Anthony Borgia, Het leven in de ongeziene wereld 2

Uitgeverij De Torenlaan, Assen 1955

Deel II De ongeziene wereld

Inhoud


terug naar het Literatuuroverzicht

I. De bloemen

Anthony Borgia
Nadat ik aan gene zijde was gekomen, was een van mijn eerste gewaarwordingen, dat ik me van een zekere droefgeestigheid bewust werd, niet van mijzelf, maar van anderen. Ik piekerde er erg over, waar die vandaan kwam.
Edwin zei, dat ze opsteeg van de aarde en werd veroorzaakt door het leed over mijn heengaan. Het hield echter spoedig op. Edwin deelde mij mee, dat de mensen me reeds begonnen te vergeten. Die ondervinding alleen al, mijn goede vriend, is uitstekend geschikt om tot nederigheid te stemmen als men deze te voren niet zou hebben bezeten!
Ik verzeker u, dat ik geen waarde hechtte aan populariteit. Daarom hinderde me de ontdekking in het geheel niet, dat de herinnering aan mijn persoon snel verbleekte in de mensenharten op aarde. Ik had geschreven en gepredikt om het goede zelf, dat dit zou kunnen teweeg brengen en dat was, zoals ik hoorde, microscopisch gering. Men vertelde me, dat velen, die tijdens hun aardse leven zeer in aanzien zijn bij het publiek, ontdekken wanneer zij hun stoffelijke lichaam hebben afgelegd, dat hun roem en aanzien, die hun dagelijks ten deel vielen, zijn verdwenen. Het bedroefde zulke mensen natuurlijk hun aardse belangrijkheid te moeten achterlaten en het gaf hun een zeker gevoel van eenzaamheid, te meer waar die wereld hen spoedig vergat.
Mijn aardse reputatie was niet bijzonder groot geweest, maar ik had mezelf een plaatsje veroverd onder mijn geloofsgenoten.
Mijn overgang was kalm en vredig geweest en had niet onder onaangename omstandigheden plaats gevonden. Ik had mij niet van de aarde behoeven los te scheuren en had er geen andere banden dan mijn werk. Daarom was ik zeer gezegend. Edwin vertelde me over anderen, wier overgang zeer droevig was geweest en wier geestelijke toestand nog veel treuriger was bij hun aankomst hier. Velen, die op aarde zeer voornaam waren geweest, merkten, dat zij maar heel klein waren in de geestelijke wereld. En velen, die op aarde onbekend waren, merkten dat men hen hier zo goed kende, dat het hen bijna overweldigde. (104) Lang niet iedereen is bestemd voor de schone gebieden van eeuwige zonneschijn en zomer. Ik heb u al een vluchtige indruk gegeven van de sferen van gehele of gedeeltelijke duisternis, waar alles koud, verlaten en kaal is en waarin zielen leven, die aan het donker kunnen ontstijgen, als zij dat willen en daartoe alle pogingen in het werk stellen. Velen besteden hun hemelse staat aan het bezoeken van deze duistere regionen en het trachten om enigen van de ongelukkigen, die daar verblijven, uit hun ellende te bevrijden en hen op het pad naar het licht en geestelijke vooruitgang te brengen.
Ik heb het voorrecht gehad met Edwin en Ruth naar deze duistere plaatsen achter de gordel van mist te gaan, die hen van het licht scheidt. Het is niet mijn bedoeling u nu mee te nemen naar die gebieden van ellende en droefheid. Later hoop ik u wat van onze ervaringen daar te vertellen. Op het ogenblik wil ik u graag over andere - aangenamere dingen spreken.
Velen op aarde trachten talrijke geheimenissen van het leven te onderzoeken. Zij opperen allerlei theorieën met de bedoeling dit of dat te verklaren, theorieën, die men in de loop van de tijd als grote waarheden gaat beschouwen. Sommige van deze veronderstellingen zijn zover van de waarheid af als men zich maar kan voorstellen; andere zijn eenvoudig onzinnig. Maar er zijn ook mensen die weigeren zelf na te denken en die hardnekkig aan het idee vasthouden, dat zolang ze op aarde leven, het niet de bedoeling is iets van het leven aan gene zijde, dat hun allen wacht, af te weten. Zij verklaren plechtig, dat het niet Gods bedoeling is, dat men hun van deze dingen iets vertelt en dat zij alles zullen weten als zij aan gene zijde komen.
Dit zijn twee uiterste polen - de theoretici en de voorstanders van de 'gesloten deur'. Beide scholen krijgen een paar ernstige 'shocks', wanneer zij de geestelijke landen binnentreden om daar voor goed te leven. Personen, die er vreemde theorieën op na houden, bemerken, dat deze omver worden geworpen door het simpele feit, dat zij tegenover de zuivere waarheid komen te staan. Zij ontdekken, dat het leven aan gene zijde niet zo ingewikkeld is, als zij denken. In veel opzichten is het veel eenvoudiger dan het aardse leven, omdat wij niet de problemen hebben, die de mensen daar voortdurend kwellen en hinderen; b.v. godsdienstige en politieke problemen, welke door alle eeuwen heen sociale omwentelingen hebben veroorzaakt, die nu nog hun terugslag op aarde hebben. Wie het occultisme bestudeert is geneigd in dezelfde fouten te vervallen als de student in de theologie. Hij verkondigt beweringen, die in elk opzicht net zo dogmatisch zijn als die van de orthodoxe godsdienst en meestal even ver bezijden de waarheid.
De tijd, die ik aan gene zijde heb doorgebracht is niets niets! - vergeleken bij die van sommige grote zielen met wie ik het voorrecht heb gehad te spreken. (105) Maar zij hebben me iets onthuld van hun uitgebreide kennis; dingen, die mijn verstand kon begrijpen. Overigens ben ik - evenals zoveel anderen - er volmaakt tevreden mee de dag af te wachten, waarop mijn intelligentie voldoende zal zijn toegenomen om diepere waarheden te bevatten.
Iets, dat enige verwarring geeft, betreft de bloemen, die we aan gene zijde hebben. Sommigen zullen vragen: waarom bloemen? Wat is de bedoeling daarvan en wat haar betekenis? Misschien een of andere symbolische?
Laten we dezelfde vraag voorleggen aan de mensen op aarde over de aardse bloemen. Hebben de aardse een speciale of symbolische betekenis? Het antwoord op beide vragen is neen! Bloemen zijn aan de aarde geschonken om haar schoonheid te verrijken en tot vreugde van allen, die ze aanschouwen. Het feit, dat zij nog een ander nuttig doel dienen, is een bijkomstige reden voor haar bestaan. Bloemen zijn wezenlijk mooi, voortgekomen uit het Opperste, Scheppende Denken, aan ons gegeven als een kostbaar geschenk. Zij tonen ons in haar kleuren, vorm en geuren een oneindig klein deeltje van de Grote Geest. U hebt deze heerlijkheid op aarde. Moeten wij haar aan gene zijde ontberen, omdat men bloemen als nogal aards beschouwt, of omdat er geen diepzinnige betekenis aan valt toe te schrijven?
We hebben hier de prachtigste bloemen. Sommigen lijken op de oude bekende en zo geliefde op aarde, anderen kent men alleen aan gene zijde, maar alle zijn even schoon en een voortdurende vreugde voor ons allen, die er mee zijn omgeven. Zij zijn Goddelijke scheppingen en elke bloem ademt de zuivere geestelijke lucht in, gedragen door haar Schepper en door ons allen in de liefde, die we voor haar koesteren. Wanneer wij ze niet wensen - een onmogelijke veronderstelling! - zouden ze worden weggevaagd. En wat zouden we er voor in de plaats krijgen? Waar zou anders de grote kleurenweelde vandaan komen, die zij verschaffen?
We hebben hier niet alleen de kleinere bloemen. Men kan zich geen enkele bloeiende boom of struik bedenken, of we bezitten hem, zijn bloemen dragend in overvloed en absolute volmaaktheid evenals de bomen en struiken, die men nergens ziet behalve aan gene zijde. Zij bloeien altijd en verwelken of sterven nooit; hun geuren verspreiden zich in de lucht en werken als een versterkend middel op ons allen. Zij zijn één met ons, zoals wij met haar.
Wanneer we voor het eerst met de bloemen en bomen en al de weelde van de natuur hier in aanraking worden gebracht, merken we dadelijk iets op, dat de aardse natuur nooit scheen te hebben bezeten. Dat is de intelligentie, die onafscheidelijk aan alles wat groeit, is verbonden. Hoewel aardse bloemen leven, gaat er nooit een onmiddellijke persoonlijke reactie van haar uit, wanneer men er dicht bij komt. (106) Maar hier is dat geheel anders. Geestelijke bloemen zijn onvergankelijk en daaruit zou men meteen moeten begrijpen, dat er meer in haar was dan leven alleen. De Grote Vader van het Heelal heeft de bloemen, evenals alle vormen in de natuur, geschapen door zijn helpers in de gebieden van de geest. Deze natuurvormen zijn een deel van de reusachtige levensstroom, die rechtstreeks uit Hem voortvloeit door alles wat in het plantenrijk leeft. Die stroom houdt nooit op, verflauwt nooit en wordt bovendien voortdurend gevoed door de bewondering en liefde, die wij aan gene zijde met dankbaarheid aan zulke uitgelezen gaven van de Vader schenken. Is het dan te verwonderen, dat we, wanneer we de kleinste bloesem in handen nemen, zulk een instromen van magnetische en bezielende kracht voelen, zo'n opheffen van ons wezen, wanneer we in waarheid weten, dat zulke krachten direct uit de Bron van al het goede komen om ons welzijn te bevorderen? Neen, er ligt geen andere bedoeling achter de bloemen aan gene zijde dan de tot uitdrukking gekomen schoonheid van de Vader van het Heelal. Dat is zeker voldoende. Hij heeft geen vreemde symboliek aan Zijn onberispelijke schepping verbonden. Waarom zouden wij dat dan doen?
Het merendeel van de bloemen is niet voor plukken bestemd. Doet men dit toch, dan vernietigt men ze niet, men snijdt echter af wat in onmiddellijk contact is met de Vader. Men kan ze natuurlijk plukken; er zou geen grote ramp volgen als men het deed, maar wie dit doet, zou er stellig heel veel spijt van hebben. Stelt u zich eens voor, dat u een voorwerpje bezat, dat u meer dan al uw andere aardse bezittingen waard was en dat u het opzettelijk zoudt vernietigen. Het zou u zeer verdrietig maken, al zou het verlies zelf eigenlijk heel onbeduidend kunnen zijn. Het zou u evenzo vergaan, wanneer u aan gene zijde achteloos bloemen zoudt plukken, die daarvoor niet zijn bestemd.
Maar er zijn er genoeg speciaal om te plukken en velen van ons doen dat en nemen ze mee naar huis, net als we dat op aarde waren gewend.
De afgesneden bloemen zullen dit net zo lang overleven als we ze wensen te houden. Wanneer onze belangstelling er voor begint te verflauwen lossen zij spoedig op. Er zijn geen onooglijke verwelkte overblijfselen, want er kan geen dood zijn in een land van eeuwig leven. We merken eenvoudig, dat onze bloemen zijn verdwenen en we kunnen ze dan vervangen, als we willen. (107)

