Oepanisjads
Vertaling J.A. Blok, Uitgeverij Ankh-Hermes Deventer 1971 5e druk(Opmerkingen tussen haakjes zijn van mij, Freek. 'oepa': dichtbij, 'shad': zitten)
Inhoud
Brihadaranyaka oepanisjad
Tsjandogya oepanisjad
Isja oepanisjad
Kena oepanisjad
Kathaka oepanisjad
Moendaka oepanisjad
Sjwetasjwatara oepanisjad
Brihadaranyaka oepanisjad
4.3.6 De Atman is des mensen licht
4.3.7 Wat is de Atman? De geest temidden der levenskrachten (geestelijke vermogens), die bestaat uit kennis, die het licht is binnenin het hart. Die schrijdt, zichzelf gelijk blijvende, langs de beide werelden (geboorte en overlijden in de geestelijke en de stoffelijke wereld).
4.3.9 Er is tweeërlei staat voor de geest, de toestand in deze wereld en in de geestelijke wereld.
4.3.10 Atman is de schepper.
4.3.11 't Licht (de aandacht, het zich bewustzijn) verzamelend, keert hij naar zijn eigen plaats (sfeer) weer, het gouden wezen (de Poeroesja, de menselijke geest)
4.3.14 Moeilijk te genezen is die, tot wie de Atman niet terugkeert (die zich niet bewust is van zichzelf als geest).
4.3.15 Aan de geest hecht niets.
4.3.36 Wanneer de mens tot zwakte vervalt, hetzij door ouderdom of ziekte, dan maakt zich de geest los van de leden (de geest treedt uit het lichaam).
4.4.1 Wanneer het wezen (de geest) tot het oog (het hart, zichzelf) terugkeert, dan wordt men onbewust van vormen.
4.4.2 Hij is één geworden, zegt men, hij 'ziet' niet (ziet niet de stoffelijke wereld); hij is één geworden, zegt men, hij 'denkt' niet (overdenkt niet de stoffelijke wereld). De punt van het hart wordt lichtende. Atman is bewust.
4.4.5 Al naar iemand handelt, al naar hij zich gedraagt, zo wordt hij. Men wordt deugdzaam door deugdzaam handelen, men wordt slecht door slecht handelen.
4.4.7 Als al de verlangens zijn vervlogen, die inwonen in 's mensen hart, dan wordt de sterveling onsterfelijk. Dit onlichamelijke, onsterfelijke leven is waarlijk Brahman (de algeest), is waarlijk licht.
4.4.10 In blinde duisternis gaan zij, die niet-weten (avidya) huldigen (de onbewuste vereenzelviging); in blindere nog, die zich vermeien in weten (gehechtheid aan kennis).
4.4.12 Als iemand de Atman kent, denkende: ik ben die (geestelijk zelfbewust is), met welke begeerte of liefde nog zou die hangen aan het lichaam?
4.4.15 Als iemand de Atman, als god, duidelijk ziet, die schrikt voor hem (de dood) niet terug.
4.4.17 Die alleen denk ik, als wetend (vidya), onsterfelijk ik, de Atman te zijn, het onsterfelijke Brahman.
4.4.9 Met de geest alleen kan het gezien worden.
4.4.22 Waarlijk, hij is de grote, ongeboren Atman, bestaande uit kennis (zich bewustzijn van zichzelf), temidden der levenskrachten (de geestelijke vermogens) in de ruimte binnen het hart. Door hem te kennen, wordt men waarlijk een wijze.
4.4.23 Men moet er aanraking mee zoeken. Wie dat weet, rustig geworden is, bedwongen, stil, geduldig, duldzaam en bezonnen, die ziet het Zelf in zichzelf, die ziet alles in het Zelf.
4.5.6 Niet om der wille van de echtgenoot is de echtgenoot dierbaar, maar om der wille van de Atman is de echtgenoot dierbaar ... . Niet om der wille van alles is alles dierbaar, maar om der wille van de Atman is alles dierbaar.
