Pierre Teilhard de Chardin en geestkunde
Verschenen in het blad Gammadelta, jrg. 5, nr. 2, maart 2018Tijdschrift van Stichting Teilhard de Chardin
Door Freek van Leeuwen
A. Een korte samenvatting van Teilhards gedachtengoed
- Pierre Teilhard de Chardin gaat ervan uit dat Gods schepping nog niet af is, maar in een toestand van ontwikkeling, evolutie verkeert, waarin de mens medewerker is.
In zijn evolutietheorie verenigt hij godsdienst en wetenschap. Zijn vader bracht hem zijn belangstelling voor de natuurwetenschappen bij, zijn moeder zijn liefde voor Jezus. Daardoor bestudeerde hij later als paleontoloog de stoffelijke evolutie, maar als theoloog bestudeerde hij de natuur ook als zijnde Gods schepping, waarbij hij ervan uitging dat met die stoffelijke ook een geestelijke evolutie samenhangt, die er ook het doel van is.
Die leidt tot een geestelijke ontwikkeling, die tot uitdrukking komt in de persoonlijkheid van de mens. De hoogste vorm van persoon-zijn is de universele Christus, waardoor de mensheid zich uiteindelijk - door die persoonlijke ontwikkeling - rondom Christus zal verenigen.
- Teilhard verbindt niet alleen de natuur en de mens met de evolutie, maar ook Christus en hij doet dat door het begin ervan het punt Alfa te noemen. Die gezámenlijke evolutie uit zich als de kosmogenese: de kosmos is geen statische toestand, maar hij is in zijn geheel een zich ontwikkelende eenheid.
Die ontwikkeling wordt gedreven door liefde als dé verbindende kracht, waardoor in de onderdelen van de kosmos door groei een toenemende complexiteit ontstaat; die leidt tot een verinnerlijking van de ‘psychische binnenkant der dingen’ en daardoor in levensvormen tot een toename van bewustzijn en door de zich tegelijkertijd ontwikkelende liefde tot convergentie: het zich naar elkaar toe bewegen van de mensheid tot een eenheid.
- De kosmogenese leidde vanuit de mogelijkheden die in de stof liggen (dat is de hylosfeer) tot de biogenese, dat is de ontwikkeling van de levensvormen op aarde tot de biosfeer. De toename van complexiteit in die levensvormen maakt door verinnerlijking de groei van de geest mogelijk: dat is de noögenese die leidt tot de noösfeer, van Grieks 'nous’: geest, de geestelijke sfeer in de mensheid
Daarmee gepaard is er een ontwikkeling van de geestelijke vermogens, die ten slotte leidt tot de christogenese, doordat door geestelijke ontwikkeling de mens wordt als zijn voorbeeld: Christus. Daardoor ontstaat een liefdevolle convergentie, een toeneiging tot elkaar; dit mondt uit in een verzameling rond het verenigingspunt Omega, wat uiteindelijk leidt tot het Koninkrijk Gods, waarvan de komst door Jezus werd aangekondigd.
B. Een vergelijking met geestkunde in de vorm van een vraaggesprek
De citaten zijn afkomstig uit:
a. Teilhard de Chardin - Het goddelijk milieu
b. Teilhard de Chardin - Hymne aan de materie
c. Teilhard de Chardin - Het verschijnsel mens
a. Pierre Teilhard de Chardin - Het goddelijk milieu (hgm)
(Frans 'milieu': van Latijn 'medius locus': in het midden van de plaats, of: de leefomgeving)
De aard van het goddelijk milieu: de universele Christus en de grote gemeenschap met Christus
1 Teilhard: "God moet, om uiteindelijk in ons door te dringen, ons op enigerlei wijze 'uithollen': een plaats voor Zich geschikt maken. Omgekeerd moet Hij, om ons in Hém op te nemen, ons omwerken, ons omvormen, ..." (hgm 61)
"Uw wezenlijke plicht en begeerte zijn: met God te worden verenigd. Maar om te worden verenigd, is het allereerst noodzakelijk dat u bént, dat u zo volledig mogelijk uzélf bent.
Daarom [...] begin met u te ontwikkelen, zegt het Christendom tot de Christen. Hoewel dit door de meeste mensen zal worden begrepen, hoewel dit in wezen aan iedere lekenmoraal of religieuze moraal eigen is, is het de plicht tot menselijke vervolmaking, omdat daardoor heel het universum in het Rijk Gods wordt veranderd, wordt herschapen, tot bovennatuurlijkheid wordt verheven." (hgm 67)
Geestkunde: Bij de schepping van de menselijke geest werd die door de goddelijke algeest in zichzelf verdicht, dat is: gedacht als een bolvormige wolk van geestelijk licht, die daarna door de algeest met geestelijke warmte, met liefde werd doordrongen, waardoor Gods gedachte - de menselijke geest - tot leven werd gebracht. De menselijke geest is daardoor een geest uit én in de goddelijke algeest.
Vanuit die oorspronkelijke toestand is de menselijke geest aan een ontwikkelingsweg begonnen om de geestelijke vermogens, die in aanleg aan de menselijke geest werden meegegeven, zelfstandig tot ontwikkeling te brengen. Worden de vermogens vanuit hun onbewuste en onbeheerste begintoestand door ontwikkeling omgevormd tot de bewuste en beheerste toestand, in de vorm van het geweten en de deugden, dan is de menselijke geestesgesteldheid weer met die van de goddelijke algeest overeen gekomen en kan de hereniging daarmee plaatsvinden, maar nu als ontwikkelde, volgroeide geest.
2 Teilhard: "Bij de eerste benadering blijkt zeer duidelijk dat het goddelijk milieu, welks rijke en beweeglijke homogeniteit zich overal om ons heen heeft onthuld als een voorwaarde en een gevolg van de meest christelijke houdingen (zoals de juiste intentie en de berusting), door de goddelijke alomtegenwoordigheid wordt gevormd. De onmetelijkheid van God is het wezenlijke kenmerk dat ons in staat stelt Hem overal in ons en om ons te vatten." (hgm 95)
Geestkunde: De beschrijving van 'het goddelijk milieu' als de eeuwige oneindigheid van de goddelijke algeest; daarin is de menselijke geest zoals beschreven een verdichting tot een bolvormige wolk van dezelfde geest. Door die verdichting is de menselijke geest uit en in de goddelijke algeest, en daardoor is de goddelijke algeest, God, zowel in als overal om de menselijke geest heen.