terug naar de Inhoud

II. De bodem
Om een juist begrip te. krijgen van de bodem, waarop we lopen en waarop onze huizen en gebouwen zijn opgetrokken, moet u al uw aardse voorstellingen uit uw hoofd zetten. Om te beginnen hebben we geen straten zoals u die op aarde kent. We hebben in onze steden en elders brede, uitgestrekte hoofdwegen, maar ze zijn niet geplaveid of verhard om ze duurzaam te maken voor een aanhoudende stroom van verkeer. Wij hebben geen verkeer. Onze wegen zijn bedekt met het dikste en groenste gras, dat men zich kan voorstellen en zo zacht aan de voeten als een bed van vers mos. Hier lopen we nu op. Het gras wordt nooit langer dan goed onderhouden gras behoort te zijn en toch is het levend. Het wordt altijd op dezelfde gewenste hoogte gehouden, heerlijk om op te lopen en om te zien.
Op plaatsen, waar kleinere paden wenselijk zijn en waar men gras niet geschikt vindt, hebben we plaveisel zoals op aarde. Maar het is van zeer verschillend materiaal gemaakt. De bestrating is voor het merendeel van steen, maar ze heeft niet de gewone saaie, vale kleur. Ze lijkt veel op albastachtig materiaal waarvan zoveel gebouwen in elkaar zijn gezet. De kleuren verschillen, maar zijn alle van fijne pasteltinten.
Deze steen is, evenals het gras, heel prettig om op te lopen, hoewel hij natuurlijk niet zo zacht is. Maar hij heeft een zekere eigenschap, een zekere veerkracht, als men het zo mag noemen, iets van de veerkracht van een bepaalde aardse houtsoort, die men gebruikt voor het leggen van vloeren. Dit is de enige manier, waarop ik u een idee kan geven van het verschil tussen aardse steen en die van onze zijde.
Men ziet natuurlijk nooit een lelijke verkleuring op het oppervlak van deze bestrate wegen. Ze behouden altijd de oorspronkelijke frisheid.
Het plaveisel vertoont vaak een netwerk van prachtige tekeningen, gevormd door het gebruik van verschillend gekleurd materiaal, die harmonisch samenvloeien met hun naaste omgeving.
Wanneer men de grenzen van de hogere regionen nadert merkt men, dat de plaveisels meer doorschijnend worden; zij blijken iets van hun uiterlijke vastheid te verliezen, hoewel zij stevig genoeg zijn!
Wanneer men in de buurt van de grenzen van de lagere sferen komt, gaat de bestrating er zwaar uitzien, ze begint haar tint te verliezen tot zij loodkleurig en ondoorschijnend wordt en een zeer vast voorkomen krijgt - bijna zoals graniet op aarde. (108)
Om onze eigen huizen hebben we grasvelden, bomen en bloembedden, met keurige tuinpaden van steen, veel gelijkend op die, welke ik u juist heb beschreven. Maar van de kale aarde is weinig of niets te zien. Inderdaad kan ik me niet herinneren ergens zulke kale stukken te hebben waargenomen. Hier wordt niets veronachtzaamd door onverschilligheid of traagheid, of door andere oorzaken, die alle te overbekend zijn om ze in bijzonderheden te vermelden. Waar we het recht hebben verworven in de geestelijke wereld een huis te bezitten, hebben we ook de voortdurende wens het te onderhouden en het te verfraaien. Dat is niet erg moeilijk, aangezien schoonheid reageert op onze waardering en er bij gedijt. Hoe meer aandacht en waardering we haar geven, hoe sterker zij zal reageren. Zij trekt zelf nog groter schoonheid tot zich. De schoonheid van de geest is niet iets abstracts, maar een werkelijk levende kracht.
Van mijn huis aan gene zijde uit heb ik het uitzicht over groene velden, over aantrekkelijke huizen, aardig tussen de bossen en tuinen gelegen en een vergezicht op de stad. Maar nergens zijn er lelijke streken met kale, dorre grond. Voor elke zichtbare centimeter wordt gezorgd, zodat het hele landschap één bonte kleurenpracht is, van het prachtigste smaragdgroene gras tot de veelkleurige bloemen in de tuinen, bekroond door het blauw van de hemel daarboven.
Men vraagt zich af waaruit de eigenlijke grond bestaat, waarin de bloemen en bomen groeien - is het een soort aarde?
Er is aarde, zeker, maar zij heeft niet dezelfde minerale bestanddelen als die van uw wereld, want men moet bedenken, dat het leven hier rechtstreeks van de Grote Bron wordt verkregen. De bodem verschilt plaatselijk van kleur en dichtheid net als op aarde. Ik heb hem niet grondiger onderzocht dan ik dit speciaal de aardse grond heb gedaan. Ik kan u echter een klein idee geven, hoe hij er uitziet en wat de eigenschappen er van zijn.
Allereerst is hij dan volkomen droog - ik kon geen spoor van vocht ontdekken. Ik merkte, dat hij ongeveer op dezelfde manier uit de hand liep als droog zand. Zijn kleur wisselt steeds en doorloopt alle tinten, maar benadert nooit de donkere zware kleur van aardse grond. Op sommige plaatsen is hij van een fijne, korrelachtige formatie, terwijl hij op andere uit veel grovere deeltjes bestaat, d.w.z. in verhouding grover.
Een van de niet-verwachte eigenschappen van deze aarde is het feit, dat terwijl men de korrels in de hand kan nemen en deze er vlot en vrij af kunnen lopen, zij volkomen blijven samenhangen, wanneer men ze niet aanraakt en dat ze even stevig steun geeft als de aardse grond aan alles wat er groeit.
109) De kleur van 'de aarde' wordt bepaald door de kleur van het botanische leven, dat zij onderhoudt. Hieraan ligt wederom geen speciale, noch een diepe symbolische betekenis ten grondslag. Het komt alleen omdat de kleur van de aarde de kleur van de bloemen en bomen aanvult en het resultaat, dat niet anders zou kunnen zijn, is van een inspirerende harmonie voor het oog, voor de geest en van de meest kalmerende, welluidende harmonie voor het oor. Kon er een betere reden zijn? En een eenvoudiger?
De wereld aan gene zijde is stellig niet samengesteld uit een verbijsterende serie van diepe en ingewikkelde geheimenissen, die slechts aan enkelen te verklaren zijn. Er bestaan geheimenissen, zeker, net als op aarde. En juist zoals er op aarde grote geesten zijn, die deze geheimen kunnen
ontsluieren, zo zijn er hier nog grotere geesten - onbeschrijfelijk veel groter - die een verklaring kunnen verschaffen, wanneer ons verstand rijp is om deze te ontvangen en te begrijpen.
Maar velen op aarde geloven in alle ernst, dat wij aan gene zijde leven in een staat van vurige godsdienstige emoties, dat elk samengaan in het leven van de geest, elke soort en mate van persoonlijke activiteit, elk atoom waaruit deze geestelijke wereld is samengesteld, een of andere vrome, godsdienstige betekenis moet hebben. Zulk een dom begrip is ver - zeer ver - van de werkelijkheid verwijderd. Doorzoekt de aardse wereld en ziet of de volheid van het leven daar zulke onnatuurlijke ideeën aankleven. Een mooie zonsondergang op aarde heeft geen godsdienstige strekking; waarom zouden onze geestelijke bloemen - om maar een voorbeeld te noemen - een andere reden van bestaan hebben, dan die, welke ik u reeds heb genoemd, n.l. een luisterrijke gift aan ons allen van ons aller Vader tot groter geluk en vreugde.
Er zijn nog vele mensen op aarde die plechtig als een 'geloofsartikel' hooghouden, dat het paradijs zoals zij het noemen, een onafgebroken zingen zal zijn van 'psalmen, hymnen en lofliederen'. Niets is zo fantastisch. De wereld aan gene zijde is er een van activiteit, niet van traagheid, van nuttig zijn, niet van nutteloosheid. Aan gene zijde is niets nutteloos; er is voor alles een gezonde reden en doel. Reden noch doel mag iedereen in het begin duidelijk zijn, maar dat verandert niets aan het feit.
Verveling als algemene toestand bestaat hier niet. Er zijn mensen geweest, die zich gingen vervelen, maar dat veranderde heel gauw in geestelijke vooruitgang, doordat zij een of ander nuttig werk ter hand namen. Er bestaan myriaden van taken, die op vervulling wachten - en myriaden zielen volbrengen die, maar er blijft altijd plaats voor nog iemand. En zo zal het altijd zijn. Leef ik niet in een wereld, die zowel onbeperkt als onbegrensd is? (110)
We wonen niet in een land met alle uiterlijke kenmerken van een eeuwige Zondag! De Zondag bestaat inderdaad niet in het grootse plan van de geestelijke wereld. We hoeven niet met kracht aan de Grote Vader van het Heelal te worden herinnerd door een dag aan Hem te wijden en Hem de rest van de week te vergeten. We hebben geen weken. Bij ons is het eeuwig dag. Wij zijn ons volledig en voortdurend van Hem bewust, zodat wij Zijn hand en Zijn geest kunnen zien in alles, wat ons omringt.
Ik ben wat afgeweken van wat ik u wilde vertellen, maar het is dienstig op bepaalde hoofdzaken van mijn verhaal de nadruk te leggen, omdat zo velen op aarde bijna ontzet zijn te horen, dat de geestelijke wereld een compacte, substantiële wereld is, waarin werkelijke levende mensen wonen! Zij denken, dat dat veel te materialistisch is, veel te veel als de aardse wereld; in feite nauwelijks één stap daarvan verwijderd, met zijn geestelijke landschap en zonneschijn, zijn huizen en gebouwen, zijn rivieren en meren, bewoond door voelende, intelligente wezens.
Dit is geen land van 'eeuwige rust'. Er is rust in overvloed voor wie daaraan behoefte heeft. Maar wanneer de rust de volle levenskracht en gezondheid heeft teruggegeven, ontwaakt de aandrang om een of andere praktische en nuttige taak te vervullen. Daartoe zijn er gelegenheden in overvloed. Om nu terug te komen op de speciale eigenschappen van de grond in de wereld van de geest. Wanneer we de donkere regionen naderen verliest de grond, zoals ik u heb beschreven, zijn korrelige hoedanigheid en zijn kleur. Hij wordt vast, zwaar en vochtig om eindelijk geheel plaats te maken voor steen en daarna voor rotsen. Het gras dat er nog is, ziet er geel en dor uit.
Wanneer we dichter bij de hogere sferen komen, worden de deeltjes van de aarde fijner, de kleuren teerder en enigszins doorschijnend. Wanneer men op de drempel van deze hogere gebieden komt merkt men dadelijk een grotere mate van veerkracht onder het gaan, maar deze veerkracht komt zowel van de aard van dit gebied als van de duidelijk merkbare verandering in de grond.
Bij nauwkeurig onderzoek blijkt deze fijne aarde bijna de eigenschappen van juwelen te bezitten, zowel in kleur als in vorm. De deeltjes zijn nooit misvormd, maar volgens een bepaald geometrisch plan. Ruth en ik staken onze handen in de aarde en lieten er wat van in een klein stroompje tussen onze vingers doorlopen. Terwijl het neerviel stegen er de fijnste tonen uit op, alsof het op een muziekinstrument je viel en aan de toetsen een parelend geluid ontlokte. (111) Een scherp gehoor zal op een aards strand heel wat welluidende klanken vernemen als het water er over af en aan stroomt, maar men heeft geen scherp gehoor nodig om de rijke harmonieën waar te nemen, wanneer men de grond van de geestelijke wereld doet spreken en zingen.
De geluiden, die zo worden voortgebracht, verschillen evenzeer als de kleuren en bestanddelen zelf. Iedereen kan ze horen en men kan ze te voorschijn roepen door de zeer eenvoudige handeling, die ik heb beschreven.
Hoe wordt dit veroorzaakt, zult u vragen. Kleur en geluid - d.w.z. muzikale geluiden - zijn uitdrukkingen, welke men onderling kan verwisselen aan gene zijde. Wanneer men een handeling verricht, die kleur tot gevolg heeft, brengt die ook een klank voort. Als men een muziekinstrument bespeelt, of zingt, schept men kleuren en elke schepping wordt beheerst en beperkt door de vaardigheid en bekwaamheid van de speler of zanger. Wanneer een meester in de muziek zijn instrument bespeelt, zal hij boven zich de schoonste muzikale gedachtevorm opbouwen, die in zijn kleuren en samensmelting van tinten verandert in volstrekte overeenstemming met de muziek die hij voortbrengt. Een zanger kan een zelfde effect bereiken - al naar gelang de zuiverheid van zijn stem en de aard van de muziek. De op deze wijze ontstane gedachtevorm zal niet zo groot zijn. Het is een vorm in miniatuur. Maar een groot orkest, of een aantal zangers, zal een enorme vorm construeren, natuurlijk door dezelfde wet geregeerd.
De muzikale gedachtevorm brengt zelf geen geluid voort. Hij is het resultaat van de klanken en is a.h.w. een op zichzelf staande eenheid. Hoewel muziek kleuren voortbrengt en kleuren muziek, zijn beide beperkt tot de ene daaruit voortkomende vorm. Zij gaan niet dóór elkaar voort te brengen in een constante, eindeloze of geleidelijk afnemende verandering van kleur of klank.
Men moet niet denken, dat onze oren door deze grote kleurenpracht van de honderden bronnen aan gene zijde voortdurend met klanken worden bestormd, dat we feitelijk in een eeuwigheid van muziek leven, die klinkt en her klinkt zonder ophouden.
Er zijn maar weinig hoofden, als die tenminste bestaan, die bij mogelijkheid zo'n voortdurende overdaad van klanken, hoe schoon ook, zouden kunnen verduren. We zouden snakken naar vrede en rust; onze hemel zou ophouden een hemel te zijn. Neen, de muziek is er, maar we zijn volmaakt vrij om er al dan niet iets van te horen, of er naar te luisteren. We kunnen ons geheel voor elk geluid afsluiten, of er ons voor openstellen, of precies dat horen, wat ons het best bevalt..
Op aarde komen er ogenblikken voor, dat men in de verte muziek kan horen zonder daar in het minst door te worden gehinderd. Men kan het integendeel heel aangenaam en kalmerend vinden. Zo gaat het ook ons aan gene zijde. (112) Maar daar is dit grote verschil tussen de beide werelden: onze mogelijkheden voor de meest verheven muziek zijn oneindig groter dan de uwe op het aardse plan. Iemand aan gene zijde die er een grote liefde voor heeft, zal er natuurlijk meer van horen, omdat hij dat wenst, dan iemand die er weinig om geeft.
Om nu terug te komen op het experiment van Ruth en mij, toen we de aarde door onze vingers lieten lopen. We genieten beiden zeer veel van het luisteren naar muziek, Ruth nog veel meer dan ik, omdat zij zich in die kunst heeft bekwaamd, er daardoor een groter waardering voor heeft en de techniek beter kan begrijpen. Ik heb u verteld, hoe we op het moment dat de aarde uit onze hand liep er heerlijke klanken uit hoorden komen. Een ander, die geen speciale muzikale gevoeligheid bezit, zou, wanneer hij hetzelfde deed, zich nauwelijks van enig geluid bewust zijn.
De bloemen en al wat er groeit reageren onmiddellijk op hen, die er van houden en ze waarderen. De muziek die zij uitzenden, werkt onder precies dezelfde wet. Overeenstemming tussen de ontvanger en alles waarmee hij in aanraking komt is een eerste vereiste. Zonder deze aanpassing zou men zich onmogelijk bewust kunnen zijn van de melodieën, die uit de hele geestelijke natuur voortkomen. Met de geestelijke natuur bedoel ik natuurlijk alles, wat groeit, de zee en de meren - inderdaad al het water - de grond en de rest.
Hoe groter iemands vermogen is om schoonheid in haar velerlei vormen te waarderen en te begrijpen, des te groter zal de uitstromende magnetische kracht zijn. Aan gene zijde wordt niets verspild of nutteloos uitgegeven. Men dringt ons nooit iets op, wat we niet nodig hebben, of het nu muziek, kunst, vermaak of wetenschap is. We zijn binnen de grenzen van ons eigen gebied vrij in elke betekenis van het woord.
Het zou een allerverschrikkelijkste gedachte zijn zich voor te stellen, dat het hiernamaals één hels lawaai van muziek zou zijn, dat ononderbroken doorgaat en niet zou zijn te vermijden en dat zich bij elke denkbare gelegenheid, overal en altijd zou voordoen! Neen! De geestelijke wereld wordt op een veel beter manier bestuurd!
De muzikale klanken bestaan er zeer zeker, maar het hangt uitsluitend van onszelf af, of we zullen horen of niet. Persoonlijke aanpassing is het geheim.
Op aarde bestaan er mensen, die het vermogen bezitten om zich geestelijk zo van hun omgeving te isoleren, dat zij alle geluiden, hoe intens ook, om zich heen vergeten. Deze toestand van volkomen geestelijk isolement kan als een goede vergelijking dienen - zij het een nogal eenvoudige - voor het effect, dat we aan gene zijde bij onszelf kunnen teweegbrengen bij het buitensluiten van geluiden, die we niet wensen te horen. (113) We behoeven niet, zoals op aarde, ons daar heel sterk voor te concentreren. Het is slechts een ander proces, net zoals we van de gedachte gebruik maken om onszelf voort te bewegen. We zijn reeds na een kort verblijf aan gene zijde in staat deze verschillende geestelijke functies te volbrengen zonder enige bewuste inspanning. Zij zijn ons een tweede natuur en we gebruiken op ruimer schaal, zonder aardse beperkingen en begrenzingen, geestelijke methoden, die heel gemakkelijk toegepast kunnen worden. Op het aardse plan belette ons stoffelijk lichaam in de zware fysieke wereld het bereiken van enig fysiek resultaat bij dergelijke processen. In de geestelijke wereld zijn wij vrij en ongehinderd. Dergelijke gedachte-activiteiten hebben een onmiddellijk en rechtstreeks resultaat, hetzij dit het zich voortbewegen met de snelheid van het denken is, of het buitensluiten van een gezicht of geluid, dat we niet wensen waar te nemen.
Aan de andere kant kunnen we - en doen dit ook - ons wezen openen en instellen om de vele luisterrijke klanken, die overal om ons heen opstijgen, in ons op te nemen. We kunnen ons wezen openen of sluiten - voor de vele verrukkelijke geuren, die de geestelijke natuur voor ons geluk en ons genoegen verspreidt. Zij werken als een versterkend middel op de geest, maar ze worden ons niet opgedrongen, we nemen er van, als we dat willen. Men moet bedenken, dat de landen aan gene zijde op wetten en regels zijn gegrondvest. Maar de wetten zijn nimmer benauwend, noch de regels hinderlijk, omdat diezelfde wetten en regels hebben geholpen om ons van de ontelbare schoonheden en wonderen van dit hemelse gebied te voorzien.

terug naar de Inhoud

III. Methoden van bouwen
De talloze gebouwen, gewijd aan het verwerven van geleerdheid en het aankweken van de op aarde bekende schone kunsten, behoren niet tot de minst belangrijke onder de vele 'materiële' kenmerken van het gebied, waar ik woon. Deze prachtige bouwwerken vertonen al de tekenen, die men zou verwachten van het voortduren der eeuwigheid. De materialen, waaruit ze zijn samengesteld, zijn onvergankelijk. De oppervlakte van de steen is schoon en fris als op de dag, waarop zij werden opgetrokken. Er is niets om hen vuil te maken, geen zware met rook beladen atmosfeer om op hen in te vreten, geen regen of wind om de uitwendige versieringen te doen verslijten. Hun materialen zijn van de geestelijke wereld en daarom hebben zij een onaardse schoonheid. (114)
Ofschoon deze mooie gebouwen voor de wetenschap alle kentekenen van duurzaamheid hebben, zouden zij vernietigd kunnen worden, wanneer men dit raadzaam of gewenst zou achten. In enige gevallen vond men dit ook. Zulke gebouwen zijn opgeruimd en andere zijn in hun plaats gekomen.
De geestelijke wereld is niet statisch. Zij trilt steeds van leven en beweging. Overpeinst u voor een ogenblik de normale condities van de aardse wereld met de vele veranderingen, die voortdurend plaats vinden - het geleidelijk herbouwen van de steden, de veranderingen in het landschap. Men acht sommige van deze veranderingen niet altijd een verbetering. Hoe dit ook zij, veranderingen worden er gemaakt en men beschouwt de methode als een vooruitgang. Hoe staat het dan met gene zijde? Behoeven er in de wereld, waarin ik leef, geen veranderingen plaats te grijpen? Stellig wel!
We gaan niet zozeer 'met de tijd mee' - om een bekende aardse uitdrukking te gebruiken - omdat wij de tijd altijd een heel eind vooruit zijn! En dat moeten we ook - om tegemoet te komen aan de zware eisen, die de aardse wereld ons stelt.
Laten we een enkel speciaal voorbeeld nemen.
Aangezien de aardse wereld - naar haar eigen oordeel vooruitgaat in beschaving, worden de middelen en methoden van oorlogvoeren verschrikkelijker en massaler. Waar er in de oorlogen van vroeger tijd honderden werden gedood, zijn de verslagenen nu bij honderdduizenden te tellen. Ieder van deze stervelingen heeft met zijn aardse leven afgedaan - maar niet met de consequenties daarvan - en in vele gevallen heeft de aardse wereld ook met hen afgedaan. De enkeling mag als een herinnering voortleven voor hen, die hij heeft achtergelaten; zijn fysieke tegenwoordigheid is verdwenen. Maar zijn geestelijke tegenwoordigheid is onveranderlijk bij ons. De aarde heeft hem aan ons doorgegeven en bekommert er zich dikwijls niet om, wat er met hem is gebeurd. Hij zal hen, die hij heeft liefgehad en die van hem hielden, achterlaten, maar de aardse wereld kan - naar zij meent - niets voor hem doen, noch voor degenen die over zijn heengaan treuren. Wij in de geestelijke wereld zijn het, die voor hem zullen zorgen. Er is bij ons geen sprake van onze verantwoordelijkheid op de schouders van anderen te schuiven en onze eigen weg te gaan. Wij worden hier tegenover de strikte werkelijkheid geplaatst.
De aardse wereld slingert in haar blinde onwetendheid honderdduizenden stervelingen ons land binnen, maar zij, die in de hogere regionen wonen, zijn zich lang voor dat het gebeurt, volkomen bewust van wat er op het aardse plan plaats vindt. Er gaat een bevel uit naar de sferen, die dichter bij de aarde zijn, om zich voor te bereiden op wat er gaat komen. (115) Deze gruwelijke rampen van het aardse plan maken het noodzakelijk steeds meer rusthuizen aan gene zijde te bouwen. Dat is een reden - en misschien de grootste - voor de veranderingen, die hier aldoor plaatsvinden. Maar er zijn ook andere en meer aangename.
Soms maakt een groot aantal zielen de wens kenbaar om een van de gebouwen voor de wetenschap uit te breiden. Er bestaat zelden enig bezwaar tegen zo'n wens, aangezien hij in geen enkel opzicht zelfzuchtig is, want allen zullen er gebruik van kunnen maken en er van genieten.
Als antwoord op een vraag, die ik Edwin deed, vertelde hij me, dat er een nieuwe vleugel aan de grote bibliotheek zou worden toegevoegd, waarin ik zoveel nuttige en vreugdevolle ogenblikken heb doorgebracht sinds ik hier ben gekomen. Hij veronderstelde, dat Ruth en ik misschien graag de gang van zaken bij het oprichten van een gebouw in onze wereld zouden gadeslaan. Wegingen dus op weg naar de bibliotheek in de stad.
Daar was al een hele menigte verzameld met hetzelfde doel. Terwijl we wachtten tot het werk zou beginnen, vertelde Edwin ons iets van de voorafgaande bijzonderheden, welke noodzakelijk zijn alvorens het werk waarlijk een aanvang neemt.
Zodra men een nieuw gebouw verlangt, wordt de bestuurder van het gebied geraadpleegd. Over deze grote geest en anderen van dezelfde aard en capaciteiten wil ik u later vertellen. Aangezien hij zo van nabij de behoeften en wensen van allen in dit gebied kent, komt er nooit een geval voor, waarin een gebouw voor het gebruik en ten dienste van allen nodig is, of het wordt toegestaan. De bestuurder geeft het verzoek dan door aan degenen, die in gezag boven hem staan, die het op hun beurt in handen stellen van nog hogeren. Wij verzamelen ons dan in de hoofdtempel van de stad, waar een, wiens woord wet is, ons ontvangt. Een grote ziel, die het mij vele aardse jaren geleden mogelijk heeft gemaakt op deze wijze met uw wereld in contact te komen. Nu zou de schijnbaar ingewikkelde manier om een verzoek van de een aan de ander door te geven, u kunnen doen denken aan de langdradige methoden van de ambtenarij met hun vertraging en getalm. De methode mag dan enigszins dezelfde zijn, maar de tijd, die de uitvoering vraagt, is heel anders. Het is niet overdreven te zeggen, dat binnen het verloop van een paar aardse minuten ons verzoek uiteengezet is en de toestemming - vergezeld van een minzame zegenwens - is verleend. Bij zulke gelegenheden hebben we reden tot het houden van feestelijkheden en we grijpen die met beide handen aan.
De volgende stap is het raadplegen van architecten. Men kan zich gemakkelijk voorstellen, dat we talloze meesters hebben, op wie we onbeperkt kunnen rekenen. (116) Zij werken voor de pure vreugde die het hen geeft bij het scheppen van een of ander gebouw gebruikt te kunnen worden ten dienste van hun kameraden. Deze goede mensen werken op een wijze samen, als op aarde bijna onmogelijk is. Hier worden zij niet beperkt door de beroepsetiquette of door de benepenheid van kleinzielige jalouzie. Iedereen is meer dan gelukkig en er trots op de ander te dienen. Er bestaat nooit tweedracht of meningsverschil door het pogen om persoonlijke ideeën in te voeren of te forceren ten koste van anderen. U zult misschien zeggen, dat zulk een volslagen eensgezindheid ver buiten de grenzen van de menselijke natuur ligt en dat deze lieden niet menselijk zouden zijn, indien zij niet van mening zouden verschillen, of op een andere manier van hun individualiteit blijk zouden geven.
Voordat u mijn bewering afwijst als hoogst onwaarschijnlijk, of als een schildering van een volmaaktheid, die onmogelijk is te bereiken, tenzij voor de allerhoogste van alle sferen, stel ik het eenvoudige feit vast, dat onenigheid en meningsverschil over een onderwerp als we nu beschouwen onmogelijk zou kunnen bestaan in het gebied, waarin mijn tehuis ligt. Wanneer u volhoudt dat dit onmogelijk is, zeg ik neen - het is volkomen natuurlijk. Welke gaven wij in de geest ook mogen bezitten, het is een deel van de essentie van dit gebied, dat we geen opgeblazen ideeën hebben over de macht of de voortreffelijkheid van die gaven. We erkennen ze alleen in nederigheid, zonder eigendunk, bescheiden en onzelfzuchtig en we zijn dankbaar voor de gelegenheid om con amore met onze collegae samen te werken in dienst van de Grote Inspirator.
Dit is het in hoofdzaak wat één van de grote architecten me zelf over zijn werk vertelde.
Nadat de plannen voor de nieuwe gebouwen in overleg met de bestuurder van het gebied zijn ontworpen, heeft er een bijeenkomst plaats met de meester-steenhouwers. Deze waren meestal steenhouwer toen ze op aarde leefden. Ze gaan aan onze zijde voort hun bekwaamheid te oefenen. Ze doen dit natuurlijk, omdat het werk hen aantrekt, evenals toen zij op aarde waren. Hier verrichten zij het onder volmaakte condities. Ze doen dit met groot gemak en met een vrijheid van bewegen, die hen op aarde was ontzegd, maar die hier in de geestelijke wereld hun erfdeel is. Anderen, die geen steenhouwer van beroep waren, hebben sedert hun komst hier de geestelijke methoden van bouwen geleerd, louter om de vreugde van het werk. Ze verlenen waardevolle hulp aan hun meer bedreven confraters. (117)
De steenhouwers en nog één andere figuur zijn de enigen, die bij de eigenlijke constructie zijn betrokken, aangezien geestelijke gebouwen niet veel vereisen, wat voor het zetten van een aards gebouw nodig is, zoals b.v. de nodige voorzieningen voor kunstmatige verlichting en voor verwarming. Ons licht komt van de grote centrale bron van alle licht en warmte en is een van de natuurlijke bestanddelen van dit gebied.
Het deel, dat aan de bibliotheek werd toegevoegd, was een bijgebouwen niet heel groot. Onze geestelijke bibliotheek heeft één ding gemeen met een aardse. Er komt n.l. een tijd, dat de hoeveelheid boeken te groot wordt voor de beschikbare ruimte. Bij ons is dit sneller het geval, omdat wij niet alleen exemplaren hebben van aardse boeken, maar er zijn er ook, die uitsluitend aan gene zijde zijn ontstaan. Hiermee bedoel ik, dat zulke boeken geen duplicaat op aarde hebben. Daaronder zijn werken begrepen, die uitsluitend handelen over het geestelijke leven, de feiten van het leven hier en geestelijke leerstellingen, geschreven door autoriteiten met een feilloze kennis van hun onderwerp. Deze wonen in de hogere sferen. Ook zijn de geschiedkundige gebeurtenissen van de naties vastgelegd, waarvan de feiten in volstrekte overeenstemming met de absolute waarheid zijn en geschreven door mensen, die zich nu bewust zijn, dat dubbelzinnigheid onmogelijk is.,
Het zetten van het bijgebouw was daarom niet wat men een grote prestatie zou noemen en de hulp van betrekkelijk weinigen was er maar bij nodig. Het was een eenvoudig ontwerp en bestond uit twee of drie middelmatig grote kamers.
We stonden vrij dicht bij de groep van architecten en steenhouwers, met aan het hoofd de bestuurder van het gebied. Het viel mij in het bijzonder op, dat ze er buitengewoon blij en opgewekt uitzagen en er deden heel wat grappen de ronde in dit vrolijke troepje.
Het was vreemd voor Ruth en mij - Edwin had zoiets al eerder bijgewoond - ons voor te stellen, dat er binnenkort een gebouw zou verrijzen, omdat ik sinds mijn komst aan gene zijde nergens een spoor van zulke werkzaamheden had gezien. Alle gebouwen en huizen waren er al en het was me nooit ingevallen, dat er verder iets op dit gebied nodig zou kunnen zijn. Een ogenblik nadenken zou natuurlijk aan het licht hebben gebracht dat er aan geestelijke huizen altijd wordt gebouwd, terwijl men andere sloopt, wanneer ze niet langer nodig zijn. De gebouwen voor de wetenschap zagen er alle zo duurzaam uit voor mijn onwennige ogen, zó compleet, dat ik' niet dacht aan de noodzaak om er gedeelten aan toe te voegen.
Tenslotte zag het er naar uit, dat er een begin zou worden gemaakt. (118)
U moet er aan denken, dat het bouwen aan gene zijde in hoofdzaak het werk van de gedachte is. Daarom zal het u niet verwonderen, wanneer ik u zeg, dat de gebruikelijke materialen en toebehoren van aardse bouwers: steigers, stenen, cement en andere bekende dingen, nergens waren te zien. We zouden in feite een scheppingsdaad - het scheppen door gedachten - bijwonen en daarom vereiste dit geen stoffelijke benodigdheden.
De bestuurder van het gebied deed een paar schreden voorwaarts. Met zijn rug naar ons toe, maar met het gezicht naar de plaats waarop de nieuwe vleugel zou verrijzen, sprak hij een kort maar passend gebed uit. In eenvoudige taal vroeg hij de Grote Schepper om hulp bij het werk, dat zij gingen uitvoeren.
Zijn gebed bracht een ogenblikkelijk antwoord in de vorm van een heldere lichtstraal, die op hem en de anderen, die dicht achter hem stonden, neerdaalde. Zodra dit gebeurde kwamen de architecten en de steenhouwers naast hem staan. Alle ogen richtten zich nu op de open plek naast het hoofdgebouw, waar een tweede lichtstraal naar toe ging, rechtstreeks van de bestuurder en de steenhouwers. Toen de tweede straal de plaats van het bijgebouw bereikte, vormde deze zich op de grond tot een tapijt van louter glans. Dit nam geleidelijk toe in diepte, breedte en hoogte, maar er scheen tot nu toe elke substantie aan te ontbreken. Het kwam overeen in kleur met het hoofdgebouw, maar dat was alles.
Langzaam werd de vorm groter van afmeting tot het de gewenste hoogte bereikte. We konden nu duidelijk zien, dat het, wat de buitenzijde in het algemeen betrof, bij de oorspronkelijke structuur paste; ook de gebeeldhouwde motieven kwamen overeen.
Toen het zover was, naderden de architecten en onderzochten het nauwkeurig. We zagen hen er binnenin rondlopen tot zij ten laatste aan het oog werden onttrokken. Zij waren nauwelijks een ogenblik weg of zij keerden naar de bestuurder terug met de mededeling dat alles in orde was.
Edwin legde ons uit, dat dit tamelijk spookachtige gebouw in werkelijkheid een afschaduwing was van de voltooide structuur, gevormd als nauwkeurige copie, vóór men de gedachten versterkte om een vast en afgewerkt gebouw voort te brengen. Men zou elke vergissing of fout ontdekken zolang het gebouw in deze vage toestand was en men zou die meteen verbeteren.
Daar in dit speciale geval echter geen verbetering nodig was, werd het werk onmiddellijk voortgezet.
Het neerstromen van het licht werd nu nog veel intenser, terwijl de horizontale straal van de bestuurder en zijn medewerkers na verloop van een paar minuten even intens werd. We konden nu waarnemen hoe de nevelachtige vorm een onmiskenbaar vast voorkomen kreeg, terwijl de concentratie van verenigde gedachten laag op laag van groter dichtheid op het schijnbeeld legde. (119) Volgens hetgeen ik waarnam, scheen het op de bestuurder neer te komen om ieder van de steenhouwers te voorzien van juist die hoeveelheid en soort kracht, die elk voor zijn afzonderlijke taak nodig had. Hij trad inderdaad op als een distribueren de tussenpersoon van de magnetische kracht, die rechtstreeks op hem neerdaalde. Deze spatte uiteen in een aantal afzonderlijke lichtstralen van verschillende kleur en kracht, die overeenkwamen met het verzoek, dat hij rechtstreeks tot de Grote Architect richtte. Er was nergens een versagen of verminderen van het aanwenden van de gedachtesubstantie te bespeuren. De steenhouwers zelf schenen met een volmaakte eenheid van concentratie te werken, aangezien het gebouw met een opvallende gelijkmatigheid volledige vastheid verkreeg.
Na wat Ruth en mij een zeer kort tijdsverloop toescheen, hield het gebouw op groter dichtheid aan te nemen. De verticale en horizontale stralen werden afgebroken en daar stond de voltooide vleugel voor ons, volmaakt in elk onderdeel, uitstekend passend bij het hoofdgebouwen een mooie uitbreiding daarvan, goed overeenkomend in kleur en vorm en het hoge doel, waaraan het was gewijd, waardig.
Wij gingen er naar toe om het resultaat van de juist geleverde prestatie van meer nabij te bekijken. We lieten onze handen over de gladde oppervlakte glijden als om er ons van te overtuigen, dat het werkelijk vast was! Ruth en ik waren niet de enigen, die dit deden, want er waren ook anderen, die voor het eerst - en met dezelfde verbazing - getuige waren van de enorme kracht van de gerichte gedachte. De werkwijze bij het bouwen van onze eigen huizen en buitenhuisjes verschilt een beetje van wat ik u zo juist heb beschreven. Een noodzakelijke vereiste voor het bezit van een huis aan gene zijde is het recht om er een te hebben, een recht, dat alleen wordt verworven door het soort leven, dat we op aarde leiden, of door onze geestelijke vooruitgang na de overgang naar het hiernamaals. Wanneer wij dat recht eenmaal hebben verdiend is er niets dat het bezit er van kan verhinderen, als we dat zouden wensen.
Het is reeds vaak gezegd, dat we ons geestelijk huis bouwen gedurende ons aardse leven of daarna. Dat is slechts zo in ruimere zin. Wat we hebben gebouwd is het recht óm te bouwen, want het vereist een deskundige om een huis te doen verrijzen, dat die naam zou rechtvaardigen. Mijn eigen huis was voor me gebouwd tijdens mijn aardse leven door even bekwame bouwers als die het bijgebouw van de bibliotheek hielpen optrekken. Mijn vrienden, aangevoerd door Edwin, hadden voor al de onderdelen, die zulk werk meebrengt, gezorgd. Zij hadden de mensen uitgekozen om de taak op zich te nemen en deze laatsten hadden een mooi stuk werk geleverd. (120) Wanneer de dag zal aanbreken, waarop mijn geestelijke vooruitgang me verder zal brengen, zal ik mijn huis verlaten. Maar het hangt geheel van mezelf af, of ik het zoals het is, zal achterlaten voor anderen om het te betrekken en er van te genieten, of dat ik het zal vernietigen.
Men heeft mij verteld, dat het de gewoonte is het aan de bestuurder van het gebied te geven om er naar zijn goeddunken voor anderen over te beschikken.

