Anselmus van Canterbury



Anselmus van Canterbury
(1033-1109)
De heilige Anselmus van Canterbury is een van de voornaamste geleerden van de Middeleeuwen. Als abt van het Normandische klooster Bec viel hij op door zijn grote bestuurskwaliteiten. Tegen zijn zin werd hij gekozen tot aartsbisschop van het Engelse Canterbury. Daar streed hij voor de vrijheid van de Kerk, wat hij tot tweemaal toe moest bekopen met ballingschap.
In de geschiedenis van de wijsbegeerte is zijn naam verbonden met wat Immanuel Kant het 'ontologische godsbewijs' noemde.

Leer
Augustinus

Anselmus behoort tot de Vroeg-Scholastiek, de Middeleeuwse denkstroming die sterk onder de invloed stond van het neoplatonisme en Sint Augustinus van Hippo. "Augustinus heeft voor Anselmus het meeste gezag, niet alleen als tolk der christelijke traditie, maar ook als vertegenwoordiger van de natuurlijke kennis. De titels van zijn boeken herinneren aan die van Augustinus, hij neemt tal van teksten en argumenten letterlijk van Augustinus over, hij tracht zijn theorieën voortdurend bij die van Augustinus te doen aansluiten. De geest van de Hipponer heeft hij zich geheel eigen gemaakt, en hij weet daaraan op persoonlijke wijze uitdrukking te geven. Daarbij is hij veel systematischer dan zijn meester," zegt dr. Ferdinand Sassen in zijn Geschiedenis der Patristische en Middeleeuwse Wijsbegeerte (1950).

God

In Monologion spreekt Anselmus over God op zuiver rationele wijze, zonder daarbij een beroep te doen op het gezag van de Heilige Schrift. Hij zoekt daarbij aansluiting bij Augustinus en diens aanvaarding van de Platoonse participatieleer: al het aardse heeft deel aan het goddelijke, het relatieve aan het absolute, het menselijk goede aan het Absoluut Goede, enz.
Anselmus stelt met Augustinus vast dat er een hiërarchische ordening der dingen bestaat. Langs het lagere kan tot het hogere worden opgeklommen. Uiteindelijk bestaat er een Wezen waarboven niets meer bestaat of gedacht kan worden: het Hoogste van alles wat is (Summum omnium quae sunt). Dit allerhoogste wezen is de Ene God.

Geloof en rede

In zijn boek Proslogion behandelt Anselmus de kwestie van de verhouding tussen geloof en weten. Daarin staan twee zinsneden die beroemde scholastieke formules zijn geworden: fides quaerens intellectum ('het geloof op zoek naar redelijk inzicht') en credo ut intelligam ('ik geloof opdat ik begrijpe').
Voor Anselmus heeft in de wetenschap het geloof in de geopenbaarde waarheden de absolute voorrang. Als het geopenbaarde eenmaal is aanvaard en de rede op de juiste wijze te werk gaat, dan is de denker in staat om noodzakelijke redenen (rationes necessariae) voor de geloofsmysteries te ontdekken. Zo is volgens Anselmus God noodzakelijkerwijs één God in Drie Personen en is te bewijzen dat de Menswording wel moest plaatsvinden.

Godsbewijs

In Proslogion staat ook een argumentatie waarmee Anselmus zich een blijvende plaats in de geschiedenis der wijsbegeerte verwierf. Immanuel Kant (1724-1804) noemde deze redenering 'het ontologisch godsbewijs'. Hij begint met een citaat uit Psalm 13: Dixit insipiens in corde suo non est Deus ('De dwaas zei bij zichzelf: er is geen God'). Anselmus wil onderzoeken of de stelling 'er is geen God' werkelijk dwaas is. Is de rede bij machte het bestaan van God aan te tonen?
Anselmus gaat ervan uit dat ieder weldenkend mens God definieert als 'datgene waarboven niets groters kan worden gedacht' (aliquid quo nihil maius cogitari possit). Uit zijn essentie (wezen) kan zijn existentie (bestaan) worden afgeleid. Immers als God alleen als gedachte in het verstand zit, maar niet in de werkelijkheid bestaat, is alles wat wel bestaat groter dan het hoogst denkbare. En dat is een contradictie, aldus St. Anselmus. Ergo: God bestaat.

Waarheid

In zijn werk De veritate ('Over de waarheid'), een dialoog tussen een meester en zijn leerling, laat Anselmus het personage van de meester betogen dat God de Ene Waarheid is. Gebruikmakend van de Platoonse vormenleer zegt hij dat God de oorzaak is van alle werkelijk bestaande dingen. De dingen zijn zelf niet waar, maar participeren in (nemen deel aan) de Waarheid. 
'[...] de hoogste waarheid die door zichzelf bestaat, is niet die van de dingen; maar als iets in overeenstemming met haar is, dan wordt dat waarheid of juistheid genoemd' (... summa veritas per se subsistens nullius rei est; sed cum aliquid secundum illam est, tunc eius dicitur vertias vel rectitudo).

Incarnatie

Anselmus probeert in zijn geschrift Cur deus homo de redelijkheid van de Menswording Gods aan te tonen. Het is zijn bedoeling dat ook niet-christenen de Incarnatie zullen aannemen zodra zij zijn redenering volgen. De eerste premisse is de vaststelling van de Zondeval, waardoor de mensheid een eeuwige schuld op zich laadde. Omwille van de gerechtigheid moest deze schuld worden afgelost; een immens probleem voor de mens, die immers niet in staat is tot 'afbetaling' van deze oneindige schuldenlast. Alleen God zou dat kunnen. En dat is precies wat Hij deed. Uit respect voor de waardigheid van de mensheid schold Hij de schuld niet kwijt, maar werd Hij mens. Door zijn lijden en sterven loste God als mens de eeuwige schuld namens de mensheid af.

Werken
Monologion (1075–1076)
Proslogion (1077–1078)
De grammatico (1059–1060)
De veritate (1059–1060)
De libertate arbitrii (1059–1060)
De casu diaboli (1080–1086)
Epistola de incarnatione Verbi (1094)
Cur deus homo (1095–1098)
De conceptu virginali (1099)
De processione Spiritus sancti (1102)
Epistola de sacrificio azymi et fermentati (1106–1107)
De sacramentis ecclesiae (1106–1107)
De concordia (1107–1108)

Bron: KRO-NCRV


terug naar het Literatuuroverzicht

terug naar het weblog







^