Jezus' komst naar de aarde

De noodzaak voor Gods heilige geest de mensheid op hun levensweg tegemoet te komen

Inhoud
1. Hoe het begon: de ongevormde oertoestand
2. De gevormde toestand: de vermogens als geestgedaante
3. De geestestoestand van onbewuste vereenzelviging
4. Door toenemende onbewuste vereenzelviging: geloofsafval
5. Jezus' leer is gericht op herstel van de eenheid in de mensheid
6. De bevrijding uit de opsluiting door zelfgerichtheid
7. De verspreiding van Jezus' leer door zijn leerlingen
8. Het Megiddo-mozaiek: Gods heilige geest is in de mens Jezus bij de mensheid op aarde geweest.

Een afbeelding van Jezus met AI gemaakt.
Bron: tijdschrift Swedenborgiana, sept. 2024

1. Hoe het begon: de ongevormde oertoestand
Vóór de schepping begon, bestond er - voor mijn geopende geestesoog - in de geestelijke wereld een toestand van diepe rust, die door een aangename, verfrissende, donkere koelte werd gekenmerkt. Op een zeker tijdstip ontstond er binnen die rust een beweging, die als het ware uit zichzelf uit die diepe rust, die de stille bron ervan was, voortkwam. Die geestelijke beweging deed zich voor als een lichtende warmte, die voorheen in die rust en haar donkere koelte verborgen was geweest en daar toen zelf ook tot rust was gekomen.
Nadat de beweging zich uit de rust had losgemaakt en beiden er als zelfstandigheden waren, verenigde de beweging zich weer met de rust. Maar nu doordrong de beweging de rust en de rust liet zich doordringen, het licht doordrong het donker en het donker liet zich doordringen, de warmte doordrong de koelte en de koelte liet zich doordringen. Er geschiedde een evenwichtige samenwerking van tegendelen, die uitmondde in een omgekeerde toestand, waarin nu de beweging en zijn lichtende warmte de rust en haar donkere koelte in zich had opgenomen en zelf in beweging was gebleven: de werkzame geestestoestand van de goddelijke algeest.
Zichtbaar was nu een getemperd licht en ervaarbaar was een verkoelende warmte(!), die zich uitstrekte in de eeuwige oneindigheid van de nu ervaarbaar geworden, goddelijke algeest, in de nog ongevormde oertoestand - de geestestoestand, die door Jezus 'de Vader' wordt genoemd.

De verdichting van de menselijke geest
Tijdens de vereniging van al deze tegendelen verscheen er als het ware tussen hen in een verdichte wolk van licht, met daarin verborgen het donker. Daarna stroomde er vanuit de algeest liefdevol warmte, met daarin verborgen de koelte, naar die wolk toe en verenigde zich ermee… waardoor die wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte tot leven kwam: de geboorte door verdichting van de menselijke geest uit en in de goddelijke algeest.

De geestelijke vermogens
De kenmerken van de éne algeest zijn tegendelen van elkaar; het zijn de doordringbaarheid van de rust en haar donkere koelte, en de doordringende werking van de beweging en zijn lichtende warmte, die samen een evenwichtige eenheid vormen en door de genoemde verdichting ook in de menselijke geest aanwezig zijn. Met deze eigenschappen hangen de vier geestelijke vermogens samen: het waarnemen van de dingen, het overdenken en doorvoelen van hun betekenis en het al dan niet willen handelen naar de gevormde gedachten en gevoelens - eigenschappen van de algeest en door de verdichting daarvan ook van de menselijke geest.
Tijdens het waarnemen stelt de geest zijn licht doordringbaar open voor de buitenwereld, waardoor binnen de geest lichtbeelden daarvan worden gevormd en de geest zich er daardoor bewust van wordt; tijdens het denken vormt de geest zelfscheppend lichtbeelden in het licht van zichzelf, wat denkbeelden zijn; tijdens het voelen stelt de geest zijn warmte, wat dan het gemoed is, vormbaar open voor wat er wordt waargenomen, zodat de gemoedstoestand wordt gevormd in overeenstemming met wat er wordt ervaren; als de geest de zo gevormde gedachten en gevoelens wil uitvoeren, versterkt de geest die warmtetoestand door zich samen te ballen en zo onder spanning te komen te staan, zodat de geest krachtig wordt om zijn wilsbesluit als uitspraak of handeling te verwerkelijken.
Later bleek mij dat de vier vermogens in de menselijke geest aanvankelijk in aanleg aanwezig zijn en door de geest in zichzelf tot ontwikkeling moeten worden gebracht.