terug naar de Inhoud

IV. Tijd en ruimte
De mensen op aarde denken gewoonlijk, dat tijd en ruimte aan gene zijde niet bestaan. Dat is niet juist. We hebben beide, maar ons begrip daarvan verschilt van het aardse.
Wij gebruiken soms de uitdrukking 'voor de schemering der tijden' om een idee te geven van het verloop van eeuwen, maar we hebben geen begrip van wat er werkelijk in die uitdrukking ligt opgesloten.
Op aarde ontstond het meten van de tijd door het wentelen om haar as. Dit geeft een tijdsverdeling, die bij ons als dag en nacht bekend is. Het terugkeren van de vier jaargetijden gaf de grotere maat, waarin de aarde om de zon draait. De uitvinding van klokken en kalenders bracht een gemakkelijk middel om de tijd te meten binnen ons bereik.
In de geestelijke wereld hebben we geen klokken of andere mechanische vindingen om het voorbijgaan van de tijd aan te wijzen. Het zou de eenvoudigste zaak van de wereld voor onze geleerden zijn om ons daarvan te voorzien als we er behoefte aan gevoelden. Maar we hebben er geen behoefte aan. Wij hebben geen weerkerende seizoenen, geen afwisseling van licht en donker als uiterlijke aanduiding van de tijd en bovendien hebben we niets, dat ons persoonlijk er aan herinnert, zoals honger, dorst en vermoeidheid, benevens het ouder worden van het fysieke lichaam, zoals aardse stervelingen. Kunnen we dan iets van het vervliegen van de tijd merken? Hoe kan tijd dan feitelijk bestaan?
We hebben twee tijdsbegrippen, het ene is evenals op het aardse plan, zuiver relatief. Vijf minuten van, laten we zeggen, acute pijn van het fysieke lichaam zal het denken zo beïnvloeden, dat de voorbijgaande ogenblikken een eeuwigheid lijken, maar vijf minuten van intense vreugde en geluk schijnen voorbij te vliegen als eenzelfde aantal seconden.
Degenen onder ons, die aan gene zijde in de sferen van geluk en voortdurende zomer leven hebben geen reden om te vinden dat de tijd 'kruipt'. In dit opzicht zijn we ons eenvoudig niets van zijn voorbijsnellen bewust.
In de duistere sferen is het omgekeerde het geval. (121) De periode van duisternis zal eindeloos lijken voor haar bewoners. Hoezeer zulke zielen ook mogen snakken naar de komst van het licht, toch komt dit nooit tot hen. Zijzelf moeten noodgedwongen de eerste stap naar het licht doen, dat hen buiten hun lage sfeer wacht. Een bestaansperiode in deze donkere regionen, die gelijk staat met niet meer dan een paar jaar van de aardse tijd, zal een eeuwigheid lijken voor de lijdenden. Indien we normaal geen van de gebruikelijke middelen bezitten om de tijd te meten, omdat we daaraan geen behoefte hebben, kunnen we teruggaan - en we doen dat ook - om met het aardse plan in contact te komen en ons van de juiste tijd van de dag, de dag van het jaar en het jaar zelf te vergewissen. Sommigen, die dit anders niet zouden doen, zijn uitsluitend naar de aarde teruggekeerd met het doel om hun nieuwsgierigheid ten opzichte van het aantal jaren dat zij aan gene zijde hebben doorgebracht, te bevredigen. Ik heb met enigen gesproken, die dit hebben gedaan en zij waren allemaal verbaasd te ontdekken, dat er zóveel jaren waren verlopen sinds hun overgang.
Wat mezelf betreft heb ik gemerkt, dat de tijd snel is vergaan sedert ik in de geestelijke wereld ben gekomen, maar ik heb gedurende die hele periode altijd geweten welk jaar van de Christelijke jaartelling we hadden. In mijn geval was dat eenvoudig omdat mij was beloofd, dat ik eens op een dag in staat zou zijn met de aardse wereld in verbinding te treden. Daarom had ik met zo'n grote belangstelling, tezamen met de grote zielen, die daar nauw bij waren betrokken, uitgekeken naar de aaneenschakeling van gebeurtenissen, welke met andere dingen zouden leiden tot de vervulling van mijn wens.
Edwin, die mij op de drempel van onze wereld had ontmoet en me naar mijn nieuwe tehuis had geleid, kende op dezelfde wijze het verloop van de tijd, want hij had op zijn beurt mij gadegeslagen!
Men zou kunnen denken, dat de tij d, in de zin van een gemeten opeenvolging van het bestaan, weinig of geen invloed heeft buiten het aardse plan. Maar hij heeft zeer zeker invloed op het geestelijke plan.
Alle aardse gebeurtenissen, hetzij ze naties of individuen betreffen, zijn ondergeschikt aan en worden beheerst door de tijd. En in zover als die gebeurtenissen van toepassing zijn, of zich uitstrekken tot de geestelijke wereld, komen wij aan gene zijde onder zijn invloed, of zijn werking. We kunnen het Kerstfeest als het eenvoudigste en meest voor de hand liggende voorbeeld nemen. We vieren dit feest in de geestelijke wereld op dezelfde tijd als u. Of de 25ste December historisch de juiste datum is voor de gebeurtenis, die wij dan gedenken, is een vraag waarmee wij voor ons huidige doel niet hebben te maken. (122) Wat er op aan komt is, dat de beide vieringen, de uwe en de onze, jaar op jaar samenvallen en terugkeren. Wij zijn hierin niet aan de aarde ondergeschikt; ons doel is uitsluitend op de samenwerking gericht.
In normale tijden stijgt er in die periode van het jaar over de gehele wereld een grote kracht op van goede wil en vriendelijkheid. Velen, die in de andere seizoenen tot vergeten zijn geneigd, herinneren zich herhaaldelijk diegenen van hun familie en vrienden, die naar de geestelijke landen zijn overgegaan en zij zenden hun gedachten van genegenheid toe, welke wij in het hiernamaals altijd zo blij zijn te ontvangen en te beantwoorden. De viering van Kerstmis wordt altijd voorafgegaan door gedachten van vreugdevolle verwachting. Als er niets anders was om ons te leiden, zouden deze alleen reeds voldoende zijn om ons te zeggen, dat de tijd voor het feest nadert. Het is hier heel gewoon de een tot de ander te horen zeggen: 'Kerstmis nadert op aarde'. Maar de zo toegesprokene kan zich van dit feit in het geheel niet bewust zijn.
Voor dit bijzondere voorbeeld van Kerstmis hangen we niet geheel af van het aardse plan om te weten, dat de geboortedag van Jezus nadert. Bij deze speciale gelegenheid krijgen wij altijd bezoek van de grote geesten uit de hogere gebieden. Wanneer alle andere middelen ons in de steek zouden laten, zou dit een onfeilbare aanduiding zijn dat er weer een jaar van aardse tijd is voorbijgegaan.
Degenen onder ons, die in nauwe en voortdurende verbinding met de aarde staan, zullen natuurlijk, evenals u, het jaar, de maand en de dag kennen. Wij kennen ook het juiste uur van de aardse tijd. In dit opzicht zijn er geen moeilijkheden, noch is er enig mysterie. Wanneer wij ons in uw omstandigheden verplaatsen, kunnen we van dezelfde middelen gebruik maken, die u ten dienste staan - en wat kan er eenvoudiger zijn? Als regel is het voor ons niet nodig aldoor precies dag en uur te weten, of deze bij te houden. Wanneer we werkelijk met u samenwerken, zijn uw gedachten een voldoende aanwijzing voor ons dat een zeker ogenblik terugkeert, waarop wij elkaar ontmoeten om samen te werken of te praten. Zulke gedachten zijn alles, wat we nodig hebben. Het ligt bij ons in de gewone gang van zaken, dat we in het algemeen gesproken, alle besef verliezen van de regelmatige voortgang van de tijd, zoals u die kent. We laten het daarbij, tenzij we reden hebben het anders te doen. Wanneer we uitzien naar de komst in onze wereld van een familielid of een vriend, bepalen we ons denken bij die gebeurtenis, niet bij het jaar, waarop zij zal plaats vinden.\
Tot dusver heb ik u enige feiten gegeven, die me uit eigen ondervinding bekend zijn en daarom heeft mijn relaas betrekking op de speciale sfeer, waarin ik leef. (123)
Van de hogere weet ik niets uit de eerste hand en alle inlichtingen, die ik heb afgeleid uit de gesprekken met de bewoners van die gebieden, zijn geheel afhankelijk van mijn eigen vermogen om ze te begrijpen. Alles, wat ik daarom kan zeggen over de tijd in de hogere regionen, is, dat we in die gebieden in een zeer verheven staat komen, waar kennis, evenals vele andere eigenschappen, op een buitengewoon hoog peil staat. Personen uit die sferen hebben me meer dan verbaasd doen staan door de juistheid van hun voorkennis van gebeurtenissen, die op aarde zouden plaatsvinden. De wijze, waarop zij deze inlichtingen verkrijgen, ligt ver boven ons begrip in deze sfeer. Het is voor het ogenblik voldoende dit feit te vermelden en dat de tijd dus niet is beperkt tot gebieden van minder verheven geestelijke vooruitgang.
Wanneer we aan het onderwerp ruimte komen, zien we, dat we, in het algemeen gesproken, tot op een zeker punt onder dezelfde wet leven als op het aardse plan. Wij hebben een eeuwigheid van tijd, maar we hebben ook een oneindigheid van ruimte.
Er moet ruimte bestaan in de geestelijke wereld. Neem mijn eigen sfeer tot voorbeeld. Wanneer ik voor het raam sta van een van de bovenkamers van mijn huis, kan ik de enorme ruimten zien, waarin vele huizen en grote gebouwen zijn gelegen. In de verte zie ik de grote stad met nog veel meer grote gebouwen. Over het ganse wijde uitzicht liggen bossen en weiden, rivieren en stromen, tuinen en boomgaarden verspreid en zij nemen alle een plaats in, zoals in de aardse wereld. Zij doordringen elkaar niet meer dan op het aardse plan. Zij vullen elk het voor hen gereserveerde gedeelte van de ruimte. En terwijl ik uit mijn raam staar weet ik, dat er ver buiten mijn gezichtsveld en nog veel verder daarachter nog meer gebieden zijn, die allen tezamen de oneindigheid van de ruimte vormen. Ik weet, dat ik zonder onderbreking door enorme gebieden van de ruimte kan reizen, gebieden die veel groter zijn dan driemaal de grootte van de aarde, of nog groter. Tot nu toe heb ik nog geen fractie van de hele uitgestrektheid van mijn eigen sfeer doorkruist, maar ik ben vrij om dit te doen, wanneer ik maar wil. Goede vrienden uit de hogere gebieden hebben me verteld, dat ik zelfs tot die ijlere rijken zou kunnen doordringen, wanneer de omstandigheden dat zouden eisen. Men zou mij de faciliteiten en de beschermende mantel geven, die in dergelijke gevallen nodig zijn om de reis te maken, zodat het gebied waarin ik me kan bewegen dus buitengewoon groot is.
Wanneer men dit onmetelijke gebied slechts met aardse ogen zou bezien, zou het klaarblijkelijk buiten het bereik van de meeste mensen vallen, omdat het doorkruisen van zulke ruimten op aarde beperkt zou worden door de vervoermiddelen, die hen ter beschikking staan, evenals om andere redenen. (124) Duizend kilometer is op aarde een grote afstand en deze af te leggen neemt een aanzienlijke tijd in beslag, wanneer men van de langzamere transportmiddelen gebruik maakt. Zelfs met de vlugste moet er een zekere tijd verlopen, voordat het einde van een reis van duizend kilometer is bereikt. Maar aan gene zijde verandert de gedachte de hele toestand. We hebben ruimte en enig begrip van de tijd in zijn verhouding tot de ruimte. De gedachte kan de tijd teniet doen in zijn verhouding tot de ruimte, maar zij kan de ruimte niet vernietigen. Ik kan voor mijn huis staan en me bedenken, dat ik de bibliotheek in de stad graag zou willen bezoeken, die ik op enige kilometers afstand in de verte kan zien. Nauwelijks is deze gedachte me duidelijk door het hoofd gegaan, of ik bevind me - wanneer ik dat wens - voor de boekenkasten, die ik wil raadplegen. Ik heb mijn geestelijk lichaam - en dat is het enige wat ik bezit! - door de ruimte laten gaan met de snelheid van de gedachte en dat gaat zo vlug, dat het gelijk staat met er ogenblikkelijk te zijn. Wat heb ik nu gedaan? Ik heb de tussenliggende afstand in een ogenblik afgelegd, maar de ruimte blijft met alles wat zij bevat, ofschoon ik geen begrip had van de tijd of zijn voorbijgaan.
Als ik mijn bezoek aan de bibliotheek heb beëindigd, ontmoet ik enige vrienden op de stoep. Die stellen voor om naar het huis van een van hen te gaan. In dit prettige vooruitzicht besluiten we door de tuinen en de bossen te wandelen. Het huis is 'een eind weg', maar dat doet er niet toe, omdat we nooit last hebben van 'lichamelijke' vermoeidheid. We hebben niets anders te doen. We wandelen gezellig pratend samen voort, en na verloop van enige 'tijd' komen we bij het huis van onze vriend aan. We hebben de tussenliggende afstand te voet afgelegd. Op de tocht van mijn huis naar de bibliotheek legde ik de afstand daartussen af en ik deed de tijd voor die gelegenheid teniet. Op de terugweg onderging ik een intuïtief begrip van tijd door langzaam te lopen. Ik bracht de gewaarwording van afstand tot mijn bewustzijn terug door over de vaste grond en de graslanden van dit gebied te wandelen.
Tijd - in de geestelijke betekenis - en ruimte zijn relatief aan gene zijde, net zoals op het aardse plan. Maar ons begrip er van verschilt zeer veel, omdat het uwe wordt begrensd door de aardse beschouwing van zonsop- en -ondergang en de verschillende manieren van vervoer. Wij hebben een altijddurende dag en we kunnen ons langzaam voortbewegen door te lopen, of we kunnen ons onmiddellijk verplaatsen waarheen we maar willen. Op deze wijze kan de tijd tot stilstand worden gebracht! En we kunnen ons besef er van weer terugbrengen door kalm te rusten of te lopen. We brengen ons algemeen besef van tijd terug, niet het verlopen daarvan. (125) Maar wanneer we uw gedachten vormen van de aardse wereld ontvangen, die ons vertellen, dat u gereed is voor onze komst, dan zijn we ons opnieuw weer volkomen bewust van het voorbijgaan van de aardse tijd.
En u zult moeten toegeven, dat we ons altijd stipt aan onze afspraken met u houden!