4.5.7 Hem verlaten de goden, die de goden in iets anders ziet dan in de Atman.
4.5.15 Waar tweevoudigheid als het ware is, daar ziet de een de ander, daar hoort de een de ander, enz. Maar waarmee zou men Hem begrijpen, waarmee men dit alles begrijpt? Hoe zou men de Begrijper begrijpen?
terug naar de Inhoud
Tsjandogya oepanisjad
3.14.1 Waarlijk, dit heelal is Brahman (de algeest). Laat men het in stilte vereren als daarin wordende, vergaande, ademende. Voorwaar, uit inzicht bestaat de mens. Al naar het inzicht dat de mens op aarde heeft, zal hij worden bij zijn vertrek van hier. Laat hem aldus voor zichzelf een inzicht vormen.
3.14.2 Die uit denken bestaat, wiens lichaam het leven is, wiens vorm het licht, wiens begrip de waarheid ...
3.14.3 die Atman van mij in het hart is kleiner dan een mosterdzaad (Lucas 13:19 Het godsrijk is gelijk een mosterdzaad) en groter dan de werelden.
3.14.4 Die Atman van mij in het hart is Brahman (de menselijke geest is een goddelijke algeestvonk in de goddelijke algeest).
4.10.5 Brahman is leven, vreugde, leegte.
4.15.1 De man (de Poeroesja, het geestelijke wezen) die in het oog wordt gezien (de geestelijke uitstraling uit het oog) dat is de Atman.
4.15.2 Men noemt hem heilbrenger, zegenvergaarder, lichtdrager.
6.8.6 Wanneer iemand van hier gaat (overlijdt), gaat de stem (de uiterlijke kenmerken) in het verstand (de innerlijke wereld), het verstand in de levensadem (de geestkracht), de levensadem in de gloed (de geestelijke uitstraling), de gloed in het hoogste Wezen (Brahman, God).
6.8.7 Wat dat ijle is, dat heeft de gehele wereld als haar wezen. Dat is de werkelijkheid, dat is de Atman. Dat zijt gij (tat twam asi), oh Sjwetaketoe (de leerling van de meester).
6.10.2 De schepselen weten niet wanneer zij zijn voortgekomen uit het ware Zijn: "Wij zijn voortgekomen uit het ware Zijn." (als de menselijke geest uit de algeest voortkomt door verdichting daaruit, is er een aanvankelijke toestand van onwetendheid van zichzelf).
6.11.3 Wanneer het leven (de geest) dit lichaam heeft verlaten, verdort het; het leven zelf sterft niet.
terug naar de Inhoud
Isja oepanisjad
1. Dit te verzaken geeft genot, begeer eens anders weelde niet.
3. Naar de duistere werelden gaan zij, die de geest 'doden'.
5. Het Ene is bewegende en onbeweeglijk (Evangelie van Thomas, 50: God is beweging en rust).
11. Wie weten en niet-weten beide tezamen kent, overschrijdt met niet-weten de dood, wint met weten onsterfelijkheid.
16. O Alvoeder, enige Ziener, Rechter, Zon, Zoon van Pradsjapati, spreid uw stralen uiteen, houd uw lichtglans in! Wat uw lieflijkste gedaante is, neem ik nu waar. Die daar is, dat wezen (de Poeroesja), dat ben ik.
terug naar de Inhoud
Kena oepanisjad
4. Dat, wat niet wordt uitgesproken met de stem, maar waardoor de rede wordt uitgesproken (in het innerlijk door de geest), ken dit waarlijk als Brahman.
5. Dat, wat niet wordt gedacht met het denken, maar waardoor het denken wordt gedacht (de geest als de denker), ken dit waarlijk als Brahman.
6. Dat, wat niet wordt gezien door het oog, maar waardoor het zien zelf wordt gezien (de geest als de waarnemer), ken dit waarlijk als Brahman.
13. Wie Het (Brahman) hier kent, heeft de Waarheid. Wie Het niet kent, dien dreigt verderf.
33. Boete (goedmaken), zelfbeteugeling en werk (het werken aan zichzelf) zijn de grondslagen van de leer.
terug naar de Inhoud
Kathaka oepanisjad
2.1 Het betere is één ding, het lievere iets anders. Strijdig van strekking, binden zij de mens.
2.10 Het blijvende wordt niet door het wisselende bereikt. Maar met vergankelijke middelen kan men het eeuwige winnen.
2.12 Hem, die nauw zichtbaar in het verborgene zetelt, in het heimelijke (het hart) is, de Oeroude, wonend in het diep, die kennende als God door zelfoverpeinzing (zelfbezinning), laat de wijze leed en vreugde achter zich.