Door de gebondenheid aan de aarde, die het tegendeel van de geest is, kan de menselijke geest hier niet zichzelf zijn ... en daardoor is die zich van deze steeds bestaande toestand niet bewust.
3 Teilhard: "Wat is uiteindelijk de concrete band die al deze universele wezenheden met elkaar verbindt en hun een opperst vermogen om zich van zichzelf meester te worden, verleent? Het wezen van het christendom bestaat erin dat men zich deze vraag stelt én erop antwoordt: 'Het vleesgeworden woord, onze Heer Jezus Christus.' (hgm 95) Laten wij stap voor stap te werk gaan bij het onderzoek dat in onze ogen deze verwonderlijke vereenzelviging van de Zoon des Mensen met het goddelijke milieu moet rechtvaardigen.
Een eerste, volstrekt onbetwistbare stap doet men door op te merken, dat de goddelijke alomtegenwoordigheid waarin wij gedompeld zijn, een handelende alomtegenwoordigheid is. God omhult en doordringt ons door ons te scheppen en te bewaren."
Geestkunde: De goddelijke algeest doet zich aan het geopende geestesoog voor als een oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte; door verdichting van het licht werd zoals beschreven door God in zichzelf een bolvormige wolk van licht gevormd (schepping door het goddelijke denken) die liefdevol met warmte werd doorstroomd en zo tot leven kwam (geboorte door levenschenkende liefde uit God), waardoor dit denkbeeld Gods: de menselijke geest, liefdevol uit God werd gevormd en in God bewaard. Daar alle menselijke geesten door eenzelfde verdichting zijn geschapen, hangen zij in wezen door de algeest heen allen op geestelijke wijze met elkaar samen, maar zijn zich van deze toestand niet bewust.
4 Teilhard: "Laten wij nu iets verder gaan. Onder welke vorm, tot welk doel heeft de Schepper ons de gave geschonken een deelhebbend wezen te zijn en hoe bewaart Hij deze gave voor ons? Onder de vorm van een wezenlijk verlangen naar Hem - met het oog op de vereniging, die alle verwachting te boven gaat en die ons tot één samengestelde grootheid met Hem zal maken. De handeling waardoor God ons in de wereld van zijn aanwezigheid handhaaft, is een verenigende transformatie." (hgm 96) [Want] "Ieder mensenleven moet op enigerlei wijze één met het leven van Christus worden." (hgm 21)
Geestkunde: Door de geestelijke vermogens in aanleg aan de menselijke geest mee te geven, ontstaat in de mens de drang naar ontwikkeling en vervolmaking van die aanleg, waardoor de vermogens tot ontwikkeling komen door gebeurtenissen te verwerken en de mens geheel zichzelf wordt. De vermogens worden getransformeerd en worden door ontwikkeling omgevormd tot het geweten en de deugden; totdat uiteindelijk door de mens een geestesgesteldheid is bereikt die met die van de algeest overeenkomt. Daardoor kan de hereniging met de bron waar de mens ooit vanuit is gegaan - de goddelijke algeest - tot stand komen.
5 Teilhard: "Laten wij nog verder gaan. Deze hoogste, samengestelde werkelijkheid waarvoor het goddelijke handelen ons kneedt, waarin bestaat ze? Paulus, met Johannes, heeft het ons geopenbaard. Het is de kwantitatieve volheid en de kwalitatieve vervulling van alle dingen; het is het mysterieuze pleroma [de gnostische 'volheid'], waarin de Ongeschapen Eenheid en de geschapen veelheid zich zonder verwarring samenvoegen tot een totaliteit die, zonder iets wezenlijks aan God toe te voegen, niettemin een soort triomf en generalisatie van het zijn zal betekenen." (hgm 96)
Geestkunde: Het goddelijke handelen begeleidt ongemerkt - om hun vrijheid van keuze te eerbiedigen - de menselijke geesten op hun weg, waardoor hun geestesgesteldheid in overeenstemming komt met die van de algeest (het pleroma); daardoor kan hun eenheid met God tot stand worden gebracht, met als gevolg de vereniging van de veelheid van menselijke geesten, immers allen vonken uit en in de goddelijke algeest.
6 Teilhard: "Wij raken eindelijk aan het doel. Wat is het actieve centrum, de levende band, de organiserende geest van het pleroma? Het is weer Paulus die het ons met zijn krachtige stem toeroept. Het is Hij in wie alles zich verenigt en alles zich voleindigt, Hij aan wie heel het bouwwerk der schepping zijn samenhang ontleent: de gestorven en verrezen Christus, '... in Wie alles de volheid bezit', '... in Wie alles bestaat'."
"Laten wij nu aanhaken bij de eerste en de laatste formulering van deze lange reeks van identiteiten. (hgm 96) De goddelijke alomtegenwoordigheid, zo moeten wij met een golf van blijdschap erkennen, komt in ons heelal tot uitdrukking in het netwerk der organiserende krachten van de totale Christus; God oefent, door middel van al de machten van de hemel, de aarde en de hel, in ons en op ons slechts druk uit in de vorming en de voleindiging van Christus, die de wereld redt en haar een hogere bezieling schenkt.
En aangezien Christus zelf in het verloop van deze operatie zich niet gedraagt als een dood en passief punt van samenkomst, maar het stralingscentrum is van de krachten die het heelal door zijn mensheid heen tot God terugvoeren, komen de stadia van het goddelijke handelen - geheel doortrokken van Zijn organische krachten - tot ons."
Geestkunde: Om de menselijke geesten, de algeestvonken, op hun ontwikkelingsweg te begeleiden en voor hen een voorbeeld te zijn, verdicht de algeest zich opnieuw en vormt zichzelf - en in zichzelf - als een zelfstandige, werkzame geest, in wie de goddelijke geestesgesteldheid niet in aanleg - zoals bij de mens - maar alreeds volledig aanwezig is: Gods heilige geest (de Parakleitos, de Logos, het Woord).
Gods heilige geest is als een mens geboren en is als de persoon Jezus Christus bij de mensheid op aarde geweest, om de mensheid een nastrevenswaardig voorbeeld te geven en de door zelfzucht vastgelopen ontwikkeling van een deel daarvan door zijn zelfoffer weer op gang te brengen en te bevorderen.