terug naar de Inhoud

V. De geografische ligging
Hoe is de geografische ligging van de geestelijke wereld met betrekking tot de aardse? Velen hebben zich dit op verschillende tijdstippen afgevraagd - ikzelf inbegrepen!
Dit leidt tot een volgende vraag ten opzichte van de ligging van andere sferen dan die waarover ik u enige bijzonderheden heb gegeven.
Ik heb u verteld hoe ik, bij het aanbreken van het kritieke moment op mijn laatste ziekbed, tenslotte een onweerstaanbare drang gevoelde om op te rijzen en dat ik me met gemak en goed gevolg aan die drang overgaf. In dit speciale geval was de grenslijn zeer subtiel tussen het einde van mijn aardse en het begin van mijn geestelijke leven, omdat ik in het volle bezit van mijn zinnen was, helder bewust. De eigenlijke overgang van de ene wereld in de andere was in dit opzicht niet te merken.
Maar ik kan de dingen nog verder terugbrengen door u eraan te herinneren, dat er een ogenblik kwam, waarop de lichamelijke gevoelens, die met mijn laatste ziekte gepaard gingen, me plotseling verlieten en in de plaats daarvan een heerlijk gevoel van lichamelijk welbehagen en vrede des harten me geheel vervulde. Ik voelde, dat ik diep wilde ademhalen en deed dit ook. De aandrang om van mijn bed op te rijzen en het verdwijnen van alle fysieke gewaarwordingen gaven het ogenblik van mijn lichamelijke 'dood' en mijn geboorte in het hiernamaals aan.
Maar toen dit gebeurde, was ik nog in mijn eigen aardse slaapkamer en daarom moet de geestelijke wereld de aardse ten minste ten dele doordringen. Deze speciale belevenis zal ons enigszins een uitgangspunt geven voor onze geografische verkenningen.
De volgende gebeurtenis bij mijn overgang was de komst van mijn goede vriend Edwin en onze ontmoeting na het verlopen der jaren. De ontmoeting had naar het schijnt in de slaapkamer plaats. Toen stelde Edwin voor, nadat we elkaar hadden begroet en een ogenblikje hadden gebabbeld, onze tegenwoordige omgeving te verlaten, die onder deze omstandigheden nogal somber was. Hij greep mijn arm, zei me de ogen te sluiten en ik voelde me zachtjes door de ruimte gaan. Ik had geen duidelijk gevoel van richting. Ik wist alleen dat ik voortging maar het was me onmogelijk te zeggen of dat op- of neerwaarts of in horizontale richting gebeurde. (126) Onze snelheid nam toe, tot mij tenslotte werd gezegd de ogen te openen. En toen merkte ik, dat ik voor mijn geestelijk tehuis stond.
Sinds die dag heb ik veel geleerd. Een van mijn eerste lessen ging over de kunst van het zich persoonlijk voortbewegen op een andere manier dan door lopen. Er zijn hier enorme afstanden af te leggen. Soms is het voor ons nodig om dat in een ogenblik te doen. Zoals ik u reeds heb uitgelegd, gebeurt dit door gedachtekracht. Maar het was in het begin allervreemdst te merken, dat wanneer ik me door de ruimte verplaatste met groter snelheid dan bij het gewone lopen, ik geen besef had van een absolute richting maar alleen van beweging. Wanneer ik verkoos mijn ogen te sluiten onder het me met gematigde snelheid voortbewegen, sloot ik alleen het landschap uit, of wat overigens mijn omgeving was. Men moet niet denken, dat men kan verdwalen. Dat is uitgesloten!
Het ontbreken van richtingsgevoel belemmert op generlei manier het aanvangen van de gedachtefunctie bij de persoonlijke voortbeweging. Wanneer we eenmaal hebben besloten naar een bepaalde plaats te gaan, zetten we onze gedachten aan het werk en zo brengen deze op haar beurt het geestelijke lichaam onmiddellijk in beweging. Men zou haast kunnen zeggen 'het is niet nodig om er aan te denken'. Ik heb met anderen over deze dingen gesproken en in het algemeen onze gegevens vergeleken - het is iets wat wij allemaal doen als we pas aan gene zijde komen; het ontbreekt ons in onze moeilijkheden nooit aan hulpvaardige vrienden. Ik heb gemerkt, dat het bij allemaal voorkomt, dit nietwaarnemen van richting, wanneer men zich snel verplaatst. Wanneer we ons ogenblikkelijk verplaatsen, is er geen 'tijd' om enig voorwerp te zien. Er is geen merkbaar tijdsverloop tussen het ogenblik dat we vertrekken en dat waarop we onze bestemming bereiken.
Men zal uit deze factor van het niet onderkennen van richting, als ik het zo mag noemen, begrijpen, dat het moeilijk is een juiste ligging aan de geestelijke wereld met betrekking tot de aarde toe te schrijven. Inderdaad betwijfel ik of een betrekkelijke nieuweling aan gene zijde bij mogelijkheid daarvan de geografische ligging zou kunnen gissen! Natuurlijk zijn er mensen te over, die nooit hun hoofd over zulke dingen breken. Zij hebben alle verbinding met de aarde verbroken en willen er voor goed niets meer mee te maken hebben. Ze weten zeker, dat ze leven en aan gene zijde zijn, maar het is niet hun bedoeling zich om de juiste ligging van hun wereld te bekommeren. Maar in ons eigen geval is het anders. (127) Ik sta in een zeer levendige verbinding met de aardse wereld en ik geloof, dat het van belang kan zijn te proberen er enig idee van te geven waar de geestelijke landen zich aan gene zijde nu eigenlijk wel bevinden. Welnu, de geestelijke wereld is verdeeld in sferen of gebieden. Deze twee woorden zijn gangbaar geworden onder de meesten op aarde, die bekend zijn met de communicatie met onze wereld en deze beoefenen. In mijn gesprek met u heb ik deze woorden afwisselend gebruikt. Zij zijn geschikt voor ons doel - men zou geen betere kunnen bedenken.
Sommigen, die dit onderwerp bestuderen, hebben deze sferen nummers gegeven van de eerste, die de laagste is, tot de zevende, de hoogste. Het is onder ons de gewoonte dit systeem van nummering te volgen. Het idee is van onze zijde afkomstig, naar men me heeft gezegd en het is een zeer bruikbare en gemakkelijke methode om inlichtingen te geven over onze positie op de trappen van geestelijke evolutie. De geestelijke sferen zijn in een reeks van ringen gerangschikt die een aantal concentrische cirkels om de aarde vormen. Deze cirkels strekken zich tot in de oneindige ruimte uit en zijn onzichtbaar verbonden met de aardse wereld in de kleinere wenteling om haar as en voorts in haar grotere om de zon. De zon heeft geen enkele invloed op deze wereld. We zijn ons helemaal niet van haar bewust aangezien zij zuiver stoffelijk is.
Er wordt ons een verklaring van de concentrische cirkels gegeven door ons b.v. te vertellen, dat er een bezoeker van de hogere sferen tot ons afdaalt. Hij is relatief boven ons, zowel geestelijk als plaatselijk.
De lage gebieden van duisternis zijn dicht bij het aardse plan gelegen en doordringen dit op hun diepste gedeelte. Hier ging ik met Edwin doorheen, toen hij me kwam halen om me naar mijn geestelijk tehuis te brengen. En dit was de reden dat hij me aanraadde mijn ogen stevig gesloten te houden tot hij me zou zeggen ze weer te openen. Ik was anders wakker genoeg - te zeer zelfs, omdat ik volkomen bewust was - om niet iets van de afzichtelijkheid te zien, die de aarde in deze duistere plaatsen heeft afgeworpen.
We zien, dat de sferen zijdelings zo zijn onderverdeeld, dat zij in het algemeen aansluiten bij de verschillende volkeren op aarde en dat de geestelijke wereld bestaat uit een opeenvolging van concentrische cirkels, die de aarde tot middelpunt hebben.
Elke onderverdeling ligt onmiddellijk boven het volk waarmee het verwant is. Wanneer men de enorme verscheidenheid beschouwt van de nationale temperamenten en eigenschappen, die over de aarde zijn verspreid, is het niet te verwonderen, dat de mensen van elk volk zich aangetrokken voelen tot degenen van dezelfde aard aan gene zijde, net zoals toen zij nog op het aardse plan leefden. Persoonlijke keuze staat natuurlijk iedereen vrij; men mag naar keuze in elk gedeelte van zijn eigen sfeer wonen. (128) Er zijn hier geen vastgestelde grenzen om de volkeren te scheiden. Deze scheppen hun eigen onzichtbare grenzen van temperament en gewoonten, maar de mensen van alle aardse volkeren zijn vrij om zich te vermengen in de geestelijke wereld en te genieten van een onbelemmerde en aangename omgang. De kwestie van de taal levert geen moeilijkheden op, omdat wij niet genoodzaakt zijn hardop te spreken. We kunnen onze gedachten op elkaar overbrengen met de volle zekerheid dat de persoon tot wie we ons geestelijk richten, ze zal opvangen. Zo levert de taal dus geen hinderpaal op.
Elk van de nationale onderverdelingen aan gene zijde heeft de eigenaardigheden van zijn aardse -duplicaat. Dat is heel natuurlijk. Mijn eigen huis ligt in een omgeving, welke me vertrouwd is en die over het algemeen in uiterlijk een copie is van mijn aardse tehuis. Deze omgeving is geen nauwkeurig evenbeeld van de aardse. Ik bedoel daarmee, dat het landschap om mijn geestelijk tehuis mij en mijn geestesvrienden vertrouwd is.
Deze verdeling in volkeren strekt zich slechts tot een zeker aantal gebieden uit. Daarbuiten houdt nationaliteit als zodanig op te bestaan. Daar behouden wij alleen onze uitwendige en zichtbare kentekenen, zoals de huidskleur, of die geel, blank of zwart is. We houden op ons van onze nationaliteit bewust te zijn zoals op aarde en tijdens ons verblijf in de minder hoge sferen. Onze huizen dragen niet langer een bepaald nationaal karakter maar een meer zuiver geestelijk.
U zult zich herinneren, hoe ik u bij het oprichten van het bijgebouw heb voorgesteld aan de bestuurder van de sfeer. Elke sfeer heeft zo'n leider, hoewel de term bestuurder eigenlijk niet goed is, omdat deze geneigd is een verkeerde indruk te geven. Het zou veel beter en veel juister zijn te zeggen, dat hij het gebied presideert.
Hoewel elke sfeer zijn eigen inwonende bestuurder heeft, behoren alle bestuurders tot een hogere dan die, welke zij presideren.
Het is n.l. zo, dat er nobele eigenschappen voor vereist zijn. Het ambt wordt slechts bekleed door hen, die lang aan gene zijde hebben vertoefd. Velen van hen zijn hier duizenden jaren geweest. Een hoge geestelijke gesteldheid alleen is niet voldoende; er zijn vele sublieme zielen, die het ambt met waardigheid zouden kunnen bekleden. Maar een bestuurder moet veel kennis en ondervinding van de mensheid hebben en daarbij moet hij altijd in staat zijn de verschillende zaken, die hem worden voorgelegd, met oordeel des onderscheids te behandelen. (129) Al de ondervinding en kennis, al de sympathie en het begrip van de bestuurder staan ter beschikking van de inwoners van zijn sfeer, terwijl zijn vriendelijkheid en eindeloos geduld immer weer naar voren komen. Deze grote ziel is altijd bereikbaar voor allen, die hem wensen te raadplegen, of die tot hem komen voor het oplossen van hun problemen.
Wij hebben even goed onze problemen als u op aarde, ofschoon de onze zeer verschillend zijn van de uwe. De onze zijn nooit van dezelfde aard als de kwellende zorgen van de
aardse wereld. Wat mijzelf betreft was spoedig na mijn overgang mijn eerste probleem, hoe ik kon rechtzetten, wat ik naar mijn mening verkeerd had gedaan, toen ik nog in de stof leefde. Ik had een boek geschreven, waarin ik de waarheid over de communicatie met de aardse wereld zeer onbillijk en niet eerlijk had behandeld. Toen ik hierover met Edwin sprak had hij - zonder dat ik dit wist - raad gevraagd aan de bestuurder van het gebied met het resultaat, dat een andere verheven ziel de zaak met me was komen bespreken en me hulp en raad had aangeboden voor mijn moeilijkheid. Wat tenslotte een einde aan mijn moeilijkheid maakte was in de eerste plaats het feit, dat de bestuurder op de hoogte was van mijn aangelegenheden.
Men zal hieruit begrijpen hoe uitgebreid de kennis van de bestuurder is van de mensen over wie hij presideert. Opdat men niet zal denken, dat het menselijkerwijs onmogelijk is voor iemand om zoveel af te weten van de velen, die in één sfeer leven, moet men begrijpen, dat het denken van de sterveling in zijn gebied van actie wordt beperkt tot het fysieke brein. In de geestelijke wereld hebben we geen physiek brein dat ons kan belemmeren. We kunnen alle kennis, welke tot ons komt, vasthouden. We vergeten de dingen niet, die we in onze wereld hebben gehoord, of het nu geestelijke lessen of eenvoudige feiten zijn. Maar het kost tijd, zoals u zult zeggen, om te leren. Daarom hebben de bestuurders der sferen vele duizenden aardse jaren aan gene zijde doorgebracht, voordat ze zoveel mensen onder hun beheer krijgen. Want de bestuurders moeten hen leiden en hen de weg wijzen, hen bij hun werk helpen en zich bij hen voegen bij hun ontspanning om hen te inspireren en tegenover hen te handelen als een toegewijde vader in elke betekenis van het woord. Het bestaat niet, dat men zich in deze sfeer ongelukkig voelt - alleen al niet omdat het onmogelijk zou zijn met zulk een edel wezen om onze zorgen te verdrijven.
Elke sfeer is volkomen onzichtbaar voor de bewoners van de lager gelegen gebieden en in dit opzicht schept ze althans haar eigen grenzen.
Wanneer men naar een lagere sfeer reist, ziet men het terrein geleidelijk aan degenereren.
Als we naar een hogere trekken, gebeurt er precies het tegenovergestelde: we zien het land om ons heen meer hemels, verfijnder worden. (130) Het vormt een natuurlijke slagboom voor diegenen van ons, die nog niet voldoende zijn vooruitgegaan om inwoners van die sfeer te kunnen zijn.
Nu heb ik u reeds verteld hoe de sferen boven elkaar liggen. Hoe gaat men dan van de ene naar de volgende, hetzij daarboven of er onder? Er moeten dus in elk gebied een of meer plaatsen zijn waar er een duidelijke neiging opwaarts naar de ene, en neerwaarts naar de andere is. Hoe simpel dit ook moge klinken, toch is dit precies het geval.
Het is niet moeilijk zich een wellicht geleidelijke afdaling in te denken naar minder heilzame regionen. We kunnen onze aardse ervaringen te hulp roepen en ons rotsachtige plaatsen herinneren, waarheen we zouden kunnen gaan en er afdalen. Deze zijn verraderlijk en voeren ons naar beneden in donkere, koude, vochtige en afstotende spelonken, waar we ons allerlei soort walgelijke dingen kunnen voorstellen, die daar op ons loeren. We kunnen ons dan herinneren, dat boven ons, hoewel buiten ons gezichtsveld, de zon schijnt, die warmte en licht over de aarde verspreidt, terwijl wij toch geheel en al in een andere wereld schijnen te zijn. We zouden door ondergrondse holen kunnen dwalen tot we de weg kwijt raken en volkomen van het land boven ons zijn afgesloten. Maar we weten, dat er tenminste een weg naar boven is, als we die maar kunnen vinden en wanneer we maar volhouden te proberen om het gevaarlijke, rotsachtige pad te beklimmen.
Wanneer we met onze geestelijke wereld beginnen in de laagste schuilhoek van dit aardse beeld van ondergrondse holen, kunnen we zien, hoe elke sfeer in verbinding staat met het daar onmiddellijk boven gelegen gebied. De aardse overeenkomst is natuurlijk maar eenvoudig, maar het proces en het principe zijn hetzelfde. De overgang van de ene sfeer naar de andere in de geestelijke wereld is letterlijk - even letterlijk als het gaan uit een donkere spelonk naar het zonlicht daarboven, even letterlijk als het lopen van de ene kamer in uw huis naar een andere, hetzij op de bovenverdieping of beneden.
Wanneer ik me van de sfeer, waarin ik woon, begeef naar de volgende hogere, zal ik merken, dat ik over langzaam stijgende grond loop. Wanneer ik voortga, zal ik alle onmiskenbare tekenen zien - en voelen - van een sfeer van groter geestelijke verfijning. Er zal tenslotte een punt komen, waar ik niet verder kan gaan, omdat ik me geestelijk heel onbehaaglijk zal gevoelen. Wanneer ik zo dwaas zou zijn om deze gevoelens te trotseren, zou ik op het laatst merken, dat ik geen stap voorwaarts meer kon doen, omdat ik het onmogelijk langer zou kunnen uithouden. Ik zou niet meer in staat zijn iets voor me uit te zien, alleen maar wat achter me lag. (131) Maar of we nu aan een van de grenzen staan of goed en wel binnen die van onze eigen sfeer, er komt een zeker punt op de brug daartussen, waar de hogere onzichtbaar wordt voor minder geestelijke ogen. Net zoals zekere lichtstralen onzichtbaar zijn voor aardse ogen en bepaalde geluiden en klanken het aardse oor ontgaan, zo zijn de hogere gebieden onzichtbaar voor de bewoners van de lagere.
En de reden is, dat elke sfeer een hogere trillingsgraad heeft dan het daaronder gelegen gebied en daarom niet is te zien of te horen voor hen, die daaronder leven.
Zo kunnen we zien, dat er nog een natuurlijke wet werkt voor ons eigen bestwil.

