Rudolf Steiner - Antroposofie



Rudolf Steiner
Antroposofie is ontwikkeld door Rudolf Steiner (1861-1925), wetenschapper, filosoof, helderziende en kunstenaar. Als kind reeds beleefde hij de geestelijke wereld net zo concreet als de fysieke wereld om hem heen. In deze spontane waarnemingen lag de kiem van een bijzonder levensplan: het funderen van een nieuwe weg tot inzicht die uitgaat van materie en geest als één geheel en mensen in staat stelt daarin meer kennis en inzicht te verwerven.
Geïnspireerd door de opdracht om het natuurwetenschappelijke werk van Goethe uit te geven, zocht Steiner naar de basis voor een nieuwe, materie en geest omvattende wetenschap. Om stevig verankerd te kunnen zijn in de westerse cultuur moest deze aansluiten bij het denken van de moderne mens. Vrijheid van denken, eigen waarneming op fysiek én geestelijk gebied en zelfstandig oordelen, zag Steiner als onmisbare voorwaarden voor een wetenschappelijke benadering van de werking van de geest in ons fysieke bestaan.
Zo schiep Steiner, wars van intellectuele conventies, een methode om de relatie tussen lichaam, ziel en geest te onderzoeken en de resultaten ervan vruchtbaar te maken voor mens en wereld. Aan zijn basiswerk De filosofie van de vrijheid, de uitwerking van dit denken, ontsprong een levenslange stroom van beschouwingen, voordrachten en onderzoekingen. Deze inspireren velen tot op de dag van vandaag bij hun eigen onderzoek en bij de doorwerking ervan in hun persoonlijke of sociale leven.
 Even doorslaggevend als het werk van Steiner voor de geschiedenis van antroposofie is het werk van de mensen die dit hebben voortgezet in innerlijke scholing, wetenschappelijke studie en maatschappelijke werkzaamheid. Dit heeft geleid tot menige vakinhoudelijke vernieuwing. Op gebieden als landbouw, geneeskunde, onderwijs en geestelijke zorg maar ook in architectuur, beeldende en muzische kunsten groeide antroposofie uit tot een inspirerende bron bij het zoeken en inslaan van nieuwe wegen.

Voordat Steiner begon met het publiceren van onderzoeksresultaten die gebaseerd waren op zijn bovenzinnelijke waarnemingen, heeft hij in zijn 'Filosofie van de Vrijheid' de antroposofie met inachtneming van door hemzelf wetenschappelijk geachte maatstaven filosofisch gefundeerd. Vervolgens beschrijft Steiner in andere basiswerken zoals 'Theosofie', 'De weg tot inzicht in hogere werelden' en 'Wetenschap van de geheimen der ziel' bondig de andere voornaamste elementen van de antroposofie. Latere boeken met een occulte inhoud zijn gebaseerd op bewuste bovenzinnelijke waarnemingen en onderzoek en komen op onderdelen overeen met theosofische inzichten die echter verkregen zouden zijn door atavistische vermogens, waarbij een medium met verlaagd bewustzijn mededelingen ontvangt.
Steiner beschouwde de mens onder meer als bestaande uit drie zogenoemde wezensdelen: lichaam, ziel en geest. De menselijke geest gaat volgens Steiner door vele aardse incarnaties, om zo tot een steeds hogere evolutiegraad te kunnen komen. Tijdens zijn opeenvolgende levens bouwt de mens een schuldenbalans op, karma genoemd, die zowel negatief als positief kan zijn en ten dele zijn levenslot bepaalt. Samen met de mens ontwikkelen ook de aarde en de andere planeten, evenals een geestelijke 'hiërarchie' waarin engelen, aartsengelen en hogere hiërarchische wezens, zich voortdurend door evolutionaire fasen heen.
Een centrale en unieke plaats in deze hele ontwikkeling neemt volgens Steiner Christus in, omdat zijn komst en offer op Golgotha een unieke impuls gaf aan de geestelijke leiding van mens en wereld.
Steiner beschrijft een zogenoemde 'geestelijke wereld' van waaruit (menselijke) geesten-zielen zich incarneren in een aardse, lichamelijke gedaante. De ontwikkeling van de ziel in de loop van opeenvolgende aardelevens vervult in de huidige periode van de mensheidsontwikkeling een sleutelrol.
Steiner neemt een invloed aan die volgens hem zowel vanuit van de aarde als vanuit de kosmos inwerkt op de ontwikkeling van de mens, meer bepaald op diens individuele temperament. Hij gebruikt de bekende indeling in temperamenten van Hippocrates in (cholerisch, sanguinisch, flegmatisch en melancholisch) en werkt deze verder uit voor de huidige mens. Een af en toe opduikend bezwaar tegen antroposofie is het gebruik van het woord 'ras' (zie: menselijk ras) in enkele van de publicaties. In Nederland woedde hierover in de jaren 90 van de 20e eeuw een felle discussie. Een commissie bestaande uit leden van de Antroposofische Vereniging beschreef in haar rapport 'Antroposofie en het vraagstuk van de rassen', dat in de 89.000 pagina's tekst van Steiners werken en voordrachten (de Gesamtausgabe) zestien uitspraken staan die, als zij nu zouden worden gedaan, tot strafrechtelijke vervolging aanleiding zouden kunnen geven. De commissie kwam tot de conclusie dat er in het werk van Steiner 'geen sprake is van een rassenleer', noch van racisme (blz. 668).
 Hierbij moet worden overwogen dat de antroposofie de mens primair beschouwt als individu, waarvan de uiterlijke kenmerken slechts attributen zijn, terwijl racisme juist die uiterlijke kenmerken als bepalend beschouwt. De statuten van de 'Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft' bepalen in artikel 4, vertaald: 'Lid kan iedereen worden zonder onderscheid naar volk, stand, geloof en wetenschappelijke of kunstzinnige overtuiging [...]'. Dat bevestigt het kosmopolitisch karakter van de antroposofie wat racisme juist uitsluit.
Steiner zag uitdagingen in de multiculturele maatschappij. Hij benadrukte dat er behoefte was aan een spiritualiteit die alle godsdiensten en culturen kon eerbiedigen en verenigen. In zijn visie op de maatschappij (Sociale Driegeleding) moeten cultuur (kunst, wetenschap, religie en opvoeding) absoluut vrij zijn.