terug naar de Inhoud

2. De gevormde toestand: de vermogens als de geestgedaante
Als de geest met zijn geestelijke vermogens werkzaam is binnen zichzelf als de bolvormige wolk van geestelijk licht en warmte, dan straalt de geest vormbaar licht om zich heen uit en lijkt zo op een zon. De geest 'woont' als het ware in zijn eigen uitstraling (de 'aura') en de woorden 'woning' of 'zaal' is de oorspronkelijke betekenis van het woord 'ziel', terwijl het woord 'geest' afkomstig is van de woordstam 'ghei-': in beweging zetten, werkzaam zijn (met behulp van de geestelijke vermogens).
De ziel als aanvankelijk bolvormige, geestelijke uitstraling is een verlengstuk van de geest door met zijn vermogens werkzaam te zijn. De ziel dient om de voorbrengselen ervan: kennis, gedachten, gevoelservaringen en wilsbesluiten door de geest in die uitstraling af te drukken om ze daar te bewaren: de ziel is het geestelijke deel van het geheugen (in de hersenschors bevindt zich het stoffelijke deel). Maar in de loop van duizenden jaren van ontwikkeling, hebben ook de genoemde éigenschappen van de vermogens op de ziel ingewerkt, waardoor die de vorm van de menselijke gestalte heeft gekregen: de geestgedaante, waarin de geestelijke vermogens tot uitdrukking komen.

Het waarnemen als het opnemende vermogen heeft vorm gegeven aan het hoofd met al zijn opnemende zintuigen, alsook de opnemende mond en neus; het denken als het ontledende verstand en de samenvoegende rede heeft vorm gegeven aan de ontledende en weer samenstellende organen in de buikholte; het voelen als het vermogen zich liefdevol voor anderen open te stellen en in te zetten, heeft vorm gegeven aan het hart en de bloedsomloop (met de daarbij behorende longen) waarmee alle cellen van het lichaam worden verzorgd door voedingsstoffen toe te voeren en afvalstoffen te verwijderen; het willen als het vermogen in beweging te komen en te handelen heeft vorm gegeven aan de ledematen.
Deze geestgedaante is de geestelijke mal voor het stoffelijke lichaam en houdt vanuit de geestelijke wereld het lichaam op aarde als de stoffelijke, aardse levensvorm in vorm.

Beweging en rust in de gevormde toestand als Gods geestgedaante
De goddelijke algeest in de ongevormde oertoestand kan met zijn vermogens in zichzelf overal waar dat nodig is, zichzelf als zo'n zelfde wolk verdichten en van daaruit een lichtgestalte in de vorm van een geestgedaante aannemen; de algeest verschijnt dan in de gevormde toestand als Gods heilige geest als mens. De heilige geest is heilig doordat die onmiddellijk over alle ontwikkelde vermogens beschikt zoals die ook in de algeest aanwezig zijn. De heilige geest als mens is de van de algeest uitgaande, scheppende, 'geestelijke werkzaamheid' als de 'logos', een woord dat als betekenis heeft: denken, verwoorden, spreken, of: geestelijke werkzaamheid. Het is Gods geestelijke werkzaamheid, de logos in de heilige geest, die de mens en voor de ontwikkeling van die mens de schepping schiep (Johannes 1).