terug naar de Inhoud

VI. De laagste gebieden
Er bestaat aan gene zijde een heel heldere en schone sfeer, die de schilderachtige en zeer toepasselijke naam 'Zomerland' heeft gekregen.
De duistere gebieden zou men bijna het 'Winterland' kunnen noemen, behalve dat de aardse winter een eigen grootsheid bezit, terwijl alles in de lagere sferen van de geestelijke wereld afschuwelijk is.
Tot nu toe heb ik de duistere gebieden slechts terloops aangeroerd en u maar even over de drempel gevoerd, maar in gezelschap van Edwin en Ruth ben ik werkelijk diep in die regionen doorgedrongen. Het is geen prettig onderwerp, maar ik heb de raad gekregen de feiten bekend te maken, niet met de bedoeling om de mensen aan het schrikken te brengen dit zijn niet de methoden noch het doel van de wereld van de geest - maar om te laten zien, dat zulke plaatsen alleen bestaan krachtens een onverbiddelijke wet, n.l. de wet van oorzaak en gevolg, het oogsten in de geest, dat volgt op wat men op aarde heeft gezaaid; om aan te tonen, dat wanneer men aan de morele gerechtigheid op het aardse plan ontsnapt, een strikte en onverbiddelijke gerechtigheid aan gene zijde ons wacht.
Wanneer we langzaam voortgaan van onze eigen sfeer naar deze duistere landen, zullen we geleidelijk aan de schoonheid van het landschap zien afnemen. De bloemen worden schaars en schraal, en zien er uit of ze moeite hebben om in leven te blijven. Het gras is verdroogd en geel, totdat het eindelijk met het laatste overblijfsel van ziekelijk er uitziende bloemen helemaal verdwijnt, om plaats te maken voor kale rotsen. Het licht neemt gestadig af, totdat we in een grauw land zijn en dan komt het duister - diepe, zwarte, ondoordringbare duisternis; ondoordringbaar, d.w.z. voor hen die geestelijk blind zijn. Bezoekers van een hogere sfeer kunnen in dit donker zien zonder zelf door de bewoners te worden waargenomen, tenzij het gebiedend noodzakelijk wordt daardoor hun aanwezigheid kenbaar te maken. (132)
Onze bezoeken hebben ons gevoerd naar wat we waarlijk geloven het laagste plan van het menselijk bestaan te zijn. We begonnen onze afdaling bij het passeren door een gordel van mist, die ons tegemoet kwam toen de grond hard en kaal werd. Het licht nam snel af, er waren minder en minder woningen en er viel nergens een levende ziel te bekennen. Grote streken van granietachtige rotsen strekten zich voor ons uit, koud en afschrikwekkend en de 'weg' die we volgden was ruwen zeer steil. Nu had het duister ons omhuld, maar we konden onze omgeving nog heel duidelijk zien. Het is nogal een vreemde gewaarwording - dit kunnen zien in het donker - en wanneer men die voor het eerst ondergaat lijkt het onwezenlijk. Maar het is inderdaad wezenlijk genoeg.
Toen we door een van de ontelbare spleten in de rotsen afdaalden, kon ik het walgelijke slijm zien en voelen, dat hen geheel bedekte. Het was vuilgroen van kleur en stonk vreselijk. Er bestond geen gevaar voor vallen. Dat zou onmogelijk zijn voor bewoners van onze gebieden.
Nadat we naar het scheen een heel eind naar beneden waren gegaan - ik zou me kunnen voorstellen dat het ongeveer een kilometer volgens aardse maatstaf moet zijn geweest bevonden we ons in een reusachtige krater, vele kilometers in omtrek, waarvan de zijden verraderlijk en dreigend boven ons uit torenden.
Dit hele gebied was bezaaid met kolossale rotsmassa's, alsof een of andere aardverschuiving of aardbeving ze van de bovenste kraterrand had losgescheurd en ze in de diepte beneden had geworpen om zich daar in alle richtingen te verspreiden en er natuurlijke grotten en tunnels te vormen. In onze tegenwoordige positie waren we een heel eind boven deze zee van rotsen en we zagen, dat er een sombere wolk van giftige damp uit opsteeg, alsof er een vulkaan onder lag, die op het punt stond uit te barsten. Wanneer we niet ruimschoots beschermd waren geweest, zouden deze uitwasemingen ons hebben verstikt en gedood. Nu lieten ze ons volkomen ongedeerd, hoewel we met onze intuïtieve vermogens het boosaardige van de hele plaats konden waarnemen. Door deze ongezonde uitwaseming heen konden we iets zien, dat op menselijke gestalten zou kunnen lijken. Ze kropen als vuile
beesten over de bovenste rotsen. Ruth en ik konden ons niet voorstellen, dat het mensen waren, maar Edwin verzekerde ons, dat ze eens als mens op aarde hadden rondgelopen, dat ze hadden gegeten en geslapen en de aardse lucht hadden ingeademd en zich met anderen op aarde hadden vermengd. Maar ze hadden een geestelijk onrein leven geleid. Na de dood van hun aardse lichaam waren ze naar hun ware verblijfplaats en hun ware staat aan gene zijde gegaan. (133) De opstijgende damp scheen hen enigszins aan onze blik te onttrekken. We daalden af tot we op gelijke hoogte met de rotsen waren.
Aangezien ik me bereid had verklaard me door Edwin te laten meevoeren naar elke plaats, die hij meende dat het best mijn doel zou dienen en daar ik wist, dat ik alles, wat ik zou zien, zou kunnen verdragen, begaven we ons dichter naar enige van deze afzichtelijke wezens toe. Ruth vergezelde. ons en het behoeft geen betoog, dat het haar nooit zou zijn toegestaan deze verderfelijke gebieden te betreden, wanneer er maar de minste twijfel bestond dat ze volledig over de uiterste zelfbeheersing en grootste zielskracht beschikte. Ik was niet alleen verbaasd over haar kalmte, maar uitermate dankbaar haar bij me te hebben.
We liepen dichter naar een van de onmenselijke gestalten toe, die op de rotsen lag uitgestrekt. De overblijfselen van zijn kleding konden gevoeglijk worden gemist, aangezien zij uit de smerigste vodden bestonden, die op een of andere onbegrijpelijke manier aan elkaar hingen en die door de gaten heen het levenloos er uitziende vlees vertoonden. De ledematen waren zo dun met huid bedekt, dat men stellig verwachtte de kale botten er door te zullen zien steken. De handen hadden de vorm van klauwen van een of andere roofvogel en de nagels waren zozeer gegroeid, dat zij echte klauwen waren geworden. Het gezicht van dit monster was zo vertrokken en misvormd, dat het nauwelijks menselijk was. De ogen waren klein en doordringend, maar de mond was enorm en weerzinwekkend, met dikke vooruitstekende lippen en kaken en verborg nauwelijks de gruwelijke slagtanden.
We staarden ernstig en lang naar dit droevige wrak van wat eens een menselijke gestalte was en ik vroeg me af, welke aardse misdaden het tot deze afschuwelijke staat van degeneratie hadden gebracht.
Edwin die veel ondervinding op dit gebied had, vertelde ons, dat we mettertijd door ons werk een zekere kennis zouden verkrijgen, welke ons in staat zou stellen uit de gezichten en gestalten van deze schepsels af te lezen, waardoor ze tot hun tegenwoordige toestand waren gekomen. Het zou niet nodig zijn hen aan te spreken om iets van hun levensgeschiedenis te weten te komen, want deze stond daarop geschreven en was voor de mens met ondervinding te lezen. Hun uiterlijk zelf zou een betrouwbare gids zijn om te weten, of zij hulp nodig hadden, of dat ze nog tevreden waren in hun diepgezonken staat.
Het sujet, dat daar voor ons lag, waarborgde weinig medegevoel, omdat hij nog in zonde baadde en blijkbaar niet het minste teken van berouw toonde over zijn walgelijke aardse leven. Hij was verbijsterd over het verlies van zijn lichamelijke energie en piekerde er over wat er met hem was gebeurd. (134) Op zijn gezicht stond te lezen, dat hij, wanneer hij de kans kreeg, met het laatste beetje kracht, dat hem overbleef zijn lage praktijken zou voortzetten.
Aan de weinige en verscheurde resten van zijn kleding, die op vroeger eeuwen duidde, was te zien, dat hij al verscheidene honderden jaren aan gene zijde was. Hij had het grootste deel van zijn aardse leven geestelijk en fysiek de mensen gekweld, die het ongeluk hadden gehad in zijn klauwen te vallen. Elke misdaad, die hij tegenover anderen had begaan, was tenslotte tot hem teruggekeerd en over zijn eigen hoofd gekomen. Hij leefde nu - en reeds honderden jaren - in de onuitwisbare herinnering van alle slechte daden, welke hij tegenover zijn medemensen had begaan.
Toen hij op aarde was, had hij gehandeld alsof hij het recht voorstond, onder valse voorwendsels. In waarheid was zijn rechtvaardigheid slechts schijn geweest. Nu zag hij eerst wat ware gerechtigheid betekende. Hij zag niet alleen zijn eigen verdorvenheid voortdurend voor zich, maar de gelaatstrekken van zijn vele slachtoffers, die geschapen werden door diezelfde herinnering en feilloos, onuitwisbaar in het onderbewustzijn staan opgetekend, trokken steeds aan hem voorbij. Hij kan nimmer vergeten, hij moet zich altijd herinneren. En zijn toestand werd verergerd door woede, omdat hij zich als een gevangen dier voelde.
We stonden in een groepje van drie bij elkaar, maar we konden geen greintje sympathie voor dit onmenselijke monster gevoelen. Hij kon niets daarvan in ons opwekken. Hij kreeg zijn verdiende loon - niets meer en niets minder. Hij had zichzelf gevonnist en veroordeeld en nu onderging hij de straf, die hij uitsluitend en alleen aan zich zelf had te danken. Dit had niets te maken met een wrekende God, die een zondaar de welverdiende straf oplegt. De zondaar was er inderdaad, maar hij was de zichtbare manifestatie van de niet te veranderen wet van oorzaak en gevolg. De oorzaak lag in zijn aardse leven, het gevolg manifesteerde zich in zijn geestelijke bestaan.
Hadden we slechts een sprankje licht kunnen ontdekken en we zien het werkelijk als een licht - dat een onmiskenbaar teken is van het begin van geestelijk leven, dan zouden we iets voor hem hebben kunnen doen. Zoals het nu met hem was gesteld konden we alleen maar hopen, dat op een goede dag dit verschrikkelijke wezen in alle ernst om hulp zou roepen. Zijn roep zou zeker worden beantwoord.
We gingen weg. Edwin leidde ons door een opening in de rotsen naar min of meer vlak terrein. We konden dadelijk zien, dat er in dit gedeelte van de krater meer mensen woonden - als men het woord 'mensen' voor deze schepsels ten minste kan bezigen. (135)
De bewoners waren met verschillende dingen bezig; sommigen zaten op kleine keistenen. Het had er alle schijn van dat zij samenzweerden, maar het was onmogelijk te zeggen over welke duivelse plannen. Anderen mishandelden in kleine groepen op een onuitsprekelijke wijze de zwakkeren onder hen, die op een of andere manier waren slaags geraakt met hun kwelgeesten. Het was ondraaglijk om naar hun kreten te luisteren. Daarom sloten we daarvoor stevig en afdoende onze oren. Hun ledematen waren onbeschrijfelijk verwrongen en misvormd en in sommige gevallen waren hun gezichten en hoofden ontaard tot een ware bespotting van het menselijk gelaat. We zagen weer anderen voorover op de grond liggen, alsof zij uitgeput waren door de ondergane folteringen, of omdat ze hun laatste kracht hadden besteed ze anderen aan te doen. Nu lagen ze nieuwe kracht te verzamelen om opnieuw met hun barbaarsheden te beginnen. Over het grote terrein verspreid lagen poelen van de een of andere vloeistof. Deze zag er dik, kleverig en onuitsprekelijk vies uit, wat ze dan ook was. Edwin vertelde ons, dat de van deze plassen afkomstige stank in overeenstemming was met al het andere, dat we hier hadden gezien. Hij waarschuwde ons ernstig er niet aan te denken zelf het goedje te proeven. We volgden zijn raad onvoorwaardelijk op.
We waren ontzet in sommige poelen tekenen van beweging te zien en we raadden, zonder dat Edwin het ons vertelde, dat de bewoners herhaaldelijk uitglijden en er in vallen. Ze kunnen niet verdrinken, omdat zij niet zijn te vernietigen, evenmin als wij zelf.
We aanschouwden alle soorten van beestachtigheid en grofheid en zulke barbaarsheden en wreedheden als men nauwelijks kan bedenken. Het is niet mijn bedoeling noch mijn wens u een uitvoerig verslag te geven van wat wij zagen. We hadden nog lang niet de bodem van deze verdorven put bereikt, maar ik heb u meer dan genoeg bijzonderheden gegeven van wat er in de duistere sferen is te vinden.
En nu zult u vragen: hoe ontstaat dit alles? Hoe of waarom wordt het bestaan van zulke oorden toegelaten?
Misschien zal de zaak u duidelijker worden, wanneer ik u vertel, dat iedereen, die in deze afschrikwekkende gebieden woont, eens op aarde leefde. Het is een vreselijke gedachte, maar men kan de waarheid niet veranderen. Denkt u geen ogenblik, dat ik heb overdreven bij de beschrijving van deze regionen. Ik verzeker u van niet. Ik ben feitelijk beneden de waarheid gebleven. Deze walgelijke oorden bestaan in hen geheel krachtens dezelfde wetten, die de schone en vreugdevolle gebieden regeren.
De schoonheid van de geestelijke wereld is de uiterlijke en zichtbare uitdrukking van de geestelijke vooruitgang van haar bewoners. Wanneer we het recht hebben verkregen om mooie dingen te bezitten, worden ze ons geschonken door de scheppingskracht. (136) In dit opzicht kan men zeggen, dat we ze zelf hebben geschapen. Schoonheid van geest en van daden kan niet anders dan schoonheid voortbrengen. Daarom hebben we bloemen van hemelse pracht, bomen en weiden, rivieren, stromen en zeeën van zuiver, glinsterend, kristalhelder water, mooie gebouwen tot vreugde en heil van ons allen evenals onze eigen huizen, waar we ons met nog meer schoonheid kunnen omringen en genieten van de vreugden van de aangename omgang met onze kameraden.
Maar lelijke gedachten en daden kunnen niet anders dan het lelijke voortbrengen..De op aarde gezaaide zaden der afzichtelijkheid zullen onherroepelijk leiden tot het oogsten van afzichtelijkheid aan gene zijde. Deze duistere sferen zijn door de mensen van het aardse plan opgebouwd, evenals zij de sferen van schoonheid hebben geschapen.
Niemand wordt gedwongen in de sferen hetzij van licht, of van duisternis binnen te gaan. Niemand zou bij mogelijkheid kunnen protesteren tegen iets, wat hij in zijn lichtsfeer vond, aangezien ontevredenheid of afkeuring, ongemak of verdriet daar niet kunnen voorkomen. We zijn een uiterst gelukkige en eendrachtige menigte en we leven tezamen in volkomen harmonie. Daarom kan niemand zich 'misplaatst' voelen.
De bewoners van de duistere sferen hebben zichzelf allemaal door hun aardse leven veroordeeld tot de staat, waarin zij nu verkeren. Het is de onvermijdelijke wet van oorzaak en gevolg; even onfeilbaar als op aarde de nacht op de dag volgt. Wat helpt het dan om genade te smeken? De geestelijke wereld is van een strikte rechtvaardigheid, een rechtvaardigheid, die niet valt om te kopen, een rechtvaardigheid, die we onszelf toemeten. Strikte rechtvaardigheid en genade kunnen niet samengaan. Hoe we ook van gans er harte en oprecht het ons aangedane kwaad mogen vergeven, het is ons niet gegeven genade te schenken in de geestelijke wereld. Elke slechte daad moet worden verantwoord door degene, die haar heeft bedreven. Het is een persoonlijke zaak, die alleen moet worden opgelost, evenals men alleen door de werkelijke gebeurtenis van de lichamelijke dood moet heengaan. Niemand kan dit voor ons volbrengen, maar door de grote beschikking, waarop deze en alle werelden zijn gegrondvest, kunnen we gerede en kundige bijstand in onze beproeving ontvangen. Dit gebeurt ook. Iedereen, die in deze vreselijke, duistere sferen woont, heeft in zichzelf de kracht uit de laagheid op te stijgen naar het licht. Hij moet persoonlijk de poging doen, hij moet zijn eigen verlossing uitwerken. Niemand kan dit voor hem doen. Elke centimeter van de weg moet hij zwoegen. Er wacht hem geen erbarmen, maar gestrenge rechtvaardigheid. (137) Maar de gulden gelegenheid van geestelijke verbetering is er en wacht hem. Hij hoeft maar blijk te geven van de ernstige wens zich een fractie van een centimeter te bewegen in de richting van de lichtsferen boven hem en hij zal een leger van onbekende vrienden vinden, die hem zullen helpen het hem toekomend erfdeel te ontvangen, dat hij in zijn dwaasheid heeft verworpen.

