Het geestelijke en lichamelijke geslachtsverschil


Inhoud

De geestelijke vermogens en het geslachtsverschil
De mannelijke geest
De vrouwelijke geest
Eicel en zaadcellen
Het autonome zenuwstelsel
Testosteron en oestradiol
De geslachtsgemeenschap
Mannelijkheid
Vrouwelijkheid


De geestelijke vermogens en het geslachtsverschil
Het woord 'geslacht' hangt samen met de werkwoorden 'slaan' en 'klieven'; het Latijnse 'sexus' betekent: 'afgesneden deel'. Het geeft aan dat iets, wat in wezen een eenheid is, toch in twee delen is gedeeld; delen die daardoor nu samen twee bij elkaar behorende tegendelen vormen.
Het bestaan van tegendelen is de oorzaak van het verschijnsel werkzaamheid. Alleen doordat het ene deel bezit wat het andere mist, kunnen beide iets voor elkaar betekenen doordat zij zich voor elkaar kunnen gaan inzetten en samenwerken; bijvoorbeeld: alleen doordat de hand kan worden geopend en gesloten (door de strek- en buigspieren), kan hij als 'grijper' worden gebruikt.
Het meest wezenlijke paar van tegendelen is het mannelijke en vrouwelijke, de oervorm van tegendelen in de ongevormde oertoestand van de algeest: het mannelijke als de doordringende beweging en zijn lichtende warmte, het vrouwelijke als de doordringbare rust en haar donkere koelte (zie hiervoor 1 de menselijke geest, in het menu). Vanuit de algeest als bron zijn het mannelijke en vrouwelijke daardoor in alle aanzichten van Gods schepping herkenbaar en alle andere tegendelen zijn daarvan afgeleid.
(Behalve de tegendelen goed en kwaad; het goede en kwade is een stel tegendelen van een aparte orde. Het goede is de toestand van evenwicht dat tussen alle andere paren van tegendelen kan bestaan en dat de samenhangende en samenwerkende toestand is; het kwade is het ontbreken van evenwicht bij al die tegendelen. Als bijvoorbeeld alle organen van het lichaam evenwichtig met elkaar samenwerken, blijft een toestand van gezondheid gehandhaafd. Als ergens in het lichaam dat evenwicht verloren gaat, ontstaat een onevenwichtigheid tussen de werking van de organen, waarmee het kwade in de vorm van ziekte samenhangt.)

Na de vereniging van het mannelijke en vrouwelijke in de oertoestand van de algeest is een nieuwe eenheidstoestand ingetreden; daarin zijn de donkere koelte en de lichtende warmte liefdevol in elkaar opgegaan, waarbij zij elkaar temperen en een nieuw evenwicht hebben gevonden. De menselijke geest die uit die vereniging voortkomt, wordt gekenmerkt door datzelfde licht en diezelfde warmte, waarin de donkere koelte is opgegaan en die zich daardoor ook in een doordringbare én doordringende toestand kunnen bevinden. Met die eigenschappen hangen de geestelijke vermogens samen: het waarnemen, denken, voelen en willen.
De menselijke geest echter die uit die nieuwe eenheidstoestand voortkomt, is tegelijkertijd ook een tweelinggeest: een mannelijke en vrouwelijke tweelinggeest in de vorm van de beide geslachten - die als lichtwezens ook uit liefde geheel in elkaar zijn opgegaan - als een weergave van de mannelijke en vrouwelijke eigenschappen van de algeest zelf.
Hoe verhouden de vermogens in de beide geslachten zich tot elkaar?

