Dante Alighieri - De Goddelijke Komedie
Dante (1265-1321) beschrijft in de 'Divina Commedia' een tocht door het hiernamaals. Het gedicht heeft drie delen: Hel, Louteringsberg en Paradijs. Na een inleidend gezang heeft ieder deel drieëndertig gezangen. Het is geschreven in elflettergrepige verzen die zijn gerangschikt in drieregelige coupletten: terzinen. Iedere terzine bestaat uit drieëndertig lettergrepen en het rijmschema is ababcb. Het enorme gedicht telt 14226 regels.
Dante zelf noemde het gedicht La Commedia, maar zijn tijdgenoten waren er zo van onder de indruk, dat zij het meteen La Divina Commedia noemden.
Dante maakt zijn reis door de geestelijke wereld in de paasweek van het jaar 1300. Hij beschrijft zijn reis pas elf jaar later. Door zijn astronomische beschrijvingen van de standen van de planeten t.o.v. de sterrebeelden weten we de data in 1300. Deze planeetstanden komen overeen met de astronomische gegevens, Dante kan die elf jaar later niet hebben bedacht, hij beschrijft ze uitgebreid en nauwkeurig. Hij moet het dus in het echt zo hebben gezien. Met zijn geestesoog zag hij de geestelijke wereld, met de stoffelijke ogen de stoffelijke. Hij beschrijft zijn reis als een persoonlijke ervaring. Hij ziet de dingen in visioenen gebeuren en beschrijft ook de intense gevoelens die hij beleeft. Het verhaal is niet een verzinsel of slechts denkbeeldig, zoals algemeen wordt beweerd. Veel van zijn ervaringen komen overeen met die van anderen na hem.
In het eerste gezang van het gedicht is Dante verdwaald in een donker woud. Terwijl hij wanhopig naar hulp uitziet, ontmoet hij de dichter Vergilius. Hij kan hem de weg wijzen, maar die voert wel door de hel. Samen verlaten zij het aardoppervlak en dalen af naar de hel, een geheel van zich steeds verder vernauwende kringen als een geringde trechter, die in het middelpunt van de aarde eindigt.
Tijdens deze tocht ontmoet Dante in hel, vagevuur en hemel een groot aantal overledenen, een verbazingwekkende en boeiende rij van mensen, waarin alle mogelijkheden van de mens, ten goede en ten kwade, tot uitdrukking komen. Met velen van hen voert Dante leerzame, levensbeschouwelijke gesprekken over de meest uiteenlopende onderwerpen.
Langs het middelpunt van de aarde stijgen Dante en Vergilius weer op naar het zuidelijke halfrond. Zij bereiken een eiland met een hoge berg, de louteringsberg, waar geesten geleidelijk gelouterd worden en dan opstijgen naar de hemel. Deze berg is het tegenbeeld van de hel en heeft langs zijn hellingen steeds nauwer wordende gaanderijen. Daarlangs stijgen Dante en Vergilius op tot aan de top, waar zich het aardse paradijs bevindt. Wanneer zij daar zijn aangekomen, wordt Vergilius als begeleider afgelost door zijn geliefde Beatrice. Samen met Beatrice stijgt Dante nu op naar het paradijs. Door de negen sferen die de aarde omgeven en met steeds sneller wordende beweging om haar draaien, stijgen zij op tot de eeuwige woonplaats van de heiligen, die worden bestraald door het licht van God.
Dante verliest nooit het doel uit het oog waarmee hij zijn gedicht begonnen is: de levensgang verbeelden van de gevallen mens. Als de voornaamste bron van alle zonden zag Dante de hebzucht. De mens die opstaat uit zijn zonde, zich van het kwaad zuivert en alle neigingen ten kwade in zich doodt, vindt tenslotte in de aanschouwing van de eeuwige waarheid, die God zelf is, zijn volmaakte rust en vrede. De laatste gezangen van het Paradiso zijn van een weergaloze, verheven schoonheid.
terug naar het overzicht
^