Het kwantumfysische atoommodel op de grens tussen geest en stof


Inhoud

"Ik wil te weten komen, hoe God
de wereld heeft gedacht... !"
Albert Einstein, natuurkundige
1. De geschiedenis van het atoommodel
2. Golffunctie en orbitalen
3. Overwegingen bij de orbitalen als
   wezenlijke bouwstenen van de schepping
4. De kwantumveldentheorie, verdichting en godservaring
5. Tzimtzum en de joodse Kabbala
6. Orbitalen, als geometrische vormen en als hemelse kunstwerkjes
7. Slotsom
8. Literatuur

1. De geschiedenis van het atoommodel
Het atoommodel heeft een lange geschiedenis, die teruggaat tot de Griekse filosofen en zich door de eeuwen heen heeft ontwikkeld, dankzij bijdragen van verschillende wetenschappers. Wat hieronder volgt is een overzicht van de ontwikkeling van het atoommodel door de geschiedenis.
- Demokritos (circa 460-370 v.Chr.)
De oorsprong van het atoommodel kan worden teruggevoerd naar Demokritos, een Griekse filosoof, die op de gedachte kwam dat materie uit kleine deeltjes moest bestaan. Als van een brood de stukken steeds doormidden worden gesneden, komt een punt dat dat niet meer lukt. De kleinste deeltjes zijn niet meer door te snijden en hij noemde die: 'a-tomos' ('niet snijdbaar'), ondeelbaar. Hij meende dat atomen verschillende groottes en vormen hadden en voortdurend in beweging waren.
Zijn denkbeelden bleken veel later volgens de kwantumfysica juist te zijn. Het is een buitengewone prestatie van de menselijke geest te noemen, dat iemand besluit dat de zichtbare stof uit allerkleinste, onzichtbare en niet meer verder deelbare deeltjes moet bestaan.
- John Dalton (1766-1844)
Vele eeuwen later, in de 19e eeuw, voerde de wiskundige John Dalton op wiskundige gronden het atoomidee in de toenmalige wetenschap in. Vanuit waarnemingen van zijn scheikundige proefnemingen vormde hij een atoomtheorie, waarin hij stelde dat atomen ondeelbaar zijn en dat alle atomen van een bepaald element identiek zijn. In zijn model beschouwde hij atomen als massieve bolletjes.
Dit denkbeeld stuitte in de toenmalige wetenschappelijke wereld op veel weerstand: "Wie heeft er ooit een atoom gezien!"
- Joseph John Thomson (1856-1940)
Thomson ontdekte het elektron in 1897 door zijn werk met kathodestralen. Zijn ontdekking leidde tot de zogenaamde 'rozijnenbroodtheorie' van het atoom, waarbij atomen werden voorgesteld als een positief geladen brok deeg met ingebedde elektronen, vergelijkbaar met rozijnen in een brood.
- Ernest Rutherford (1871-1937)
Rutherfords ervaringen met een goudfolie-experiment, door bestraling van die folie met alfa-deeltjes en waar te nemen wat er doorheen ging, leidde in 1909 tot zijn voorstelling van een nucleair atoommodel. Hij ontdekte dat de meeste alfa-deeltjes ongehinderd door de atomen in het folie heen gingen, wat suggereerde dat het meeste van de massa van een atoom in een kleine, dichte kern was geconcentreerd. Die kern had volgens hem een positieve lading, waardoor de elektronen een negatieve lading kregen.
- Niels Bohr (1885-1962)
De Deense natuurkundige Niels Bohr breidde Rutherfords model uit door de introductie van kwantummechanische inzichten. In zijn model beschreef hij elektronen als bewegend in banen rond de atoomkern, vergelijkbaar met planeten die om de zon draaien. Alleen bepaalde energieniveaus waren toegestaan, wat overeenkwam met bepaalde, vaste banen.
- Louis de Broglie (1892-1987) en Erwin Schrödinger (1887-1961)
De golf-deeltjedualiteit van materie, voorgesteld door de Fransman De Broglie op grond van de tweespletenproef, werd geïntegreerd in de kwantummechanica door de natuurkundige Erwin Schrödinger. Zijn 'golfvergelijking' (1925) voor de massa van deeltjes, verving Bohrs banen door ruimtes met 'waarschijnlijkheidsverdelingen' van het elektron in zogenaamde 'orbitalen', waarbij de locatie van het elektron niet naukeurig kon worden bepaald. Een orbitaal is een ruimte in de buurt van de atoomkern, waarin de plaats van een elektron wordt bepaald door: de 'statistische waarschijnlijkheid het elektron daar aan te treffen'.
Gezien de enorme snelheid van het elektron in een zeer kleine ruimte, kreeg het elektron de vorm van een wolk i.p.v. een deeltje.
- Werner Heisenberg (1901-1976)
Heisenberg formuleerde de onzekerheidsprincipes, die stellen dat het onmogelijk is om zowel de snelheid als de positie van een deeltje op hetzelfde moment te bepalen. Dit had grote gevolgen voor de beschouwing van de aard van atoomstructuren.
- Wolfgang Ernst Pauli (1900-1958)
Het uitsluitingsprincipe van Pauli, geformuleerd in 1925, is een kwantummechanisch principe dat stelt, dat twee identieke fermionen, zoals elektronen, in één en hetzelfde atoom, niet dezelfde kwantumtoestand kunnen bezitten. Het houdt in dat er zich maar twee elektronen in één bepaalde orbitaal kunnen bevinden, onderscheiden door hun tegengestelde 'spin'.
- James Chadwick (1891-1974)
Chadwick ontdekte het neutron in 1932, wat het denkbeeld van een neutrale, zware kern in het midden van het atoom, versterkte.
- Het hedendaagse atoommodel
De geschiedenis van het atoommodel laat de voortdurende ontwikkeling van wetenschappelijke denkbeelden zien en de steeds nauwkeuriger benaderingen om de ingewikkelde bouw van atomen te begrijpen. Het begon met de eenvoudige aanname van ondeelbare deeltjes en ontwikkelde zich tot samengestelde modellen, die zijn gebaseerd op de moderne kwantumfysica.
In de kwantumfysica gaat men ervan uit dat de grondslag van de materie zonder wiskunde niet kan worden beschreven en dat het elektron in feite een 'wiskundige constructie' is. Het hedendaagse atoommodel gaat uit van de 'kwantummechanica' (de beweging van hoeveelheidjes) en beschrijft elektronen als 'waarschijnlijkheidsdichtheden' binnen bepaalde ruimtes rondom de kern.
Het Schrödinger-atoommodel biedt een nauwkeurig beeld van de elektronenverdeling in atomen, dat tot nu toe al een eeuw alle proefnemingen heeft doorstaan en heeft standgehouden.
Bron: ChatGPT3.5 [door mij bijgewerkt]