7 Teilhard: "Bijgevolg verkrijgt het goddelijke milieu voor ons de geur en de nadrukkelijke trekken die wij begeerd hadden. Wij herkennen er een alomtegenwoordigheid in die op ons inwerkt door ons met zich te verbinden, ... in de eenheid van het Lichaam van Christus. De goddelijke oneindigheid is voor ons door de Incarnatie veranderd in alomtegenwoordige christificatie.
Alles wat ik aan goede werken en handelingen kan doen, wordt fysiek, door iets van zichzelf, in de werkelijkheid van de voleindigde Christus opgenomen. Alles wat ik, met geloof en liefde, aan beproeving en dood onderga, maakt mij iets inniger tot een zich verenigend deeltje van zijn mystieke Lichaam.
Het is, zeer nauwkeurig, in alle dingen Christus die wij maken of die wij ondergaan. Niet alleen '... voor hen die God liefhebben wordt alles getransformeerd in het goede', maar nog duidelijker, '... getransformeerd in God' en, zeer uitdrukkelijk, '... getransformeerd in Christus'."
Geestkunde: De goddelijke algeest (dat is de ongevormde oertoestand van de geest) heeft zichzelf ook verdicht in de vorm van Gods heilige geest (dat is de als reeds volmaakt mens gevormde toestand van de algeest) en die is door geboorte een mens onder de mensen geworden, om de vastgelopen ontwikkeling van de mensheid weer op gang te brengen en een tastbaar voorbeeld te zijn voor hun geestelijke ontwikkeling. Door geestelijke omvorming ten goede van zichzelf kan de menselijke geest weer met de heilige geest en daardoor ook met de algeest in overeenstemming komen; daardoor kan de vereniging ermee tot stand worden gebracht, waardoor God en mensheid weer een eenheid vormen, één 'lichaam', één gemeenschap: het mystieke lichaam van Christus.
8 Teilhard: "Ondanks de besliste uitspraken van Paulus (...) kan het sommigen schijnen dat wij ons ertoe hebben laten brengen, het begrip van het mystieke Lichaam in een realistische zin te forceren, of dat wij er althans behagen in scheppen er esoterische perspectieven in te zoeken. Laten wij iets nauwkeuriger kijken; dan zullen wij constateren dat wij, langs een andere weg, heel eenvoudig beland zijn op de grote, door de overweldigende verering van de heilige Eucharistie, door de Kerk gebaande weg. (hgm 97)
Ja, de menselijke laag van de aarde [de noösfeer] staat in haar geheel en duurzaam onder de organiserende invloed van de geïncarneerde Christus. Dit erkennen wij allen als een van de zekerste punten van ons geloof.
Hoe verschijnt de mensenwereld zelf echter in de structuur van het heelal? Wij hebben er reeds aan herinnerd en hoe meer men erover nadenkt, hoe meer men door de klaarblijkelijkheid en het gewicht van deze constatering zal worden getroffen: zij [de noösfeer] verschijnt als een gebied van aanhoudende geestelijke transformatie, waar alle werkelijkheden en lagere krachten worden omgevormd tot gewaarwordingen [waarnemen], gevoelens [voelen], ideeën [denken] en vermogens tot kennen en liefhebben [waarnemen en voelen]."
... de ontplooiing zelf van onze kracht (waarin de kern van onze autonome persoonlijkheid aan de dag treedt) is in wezen niets dan het gehoorzamen aan een wil om te bestaan en groter te worden, te groeien [de wil om zich te ontwikkelen] ... (hgm 21)
... het gaat erom op te stijgen 'naar de geest'. (hgm 51)
Ieder mensenleven is als het ware uit deze twee draden gevlochten: 'de draad van de innerlijke ontwikkeling, volgens welke zich geleidelijk onze ideeën [denken], genegenheden [voelen], menselijke en mystieke houdingen vormen, benevens de draad van het uiterlijke welslagen [willen], volgens welke wij ons ieder ogenblik precies op dat punt bevinden, waar het geheel der krachten van het heelal zal samenkomen om bij ons de door God verwachte uitwerking, teweeg te brengen. (hgm 52)
9 Ontwikkeling en hereniging
Onze God daarentegen voert de ontwikkeling van de schepselen die Hij in Zich concentreert [verdicht!], tot het uiterste. Op het hoogtepunt van hun vereniging vinden de uitverkorenen in God de vervulling van hun persoonlijke voltooiing. Bijgevolg redt alleen het Christendom, met de rechten van het denken, de wezenlijke aspiratie van iedere mystiek: zich verenigen (dat wil zeggen de Andere worden) terwijl men toch zichzelf blijft. (Het goddelijk milieu, blz. 90)
Geestkunde: Gods heilige geest is in de persoon van Jezus Christus bij de mensheid op aarde geweest om diens geestelijke ontwikkeling te begeleiden in de vorm van de ontwikkeling van de geestelijke vermogens (zie de 'zaligspredikingen' in de Bergrede, Mattheüs), die vanuit Gods geest in aanleg in de menselijke geest aanwezig zijn.
De 'lagere krachten' (de aanleg: de onbeheerste, driftmatige toestand van de vermogens) moeten worden omgevormd tot de beheerste, geestdriftige toestand, de hogere toestand van de 'krachten': van het waarnemen ('gewaarwordingen', 'kennen'), denken ('ideeën'), voelen ('gevoelens', 'liefhebben') (zie de alinea daarover van Teilhard hierboven). Die omvorming leidt tot groei van de persoonlijkheid en die omvorming vindt plaats op de aarde, die daarvoor de leerschool is. Het doel van die omvorming is de hereniging met God door Gods heilige geest.
10 Teilhard: "Ieder ogenblik controleert de eucharistische Christus uit het gezichtspunt van de organisatie van het pleroma (wat het enig ware gezichtspunt is om de wereld te begrijpen) heel de beweging van het heelal - Christus '... voor wie Gij voortdurend, Heer, alles schept, tot leven wekt en ons schenkt.' (hgm 99)
In iedere werkelijkheid om ons heen treedt Christus - voor wie en in wie wij gevormd zijn, volgens onze speciale individualiteit en roeping - aan de dag en schittert als een uiterste bepaaldheid, als een centrum, men zou kunnen zeggen: als een universeel element.
In ware zin zijn de armen en het hart die Gij voor mij opent, niets minder dan al de verenigde krachten der wereld die, tot in het diepst van hun wezen doordrongen van uw wil, uw wensen en uw temperament, mijn wezen omvatten om het te vormen, te voeden en mee te voeren naar de binnenste gloed van uw vuur."
