuster van de mens geworden
en de mens daardoor in aanleg een broeder en zuster van God.
Door de mannelijke zijde van Gods heilige geest
kan de mannelijke, menselijke geest op aarde weten
in aanleg een godenzoon te zijn;
door de vrouwelijke zijde van Gods heilige geest
kan de vrouwelijke, menselijke geest op aarde weten
in aanleg een godendochter te zijn.

terug naar de Inhoud

6.5 De engelen
De geestestoestand van Gods kennis, gedachten, gevoelens en wil,
als de voortbrengselen van de geestelijke vermogens,
die aanwezig zijn in de oneindige ruimte van de algeest, zij zijn
verwekt en geboren door de werking van Gods geestelijke vermogens
- het waarnemen, denken, voelen en willen in de algeest -
en zijn ieder op zich als een zelfstandigheid in de algeest werkzaam
en zij komen tot uitdrukking in Gods engelen.

Gods kennis, gedachten, gevoelens en wil, zij zijn in de algeest zichtbaar
in een eigen geestgedaante, waarin zij de mensheid op aarde -
vanuit de geestelijke wereld - liefdevol begeleiden op hun weg
van geestelijke ontwikkeling ... om zodoende -
door zich onbaatzuchtig voor een ander in te zetten -
ook zichzelf te ontwikkelen.

Emanuel Swedenborg, Hemelse Verborgenheden 50
"De mens is zich volledig onbewust van het feit dat God hem leidt door middel van engelen en geesten, en dat er tenminste twee engelen en twee geesten bij iedereen aanwezig zijn. Zonder deze verbinding met de geestenwereld door middel van geesten en met de hemel door middel van engelen, en dus door middel van de hemel met God, kan een mens niet bestaan. Zijn hele leven hangt af van deze verbinding en als geesten en engelen zich terug zouden trekken zou hij ogenblikkelijk vergaan."

terug naar de Inhoud

6.6 Het goddelijke gezin en de kubus
De verhoudingen binnen het goddelijke gezin
kan worden beschreven met de eigenschappen van de kubus.

het goddelijke gezin:
zelfstandigheid én
gemeenschappelijkheid
De kleine kubus 1 (binnen de grote kubus als het geheel) is de vader
(de grondvlakken van de kleine zijn niet getekend),
kubus 2 is de moeder, kubus 3 de zoon en kubus 4 de dochter...
het eerste paar heeft zichzelf vermenigvuldigd en is in het tweede paar
tot uitdrukking gekomen: het meest evenwichtige gezin (Gen. 1:26-27).
Zij vormen samen een kring (1,2,3,4) met daarin het Griekse kruis ⨁ (1-3, 2-4),
zij staan zij aan zij en zijn gelijkvormig en gelijkwaardig aan elkaar -
zij vormen een hechte eenheid. Zij zijn in dezelfde bodem - de algeest -
geworteld, waar zij naadloos in overgaan.
Zij zijn gelijkvormig aan het geheel, de vier kleinere in één grote kubus
(een fractale zelfgelijkvormigheid), die in het middelpunt (de 9)
alle met elkaar zijn verbonden... de éne geest heeft zich
in het goddelijke gezin ontplooid en toch is de eenheid
met het grote geheel bewaard gebleven.
Dit is de meetkundige weergave van het goddelijke gezin...
een tweetal tweelinggeesten:
vader en moeder, zoon (broeder) en dochter (zuster)!

gezin
tetraktys
windroos
elementen
jaargetijden
vier vermogens
temperamenten
vier levensfases
vier dieren (Ez.)
Samen met de 4 punten aan de basis (5,6,7,8) zijn er 9 punten.
De 9 in het midden verzinnebeeldt bij Pythagoras: het goddelijke geheel.