terug naar de Inhoud

2. Golffunctie en orbitalen (samenvatting uit Essentials of Chemistry)
Het atoommodel van Bohr met cirkelvormige schillen, bleek slechts geschikt te zijn voor de beschrijving van het waterstofatoom: één kern (proton) met slechts één elektron. Elektronen bleken dus niet in cirkelvormige banen om de kern te draaien. De tweespletenproef had laten zien, dat snel bewegende deeltjes zowel deeltjes- als golfeigenschappen vertonen. Volgens de kwantumveldentheorie komt een deeltje, bijvoorbeeld een elektron, door verdichting voort uit een aangeslagen elektronenveld en blijft het daar deel van uitmaken. Hiervan uitgaande stelde de kwantumfysicus Erwin Schrödinger een wiskundige formule op om daarmee de plaats te berekenen, waar een bepaald elektron (ingebed in zijn veld) zich in het atoom ten opzichte van de kern bevond, de 'Schrödinger golffunctie' of Schrödingervergelijking (hier de tijdloze):
Het grote aantal oplossingen van de vergelijking bleken de 'graad van waarschijnlijkheid' aan te geven dat een elektron zich op een bepaalde plaats t.o.v. de kern zou kunnen bevinden. De ruimte waarbinnen die statistische waarschijnlijkheid zich voordeed, werd een 'orbitaal' genoemd ('de omloop betreffend').
Een orbitaal is een zeker 'volume' of ruimte met betrekking tot de kern, waarin de waarschijnlijkheid om het elektron er aan te treffen 90% is, waarbij die kans in het midden van die ruimte het grootst is en naar buiten toe afneemt. Deze kans wordt weergegeven door het kwadraat van de golffunctie Psi (Ψ²).
Het elektron beweegt zich met een ontzagwekkende snelheid in een onvoorstelbaar kleine ruimte, waardoor het in die ruimte a.h.w. is 'uitgesmeerd' tot een wolkachtige vorm en het zich daardoor op meerdere plaatsen tegelijk zou kunnen bevinden. Elektronen kunnen door activering van het atoom naar hogere orbitalen 'overspringen'; als zij weer terugvallen, zenden zij de verkregen energie uit in de vorm van fotonen, wat in het spectrum zichtbaar wordt als een emissiespectrum. Bestudering daarvan heeft de waarde van Schrödingers vergelijking bevestigd.

De kwantumgetallen en orbitalen
Drie 'kwantumgetallen' zijn nodig om een orbitaal te kunnen beschrijven en te kunnen onderscheiden van de andere orbitalen:
- de grootte: n is het hoofdkwantumgetal (1, 2, 3, 4…) dat aangeeft wat het energieniveau en daarmee de grootte van de orbitaal is. Hoe verder weg van de kern, hoe hoger dat energieniveau;
- de vorm: l (el) is het baankwantumgetal of het baanimpulsmoment en geeft de vorm van de orbitaal weer (vormen: s, p, d, f);
- de richting: m is het magnetische kwantumgetal; dit geeft de richting van de orbitaal in de ruimte weer.
Bij iedere orbitaal worden steeds deze kwantumgetallen: n, l, m, genoemd. Eén stel kwantumgetallen hoort uitsluitend bij één bepaalde orbitaal.

Verder zijn er meerdere groepen van vormen, die de letters s, p, d en f hebben gekregen. De eenvoudigste, het dichts bij de kern is s1, die altijd een bolvorm heeft, de p-orbitalen hebben het meest een haltervorm, de d-orbitalen hebben het meest een dubbele haltervorm, de f-orbitalen hebben ingewikkelde vormen; de elektronen in een atoom worden alle door de kern aangetrokken, maar stoten elkaar af in de elektronenwolk om de kern heen, wat de vorm van de f-orbitalen beïnvloedt.

l = 0 orbitaalvorm s, m = 0
l = 1 orbitaalvorm p, m = -1,0,+1
l = 2 orbitaalvorm d, m = -2,-1,0,+1,+2
l = 3 orbitaalvorm f, m = -3,-2,-1,0,+1,+2,+3
In iedere orbitaal bevinden zich één of twee elektronen; als paar hebben zij een tegenoverstelde 'spin', weergegeven door het 'spinkwantumnummer' ms met de waarden -½ of +½.