terug naar de Inhoud

VII. Enkele eerste indrukken
Het is in het begin een overweldigende ervaring te bemerken, dat men plotseling is herschapen in een blijvende bewoner van de geestelijke wereld. Hoeveel men ook mag hebben gelezen over de toestanden van het leven aan gene zijde, toch blijft er nog een nagenoeg onbeperkt aantal verrassingen voor iedereen over.
Degenen onder ons, die naar de aarde zijn teruggevoerd om over ons nieuwe leven te vertellen, komen voor de moeilijkheid te staan om in aardse termen te beschrijven wat in wezen van geestelijke aard is. Onze beschrijvingen moeten bij de werkelijkheid tekort schieten. Het is moeilijk zich een staat van groter schoonheid voor te toveren, dan die, welke we ooit op aarde hebben ervaren. Vergroot de schoonheid, waarover ik u heb verteld, honderdvoudig en u zult nog ver van de ware schatting af zijn.
Daarom kan misschien de volgende vraag bij velen rijzen: waardoor werd u het sterkst en het aangenaamst getroffen, toen u voor het eerst aan gene zijde kwam en wat waren uw eerste indrukken?
Laat ik me in de plaats stellen van iemand, die inlichtingen verlangt en onze oude vrienden Edwin en Ruth ondervragen. Edwin en ik waren, zoals u zich zult herinneren, op aarde beiden geestelijke. Edwin wist niet meer van het onderwerp 'terugkeren van overgeganen' dan wat ik hem van mijn eigen ervaringen had verteld. Hij was een van de weinigen, die werkelijk sympathiek tegenover mijn psychische moeilijkheden stond, d.w.z. die me geen orthodoxe, kerkelijke leerstellingen in het gezicht slingerde. Later heeft hij me gezegd, dat hij daar heel blij om was. Toen hij op aarde leefde, was het 'toekomstige leven' een volslagen geheimenis voor hem - zoals het dit nodeloos voor velen is. Hij paste zich op natuurlijke wijze aan bij de leer van de Kerk, gehoorzaamde haar 'geboden', nam zijn plichten waar en
hoopte er - zoals hij ook eerlijk heeft toegegeven - verder het beste van, wat dat beste ook zou mogen zijn. Maar zijn aardse leven had niet uitsluitend bestaan uit godsdienstige oefeningen; hij had anderen bij elke voorkomende gelegenheid geholpen waar hij maar kon. Deze op bescheiden wijze verleende diensten hadden hem enorm geholpen, toen de tijd voor hem aanbrak de aarde te verlaten. (138) Deze goede daden hadden hem in het land van schoonheid en eeuwige zonneschijn gebracht.
Zijn eerste indrukken bij het ontwaken aan gene zijde waren - om zijn eerste woorden te gebruiken - adembenemend. Hij had zich, misschien onderbewust, een voorstelling gemaakt van een soort nevelige staat als de toestand van het toekomstige leven, waar veel 'gebed en lofspraak' zou zijn. Hij twijfelde aan de geloofwaardigheid van zijn ogen, toen hij merkte, dat hij zich in een gebied van onuitsprekelijke schoonheid bevond met al de heerlijkheid van de aardse natuur, maar gereinigd van haar aardsheid, verfijnd en vergeestelijkt en een enorme kleurenrijkdom om zich heen. Toen hij de kristallen zuiverheid van de rivieren en beken zag, evenals de bekoring van de landelijke woningen, de grootheid van de tempels en centra voor de wetenschap in de stad, kon hij niet geloven, dat hij waarlijk te midden van al deze pracht was. Hij had niet het flauwste idee van wat zo voor hem gereed had gelegen. Hij dacht dat hij midden in een of andere mooie, maar fantastische droom was verzeild, waaruit hij binnenkort weer in zijn oude vertrouwde omgeving zou ontwaken. Hij bedacht, hoe hij deze droom zou vertellen, wanneer hij weer tot bewustzijn zou zijn gekomen. Toen overwoog hij hoe dat ontvangen zou worden - zonder twijfel als heel mooi, maar als niet meer dan een droom.
Hij stond maar naar al de overvloed van schoonheid te staren. Dat was volgens Edwin zijn eerste en grootste indruk. Hij had alles, wat daaraan voorafging, als een deel van dezelfde droom beschouwd, alles, wat hem had geleid tot dit in verbazing uitzien over het tafereel, dat zich bijna tot in het oneindige voor hem uitstrekte. Hoe hij was ontwaakt op een gemakkelijk rustbed in een zeer bekoorlijk huis en een oude vriend naast zich zag zitten, die bij Edwin dezelfde taak vervulde, als Edwin bij mij had gedaan toen hij me kwam afhalen.
Zijn vriend leidde hem naar buiten om de nieuwe wereld te zien. Toen kwam voor deze vriend de moeilijke taak - om Edwin te overtuigen, dat hij was 'gestorven' en toch nog leefde. In het begin hield hij zijn vriend en diens uiteenzetting n.l. voor een gedeelte van dezelfde droom. Hij wachtte zenuwachtig of er iets zou gebeuren, dat de droom zou veranderen in het terugkerende aardse bewustzijn. Edwin gaf toe, dat het enige tijd kostte hem te overtuigen, maar zijn vriend was eindeloos geduldig met hem.
Op het ogenblik, dat hij er van verzekerd was, dat hij zich werkelijk en voor goed aan gene zijde bevond, kende zijn vreugde geen grenzen. (139) Hij begon - net als ik later in gezelschap van Ruth - de landen van dit nieuwe leven te bereizen in het gevoel van lichamelijke en geestelijke vrijheid, die tot het ware wezen van het geestelijke leven behoort. Wat op Ruth het meeste indruk maakte bij haar eerste ontwaken aan gene zijde, was, naar ze zei, de enorme overvloed van kleuren.
Haar overgang was kalm en vredig geweest en ze was daarom ook na een zeer korte slaap kalm en zacht ontwaakt. Ze had, net als Edwin, zich in een heerlijk huis bevonden, klein, netjes en beknopt en helemaal voor haarzelf. Een oude vriend zat naast haar, bereid om haar te helpen met de onvermijdelijke verwarringen, welke met zo menig ontwaken aan gene zijde gepaard gaan. Ruth is van nature tamelijk gereserveerd, in het bijzonder, zoals ze zei, wanneer het er op aan komt om over zichzelf te spreken. In Edwins geval wist ik zoveel van zijn aardse leven, dat ik me gemakkelijk kon verlaten op wat ik over hem wist. Ruth had ik echter nooit gezien, totdat we elkaar hier ontmoetten aan het meer. Na veel overreding gelukte het me een paar bijzonderheden over haar aardse leven uit haar te krijgen.
Ze zei, dat ze nooit een ijverige kerkgangster was geweest, niet omdat zij iets tegen de Kerk had, maar omdat haar eigen opvatting van het 'hiernamaals' niet overeenkwam met wat haar eigen Kerk leerde. Ze zag, dat er te veel vertrouwen werd vereist en te weinig feiten werden gegeven. Over het geheel was ze met zoveel moeilijkheden en zorgen van anderen in haar dagelijks leven in aanraking gekomen dat ze instinctief voelde, dat het vage maar nogal schrikwekkende beeld van de toekomstige wereld, de vreselijke 'Dag des Oordeels', die haar steeds in de leer van de Kerk werd voorgehouden, onjuist was. Ze voelde dat ook de zo sterk op het woord 'zondaar' gelegde nadruk met de bijna algemene verdoemenis evenmin juist was. Ze verklaarde niet zo dwaas te zijn om te geloven, dat we allemaal heiligen zijn, maar aan de andere kant zijn we niet allen zondaars. Van de vele mensen, die ze kende kon ze er zich niet één herinneren, die in de godsdienstige betekenis ooit zo gebrandmerkt en verdoemd kon zijn. Waar zouden deze mensen dan allemaal heengaan, nadat zij waren 'gestorven'?
Ze kon zichzelf niet voorstellen de vierschaar spannend over deze stervelingen, hen veroordelend als 'zondaar'. Bovendien was het belachelijk, voegde Ruth er aan toe, te denken, dat zij 'barmhartiger' zou zijn dan God. Dat was ondenkbaar. Daarom had zij voor zichzelf een eenvoudig 'geloof' opgebouwd - een praktijk, die een theoloog onmiddellijk voor zeer gevaarlijk zou verklaren en die stellig nooit voor een moment zou moeten worden aangemoedigd. Hij zou hebben gesproken over het gevaar dat haar 'onsterfelijke ziel' zou lopen, wanneer ze zulke ideeën huldigde. Maar Ruth beschouwde haar 'onsterfelijke ziel' geen ogenblik 'in gevaar'. (140) Ze ging integendeel vrolijk haar weg en leidde een leven in overeenstemming met de ingevingen van haar zachtmoedige natuur. Ze hielp anderen in haar dagelijks leven en bracht een beetje zonneschijn in hun saaie bestaan. Ze was er vast van overtuigd, dat wanneer voor haar de tijd zou komen om de aarde te moeten verlaten, dat ze dan de genegenheid van haar vele vrienden met zich zou mogen meenemen in het nieuwe leven.
Ze was niet bang voor de dood van het fysieke lichaam, noch kon ze zich voorstellen, dat het de schrikaanjagende ervaring zou zijn, die zovelen verwachten en vrezen. Ze had geen vaste grond voor dit geloof, maar ze is later tot de slotsom gekomen, dat ze er intuïtief toe aangetrokken moet zijn geweest.
Behalve door de luisterrijke kleuren van de sfeer, waarin ze zich bevond, werd Ruth sterk getroffen door de verwonderlijke helderheid van de atmosfeer. Op aarde was zoiets nergens te zien. De atmosfeer was volkomen vrij van alle wazigheid en haar eigen gezichtsvermogen scheen zoveel intenser en verderreikend te zijn, dat het enorme kleurengamma dubbel levendig werd. Ze had van nature oog voor kleuren en ze had zich veel in muziek geoefend toen ze op aarde was. Toen ze aan gene zijde was gekomen, hadden deze beide gaven zich samengevoegd en de kleuren en de muziek van het nieuwe land hadden zich met al de weelde van hun verheven schoonheid over haar uitgestort.
In het begin kon ze nauwelijks haar zintuigen geloven, maar haar vrienden hadden haar spoedig uitgelegd, wat er was gebeurd. En aangezien ze zo weinig vastomlijnde ideeën over het toekomstige leven bezat, had ze maar zo weinig af te leren. Maar ze zei, dat het haar verscheidene dagen had gekost voor ze volledig alle wonderen om zich heen kon begrijpen en in zich opnemen. Toen ze zich eenmaal ten volle de betekenis van haar nieuwe leven had gerealiseerd en het feit, dat de hele eeuwigheid voor haar lag, waarin ze uit al de wonderen van dit land ervaringen op kon doen, kon ze haar opwinding bedwingen en zo ze zei 'het wat kalmer aan doen'.
Wij ontmoetten haar het eerst toen ze hiermee bezig was. Toen we eens met zijn drieën in de tuin bijeenzaten en gezellig over allerlei praatten, ontdekten we een gestalte, die het tuinpad opliep. Hij was Edwin en mij goed bekend. Op aarde was hij onze geestelijke meerdere geweest. Hij was geweest wat men onder een 'kerkvorst' verstaat en droeg nog zijn gebruikelijke kledij. We waren het er allen over eens - toen we elkaar later onze wederzijdse bevindingen meedeelden - dat ze uitmuntend paste zowel bij de plaats als bij de omstandigheden. De lengte en de rijke kleuren van het gewaad vloeiden zeer harmonisch tezamen met alles om ons heen. Er was niets ongerijmds aan. (141) En aangezien hij vol komen vrij was dit gewaad in de geestelijke wereld te dragen, deed hij dit ook; niet wegens zijn vroegere positie, maar door jarenlange gewoonte en omdat hij voelde hierdoor een weinig te kunnen bijdragen tot de kleurenpracht van zijn nieuwe verblijf.
Hoewel het hoge ambt, dat hij op aarde met waardigheid had bekleed, geen tegenhanger, noch betekenis aan gene zijde heeft, kenden toch velen hem hier van naam, gezicht en reputatie. Dit was nog een goede reden om zijn aardse wijze van kleden aan te houden, tenminste voor het ogenblik. Maar hij had de achting, welke zijn positie op aarde altijd te voorschijn had geroepen, volkomen over boord gegooid, toen hij aan gene zijde kwam. Hij wilde er niets meer ,van weten en hij stond er op, dat allen zich in dit opzicht strikt aan zijn wensen hielden.
Op aarde was hij zeer geliefd geweest. Het is niet meer dan natuurlijk, dat met zijn komst in de geestelijke landen allen die hem kenden hem dezelfde achting zouden betonen als vroeger. Achting is één ding, want we eerbiedigen elkaar allemaal in deze sferen, maar eerbied, die men behoort te geven aan anderen met verder gevorderde geestelijkheid is heel iets anders. Hij had dit zeer spoedig ingezien, naar hij ons zei, en zijn ingeboren nederigheid kennende, kon ik me indenken, dat dit bij hem het geval moest zijn.
Onze eerste ontmoeting leidde tot volgende en bij vele gelegenheden - we zullen in de toekomst nog van vele genieten - kwam hij bij Edwin, Ruth en mij in de tuin zitten, of we wandelden met elkaar. Op een van die gezamenlijke wandelingen vroeg ik aan onze vroegere meerdere, of hij mij een korte schets van zijn eerste indrukken in de geestelijke wereld wilde geven.
Wat hem zo sterk had getroffen, toen hij zich pas hier bevond, was niet slechts de enorme uitgestrektheid en schoonheid van deze wereld geweest, maar haar wezen in verhouding tot de aardse en speciaal tot het leven, dat achter hem lag. Allereerst kreeg hij een bijna verpletterend gevoel zijn aardse leven te hebben verspild aan schijnbaar onnodige, niet ter zake dienende dingen en veel nutteloze rituelen en vormendienst. Maar vrienden waren hem geestelijk te hulp gekomen en hadden hem verzekerd, dat het gebruik van de tijd zelf niet verspild was, hoewel zijn leven omgeven was geweest van de pracht en de praal van zijn ambt. Hoezeer de mensen om hem heen daarin waren opgegaan, toch had hijzelf ze nooit een absorberende factor in zijn leven laten worden. Hij putte veel troost uit deze gedachte.
Maar wat hem geestelijk het meest van streek had gebracht was de zwakheid van de leer, die hij noodgedwongen had hooggehouden. Veel daarvan viel in puin om hem heen. (142) Maar hij vond opnieuw vrienden om hem te leiden en zij deden dit op een eenvoudige en rechtstreekse manier, die tot zijn wakkere geest sprak, namelijk: de godsdienstige leerstellingen van het aardse leven te vergeten en bekend te worden met het geestelijke leven en zijn wetten. Het oude af te leggen en het nieuwe te aanvaarden. Hij had zijn uiterste best gedaan om deze raad op te volgen en was daarin volkomen geslaagd. Alles, wat niet op de waarheid was gegrondvest, vaagde hij uit zijn denken en kwam tot de zeer aangename ontdekking, dat hij zich eindelijk ten volle in een zeer algehele geestelijke vrijheid kon verheugen. Hij merkte, dat het zoveel gemakkelijker was de natuurlijke wetten van het hiernamaals te gehoorzamen, dan de 'geboden' van de Kerk en het dat heel prettig was om van de formaliteiten van zijn aardse positie te zijn bevrijd. Eindelijk kon hij vrij spreken zoals zijn hart het hem ingaf en niet bij monde van de Kerk.
Alles bij elkaar genomen, zei onze vroegere meerdere, vond hij zijn sterkste indruk bij zijn aankomst hier, het heerlijke gevoel van vrijheid, allereerst van de geest en dan van het lichaam. Zij was des te sterker in de geestelijke wereld naarmate ze in de aardse had ontbroken.

terug naar de Inhoud

VIII. Ontspanning
Ik heb een paar maal het woord 'ontspanning' gebruikt, maar ik heb u nog geen bijzonderheden gegeven over dit betrekkelijk belangrijke onderwerp.
De aanduiding alleen al, dat we aan gene zijde ontspanning zouden hebben, zal stellig velen een onaangename schok geven. Deze lieden toch zullen onmiddellijk denken aan de vele en vele soorten van sport en ander tijdverdrijf, waaraan men zich op aarde tot zijn nut en voordeel overgeeft Het is ondenkbaar zulke in de grond aardse dingen a.h.w. over te brengen in een zuiver geestelijke wereld. Misschien ondenkbaar, omdat het hele idee vergezocht is, of omdat men de geestelijke wereld als een hogere staat zou moeten beschouwen, waar we al onze aardse gewoonten zullen achterlaten en voortdurend in een toestand van hoge geestvervoering leven. We zullen ons slechts bekommeren om die vage, onstoffelijke dingen, waarop onze respectievelijke godsdiensten zinspeelden als beloning voor het goede.
Zulke vermoedens over dit leven te koesteren betekent, dat het blote feit van ons komen aan gene zijde ons meteen in de tegenwoordigheid van God zou plaatsen, of dat we tenminste in de sfeer zijn, waarin God woont en dat daarom alles, wat maar in de verste verte zweemt naar aardse gewoonten of manieren streng zou worden geweerd als te onheilig om te worden toegelaten. (143) Dergelijke ideeën zijn natuurlijk nonsens, aangezien God ons niet meer nabij is aan gene zijde dan in de aardse wereld. Wij zijn dichter bij Hem, omdat we o.a. duidelijker de Goddelijke Hand en de uitdrukking van Zijn Geest in deze wereld kunnen zien. Dit is echter een diepzinniger onderwerp waarop we nu niet nader willen ingaan.
Velen onder ons vinden ontspanning in een andere vorm van arbeid. We hebben hier geen last van vermoeidheid, lichamelijk noch geestelijk, maar wanneer we zonder ophouden met een of andere bezigheid zouden doorgaan zonder zo nu en dan een afwisseling te hebben, zouden we ons spoedig geestelijk onvoldaan en onrustig gaan voelen. Ons vermogen om ons van een opgelegde taak te kwijten is enorm groot, maar we trekken een zeer duidelijke grenslijn voor alle werkperioden met betrekking tot het geheel en daar gaan we niet buiten. We ruilen onze tegenwoordige taak voor een ander soort arbeid, we kunnen helemaal met werken ophouden en onze tijd doorbrengen met rusten in onze huizen of ergens anders; we kunnen ons met studie bezighouden, of met vrolijk vermaak, dat in overvloed in deze sferen is te vinden.
Wanneer we voor het ogenblik met ons werk klaar zijn, verkeren we vrijwel in dezelfde positie als u, die nog op aarde bent. Wat gaat u doen om zich te amuseren? U zoudt het gevoel kunnen hebben, dat het nodig is uw lichaam rust te geven en daarom geneigd zijn tot geestelijke ontspanning. Zo is het precies eender met ons hier. Er is overvloed van geestelijke ontspanning van allerlei aard in de wetenschapscentra, omdat studeren op zichzelf een ontspanning kan zijn.
Ruth en ik hebben menig gelukkig uur in de bibliotheek en in het gebouw voor kunst doorgebracht, maar het is talloze malen voorgekomen, dat we behoefte hadden aan iets anders en dan zijn we naar de zee gelopen en aan boord gegaan van een van de mooie schepen en hebben daarmee een bezoek gebracht aan een van de eilanden. Aan het strand hebben we een van onze pittigste soorten van sport.
Ik heb u reeds verteld hoe schepen aan gene zijde worden voortgestuwd, namelijk door een gedachteproces en ik heb er verder op gewezen, dat het niet veel tijd kost om bedreven te worden in de kunst van het persoonlijk toepassen van dit aandrijven. Men verkrijgt tenslotte die vaardigheid, maar we kunnen onze vooruitgang toetsen en waardevolle hulp krijgen bij ons streven door deel te nemen aan wedstrijden op het water.
Men moet duidelijk onderscheid maken tussen zulke wedstrijden op het aardse plan en die welke in de geestelijke wereld gespeeld worden. Hier zijn we gerust, omdat we weten, dat alle wedijver zuiver vriendschappelijk is. (144) Er is niets bij te winnen behalve ondervinding en het verkrijgen van groter vaardigheid en er zijn geen prijzen om voor te vechten. Aan het einde van elke race kunnen we zeker zijn van grote hulp om ons meer bedreven te maken in het opvoeren en regelen van de snelheid van ons vaartuig.
Een speciaal vermaak, dat hier zeer bij ons in de smaak valt is het geven van toneelvoorstellingen van verschillende soort. We hebben mooie schouwburgen in een even schone omgeving, waardige gebouwen, gewijd aan een waardig doel. De architecten, die de gebouwen ontwerpen, doen dat met dezelfde angstvallige, nauwgezette zorgvuldigheid, die in al hun pogingen tot uiting komt en de resultaten onthullen als gewoonlijk de mate van samenwerking, die er tussen de meesters van het vak bestaat. De inwendige bekleding is het product van de bekwame artiesten uit het gebouw van de textiel, aan de tuinen daarbuiten wordt dezelfde toegewijde zorg besteed. Het resultaat verschilt zo hemelsbreed van een aardse schouwburg als men zich maar kan voorstellen.
Voordat ik verder over dit onderwerp doorga, zou ik graag de opmerking maken dat ik me volkomen bewust ben dat er op aarde mensen zijn, die schouwburgen en alles wat daarbij hoort in zijn geheel afkeuren. In de meeste gevallen komt zo'n afkeer voort uit de godsdienstige opvoeding. Ik kan de waarheid, zoals ik die bij ons heb gevonden, niet veranderen om haar in overeenstemming te brengen met zekere godsdienstige opvattingen, die de nog op aarde levende mensen er op na houden. Ik spreek van dingen, waarvan ik in gezelschap van duizenden anderen getuige ben geweest. Het feit van de sterke tegenzin van mensen op aarde tegen hetgeen volgens mijn beschrijvingen aan gene zijde bestaat, bewijst in geen enkel opzicht, dat dit niet bestaat en dat mijn bewering onjuist is. Mijn plaats van waarneming is onvergelijkelijk ver boven de hunne verheven, omdat ik de aardse wereld heb verlaten en een bewoner van de geestelijke ben geworden. Wanneer we de beschrijving van de wereld, welke wij nu bewonen, moesten wijzigen, zodat zij elke persoonlijke smaak en elke voorstelling van hoe het hiernamaals behoort te zijn, zou aanstaan, konden we beter meteen ophouden er verder enige beschrijving van te geven, omdat die, nadat zij zo was gereduceerd, waardeloos zou zijn. Laat ik om geen verkeerde indruk te wekken hieraan toevoegen, dat iemand, die zijn afkeuring zou uitspreken over alle, of enige vorm van ontspanning, die hij hier zou aantreffen, nooit gevraagd zou worden er zich aan over te geven. Tezamen met anderen van dezelfde opvatting zou hij deel uitmaken van een kleine aparte gemeenschap en daarin veilig buiten het bereik van alle veronderstelde aardse dingen blijven en in staat zijn in een plaats te wonen, zoals hij meent dat de 'hemel' behoort te zijn. (145) Ik heb zulke mensen ontmoet en het duurde in de regel niet lang, of zij verlieten hun zelf gemaakte hemel en wandelden weg de mooiere, grotere hemel binnen, die het werk is van de Grootste Geest.
Elke schouwburg in deze sfeer is ons vertrouwd door het soort stuk dat er wordt opgevoerd. De stukken zelf verschillen gewoonlijk zeer veel van die, waaraan men op aarde gewend is. Wij hebben niets van laag allooi en de auteurs zijn er evenmin op uit hun gehoor te kwellen of te pijnigen. We kunnen veel stukken zien, die de sociale problemen van de aarde behandelen, maar in tegenstelling met de aardse brengen onze stukken een oplossing - een oplossing waarvoor de aarde te blind is om die aan te nemen.
We kunnen komediestukken gaan zien, waar - dat verzeker ik u - het gelach altijd veel hartelijker en meer algemeen is dan men ooit in een aardse schouwburg te horen krijgt. Aan gene zijde kunnen we ons veroorloven om over veel te lachen, dat we eens, toen we nog op aarde waren, met de grootste plechtigheid en ernst behandelden!
We hebben grote historische vertoningen bijgewoond, die de belangrijke momenten van een volk lieten zien en we hebben ook de geschiedenis aanschouwd, zoals zij werkelijk heeft plaats gehad, niet zoals die in de geschiedenisboeken dikwijls zo fantastisch wordt beschreven! Maar het maakt stellig de meeste indruk en het is tevens de interessantste ervaring tegenwoordig te zijn bij een van deze vertoningen, waar de originele deelnemers zelf de gebeurtenissen opnieuw opvoeren, waarbij zij betrokken zijn geweest; eerst zoals men in het algemeen dacht dat ze hadden plaats gehad en dan zoals zij werkelijk zijn gebeurd. Deze voorstellingen behoren hier tot de drukst bezochte. Nooit zijn er oplettender en verrukter leden van het publiek dan de acteurs, die tijdens hun aardse leven op de planken de rol vervulden van de beroemde personen, die nu 'in levende lijve' voor hen optreden.
In zulke vertoningen worden de ruwere, verdorven en vernederende gebeurtenissen geheel weggelaten, omdat zij antipathiek voor de toehoorders en inderdaad voor allen in deze sfeer zouden zijn. Men vertoont ons evenmin tonelen, die in de voornaamste voorvallen uit niet anders dan gevechten, bloedvergieten en geweld bestaan.
In het begin krijgt men een vreemd gevoel, als men in eigen persoon de dragers van over de hele wereld beroemde namen aanschouwt, maar na enige tijd went men daar volkomen aan en wordt het een deel van het normale bestaan.
Het duidelijkst merkbare verschil tussen onze beide werelden op het gebied van ontspanning vindt zijn oorzaak in onze respectievelijke behoeften. Wij hebben hier geen behoefte aan lichaamsbeweging van energieke of andere aard en evenmin om de 'frisse lucht' in te gaan. Ons geestelijk lichaam is altijd in uitstekende conditie. (146) We hebben geen last van kwalen en de lucht, die niet anders dan fris kan zijn, dringt in elk hoekje van onze huizen en gebouwen door, waar ze haar volle zuiverheid behoudt. Zij kan onmogelijk bederven of verontreinigd worden. Daarom is het te verwachten, dat onze ontspanning meer op geestelijk dan op 'fysiek' gebied ligt.
Aangezien bij de meeste spelen buitenshuis een bal te pas komt, zal men begrijpen dat hier, waar de wet van de aantrekkingskracht onder andere condities werkt dan de uwe, vele wijzen waarop een bal geslagen zou kunnen worden volkomen hopeloze gevolgen zou hebben. Ik spreek nu van spelen waarbij wedstrijden te pas komen.
Op het aardse plan verkrijgt men bedrevenheid in het spel door het heersen van de geest over de spieren van het lichaam, wanneer dit laatste eerst in een gezonde toestand is gebracht. Maar hier zijn we altijd gezond en onze spieren staan altijd onder de volledige en algehele controle van onze geest. Men krijgt snel de bekwaamheid, hetzij voor het bespelen van een muziekinstrument, het maken van een schilderij of voor enige andere bezigheid, die het gebruik van de ledematen vraagt. U zult daarom begrijpen, dat de meest voorkomende spelen doelloos zouden zijn.
Men moet niet vergeten, dat buitens- en binnenshuis hier voor ons precies hetzelfde is. Ook hebben we geen verandering van weer bij de wisseling der jaargetijden. De grote centrale zon schijnt altijd; het is dan ook altijd heerlijk warm. We voelen nooit behoefte aan een stevige wandeling om ons bloed beter te laten circuleren. Onze huizen zijn geen noodzakelijkheid, maar een aanvulling van een toch al prettig leven. U vindt hier veel mensen, die geen tehuis bezitten. Ze zullen u zeggen, dat zij er geen behoefte aan hebben, want de zon schijnt voortdurend en de temperatuur is steeds warm. Ze zijn nooit ziek of hongerig en hebben nooit' iets nodig. Ze hebben de hele schone sfeer om in rond te zwerven. Men moet ook bedenken, dat de opvattingen zeer veranderen wanneer men hier komt te wonen. Wat we zo bijzonder belangrijk achtten, toen we nog in de stof leefden, blijkt lang zo gewichtig niet meer te zijn als we aan gene zijde komen. En veel van onze vroegere aardse spelen lijken nogal saai en onbeduidend vergeleken bij de aanzienlijke groei van onze geestelijke vermogens. Het feit, dat we ons ogenblikkelijk door de ruimte kunnen verplaatsen is voldoende om de grootste atletische prestaties op aarde tot iets onbelangrijks terug te brengen. Ditzelfde is het geval met onze aardse soorten van sport en spelen. Onze ontspanning is meer geestelijk gericht.
We hebben nooit het gevoel dat een of andere inspannende handeling ons bovenmatige fysieke inspanning kost, want onze energie houdt steeds gelijke tred met onze behoeften. (147) We merken dat we veel hebben te leren. En leren is op zichzelf zo'n genoegen, dat we geen behoefte hebben aan zoveel verschillende vermaken als u. Wij hebben een overvloed van muziek om naar te luisteren; er bestaan zulke wonderen in dit land, waarover we alles willen weten, er is zoveel prettig werk te doen, dat er geen reden is om bedrukt te zijn bij het vooruitzicht, dat er maar weinig soorten aardse sport en tijdverdrijf aan gene zijde bestaan. Er is zulk een overvloedige aanvulling van veel interessante dingen om te zien en te doen, dat een groot gedeelte van de aardse ontspanning volkomen onbeduidend blijkt te zijn.