In de rust en haar donkere koelte van de algeest verschijnt in de gevormde toestand Gods heilige geest als vrouw, als Moeder, in de beweging en zijn lichtende warmte Gods heilige geest als man, als Vader. Apart van elkaar verschijnen zij als gedeelde tweelinggeest als een paar, een huwelijkspaar, maar ook verschijnen zij als verenigde tweelinggeest als één geestgedaante, waarbij de vrouwelijke geest in liefde geheel in de mannelijke geest is opgegaan, zodat alleen de mannelijke geest zichtbaar is, maar zij toch evenwichtig samen als één geest optreden.
Deze verenigde tweelinggeest, Gods heilige geest, is als geest in de mens Jezus bij de mensheid op aarde geweest om de mens op zijn levensweg te helpen, te ondersteunen ('parakleitos').

De aarde als leerschool
Na eerst in de goddelijke algeest door verdichting van licht en warmte tot een bolvormige wolk uit de algeest te zijn voortgekomen als menselijke geest, met de geestelijke vermogens als aanleg, zijn zij door geestelijke ontwikkeling - daarbij in stilte door Gods heilige geest begeleid - in de geestelijke wereld uitgegroeid tot een evenbeeld van God als mens (Genesis 1:27). Om een verdere ontwikkeling tot volwassen zelfstandigheid mogelijk te maken, schiep God als algeest in zichzelf een ruimte voor een stoffelijke wereld, waarin de menselijke geesten een stoffelijk voertuig als leermiddel konden krijgen.
Door zijn levenloze stoffelijkheid is die wereld het tegendeel van de levendigheid van de geest. Daardoor zou die wereld zoveel weerstand bieden, dat de menselijke geesten, door die weerstand te overwinnen, geestelijk konden groeien - want voor de overwinning van die weerstand is het bewuste en beheerste gebruik van de geestelijke vermogens noodzakelijk. Daarvoor moesten de menselijke geesten naar de aarde als leerschool, een kostschool, afdalen (Genesis 3:1-24).
Het Hebreeuwse woord 'chat' is in die tekst onjuist vertaald met 'val' en later met 'zonde', maar het woord betekent 'afdalen' en wel afdalen naar de aarde als de leerschool voor geestelijke groei van de mens. Een leerschool, die God daaraan voorafgaand door zijn 'logos', zijn 'geestelijke werkzaamheid' als een gedachte in zichzelf had geschapen (Johannes 1:1-3) en die ook al denkend voor ons in stand houdt.

Het leren beheersen van de vermogens: de vrije keuze
Om hun goddelijke aanleg tot ontwikkeling te brengen, moesten de menselijke geesten in de gelegenheid worden gesteld uit vrije keuze zelf daartoe een beslissing te nemen, immers, de goddelijke algeest is alomtegenwoordig in de eeuwige oneindigheid en heeft daardoor niemand bij wie God te rade zou kunnen gaan… God neemt alle beslissingen geheel zélf. Om hun goddelijke aanleg te kunnen ontwikkelen, moesten ook de menselijke geesten in die omstandigheid komen te verkeren en daarvoor was het stoffelijke lichaam op aarde en de weerstand van de moeizame aardse levensomstandigheden, nodig.

terug naar de Inhoud

3. De geestestoestand van onbewuste vereenzelviging
De geest is de bewuste, vermogende lévenskracht, het stoffelijke lichaam is het niet-levende, dat zonder de geest met zijn steunende geestgedaante, uiteenvalt. Als de menselijke geest zich overdag vanuit de geestelijke wereld door de ziel (als overdrachtsmiddel) heen met de hersenen van het lichaam verbindt, verbindt die zich met het tegendeel van zichzelf, het niet-levende; daardoor kan de geest in verbinding met het aardse zichzelf niet meer kan zijn en wordt hier onbewust van zichzelf. Door die onbewustheid van zichzelf ontstaat door de zintuigen heen een toestand van overdracht op de aarde, waardoor alle aandacht en toewijding uit de geest naar de aarde wegvloeien, de geest als een schijnbare leegte achterlatend, wat de toestand van onbewuste vereenzelviging met de aarde veroorzaakt (het dagelijkse 'afdalen' naar de aarde bij het ontwaken).
Doordat op aarde niets de geest aan zichzelf laat herinneren, wordt die hier - schijnbaar - aan zichzelf overgelaten en is door de vrije keuze in de gelegenheid geheel zelfstandig zijn geestelijke vermogens te gebruiken (overeenkomend met de geestestoestand waarin de algeest verkeert). Door de op aarde voorkomende moeilijkheden en vraagstukken te overwinnen door zijn vermogens te gebruiken, brengt de geest ze uit zichzelf tot ontwikkeling en wordt daardoor op eigen kracht zelfstandig… maar daarbij wel ongemerkt vanuit de geestelijke wereld door liefdevolle broeders en zusters door ingeving begeleid, waarbij de vrije keuze van de mens steeds wordt geëerbiedigd.