Bij het zwaarder worden van de atomen neemt het aantal elektronen om de kern toe, waarbij er een herhaling optreedt van de vier orbitaalvormen, de elektronenconfiguratie genoemd:
1s; 2s, 2p; 3s, 3p, 3d; 4s, 4p, 4d, 4f; enz.
Als voorbeeld de verhouding tussen n, l, m bij het hoofdkwantumgetal 4

En zo ziet de vorm van de s, p en d-orbitalen eruit:
Bron:
S.P. Beier, P.D. Hede - Essentials of Chemistry

Bij het toenemen van het aantal elektronen bij het zwaarder worden van de atomen in het Periodiek Systeem der Elementen, begint iedere volgende s, p, d en f-reeks weer opnieuw bij de kern van het atoom. Die reeksen van vormen bevinden zich in dezelfde ruimte, maar zijn van elkaar gescheiden doordat iedere reeks een eigen energieniveau heeft. Daardoor ontstaat, vooral bij de zwaardere atomen, een buitengewoon ingewikkeld stelsel van orbitalen, dat desondanks toch ordelijk werkt doordat alle elektronen zich houden aan de kwantumgetallen.

terug naar de Inhoud

3. Overwegingen bij orbitalen als wezenlijke bouwstenen van de schepping

1. In Schrödingers formule staat π
Bij het vorige onderwerp, 12, de irrationale getallen, is te lezen dat π en irrationaal, transcendent getal is, d.w.z. een breuk met oneindig (∞) veel cijfers achter de komma; de decimalen van hun breuken overschrijden de grens tussen het zichtbare en onzichtbare, hun delingen gaan eeuwig door tot in het oneindig kleine: er komt nooit een einde aan, zij zijn eindeloos en daardoor een 'eeuwige oneindigheid'.
Die eigenschap van onbepaaldheid werkt door in de uitkomst van een formule waarin π een rol speelt, wat ook geldt voor de Schrödingervergelijking en daardoor voor de plaats van het elektron in zijn orbitaal.

2. Volgens Pythagoras berust alles in de schepping op een verhouding van getallen. Dat was bijvoorbeeld het geval met de tonen van de toonladder die hij heeft ontwikkeld. De Schrödingervergelijking is ook zo'n verhouding van getallen en hiermee is de vorm van de bouwstenen van de schepping te berekenen. Pythagoras voorzag ±2500 jaar geleden al de uitkomst van de Schrödingervergelijking.

3. De vorm
De s-orbitaal heeft van zichzelf een bolvorm, de p-orbitalen vormen samen een oktaëder (regelmatig achtvlak), de d-orbitalen een dodekaëder (regelmatig twaalfvlak), en alleen een aantal van de f-orbitalen vormen een kubus (regelmatig zesvlak of hexaëder).
Niet alleen heeft de waarde van deze orbitalen-theorie zich in de praktijk bewezen, maar ook de chemische binding tussen atomen wordt begrijpelijk, doordat zij wordt gevormd door deze orbitalen, waarbij zij zich samenvoegen en omvormen tot z.g.n. 'hybride'-vormen; dat is bijvoorbeeld het geval bij de 'sp3-hybride' bij koolstofverbindingen. De vorm van een sp3-hybride is een tetraëder (regelmatig viervlak).

Dat betekent dat de orbitalen, als de bouwstenen van de natuur, zijn verbonden met de regelmatige veelvlakken of 'Platoonse lichamen', samen met hun om- of ingeschreven bol. Die veelvlakken verwijzen naar Pythagoras, Plato en Aristoteles.
Er wordt verondersteld dat Pythagoras drie ervan heeft gekend. De pythagoreeërs waren zijn leerlingen, voor wie de regelmatige veelvlakken de grondslag van hun natuurfilosofie vormde. Aristoteles vond ten slotte de dodekaëder.
Volgens Pythagoras en Plato komen de vijf regelmatige veelvlakken overeen met de vijf elementen (aarde, water, lucht, vuur en ether) en waren het de vormen waarmee de schepping werd vormgegeven(!).
4. Daarnaast vertonen alle orbitalen een strikte symmetrie, wat overeenstemming van tegendelen betekent. Volgens Pythagoras bestaan alle dingen uit paren van tegendelen, zoals links-rechts en voor-achter. Het evenwicht tussen de tegendelen of 'kwaliteiten' warm-koud en droog-vochtig, dus een innerlijk evenwicht, was bijvoorbeeld van wezenlijk belang voor een goede gezondheid.

5. Plato's Ideeën- of Vormenleer
Deze leer behelst dat er voor alle vormen in de stoffelijke wereld een voorbeeld bestaat in de geestelijke wereld. De Schrödingervergelijking is een formule die volkomen begripsmatig tot stand is gekomen. Toch zijn met deze formule wiskundige vórmen te berekenen - de orbitalen - die een voorbeeld zijn van de ruimtes in het atoom waarin zich de elektronen bevinden waarmee de chemische binding tussen atomen tot stand kan komen. Door de binding ontstaan de moleculen als vormen, waarmee de stoffelijke schepping is opgebouwd; een verwijzing naar Plato's leer
Werner Heisenberg, natuurkundige en grondlegger van de kwantumfysica, wees op de 'centrale orde' in het atoom, die zich kenmerkt door polariteit, symmetrie en samenhang. Deze orde achtte hij fundamenteler dan de materiële, elementaire deeltjes. Hij zei:
"Volgens mij heeft de moderne fysica definitief in het voordeel van Plato beslist. Want de kleinste deeltjes van de materie zijn inderdaad geen fysische objecten in de gewone zin van het woord, het zijn vormen, structuren, of - in de geest van Plato - ideeën, waar men alleen in een wiskundige taal ondubbelzinnig over kan spreken."

6. Het begrijpen van deze golffuncties vereist natuurlijk een diepgaande kennis van kwantumfysica, wis- en natuurkunde, wat voor slechts weinigen is weggelegd. Maar ook voor een leek op dit gebied is het een wonder om te beseffen, hoe zo'n door een mens opgestelde, wiskundige formule de mens in staat stelt om de kwantumfysische eigenschappen van atomen te begrijpen en in modellen weer te geven, en daarmee de verborgen vormen te zien van de bouwstenen, waarmee de stoffelijke schepping is gevormd. Want het zijn de elektronen in hun orbitalen, die de oorzaak zijn van de eigenschappen van atomen en die bepalen weer welke moleculen zij met elkaar kunnen vormen. Wat door de kwantumfysica zichtbaar wordt, is de onaardse schoonheid van vormen, die een weergave zijn van een wiskundige formule en die de bouwstenen zijn van de hier zichtbare helft van Gods schepping.