2.18 De wijze is noch geboren, noch sterft hij.
2.20 Kleiner dan klein, groter dan groot is de Atman (Sanskriet 'an': de ademende, de geest), wonend in het hart van het schepsel.
2.23 Die Atman wordt niet verkregen door lering, niet door verstand, noch door veel kennis. Hij wordt enkel verkregen door wie Hij (Atman) uitkiest (wie de Atman uitkiest om die te verkrijgen). Aan zulk een openbaart hij zich (wie op zoek gaat naar zichzelf, zal zichzelf vinden).
3.1 Twee (Ik en ik), die het loon drinken in de wereld hunner werken, beiden in het heimelijke (het hart) getogen.
3.3 Ken de Atman als in een wagen rijdende, het lichaam als voertuig, de rede als de menner, het verstand als de teugels.
3.4 De zinnen zijn de paarden, het waarneembare hun weg.
3.6 Wie bezinning heeft, wiens verstand vast gericht is, diens zinnen zijn wel beteugeld, als de deugdelijke paarden van een menner.
3.7 Wie echter geen bezinning heeft, bereikt het einddoel niet, maar gaat met de levenswenteling (overlijden en wedergeboorte) verder.
3.11 Hoger dan de Poeroesja (de menselijke geest) is er niets. Dat is het einddoel. Dat is de hoogste weg.
4.1 De Zelfbestaande (Brahman, de algeest) boorde openingen (de zintuigen) naar buiten; daardoor ziet men naar buiten, niet naar binnen. De wijze, onsterfelijkheid zoekend, ziet naar binnen, schouwend de inwendige Atman (de geest schouwt in zichzelf: zelfbewustwording).
4.2 Hij zoekt het blijvende niet onder de onbestendige dingen.
4.5 Ken de Kenner als de levende Atman vlakbij.
4.6 Hij (de Poeroesja) die geboren werd uit overpeinzing (Sanskriet 'tapas': zelfbezinning), vroeger geboren dan de wateren, die ingetogen is in het heimelijke (het hart) en door het lichaam heen uitstaart naar buiten - Dit waarlijk is Dat.
4.12 Eén, ter grote van een duim, staat binnen in het Zelf.
5.1 Vrij van het lichaam is men werkelijk bevrijd.
5.2 Hij is de gast in huis (de geest in het lichaam).
5.3 Opwaarts lijdt hij de uitademing, de inademing roept hij terug, als dwerg, in het midden (het hart) zetelend.
5.13 De Atman is bestendig in het onbestendige, bewust in de bewusten, Eén in het vele.
5.15 Door Hem, als hij schittert, schittert alles. (Sanskriet 'deva', Latijn 'diaus', 'deus': de schitterende)
6.4 Als iemand Hem hier niet kan waarnemen (niet bewust is van zichzelf als geest), vóór de ontbinding van het lichaam, moet hij wederom vorm aannemen in de wereld van de schepping.
6.7 Hoger dan de zintuigen is het verstand, hoger dan het verstand de wijsheid (boeddhi), hoger dan de wijsheid het grote Zelf (Atman), hoger dan het grote Zelf het ongeopenbaarde,
6.8 hoger dan het ongeopenbaarde de Poeroesja (het 'gouden wezen': de geest). Aldoordringend, zonder welk merkteken ook. Die kennende, wordt de mens verlost.
6.10 Als de vijf waarnemingen (de vijf zintuigen) ophouden, tezamen met het verstand (de beeldenstroom) en de rede rust ... Dit, zeggen zij, is de hoogste weg.
6.11 Dit beschouwen zij als yoga (Sanskriet: 'yoga', Latijn: 'iungo': verenigen), het strak terughouden der zintuigen. Dan wordt men onverstrooid.
6.12 Noch door taal, noch door verstand, noch door gezicht kan hij worden begrepen.
Hoe kan hij anders worden begrepen dan door te zeggen: "Hij is"? (Hebreeuws 'Jahweh': Ik ben)
6.13 Ja, hij kan worden begrepen door te zeggen: "Hij is". Wanneer hij begrepen is door te zeggen: "Hij is", openbaart zich zijn ware wezen.