Door zijn voortkomst uit de algeest wordt de mannelijke geest gekenmerkt door een nadruk op de doordringende, zelfvormende eigenschappen van het licht en de warmte, waardoor mannelijkheid samenhangt met een nadruk op het denken en willen; terwijl de vrouwelijke geest wordt gekenmerkt door de doordringbare, vormbare eigenschappen van licht en warmte, waardoor vrouwelijkheid samenhangt met een nadruk op het vermogen waar te kunnen nemen en te voelen.
Als de mannelijke geest ervaringen opdoet en ze wil verwerken, kan die niet anders dan beginnen met het vrouwelijke waarnemen, anders komt er niets bij de geest binnen; daarna zal het waargenomen onderwerp worden overdacht, doordat dat in de mannelijke aard ligt. Als de geest al een zekere mate van ontwikkeling heeft doorgemaakt en het voelen beheerst, zal het onderwerp vervolgens gevoelsmatig worden beoordeeld, waarna de geest met de wilskracht het gevormde besluit zal gaan uitvoeren.
Als de vrouwelijke geest ervaringen opdoet en ze wil verwerken, zal die ook met het waarnemen beginnen; maar daarna zal het waargenomene worden doorvoeld, doordat dat met de vrouwelijke aard overeenkomt. Als de geest zich al heeft ontwikkeld, zal de verwerking worden voortgezet met het denken en willen. Met andere woorden, beide geslachten beschikken over de vier vermogens, maar de volgorde is:
- in de mannelijke geest: waarnemen, denken, voelen en willen;
- in de vrouwelijke geest: waarnemen, voelen, denken en willen.
(zie ook bij Mannelijkheid en Vrouwelijkheid hier beneden)

terug naar de Inhoud

De mannelijke geest
In de mannelijke geest is de volgorde van de vermogens: waarnemen, dénken, voelen en willen. Bij de mannelijke, geestelijke werkzaamheid valt de nadruk op het denken en willen, en op de uitgekeerde instelling. Wat wordt waargenomen wordt eerst verstandelijk beoordeeld en beredeneerd. De nadruk op het denken werkt door in het vermogen dat ermee overeenkomt, het willen, dat net als het denken een doordringend, zelfvormend vermogen is. Daardoor wordt in de ontwíkkelde toestand van de vermogens mannelijkheid gekenmerkt door wijsheid en doelbewuste ondernemingszin.
Door het denken wordt de mannelijke geestesgesteldheid gekenmerkt door de 'ik-gedachte'; door het scheppende denken en het willen is de mannelijke geest geneigd zélf bedachte plannen zélf te willen uitvoeren. Door de uitgekeerde instelling is de aandacht gericht op de eigen plaats in de wijde omgeving van de buitenwereld en op het handhaven of uitbouwen van die plaats ten opzichte van de anderen in de gemeenschap. Er is daardoor oog voor datgene, wat veraf is en daardoor voor grote zaken en de grote lijn. De mannelijke werkzaamheid speelt zich af aan de buitenkant en zoekt naar mogelijkheden in de omgeving werkzaam te zijn.
De uitgekeerde instelling en de beide doordringende vermogens - het denken en willen - werken vanuit de geest door in de geestgedaante en van daaruit in het lichaam. Zij geven daardoor aan het mannelijke geslachtsorgaan de uitgekeerde vorm en de doordringende werking waardoor het wordt gekenmerkt. Het mannelijke geslachtsorgaan is tijdens de ontwikkeling van het lichaam in de baarmoeder vanuit de aanvankelijk gezamenlijke aanleg van de vrucht in beweging gekomen, het is geheel naar buiten getreden en in het licht gekomen (uitgekeerde instelling). Het is ook een orgaan dat zich uit zichzelf kan bewegen (willen), van vorm kan veranderen en zichzelf vastheid kan geven (denken). Ook de beide geslachtsklieren (teelballen) zijn in beweging gekomen, zijn van hun plaats midden in het lichaam afgedaald, zijn uit het donker naar buiten getreden en uitwendige organen geworden. Dit gebeuren in de ontwikkeling van het mannelijke geslachtsorgaan is een uitdrukking van geestelijke eigenschappen: van de beweging en zijn lichtende warmte van de algeest en van de eigenschappen van het denken en willen, en de uitgekeerde instelling. Het is de geest die tot uitdrukking komt in de stoffelijke vorm.