Het geweten en de deugden
Daardoor verkeert de menselijke geest hier in een geestestoestand, dat die helemaal zelf, op eigen kracht, beslissingen moet nemen en die uit moet voeren. Dat bevordert het bewuste en beheerste gebruik, dat de geest hier van zijn geestelijke vermogens moet leren maken om zijn eigen goddelijkheid, in aanleg aanwezig, te verwerkelijken. Daartoe komen in de tijd als een schijnbare stroom van gebeurtenissen, vraagstukken op de mens af. Om zich staande te houden in die stroom, wordt de mens ertoe aangezet zijn geestelijke vermogens te gebruiken om die vraagstukken op te lossen, waardoor de bewuste beheersing van die vermogens toeneemt. Dat is wat geesteijke ontwikkeling wordt genoemd.
Op deze wijze wordt de mens in deze school ongemerkt ertoe aangezet zelf zijn eigen leraar zijn, die leert door eigen ondervinding met de gevolgen van eigen besluiten; en eigen ondervinding is de beste leermeester.

Uiteindelijk worden zo de vermogens ontwikkeld tot de toestand van het geweten en de deugden, de ontwikkelde vermogens in de ingekeerde en uitgekeerde geestestoestand. In de gewetensvolle houding neemt de geest zijn eigen geestelijke werkzaamheid waar en toetst de waarde van eigen gedachten en gevoelens, daarbij rekening houdend met anderen en beheerst zonodig eigen uitspraken en handelingen als die de waardigheid van de ander zouden aantasten.
In de deugdzame geestestoestand wil de mens uit liefde aandacht, en begrip voor en geduld met de medemens hebben. In de ontwikkelde, gewetensvolle en deugdzame geestestoestand komt die steeds meer overeen met die van Gods heilige geest en nadert die de toestand van hereniging met de heilige geest, het doel van de geestelijke ontwikkeling.

terug naar de Inhoud

4. Door toenemende onbewuste vereenzelviging geloofsafval
In het begin van die ontwikkeling, toen de menselijke geest vanuit de geestelijke wereld was vertrokken, was er nog sprake van een gemeenschappelijke herinnering aan die wereld - de wereld van geesten en goden - en was de mensheid nog helderziende. Doordat zij hun overleden voorouders in de geestelijke wereld als geestelijke begeleiders bij zich zagen, ontstond de voorouderverering. Om echter zelfstandig te worden, moest de mensheid steeds meer (schijnbaar) aan zichzelf worden overgelaten, waardoor de overdracht op de wereld toenam en de oorspronkelijke helderziendheid afnam; in de huidige tijd beschikt slechts nog een enkeling over die oude herlderziendheid.
Daardoor werd de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging met dit bestaan krachtiger, tot op het laatst uitsluitend en alleen de stoffelijke helft van Gods schepping door de mens werd gezien - de geestelijke helft was geheel uit het zicht verdwenen. Daardoor nam echter ook het ongeloof toe, ondanks dat ontwikkelde geesten uit de geestelijke wereld op aarde als geestelijke leraren werden geboren, om de mensheid ook op aarde te begeleiden.

