René Appel - Is taalverandering in feite taalverloedering?
Onze Taal 4, 2015 (Maandblad van het Genootschap Onze Taal)Is taalverandering in feite taalverloedering? Zo ver wil schrijver en oud-hoogleraar Nederlands als tweede taal René Appel zeker niet gaan, maar sommige veranderingen gaan volgens hem wel in een héél hoog tempo.
Door René Appel
Hoe snel laten we de taal veranderen? Pleidooi voor een middenpositie
"En dat betekent dat er ook buien ontwikkelen", zegt weerman Marco Verhoef in het NOS Journaal. "Zich ontwikkelen", roep ik naar het scherm, "dat er zich ook buien ontwikkelen." Marco Verhoef trekt zich er niets van aan. Een volgende keer zal hij weer zeggen dat het de vraag is wat de warme lucht doet, "die op de oceaan bevindt."
Wederkerende voornaamwoorden als 'zich' lijken in de gevarenzone te zitten. Ze worden steeds vaker weggelaten. Hieronder nog wat voorbeelden, afkomstig van de televisie of uit de krant.
- We willen horen wat er allemaal afspeelt rond burgemeester Hoes.
- Dat komt omdat ze niet realiseren wat er aan de hand is.
- We zullen Clarence blijven herinneren om zijn intellectuele interviews.
- Als de Schotten afscheiden, kan Madrid een referendum voor Catalonië niet weigeren.
- De kunst is te concentreren en je zenuwen in bedwang te houden.
Stel dat de weglating of verdwijning van het wederkerend voornaamwoord 'zich' doorzet, hoe 'erg' is dat? Er is veel oppositie tegen dit soort veranderingen. Lees in dit blad de rubriek 'Taalergernissen' - waar niet voor niets het woordje 'erg' in voorkomt - er maar op na. Taalverandering is in de visie van deze opposanten synoniem met taalverloedering. Daartegenover staan degenen die volhouden dat taal nu eenmaal een 'levend verschijnsel' is en dat veranderingen daarom 'natuurlijk' en dus ook onvermijdelijk zijn.
Laat ik ze de 'realisten' noemen, en de anderen de 'normatieven'.
In discussies over taalverandering dan wel taalverloedering gaat het meestal niet over tamelijk onopvallende veranderingen, zoals de weglating van het wederkerend voornaamwoord, maar heel vaak over 'hun' in 'Hun hebben het gedaan', of als in 'Marloes doet het beter als Sophie.' Daarnaast zijn er allerlei andere vernieuwingen, zoals:
- de Poldernederlandse uitspraak van sommige klinkers, enigszins karikaturaal weergegeven in 'Jaai blaaift baai maai';
- de uitbreiding van het toepassingsgebied van het voorzetsel 'naar' - zo hoorde ik onlangs iemand tegen mensen zeggen dat ze de vinger "naar de zere plek" moesten leggen;
- het sterk toegenomen bereik van een woord als neerzetten - er wordt bijvoorbeeld nooit meer iemand als bedrieger 'afgeschilderd', maar altijd 'neergezet';
- en 'last but not least' de enorme toename van Engelse leenwoorden.
Voor vrijwel alle gevallen geldt weer dat de normatieven zich ertegen verzetten en dat de realisten er positief tegenover staan, of er de schouders over ophalen.
Subjectieve waardering
Wat zijn nu de argumenten van beide partijen? De normatieven beschouwen vernieuwingen vaak als onnodig of lelijk. In hun ogen wordt het Nederlands - dat wil zeggen het Standaardnederlands zoals zij dat kennen - gecorrumpeerd of te grabbel gegooid. Dat lijkt me wat ver gaan, maar het esthetische argument spreekt mij wel aan. Volgens degenen die positief staan tegenover taalverandering is dat onzin: de ene taalvariant is niet objectief mooier dan de andere. Daar valt tegen in te brengen dat het ook niet om een objectieve uitspraak gaat, maar puur om subjectieve waardering. Over allerlei cultuuruitingen spreken we een esthetisch oordeel uit, waarom zou je zo'n oordeel niet mogen vellen bij een typische cultuuruiting als taal?
Een ander argument van de normatieven betreft de gebruikswaarde van de taal. Als een taal snel en veel verandert, ontstaan er op z'n minst problemen bij het lezen van oudere teksten. Bepaalde vernieuwingen kunnen ook leiden tot interpretatieproblemen, bijvoorbeeld bij het gebruik van 'als' in plaats van 'dan' als voegwoord van vergelijking. Neem bijvoorbeeld de zin 'Het lichaam verbrandt minder calorieën dan we denken.' Met 'als' in plaats van 'dan' wordt die dubbelzinnig. Ten slotte ondergraaft volgens de normatieven het toenemend gebruik van Engelse woorden en uitdrukkingen de functie van het Nederlands als algemeen aanvaarde cultuurtaal voor Nederland en Vlaanderen.
De realisten zullen hiertegenover stellen dat opponeren tegen taalverandering gelijkstaat aan het vechten tegen windmolens; die veranderingen vinden tóch wel plaats. Het al of niet lelijk vinden van bepaalde taalvormen? Dat is volgens de realisten dus niet relevant; bovendien is het een kwestie van wennen, een volgende generatie weet niet beter. Betekenisverwarring vanwege vernieuwingen is in de ogen van de realisten ook iets marginaals. Bovendien is de taal nu ook al vaak dubbelzinnig, maar wordt die dubbelzinnigheid door de context en de kennis van de taalgebruikers bijna altijd opgeheven. En de invloed van het Engels? Talen nemen nu eenmaal altijd woorden van elkaar over, ook het Nederlands, vroeger vooral van het Latijn en het Frans, tegenwoordig van het Engels, dus 'who cares'?