Geestkunde: Gods heilige geest is de 'parakleitos': de helper, bemoediger, trooster, pleitbezorger; het is Gods wil de mensheid te begeleiden op diens ontwikkelingsweg terug naar hereniging met God.
Daartoe is het bevorderlijk de gebeurtenissen in dit bestaan te zien in het licht van de eeuwigheid.
De toeneming van het goddelijke milieu
11 Teilhard: "Er gaat een windvlaag door de nacht. Wanneer is ze opgestoken? Vanwaar komt ze? Waar gaat ze heen? Niemand weet het. (hgm 103) Niemand kan de geest, de blik, het licht van God willekeurig op zichzelf richten. Op een dag wordt de mens zich ervan bewust dat hij gevoelig is geworden voor een zekere waarneming van het goddelijke, dat alom verspreid is. Ondervraag hem. Wanneer is deze toestand voor hem begonnen? Hij zou het niet kunnen zeggen. Alles wat hij weet, is dat er een nieuwe geest door zijn leven is gegaan.
"Het is begonnen met een speciale, wonderlijke resonantie die iedere harmonie deed aanzwellen - met een verspreide straling die iedere schoonheid als een aureool omgaf... Gewaarwordingen [waarnemen], gevoelens [voelen], gedachten [denken], alle elementen van het zieleleven raakten een voor een onder die invloed. Dagelijks werden ze door iets onbeschrijflijks - altijd hetzelfde - geuriger, kleuriger, aangrijpender."
Geestkunde: De 'elementen van het zieleleven' zijn de geestelijke vermogens: het waarnemen ('gewaarwordingen'), het denken ('gedachten'), het voelen ('gevoelens'); zij zijn het enige, wat geestelijk is te ontwikkelen, is op te voeden en door die ontwikkeling vormen zij een 'nieuwe geest'.
"Zoals men in de liefde tot God het menselijke vermogen tot liefhebben onmiskenbaar in verbovennatuurlijkte [vergeestelijkte] staat terugvindt, ..." (hgm 105)
Naast het waarnemen, denken en voelen is een ander 'element van het zieleleven' de wilskracht:
"Leg in uw handelen de wonderbaarlijke kracht van de goede wil." (hgm 21)
"En aangezien er niets zo innerlijk is in een wezen als zijn wil, ga ik op enigerlei wijze, door míjn hart, in het hart van God zelf op." (hgm 31)
12 Teilhard: "Wij worden er dus toe geleid aan de oorsprong van onze overmeestering door het goddelijke milieu een intens en aanhoudend gebed te plaatsen, het gebed dat om de fundamentele gave smeekt: '... Heer, maak dat ik zie.' Heer, wij weten en wij voorvoelen dat Gij overal om ons heen zijt. Maar het schijnt dat er een sluier voor onze ogen hangt.
Doe overal uw universele gelaat oplichten: '... doe uw aanschijn over ons lichten. Uw lichtgloed dringe diep door en verlichte tot in het hart de massieve duisternis waarin wij ons bewegen: '... De glans van onze Heer beschijne ons.' En zend ons daarvoor uw geest, ... wiens vurige werking als enige bij machte is de aanvang en de voltooiing te bewerkstelligen van de grote metamorfose, waartoe heel de innerlijke volmaaktheid wordt herleid en waarnaar uw schepping zucht: '... Zend uw Geest en ze worden geschapen en Gij vernieuwt het aanschijn der aarde.'" (hgm 107)
Geestkunde: Doordat de menselijke geest als het levende zich in het stoffelijke lichaam met het tegendeel van zichzelf, de dode stof, moet verbinden, kan de geest hier zichzelf niet zijn. Daardoor wordt de geest hier onbewust van het eigen bestaan, waardoor zonder het te weten alle aandacht en toewijding vanuit de geest op de stof worden overgedragen. Dit is de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging met deze aarde, waardoor het hier lijkt alsof de stof het enige is, wat er is.
Alleen door geestelijke ontwikkeling, door de ontwikkeling van de vermogens en door het ervaren van hun werkzaamheid in de eigen binnenwereld, alleen dat kan het inzicht laten doorbreken zélf de vermogende, menselijke geest te zijn, de bewuste levenskracht, die zichzelf met het woordje 'ik' aanduidt.
13 Teilhard: "Willen wij dat het goddelijke milieu om ons heen toeneemt? Laat ons dan alle krachten van eenheid, van verlangen, van gebed die de genade ons aanbiedt, welkom heten en ijverig versterken. Louter door het feit dat onze doorschijnendheid [vergeestelijking] zal toenemen, zal het goddelijk licht dat voortdurend druk op ons uitoefent, meer in ons doordringen."
"Door welke kenmerken wordt deze geestesgesteldheid ons, in de woorden en daden van de Meester, onvermoeibaar voorgehouden? Vooral, bovenal, als een werkzame macht. Wij moeten de indringende belofte van een met ons gebed verbonden tastbare werkzaamheid tot ons door willen laten dringen." (hgm 111)
Geestkunde: Door geestelijke ontwikkeling wordt de werkzaamheid van de eigen vermogens innerlijk ervaarbaar. Door diezelfde ontwikkeling komen ook de zeven chakra's tot ontwikkeling, die alle met die vermogens zijn verbonden. Door zelfbezinning en gebed voelt de mens vervolgens de druk op de chakra's vanuit de geestelijke wereld toenemen: het doordringen van Gods licht en warmte in het innerlijke van de menselijke geest, doordat die meer en meer met de geestesgesteldheid van de goddelijke geest overeen gaat komen.
14 Teilhard: "Men mag het volgende nooit uit het oog verliezen: evenals in de ervaarbare gebieden der wereld de mensen, hoezeer ook door hetzelfde heelal omhuld, elk voor dit heelal een onafhankelijk centrum van perspectief en van werkzaamheid vertegenwoordigen (zodat er evenveel partiële heelallen als individuen zijn), zo vormen wij in het gebied van de hemelse werkelijkheden, hoezeer wij ook van dezelfde scheppende en verlossende kracht doordrongen zijn, elk een speciaal centrum van vergoddelijking, zodat er evenveel partiële goddelijke milieus als christelijke zielen zijn." (hgm 118)
Geestkunde: Het menselijke lichaam op aarde is opgebouwd uit sterrenstof, afkomstig uit het heelal. Die sterrenstof is daar ontstaan doordat door kernfusie binnen alle zonnen in het heelal alle elementen zijn gevormd, waaruit het heelal, de aarde en de menselijke lichamen zijn opgebouwd.