terug naar de Inhoud

De vrouwelijke geest
In de vrouwelijke geest is de volgorde van de vermogens: waarnemen, vóelen, denken en willen. Bij de vrouwelijke, geestelijke werkzaamheid valt de nadruk op het waarnemen, voelen en de ingekeerde instelling. Wat wordt waargenomen, beïnvloedt allereerst de gemoedsgesteldheid en zo wordt er meteen ook een gevoelsoordeel over gevormd. De nadruk op het voelen werkt door in het vermogen dat ermee overeenkomt, het waarnemen, dat ook een ontvankelijk vermogen is. Daardoor wordt in de ontwíkkelde toestand van de vermogens vrouwelijkheid gekenmerkt door de zin voor schoonheid en door liefde.
Door het voelen wordt de vrouwelijke geestesgesteldheid gekenmerkt door het 'wij-gevoel'; door het waarnemen van de anderen en de gevoelens naar hen toe is de vrouwelijke geest geneigd tot gemeenschappelijkheid. Door de ingekeerde instelling is de aandacht gericht op de eigen binnenwereld en op de plaats in een kleine, besloten kring van bekenden en de persoonlijke betrekkingen met hen. Er is daardoor oog voor datgene, wat dichtbij is en daardoor voor kleinigheden, bijzonderheden en de samenhang daarvan in het geheel. De vrouwelijke werkzaamheid speelt zich af aan de binnenkant.
De ingekeerde instelling en de beide ontvankelijke vermogens - het waarnemen en voelen - werken vanuit de geest door de geestgedaante heen op het lichaam in en geven daardoor aan het vrouwelijke geslachtsorgaan de ingekeerde vorm die het heeft. Het vrouwelijke geslachtsorgaan is vanuit de gezamenlijke begintoestand in de binnenwereld van het lichaam gebleven, bevindt zich daardoor binnen en in het donker. Het is een opnemend orgaan dat in rust blijft. De beide geslachtsklieren (eierstokken) zijn in rust en op hun plaats gebleven. Dit gebeuren in de ontwikkeling van het vrouwelijke geslachtsorgaan is een uitdrukking van de rust en haar donkere koelte van de algeest en van de ontvankelijke eigenschappen van het waarnemen en voelen, en de ingekeerde instelling. Het is ook hier de geest die tot uitdrukking komt in de stoffelijke vorm.
Het hoofdorgaan is de baarmoeder, waarvan het kenmerk is dat het er niet voor zichzelf is, maar dat het zorgzaam en dienstbaar is voor het heil van een ander geestelijk wezen, dat de gelegenheid krijgt er het stoffelijke lichaam in te vormen. Daardoor is de baarmoeder bij uitstek het orgaan dat de liefde en daarmee het voelen vertegenwoordigt; het is een weergave van de oorzaak en het doel van de schepping, en daarmee het meest verheven orgaan van het menselijke lichaam! Ook aan de beide borsten heeft de persoon voor zichzelf niets, maar het zijn in tegendeel organen waarin het eigen bloed tot voedsel voor een ander wezen wordt omgevormd en zijn daardoor een zinnebeeld van de liefde.
In tegenstelling tot de eigen beweeglijkheid van het mannelijke geslachtsorgaan in de buitenwereld wordt uit de baarmoeder het kind geboren doordat de baarmoeder zich ontledigt, waaraan de barende vrouw kan meewerken; en wordt uit de beide borsten door het kind melk gedronken, wat voor de vrouw zelf een lijdzaam gebeuren is.

terug naar de Inhoud

Eicel en zaadcellen
De vermogens als oorzaak van het geestelijke geslachtsverschil komen ook tot uitdrukking in het onderscheid tussen de vrouwelijke eicel en de mannelijke zaadcellen. Zaadcellen zijn zelfbewegend en doordringend; zij worden gedurende het hele leven in grote hoeveelheden gevormd. Zij doen hun werk in een vreemde, vijandige buitenwereld (door de zuurgraad in het vrouwelijke geslachtsorgaan) en zijn doelbewust. Zij kennen wedijver in het bereiken van het doel doordat zij met vele zijn, die alle hetzelfde doel beogen: zelfstandig en alleen de top bereiken. Dat doel is het doordringen in de eicel, waarna het voor anderen onmogelijk is ook dat doel te bereiken. Als er meerdere eicellen aanwezig zijn, worden zij alle bevrucht; dit is een uitdrukking van de polygame inslag van de mannelijke geestesgesteldheid.
De eicel beweegt niet zelf, maar is in rust en wordt door de omgeving bewogen door het langzaam naar buiten stromende slijmvlies in het vrouwelijke geslachtsorgaan. Een - verhoudingsgewijs - beperkt aantal eicellen wordt één keer in het begin van het bestaan in de eierstokken aangelegd. De eicel is doordringbaar, blijft thuis en moet afwachten. Zij is alleen en kent daardoor geen wedijver. Zij bereikt haar doel als zij door één zaadcel wordt doordrongen, waarna zij zich voor de andere afsluit; dit is een uitdrukking van de monogame inslag van de vrouwelijke geestesgesteldheid.