Wie beslist eigenlijk wat de standaardtaal is? Het ontluisterende arntwoord is; niemand.
Groen grammaticaboekje
Bij discussies over taalverandering gaat het vaak over de standaardtaal. Maar de vraag is: Wat is eigenlijk de standaardtaal, wie beslist wat de standaard is? Het ontluisterende antwoord is: niemand. In Nederland is alleen de spelling officieel vastgelegd, in het Groene Boekje; de grammatica en de uitspraak zijn overgeleverd aan de taalgebruikers, en de woordenschat aan de (commerciële) woordenboekmakers. Voor de grammatica beschikken we wel over de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS), maar die beschrijft alleen wat er voorkomt. Zo zegt de ANS op z'n hoogst dat in bijvoorbeeld 'Hij heeft het aan hen/hun gegeven' de ene vorm (hen) stilistisch hoger gewaardeerd wordt of meer in schrijftaal voorkomt dan de andere (hun).
Gelet op deze situatie is het vreemd dat er over het algemeen wél wordt verondersteld dat er zo'n officieel vastgelegd of gecodificeerd Standaardnederlands bestaat. Maar er is simpelweg geen Groen grammaticaboekje. Denk eens aan een leerling op een middelbare school, die in een opstel schrijft: 'Het plan wat we toen bedachten ...' Zijn lerares (van de oude stempel?) geeft het gecorrigeerde opstel aan hem terug, met een rode streep door 'wat' en daarbij geschreven: 'dat'. Stel dat die leerling deze correctie niet accepteert en aan de lerares vraagt waar officieel is vermeld dat wat in dit geval niet mag of niet goed is. De lerares staat dan met de mond vol tanden; ze kan alleen iets zeggen als: 'Ja, dat is nu eenmaal het Standaardnederlands, dat is een soort afspraak', en daarbij misschien nog wijzen op wat hierover wordt gemeld in taaladviesboeken en door taaladviseurs. Maar wat moet ze zeggen als de leerling een paar dagen later terugkomt met het door een minister in het NOS Journaal uitgesproken zinnetje 'Het beleid 'wat' we gaan implementeren, bestaat uit ...'?
Voortschrijdend inzicht
Normatieven versus realisten, het zal altijd wel een strijd blijven. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was ik zelf een van de auteurs van de veelgebruikte Aula-pocket Sociolinguistiek. De sociolinguistiek bestudeert wat er met de taal gebeurt in de taalgemeenschap en is wars van elke normatieve beoordeling. Inmiddels - dat schijnt 'voortschrijdend inzicht' te heten - denk ik er iets anders over, en kies ik voor een positie midden tussen normatieven en realisten. Dat komt onder meer door een groeiende weerzin tegen dogma's of absolute waarheden. Daarom verzet ik me tegen een uitspraak als 'We moeten de taal houden zoals hij is', maar net zo goed tegen 'Taal verandert nu eenmaal.'
Dat laatste maakt een passieve, gelaten indruk: het gebeurt nu eenmaal, laten we ons er maar bij neerleggen. Die houding leidt tot een 'moet kunnen'-ideologie, die misschien adequaat was in de jaren zeventig toen er veel vrijheden moesten worden bevochten, maar die nu achterhaald lijkt.
De visie van de normatieven is ook niet aantrekkelijk, simpelweg omdat die niet vol te houden is. Het gepropageerde Standaardnederlands anno 2014 verschilt immers ook van pakweg het Nederlands dat in 1914 als norm werd beschouwd.
Wat betreft mijn persoonlijke ontwikkeling: ik ben waarschijnlijk verder afgedreven van de sociolinguistiek en haar principes en laat me meer leiden door cultureel bepaalde uitgangspunten. Dat kan een gevolg zijn van het feit dat ik ruim tien jaar geleden de universiteit vaarwel heb gezegd om me vrijwel volledig aan het schrijven te wijden. Een enigszins stabiele standaardtaal in de Nederlandse taalgemeenschap lijkt me van groot cultureel belang. Mijn middenpositie is ook te zien als een toepassing van de wet van actie en reactie. De actie is de (veronderstelde) taalverandering en de reactie het bezwaar dat daartegen wordt gemaakt. Uiteindelijk kan - door het puur Nederlandse poldermodel - een voor iedereen aanvaardbaar compromis worden bereikt.
Taalforum
Ik kies dus voor een middenpositie. Hoe zou dit er in de praktijk uit kunnen zien? Ik zie wel iets in een door de Nederlandse Taalunie in te stellen commissie. Laten we die het Taalforum noemen, of de Taal- wacht - hoewel die laatste term misschien te militaristisch klinkt. Al een aantal jaren functioneert er iets dergelijks: het Taaladviesoverleg van de Taalunie, dat bestaat uit Nederlandse en Vlaamse taaladviseurs. Het Taalforum dat ik voor ogen heb, is breder van samenstelling; er zouden ook andere 'bewakers' van de taal in moeten, zoals docenten, wetenschappers, journalisten en schrijvers.
Deze commissie moet zichtbaarder zijn dan het toch wat op de achtergrond opererende Taaladviesoverleg. Het Taalforum kan met gezag taalvernieuwingen aan de orde stellen en op de rem trappen als het te ver en te snel gaat. Zoals ook Jan Kuitenbrouwer vorig jaar juni al in Onze Taal schreef, is het vasthouden aan een bepaalde conventie voor veel taalgebruikers belangrijk. Veranderingen vinden toch wel plaats, maar door de oppositie van normatieven gebeurt het hopelijk geleidelijk en met mate.
"Geleidelijk en met mate" - begin ik echt oud te worden?
terug naar het literatuuroverzicht
^