Zoals de mensen als stoffelijke wezens door verdichting van stof in het stoffelijke heelal aanwezig zijn, zo vormt God in de eeuwige oneindigheid van zichzelf als de goddelijke algeest, iedere menselijke geest als een algeestvonk, als een punt van verdichting in de vorm van een bolvormige wolk van licht en warmte: het vormen van de stoffelijke vormen in het heelal is in overeenstemming met het vormen van de menselijke geesten door verdichting in de algeest.
De vorm van die stoffelijke vormen is weer in overeenstemming met de eigenschappen van de geestelijke vermogens: het waarnemen, denken, voelen en willen. Het hoofd is gevormd in overeenstemming met de eigenschappen van het waarnemen (door alle in het hoofd aanwezige zintuigen), de organen in de buik zijn in overeenstemming met het denken (door hun ontledende en weer samenvoegende werking), die in de borst met het voelen (het hart en de bloedvaten, die liefdevol alle cellen van voedsel voorzien), terwijl de ledematen overeenstemmen met het willen (het bewegen van het hele lichaam).
terug naar de Inhoud
b. Teilhard de Chardin - Hymne aan de materie
15 Teilhard: "Een zegen ben je, ruwe natuur, onvruchtbare bodem, weerbarstige rots: jij, die slechts dorst naar geweld, jij, die ons dwingt te werken, als wíj willen eten. Een zegen ben je, o stof vol gevaren, zee vol geweld, o tomeloze hartstocht: jij, die ons verslindt als wíj je niet temmen. Een zegen ben je, o machtige materie, o evolutie, in je loop onomkeerbaar en steeds nieuw waar iets ontstaat: jij, die onze geest bij voortduring noopt tot herzien van de veronderstellingen, die ons dwingt almaar verder en verder te gaan op onze jacht naar wat de waarheid is."
"Zonder jou, zonder jouw hevige prikkels, zonder de kracht waarmee je ons opdrijft, zouden wij in ons leven nergens toe komen, stilstaan, steeds kinderlijk onwetend blijven zowel over onszelf als over God."
"Jouw bestaan juich ik toe als de onuitputtelijke bron van zijn en van wording, waarin alles ontkiemt en groeit zoals het bedoeld is. Jouw bestaan juich ik toe als de universele kracht die samenbrengt en verenigt, die de veelheid van monaden verbindt, waarin allen zich buigen naar jou, hun gezamenlijk doel, langs de weg van de Geest."
Geestkunde: Door de weerstand die het verblijf in de stoffelijke wereld biedt aan de menselijke geest, is de aarde de harde leerschool die de mens op zichzelf terugwerpt. Maar juist daardoor kan de menselijke geest zich bewust worden van de remmende toestand, die de onbewuste vereenzelviging met de aardse stof voor de geestelijke ontwikkeling is en door die bewustwording van het bestaan van zichzelf.
Bewustwording ontstaat door te leren tegendelen van elkaar te onderscheiden. Daardoor is het de áárdse leerschool die de mens tot het bewustzijn van zichzelf als géést kan laten komen en uiteindelijk tot hereniging van zichzelf als vonkje in de veelheid van de mensheid, met de éne God temidden van allen.
terug naar de Inhoud
c. Pierre Teilhard de Chardin - Het verschijnsel mens (hvm)
16 Teilhard: "Wij deinzen aanvankelijk terug voor de verbinding van een 'ego' met dat, wat 'alles' is. De wanverhouding tussen die twee komt ons in het oog springend voor, lachwekkend zelfs. Dat komt doordat wij onvoldoende hebben nagedacht over de drievoudige eigenschap die elk bewustzijn bezit, namelijk: 1. alles gedeeltelijk rond zichzelf als middelpunt te ordenen; 2. steeds meer en verder rond zichzelf als middelpunt te kunnen ordenen; 3. door deze super-centratie in verbinding gebracht te worden met alle andere middelpunten die het omgeven."
Geestkunde: De menselijke geest is zich er in het aardse bestaan niet van bewust door verdichting uit de algeest te zijn voortgekomen. Daardoor komt het de menselijke geest hoogmoedig voor ernaar te streven zich met het al te willen verbinden. Maar juist uit de ontwikkeling van de menselijke geest zelf blijkt, dat die zich door te streven naar bewustwording, door de schepping te willen doorgronden, in steeds wijdere kringen met dat al aan het verbinden is en daardoor ook met alle onderdelen van dat al, ook met alle mensen in dat al... en uiteindelijk met de algeest.
17 Teilhard: "Beleven wij niet elk ogenblik de ervaring van een heelal, welks oneindigheid zich door toedoen van onze zintuigen en onze rede in ieder van ons steeds eenvoudiger samentrekt? En ervaren wij in de vestiging van een collectieve menselijke wereldbeschouwing, welke zich in wetenschap en wijsbegeerte voltrekt en waaraan ieder van ons meewerkt en deel heeft, ervaren wij daarin niet de eerste symptomen van een samenbinding van nog hogere orde, de geboorte van een enig middelpunt onder de convergerende stralen van miljoenen deel-middelpunten, welke over de oppervlakte van de denkende aarde [de noösfeer] verspreid zijn?" (hvm 271)
Geestkunde: Door in dit aardse bestaan levenservaringen te verwerken, waarvoor de geestelijke vermogens moeten worden gebruikt, maakt de menselijke geest onvermijdelijk een geestelijke ontwikkeling door. Daardoor wordt de op zichzelf gerichte begintoestand - die door hebzucht en heerszucht wordt gekenmerkt - steeds meer omgevormd tot een toestand waarin de geestelijke vermogens worden gekenmerkt door gerichtheid op de ander, door het geweten en de deugden. Door deze gewetensvolle en liefdevolle houding komen alle mensen steeds nader tot elkaar en worden zij uiteindelijk met elkaar verenigd rondom Gods heilige geest, die in Jezus bij ons is geweest.
18 Teilhard: "Al onze moeilijkheden en onze weerzin betreffende de tegenstellingen tussen het al en de persoon zouden verdwijnen, als wij maar begrepen dat de noösfeer [de geestelijke sfeer om de aarde die door de denkende mensheid wordt gevormd] en meer in het algemeen de wereld, door hun structuur een geheel vormen, dat niet alleen gesloten is, maar om één middelpunt geordend. De tijd-ruimte is noodzakelijkerwijs convergerend van aard, omdat zij het bewustzijn omvat en verwekt. Wanneer men derhalve haar eindeloze beddingen in de goede richting volgt, moeten die zich ergens naar voren samenvouwen in één Punt - laten wij het Omega noemen - dat ze integraal in zichzelf samensmelt en voleindigt.