Het chromosomenpaar dat het geslacht bepaalt, is in het mannelijke lichaam het xy-paar en in het vrouwelijke het xx-paar. Het mannelijke y-chromosoom is daardoor altijd alleen, in tegenstelling tot het vrouwelijke x-chromosoom, dat in het vrouwelijke lichaam als het xx-paar voorkomt en zo gezelschap heeft. Het y-chromosoom heeft echter geen partner, waardoor het zich niet met een ander kan vergelijken om gebreken in het DNA te herstellen; maar daarvoor blijkt het y-chromosoom zichzélf te gebruiken. Het bestaat namelijk uit meerdere gelijke stukken DNA, waardoor het informatie met zichzelf kan uitwisselen; het doet als het ware aan zelfbespiegeling en kan daardoor zichzelf herstellen. Daardoor is het y-chromosoom zelfvoorzienend en kan alleen zijn weg gaan, als uitdrukking in de stof van de mannelijke geestesgesteldheid.

terug naar de Inhoud

Het autonome zenuwstelsel
Op dezelfde wijze komt het geestelijke geslachtsverschil ook tot uitdrukking in de werking van het autonome of vegetatieve zenuwstelsel, samen met het hormoonstelsel. In tegenstelling tot het willekeurige zenuwstelsel dat de geest in staat stelt de skeletspieren naar eigen willekeur te bewegen, is het autonome stelsel onwillekeurig (niet beïnvloedbaar door de wil). Gewoonlijk kan de geest niet een rechtstreekse invloed op de werking ervan uitoefenen, dat gebeurt alleen onwillekeurig door de invloed van de gemoedsgesteldheid. Het autonome zenuwstelsel en het hormoonstelsel regelen samen de werkzaamheid van alle organen van het lichaam. Beide worden bestuurd vanuit de hypothalamus, de kern in de tussenhersenen, en door de hypofyse.

De werkzaamheid van het autonome zenuwstelsel is tweevoudig. Er is een deel dat zich richt op de toestand dat het lichaam in beweging is; dit deel heet het sympathische zenuwstelsel. Het andere deel is gericht op de rust- en hersteltoestand van het lichaam: het parasympathische zenuwstelsel. Het sympathische zenuwstelsel maakt de organen in het lichaam gereed om overdag werkzaam te kunnen zijn. Het zet de stofwisseling aan tot afbraak van voedingsstoffen en tot vorming van glucose om energie beschikbaar te maken. Het heeft een duidelijke, regelmatige anatomische opbouw.
Het parasympathische zenuwstelsel daarentegen wordt werkzaam als 's nachts het lichaam tot rust moet komen en de organen moeten worden verzorgd en hersteld van de voorafgaande, werkzame toestand. Het zet de stofwisseling aan tot de opbouw en het opslaan van stoffen en heeft daarvoor energie nodig. Het heeft geen duidelijke opbouw en is onregelmatig van vorm. Het mag duidelijk zijn dat de sympathicus de mannelijke kant van het autonome zenuwstelsel is, de parasympathicus de vrouwelijke.
De werking van het autonome zenuwstelsel wordt aangevuld door dat van het hormonale stelsel. De werkzaamheid van de hormonen komt in wezen overeen met die van het autonome zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel zorgt echter voor de eerste, snelle werking, het hormonale stelsel voor de langzamere, duurzame regeling achteraf. Zoals de hypothalamus aan de top staat van het autonome zenuwstelsel, geldt dat voor het hormonale stelsel voor de hypofyse, maar de hypofyse wordt wel door de hypothalamus aangestuurd, dat er zo boven staat.