Deze verhoudingen in het goddelijke gezin
worden door Jezus verwoord tijdens zijn Laatste Avondmaal,
waarbij de grote kubus de Vader (de algeest) voorstelt,
de kleine kubus Jezus en de mens:
"Ik (Jezus als Gods heilige geest) ben (door verdichting)
in de Vader (de algeest) en de Vader is
(door dezelfde verdichting) in mij." (Joh. 14:11)
"Vader, laat hen één zijn zoals wij,
de Vader in mij, ik in de Vader en zij in ons." (Joh. 17:21)
"Opdat zij één zijn zoals wij één zijn."
(Joh. 17:22)

terug naar de Inhoud

6.7 De mensheid

vader, moeder en de
mens als godenkind
De geestestoestand van de mensheid als Gods eigen algeestvonken,
in de algeest verwekt en geboren als Gods godenkinderen in aanleg
door liefdevolle verdichting van vadermoeders eigen licht én warmte,
zij zijn de zich tot volmaaktheid ontwikkelende geesten.
Voor hun geestelijke groei schiep God in zichzelf als de algeest
de stoffelijke wereld, waarin zij schijnbaar aan zichzelf worden overgelaten,
- want in stilte door broeders en zusters begeleid -
levend in de stof, het levenloze tegendeel van zichzelf als het levende, de geest
(want stof is verdicht licht, zonder belevendigende doorstroming van warmte;
zie hiervoor bij de punten 9 en 10), waardoor de geest onbewust wordt
van zijn eigen zelfstandigheid en van zijn geestelijke oorsprong, God.
Door hun schijnbare vrijheid kunnen zij, uit eigen vrije keuze,
ten slotte op zoek gaan naar het wezen van zichzelf en van hun oorsprong,
om zo zichzelf te vervolmaken;
Gods algeest-geest ben ik,
mijn vader-moeders godenzoon;
broeders-zusters begeleiden mij,
over mijn levensweg
.
want alleen door eigen inspanning kan de mens zich iets eigen maken
daardoor zijn goddelijke aanleg tot ontwikkeling brengen
en zo zelfstandig worden als Gods godenkind.

Door hier het leven te leven, zijn zij zelf op weg gegaan
naar geestelijke volwassenheid - schijnbaar zonder hulp of beloning,
maar ongemerkt in stilte begeleid -
door zelf hun vermogens, hun eigen licht en warmte,
bewust en beheerst te leren gebruiken door het verwerken van levenservaringen
en die vermogens zo om te vormen tot het geweten en de deugden.
De ontwikkelingstoestand van die vermogens is zichtbaar geworden
in de geestgedaante, het voertuig voor de geestelijke wereld,
en is op aarde zichtbaar geworden als het lichaam, de stoffelijke levensvorm,
het voertuig voor deze tijdelijke, stoffelijke wereld.

terug naar de Inhoud

6.8 Bewustwording vindt plaats
door het onderscheiden van tegendelen.
De algeest is eeuwig en alomtegenwoordig, en is daardoor één.
Er was in de algeest geen beeld, waarmee de algeest zichzelf zou kunnen vergelijken;
en daardoor had de algeest geen tegendeel,
waardoor die zich van zichzelf bewust zou kunnen worden.
De algeest is zelf één geest, die zichzelf echter wel
door liefdevolle verdichting in meerdere vórmen kan uitdrukken,
zoals in de engelen, in de menselijke geest, in de dierengeest en de plantengeest,
de mineralengeest en in de stoffelijke, elementaire deeltjes.

De menselijke geest is een bolvormige wolk van licht en warmte,
door de algeest door verdichting in zichzelf gedacht - een beeld van zichzelf -
en door doorstroming met Gods liefde tot zelfstandig leven gewekt.
De algeest heeft zichzelf in die algeestvonk, de menselijke geest, uitgedrukt,
om, nadat die geest zich door zelfverkozen geestelijke ontwikkeling
- hier schijnbaar op eigen kracht, maar tegelijkertijd onmerkbaar door engelen begeleid -
van zichzelf als geest én als die algeestvonk bewust is geworden,
zich van daaruit ook van zichzelf als de álgeest bewust te worden!

Zoals een plant zichzelf in aanleg in het gevormde zaad tot uitdrukking bengt,
en er zich vanuit dat zaad een nieuwe plant kan vormen
- daarbij begeleid door zonnewarmte en -licht, door aarde, vocht en lucht -
zo kan ook de menselijke geest in de leerschool van de aarde
uitgroeien tot goddelijke volwassenheid.

terug naar de Inhoud
-------------------------------------------------------

6.9 De bouwstof van de stoffelijke schepping
De stoffelijke wereld is één van de vele werelden, die er in de algeest zijn.
De bouwstof van deze wereld is óók gevormd met Gods licht en warmte,
maar dat licht en die warmte bleven hier lós van elkaar, een tweeheid,
gescheiden, waardoor de bouwstof die zij vormen, levenloos is.

