Gods geestelijke werkzaamheid schiep het al

Hoe de algeest in zichzelf de schepping dacht
en liefdevol voor zijn geestwezens in stand houdt
tot allen hun levensweg hebben volbracht.

Het diepzinnige Evangelie volgens Johannes begint met een beschrijving van de scheppende zelfstandigheid vóór de schepping, die de schrijver het 'Woord' noemt - en hoe van dááruit de schepping tot stand kwam:
"In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Dat was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan, zonder het Woord is niets ontstaan van wat bestaat.
In het Woord was het leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft dat niet begrepen." Johannes 1:1-5
Nu is het begrip 'Woord' in deze tekst een betreurenswaardig onvolledige vertaling van het Griekse woord 'logos', dat een veel ruimere betekenis heeft dan alleen 'woord', namelijk o.a.: denken, gedachte, woord, spreken. Bovendien was de evangelieschrijver hoogstwaarschijnlijk een ontwikkelde Jood die het Hebreeuws beheerste; in die taal is 'logos' 'dabar' met de betekenis: denken, woord, spreken en hándelen(!) Met andere woorden, in zijn gedachtenwereld betekende het woord 'logos': scheppende, geestelijke werkzaamheid en 'werkzaamheid' betekent immers ook: 'leven'. Dan luidt de strekking van Johannes' tekst: "Alles is door Gods geestelijke werkzaamheid ontstaan" en: "Alles leeft door Gods geestelijke werkzaamheid."
De betekenis van deze vollédige vertaling van het begrip 'logos' komt geheel overeen met wat over het eerste begin van Gods schepping in de geestelijke wereld aan mij is getoond (zie voor een uitgebreidere beschrijving het boek Geestkunde).

Inhoud 1
A. Vóór de schepping
1 Eerst is er de óngevormde, daarna de
   gevórmde geestestoestand, waarvan de
2 geestelijke eigenschappen oorzaak zijn
3 van de geestelijke vermogens en de vórm
4 van die vermogens de geestgedaante is:
5 Gods gestalte in de gevórmde toestand.
B. De schepping
6 Dan de schepping van de mens en
7 daarna de stoffelijke schepping als
   leerschool voor de mens.


Vóór de schepping

1 De ongevormde en de gevormde geestestoestand
Hoe heeft de geest zich in de geestelijke wereld aan mij als de schouwende mens voorgedaan? Het blijkt dat de geest zich op twee wijzen aan het geopende geestesoog kan vertonen: in een óngevormde oertoestand en in een gevórmde toestand.
- De ongevormde oertoestand van de geest doet zich voor als een zee van geestelijk licht en geestelijke warmte, die zich uitstrekt in de eeuwige oneindigheid: dat is de goddelijke algeest. Zowel het licht als de warmte van de algeest blijken tweevoudig te zijn, want aan mij werd getoond, dat daarin verborgen is een geestestoestand van een aangename, schaduwrijke koelte of donkere koelte; die donkere koelte is geheel in de lichtende warmte opgegaan en vormt er een eenheid mee; zij vormen samen een eenheid van tegendelen, een eenheid in verscheidenheid (deze geestestoestand wordt in de Bijbel 'de Vader' genoemd).
- Binnenin die zee van licht en warmte is door verdichting van dat licht en die warmte een gevórmde toestand van de geest voortgekomen, die aanvankelijk de vorm heeft van een bolvormige wolk van licht en warmte, met de donkere koelte daarin verborgen; later verscheen deze geest in de vorm van een menselijke gestalte aan mij als Gods heilige geest (deze geest wordt in de Bijbel 'de Zoon' genoemd, de 'eerstgeborene', die één keer als geest in de mens Jezus bij de mensheid op aarde is geweest).

2 De geestelijke eigenschappen
De geest als die aanvankelijke, bolvormige wolk van licht en warmte, met daarin verborgen de genoemde donkere koelte - die er een volstrekte eenheid mee vormt - is er de oorzaak van, dat de geest tweevoudig van aard is, een tweevoudige levenskracht. Doordat zij tegendelen zijn, temperen zij elkaar en houden elkaar in evenwicht (waardoor de lichtende warmte geen helle hitte wordt en de donkere koelte geen duistere kilte).
De lichtende warmte bleek als eigenschap te hebben doordringend te zijn, gevend en vormend werkzaam; de donkere koelte daarentegen is doordringbaar, koesterend ontvangend en vormbaar. In de geest vormen deze tegendelen een hechte eenheid, een eenheid der tegendelen, doordat de genoemde eigenschappen in de geest geheel met elkaar verstrengeld zijn (en daardoor ervaarbaar als een 'verwarmende koelte'(!)).

