De toepassing van geestkunde als levensbeschouwing in het dagelijkse leven


De vraag kan worden gesteld, hoe geestkunde kan worden toegepast in het huidige bestaan. Om die vraag te kunnen beantwoorden, is het goed van het allereerste begin uit te gaan, zodat de geestelijke betekenis van het heden duidelijk wordt.

De ongevormde oertoestand van het zijn
Geestkunde is in feite een vorm van levensbeschouwing, waarin er - door ervaring daarmee - van uit wordt gegaan, dat al het zijnde uit één bron afkomstig is. Die bron is de algeest, een bewuste levenskracht die zich in de ongevormde oertoestand uitstrekt in de eeuwige oneindigheid. Al het zijnde, al het gevormde, zowel het geestelijke als het stoffelijke, is door verdichting daaruit voortgekomen.

Rust en beweging
De algeest als die eeuwige oneindigheid heeft zich aan mij voorgedaan als een eenheid van meerdere - ook onderling - met elkaar samenhangende tegendelen. De bron van het al is in de algeest een geestestoestand van diepe rust, die zich op geestelijke wijze voordoet als een donkere koelte, die het tijdperk van rust vertegenwoordigt. Uit die rust kwam op een zeker tijdstip een tijd van beweging voort, die zich aan mij voordeed als een geestelijke, lichtende warmte.
Deze beweging en zijn lichtende warmte heeft zich zelfscheppend, zelfvormend uit de rust en haar donkere koelte voortgebracht. De rust en haar donkere koelte is als het tegendeel daarvan het vormbare, waardoor de beweging en zijn lichtende warmte daarvóór in de rust en haar donkere koelte op kon gaan, kon worden opgelost en zelf tot rust kon komen.

De omkering
In de toestand van de beweging en zijn lichtende warmte was de rust en haar donkere koelte op haar beurt in de beweging en zijn lichtende warmte opgegaan en vormde er een eenheid mee, waarin zij elkaar temperden. Daardoor had de toestand van de algeest zich omgekeerd en was weer in beweging gekomen. In die bewegende toestand, in dat tijdperk van beweging, deed de algeest zich aan mij voor als een oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte: de goddelijke algeest - waarin ikzelf als een vonkje aanwezig was.

De geestelijke werkzaamheid
Doordat het al blijkbaar een volstrekte eenheid van tegendelen vormt, kan de eenheid van het zelfvormende licht en de zelfvormende warmte, met daarin verborgen de vormbare donkere koelte, zich in twee toestanden voordoen: in een zelfvormende en in een vormbare toestand. Met die vormbare en zelfvormende eigenschappen van het licht en de warmte (met daarin verborgen de donkere koelte) hangen de geestelijke vermogens samen: het waarnemen, denken, voelen en willen. Waarnemen is een geestestoestand van vormbaar licht, denken een toestand van zelfvormend licht, voelen een toestand van vormbare warmte en willen een toestand van zichzelf vormende, zichzelf versterkende warmte.

De verdichting
Zoals gezegd is al het zijnde door verdichting uit de algeest voortgekomen; in die oertoestand heeft al het gevormde door die verdichting een bolvorm gekregen, die zich eerst aan mij voordeed als een bolvormige wolk van licht, die later liefdevol met warmte werd doorstroomd en zo tot leven kwam; maar door die verdichting ook als een wolk, die uit én in de algeest bestaat, en er daardoor weliswaar naadloos mee verbonden blijft, maar door de verdichting toch ook in staat is op zichzelf te staan.

De menselijke geest
Doordat de menselijke geest door verdichting van licht én warmte uit de algeest voortkwam, zijn in de menselijke geest ook alle vier de geestelijke vermogens werkzaam. Door de werkzaamheid van die vermogens straalt de geest een vormbaar krachtveld om zich heen uit, waarin de geest a.h.w. 'woont' en 'woning', 'zaal' is de oorspronkelijke betekenis van het woord ziel. De geest is de bron en het hart van de ziel; het woord geest hangt samen met de woordstam 'ghei-', in beweging brengen, aandrijven.

De ziel en de geestgedaante
De ziel als voortzetting in de ruimte van de werkzame geest, was aanvankelijk ook bolvormig, maar heeft door de geestelijke ontwikkeling die de vermogens in de loop van de tijd meemaakten, de vorm van de éigenschappen van de vermogens gekregen als de geestgedaante, de menselijke gestalte.
De in zich opnemende eigenschap van het waarnemen vormde namelijk in de ziel het hoofd, de ontledende (verstand) en weer samenvoegende (rede) eigenschappen van het denken vormde de daarmee overeenkomende organen in de buik, de verzorgende eigenschappen van het voelen vormde de verzorgende organen in en op de borst, het hart, de bloedsomloop en de beide melkklieren, terwijl de beweging mogelijk makende eigenschap van het willen de ledematen, handen en voeten vormde.