Onmiskenbaar is er het zijn en
doordat het zijn er is, heeft het een oorzaak;
een oorzaak die God wordt genoemd.
De naam van God is Jahweh, want
dat betekent: "Ik ben" én "Ik doe zijn."
De algeest vormde zoals beschreven de menselijke geesten door in zichzelf,
door te denken, geestelijk licht te verdichten tot bolvormige wolken
en die gedachten in zichzelf tot leven te brengen,
door die liefdevol met geestelijke warmte te doorstromen.
Bij de vorming van de stóffelijke deeltjes echter
verdichtte de algeest weliswaar ook het licht in zichzelf
tot bolvormige wolkjes, die de bouwstenen van het heelal zijn,
(fermionen genoemd), maar liet de warmte daar niet invloeien.
God verdichtte ook die warmte tot deeltjes:
de krachtdeeltjes van het heelal (bosonen genoemd).
Doordat fermionen en bosonen in wezen toch bij elkaar horen,
staan zij met elkaar in wisselwerking;
waarbij de bosonen de krachten zijn, die de fermionen met elkaar verbinden.
Daardoor wordt een weefsel van deeltjes en krachten gevormd: de stof,
waarmee God de goddelijke gedachten - in zichzelf gevormd -
in de stoffelijke schepping vorm gaf, door ze hier met die stof op te vullen.
Doordat deze licht- en warmtedeeltjes gescheiden blijven,
en alleen door wisselwerking met elkaar verbonden zijn,
vormen zij de levenlóze bouwstoffen van het heelal.
Het woord 'stof' hangt samen met 'stoppen', 'volstoppen'
en Gods gedachten zijn hier met stoffelijke deeltjes (moleculen) opgevuld,
volgestopt, zodat zij hier als een vorm zichtbaar zijn.

De elementaire deeltjes zijn gescheiden gebleven gedachten en krachten uit God,
maar de menselijke geest is een met liefde tot leven gebrachte gedachte Gods
doordat het licht met warmte werd doorstroomd tot een eenheid.
Zo komen geesten en deeltjes beide uit dezelfde bron voort
en het is daardoor dat de menselijke geest zich thuis voelt in Gods schepping,
zelfs zodanig dat die zich er ook geheel mee kan vereenzelvigen:
zich er helemaal één mee voelt en zich er onbewust op overdraagt.

Om de menselijke geesten als de lévende deeltjes van zichzelf
de gelegenheid te geven een zelfstandig leven te verwerven
in de stoffelijke schepping als leerschool daarvoor,
plaatste de algeest in het begin een licht- en een warmtedeeltje van zichzelf
in de oerruimte van de komende wereld van de menselijke geest:
het begin van het latere heelal.
Zoals één zaadje - in de loop van jaren -
zichzelf tot een oneindig aantal zaadjes vermenigvuldigt,
ontstonden door eenzelfde vermenigvuldiging
uit de oorspronkelijke eenvoud van die 'zaadvonkjes'
de verschillende soorten en het oneindige aantal elementaire deeltjes,
die nodig zijn om samen het hier zichtbare heelal te vormen.

De natuurwetenschap stelt dat in het oerbegin in de 'singulariteit'
alle mogelijke deeltjes en krachten een volstrekte eenheid vormden,
die zich later ontvouwde tot de veelheid van fermionen en bosonen;
dit geeft weer hoe uit de algeest het verdichte oerlichtdeeltje en het
verdichte oerwarmtedeeltje zich ontwikkelden en vermenigvuldigden
tot de latere groepen van verschillende fermionen en bosonen,
die samen het heelal vorm geven.

Doordat de levende, menselijke geest in deze wereld leeft in zijn tegendeel,
de levenloze stof
, kan de menselijke geest hier zichzelf niet zijn
en is hier onbewust geworden van zichzelf en zijn oorsprong;
maar daardoor is de geest hier - schijnbaar aan zichzelf overgelaten -
in de gelegenheid om op eigen kracht zich van zichzelf bewust te worden,
door zich te leren onderscheiden van zijn tegendeel,
de levenloze stof van het lichaam - uit dit levenloze heelal voortgekomen -
daarbij begeleid door Gods engelen en door vrienden en vriendinnen
die thuis zijn gebleven in de geestelijke wereld.
Door hun stille begeleiding kan zelfbewustzijn het eigendom van de mens worden
en kan zijn eigen goddelijkheid, in aanleg aan de mens meegegeven,
door de mens zelf worden verwerkelijkt.