7. Schrödingers vergelijking leidt tot de aanname, dat de grondslag van de stoffelijke schepping niet nauwkeurig is te berekenen, maar dat die door een 'statistische waarschijnlijkheid' wordt gekenmerkt! Deze uitkomst van de vergelijking is strijdig met de deterministische opvatting over het wezen van de natuur: dat alles vast zou liggen en te berekenen zou zijn. Het is echter gebleken dat de grondslag van de natuur juist op statistische waarschijnlijkheden berust.
Daarnaast was het volgens het 'onzekerheidsprincipe' van Heissenberg zo, dat plaats en snelheid van een deeltje niet tegelijkertijd konden worden bepaald en bovendien bleek volgens de theorie van John Bell en het bevestigende experiment van Alain Aspect, dat natuurverschijnselen 'non-lokaal' zijn: alle natuurverschijnselen hangen met elkaar samen en zijn 'verstrengeld'.
Daarmee wordt de uitspraak van Pythagoras, dat de samenhang van de schepping erop duidt dat alles uit één bron is voorgekomen en daarom met elkaar moet samenhangen, door de kwantumfysica ondersteund.

8. Schrödingers vergelijking leidde ook nog tot het inzicht dat 'superpositie' heet: een elektron kan zich op meerdere plaatsen tegelijk bevinden (bi-locatie)! De p-orbitalen bijvoorbeeld zijn haltervormig. Volgens de vergelijking kan een elektron tegelijkertijd in meerdere toestanden bestaan, doordat de kans om het elektron ook in de andere bol te vinden niet nul is, terwijl het elektron zich in de ene bol bevindt. Maar tussen de beide bollen in... bestaat dat elektron niet!
Dit soort uitkomsten van zijn vergelijking stonden Schrödinger aanvankelijk tegen en hij zei: "Ik houd er niet van en het spijt me dat ik er ooit iets mee te maken heb gehad." Later ging hij zich toeleggen op de Indiase wijsbegeerte en ging hij dit bestaan zien in het licht van de eeuwigheid.

terug naar de Inhoud

4. De kwantumveldentheorie, verdichting en godservaring

1. De veldentheorie
Tot de klassieke natuurkunde behoort de veldentheorie.
Het natuurkundige begrip 'veld' beschrijft een toestand waarin voorwerpen in een rúimte een kracht ondervinden, doordat er in die ruimte een kracht werkzaam is; daardoor is er sprake van een zogenaamd 'krachtveld'. Iedere natuurkundige krácht wordt in de veldentheorie beschreven door het erbij behorende véld: zo is er een zwaartekrachtsveld, een elektrisch en een magnetisch veld (het woord 'veld' is in feite onjuist gekozen, want het gaat om een onbegrensde ruimte).
Een krachtveld wordt veroorzaakt door een 'krachtbron' (bijv. een radiozender). Het daaruit voortkomende krachtveld vertoont golfeigenschappen (straling, radiogolven) en plant zich door de ruimte voort langs bepaalde 'krachtlijnen', die van de krachtbron uitgaan. Met het natuurkundige begrip 'veld' wordt beschreven, hoe een krachtbron met een kracht op een voorwerp in zijn omgeving inwerkt langs deze krachtlijnen.
Een veld bevat een 'veldenergie', waardoor het veld energie kan overbrengen (bijv. van een radiozender naar een -ontvanger). De krachtbron kan daardoor middels het uitgestraalde veld in een ontvanger een werking uitoefenen (bijvoorbeeld een stroom opwekken).
Het elektrische en magnetische veld hebben de bijzondere eigenschap dat zij op elkaar kunnen inwerken (het elektromagnetische veld). Door die wederzijdse inwerking wekken zij elkaar afwisselend op en daardoor planten zij zich gezamenlijk zelfstandig door de ruimte voort in de vorm van elektromagnetische straling: bijvoorbeeld als licht of als radiogolven.

2. De kwantumveldentheorie
Nadat in de moderne natuurkunde de kwantummechanica (de leer van 'deeltjesbeweging') tot ontwikkeling was gekomen, ontstond er ook een kwantumveldentheorie (de veldentheorie van een 'kwantum': een 'hoeveelheidje' of 'deeltje'; ook genoemd: 'quantum elektro dynamica'): alle bekende deeltjes ontstaan vanuit de 'aangeslagen toestand' van hun veld.
In de bewoordingen van de kwantumtheorie verkeren al deze deeltjesvelden - de velden waaruit de deeltjes voortkomen - in een bepaalde 'energietoestand'. De laagste is de grondtoestand. Deze grondtoestand (a) kan door allerlei oorzaken 'worden aangeslagen' (worden geëxiteerd). Daardoor ontstaan 'trillingstoestanden' in het veld, die met een 'energiepakketje' (b, c) overeenkomen, dat zich in zijn instrumenten aan de onderzoeker voordoet in de vorm van een 'deeltje' (d).

De 'golf-deeltjedualiteit': a golf in veld, b, c golfpakketje, d deeltje; deze veldtoestanden vormen samen een evenwicht.

Het natuurkundige verschijnsel dat een deeltje wordt genoemd, is in feite de aangeslagen toestand van zijn veld: het deeltje komt uit het veld voort! Een deel van het veld is tot een deeltje gecondenseerd, verdicht. Velden zijn daardoor de grondslag van de deeltjes... en daardoor uiteindelijk ook de oorsprong van deze stoffelijke wereld.
Hiermee hangt ook de zogenaamde 'golf-deeltjedualiteit' van licht samen. Licht is als veld een elektromagnetische straling en als deeltje een foton, dat door verdichting uit het veld voortkomt. Afhankelijk van de wijze van onderzoek doet licht zich daardoor de ene keer voor als straling (vastgesteld door Huygens) en de andere keer als deeltje (vastgesteld door Newton).