6.14 Als al de verlangens zijn vervlogen, die inwonen in 's mensen hart, dan wordt de sterveling onsterfelijk. Hierin bereikt hij Brahman (de hereniging).
6.15 Wanneer de banden van het hart hier op aarde zijn doorgesneden.
6.17 Een wezen, duimgroot, is de innerlijke geest, altijd zetelend in het hart van de schepselen. Die moet men bedachtzaam uit het lichaam vrijmaken, die moet men kennen als het onsterfelijke.
6.18 Dit kan ieder, die dit van de geest weet.
terug naar de Inhoud
Moendaka oepanisjad
1A8 Door overpeinzing (tapas, zelfbebroeding) zwelt Brahman.
2A1 Zoals uit een fel vlammend vuur de vonken spatten, bij duizenden van eendere natuur, zo zijn aan 't Onvergankelijke de veelvuldige wezens ontsprongen, vriend, en keren daartoe weer.
2B3 De aandacht van de geest gericht op het Zijn van Dat, moet men als doel dit onvergankelijke treffen, o vriend. Door de onafgeleide slechts wordt het getroffen.
2B5 Hij (Atman) is de brug naar de onsterfelijkheid.
2B8 De knoop des harten (het ik) wordt ontbonden, alle twijfel valt weg en de daden gaan teniet, als Hij gezien wordt, hoog en laag beide.
3A4 Waarlijk, Hij is het leven dat glanst in alle dingen.
3A5 In 't lichaam leeft Hij, enkel licht, doorschijnend.
3A7 Het Zelf bestaat uit kennis.
terug naar de Inhoud
Sjwetasjwatara oepanisjad
1.8 Wie Hem niet kent, blijft als genieter steeds geketend; wie Hem erkent, wordt vrij van alle banden.
1.11 Door God te kennen, vallen alle boeien af.
1.12 Dat eeuwige moet men in de ziel aanwezig weten, waarlijk, hoger dan dit te kennen, is er niet.
Als iemand de genieter kent, 't genotene, de Bewerker, is het al gezegd. Dit is het drievuldig Brahman. (het onderscheid tussen de geest, het waarnemingsvermogen van de geest en het waargenomene)
1.14 Men kan de God door 't werk der overpeinzing als het verscholen vuur te voorschijn zien springen.
1.15 De Atman wordt in 't eigen Zelf gevonden door wie Hem zoekt in ware zelfbedwinging.
1.16 De Atman is geworteld in zelfkennis en zelfbedwang (de vrije geest is geworteld in zelfbewustzijn en zelfbeheersing).
2.15 Het wezen der ziel (de geest) wordt tot een lamp.
3.8 Ik ken die grote Geest, die achter 't duister straalt als de helle zon.
3.9 De Geest vult de ganse wereld.
3.12 De Heerser is het onvergankelijke licht.
3.13 Een ter grote van een duim is gezeteld in het hart van ieder wezen.
3.17 Door de kracht aller zinnen (zintuigen) stralend, is het toch van alle zinnen (zintuigen) vrij.
3.18 Wie in de stad met negen poorten (het lichaam) wonend, als zwaan (de geest) rondom naar buiten zwerft, die is beheerser der ganse wereld, van al wat stand houdt en beweegt.
3.19 Hij weet wat weetbaar is, maar Hem kent niemand. Hij wordt de eerstgeboren Geest genoemd.
3.20 Als kleinste van het kleinste, grootste der groten, woont hij zelf in het hart van ieder schepsel.
5.10 Noch vrouwelijk, noch mannelijk is Het, en ook onzijdig evenmin.
5.11 Door de begoocheling der verbeelding, aanraking, gezicht, door eten, drinken, paring, ontwikkelt zich de ziel (de geest).
6.12 Wie Het, als wijze, in zichzelf ziet wonen, is eeuwigdurend zalig.
6.13 Wie dit oerwezen (Atman) door toewijding, onderzoek, erkent als God, wordt vrij van alle banden.
6.19 Het is de hoogste brug tot de onsterfelijkheid.
terug naar het literatuuroverzicht
^