Doordat de algeest de eeuwige oneindigheid is, is er geen ander naast de algeest.
De algeest is geheel aan zichzelf overgelaten, kan bij niemand te rade gaan.
Om zelf zijn goddelijke aanleg te kunnen vervolmaken en tot leven te komen,
moest ook de menselijke geest hier aan zichzelf worden overgelaten,
waarvoor de levenloosheid van deze stoffelijke wereld dient.

terug naar de Inhoud

6.10 Algeestvonken en kwantumveldentheorie
De goddelijke algeest vormde in zichzelf alle menselijke geesten
door in de ruimte van de eeuwige oneindigheid van zichzelf
puntvormige verdichtingen van het licht liefdevol met warmte te doorstromen
en die zo tot leven te wekken.
Door het geleidelijke verloop van de verdichting van licht en warmte in de algeest,
is er geen grens tussen de menselijke geest en de algeest,
maar een geleidelijke overgang van licht en warmte,
waardoor de menselijke geest naadloos met de algeest verbonden blijft
en daardoor in aanleg ook met alle andere geesten.

1. De overeenkomst met de microkosmos
Die geestelijke toestand komt ook tot uitdrukking in de stoffelijke toestand;
want volgens de kwantumveldentheorie
zijn alle deeltjes die tezamen de stoffelijke schepping vormen
verdichtingen uit het 'krachtveld' dat bij iedere soort deeltjes hoort.
Alle deeltjes blijven verstrengeld met het krachtveld waaruit zij zijn voortgekomen
en ook blijven alle deeltjes daardoor verstrengeld met elkaar.
Daarmee hangt het verschijnsel 'golfdeeltje-dualiteit' samen:
afhankelijk van de omstandigheden gedraagt dat,
wat men dan toch maar een 'deeltje' blijft noemen
zich de ene keer als deeltje en de andere keer als golfverschijnsel.

Deze toestand komt overeen met het onderwerp
dat Jezus met zijn leerlingen bespreekt tijdens zijn Laatste Avondmaal.
De kern van Jezus' leer is de liefdevolle verbondenheid
die er eeuwig bestaat tussen Jezus en God, én
eenzelfde verbondenheid die nog bewust moet worden in de mensen,
opdat de liefdevolle band tussen God en Jezus
ook in de ménsen tot leven zal komen.

Voor 'de Vader' kan de toestand van de algeest worden gelezen: "... die meer is dan ik!" (Joh. 14:28)

Johannes 13:34-35 "Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn."
14:10-11 "Geloof je niet dat ik in de Vader ben en dat de Vader in mij is? Ik spreek niet namens mijzelf als ik tegen jullie spreek, maar de Vader die in mij blijft, doet zijn werk door mij. Geloof me: ik ben in de Vader en de Vader is in mij ..."
14:20 "Op die dag zul je begrijpen dat ik in mijn Vader ben, dat jullie in mij zijn en dat ik in jullie ben."
15:4 "... Blijf in mij, dan blijf ik in jullie."
15:5 "Als iemand in mij blijft en ik in hem, zal hij veel vrucht dragen. Maar zonder mij kun je niets doen."

16:32 [...] "Maar ik ben niet alleen, want de Vader is bij mij."
17:21-23 [...] "Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, [...] Ik heb hen laten delen in de grootheid die u mij gegeven hebt, opdat zij één zijn zoals wij: ik in hen en u in mij. Dan zullen zij volkomen één zijn."

En in het bloemrijke taalgebruik van het Oosten in de Openbaring van Johannes 3:20-21:
"Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik binnenkomen, en we zullen samen eten, ik met hem en hij met mij. Wie overwint zal samen met mij op mijn troon zitten, net zoals ik zelf overwonnen heb en samen met mijn Vader op zijn troon zit."