In verband hiermee zei de natuurkundige Erwin Schrödinger, dat elementaire deeltjes in de kwantumtoestand niet in een individueel vastgestelde toestand verkeren, maar in een collectieve toestand verkeren en dat die toestanden altijd met elkaar ‘verstrengeld’ zijn: de deeltjes vormen door hun samenhang met hun veld een eenheid met elkaar.

Het ontstaan van een deeltje kan dus als de plaatselijke verdïchting van een veld worden beschreven. Die beschrijving komt volkomen overeen met mijn godservaring. De kwantumveldentheorie beschrijft de wijze, waarop de goddelijke algeest in een bepaalde wereld in zichzelf door verdichting deeltjes laat ontstaan en daarmee in deze stoffelijke wereld deze hier zichtbare schepping schept... maar op dezelfde wijze ook de menselijke geest heeft geschapen.

3. De godservaring
Mijn godservaring is het eenvoudigst als volgt onder woorden te brengen: "Gods algeestvonk ben ik." De volgorde van die woorden is van belang. Want toentertijd, tijdens mijn gebed tot God, werd eerst aan mij getoond: God in de vorm van een oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte - God als de algeest in de ongevormde oertoestand, die zich onbegrenst uitstrekt in de eeuwige oneindigheid.
Op dat moment waren er voor mij als de waarnemende, menselijke geest in de algeest nog geen vormen te onderscheiden.

Daarna werd aan mij in de algeest een lichtpunt getoond, waaromheen het goddelijke licht van de algeest zich verdichtte. Er ontstond een bolvormige wolk van geestelijk licht: Gods zelfbeeld, als een denkbeeld van zichzelf in het klein, dat de goddelijke algeest in het eigen licht vormde.
Daarna stroomde er uit de algeest geestelijke warmte naar die wolk van licht toe, die de wolk geheel doordrong en die samen met het licht in de wolk in een wervelende beweging kwam... waardoor die wolk van licht en warmte tot leven kwam.
God had met de liefde uit zichzelf de gedachte, die God eerst in zichzelf als de algeest met het eigen licht had gevormd, tot leven gebracht.

Daarna drong tot mij, die in de geestelijke wereld deze gebeurtenis mocht terugzien, het besef door: ik ben getuige van de geboorte van mijzelf als een menselijke geest uit en in de goddelijke algeest; ik heb het ontstaan van mijzelf als de levende algeestvonk door Gods denken en innige liefde mogen zien en ervaren; ik ben een door liefde tot leven gebracht denkbeeld van God; en een grote vreugde maakte zich van mij meester.
De volgorde in het verloop van deze gebeurtenis wordt weergegeven door de meest wezenlijke zin voor iedere mens: "Gods algeestvonk ben ik." Want duidelijk werd mij getoond: wij als menselijke geest - de bewuste levenskracht die nú de betekenis van deze woorden vanaf het scherm tot zich door laat dringen - zijn door verdichting van Gods licht en warmte uit de goddelijke algeest voortgekomen.

4. Zo boven, zo beneden
Zoals beschreven zijn wij als menselijke geest door verdichting uit de goddelijke algeest voortgekomen en blijven wij er in wezen ook (maar nog onbewust) een geestelijke eenheid mee vormen - waardoor wij ons uiteindelijk ook weer met God kunnen herenigen door onze goddelijke aanleg (in de vorm van de vier geestelijke vermogens) in onszelf tot ontwikkeling te brengen. Daardoor komt onze geestesgesteldheid steeds meer met die van onze oorsprong in overeenstemming.
Daardoor wordt de aanvankelijke algeest-vonk een volwassen algeest-geest.
Op dezelfde wijze kwamen later ook door verdichting de deeltjes uit hun - door God geschapen - velden tevoorschijn om daarmee deze stoffelijke wereld te vormen, die voor de menselijke geest een leerschool is voor geestelijke ontwikkeling naar zelfstandigheid en hereniging met God.
De menselijke geest is a.h.w. een algeestdeeltje en op dezelfde wijze is een foton een elektromagnetisch velddeeltje en een elektron een elektronenvelddeeltje. Het verschil tussen geest en stof is dit, dat in de menselijke geest geestelijk licht en warmte tot een eenheid werden gevormd, terwijl bij de deeltjes die later de stof zouden vormen, licht en warmte gescheiden bleven. De lichtdeeltjes vormden daarna de fermionen, de warmtedeeltjes de bosonen. De lichtdeeltjes zijn o.a. de elektronen en protonen, de warmtedeeltjes zijn de fotonen en gluonen als de krachten, die de protonen en elektronen bij elkaar houden tot een eenheid in de vorm van het atoom.