3 De geestelijke vermogens (de Logos, het Woord)
Met die zelfvormende en vormbare eigenschappen van het licht en de warmte, met daarbinnen de donkere koelte, hangen de vier geestelijke vermogens samen: als de geest het licht in zichzelf als die bolvormige wolk in een vormbare toestand brengt, dan neemt de geest de omgeving als lichtbeelden in zichzelf waar, waardoor de geest zich daarvan bewust is (door iets waar te nemen ontstaat een gééstestoestand van bewustzijn); als de geest het licht in zichzelf zélf vorm geeft, dan denkt de geest in de vorm van lichtbeelden (het denken); als de geest de warmte in zichzelf vormbaar openstelt voor anderen en die door hun persoonlijke ervaringen laat vormen, dan voelt de geest met anderen mee (het voelen); en als de geest de warmte in zichzelf vanuit rust omvormt tot een toestand van kracht, dan handelt de geest wilskrachtig naar de gevormde gedachten en gevoelens (het willen) (deze geestelijke werkzaamheid met de vermogens wordt in de Bijbel zoals gezegd 'het Woord' genoemd, de Logos).

4 De vorm van de vermogens: de geestgedaante
Als de geest als die bolvormige wolk met deze vier vermogens in zichzelf werkzaam is, dan straalt die een vormbare lichtruimte om zich heen uit, de ziel, die aanvankelijk ook bolvormig is zoals de geest, de bron ervan; daarin bewaart de geest de voortbrengselen van de vermogens: kennis, gedachten, gevoelsmatige ervaringen en wilsbesluiten - het geestelijke geheugen: de inhoud van de ziel. Door de geestelijke ontwikkeling van de vermogens bevat de ziel - als de uitstraling van de geest - niet alleen ínwendige lichtvormen, de voortbrengselen van de vermogens, maar heeft die in de loop van de ontwikkeling door de werkzame vermogens ook een úitwendige vorm gekregen, de geestgedaante of menselijke gestalte.
Die geestgedaante is een uitbeelding van de eigenschappen van de vermogens: het vermogen waar te nemen heeft vorm gegeven aan het hoofd met de opnemende zintuigen, de opnemende mond en neus; het denken heeft vorm gegeven aan de ontledende en samenvoegende organen in de buik; het voelen aan de verzorgende organen in de borst; het willen aan de ledematen, waardoor de geest zich kan voortbewegen en handelen. Deze geestgedaante als lichtgestalte is het eeuwige voertuig voor de geest in de geestelijke wereld (en naar deze geestgedaante is het lichaam gevormd, dat het tijdelijke voertuig voor de aarde is).

5 Gods gestalte in de gevormde toestand
Zoals gezegd, verscheen in de ongevormde oertoestand de algeest aan mij als een oneindige zee van geestelijke, lichtende warmte en donkere koelte, als een eenheid. In de gevormde toestand, als de genoemde geestgedaante, verscheen nu - in een gedeelde toestand - in een met de lichtende warmte gevulde ruimte vóór mij God als mijn eeuwige vader en God als mijn eeuwige moeder in een nu met de schaduwrijke koelte gevulde ruimte áchter mij; ik stond als hun kind in hun midden, God als eeuwige vader rechts schuin voor mij, God als eeuwige moeder links schuin achter mij.
De lichtende warmte en schaduwrijke koelte die eerder aan mij waren getoond, bleken zo de mannelijke en vrouwelijke zijde van de goddelijke algeest te zijn, maar toen in de nog ongevormde toestand. In die toestand waren de lichtende warmte en schaduwrijke koelte op twee verschillende wijzen aan mij verschenen: in een verenigde toestand waarin de schaduwrijke koelte liefdevol in de lichtende warmte was opgegaan en in een gedeeelde toestand, waarin zij beiden als zelfstandigheden ervaarbaar waren.
In de nu gevórmde toestand werden beide zijden door God in de gestalten van een man en een vrouw vertegenwoordigd. Deze gevormde toestand van de algeest is God als het huwelijk, als de eenheid van man en vrouw; ook in deze gevormde toestand waren hun geestgedaantes, als lichtgestaltes, óf in liefde geheel in elkaar opgegaan, in de verenigde toestand als een verenigde tweelinggeest, óf in de gedeelde toestand als twee zelfstandigheden, als een gedeelde tweelinggeest, zichtbaar.
Dit huwelijk van God als man en vrouw in de verenigde toestand als een éénheid, als een verenigde tweelinggeest, wordt in de Bijbel (de joodse Tenach) 'Gods heilige geest', de 'Geest' of de 'heilige Gods' genoemd, die als geest in de mens Jezus bij ons is geweest (de Evangeliën en brieven).