De komst van Gods heilige geest als leraar
Op een zeker tijdstip in de ontwikkeling van de mensheid was het ongeloof zo toegenomen, dat Gods heilige geest besloot zelf als leraar naar de mensheid te komen en liet zich door Maria heen als geest in de mens die de naam 'Jezus' kreeg, geboren worden. In het Hebreeuws luidt zijn naam voluit 'Jehova shua': 'God helpt' (het Hebreeuwse werkwoord 'shua' betekent helpen, niet redden). In de tijd dat er veel geestelijke leraren op aarde waren, zes eeuwen daarvóór, kreeg de Joodse profeet Jesaja door dat zijn naam Immanuel zou zijn: 'God met ons'. Gods heilige geest zelf kwam als mens bij de mensheid op aarde om ons als leraar weer op de goede weg te helpen en onze geestelijke ontwikkeling te bevorderen.

terug naar de Inhoud

5. Jezus' leer is gericht op herstel van de eenheid in de mensheid en de eenheid met God
De mensheid bestaat - zoals hierboven beschreven - door verdichting uit en in de goddelijke algeest, in wezen uit Gods godenkinderen en vormt het goddelijke gezin. Door vermenigvuldiging gedrongen, verspreidden de eerste mensen zich over de aarde, waardoor groepen mensen zich aan verschillende aardse omstandigheden en klimaten moesten aanpassen; daardoor ontwikkelden zij zich overal anders en ontstonden er volken, die van elkaar verschilden. Binnen een volk had iedere mens een vrije keuze, waardoor er door iedereen andere beslissingen werden genomen, er andere gedragingen ontstond en ieder zich in een eigen richting ontwikkelde. Door al deze verschillen in ontwikkeling is dat gezin zo verdeeld geraakt, dat tenslotte onderlinge strijd het gevolg was.

Nadat een bepaalde graad van zelfstandigheid was bereikt, moest de oorspronkelijke eenheid in dat gezin weer worden hersteld om de ontwikkeling van de mensheid in vrede verder te laten verlopen. Daardoor is de kern van Jezus' leer: jullie zijn onderweg naar een koninkrijk waar een goddelijke macht heerst. Dat koninkrijk ontstaat vanzelf als iedereen in zichzelf een innerlijke, geestelijke ontwikkeling doormaakt. Tracht daarvoor tot het inzicht te komen dat je niet jezelf hebt geschapen, waardoor er een schepper moet zijn waar je uit bent voortgekomen. Dat moet daarnaast ook voor al je medemensen gelden. Heb daarom God lief boven al omdat wij allen uit God zijn voortgekomen en heb vervolgens je naaste lief alsof het jezelf betrof, want allen zijn wij kinderen uit één ouderpaar en daardoor in de geest broeders en zusters.
Je naaste liefhebben alsof het jezelf betrof, komt in feite overeen met de gewetensvolle en deugdzame levenshouding tegenover je medemens, die door geestelijke ontwikkeling, de ontwikkeling van de vermogens, wordt bereikt. Je wordt mens door de gewetensvolle en deugdzame omgang met je medemens.

terug naar de Inhoud

6. De bevrijding uit de opsluiting door zelfgerichtheid
Echter, om de mens in de gelegenheid te stellen ook in het nog onontwikkelde begin al zelfstandig de geestelijke vermogens te kunnen gebruiken en keuzes te maken, moest aan de mens niet alleen die vrije keuze, maar ook als eerste aanzet een zeker zelfgevoel worden meegegeven om over voldoende zelfstandigheid te beschikken, zélf beslissingen te nemen en daar vertrouwen in te hebben. De meesten hebben dat zelfgevoel - door stille begeleiding door begeleiders daartoe aangezet - ontwikkeld in de richting van gemeenschapszin, in de vorm van het geweten en de deugden; maar sommigen versterkten dit zelfgevoel en ontwikkelden het in de vorm van zelfgenoegzaamheid, van eigendunk en eigenliefde. Als zij dan na een aards bestaan te hebben meegemaakt weer terug kwamen in de geestelijke wereld, konden zij het geestelijke licht dat de anderen tot ontwikkeling hadden gebracht, niet verdragen, waardoor zij zich terugtrokken en soortgenoten opzochten - het soort zoekt soort - waarmee ze een eigen gezelschap vormden. Doordat zij hun licht zelfzuchtig voor zichzelf hielden, straalden zij het niet uit, waardoor het geestelijke gebied waar zij huisden, een schemergebied werd.

