Tzimtzum (bron: Wikipedia Engels)


[bewerkt, tussen [] is van mij, Freek]


rabbi Isaac Luria
Het Hebreeuwse woord 'tzimtzum' of 'tsimtsum': contractie, condensatie [verdichting] is een term uit de Kabbalah volgens de mysticus rabbi Isaac Luria (1534-1572, Palestina), die wordt gebruikt om zijn leer over de oorsprong van de schepping uit te leggen:
- God (Ein Sof, Ain Sof of En Sof (uitspraak: ên sôf), de onbegrensdheid, de Oneindige) begon zijn schepping door zijn Ohr Ein Sof (het oneindige licht) te 'contracteren', in een bepaald punt samen te trekken,
- om zo in zichzelf een 'scheppingsruimte' mogelijk te maken, waarin eindige en schijnbaar van elkaar onafhankelijke rijken of werelden konden bestaan;
- het is deze oorspronkelijke samentrekking, die een 'hal happanuy': een [schijnbaar] 'lege ruimte' vormde waarin nieuw, scheppend licht kon stralen, die wordt aangeduid met het begrip 'tzimtzum'.
In de Kabbalistische opvatting is deze tzimtzum de oorzaak van de tegenstrijdigheid, die aanwezig is in de gelijktijdige goddelijke aanwezigheid én afwezigheid in die leegte, en de daaruit voortvloeiende schepping.
[De goddelijke algeest (Ein Sof) is als geest de bewuste levenskracht, die zich uit als de lichtende warmte (en als de donkere koelte). Het licht is niet de geest zelf, maar een uiting ervan. Daardoor kan de algeest als levenskracht in zichzelf een nieuwe wereld vormen, waarin de lichtsterkte door samentrekking, verdichting, is verminderd.
De goddelijke algeest doet zich voor in twee tegenovergestelde toestanden: de rustende, ongevormde oertoestand, schijnbaar een leegte, en de bewegende, gevormde toestand, waarvan de vormen door verdichting van licht als punt beginnen.
Op dezelfde wijze is in de kwantumveldentheorie ieder deeltje een verdichting van zijn 'veld' (dat is een krachtruimte), waar het steeds mee verbonden blijft (golf-deeltjedualiteit).
Zowel in geestkunde, alsook in de Luriaanse Kabbalah en in de kwantumveldentheorie is er sprake van een 'eeuwige oneindigheid', waarin door verdichting van een bepaalde eigenschap nieuwe vormen ontstaan.]

Betekenis
Omdat de tzimtsum een 'lege ruimte' tot gevolg heeft waarin geestelijke en fysieke werelden - en uiteindelijk ook de vrije wil van de mens - kunnen bestaan, wordt God in de rabbijnse literatuur vaak aangeduid als 'Ha-Makom': letterlijk 'de Plaats' of 'de Alomtegenwoordige'. 'Hij is de Plaats voor de Wereld, maar de Wereld is niet Zijn Plaats'.
Olam, het Hebreeuwse woord voor 'wereld' of 'rijk', is afgeleid van de woordwortel 'lm' wat 'verbergen' betekent. Deze woordafleiding komt overeen met de opvatting van tzimtzum, dat de opeenvolgende geestelijke werelden en de uiteindelijke, stoffelijke wereld, het heelal, in verschillende mate de oneindige, geestelijke levenskracht van Ein Sof, die achter de schepping staat, verhullen. De voortgaande verminderingen van het goddelijke Ohr (Licht) van rijk tot rijk in de schepping, worden in het meervoud ook aangeduid als 'afgeleide tzimtzum': ontelbare [schijnbare] 'verduisteringen, beperkingen van het licht'.
Deze 'verhullingen' kwamen op zichzelf ook al voor in de vroegere, Middeleeuwse Kabbalah; maar de nieuwe leer van Isaac Luria voerde het begrip van de terugtrekking door tot in de oorsprong zelf (een 'dilug' - 'radicale sprong'), om een oorzakelijke scheppingsketen vanaf het Oneindige naar het eindige bestaan, tot stand te brengen.

Verdichting
Voorafgaand aan de Schepping was er alleen de Ohr Ein Sof, het goddelijke Licht dat de oneindigheid vulde. Toen het in Gods wil [de bewuste levenskracht] opkwam om werelden te scheppen en het geschapene uit te stralen ... trok hij zijn licht samen in één punt in het midden (in het Hebreeuws: 'tzimtzum'), in het centrum zelf van zijn licht. Hij beperkte dat licht en trok zich uit de gebieden rondom het middelpunt terug, zodat er een leegte overbleef, een holle, lege ruimte, [schijnbaar] los van het middelpunt …
Na deze tzimtzum ... trok hij vanuit de Ohr Ein Sof een enkele straal van zijn licht van boven naar beneden [in die leegte], en bevestigde het naar beneden afdalend in die leegte ... en in de ruimte van die leegte emaneerde, schiep, vormde en maakte God zo alle werelden.