De schepping

6 De schepping van de mens
Deze heilige geest Gods, die er door verdichting uit en in de algeest een volstrekte, naadloze eenheid mee vormt en evenals deze zowel mannelijk als vrouwelijk is, herhaalt vervolgens de eigen voortkomst uit de algeest als gevórmde geest. Door deze eigen zelfvermenigvuldiging brengt deze heilige geest Gods de ménselijke geesten voort. In overeenstemming met hun eigen oorsprong vormen ook zij als tweelinggeest de mens als een verenigde tweelinggeest, ha-Adam, die later - voor de afdaling naar de aarde - gescheiden werd tot een gedeelde tweelinggeest: Adam en Eva als man en vrouw... maar die elkaar altijd zullen blijven zoeken om de oorspronkelijke toestand van eenheid te herstellen.
Als Gods godenkinderen daalden zij gescheiden naar de aarde af, opdat ieder er apart een ontwikkeling naar de toestand van volwassenheid door kan maken. De aarde is daarvoor de leerschool, waar de menselijke geesten schijnbaar aan zichzelf worden overgelaten, waardoor zij zelfstandig en naar vrije keuze - maar toch in stilte door de ouders en broeder-zusters begeleid - over de levensweg, een ontwikkelingsweg naar zelfverwerkelijking en hereniging kunnen gaan.
Gods algeest-geest ben ik
mijn vader-moeders godenkind
mijn broeders-zusters begeleiden
mij hier op mijn levensweg.
Alle geesten in engelen, mensen, dieren, planten en mineralen zijn door genoemde zelfvermenigvuldiging, door geestelijke werkzaamheid uit Gods heilige geest, het 'Woord', voortgekomen en begaan op aarde deze geestelijke ontwikkelingsweg om hun eigen geestelijke werkzaamheid te bevorderen en te vervolmaken.

7 De stoffelijke schepping
Ook de stoffelijke schepping is door verdichting van Gods licht en warmte uit de algeest voortgekomen, maar bij die vorming zijn het licht en de warmte - en daarmee de donkere koelte - gescheiden gebleven.
- Door verdichting van het geestelijke licht aan het begin van de schepping werden door de genoemde zelfvermenigvuldiging de fermionen gevormd, de deeltjes die de bouwstenen van de stof zijn (elektronen, quarks (protonen en neutronen));
- door verdichting van de geestelijke warmte werden door zelfvermenigvuldiging de bosonen gevormd (fotonen, gluonen en W-Z-bosonen), de deeltjes die de krachten vertegenwoordigen die de fermionen bij elkaar houden in de vorm van atomen, moleculen, weefsels en lichamen, die op aarde gevormd zijn in overeenstemming met de geestgedaante, zodat de geest hier van het lichaam gebruik kan maken in de aardse leerschool voor geestelijke ontwikkeling (de Bijbel vermeldt dat de mens op aarde ook lichamelijk naar Gods beeld werd geschapen als man en vrouw).
Doordat in genoemde deeltjes licht en warmte geschéiden blijven, ontberen zij het leven van de geest, waardoor de stof levenloos is. De geest als het enig levende verbindt zich vanuit de geestelijke wereld met het tegendeel van zichzelf op aarde, maar kan daardoor zichzelf niet meer zijn. De geest wordt hier onbewust van het bestaan van zichzelf als geest, maar verkeert daardoor in de toestand - schijnbaar - aan zichzelf overgelaten te zijn, waardoor die in de gelegenheid is zichzelf, door zijn vrije keuze, te verwerkelijken; dat gebeurt door hier te leren door het ondervinden van de gevolgen van eigen keuzes - maar daarbij in stilte door Gods heilige geest (en Gods engelen, broeders en zusters) begeleid.
Doordat zoals gezegd ook de stof net als de geest zelf uit Gods licht en warmte wordt gevormd, komt het lichaam de geest toch heel vertrouwd voor, vereenzelvigt de geest zich ermee en wordt daardoor hier onbewust van zichzelf. Volgens Johannes 1:5 is dat de geestestoestand van 'de duisternis, die het goddelijke licht niet kan begrijpen'.

Onderstaande tekstverwijzingen hangen samen met de strekking van Johannes 1:1-5 en zijn er daardoor een bevestiging van.

Inhoud 2
1. Het Evangelie van Johannes begint met het begrip 'Woord'.
2. Handelingen 16:6-10 - Paulus' Macedonië-visioen
3. Brief van Paulus aan de Kolossenzen 1:15-20
4. Emanuel Swedenborg - De ware christelijke godsdienst
5. Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie
6. Omschrijvingen van Adam Kadmon in de Kabbala
7. Adam Kadmon, uit De Kabbalah - een esoterisch joodse wereldbeschouwing

1. Het Evangelie van Johannes begint met het begrip 'Woord'.
Joh. 1 Het Woord is mens geworden. Het woord 'Woord', van Grieks 'logos' betekent: denken, gedachte, woord. spreken. Het Hebreeuwse 'woord' is dabar: denken, gedachte, woord. spreken en handelen. De betekenis van 'logos' en 'dabar' is: geestelijke werkzaamheid door middel van de geestelijke vermogens. Dit wordt bevestigd door een opmerking van de vertalers van de Statenvertaling: Jezus' eigenschappen zijn wijsheid, [denken] goedheid, rechtvaardigheid [voelen] en almacht [willen].