De zelfgerichtheid en opsluiting
Doordat zij zich voor de anderen afsloten, konden zij niet meer zelf uit hun wereld komen. Daardoor dreigde er binnen de algeest een duistere wereld te ontstaan, die niet meer op het licht en de warmte van de algeest en de zich liefdevol ontwikkelende medemensen, was aangesloten. Een deel van Gods kinderen had zichzelf opgeloten in een duistere 'kerker' (o.a. 1 Petrus 3:19-20). Door de vrije keuze, die zij van God hadden gekregen, niet juist te gebruiken, waren zij zover weggezakt; maar dat is het gevaar dat zich voor kan gaan doen als aan iemand een vrije keuze wordt gegeven… door God. Het was daardoor ook alleen Gods geest zelf die hen uit hun zelfveroorzaakte, benarde geestestoestand zou kunnen redden, door zelf de band met hen te herstellen door hen de helpende hand toe te steken; maar daarvoor moest Gods heilige geest in een voor de mens herkenbare vorm, ook zelf naar de aarde afdalen, want daar was deze toestand immers ontstaan.

Om hen zo te kunnen benaderen dat zij niet voor hem zouden wegvluchten, omdat zij zijn uitstraling niet zouden kunnen verdragen, moest Gods heilige geest als het ware 'één van hen' kunnen zijn. Daarvoor moest hij op aarde meemaken dat hij 'onder de misdadigers werd gerekend'. Om de Joodse en Romeinse gezagsdragers zover te krijgen dat zij hem ter dood zouden veroordelen, wees hij hen op hun tekortkomingen en sprak hij tegenover de Joodse Raad zelf een godslastering uit door te verklaren Gods Zoon te zijn, en tegenover de geharde Romeinse krijgsheer Pilatus verklaarde hij Gods Koninkrijk op aarde te willen brengen, waardoor hij in diens ogen een politieke opstandeling was, een gevaar voor de positie van de keizer, en in diens naam ter dood moest worden gebracht.
De Joodse Raad dorst Jezus in het openbaar niet gevangen te nemen vanwege zijn vele volgelingen, reden waarom Jezus 's nachts aan zijn leerling Judas vroeg naar hen toe te gaan en hen naar de plaats te brengen waar hij zou wachten, zodat ze hem ongezien in het donker zouden kunnen grijpen. Zo kon worden vervuld wat Gods heilige geest zelf in het verleden door de profeten heen had voorspeld, wat er met hem zou gebeuren (Mattheüs 26:56 "Toch moet het allemaal zo gebeuren, want zo wordt het al verteld in de heilige boeken van de profeten").

Nadat zijn lichaam was terechtgesteld aan een paal (de Griekse teksten vermelden 'stauros': paal als martelwerktuig; pas rond 400 vertaalde Hiëronimus onjuist het Griekse 'stauros' met het Latijnse 'crux', kruis) en Jezus was overleden, kon Gods heilige geest afdalen naar hen die 'zuchtten in de kerker' (1 Petrus 3:19-20). Nadat de band met hen was hersteld en zij daardoor ook weer bij de algeest behoorden, kregen zij de gelegenheid uit eigen vrije keuze zich weer tot God te richten en zich zo uit hun benarde toestand te bevrijden.