Wezenlijke tegenstrijdigheid
Een algemene opvatting van de Kabbalah is, dat het begrip tzimtzum een innerlijke paradox bevat, door te stellen dat God tegelijkertijd transcendent en immanent is. Aan de ene kant, als het 'Oneindige' zichzelf niet zou beperken, dan zou niets kunnen bestaan - alles zou overweldigd worden door Gods alomtegenwoordigheid. Het bestaan vereist dus God's transcendentie [het overstijgen van een grens], zoals boven beschreven.
Anderzijds handhaaft God voortdurend het bestaan van het geschapen universum en moet er daardoor ook in aanwezig zijn. De goddelijke levenskracht die alle schepselen tot bestaan brengt, moet voortdurend in hen aanwezig zijn ... als deze levenskracht ook maar voor een korte tijd een geschapen wezen zou verlaten, zou dat terugkeren naar een toestand van niet-zijn, zoals vóór de schepping.

Rabbi Nachman van Breslav beschrijft deze innerlijke tegenstrijdigheid als volgt:
Pas in de toekomst zal het mogelijk zijn om de tzimtzum, waardoor die 'Lege Ruimte' tot stand kwam, te begrijpen, want we moeten er twee tegenstrijdige dingen over zeggen:
- de Lege Ruimte is ontstaan door de tzimtzum, waar God als het ware zijn goddelijkheid [in een punt] 'beperkte' en haar daarin samentrok, en dan is het alsof in die leegte geen goddelijkheid bestaat …
- maar de absolute waarheid is dat daar toch goddelijkheid aanwezig moet zijn [namelijk de bewuste levenskracht], want niets kan met zekerheid bestaan, zonder dat God het leven geeft.

De Luriaanse Kabbalah
Isaac Luria voerde vier kernthema's in het kabbalistische denken in: tzimtzum, Shevirat HaKelim (het verbrijzelen van de vaten), Tikkun (herstel) en Partzufim (de tien sefirot van de levensboom). Deze vier vormen een groep van onderling verbonden en voortdurende processen.
- Tzimtsum beschrijft de eerste stap in Gods schepping door zijn eigen wezen [schijnbaar] uit een bepaald gebied terug te trekken, waardoor een ruimte ontstond waarin de schepping kon plaatsvinden.
- Shevirat HaKeliem beschrijft dat, na de tzimtzum, God de vaten (HaKeliem) [lichamen] schiep in de lege ruimte en hoe God toen zijn Licht in de vaten begon te gieten; het bleek dat zij niet sterk genoeg waren om de kracht van Gods Licht vast te houden en dat zij verbrijzelden (Shevirat). [De toestand dat de menselijke geest onbewust wordt van zichzelf door de verbinding met de levenloze stof.]
- De derde stap, Tikkoen, is het proces van het bijeenbrengen en verheffen van de vonken van Gods Licht, die met de scherven van de verbrijzelde vaten naar beneden werden gedragen [de toestand dat de menselijke geest zich ontwikkelt door hier met de vermogens ervaringen te verwerken].
- De Partzufim zijn de goddelijke persoonlijkheidskenmerken in de vorm van de tien sefirot als onderdelen van de kabbalistische levensboom.

Aangezien het begrip 'tzimtzum' verbonden is met ballingschap [het afdalen van de geest in de stoffelijke wereld] en Tikkun met de noodzaak om de problemen van de wereld van het menselijke bestaan op te lossen, verenigt Luria de kosmologie van de Kabbalah met de dagelijkse praktijk van de Joodse ethiek, en maakt ethiek en traditionele joodse, religieuze gestrengheid tot het middel, waarmee God de mens in staat stelt [zichzelf als mens in] de materiële wereld te voltooien en te vervolmaken door de voorschriften van een traditioneel Joods bestaan [de wetten van Mozes] na te leven.
In tegenstelling tot de vroegere, Middeleeuwse Kabbalah, werd de eerste scheppingsdaad hierdoor een verhulling of de 'goddelijke ballingschap' [de onbewuste vereenzelviging], in plaats van een openbaring [zoals bij Mozes] die zich ontvouwde.
Deze 'dynamische crisis-katharsis' [het oplossen van vraagstukken m.b.v. de geestelijke vermogens, waardoor zij worden ontwikkeld] in de goddelijke stroom [de tijd als stroom van daartoe leerzame gebeurtenissen] wordt in het hele Luriaanse schema herhaald.

Vertaald met DeepL


terug naar deel 1 geestelijke vermogens

terug naar het weblog







^