terug naar de Inhoud

Testosteron en oestradiol
Twee hormonen zijn rechtstreeks verantwoordelijk voor de mannelijkheid en vrouwelijkheid van het lichaam: in volgorde testosteron en oestradiol (de belangrijkste uit een groep vrouwelijke hormonen: de oestrogenen). Testosteron zorgt o.a. voor spieropbouw en maakt de snelle krachtsontplooiing van het mannelijke lichaam mogelijk; oestradiol zorgt o.a. voor de vetopslag en de vetverdeling in het lichaam, en bepaalt door die vetverdeling de schoonheid van de vrouwelijke vorm. Beide hormonen worden zowel in het mannelijke als in het vrouwelijke lichaam aangemaakt, alleen is de verhouding anders.
Door de invloed op de krachtsontplooiing is de werking van testosteron een uitdrukking van het willen en van geestkracht; door de invloed op de schoonheid van de vorm is de werking van oestradiol een uitdrukking van het geestelijke waarnemingsvermogen, dat met de schoonheidszin samenhangt. De werkzaamheid van beide samen is een uitdrukking van de geest als 'bewuste kracht'.

Tijdens de ontwikkeling van het lichaam is testosteron er de oorzaak van dat in het mannelijke lichaam de schoudergordel aan de bovenkant van de romp in de breedte uitgroeit. De schoudergordel bestaat uit losse onderdelen die een grote beweeglijkheid mogelijk maken voor de werking van de vele spieren die ermee zijn verbonden. In het vrouwelijke lichaam zorgen de oestrogenen ervoor dat aan de onderkant van de romp de bekkengordel meer uitgroeit. In het bekken zijn alle onderdelen samengegroeid tot één onbeweeglijk, tot rust gekomen geheel, dat dient om steun te geven aan de organen van de buik en een geboorteweg te vormen voor het voldragen kind. Door de rust van de onderkant van de romp is er de stevige grondslag, die de beweeglijkheid van de bovenkant juist mogelijk maakt; wat een uitdrukking is van de rust en haar donkere koelte die voor de beweging en zijn lichtende warmte het bewegen mogelijk maakt door er bewegingsruimte aan te geven.

terug naar de Inhoud

De geslachtsgemeenschap
De geslachtsgemeenschap is de vereniging van het mannelijke en vrouwelijke tot de oorspronkelijke eenheid, zoals dat ook met tweelinggeesten in de verenigde toestand het geval is. In die vereniging mogen de mannelijke en vrouwelijke geest beleven, wat de goddelijke algeest beleefde tijdens de vereniging van de oorspronkelijke lichtende warmte met de donkere koelte tot hun eenheid in de nieuwe eenheidstoestand. Door die vereniging werd de menselijke geest als mannelijke en vrouwelijke tweelinggeest geschapen, het oerbegin van de schepping.
Op dezelfde wijze mogen deze twee menselijke geesten in een stoffelijke vorm, als mens nu zelf optreden als scheppende zelfstandigheden, door samen een kind te verwekken en geboren te laten worden. De geslachtsgemeenschap en geboorte is daardoor letterlijk een 'heilig', want 'heelmakend' gebeuren; de beide geslachtsorganen zijn in wezen heilige organen. Zij vormen samen een uitdrukking in het stoffelijke van Gods eigen scheppingskracht. Zij maken voor man en vrouw een herbeleving in de stoffelijkheid van hun eigen geestelijke oerbegin mogelijk en hebben daardoor een verheven betekenis.
Door de geboorte wordt hun beider kind geboren, waarin de erfmassa van beiden een nieuwe eenheid, een nieuwe heelheid is geworden. Zoals de geestelijke oertoestand de vrouwelijke is als de donkere koelte, waaruit zich de mannelijke toestand als de lichtende warmte ontwikkelt, zo heeft ook het y-chromosoom zich uit het x-chromosoom ontwikkeld en is de aanleg van een nieuw lichaam in het begin meer de vrouwelijke vorm, waaruit zich later de mannelijke vorm moet ontwikkelen. De uiteindelijke, vrouwelijke stoffelijke vorm blijft meer in overeenstemming met de oorspronkelijke oervorm door in een betrekkelijke rust te blijven; de mannelijke vorm wordt er het tegendeel van door in beweging te komen en zich eruit te ontwikkelen tot het volstrekt andere. Door in het mannelijke lichaam de baarmoeder als ontvankelijk orgaan weg te laten, kan het mannelijke lid als doordringend orgaan uitgroeien.