Joh. 1:1-14 "In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan, zonder het Woord is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet 'in haar macht gekregen' [begrepen]."
[Met andere woorden: De geestelijke werkzaamheid was bij God en het was God. Door Gods geestelijke werkzaamheid is alles ontstaan. Gods geestelijke werkzaamheid was ook het leven voor de mens. Maar de mens begrijpt zelf zijn eigen geestelijke werkzaamheid niet.]
"Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes. Hij kwam als getuige, om van het licht te getuigen, opdat iedereen door hem zou geloven. Hij was niet zelf het licht, maar hij was er om te getuigen van het licht: het ware licht, dat iedere mens verlicht en naar de wereld kwam. Het Woord was in de wereld, de wereld is door Hem ontstaan en toch kende de wereld Hem niet. Hij kwam naar wat van Hem was, maar wie van Hem waren hebben Hem niet ontvangen. Wie Hem wel ontvingen en in zijn naam geloven, heeft Hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. Zij zijn niet op natuurlijke wijze geboren, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man, maar uit God.
Het Woord is mens geworden en heeft in ons midden gewoond, vol van genade en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader."

terug naar de Inhoud

2. Handelingen 16:6-10 Paulus' Macedonië-visioen
"Ze trokken door Frygië en Galatië, omdat ze door de heilige Geest werden verhinderd Gods woord in Asia te verkondigen. Toen ze bij de grens van Mysië kwamen, wilden ze doorreizen naar Bitynië, maar dat stond de Geest van Jezus hun niet toe. Daarom trokken ze door Mysië tot ze de kustplaats Troas bereikten. Daar kreeg Paulus 's nachts een visioen, waarin een man uit Macedonië hem toeriep: 'Steek over naar Macedonië en kom ons te hulp!' Toen Paulus dit visioen had gezien, wilden we meteen naar Macedonië vertrekken, omdat we eruit opmaakten dat God ons had geroepen om aan de mensen daar het evangelie te verkondigen."
In deze tekst worden God, de Geest van Jezus en de heilige Geest met elkaar verbonden als begeleider en aan elkaar gelijk gesteld.

Teksteditie Statenvertaling © Gereformeerde Bijbelstichting (gbs.nl)

Paulus' roeping naar Macedonië
6 En als zij (13)Frygië en het land van (14)Galátië doorgereisd hadden, werden zij (15)van den Heiligen Geest (16)verhinderd het Woord in (17)Azië te spreken.
13 Een landschap in Klein-Azië, tussen Mysië, Galatië en Lycaonië.
14 Een landschap in Klein-Azië, waarvan zie Gal. 1:2. verwijsteksten
15 Dat is, door een innerlijke aanspraak Gods door Zijn Geest.
16 Namelijk voor dien tijd; want namaals heeft Paulus aldaar het woord des Evangelies omtrent twee jaren lang gepredikt. Zie Hand. 19:10. Alzo heeft de Heilige Geest den apostelen voorgeschreven wat orde zij zouden houden in het reizen en het Woord te prediken, het ene volk voor en het andere na. verwijsteksten
17 Dit was het derde deel van de bewoonde en toen bekende wereld, waarvan Europa en Afrika de twee andere delen waren. Hoewel het hier schijnt genomen te worden voor Klein-Azië.

7 En aan (18)Mysië gekomen zijnde, poogden zij naar (19)Bithynië te reizen; en (20)de Geest (21)liet het hun niet toe.
18 Een landschap in Klein-Azië, tussen Troas en Frygië.
19 Een landschap gelegen dicht bij Troas tegenover Thracië, strekkende aan Pontus Euxinus of de Zwarte Zee.
20 Namelijk van Jezus, hetwelk in vele oude boeken daarbij staat.
21 Zie de aant. op het voorgaande vers.

8 En zij, Mysië voorbijgereisd zijnde, (d)kwamen af tot (22)Tróas.
d 2 Kor. 2:12. verwijsteksten
22 Met dezen naam wordt genaamd een gehele landstreek, waar eertijds oud Troje gestaan heeft, anders genaamd Klein-Frygië, en ook een stad in dezelfde landstreek, die ook Antigonië en Alexandrië genaamd is geweest, van welke hier gesproken wordt. Zie Hand. 20:6. 2 Kor. 2:12. 2 Tim. 4:13. verwijsteksten

9 En van Paulus werd in den nacht een gezicht gezien: er was een Macedonisch man staande, die hem bad en zeide: Kom over in (23)Macedonië en (24)help ons.
23 Dit was een groot landschap in Europa, tussen Epirus en Thracië, strekkende zich aan de ene zijde aan de Egeïsche Zee, nu genaamd Archipelago.
24 Namelijk naar de ziel met de predicatie des Evangelies.

10 Als hij nu dit gezicht gezien had, zo zochten (25)wij terstond naar Macedonië te reizen, (26)besluitende daaruit dat ons de Heere geroepen had om denzelven het Evangelie te verkondigen.
25 Daaruit blijkt dat Lukas toen in het gezelschap van den apostel was. Zie ook Kol. 4:14. Filem. vs. 24. verwijsteksten
26 Van de betekenissen van dit woord zie Hand. 9:22.

terug naar de Inhoud

3. Brief van Paulus aan de Kolossenzen 1:15-20
"Beeld van God, de onzichtbare, is Hij, eerstgeborene van heel de schepping: in Hem is alles geschapen,
alles in de hemel en alles op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, vorsten en heersers, machten en krachten [de engelen], alles is door Hem en voor Hem geschapen.
Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in Hem. Hij is het hoofd van het lichaam, de kerk. Oorsprong is Hij,
eerstgeborene uit de dood, om in alles de eerste te zijn: in Hem heeft 'heel de volheid' willen wonen en door Hem en voor Hem alles met zich willen verzoenen, alles op aarde en alles in de hemel, door vrede te brengen met zijn bloed aan het kruis."