terug naar de Inhoud

IX. Geesten - Personalia
Wat voor gevoel is het om een geestelijk wezen te zijn?
Deze vraag is bij velen gerezen. Wanneer ik omgekeerd zou vragen: wat voor gevoel is het om een aards iemand te zijn? - zoudt u geneigd kunnen zijn te antwoorden, dat het nogal een dwaze vraag is, 'omdat ik eens zelf op aarde heb geleefd en het daarom behoor te weten'. Maar laten we, voordat we de vraag als dwaas terzijde stellen, zien wat er op valt te antwoorden.
Beschouw allereerst het fysieke lichaam. Het is aan vermoeidheid onderhevig. Daarom is het van het grootste belang rust te nemen. Het wordt hongerig en dorstig en het moet van voedsel en drinken worden voorzien. Het kan pijn lijden en martelingen ondergaan door allerlei ziekten en kwalen. Het kan zijn ledematen verliezen door ongelukken of andere oorzaken. De zintuigen kunnen verzwakken door het toenemen van de jaren, of wel een ongeluk kan het van het gezichtsvermogen of het gehoor beroven. Of het fysieke lichaam kan op aarde worden geboren zonder één of beide van deze zintuigen en bovendien kan het niet in staat zijn te spreken. Het fysieke brein kan zo zijn aangetast, dat we niet tot enige verstandige handeling in staat zijn. Anderen zullen dientengevolge voor ons moeten zorgen.
Wat een droefgeestig beeld, zult u zeggen! Dat is ook zo, maar iedereen kan tenslotte het slachtoffer worden van deze lijst van euvelen, die ik heb opgenoemd. Ten minste drie er van zijn iedereen op aarde bekend - honger, dorst en vermoeidheid. Daarmee is de lijst nog lang niet afgelopen. Maar deze zijn voldoende voor ons doel.
Laat nu al deze onplezierige ongemakken, die ik heb opgesomd, geheel buiten beschouwing. Sluit eens en vooral hun oorzaak uit. Dan zult u enigszins een idee hebben wat voor gevoel het is om een geestelijk wezen te zijn! (148)
Toen ik op aarde was, leed ik aan enige kwalen, die de meesten van ons bekend zijn, kwalen, die niet direct ernstig zijn en die we min of meer als vanzelfsprekend aanvaarden, de minder belangrijke pijntjes, die de meeste stervelingen te eniger tijd leren verdragen. Behalve door die lichtere kwalen was ik me natuurlijk van mijn stoffelijk lichaam bewust door de stoornissen van honger, dorst en vermoeidheid. De laatste ziekte - de ernstige - was te veel voor mijn fysieke lichaam en mijn overgang vond plaats. Ik voelde onmiddellijk wat het betekent een geestelijk wezen te zijn.
Terwijl ik met Edwin stond te praten voelde ik me physiek als een reus, ondanks het feit, dat ik juist van een ziekbed was verrezen. Na verloop van tijd gevoelde ik me zelfs beter. Ik had geen greintje pijn en ik voelde me licht in gewicht. Het had er inderdaad niets van of ik in een lichaam was gehuld! Mijn denken was klaar en ik was me slechts in zover van mijn lichaam bewust, dat ik mijn ledematen en mezelf kon bewegen zoals ik wilde, blijkbaar zonder een van de spierbewegingen, die me nog maar zo kort te voren vertrouwd waren geweest. Het is uiterst moeilijk u een idee te geven van dit gevoel van volmaakte gezondheid, omdat zoiets op aarde is uitgesloten. Daarom heb ik niets om u ter vergelijking, of iets dat daarmee overeenkomt te geven. Deze toestand behoort uitsluitend tot de geest en tart elke beschrijving in aardse termen. Men moet het ondervinden. Dat zult u niet kunnen, totdat u zelf één van ons wordt.
Ik zei, dat mijn geest wakker was. Dat is te weinig gezegd. Ik ontdekte, dat mijn denken een ware voorraadschuur van feiten betreffende mijn aardse leven was. Ik merkte, dat elke daad, die ik had bedreven, elk woord, dat ik had geuit, elke indruk, die ik had gekregen, elk feit, waarover ik had gelezen en elk voorval, dat ik had bijgewoond allemaal onuitwisbaar in mijn onderbewustzijn waren geregistreerd. Dat is doodgewoon voor iedereen, die op aarde heeft geleefd. Men moet niet veronderstellen, dat we a.h.w. voortdurend worden achtervolgd door een wilde reeks van droombeelden van afwisselende gedachten en indrukken. Dat zou een ware nachtmerrie zijn. Neen. Onze geest is als een volledige biografie van ons aardse leven, waarin elk klein onderdeel over onszelf is vastgelegd, op een ordelijke manier gerangschikt en waarin niets is weggelaten. Normaal is het boek gesloten, maar het is altijd bij de hand om er gebruik van te maken; we roepen ons de voorvallen slechts weer voor de geest als we dat willen. Ik spreek nu voor mezelf, maar zo gaat het ook mijn sfeergenoten.
De beschrijving, die ik u gaf van het geheugen van de bijzondere ziel in de laagste regionen, brengt andere wetten in werking, zoals ik u probeerde te tonen. Ik kan niet zeggen hoe het gebeurt, ik kan u alleen vertellen wat er geschiedt. (149) Het encyclopedische geheugen, waarmee wij zijn begiftigd, is niet zo moeilijk te begrijpen wanneer u even nadenkt over uw eigen gemiddelde aardse geheugen. U wordt ook niet voortdurend lastig gevallen door de gebeurtenissen van uw hele leven, maar u heeft ze eenvoudig maar terug te roepen, wanneer en waar u wilt, en ze kunnen oprijzen uit de aanleiding van het ogenblik. Een voorval zal een reeks van gedachten in beweging brengen, waarin het geheugen zijn aandeel heeft. Soms kunt u zich niet herinneren, wat er in uw geheugen is, maar aan gene zijde kunnen we ons iets onmiddellijk herinneren, zonder enige inspanning en feilloos. Het onderbewustzijn vergeet nooit. Dientengevolge worden onze vroegere daden ons tot een verwijt, of tot iets gunstigs - al naar gelang ons aardse leven is geweest. De getuigenissen op de wastafeltjes van ons werkelijke bewustzijn kunnen niet worden uitgewist. Ze zijn daar voor eeuwig, maar het is niet noodzakelijk dat ze ons achtervolgen, omdat op die wastafeltjes ook de goede daden, de vriendelijke daden, de vriendelijke gedachten en alles, waarop we met recht trots kunnen zijn, zijn vastgelegd. En wanneer ze in grotere en sierlijker letters zijn geschreven dan de dingen, waarover we spijt hebben, zullen we daarover des te gelukkiger zijn. Wanneer we aan gene zijde zijn, is ons geheugen natuurlijk blijvend sterker. Als we een leergang over een of ander onderwerp volgen, zullen we merken, dat we gemakkelijk en vlug leren, omdat we zijn bevrijd van de beperkingen, die het stoffelijk lichaam de geest oplegt. Als we kennis vergaren, zullen we die zonder mankeren vasthouden. Wanneer we met iets bezig zijn, dat behendigheid van de handen vereist, zullen we merken, dat ons geestelijk lichaam onmiddellijk en precies reageert op de drang van onze gedachten. Leren schilderen, of een muziekinstrument bespelen, om maar een paar bekende aardse bezigheden te noemen, is iets, wat in een minimum van de tijd kan worden volbracht die er voor nodig zou zijn wanneer we op aarde leefden. Wanneer we b.v. leren een geestelijke tuin aan te leggen, of een huis te bouwen, zullen we merken, dat de nodige kennis even gemakkelijk en vlug verkregen wordt - voor zover onze intelligentie dit toelaat, want we zijn niet allemaal met een helder verstand begiftigd op het ogenblik, dat we ons fysieke lichaam afschudden. Als dat het geval was, zouden deze sferen bewoond zijn door volmaakte mensen en daar zijn we nog ver vandaan! Maar onze intelligentie kan toenemen; dat is een deel van onze vooruitgang, want deze is niet alleen van geestelijke aard. Ons denken heeft onbegrensde hulpbronnen voor intellectuele ontwikkeling en verbetering, hoe we ook ten achter mogen zijn bij onze aankomst in de geestelijke wereld. Onze intellectuele vooruitgang zal zeker en gestadig voortgaan in overeenstemming met onze wens onder de geleerde en deskundige meesters van alle takken van wetenschap. (150) Bij onze studie zullen we worden bijgestaan door ons feilloos vasthoudend geheugen. We zullen niet kunnen vergeten.
Om nu tot het geestelijke lichaam zelf te komen: dit is in het algemeen gesproken een tegenbeeld van ons aardse. Wanneer we aan gene zijde komen zijn we te herkennen. Maar we laten al onze fysieke onvolkomenheden achter. We zijn in het volledig bezit van onze ledematen, ons gezichtsvermogen en gehoor; in feite werken al onze zintuigen volkomen. Onze zintuigen, zoals we die op aarde kennen, worden inderdaad heel wat intenser wanneer we in de geestelijke wereld zijn. Elke conditie - hetzij boven of onder het normale - van het fysieke lichaam, zoals buitengewone dikte of magerte, verdwijnt wanneer we in deze gebieden aankomen en we verschijnen, zoals we dat op aarde hadden behoren te doen, indien niet verscheidene aardse redenen er de oorzaak van waren geweest, dat dit niet zo gebeurde.
Er is een episode in ons leven, die we kennen als de bloei van het leven. Daar gaan we allen heen. Degenen onder ons, die oud of ouder waren bij hun overgang naar gene zijde, zullen terugkeren naar die bloeiperiode. Anderen, die jong zijn, zullen naar die periode toegroeien. We behouden allemaal onze natuurlijke eigenaardigheden; die verlaten ons nooit. Maar we merken, dat we vele minder belangrijke fysieke trekjes, die we gevoeglijk kunnen missen, tegelijk met ons aardse lichaam afschudden - zekere lichamelijke onregelmatigheden, waarmee we misschien zijn geboren, of die we in de loop van de jaren hebben gekregen. Ik vraag me af, hoevelen van ons tijdens hun stoffelijk bestaan niet een of andere kleine verbetering zouden kunnen bedenken, die zij graag in dat fysieke lichaam zouden aanbrengen, indien dat slechts mogelijk was! Allen denk ik! Ik heb u verteld hoe de bomen in deze sfeer opgroeien in' een volmaakte toestand - recht, er schoon uitziend en goed gevormd, omdat er geen stormen of winden zijn om de jonge takken te buigen en te verwringen tot ze misvormd worden. Het geestelijke lichaam is hier aan gene zijde onderworpen aan dezelfde wet. De stormen des levens kunnen het fysieke lichaam verwringen en wanneer dat leven geestelijk lelijk is geweest, zal het geestelijke lichaam net zo verwrongen zijn. Maar wanneer het aardse leven geestelijk gezond is geweest, zal het geestelijke lichaam dienovereenkomstig gezond zijn. Menige schone ziel bewoont een gekromd, menige slechte ziel een goed gevormd aards lichaam. De wereld van de geest onthult de waarheid, opdat allen haar kunnen zien.
U zult vragen hoe de geestelijke verschijning er anatomisch uitziet. Eigenlijk net zo als uw lichaam. (151) Wij hebben spieren, beenderen en zenuwen, maar zij zijn niet van de aarde; zij zijn zuiver geestelijk. Wij lijden niet onder kwalen - dat zou aan gene zijde onmogelijk zijn. Daarom vraagt ons lichaam geen voortdurende zorg om het goed gezond te houden. Hier is onze gezondheid altijd volmaakt in orde, omdat we zo'n trillingssnelheid bezitten, dat ziekte en de kiemen die haar veroorzaken, niet kunnen binnendringen. Ondervoeding, in de betekenis die u er aan hecht, kan hier niet voorkomen, maar geestelijke ondervoeding - d.w.z. van de ziel - bestaat zeer zeker. Een bezoek aan de duistere sferen en hun omgeving zal dat spoedig aan het licht brengen!
Lijkt het u vreemd, dat een geestelijk lichaam nagels en haar zou bezitten? Hoe zoudt u dan willen, dat we er uitzagen? Toch zeker niet anders dan u zelf in dit opzicht? Zouden we niet een soort walgelijke vertoning zijn zonder onze gebruikelijke anatomische trekken, kenmerken en eigenaardigheden? Dit lijkt een elementaire opmerking, maar het is soms nodig en nuttig het elementaire onder woorden te brengen.
Waarmee is het geestelijke lichaam bedekt? Zeer velen - het lijkt mij juist te zeggen de grote meerderheid - ontwaken in deze sferen in het duplicaat van de kleren, die zij op aarde droegen op het ogenblik van hun overgang. Dit is redelijk, omdat die dracht gebruikelijk is, te meer wanneer de persoon van te voren hoegenaamd niets van de geestelijke wereld afweet. Hij kan zo gekleed blijven, zolang hij dat prettig vindt. Zijn vrienden zullen hem over zijn ware bestaanstoestand hebben verteld en hij kan tot hun geestelijke dracht overgaan als hij dat wil. De meeste mensen zijn maar al te blij om tot die verandering over te gaan, omdat hun oude manier van kleden er erg saai uitziet in deze kleurrijke gebieden. Het duurde niet lang voor ik mijn oude ambtskleding voor mijn ware kledij verwisselde. De geestelijke gewaden verschillen zelf haast evenzeer van elkaar als de sferen. Er blijkt altijd een subtiel verschil te bestaan tussen het geestelijke gewaad van de ene persoon en de andere, zowel in kleur als in model, zodat er in de bijzonderheden van kleur en model alleen al een eindeloze verscheidenheid bestaat.
Zwart is al te somber te midden van zo'n kleurenpracht!
Alle geestelijke gewaden zijn lang, d.w.z. zij reiken tot de voeten. Ze zijn ruim genoeg om in sierlijke plooien te vallen en juist deze plooien vertonen de mooiste schakeringen en tinten door het effect, dat men op aarde 'licht en schaduw' zou noemen. Het zou onmogelijk zijn u een duidelijke opsomming te geven van de verschillende bijkomstigheden, die tezamen het hele geestelijke kleed uitmaken.
Men ziet velen een gordel of sjerp om het middel dragen. (152) Soms zijn deze van stof, soms blijken ze van gouden of zilveren kant of een weefsel te zijn. In alle laatste gevallen zijn zij beloningen voor bewezen diensten. Men kan zich met geen mogelijkheid een voorstelling maken van de prachtige schittering van de gouden en zilveren gordels, die de grote persoonlijkheden van de hogere regionen dragen. Ze zijn gewoonlijk versierd met de schoonste edelstenen van verschillende vorm en volgens de regelen der kunst gemonteerd in mooi bewerkte zettingen. Men ziet de hogere wezens ook de prachtigste diademen dragen, even schoon als hun gordels. Dezelfde wetten gelden ook hiervoor. Wij, van lager orde, mogen misschien enige van dergelijke sieraden dragen als ik zo juist heb beschreven, maar in veel eenvoudiger vorm.
Er bestaat een enorme rijkdom aan geestelijke traditionele kennis wat betreft het hele onderwerp van geestelijke sieraden, maar één feit staat duidelijk vast: al zulke sieraden moet men verdienen. Men geeft alleen beloningen voor verdienste.
We kunnen aan onze voeten dragen wat we prettig vinden. De meesten van ons geven de voorkeur aan een of andere soort bedekking. Meestal heeft die de vorm van een lichte schoen of sandaal. Ik heb hier vele mensen gezien met een voorliefde voor het lopen op blote voeten. Die doen dat dan ook. Het is volkomen in orde en lokt in het geheel geen kritiek uit. Het is voor ons natuurlijk en gewoon.
De stof waarvan onze gewaden zijn gemaakt is niet doorschijnend, zoals sommigen misschien geneigd zijn te veronderstellen! Ze is stevig genoeg. Ze is niet doorschijnend omdat degeen, die ze draagt en onze kleding dezelfde trillingssnelheid hebben. Hoe meer men vordert, hoe hoger de snelheid wordt. Dientengevolge zullen bewoners van de verheven sferen een niet in te denken fijnheid zowel van geestelijk lichaam als van kleding aannemen. Deze fijnheid is voor ons duidelijker zichtbaar dan voor hen, d.w.z. uiterlijk waarneembaar om dezelfde reden waardoor een klein licht helderder zal schijnen als de omringende duisternis dieper
is. Wanneer het licht duizendmaal is versterkt - zoals in de hogere gebieden - is het contrast onnoemelijk veel groter. We dragen zelden een bedekking op het hoofd. Ik herinner me niet iets dergelijks in deze sferen te hebben gezien. Wij hebben geen beschutting tegen de elementen nodig!
Ik denk, dat u nu langzamerhand tot de slotsom bent gekomen, dat het heerlijk kan zijn een geestelijk wezen te zijn. Op mijn reizen door deze lichtsferen moet ik nog de eerste vinden, die graag dit grootse, vrije leven aan gene zijde zou willen ruilen voor het oude op aarde.
Experto crede! Geloof hem die het uit ervaring weet! (153)