Het lichaam
De menselijke gestalte van de geestgedaante is de mal, waarnaar in deze, stoffelijke wereld het lichaam is gevormd, naar de oorspronkelijke betekenis het 'lic hamo', het 'vleeshemd' van geest en ziel, dat in deze wereld het voertuig is dat de geest in beweging kan brengen om hier handelend op te kunnen treden. De geestgedaante is daarentegen zelf het voertuig voor de geest in de geestelijke wereld, die onzichtbaar voor de mens in deze stoffelijke wereld, naast deze wereld bestaat.
De menselijke vorm is een uitdrukking van de vier geestelijke vermogens en berust uiteindelijk op de eigenschappen van de algeest.

De stof
De stof die de geest in deze wereld aantreft, is ook een verdichting van licht en wamte uit de algeest, maar met dit verschil dat voor de stof licht en warmte niet sámen zijn verdicht zoals in de menselijke geest, die daardoor tot léven is gekomen, maar apart van elkaar zijn verdicht, waardoor de stof het levenloze is.
Daarbij is het licht verdicht tot deeltjes die de bouwstenen van de stof vormen, de 'fermionen' genaamd, terwijl de warmte is verdicht tot deeltjes die de krachten weergeven, de 'bosonen' genaamd; zij houden de fermionen bij elkaar en vormen zo de atomen. Die krachtdeeltjes zorgen er ook voor dat atomen samen moleculen vormen, die moleculen weefsels, die weefsels organen en die organen samen het menselijke lichaam. Op aarde maakt de geest - door middel van de hersenen - daarvan gebruik als voertuig voor zijn aanwezigheid en werkzaamheid in het aardse bestaan.
Met andere wooorden, iedere mens is naar geest, ziel en lichaam geheel door verdichting gevormd naar de eigenschappen van de goddelijke algeest. Iedere mens is in wezen een naar de algeest gevormd schepsel.

De algeest in de gevormde toestand
In de óngevormde aanvangstoestand deed de algeest zich zoals gezegd aan mij voor zonder vormen; in de gevórmde toestand van de algeest verscheen eerst de lichtende warmte in de ruimte vóór mij, de donkere koelte in de ruimte achter mij. Daarna verscheen de algeest in de gevormde toestand als God als mijn geestelijke vader schuin rechts vóór mij, God als mijn geestelijke moeder schuin links achter mij. Ik als hun godenzoon bevond mij in hun midden, als lid van een godddelijk gezin.

Groei naar volwassenheid
Het is eigen aan kinderen in het gezin te groeien naar volwassenheid, naar zelfstandigheid doordat de vermogens aan kinderen als aanleg zijn meegegeven, zodat zij die zelf tot ontwikkeling kunnen brengen. Daarvoor is de aarde een leerschool. Geboorte na geboorte maken wij in die school de stappen mee van onze geestelijke ontwikkeling naar volwassenheid op onze levensweg.
Daarbij worden wij hier schijnbaar aan onszelf overgelaten; door onbewuste vereenzelviging met ons lichaam en de aarde, zien wij hier niet meer onze geestelijke zelfstandigheid, noch onze vader en moeder, noch onze broeders en zusters die ons in stilte vanuit de geestelijke wereld begeleiden op ons pad door dit bestaan.

Eigen ondervinding is de beste leermeester
Die onwetendheid is nodig om ons in de gelegenheid te stellen geheel zelfstandig onze geestelijke vermogens bewust en beheerst te leren gebruiken en zo te groeien op een - onmerkbaar begeleide - geestelijke ontwikkelingsweg naar innerlijke zelfstandigheid en geestelijke volwassenheid. De aarde is daarvoor de leerschool, voor de mensheid als goddelijk gezin.
Met die zelfstandigheid als doel heeft de menselijke geest als godenkind de beschikking gekregen over een vrije keuze. De menselijke geest is vrij eerst in zichzelf door overdenking en doorvoeling een keuze te maken, en vervolgens met de wilskracht naar dat besluit te handelen.
De mens is vrij om een keuze te maken, maar door de hier tegelijkertijd bestaande onwetendheid kunnen ook verkeerde keuzes worden gemaakt. Door het daarop volgende gedrag kunnen die onjuiste keuzes ernstige gevolgen hebben. De mens ondervindt de gevolgen van die keuzes zelf, zal ze zelf moeten herstellen en leert daardoor zijn geestelijke vermogens in het vervolg bewuster en beheerster te gebruiken. Die groei betekent geestelijke ontwikkeling.
Door vallen en opstaan leert de mens zelf te lopen.