Over deze tekst werd een vraag gesteld aan ds. Boot, hieronder zijn antwoord.

Beste vraagsteller,
Bedankt voor je vraag. Eerst even voor de duidelijkheid: de verwijsteksten die je in de HSV (Herziene Staten Vertaling) vindt, zijn overgenomen uit de Statenvertaling. Zoals je in een volledige editie van de Statenvertaling kunt zien, maken de Statenvertalers een onderscheid tussen verklarende aantekeningen (de zgn. kanttekeningen) en dwarsverwijzingen (de zgn. tekstverwijzingen). In de gedrukte edities begint een aantekening met een nummer en een dwarsverwijzing met een letter.
In de loop van de tijd hebben drukkers de aantekeningen niet meer opgenomen, maar wel de dwarsverwijzingen. Dat is jammer. Niet alleen, omdat je daarmee veel waardevolle vertaalinformatie weglaat, maar ook, omdat ook in de kanttekeningen belangrijke tekstverwijzingen staan, die helpen om te tekst te begrijpen. Het is zelfs zo, dat de tekstverwijzingen die in de kanttekeningen genoemd staan, vaak treffender zijn dan de dwarsverwijzingen.

Jouw indruk is dat de tekstverwijzing in de (H)SV bij Kolossenzen 1:15 zo een beetje een 'losse flodder' lijkt te zijn. Dat lijkt op het eerste gehoor ook zo, maar de Kanttekeningen geven juist meer duidelijkheid hier. Kanttekening 33 bij Kolossenzen 1:15 geeft aan dat we de uitdrukking "de Eerstgeborene alle creatuur" op Christus moeten betrekken en als volgt moeten opvatten:
"Hij zegt niet de Eerstgeschapene, maar Eerstgeborene, hetwelk verstaan moet worden van Zijn Goddelijke natuur en eeuwige geboorte van den Vader vóór alle schepselen, en van Zijn waardigheid boven alle schepselen, gelijk op het woord Beeld aangetekend is, en nader blijkt Joh. 1:1, vergeleken met vers 14. Te meer omdat Hij hier gezegd wordt de Eerstgeborene niet onder vele broederen, gelijk Rom. 8:29, maar aller creatuur, waardoor Hij merkelijk van alle schepselen wordt onderscheiden, en dienvolgens niet als een schepsel, maar als de Schepper van alles wordt ingevoerd, gelijk in het volgende vers breder verklaard wordt."
Op de achtergrond hoor je hier de belijdenissen van Nicea en van Athanasius. In Openbaring 3:14 wordt gesproken over "het Begin van de schepping Gods." De Statenvertalers zeggen duidelijk dat "het Begin" op Christus slaat en niet opgevat moet worden dat Hij de eerste geschapene is, maar "een Auteur en Oorsprong der schepping van alle dingen, gelijk Joh. 1:3. Kol. 1:15. Anderen zetten het over: Prins [van 'primus': eerste] of Overste van de schepselen Gods, gelijk Hij ook Hebr. 1:2 een Erfgenaam van alle dingen genaamd wordt."

Punt van overeenkomst is dus dat het in deze teksten allebei gaat om de Heere Jezus. Dat is de reden dat beide tekstverwijzingen ook met elkaar in verband gebracht worden. Uiteraard staan de teksten in een ander verband en verschillen de uitdrukkingen van elkaar. De Statenvertalers maken gebruik van het gereformeerde principe: Schrift met Schrift vergelijken. Door alle teksten in ogenschouw te nemen en met elkaar te vergelijken, kiezen zij voor de uitleg dat het hier gaat om Jezus Christus. Dat willen zij laten zien in de kanttekeningen en in de tekstverwijzingen.
Met vriendelijke groet, Ds. L. B. C. Boot
Bron: www.refoweb.nl/vragenrubriek/20710/eerstgeborene-van-heel-de-schepping/

Teksteditie Statenvertaling © Gereformeerde Bijbelstichting (gbs.nl) 

Brief van Paulus aan de Kolossenzen 1:15-20 Statenvertaling
15 (n)Dewelke is (31)het Beeld (32)des onzienlijken Gods, (o)de (33)Eerstgeborene aller creatuur.