Hoe onmetelijk de sfeer van de wereld ook is, zij bestaat slechts en is uiteindelijk slechts grijpbaar in de richting waar haar stralen tezamen komen (al ware dit voorbij ruimte en tijd). Meer nog: hoe onmetelijker die sfeer, des te rijker, dieper, en dus bewuster mogen wij het punt veronderstellen waar de door haar omvatte 'zijnsinhoud' zich concentreert: want de geest is, van onze kant gezien, wezenlijk vermogen tot synthese ['samen-stelling', verbinding: voelen] en organisatie ['inrichten', regelen: denken]."
Geestkunde: Alle menselijke geesten zijn door verdichting uit de goddelijke algeest ontstaan. In de begintoestand worden zij schijnbaar aan zichzelf overgelaten om zich geestelijk te kunnen ontwikkelen tot innerlijke zelfstandigheid. De menselijke geest is in wezen een bewuste levenskracht, die denkt en voelt. Dat denken is het organiserende, regelende vermogen, het voelen is het synthetiserende, samenvoegende vermogen.
Als menselijke geesten toenemen in het bewuste en beheerste gebruik daarvan, kan het niet anders of er wordt gestreefd, toegewerkt naar gemeenschappelijkheid, samenhang, eenheid; en daardoor wordt er toegewerkt naar het uiteindelijke, gemeenschappelijke middelpunt voor de mensheid: Gods heilige geest.
19 Teilhard: "Van dit gezichtspunt uit krijgt het heelal een zeer bepaalde gestalte, zonder iets van zijn afmetingen te verliezen, zonder dus naar menselijke maat en vorm te worden gesneden: om dit heelal te denken, te ondervinden en te bewegen, zullen wij voortaan niet meer in de andere richting, maar verder dan onze personen moeten kijken. In het perspectief van de noögenese [de vergeestelijking van de mensheid] worden tijd en ruimte werkelijk menselijk - liever gezegd: worden zij boven-menselijk. Het universele en het persoonlijke (d.w.z. het om een middelpunt geordende) sluiten elkaar geenszins buiten, maar groeien in dezelfde richting en bereiken in elkaar gelijktijdig hun hoogtepunt.
Het is dus verkeerd de voortzetting van ons zijn en van de noösfeer in de richting van het onpersoonlijke te zoeken. Het toekomstig-universele kan niets anders zijn dan het boven-persoonlijke - in het punt Omega." (hvm 272)
Geestkunde: Alle menselijke geesten zijn na hun verdichting uit de goddelijke algeest aan hun ontwikkelingsweg door de stof begonnen vanuit een begintoestand van onbewustheid en afgescheidenheid. Hoe meer hun ontwikkelingtoestand toeneemt, hoe meer zij weer in overeenstemming komen met de volmaakte geestestoestand van de algeest, hun oorspronkelijke bron. Door hun ontwikkeling bereiken zij de hereniging daarmee als een zelfstandige persoon, maar dan in een algemene, met elkaar overeenkomende geestestoestand... overeenkomend met die van Gods heilige geest, die in Jezus bij ons is geweest. Daardoor vormen zij uiteindelijk een hechte mensengemeenschap rondom Gods heilige geest.
20 Teilhard: "Wij hebben dus te maken met de gecombineerde invloed van twee factoren: de wezenlijke onvermengbaarheid [want zelfstandigheid] der bewustzijns en de natuurlijke gang van zaken bij elke eenwording.
Deze invloed maakt dat wij het eindstadium van een wereld op weg naar geestelijke concentratie alleen juist kunnen weergeven in een systeem, waarin de eenheid samenvalt met een overmaat van tot harmonie gebrachte complexiteit. Het zou dus verkeerd zijn zich Omega eenvoudig voor te stellen als een middelpunt, dat ontstaat uit de samensmelting der delen die het vergadert, of dat het die delen in zichzelf opheft. Wanneer men Omega beschouwt naar zijn laatste kenmerk, dan moet zijn structuur die zijn van een afzonderlijk middelpunt dat uitstraalt te midden van een systeem van middelpunten." (hvm 275)
Geestkunde: De goddelijke algeest beschikt uit zichzelf over de geestelijke vermogens en daardoor ook over het vermogen om zelfbeelden, denkbeelden van zichzelf, uit liefde tot leven te brengen en die in zichzelf leefruimte te geven in de vorm van een eigen wereld (dit stoffelijke heelal). Deze tot leven gebrachte zelfbeelden Gods, de menselijke geesten, ontwikkelden hun in aanleg gegeven vermogens door die bewust en beheerst te leren gebruiken bij het overwinnen van moeilijkheden.
De goddelijke algeest streefde ernaar, dat zijn eigen voorbrengselen - menselijke geesten, in wezen met zichzelf overeenkomend - zich ontwikkelen naar het gestelde doel: dat de bewust en beheerst geworden menselijke geesten zich herenigen met hun oorsprong. Daartoe vormde de algeest in zichzelf hét nastrevenswaardige doel, hét verheven voorbeeld: Gods heilige geest, die net als de mens door verdichting uit de algeest is voortgekomen; maar vanaf het begin beschikt die over de geestelijke vermogens in de volkomen ontwikkelde toestand, zoals in de algeest zelf. Dit is de eenheidstoestand van de algeest en de heilige geest, zoals Jezus die uitbeeldt en verwoordt. Gods heilige geest is een verpersoonlijkte algeest.
Die heilige geest trekt de anderen - die hun aanleg nog moeten ontwikkelen - als nastrevenswaardig voorbeeld aan en steunt ze onmerkbaar - om hun vrijheid van keuze te eerbiedigen - op hun weg van geestelijke ontwikkeling naar hereniging.
21 Teilhard: "Het gevoel is dus juist. De enige dwaling die het echter voorgoed de verkeerde weg doet nemen, is de verwisseling van [de zelfgerichte] individualiteit en [de op de geest gerichte] persoon. Het deel van de mensheid dat zich zoveel mogelijk van de andere tracht te scheiden, individualiseert zich [door zelfgerichtheid; 'individu' van 'in-dividuum': niet gedeeld]. Maar daarmee valt het terug en tracht het de wereld mee te slepen in zijn val in de veelheid, in de materie. Het vermindert en verliest aan werkelijkheid.