terug naar de Inhoud

7. De verspreiding van Jezus' leer door zijn leerlingen
Tijdens de drie jaren dat Jezus zijn leerlingen onderwees, had hij hen een aantal malen over zijn komende terechtstelling en opstanding gesproken en verzekerd, dat het moest gaan zoals het door de profeten was voorzegd; maar ook sprak hij over het op handen zijnde Koninkrijk Gods (dat in je is en binnen je bereik is) en gezien de wrede onderdrukking door de Romeinse bezetter, was dat een vooruitzicht waar zij op hoopten. Daardoor lieten zij Jezus' woorden over zijn terechtstelling en lijden niet goed tot zich doordringen en toen, na het Laatste Avondmaal zich dat toch dreigend aandiende, vluchtten zij in de tuin van Gethsemane in de slaap en lieten later hun meester bij zijn aanhouding in de steek.
Gebeurtenissen zoals de gevangenneming, het verhoor in de Tempel en voorgeleiding voor Pilatus, vervulden hen die dag met diepe zorg en de daarop volgende terechtstelling van hun zeer geliefde meester was voor hen een schokkende ervaring. Al hun hoop voor de toekomst werd de bodem ingeslagen en na de graflegging bleven zij in een toestand van verwarring en hulpeloosheid achter. Beroofd van hun buitengewone leider, wisten zij niet wat te doen en zaten verslagen en moedeloos bijeen.

Op de derde dag gingen de vrouwen, die Jezus wilden gaan verzorgen naar de joodse begrafenisgebruiken, al vroeg naar het graf, dat zij geopend en leeg aantroffen. Een engel zei hen dat Jezus was opgestaan uit de dood en dat zij het de leerlingen moesten gaan vertellen. Die waren nog steeds ontzet door de gebeurtenissen en konden het niet geloven. Pas toen Jezus zelf aan hen verscheen en nogmaals de woorden van de profeten uitlegde, kwamen zij tot zichzelf en verheugden zich over zijn opstanding en de waarheid van wat al eeuwen in de Tenach was voorzegd en ook door Jezus was voorspeld.
Jezus zei hen naar Galilea te gaan, waar hij meerdere malen aan hen en ook aan anderen verscheen, en waar hij verder ging hen in zijn leer in te wijden. Op een zekere dag zei hij dat de heilige geest over hen zou komen en zij zijn leer over de hele aarde zouden gaan verspreiden. Na dit te hebben gezegd, werd hij opgeheven en verdween hij in een wolk, waarna engelen de leerlingen verzekerden dat hij op dezelfde wijze terug zou komen ('op hemelse wolken': in de geestelijke wereld).

Jezus' leerlingen waren zo onder de indruk van de buitengewone gebeurtenissen die zij in enkele jaren tijds met Jezus hadden meegemaakt, dat zij vanuit hun land in alle richtingen erop uittrokken om Jezus' leer te verspreiden. Alleen gewapend met zijn leer en de geestelijke vermogens die zij door het neerdalen van de heilige geest tijdens het Pinksterfeest hadden ontvangen, gingen zij met ware doodsverachting op pad; want zij ontmoetten niet alleen vreugde door hun verkondiging, maar ook ongeloof, tegenwerking en niets ontziend geweld. Dat zij desondanks met gevaar voor eigen leven toch doorzetten en Jezus' leer en opstanding overal verkondigden, is een bewijs dat hun onstuitbare zendingswerk, hun rusteloze gedrevenheid berustte op daadwerkelijk plaatsgevonden gebeurtenissen: Jezus' leer, overlijden, zijn opstanding, hemelvaart en neerdalen als heilige geest.
Door hun niet aflatende inspanningen was na een paar eeuwen in grote delen van de toen bekende wereld, Jezus' leer op geweldloze wijze verspreid. Het opzetten van zo'n omvangrijke beweging door alleen het gesproken woord van een tiental leerlingen, tegen alle gewelddadige weerstand in, was nog niet eerder op aarde gezien en is uniek gebleven - en dat alleen in gang gezet door de overweldigende indruk die drie jaar optreden van Jezus op een handvol leerlingen had gemaakt! Datzelfde moet daarna ook bij hun toehoorders het geval zijn geweest, want die werden vrij gelaten Jezus' leer al dan niet aan te nemen.
Er is in Jezus' leer geen plaats voor dwang.

terug naar de Inhoud

8. Het Megiddo-mozaiek: Gods heilige geest is in de mens Jezus bij de mensheid op aarde geweest.
Bij Megiddo in Noord-Israël is bij archeologische opgravingen de vloer van een waarschijnlijk Romeins gebouw blootgelegd, dat als christelijk gebedshuis in gebruik is geweest, aan het einde van de derde, begin vierde eeuw, dus rond het jaar 300. De vloer is rijkelijk bedekt met vakkundig aangebrachte mozaieken rondom een altaar in het midden.