n 2 Kor. 4:4. Filipp. 2:6. Hebr. 1:3. verwijsteksten
31 Christus wordt hier alzo genaamd, zo ten aanzien van Zijn eeuwige geboorte van den Vader, omdat Hij is het uitgedrukte en eeuwige Beeld van den Persoon des Vaders, eenswezens met den Vader, (Spr. 8:22). (Micha 5:1. Joh. 10:30. Hebr. 1:3), alsook ten aanzien dat Hij Mens geworden zijnde, God in Hem en door Hem Zijn eigenschappen, namelijk Zijn wijsheid, goedheid, rechtvaardigheid en almacht, voor onze ogen gelijk als afbeeldt. (Zie Joh. 14:9. 1 Tim. 3:16. verwijsteksten)
32 Namelijk des Vaders, Die daarom onzienlijk genoemd wordt, omdat Zijn Wezen onzienlijk is, (1 Tim. 6:16), en omdat Hij Zichzelven voor de ogen der mensen niet heeft geopenbaard, gelijk wel de Zoon in Zijn aangenomen menselijke natuur heeft gedaan. (Zie Joh. 1:18, 33. verwijsteksten)
o Openb. 3:14. verwijsteksten
33 Hij zegt niet de Eerstgeschapene, maar Eerstgeborene, hetwelk verstaan moet worden van Zijn Goddelijke natuur en eeuwige geboorte van den Vader vóór alle schepselen, en van Zijn waardigheid boven alle schepselen, gelijk op het woord Beeld aangetekend is, en nader blijkt Joh. 1:1, vergeleken met vers 14. Temeer omdat Hij hier gezegd wordt de Eerstgeborene niet onder vele broederen, (gelijk Rom. 8:29), maar aller creatuur, waardoor Hij merkelijk van alle schepselen wordt onderscheiden, en dienvolgens niet als een schepsel, maar als de Schepper van alles wordt ingevoerd, gelijk in het volgende vers breder verklaard wordt. verwijsteksten

16 (p)Want (34)door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij (35)tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en (36)tot Hem geschapen;

p Gen. 1:3. Ps. 33:6. Joh. 1:3. Ef. 3:9. Hebr. 1:2. verwijsteksten
34 Gr. in Hem, dat is, door Hem als een Medewerker des Vaders, gelijk aan het einde van dit vers verklaard wordt. (Zie ook Joh. 1:3; 5:19. verwijsteksten)
35 Deze namen worden hier den engelen in den hemel gegeven, omdat God hen als koningen (aan welke eigenlijk de tronen toekomen), prinsen, overheden en machtigen dikmaals gebruikt in het regeren van landen en koninkrijken, gelijk bij Daniël, Zacharia en andere profeten te zien is. (Zie ook Ef. 1:21; 3:10. verwijsteksten)
36 Dat is, om Zijnentwil, opdat Hij een Erfgenaam en Heere zou zijn ook van dit alles. (Zie Hebr. 1:2). Of: tot Zijn eer, gelijk tot de eer des Vaders en des Heiligen Geestes. (Zie Joh. 5:23. Rom. 11:36. verwijsteksten)

17 En Hij is (37)vóór alle dingen, en alle dingen (38)bestaan tezamen door Hem.

37 Dat is, eer daar enige dingen geschapen zijn geweest, (gelijk Spr. 8:22. Joh. 17:5. verwijsteksten)
38 Dat is, alle geschapen creaturen worden in wezen, leven en bewegen van Hem onderhouden; (zie Joh. 5:17. Hebr. 1:3, enz.), door welke alle de eeuwige Godheid des Zoons, en dienvolgens de enigheid Zijns Wezens met den Vader en den Heiligen Geest bewezen wordt, alzo daar maar een enig God is, Die hemel en aarde geschapen heeft en onderhoudt. (Zie 1 Joh. 5:7. verwijsteksten)

18 (q)En Hij is (39)het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die (40)het Begin is, (r)de (41)Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij (42)in allen de Eerste zou zijn.

q Ef. 1:22; 4:15; 5:23. verwijsteksten
39 In de voorgaande verzen heeft hij gesproken van de uitnemendheid van den Persoon van Christus, als den eeuwigen Zone Gods en Schepper en Onderhouder van alle dingen; nu bewijst hij ook de uitnemendheid van Zijn Persoon boven al Zijn uitverkoren leden, ten aanzien dat Hij als God en Mens een Middelaar is geworden tussen God en de mensen; waarvan het eerste is, dat Hij het geestelijk Hoofd is der gemeente, die Zijn geestelijk lichaam is, hetwelk van Hem door Zijn verdienste en Geest alle geestelijk leven en zaligheid ontvangt. (Waarvan zie breder Ef. 1:22; 4:15, 16. verwijsteksten)
40 Dat is, de Eersteling uit de doden, gelijk Hem Paulus noemt (1 Kor. 15:20). Christus wordt alzo genaamd, omdat Hij niet alleen is Degene Die door Zijn eigen kracht is opgestaan, en door Wiens kracht alle anderen opgestaan zijn, en hiernamaals opstaan zullen, maar ook omdat Hij de Eerste is Die tot de eeuwige heerlijkheid opgestaan is, opdat Hij al Zijn gelovigen met Zich tot dezelve heerlijkheid hiernamaals zou verwekken. (Zie 1 Kor. 15:23. 1 Thess. 4:14, enz. verwijsteksten)
r 1 Kor. 15:20. Openb. 1:5. verwijsteksten
41 Dat is, de Eerstgeborene onder degenen die tot de eeuwige heerlijkheid uit de doden zullen opstaan, waardoor, gelijk ook door het woord Begin, te kennen gegeven wordt, niet alleen dat Hij de Eerste in orde is en de Oorzaak van de opstanding der anderen, maar bovendien ook dat Hij in heerlijkheid boven anderen, zelfs naar Zijn menselijke natuur, ver zal uitsteken, gelijk de eerstgeborenen in het Oude Testament boven al hun broederen gezet waren; hetwelk ook de volgende woorden opdat Hij, enz., merkelijk medebrengen.
42 Of: onder allen, namelijk Zijn broederen.