Om volledig onszelf te zijn, moeten wij in de omgekeerde richting voortgaan, in de richting van een convergentie [samenkomst] met alle anderen, in de richting van de Ander. Het uiteinde van onszelf, het hoogtepunt van onze oorspronkelijkheid, is niet onze individualiteit, maar het is onze persoon; en deze kunnen wij, krachtens de evolutieve structuur van de wereld, slechts vinden door ons te verenigen. Geen geest zonder synthese [verbondenheid door voelen, door liefde]; de wet is altijd hetzelfde, van boven naar beneden. Het werkelijke ego groeit omgekeerd evenredig met het egotisme. Naar het beeld van Omega die het aantrekt, wordt het deel pas persoonlijk door zich universeel te maken." (hvm 276)
Geestkunde: Bij het begin van zijn ontwikkeling moest aan de menselijke geesten een zeker zelfgevoel worden meegegeven om het die geest mogelijk te maken zelfstandig beslissingen te nemen en zo geestelijk te groeien door zijn vermogens te leren gebruiken. Een deel van hen ontwikkelde zich in de richting van het gestelde doel: persoonlijke zelfverwerkelijking en hereniging met God, waardoor zich om Gods heilige geest als middelpunt een hechte gemeenschap vormde; een ander deel richtte aandacht en toewijding echter op zichzelf en zij beperkten zich op eenzijdige wijze alleen tot hun zelfverwerkelijking, terwijl zij de hereniging met medemens en God verwierpen. Daarbij zetten zij zich tegen de anderen af en streefden alleen hun eigen voordeel na. Zij zonderden zich van algeest af en die alleen kon hen redden door als mens naar de aarde te komen.
22 Teilhard: "Alleen de liefde is in staat - en wel omdat alleen zij wezens in hun grond aangrijpt en samenvoegt - wezens als wezens te voltooien door hen te verenigen; dat is een feit dat wij dagelijks aan den lijve ondervinden. Op welk ogenblik bereiken immers twee geliefden het hoogste bezit van zichzelf, tenzij dan wanneer zij zich als 'in elkaar verloren' ervaren?
Verwerkelijkt de liefde niet elk ogenblik die magische handeling, die zogenaamd tegenstrijdige handeling die personaliseert door een totaal te maken: in het echtpaar, in de bezielde groep? En wat zij dagelijks op kleine schaal bewerkstelligt, waarom zou zij dat niet ooit op schaal van de aarde kunnen herhalen? De mensheid, de geest van de aarde, de samenkomst van personen en volkeren, de paradoxale verzoening van het deel en het geheel, van de eenheid en de veelheid: men zegt dat het utopieën zijn, en toch is het biologisch noodzakelijk dat zij in de wereld een belichaming vinden.
Men behoeft zich 'slechts' voor te stellen dat ons vermogen tot liefhebben zich zover ontwikkelt dat het de totaliteit van de mensen en van de aarde omvat. Maar dat is nu juist onmogelijk, zal men tegenwerpen. Het is immers zo, dat een mens zijn liefde aan één of hoogstens aan een paar menselijke wezens kan schenken, daarmee houdt het op. Het hart 'draagt' niet verder buiten die beperkte kring, daarbuiten is alleen maar plaats voor kille rechtvaardigheid en kille redelijkheid. Alles en allen liefhebben: dat is in zichzelf tegenstrijdig en verkeerd handelen, dat tenslotte uitloopt op niets-liefhebben. (hvm 279)
Wij menen vaak dat de verschillende natuurlijke vormen van liefhebben met de liefde van man en vrouw, de genegenheid voor kinderen en vrienden, en tot op zekere hoogte voor zijn land, zijn uitgeput. Maar op deze lijst ontbreekt juist de meest fundamentele 'drift': die welke onder de druk van een heelal dat zich om zichzelf sluit, de delen naar elkaar doet stuwen tot het geheel. De kosmische affiniteit en dus het kosmische op-elkaar-gericht-zijn. Een universele liefde: dat is niet alleen psychologisch mogelijk; maar het is de enige volledige en uiteindelijke wijze waarop wij kunnen liefhebben." [Heb God lief boven al en de naaste alsof het zichzelf betrof.]
Geestkunde: Doordat alle menselijke geesten verdichtingen zijn uit en in de goddelijke algeest, betekent het schenken van aandacht en toewijding van mijzelf aan de ander, waardoor ik die ander verrijk, tegelijkerijd een verrijking van mijzelf, want door onze gezamenlijke grondslag, door de algeest heen, zijn wij duurzaam met elkaar verbonden, als communicerende vaten.
Wie de ander aandacht schenkt, neemt zelf toe in het vermogen aandacht te schenken en met de aandacht voor hem of haar in zekere mate tegelijkertijd met aandacht voor de gehele mensheid!
23 Teilhard: "Nu wij dit hebben vastgesteld, dienen wij een verklaring te vinden waarom wij om ons heen de afkeer en de haat schijnbaar meer en meer zien stijgen. Als een zo machtig vermogen ons van binnen naar de eenheid dringt, waarop wacht het dan om daad te worden? Zonder twijfel eenvoudig op het moment waarop wij het anti-personalistische complex dat ons verlamt, zullen overwinnen, en besluiten de mogelijkheid te aanvaarden van de werkelijkheid, van een die bemint en beminnenswaardig is, op het hoogtepunt van de wereld die ons te boven gaat." (hvm 280)
Geestkunde: Bij het begin van zijn ontwikkeling moest aan de menselijke geest een zeker zelfgevoel worden meegegeven om het die geest mogelijk te maken zelfstandig met zijn geestelijke vermogens beslissingen te nemen en zo geestelijk te groeien. Een deel van de mensheid richtte door dat zelfgevoel de werkzaamheid van hun vermogens echter eenzijdig op zichzelf, waardoor die uitgroeiden tot hebzucht (waarnemen), regelzucht (denken), eigenliefde, afkeer en haat (voelen) en heerszucht (willen). Daardoor verloren zij juist de band met de mensheid, met de gemeenschap doordat zij zich zelfzuchtig inkapselden. Maar daardoor dreigden zij voor zichzelf een eigen, afgesloten wereld te vormen, weliswaar binnen, maar ook los van de algeest... die daardoor niet meer zichzelf zou zijn, die zonder hen niet meer een geheel zou zijn.