De tekst onderaan het rechter mozaiek vermeldt de zin: "De godminnende Akeptous heeft de tafel aan God Jezus Christus aangeboden als een gedenkteken."
De opmerking duidt erop dat de eerste 'christenen' (Jezus' volgelingen, die toen nog 'de mensen van de Weg' werden genoemd) ervan uitgingen dat in de mens Jezus Gods heilige geest bij de mensheid is geweest.
De eerste 'christenen' waren joden, die uit de Tenach wisten dat Gods heilige geest, die in de Tenach ook zo wordt genoemd, meerdere malen bij profeten zoals Abraham, Mozes en Elia, op aarde is geweest.
'God Jezus Christus' komt overeen met Johannes 1:1-18, dat begint met: In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen. ... Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.
En Ezechiël 34:11 Dit zegt God: Ik zal zelf naar mijn schapen omzien en zelf voor ze zorgen.

Later werd dit tijdens het Concilie van Nicea (325) als een leerstuk aanvaard, maar de eerste volgelingen van Jezus maakten hem zelf mee en waren hier volledig van overtuigd, want: ... niemand kan die tekenen doen, welke U doet, tenzij God met Hem is. (Nicodemus in Johannes 3:1-21)
Het eerste leerstuk van Nicea begint met:
Wij geloven in één God, de almachtige Vader, Schepper van de hemel en de aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen.
En in één Here Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, geboren uit de Vader voor alle eeuwen, God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God; geboren, niet geschapen, één van wezen met de Vader; door Hem zijn alle dingen geworden.

Naar mijn persoonlijke mening, afgaande op wat mij daarover in de geestelijke wereld is getoond, is Gods heilige geest, door eenzelfde verdichting als de mens uit de goddelijke algeest (de 'Vader') voortgekomen - maar de beschikking hebbend over alle geestelijke vermogens zoals de algeest zelf - als persoon naar de mensheid gekomen en is door Maria heen als de mens Jezus geboren. De geest in Jezus was de heilige geest Gods zelf.
De menselijke geest heeft de geestelijke vermogens in áánleg uit de goddelijke algeest meegekregen, om die op eigen kracht, daarbij liefdevol begeleid, tot ontwikkeling te brengen, zoals een kind wordt begeleid dat naar volwassenheid groeit, om daardoor in overeenstemming te komen met Gods heilige geest, die in Jezus als voorbeeld bij ons is geweest.

De heilige geest Gods, de goddelijke, gevormde toestand, door verdichting vanuit de goddelijke algeest, heeft in het verleden door de joodse profeten heen gesproken, maar besloot om één keer zelf als mens naar de aarde te komen, om de mensheid voort te helpen op het pad van geestelijke ontwikkeling naar hereniging met de goddelijke algeest, zoals ook de geest in de mens Jezus dat was, die 'naar de Vader terugging'.

De met name genoemde Akeptous was een vrouw en er komen nog vier vrouwennamen op het mozaiek voor. Hun aanwezigheid is een dergelijk kunstwerk duidt erop, dat de vrouwen bij de eerste 'christenen' in hoog aanzien stonden. Bekend is dat zij deelnamen aan godsdienstoefeningen en die ook als voorgangster leidden.

Klink hier voor een bespreking van de betekenis van het Megiddo mozaiek.

Klink hier voor nadere overwegingen omtrent het leerstuk van de Drie-eenheid.


terug naar het overzicht

terug naar het weblog







^