Met het feit dat de vrouwelijke vorm dichter bij de oorspronkelijke oervorm blijft, hangt het verschijnsel samen dat de vrouwelijke geest van nature meer op de persoonlijke beleving van het godsdienstige is gericht dan de mannelijke. De vrouwelijke geest blijft dichter bij de oorsprong, de kern, het innerlijke, het wezenlijke. Bovendien is het voelen een vermogen dat zich op de persoon richt en iedere persoon is in wezen een algeestvonk; terwijl het denken zich meer op zaken en dingen richt dan op personen. Ook het doel van het al, de na te streven band met God, is een gevoelsband.

terug naar de Inhoud

Mannelijkheid
In het verloop van de geestelijke werkzaamheid van de mannelijke geest wisselen de ontvankelijke, vormbare vermogens (waarnemen en voelen) en de doordringende, zelfvormende vermogens (denken en willen) elkaar af. Daardoor is het verloop van de geestelijke werkzaamheid gelijkmatiger dan bij de vrouwelijke geest; de ervaringen maken een minder diepe indruk en het gedrag, uitspraken, gebaren en vooral gezichtsuitdrukkingen zijn gematigd tot uitdrukkingsloos. Doordat er weinig pieken en dalen zijn in de werkzaamheid, wordt het innerlijke evenwicht niet makkelijk verstoord; er kan eerder sprake zijn van een zekere onaangedaanheid en onverstoorbaarheid.


Zowel de mannelijke als de vrouwelijke geest zijn werkzaam, maar zij werken ieder op hun eigen wijze. Door de eigenschappen van het denken wordt de werkzaamheid van de mannelijke geest gekenmerkt door arbeiden: het werken aan kennis, zaken en dingen. Vanuit het denken en willen heeft de mannelijke geest de neiging het lichaam te gebruiken als een werktuig, waarmee arbeid kan en moet worden verricht; die mogelijkheid wordt gevoeld als een aandrang dat ook daadwerkelijk te gaan doen.
Het lichaam wordt gezien en gebruikt als een middel om te handelen. In overeenstemming hiermee maakt het mannelijke geslachtshormoon testosteron deze ondernemingslust mogelijk. Het zet het lichaam aan tot spierontwikkeling en krachtsontplooiing; de spieren van het mannelijke lichaam bezitten snel samentrekkende spiervezels, die geschikt zijn voor een snelle, maar kortdurende krachtsontwikkeling.

In het werkzame deel van testosteron-molecuul bevindt zich een dubbelgebonden zuurstofatoom (O) dat een elektronenzuigende werking heeft. Daardoor is de elektronenverdeling in de ring van de ronde benzeenkern (het werkzame deel) onevenwichtig en is de vorm niet geheel rond, maar vertoont een 'slag', een knik; er is sprake van ruimtelijke asymmetrie. Het werkzame deel van het molecuul wordt daardoor gekenmerkt door een zekere spanning, een blijvende krachtstoestand. Het mannelijke gezicht wordt ook meestal gekenmerkt door het ontbreken van symmetrie. In het werkzame deel van testosteron komen mannelijke eigenschappen tot uitdrukking.
Doordat er een wisselwerking is tussen geest en lichaam, hebben de eigenschappen van bepaalde stoffen van het lichaam, zoals hormonen, invloed op de geestestoestand. Het woord 'hormoon' komt van het Griekse 'hormon': 'in beweging brengend'. Testosteron is een stof die de geest op allerlei gebieden krachtig in beweging kan brengen, maar vooral op geslachtelijk gebied. De geest die hier in een vrouwelijke vorm aanwezig is, kan zich er geen goede voorstelling van maken, hoe krachtig en overheersend die invloed kan zijn.


Testosteron betekent voor de geest die in een mannelijke vorm op aarde is, een bijzondere opdracht. De invloed die de stof op de geest heeft, is oorzaak van een voortdurende beproeving van de zelfbeheersing, vooral in prikkelende omstandigheden die de testosteronbloedspiegel laten stijgen. Voor de geest die bij zichzelf weet te blijven, de aandacht op andere zaken richt en zich niet willoos aan de meeslepende werking ervan overgeeft, betekent het bieden van weerstand tegen de verleiding eraan toe te geven een grote verrijking van de geestkracht.
Het woord 'man' is afkomstig van het Sanskriet 'manas': 'denken', van het Gotische 'manna' en van 'munan', dat 'menen', 'denken' betekent (in het Engels 'to mean' en 'to mind'). Het werkwoord 'denken' hangt samen met 'dingen' in de betekenis van 'geding': een 'rechtszaak voeren', waar een oordeel moet worden gevormd, uitgesproken en uitgevoerd, wat denken is. Door 'afdingen' hangt het ook samen met een 'ding' als voorwerp, waarvan door onderhandeling de waarde moet worden beoordeeld en bepaald. Ook de woordafleiding laat zien dat het mannelijke denken een vermogen is dat zich vooral met dingen en zaken bezighoudt.