Ook ons lichaam als een voertuig om in deze wereld te kunnen bewegen, is te zien als een verdichting van stoffen uit deze stoffelijke wereld. Alle bouwstenen ervan, de atomen, zijn ooit in zonnen in het heelal door atomaire reacties gevormd en door enorme explosies (supernovae) door het heelal verspreid. Ons lichaam is daardoor gevormd uit sterrenstof en als het ware een verdichting uit en in het heelal.
Ook hier is weer de aloude hermetische spreuk van toepassing: "Zo boven, zo beneden," alsook de Ideeënleer van Plato: de stoffelijke vorm beneden is een uitdrukking van de geestelijke oervorm van boven.

terug naar de Inhoud

5. Tzimzum en de joodse Kabbala

[bron: Wikipedia Engels; bewerkt artikel, tussen [] is van mij, Freek]


rabbi Isaac Luria
Het Hebreeuwse woord 'tzimtzum' of 'tsimtsum': contractie, condensatie [verdichting] is een term uit de Kabbalah volgens de mysticus rabbi Isaac Luria (1534-1572, Palestina), die wordt gebruikt om zijn leer over de oorsprong van de schepping uit te leggen:
- God (Ein Sof, Ain Sof of En Sof (uitspraak: ên sôf), de onbegrensdheid, (de Oneindige) begon zijn schepping door zijn Ohr Ein Sof (het oneindige licht) te 'contracteren', in een bepaald punt samen te trekken, [te verdichten]
- om zo in zichzelf een 'scheppingsruimte' mogelijk te maken, waarin eindige en schijnbaar van elkaar onafhankelijke rijken of werelden konden bestaan;
- het is deze oorspronkelijke samentrekking, die een 'hal happanuy': een [schijnbaar] 'lege ruimte' vormde waarin nieuw, scheppend licht kon stralen, die wordt aangeduid met het begrip 'tzimtzum'.
In de Kabbalistische opvatting is deze tzimtzum de oorzaak van de [schijnbare] tegenstrijdigheid, die aanwezig is in de gelijktijdige goddelijke aanwezigheid én afwezigheid in die leegte, en de daaruit voortvloeiende schepping [waarin God op de achtergrond, tussen de coulissen, aanwezig is].

[De goddelijke algeest (Ein Sof) is als geest de bewuste levenskracht, die zich uit als de lichtende warmte (en als de daarin verborgen donkere koelte). Het licht is niet de geest zelf, maar een uiting ervan. Daardoor kan de algeest als levenskracht in zichzelf een nieuwe wereld vormen, waarin de lichtsterkte door samentrekking, verdichting, is verminderd.
De goddelijke algeest doet zich voor in twee tegenovergestelde toestanden: de rustende, ongevormde oertoestand, schijnbaar een leegte, en de bewegende, gevormde toestand, waarvan de vormen door verdichting van licht als punt beginnen.
Op dezelfde wijze is in de kwantumveldentheorie ieder deeltje een verdichting van zijn 'veld' (dat is een krachtruimte), waar het steeds mee verbonden blijft (golf-deeltjedualiteit).
Zowel in geestkunde, alsook in de Luriaanse Kabbalah en in de kwantumveldentheorie is er sprake van een 'eeuwige oneindigheid', het 'veld', waarin door verdichting van een bepaalde eigenschap nieuwe vormen ontstaan.]

Betekenis
Doordat de tzimtzum een 'lege ruimte' tot gevolg heeft, waarin geestelijke en fysieke werelden - en uiteindelijk ook de vrije wil van de mens - kunnen bestaan, wordt God in de rabbijnse literatuur vaak aangeduid als 'Ha-Makom': letterlijk 'de Plaats' of 'de Alomtegenwoordige'. 'Hij is de Plaats voor de Wereld, maar de Wereld zelf is niet Zijn Plaats'.
Olam, het Hebreeuwse woord voor 'wereld' of 'rijk', is afgeleid van de woordwortel 'lm' wat 'verbergen' betekent. Deze woordafleiding komt overeen met de opvatting van tzimtzum, dat de opeenvolgende geestelijke werelden en de uiteindelijke, stoffelijke wereld, het heelal, in verschillende mate de oneindige, geestelijke levenskracht van Ein Sof, die achter de schepping staat, door verdichting verhullen [Jesaja: 'de sluier die de volkeren bedekt']. De voortgaande verminderingen van het goddelijke Ohr (Licht) van rijk tot rijk in de schepping, worden in het meervoud ook aangeduid als 'afgeleide tzimtzum': ontelbare [schijnbare] 'verduisteringen, beperkingen van het licht'.
Deze 'verhullingen' kwamen op zichzelf ook al voor in de vroegere, Middeleeuwse Kabbalah; maar de nieuwe leer van Isaac Luria voerde het begrip van de terugtrekking door tot in de oorsprong zelf (een 'dilug' - 'radicale sprong'), om een oorzakelijke scheppingsketen vanaf het Oneindige naar het eindige bestaan, tot stand te brengen.

Verdichting
Voorafgaand aan de Schepping was er alleen de Ohr Ein Sof, het goddelijke Licht dat de oneindigheid vulde. Toen het in Gods wil [God als bewuste levenskracht] opkwam om werelden te scheppen en het geschapene uit te stralen ... trok hij zijn licht in één punt in het midden samen (in het Hebreeuws: 'tzimtzum'), in het centrum zelf van zijn licht. Hij beperkte dat licht en trok zich uit de gebieden rondom het middelpunt terug, zodat er een leegte overbleef, een holle, lege ruimte, [schijnbaar] los van het middelpunt …
Na deze tzimtzum ... trok hij vanuit de Ohr Ein Sof een enkele straal van zijn licht van boven naar beneden [in die leegte], en bevestigde het naar beneden afdalend in die leegte ... en in de ruimte van die leegte emaneerde, schiep, vormde en maakte God zo alle werelden.

Wezenlijke tegenstrijdigheid
Een algemene opvatting van de Kabbalah is, dat het begrip tzimtzum een innerlijke paradox bevat, door te stellen dat God tegelijkertijd transcendent en immanent is. Aan de ene kant, als het 'Oneindige' zichzelf niet zou beperken, dan zou niets kunnen bestaan - alles zou door Gods alomtegenwoordigheid worden overweldigd. Het bestaan vereist dus God's transcendentie [het overstijgen van een grens], zoals boven beschreven.
Anderzijds handhaaft God voortdurend het bestaan van het geschapen universum en moet er daardoor ook in aanwezig zijn. De goddelijke levenskracht die alle schepselen tot bestaan brengt, moet voortdurend in hen aanwezig zijn ... als deze levenskracht ook maar voor een korte tijd een geschapen wezen zou verlaten, zou dat terugkeren naar een toestand van niet-zijn, zoals vóór de schepping.