Leerzame levenservaring
Persoonlijk het meest aangrijpend zullen zulke ervaringen zijn wanneer zij optreden in de omgang met medemensen. Hun persoonlijke antwoord op uitspraken of handelingen die hen raken, heeft de grootste invloed op iemands denken en voelen, en laten niet na een diepe indruk te maken. Daardoor leveren in de omgang met elkaar - in huwelijk, gezin en maatschappij - onze medemensen ons de levenservaringen, die de meeste indruk maken en daardoor leerzaam kunnen zijn. Je wordt mens door de omgang met je medemens, doordat je in de omgang met elkaar ertoe wordt aangezet je geestelijke vermogens bewust en beheerst te gaan gebruiken, om storende fouten en pijnlijke gebeurtenissen te voorkomen, en te leren goed met elkaar om te gaan. Zo kunnen mensen elkaars leermeester zijn.

Broeders en zusters
Het besef van de gezamenlijke komaf van al je medemensen, van alle levende wezens en ook van de stoffelijke levensomstandigheden die hier worden aangetroffen, maakt dat er een gevoel van saamhorigheid kan ontstaan, een gemeenschapszin door het besef, op aarde gezamenlijk onderweg te zijn (de oorspronkelijke betekenis van het woord 'gezin').
Alle levende wezens zijn uit één bron afkomstig, die zich zoals beschreven in de ongevormde oertoestand voordoet als een oneindige zee van geestelijk licht en warmte, die zich in de eeuwige oneindigheid uitstrekt en die zich in de gevormde toestand voordoet als onze geestelijke vader en moeder. Daardoor zijn alle levende wezens in feite je broeders en zusters, maar… ieder op zijn eigen ontwikkelingsweg en levensbestemming, en met een daarmee samenhangende, tijdelijke leerpersoonlijkheid (die anders kan zijn dan je kosmische persoonlijkheid die je thuis hebt gevormd).

Geweten en deugden
Door alles wat je hier in de omgang met je medemensen overkomt, te zien in het licht van de geschetste eeuwigheid, zul je er vanuit éigen beweegredenen naar gaan streven de verstandhouding met medemensen - in wezen je broeders en zusters - niet te verstoren, maar zo mogelijk juist goed te houden. Daardoor worden je geestelijke vermogens ontwikkeld in de richting van het geweten en de deugden.
- De werking van je geweten begint met een zelfbeschouwing (door de ingekeerde instelling) waardoor je in jezelf de waarde van je eigen gedachten en gevoelens wilt beoordelen in verband met je verhouding tot je medemens. Bij niet juist bevinden, zul je gewetensvol je gedachten, gevoelens en het daaruit voortkomende gedrag willen aanpassen, rekening houdend met de belangen van de ander.
- Bij een deugdzaam gedrag (de uitgekeerde instelling) worden je vermogens erdoor gekenmerkt dat je uit liefde (voelen), aandacht (waarnemen), begrip (denken) en geduld (willen) wilt hebben met je medemensen.

De gulden regel
Het gaat in feite om het toepassen van de gulden regel: behandel je medemensen zoals je het zelf zou wensen, doe aan anderen niet, wat je zelf niet zou willen meemaken, dit is de strekking van de gulden regel. In enigerlei vorm komt die in alle godsdiensten voor, ook al in de Gulden Verzen van de Griekse filosoof Pythagoras uit de 6e eeuw v.Chr.
De gulden regel hangt samen met de mensengemeenschap; Jezus haalt overeenkomende woorden aan uit de Thora van Mozes en geeft als antwoord op een vraag van omstanders daarnaar, dat in de woorden "Heb God lief boven al en heb je naasten lief alsof het jezelf betrof" de betekenis van de gehele Tenach, de joodse Bijbel, is vervat.
Daarmee zijn we teruggekeerd naar het begin van deze verhandeling, waaruit naar voren kwam dat wij allen uit één bron zijn voortgekomen, daardoor allen in wezen gelijkwaardig zijn en ons naar die gedachte en dat gevoel ook naar elkaar toe zouden moeten gedragen. De mensheid is echter nog onderweg naar dat doel en het is daardoor nu in de omgang met elkaar nog niet, wat het ooit zal zijn.


terug naar het overzicht

terug naar het weblog







^