terug naar de Inhoud

Vrouwelijkheid
In het verloop van de geestelijke werkzaamheid van de vrouwelijke geest zijn er eerst twee ontvankelijke, vormbare vermogens (waarnemen en voelen) en dan twee doordringende, zelfvormende vermogens (denken en willen). Doordat zij op elkaar volgen en met elkaar samenhangen, versterken de overeenkomende vermogens elkaars werking. Dat heeft tot gevolg dat ervaringen een diepere gevoelsindruk maken en dat het daarop volgende gedrag, de uitspraken, gebaren en vooral gezichtsuitdrukkingen veel levendiger zijn dan bij de mannelijke geest. Door deze samenhang is het haast niet mogelijk gevoelens te verbergen, in tegenstelling tot gedachten.
De werkzaamheid van de vrouwelijke geest kent diepere dalen en hogere pieken, waardoor het eerder tot uitspraken en handelingen komt - vooral op persoonlijk gebied - maar waardoor het innerlijke evenwicht ook makkelijker kan worden verstoord. De vrouwelijke geest is daardoor gevoeliger: wordt sneller ontroerd, wordt door kleine dingen al blij gemaakt, maar raakt ook eerder ontdaan en angstig. Doordat zij door het waarnemen-voelen openstaat voor de wereld, verlangt zij naar een veilige, steunende achtergrond. De onderdelen van het hart als vrouwelijk, verzorgend orgaan werken in de volgorde van de vrouwelijke geest: eerst trekken beide boezems (waarnemen en voelen) zich tegelijk samen en vervolgens beide kamers (denken en willen).


Zowel de mannelijke als de vrouwelijke geest zijn werkzaam. Zij werken beiden, maar doen dat door de volgorde van de vermogens ieder op hun eigen wijze. Doordat het voelen in het bijzonder op de persoon is gericht, wordt de werkzaamheid van de vrouwelijke geest gekenmerkt door zorgen: het werken voor het welzijn van de geesten in mensen, dieren en planten.
Met het verschijnsel dat in de vrouwelijke geest het voelen voorafgaat aan het denken, hangt ook het feit samen dat het grootste deel van de voortplanting - het dragen, de geboorte en voeding van het kind - met het vrouwelijke lichaam is verbonden. Niet alleen doordat de vrouw het kind zo als háár kind ervaart, maar ook door haar gevoelsmatige, zorgzame geestesgesteldheid, is de aanvankelijk noodzakelijke verzorging van het jonge kind bij haar - in de regel - zeker gesteld. In de eerste levensjaren kan het kind bij moeilijkheden nog niet goed duidelijk maken wat er aan de hand is en het vrouwelijke inlevingsvermogen is dan onontbeerlijk om op zinvolle wijze zorg te kunnen verlenen.

Vanuit het waarnemen en voelen heeft de vrouwelijke geest de neiging het lichaam te zien als een voorwerp dat goed moet worden verzorgd en waarvan de schoonheid moet worden verhoogd. De vrouwelijke geest geniet daar niet alleen zelf van, maar wil ook anderen waarmee zij zich verbonden voelt, daarvan laten meegenieten om hen te behagen. Het lichaam en ook de verfraaiing ervan wordt daardoor gezien als een doel op zichzelf. In overeenstemming hiermee maakt het vrouwelijke geslachtshormoon oestradiol het lichaam geschikt voor zorgzaam gedrag. De werking van oestradiol zet het lichaam aan tot onderhuidse vetopslag, waarbij het vet zodanig wordt verdeeld dat het vrouwelijke gezicht en lichaam algemeen als een zachte, ronde en schone vorm wordt ervaren; de ophoping van vet op heupen en dijen is bovendien bedoeld als voedselvoorraad voor de borstvoeding van het kind, dat uit haar lichaam wordt geboren.
Het werkzame deel van het hormoon wordt gekenmerkt door een evenwichtige verdeling van de elektronen in de ronde ring van de benzeenkern, doordat de hydroxylgroep (OH) geen elektronenzuigende werking heeft, maar in rust is. Er is daardoor sprake van rust en symmetrie in de benzeenkern. De schoonheid van het vrouwelijke gezicht hangt samen met de symmetrie ervan: hoe meer symmetrisch, hoe aantrekkelijker om te zien. In het werkzame deel van het oestradiolmolecuul komen vrouwelijke eigenschappen tot uitdrukking.