19 Want het is (43)des Vaders welbehagen geweest, dat (s)in Hem (44)al de volheid wonen zou,

43 Dat is, Gods Zijns Vaders, van Denwelken hij ook in de volgende verzen spreekt. (Zie 2 Kor. 5:18. verwijsteksten)
s Joh. 1:14, 16. Kol. 2:9. verwijsteksten
44 Namelijk van alle geestelijke gaven en heerlijkheid, namelijk niet alleen om dezelve voor Zich te bezitten, maar ook om al den leden, naar de mate Zijner gaven, dezelve mede te delen. (Zie Joh. 1:14, 16; 3:34, 35. Ef. 4:7, enz. verwijsteksten)

20 (t)En dat Hij door Hem (v)vrede gemaakt hebbende (45)door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen (46)die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn.

t 2 Kor. 5:18. 1 Joh. 4:10. verwijsteksten
v Jes. 9:6. Joh. 16:33. Hand. 10:36. Rom. 5:1. Ef. 2:14. verwijsteksten
45 Dat is, door Zijn bloedige offerande eenmaal aan het kruis volbracht, Hebr. 10:10, enz. verwijsteksten
46 Zie de verklaring van deze plaats in de aant. op Ef. 1:10.

Teksteditie Statenvertaling copyright © Gereformeerde Bijbelstichting (gbs.nl) 
Website en programma copyright © 2012-2024 statenvertaling.nl

terug naar de Inhoud

4. Emanuel Swedenborg - De ware christelijke godsdienst (wcg)

Gods heilige geest
Onder de heilige geest wordt verstaan de uit de ene en alomtegenwoordige God [God als de algeest] voortkomende goddelijke werking. (wcg 241) Dat Christus onder de trooster of de heilige geest zichzelf verstond, blijkt duidelijk uit de woorden van Christus zelf [Gods heilige geest is als geest in de mens Jezus bij ons geweest].
De heilige geest is het goddelijke ware, voortgaande uit Jehova God de Vader [de algeest] en dit voortgaande is de kracht van de allerhoogste. De werking van deze kracht is de heilige geest, die God tot diegene zendt, die in hem geloven en die zichzelf gereed hebben gemaakt om God op te nemen. (wcg 247)
Het leven, dat invloeit, is het uit God voortgaande leven, welk leven ook de Geest Gods wordt genoemd, in het Woord de heilige Geest, waarvan ook wordt gezegd dat het de mens verlicht en levend maakt en dat het in hem werkt. Maar dit leven wordt gevormd overeenkomstig de geestesgesteldheid, welke door de liefde is aangebracht.
Christus en de heilige geest zijn één, aangezien de heilige geest het goddelijke is, voortgaande vanuit Christus vanuit de Vader ... (wcg 287)

terug naar de Inhoud

5. Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie

Gods heilige geest (samenvatting uit het Grote Johannes Evangelie)
Het wezen van God
"God is de eeuwige, oneindige geest [de goddelijke algeest]. De geest is de oerkracht en de grondslag van alle zijn. Zijn voornaamste eigenschappen zijn liefde, wijsheid en wilskracht [geestelijke vermogens]. De goddelijke geest vult het heelal [de algeest, de 'wereldziel' van de antieken].
Deze oneindige algeest heeft een innerlijk machtsmiddelpunt [het algeestmiddelpunt], van waaruit als uit een zon gedachten, liefde en wilskracht in de schepping uitstromen [door de geestelijke vermogens]. In dit oermachtscentrum bevindt God zich als een bestaand Wezen [de heilige geest] en wel in de hoogste van alle levensvormen als volkomen 'Geest-Oermens' [God schiep immers de mensen naar Zijn beeld]. Vanuit dit oermachtscentrum is de geest van God eeuwig scheppend werkzaam [middels de geestelijke vermogens].
De hele schepping is een geweldige ontwikkeling naar vervolmaking van de goddelijke gedachten. Zij keren na een grote kringloop tot levensvoleinding weer terug naar God. Die ontwikkeling voltrekt zich in ontzagwekkende, door rustperioden gescheiden tijdperken [de scheppingsdagen], van eeuwigheid tot eeuwigheid."