Rabbi Nachman van Breslav beschrijft deze innerlijke tegenstrijdigheid als volgt:
Pas in de toekomst zal het mogelijk zijn om de tzimtzum, waardoor die 'Lege Ruimte' tot stand kwam, te begrijpen, want we moeten er twee tegenstrijdige dingen over zeggen:
- de Lege Ruimte is ontstaan door de tzimtzum, waar God als het ware zijn goddelijkheid [in een punt] 'beperkte' en haar daarin samentrok, en dan is het alsof in die leegte geen goddelijkheid bestaat …
- maar de absolute waarheid is dat daar toch goddelijkheid aanwezig moet zijn [namelijk de bewuste levenskracht], want niets kan met zekerheid bestaan, zonder dat God het wil en leven geeft.

De Luriaanse Kabbalah
Isaac Luria voerde vier kernthema's in het kabbalistische denken in: tzimtzum, Shevirat HaKelim (het verbrijzelen van de vaten), Tikkun (herstel) en Partzufim (de tien sefirot van de kabbalistische levensboom). Deze vier vormen een groep van onderling verbonden en voortdurende processen.
- Tzimtsum beschrijft de eerste stap in Gods schepping door zijn eigen wezen [schijnbaar] uit een bepaald gebied terug te trekken, waardoor een ruimte ontstond waarin de schepping kon plaatsvinden.
- Shevirat HaKeliem beschrijft dat, na de tzimtzum, God de vaten (HaKeliem) [lichamen] schiep in de lege ruimte en hoe God toen zijn Licht in de vaten begon te gieten; het bleek dat zij niet sterk genoeg waren om de kracht van Gods Licht vast te houden en dat zij verbrijzelden (Shevirat). [De toestand dat de menselijke geest onbewust wordt van zichzelf door de verbinding met de levenloze stof.]
- De derde stap, Tikkoen, is het proces van het bijeenbrengen en verheffen van de vonken van Gods Licht, die met de scherven van de verbrijzelde vaten naar beneden werden gedragen [de toestand dat de menselijke geest zich ontwikkelt door hier met de vermogens ervaringen te verwerken].
- De Partzufim zijn de goddelijke persoonlijkheidskenmerken in de vorm van de tien sefirot als onderdelen van de kabbalistische levensboom.

Aangezien het begrip 'tzimtzum' verbonden is met ballingschap [het afdalen van de geest in de stoffelijke wereld] en Tikkun met de noodzaak om de problemen van de wereld van het menselijke bestaan op te lossen, verenigt Luria de kosmologie van de Kabbalah met de dagelijkse praktijk van de Joodse ethiek, en maakt ethiek en traditionele joodse, religieuze gedragsregels tot het middel, waarmee God de mens in staat stelt [zichzelf als mens in] de materiële wereld te voltooien en te vervolmaken, door de voorschriften van een traditioneel Joods bestaan [de wetten van Mozes] na te leven.
In tegenstelling tot de vroegere, Middeleeuwse Kabbalah, werd de eerste scheppingsdaad hierdoor een verhulling of de 'goddelijke ballingschap' [de onbewuste vereenzelviging], in plaats van een openbaring [zoals bij Mozes] die zich ontvouwde.
Deze 'dynamische crisis-katharsis' [het oplossen van vraagstukken m.b.v. de geestelijke vermogens, waardoor zij worden ontwikkeld] in de goddelijke stroom [de tijd als stroom van daartoe leerzame gebeurtenissen] wordt in het hele Luriaanse schema herhaald.

Vertaald met DeepL

[Tzimtzum houdt in een verdichting van zowel de menselijke geest als de schepping, in het inwendige van de algeest, om de mens in die schepping de gelegenheid te geven op eigen kracht zichzelf te ontwikkelen, met God als leiding op de achtergrond.]


terug naar de Inhoud

6. Orbitalen, als geometrische vormen en als hemelse kunstwerkjes
om de schepping van de wereld mogelijk te maken

Om een goed beeld te krijgen van atomen als de bouwstenen waarmee de schepping is opgebouwd, laat ik hieronder eerst de basisvormen van de orbitalen zien, zowel in het platte vlak als ruimtelijk, waardoor wel de vorm duidelijk wordt, maar nog met gladde, onnatuurlijke omtrekken (1, 2). Daarna zijn er afbeeldingen met wolkvormige orbitalen, maar wel nog in het platte vlak (3, 4) en ten slotte zijn er wonderbaarlijke, onaardse, ruimtelijke wolkachtige vormen, opengewerkt of van buiten gezien (5).


1. Een afbeelding van de grondvormen van een s, p, d en f-orbitaal.
Bron: iTeachly.com Electron Configuration


2. Een afbeelding van de grondvorm van drie s-orbitalen.
Bron: Najam Academy, the shapes of atomic orbitals #shapesoforbitals


En van de grondvorm van p-orbitalen.


En van de grondvorm van d-orbitalen.