Uit Jakob Lorber - Grote Johannes Evangelie, deel 8, hfdst 163
"Daarom moet ieder vooral streven naar bezittingen van de geest, die het licht, de waarheid en het leven van de ziel is! [zelfverwerkelijking]
Uit het Grote Johannes Evangelie van Jakob Lorber, deel 9, hfdst 85
De levende geest in de mens is Mijn eeuwige liefde en wijsheid, die alles schept, ordent en in stand houdt en deze geest is eigenlijk de ware en in zichzelf reeds de eeuwige mens [de geest] in de mens. Om zelfstandig te kunnen worden [zelfverwerkelijking] heeft die zichzelf volgens Mijn eeuwige orde in hem echter pas mettertijd met een ziel en een lichaam bekleed en heeft zo een waarneembare vorm aangenomen.
Als dat nu zo is en onmogelijk anders kan zijn, dan zul je wel inzien dat ik jou reeds eeuwig lang heb liefgehad, voordat je nog was wat je nu bent! Je bent nu een als het ware van Mij afgescheiden levensvonkje van mijn liefde en je kunt zelf een op mij lijkende, grote en zelfstandige liefdesvlam worden door Mij boven alles lief te hebben [hereniging] en je naaste, die volkomen gelijk is aan jou, als jezelf.
En als je dat bent en Mij dan ook op die manier liefhebt, zul je weldra in jezelf zien, hoe Ik als de eeuwige liefde alles in alles ben en alles op zijn beurt weer in Mij is..." [hereniging]

Uit Jakob Lorber - Aarde en Maan, hfdst 27, blz 111
"Kijk, dit is al het eerste stadium, waar het geestelijke begint.
Deze eindeloos kleine deeltjes zijn uiteindelijk alleen maar ideeënkracht [denkkracht] uit Mij, de Schepper van alle dingen. Deze idee [gedachte] krijgt vorm en deze vorm ontvangt leven uit het leven van Mij, de Schepper.
De Schepper maakt de levend geworden vorm los van Zichzelf [verdichting uit en in de algeest, God], geeft hem vanuit zijn oerlicht een eigen licht en met dit levende licht een eigen intelligentie [denken], waardoor de tot leven gewekte vorm zichzelf herkent en zich van zichzelf als een zelfstandig wezen bewust wordt [waarnemen].
Heeft de vorm zich zo herkend, dan wordt haar een ordening - een wet voor al wat bestaat - en met deze ordening een innerlijk vuur [warmte] van de godheid, een vonk van eeuwige liefde [voelen] geven; hieruit komt de wil voort [willen].
Nu heeft de tot leven geroepen vorm licht, zelfkennis, zelfbewustzijn, ordening en wil en hij kan zijn wil volgens de ordening aanwenden of daar tegenin handelen [vrije keuze].
Richt het schepsel zich naar de ordening [zelfverwerkelijking], dan zal het sterk worden als een boom en zal zich als een volkomen vrij wezen in de grote scheppingsruimte bewegen om eeuwig voort te bestaan, omdat dan zijn hele wezen geschapen is uit Mij, die eeuwig is en eeuwig zal zijn, en daardoor is de mens een schepsel omdat heel zijn wezen uit Mij is genomen en zijn lot kan niets anders zijn dan dat van Mijzelf, omdat het zijne uit Mij is genomen [hereniging], evenals wanneer iemand uit een bron water schept, het water in het vat van gelijke soort is en dezelfde bestemming heeft als het water van de bron, waaruit het werd geschept."

2. De overeenkomst met de macrokosmos
Deze toestand komt ook overeen met de stervorming in het heelal.
In het begin van het heelal was er, na de zogenoemde 'oerknal',
alleen maar een enorme ruimte, eerst gevuld met straling
en daarna met straling en atomen waterstofgas (en helium);
want in die straling hadden zich de deeltjes tot atomen verdicht.
Door beroeringen in dat gas, door Gods hand veroorzaakt,
ontstonden er door plaatselijke opeenhoping verdichtingen van waterstofgas,
die langzaam uitgroeiden tot de sterren aan de hemel.
De ruimte van het heelal, gevuld met waterstofgas,
komt overeen met de voorstelling van een 'veld' in de veldentheorie;
de deeltjes als verdichtingen van de krachtlijnen in zo'n veld
komen overeen met de sterren als de hemellichamen in de ruimte van het heelal...
en dat komt weer overeen met de menselijke geest als een verdichting
uit en in de eeuwige oneindigheid van de goddelijke algeest.


terug naar de Inhoud

naar de samenvatting van geestkunde







^