Zijn gedachtengoed kan als volgt worden samengevat: Veel mensen zien, vooral die van Oostelijke culturen, de behoefte aan een geestelijke basis voor een cultuur. Anderen, vooral in het Westen, leven in een materialistisch kader dat verbazingwekkende resultaten heeft bereikt - vooral door de verwezenlijkingen van moderne wetenschap - maar zij zouden hun geestelijke wortels hebben verloren. Steiner stelde dat een conflict van culturen onvermijdelijk zou zijn als er geen verzoening van deze twee zou komen. Hij stelde dat het Oosten slechts het Westen zou eerbiedigen wanneer er in het Westen een nieuwe spiritualiteit zou ontstaan die de verwerkelijkingen van beide culturen zou verenigen.
Christus staat centraal in de aardse evolutie. Steiner waardeerde alle godsdiensten en culturele ontwikkelingen, maar benadrukte meer recente Westelijke esoterische leerstellingen, zoals leerstellingen die zich hadden ontwikkeld om aan eigentijdse behoeften te voldoen en dan met name de Tempeliers, de Rozenkruisers en het Graals-christendom. Hij vond dat Christus en zijn opdracht op aarde een bijzonder belangrijke plaats bekleden in de menselijke evolutie, maar hij benadrukte dat:
- het christendom is ontstaan uit vorige godsdiensten;
- het Wezen dat zich openbaart in het christendom, vertoont zich in alle geloofsovertuigingen en godsdiensten;
- elke godsdienst geldig en waar is voor de tijd en de culturele context waarin hij is ontstaan;
- de historische vormen van het christendom drastisch moeten worden getransformeerd om aan de gangbare evolutie van de mensheid tegemoet te komen;
- het Wezen dat alle godsdiensten verenigt is de centrale kracht in de menselijke evolutie en niet een bepaald godsdienstig geloof.
'Christus' is voor Steiner niet alleen de Verlosser uit de Zondeval, maar ook de unieke spil in de evolutieve processen van de aarde en van de menselijke geschiedenis, die zich in alle godsdiensten en culturen manifesteert. Het christendom van Steiner verschilt van dat van Gnostici, die het fenomeen van Christus bekeken vanuit de kennis die zij verkregen hadden van het oude gnosticisme, terwijl voor Steiner de incarnatie van Christus een historische werkelijkheid en een centraal en uniek punt in de menselijke geschiedenis was.
In een lezing over het verband tussen Antroposofie en christendom, verklaarde Steiner: "De antroposofie wil niet de plaats van christendom usurperen; integendeel, zij zou instrumentaal willen zijn in het leren begrijpen van het christendom. Aldus wordt het ons duidelijk door de antroposofie dat het Wezen dat wij Christus noemen, moet worden gezien als het centrum van het leven op aarde, dat de christelijke godsdienst de uiteindelijke godsdienst voor de toekomst van de aarde is. De antroposofie toont ons in het bijzonder aan dat de voor-christelijke godsdiensten hun eenzijdigheid ontgroeien en samenkomen in het christelijke geloof. Het is niet de wens van antroposofie om iets anders in de plaats van het christendom te plaatsen; eerder wil het bijdragen tot een dieper, met hartekrachten vervuld inzicht in het christendom."

Bronnen: De Antroposofische Vereniging (www. antroposofie.nl), Wikipedia


terug naar het overzicht










^