3. Een afbeelding van de grondvormen van de s, p en d-orbitalen, die al beter de werkelijkheid weergeven. Hier is duidelijk te zien dat het om 'wolkjes' gaat, die de graad van waarschijnlijkheid aangeven dat het elektron op een bepaalde plaats is te vinden, maar dat de grens van die mogelijkheid van binnen naar buiten verloopt en geleidelijk vermindert.
Maar wel moet in gedachten worden gehouden dat het denkbeeldige, wiskundig gevormde voorstellingen zijn, het zijn geen reële, maar virtuële ruimtes.
Bron: Minutephysics @MinutePhysics


4. Een overzicht van de orbitalen, maar ook hier weer in het platte vlak, waardoor de orbitalen op de z-as (boven en onder het vlak) ontbreken, evenals ringvormen.
Alle orbitalen worden door symmetrie gekenmerkt; symmetrie ligt aan de schepping ten grondslag. Merk op dat het gelijkbenige kruis +, ook in de vorm van het Andreas-kruis ✕ en in de vorm van het Christusmonogram als de in elkaar geschreven X en I, meermalen voorkomen.
Bron: Arvin Ash @ArvinAsh

5. Hieronder afbeeldingen van de werkelijke, ruimtelijke vormen, ook met doorsneden.
Hieronder zien we ook zonnewielen als ⨁ en ⨂.
Bron: Minutephysics @MinutePhysics










terug naar de Inhoud

7. Slotsom
Ieder zichtbaar puntje zou het elektron kunnen zijn, maar het blijft een 'waarschijnlijkheid' en bovendien is dat elektron niet een hard, stevig bolletje, maar is een zich niet voor te stellen mogelijkheid, ergens tussen een golf of een straling aan de ene kant en een beginnende verdichting als een soort deeltje aan de andere kant in.
Dat de stof op ons toch als stevig en betrouwbaar overkomt, is alléén het gevolg van de wijze, waarop onze zíntuigen indrukken van de buitenwereld aan ons als geest in onze binnenwereld doorgeven. Want deze orbitalen, deze elektronenwolken, steken aan de buitenkant uit en zij zijn het met wie onze zintuigen, die in net zulke elektronenwolken eindigen, in aanraking komen.

Niet alleen voor de beschreven elektronen, maar ook voor protonen en neutronen gelden bovenstaande overwegingen, want ook zij verkeren in de toestand van de golf-deeltjedualiteit. Het hele atoom en daarmee alle moleculen, die de zichtbare wereld vormgeven, verkeren in een toestand van golf-deeltjedualiteit, van waarschijnlijkheid; en die waarschijnlijkheid doet zich - dank zij de kwantumfysica - aan ons voor als een bijzonder kunstzinnige ingewikkeldheid van vormen, van orbitalen, die in elkaar zijn genesteld, zonder elkaar te storen.

Hierboven stond beschreven dat bij het toenemen van het aantal elektronen bij het zwaarder worden van de atomen, iedere volgende s, p, d en f-reeks weer opnieuw bij de kern van het atoom begint (maar steeds iets verder ervan af). Die reeksen bestaan door elkaar heen, maar blijven van elkaar gescheiden door het eigen energieniveau. Daardoor ontstaat ten slotte een buitengewoon ingewikkeld stelsel van orbitalen, dat desondanks toch ordelijk werkt doordat alle elektronen zich aan de kwantumgetallen blijven houden; waardoor de z.g.n. elektronenconfiguratie ordelijk verloopt.
de elektronenconfiguratie van het ijzeratoom: 1s2 2s2 2p6 3s2 3p6 4s2 3d6
(1s2 betekent: in de 1s-orbitaal 2 elektronen, enz.) - bron: 3DHubPlayer Orbitals

Zou dit door toeval kunnen zijn ontstaan...?

Weloverwogen ontwerp
Het atoom, dat door de kwantumfysica wordt beschreven als een uiterst vernuftig en ingewikkeld bouwwerk, dat de grondslag van de stoffelijke schepping is, kan niet 'door toeval uit de natuur zelf' zijn ontstaan; want het staat zélf aan het begin van wat we 'de natuur' noemen, het is er de oorsprong van en het is meteen al een 'kosmos' in het klein, het is: schoonheid, orde en regelmaat, de betekenis van het Griekse woord. Het heeft meteen al de eigenschappen van de kosmos, die er later mee zou worden gevormd.

een molecuul, opgebouwd met atomen, iedere soort met een eigen kleur en eigenschappen, waardoor ieder molecuul meervoudig werk-zaam kan zijn, zoals ook de geest dat is door de vier vermogens
Er is meteen al sprake van een weloverwogen ontwerp, het is met een duidelijk doel voor ogen door een ontwerper, God, ontworpen, om Gods godenkinderen de gelegenheid te geven zichzelf - in stilte en op de achtergrond door God begeleid - in deze met atomen, moleculen, weefsels en levensvormen opgebouwde wereld, geestelijk te ontwikkelen.

Van het allereerste begin af aan, toen de opbouw van de schepping met de vermenigvuldiging van het eerste waterstofatoom begon, lag in dat eerste waterstofatoom al vast op welke wijze de volgende atomen - door de elektronenconfiguratie in de orbitalen - eruit zouden gaan zien en hoe uiteindelijk het Periodiek Systeem van Elementen tot stand zou komen. Met die elementen heeft God deze hele schepping geschapen.
Zoals de levensvormen op aarde - waarin nu de levensgeesten kunnen afdalen - met één eerste, door God geschapen cel is begonnen, zo was dat ook het geval met het eerste waterstofatoom voor de kosmos.

Met Gods eigen zelfvermenigvuldiging, van zichzelf als vader/moeder als Gods godenkinderen, de menselijke geesten, is het al in gang gezet en daardoor is zelfvermenigvuldiging, ook al van die eerste cel, een wezenlijk kenmerk van het leven en van levensvormen. Maar om met moleculen in de vorm van het DNA die zelfvermenigvuldiging vorm te kunnen geven in lévensvormen, begon God de schepping met de vermenigvuldiging van het eerste - door God ontworpen - wáterstofatoom, door zijn stelsel van in elkaar genestelde s, p, d en f orbitalen gekenmerkt.

terug naar de Inhoud

8. Literatuur
S.P. Beier, P.D. Hede - Essentials of Chemistry
D.C. Giancoli - Moderne natuurkunde (standaardboek)
P.J. van Leeuwen - Kwantumfysica, informatie en bewustzijn


terug naar de serie 'godsaanwijzingen' in het Menu

terug naar het weblog







^