De spieren van het vrouwelijke lichaam bezitten spiervezels die geschikt zijn voor een minder krachtig, maar wel langdurig gebruik; het vrouwelijke lichaam is van nature ook meer ingesteld op rust en minder op veel en snel bewegen, aangezien dit de hormoonhuishouding verstoort, de borsten verkleint en de menstruatie stopt. In tegenstelling tot testosteron zet oestradiol het vrouwelijke lichaam niet aan tot werkzaamheid. Dat heeft tot gevolg dat de geslachtsdrift voornamelijk in het vrouwelijke lichaam aanwezig is zolang er sprake is van de mogelijkheid van voortplanting, maar minder wordt als aandacht en toewijding nodig zijn voor de verzorging en opvoeding van kinderen; terwijl die drift in het mannelijke lichaam voortdurend werkzaam is zolang er testosteron wordt aangemaakt.

Het woord 'vrouw' komt van het Middelnederlandse 'vrouwe' en betekent: 'zij die vooraan gaat', terwijl 'heer' betekent: 'hij die vooraan gaat'. Het woord 'wijf' (Duits 'Weib', Engels 'wife') komt van het Gotische 'biwaibjan': 'inwikkelen', 'omwinden', wat samenhangt met het oudgermaanse gebruik dat de bruid op de bruiloft het haar met een doek omwikkelde. De oorspronkelijke betekenissen van de woorden 'man' en 'vrouw' zijn daardoor geen tegendelen van elkaar; het juiste woord: 'wijf', heeft in het Nederlands helaas een ongunstige betekenis gekregen.
Voor het woord 'munan' ('denken') voor 'man' is niet een vergelijkbaar woord voor het 'voelen' voor de vrouwelijke geest in de taal tot ontwikkeling gekomen. Het woord 'voelen' heeft lang alleen de betekenis 'tasten', 'bevoelen', 'gewaarworden' gehad en heeft pas later in de ontwikkeling van de taal ook de betekenis 'gevoel', 'gemoed' en 'gemoedstoestand' gekregen; dit als gevolg van de samenhang tussen het waarnemen en voelen in het vrouwelijke verloop van de vermogens en de moeite die de mannelijke geest ermee heeft voelen een gelijkwaardige plaats naast denken te geven.

Gods heilige geest die als de mens Jezus bij de mensheid is geweest, kwam niet alleen naar de aarde om het verstoorde evenwicht in de schepping te herstellen, maar ook om de mens ertoe aan te zetten het voelen te ontwikkelen in de vorm van naastenliefde en godsliefde. Nog steeds echter spelen gevoelens en zorg een ondergeschikte tot geminachte rol in de huidige, eenzijdig mannelijke maatschappij, die door onpersoonlijke regelgeving in plaats van door persoonlijke zorgzaamheid wordt gekenmerkt; terwijl het alleen het voelen is dat het mogelijk maakt een persoonlijke band met een medemens te vormen, daardoor twee geesten met elkaar te verbinden en alleen zo het bestaan van een maatschappij mogelijk te maken! Een maatschappij - klein of groot - kan alleen bestaan door het gevoel van vertrouwen dat de leden ervan ten opzichte van elkaar hebben. Zonder dat vertrouwen in elkaar is een 'maatschappij' geen 'maatschap' meer, maar een losse verzameling van elkaar wantrouwende enkelingen, doordat de gevoelens van 'vriendschap', de betekenis van het woord 'maatschap', ontbreken.


terug naar God als man en vrouw

terug naar het weblog







^