Deze zelfgerichte geesten straalden hun aandacht en toewijding, hun geestelijke licht en warmte niet meer uit naar de anderen, waardoor zij kil en duister werden; daardoor verlamden zij de geestelijke ontwikkeling van zichzelf en remden die van de anderen. Na hun overlijden hier schoolden zij in de geestelijke wereld samen met soortgenoten en vormden de schemergebieden, de onderwereld, waarin zij zichzelf opsloten in hun zelfgevormde gevangenis.
Al wat gebeurt, geschiedt echter binnen de algeest, ook wat op aarde en in de onderwereld gebeurt. De genoemde geesten veroorzaakten dit vanuit hun menselijke toestand op aarde en vormden daardoor een bedreiging voor de eenheid van de goddelijke algeest. Daarom moest Gods heilige geest eenmaal, net als zij, ook als een mens naar de aarde komen om hier het evenwicht binnen de algeest te herstellen, dat door hun zelfzucht en hoogmoed was verbroken.
Dat kon alleen door het tegenovergestelde te doen als zij: alleen door zelfopoffering door een mens - in dit geval door Gods heilige geest in de mens Jezus - en hen dan vergeving te schenken, kon hun menselijke zelfzucht en hoogmoed worden vereffend, in evenwicht gebracht binnen de algeest. Daarom liet Jezus toe juist door hen te worden terechtgesteld, om hen dan hun daad te kunnen vergeven: "Vader, vergeef het hun, zij weten niet wat zij doen."
Door zijn dood werd Jezus tot de misdadigers gerekend, maar juist daardoor was hij ook in de gelegenheid andere misdadigers - de zelfzuchtigen in hun zelfgeschapen gevangenis in de duistere gebieden - op te zoeken en zo hun band met de algeest, door Gods heilige geest heen, te herstellen. Door de zelfzuchtigen te redden en te behouden voor de mensheid, was de geestelijke ontwikkeling van de mensheid als geheel gered ('Jezus' van 'Jehova shuah': God redt) en kon de ontwikkeling van de gehele mensheid, op weg naar hereniging met Gods heilige geest, voortgang vinden.
24 Teilhard: [...] "het schijnt mij toe dat binnen die bescheiden grenzen de experimentele kennis [natuurwetenschapelijke kennis] (hvm 327) een zeer belangrijke bijdrage levert ten gunste van de bespiegelingen der metaphysica. Wanneer inderdaad enerzijds de boven aangegeven transpositie van het begrip 'bewustzijn' wordt aanvaard [als samenhangend met de 'complexiteit' van de levensvorm], bestaat er geen enkele moeilijkheid zoals wij hebben gezien, om het spectrum van ‘de binnenkant der dingen’ (weliswaar onwaarneembaar) door te trekken naar beneden, in de richting van de vormen met geringe complexiteit; dat wil zeggen dat het 'psychische' als ondergrond, in verschillende graden van concentratie, aanwezig is in het totale verschijnsel.
Anderzijds openbaart datzelfde 'psychische', wanneer men het naar boven, in de richting der zeer grote complexen nagaat, vanaf het ogenblik waarop het voor ons waarneembaar wordt, een toenemende neiging tot overheersing en autonomie ten opzichte van zijn moedervorm, de 'complexiteit'."
"Bij de oorsprong van het leven schijnt het middelpunt van ordening (M1), het centrum dat in elke individuele eenheid zijn daaraan verbonden middelpunt van bewustzijn (M2) verwekt en beheerst. Maar hogerop gaat het evenwicht verschuiven. Om te beginnen belast M2 zich na de 'individuele drempeloverschrijding van de reflexie' (zo niet daarvóór!) met het vooruitbrengen van M1 - door de 'vinding'. En nog hoger, d.w.z. bij de (veronderstelde) nadering tot de collectieve reflexie, lijkt M2 zich te willen losmaken uit zijn tijdelijk-ruimtelijk kader om zich te verbinden met het universele en hoogste middelpunt Omega. Na de voortkomst uit, het uittreden uit de moedervorm. - In het perspectief van de kosmische oprolling, wordt niet alleen het bewustzijn co-extensief met het heelal, maar het heelal bereikt, in de vorm van het denken, een evenwicht en een innerlijke samenhang vanuit een allerhoogste pool van verinnerlijking.
Kan men zich een schoner ondersteuning, van de zijde van de experimentele kennis [natuurwetenschappelijke kennis], denken voor het metaphysische fundament van het primaat van de Geest?" (hvm 328)
Geestkunde: Met andere woorden
- De oorsprong van het leven is het middelpunt van ordening (M1, Alfa, de algeest als bron), dat in elke nieuwe individuele eenheid - als een nieuw middelpunt (M2, de geest) - bewustzijn verwekt en beheerst, en daarmee verbonden blijft.
- Geleidelijk aan vindt er een ontwikkeling plaats. Als de nieuwe middelpunten daarmee zover zijn gevorderd dat zij zich op zichzelf gaan bezinnen, worden zij zich eerst bewust van zichzelf en later van hun gezamenlijke bron, het oorspronkelijke middelpunt (de zelfverwerkelijking).
- Daardoor groeit de gemeenschapszin, waardoor de nieuwe middelpunten zich gaan losmaken uit hun persoonlijke begrenzing (de zelfgerichtheid) en zich opnieuw, maar nu bewust, met het ene, hoogste middelpunt, Omega, willen verbinden (de hereniging).
- Geest en stof zijn onderling verbonden, plooibare zaken. De ontwikkeling die de stof meemaakt in de evolutie (de levensvorm), is een ondersteuning voor de ontwikkeling van wat op de eerste plaats komt: de geest. De toename van de veelheid van de stof, de veruiterlijking, gaat gepaard met een verinnerlijking, de groei van het bewustzijn van de geest, wat uiteindelijk zal leiden tot een vereniging van allen in het punt Omega (de goddelijke algeest, het 'mystieke lichaam van Christus').
Met andere woorden: de strekking van de evolutietheorie van Pierre Teilhard de Chardin komt overeen met die van geestkunde.
Literatuur
a. Pierre Teilhard de Chardin - Het goddelijk milieu; Het Spectrum, 1962
b. Pierre Teilhard de Chardin - Hymne aan de materie (vertaling Henk Hogeboom van Buggenum)
c. Pierre Teilhard de Chardin - Het verschijnsel mens; Het Spectrum, 1963
d. Freek van Leeuwen - Geestkunde; Boekenplan, 2010
terug naar de tijdschriftartikelen
^