terug naar de Inhoud

6. Omschrijvingen van Adam Kadmon in de Kabbala
Het woord 'adam kadmon' betekent letterlijk 'de mens die vooraan gaat', want het woord 'kadmon' komt van het Hebreeuwse 'kadima', dat 'vooruit' of 'vooraan' betekent. Adam Kadmon is het beeld van God, dat als eerste uit het onbekende, namelijk Ên Sôf, de oneindige, goddelijke oorsprong van het al, voortkomt, waardoor 'Adam Kadmon' de eerste, goddelijke mens is: de heilige Gods of Gods heilige geest.

terug naar de Inhoud

7. De Kabbalah - een esoterisch joodse wereldbeschouwing
Bron: Jodendom Online, Hoofdstuk 5: De Ejn-Sof en de Sefiroth

C. Adam Kadmon - de Hemelse of eerste mens, daarin komen pas de sefiroth tot ontwikkeling

Het is goed te weten dat er kabbalisten zijn die de mening zijn toegedaan, dat de eerste vorm die door de lichtstraal van de zich uitdrukkende Ejn Sof werd gevormd, niet de Sefiroth, maar het lichaam van Adam Kadmon was; vanuit dat lichaam lichtten de Sefiroth op. We moeten in deze samenhang eerst de Sefiroth beschouwen, waarin zij gelden als delen van het lichaam van de Hemelse mens:
Kether - de Kroon - vormt het hoofd van deze Hemelse mens, Adam Kadmon.
Chochmah - wijsheid - wordt gekenmerkt als het brein.
Binah - begrip - is het hart. Het is ook de verbindende schakel in dit geheel. Zij verenigt het hart en de intelligentie, veel betekenend voor deze mystiek.
Deze drie Sefiroth vormen het hoofd en de functies die bij het hoofd en het hart van de Hemelse mens horen. Het is ook nuttig hier op te merken dat in het systeem van de Sefiroth, het hart (Binah) vrouwelijk en passief of ontvankelijk is. Het luistert als een moeder (Imma, de Hemelse moeder) naar haar kind en tempert het soms kille denken van Chochmah, dat plannen maakt en de wil heeft om die uit te voeren.
De volgende drietal:
Chesed - de genade - de rechterarm van Adam Kadmon (op de rug gezien).
Gevoerah - oordeel of macht - de linkerarm.
Thifereth - schoonheid - de borst [of romp] van deze hemelse mens.
De tweede drietal Sefiroth verwijst naar de activiteit van genade en oordeel van rechter- en linkerarm. Zij werken samen om schoonheid (borst) te bouwen die Binah, het hart, inwoning biedt.
Het derde drietal:
Netsach - overwinning en vastberadenheid - rechterbeen en rechterdij.
Hod - luister of heerlijkheid - linkerbeen en linkerdij van deze mens.
Jesod - de grondslag en zetel van de voortplanting - vertegenwoordigt Adam Kadmons voortplantingsorganen. Jesod verenigt de 7e en de 8e Sefirah tot een paar dat de materiële wereld vormt.
De 'Zohar' zegt over deze Jesod: "... zo zal alles weer terugkomen tot de grondslag (Jesod), waaruit alles voortkomt. In deze grondslag ligt alle Zaad en kracht opgezameld ..."

De laatste Sefirah, Malchoeth:
Malchoeth - koninkrijk - staat voor harmonie en volmaaktheid in Adam Kadmon.

Wanneer men naar een tekening van Adam Kadmon kijkt, wordt hij altijd met de rug naar voren afgebeeld, de waarnemer ziet hem van achteren. Dit vindt zijn oorsprong in Exodus 33:18-23, waar Mozes G'd vraagt Zijn glorie te tonen: "... maar hij zei: doe mij toch Uw heerlijkheid zien." Hij nu zei: "Ik zal Mijn luister aan U doen voorbijgaan en de Naam des Heren voor U uitroepen. Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben en Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm. Hij zei: Ge zult Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven. En de Here zeide: Zie, bij Mij is een plaats waar Gij op de rots kunt staan; wanneer Mijn heerlijkheid voorbijgaat, zal Ik U in de rotsholte zetten en u met Mijn hand bedekken, totdat Ik ben voorbij gegaan. Dan zal Ik Mijn hand wegnemen en gij zult Mij van achteren zien, maar Mijn aangezicht zal niet worden gezien ..."

Deze theorie, de emanatie van de Ejn Sof, die leidde tot de vorming van het lichaam van de Hemelse mens, komt van het Luriaans kabbalisme. Veel kabbalisten zien Adam Kadmon als de eerste g'ddelijke verschijning die door de mens kan worden begrepen, daar hij - de mens dus - naar Zijn beeld en gelijkenis is geschapen. Van de eerste configuratie (onderlinge verhouding of gesteldheid van zaken of toestanden) uit, welke Adam Kadmon is, schoot het licht uit ogen, mond en neus. Dit licht, dat zich tot stralen verdichtte, vormt de verborgen configuraties van het universum: systemen en constructies; deze zijn zo geheim, dat ze op de huidige dag niet beschreven zijn.


terug naar de serie 'godsaanwijzingen' in het Menu

terug naar het weblog







^