terug naar de Inhoud

X. De kindersfeer
Een van de talloze vragen, die ik Edwin kort na mijn komst in de geestelijke wereld deed, betrof het lot van hen, die als kind naar gene zijde zijn overgegaan.
Zoals ik reeds zei, is er een periode in ons aardse leven, die we gewend zijn de 'bloei van het leven' te noemen. Deze bestaat ook hier in de geest. Tot die periode komen allen, of gaan er naar terug, al naar de leeftijd, waarop zij zijn overgegaan. Hoe lang dit zal duren hangt geheel van henzelf af, daar dit zuiver een kwestie van geestelijke vooruitgang en ontwikkeling is. Zij, die overgaan nadat de bloei van het leven is bereikt, of ze nu ouder of zeer bejaard zijn, zullen te zijner tijd jonger van uiterlijk worden, hoewel zij ouder worden in kennis en door geestelijke groei. Men moet hieruit niet opmaken, dat we allen een dood punt van eenvormigheid bereiken. Uiterlijk lijken we jong; we verliezen de tekenen van het voorbijgaan der jaren, welke sommigen van ons niet weinig verontrusten, als we nog in de stof leven. Maar onze geest wordt ouder wanneer wij winnen aan kennis, wijsheid en groter geestelijkheid en deze eigenschappen van de geest zijn duidelijk voor allen met wie we in contact komen, zichtbaar.
Toen we de tempel in de stad bezochten en uit de verte de stralende bezoeker aanschouwden, die wij eer wilden bewijzen, had hij het voorkomen van de volmaakte - en eeuwige - jeugd.
Toch waren zijn kennis, wijsheid en geestelijke gesteldheid die van hem uitstraalden en die wij duidelijk konden waarnemen, bijna overweldigend. Ditzelfde is het geval in verschillende gradatie met allen, die ons van hoger sferen uit bezoeken. Wanneer deze verjonging met volwassenen plaats vindt, wat gebeurt er dan met de zielen, die als kind overgaan; ja, zelfs met hen, die bij de geboorte aan gene zijde komen?
Het antwoord is, dat zij opgroeien, zoals ze dat op aarde zouden hebben gedaan. Maar de kinderen - van elke leeftijd
worden zo behandeld en verzorgd als op aarde nooit mogelijk zou zijn. Het jonge kind, welks verstand nog niet geheel is gevormd, is niet besmet door het contact met de aarde en bevindt zich, als het overgaat, in een sfeer van grote schoonheid, waar wezens van even grote schoonheid de leiding hebben. Deze kindersfeer wordt de 'kinderkamer van de hemel' genoemd. Stellig zal iedereen, die het geluk heeft gehad deze te bezoeken, zeggen dat er geen toepasselijker naam voor is te vinden. (154) Daarom stelde Edwin als antwoord op mijn oorspronkelijke vraag voor, dat Ruth en ik met hem een bezoek aan deze hemelse kinderkamer zouden brengen. We liepen naar de grens tussen de hogere sfeer en de onze en gingen in de richting van Edwins huis. We konden reeds voelen, dat de atmosfeer ijler werd, hoewel niet in die mate, dat het ons enig ongemak of onbehagen bezorgde. Ik merkte, dat er in deze sfeer heel wat meer kleur was, veel meer dan dieper in dit gebied. Het was of een groot aantal lichtpijlen tezamen vloeide en hun brede stralen over het hele landschap uitbreidden. Deze lichtpijlen bewogen voortdurend, mengden zich dooreen en gaven de fijnste en verrukkelijkste kleurschakeringen, als een opeenvolging van regenbogen. Ze waren buitengewoon rustgevend, maar tevens geladen met vitaliteit en - naar het Ruth en mij toescheen luchthartigheid en vrolijkheid.
Men voelde, dat het volkomen uitgesloten was hier bedroefd of ongelukkig te zijn.
Het groen van het landschap werd veel helderder, de bomen waren niet zo hoog, maar even goed gevormd als alle andere in deze gebieden en ze groeiden prachtig.
Toen we een eindje verder waren, verdwenen de kleurige stralen uit de atmosfeer en leek deze meer op die van ons eigen gebied. Maar er was een vreemd en subtiel verschil, dat de bezoeker de eerste keer bevreemdde. Naar Edwin ons vertelde, steeg dit op uit de essentiële geestelijkheid van de kinderen, die hier wonen. Iets dergelijks ziet men, wanneer men het voorrecht heeft een reis te maken naar een hogere sfeer dan die, waarin men gewoon is te vertoeven. Het is bijna of er een grotere veerkracht in de lucht is, geheel afgescheiden van het feit, dat men zich geleidelijk voelt opgeheven.
Terwijl wij over het zachte gras liepen, zagen we veel mooie gebouwen. Ze waren niet zo hoog, maar breed en ze lagen alleraardigst tussen bomen en tuinen. Onnodig te zeggen, dat er overal bloemen in overvloed groeiden, zowel in artistiek aangelegde bedden als in hele massa's op de grashellingen en onder de bomen. Ik merkte op, dat in sommige gevallen de bloemen, wier evenbeeld op aarde bestaat, bij elkaar groeiden en dat de andere, die uitsluitend aan gene zijde voorkomen, apart stonden. Men had ze zo geschikt om het verschil te laten zien tussen de twee soorten, de geestelijke en de aardse. Hoewel de aardse, die daar groeiden, mooi zijn, zijn ze niet te vergelijken met de bloemen, die uitsluitend tot de geestelijke wereld behoren. Men wordt hier alweer door de aardse ervaring belemmerd bij het pogen om er een beschrijving van te geven. Niet alleen dat de kleuren rijker zijn, maar de vormen van de bloemen en het gebladerte vertonen zo'n overvloedige en onvergelijkelijke schoonheid van tekening, dat we geen aards voorbeeld ter vergelijking kunnen aanhalen. (155) Men moet echter niet denken, dat deze prachtige bloemen in de verste verte aan zeldzame kasbloemen herinneren. Verre van dat. Zij zijn er in zulk een overvloed, zijn zo sterk en hebben zo'n verscheidenheid van geuren, dat dit onmiddellijk de gedachte aan zeldzaamheid verdrijft. Er was geen kwestie van het cultiveren van de schoonheid ten koste van haar geur. Zij bezaten alle de eigenschap waardoor alles wat hier groeit wordt gekenmerkt - n.l. het uitstralen van energie, niet alleen door middel van haar geuren, maar ook bij persoonlijke aanraking. Ik had het experiment al geprobeerd, n.l. een bloem tussen de samengevouwen handen houden. Ruth had me daarin onderwezen - en ik had de levensstroom in mijn armen voelen opstijgen.
We konden prachtige vijvers en meertjes zien. Op hun oppervlak bloeiden de schoonste waterbloemen in de vrolijkste kleuren. Op een andere zagen we grotere watervlakten, als een reeks van meren, waarop vele bootjes rustig voortgleden. De gebouwen waren van een substantie gemaakt, die er als albast uitzag en ze hadden alle de fijnste kleuren, welke men gewoon is in de zachte overgangen van de aardse regenboog te zien. De stijl leek voor het merendeel op die van mijn eigen sfeer; d.w.z. sommige gebouwen hadden aan de buitenzijde het voortreffelijkste beeldhouwwerk dat vormen uit de natuur tot onderwerp had, die deze in overvloed in bomen en bloemen bezit, terwijl andere voor hun reliëfs hadden geput uit de normale gegevens die speciaal van de geestelijke wereld zijn.
Maar de grootste verrassing voor ons was de zonderlingste kleine huisjes in de bossen verspreid te zien liggen, zoals men altijd gelooft, dat er alleen maar op de bladzijden van kinderboeken voorkomen. Er waren hier miniatuurhuisjes met gegolfde balkjes, en wel zeer bijzonder gegolfd, met helderrode dakjes en glas-in-lood venstertjes en elk met een lief eigen tuintje er om heen.
Men zal daaruit dadelijk de gevolgtrekking maken, dat de geestelijke wereld deze fantastische scheppingen voor het genoegen van de kinderen aan de aarde heeft ontleend, maar dat is niet het geval. In werkelijkheid is het hele idee van deze miniatuurhuisjes in de eerste plaats van gene zijde uitgegaan. Wie de kunstenares mag zijn geweest, die onze oorspronkelijke indruk ontving, is voor de aarde in de loop der jaren verloren gegaan. Ze is ons hier echter bekend, aangezien zij haar werk voortzet in de kindersfeer.
Deze huisjes waren voor een volwassene groot genoeg om er zich in te kunnen bewegen zonder zijn hoofd te stoten! De kinderen vinden ze net van goede grootte zonder er zich verloren in te voelen. Ik vernam, dat om dezelfde reden in dit gebied de grote gebouwen geen van alle hoog waren. (156) Door ze niet te hoog en te groot te maken, pasten ze goed bij het wezen van het kind, dat nog niet volkomen is gevormd, waardoor ruimten groter lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Te ruime gebouwen zouden tot gevolg hebben, dat het kleine wezen zich als een dwerg zou voelen.
Er wonen een groot aantal kinderen in deze woninkjes. Elk staat onder beheer van een ouder kind, dat uitstekend in staat is elke moeilijkheid, die zich met de andere 'bewoners' mocht voordoen, te regelen.
Terwijl we voortliepen konden we troepjes vrolijke kinderen zien, waarvan sommigen spelletjes deden met hun makkertjes, anderen zaten op het gras, terwijl een onderwijzeres voorlas. Weer anderen zag men aandachtig en met grote belangstelling luisteren naar een onderwijzeres, die hen alles van de bloemen uitlegde en hen een soort les in plantkunde gaf. Maar het was een plantkunde, die wat de zuiver geestelijke bloemen betrof, zeer veel verschilde van zo'n les op aarde. Het verschil tussen aardse en geestelijke bloemen werd duidelijk aangetoond door het gescheiden zijn van beide soorten.
Edwin nam ons mee naar een van de onderwijzeressen en verklaarde de reden van ons bezoek. Zij heette ons welkom en was zo vriendelijk enkele vragen te beantwoorden. Ze zei, dat haar enthousiasme voor haar werk het haar des te aangenamer maakte om ons alles te vertellen, wat we wilden weten. Wat haarzelf betrof, was zij al heel wat jaren aan gene zijde. Zij had op aarde zelf kinderen gehad en ze had nog steeds grote belangstelling voor hun welzijn. Dat had er haar toe gebracht haar tegenwoordige arbeid op zich te nemen. Dit was alles, wat zij ons over zichzelf vertelde. Het was niet heel veel en we werden er niet veel wijzer door! Wat zij ons niet vertelde - Edwin gaf ons later de bijzonderheden - was, dat zij met haar eigen kinderen op aarde die nu hun moeder bij haar werk hielpen - zo'n succes had gehad, dat het van het begin af duidelijk was, wat haar werk in de geestelijke landen zou zijn. Onnodig te zeggen, dat het juist de arbeid was, waarop zij haar hart had gezet - het zorgen voor kinderen.
Niemand behoefde ons te zeggen, dat zij hiervoor uitermate geschikt was. Ze straalde een bekoorlijkheid en een vertrouwen, een vriendelijkheid en een vrolijkheid uit, die kinderen bijzonder aantrekken. Ze begreep het wezen van het kind - zij was feitelijk zelf een grootgeworden kind! Zij had een uitgebreide kennis van de interessantste dingen, speciaal van die, waarop kinderen zo gesteld zijn. Ze had een onuitputtelijke voorraad van prachtige verhalen voor haar beschermelingetjes en het belangrijkste van alles was, dat zij één met hen kon zijn en dat ook was. Ik geloof niet, dat we tot dusver zo'n overgelukkig wezen hadden gezien als deze minzame ziel. (157) Onze nieuwe vriendin vertelde ons, dat er in deze sfeer kinderen van elke leeftijd zijn, van de zuigeling, wiens afzonderlijk bestaan op aarde maar een paar minuten had geduurd, of die zelfs geen afzonderlijk bestaan had gekend, maar 'dood' was geboren, tot de jongen van zestien of zeventien jaar, volgens aardse tijd, toe.
Het gebeurt herhaaldelijk, dat de kinderen als ze opgroeien, in dezelfde sfeer blijven en voor een tijd zelf onderwijzer worden, tot ander werk hen ergens anders heenvoert. Hoe stond het er met de ouders? Waren zij ooit onderwijzer van hun eigen kinderen? Zelden of nooit, volgens onze vriendin. Dit zou over het algemeen niet geschikt zijn, aangezien de moeder allicht vooringenomen zou zijn tegenover haar eigen kind. Bovendien zouden er nog meer moeilijkheden kunnen rijzen. De onderwijzers hebben altijd een grote ervaring en er zijn niet veel ouders op aarde, die dadelijk na hun overgang in staat zijn de zorg van geestelijke kinderen op zich te nemen. Of de onderwijzers zelf kinderen op aarde hebben gehad of niet, ze volgen allen een uitgebreide cursus om dit te leren voordat zij geschikt worden geoordeeld voor hun taak voor zij zich kunnen aanpassen aan de zeer hoge eisen van hun arbeid en deze kunnen hooghouden. De arbeid is volgens aardse begrippen niet inspannend, maar hij vereist veel speciale eigenschappen.
Aan gene zijde heeft de verstandelijke en lichamelijke groei van het kind veel sneller plaats dan op aarde. U zult zich herinneren, wat ik u heb verteld over het vermogen van het geheugen hier om alles absoluut te onthouden. Dat begint zodra het verstand in staat is iets vast te houden en dat gebeurt heel gauw. Dit schijnbare vroeg rijp zijn is hier volkomen natuurlijk, omdat het jonge verstand de kennis gelijkmatig in zich opneemt. Men leidt het temperament met zorg langs zuiver geestelijke lijnen, zodat de op zo jonge leeftijd verkregen kennis nooit het onaangename krijgt van aardse vroegrijpheid. Men oefent de kinderen eerst uitsluitend in geestelijke zaken. Daarna onderricht men hen gewoonlijk over de aardse wereld, als ze daar nog niet hebben geleefd, of als hun aardse leven heel kort is geweest.
De bestuurder van de sfeer treedt in het algemeen als plaatsvervanger van de ouders op. Alle kinderen beschouwen hem inderdaad als een vader.
De studies van de kinderen bestrijken een uitgebreid gebied. Ze leren lezen, maar veel onderdelen van het aardse leerplan zijn, als overbodig in de geestelijke wereld, geheel weggelaten. Het zou juister zijn te zeggen dat men de kinderen kennis van een speciaal onderwerp geeft dan dat men hen deze onderricht.
Als ze opgroeien zijn ze in staat voor zichzelf te oordelen, welk soort werk hen aantrekt. (158) Door zich te specialiseren bij de studie kunnen ze zich de nodige geschiktheid eigen maken. Sommigen verkiezen b.v. om tijdelijk naar het aardse plan terug te keren om zich met ons te oefenen in de communicatie. Ze zijn zeer geschikte instrumenten en genieten ten volle van hun bezoeken. Zulke bezoeken hebben het voordeel, dat ze er zeer veel ervaring door krijgen. Ze geven hen een grondig begrip van de beproevingen en moeiten - en de vreugden - van het leven in de materiële wereld.
Er rijst altijd een vraag in de aardse mensen in verband met overgegane kinderen: zullen we onze kinderen herkennen, wanneer wij zelf in de geestelijke wereld aankomen? Het antwoord luidt nadrukkelijk, ja. Maar hoe is dat mogelijk, als zij in het hiernamaals buiten onze gezichtskring zijn opgegroeid? Om dat te beantwoorden is het nodig iets meer over zichzelf te weten.
Wanneer het fysieke lichaam slaapt, verlaat dit tijdelijk het geestelijke, terwijl het er nog mee blijft verbonden door een magnetisch koord. Dit koord is de eigenlijke levensdraad tussen het geestelijke en het stoffelijke lichaam. De geest zal in deze toestand of in de nabijheid van het aardse lichaam blijven, of het zal naar die sfeer gaan, waartoe zijn aardse leven tot op dat ogenblik hem het recht geeft binnen te treden. Het geestelijke lichaam zal op die manier een gedeelte van de levensduur van het aardse in de geestelijke landen doordringen. Bij die bezoeken ontmoet men verwanten en vrienden, die eerder zijn overgegaan. Zo kunnen ook ouders hun kinderen bij die bezoeken ontmoeten en hun opgroeien gadeslaan. In de meeste gevallen worden de ouders niet in de sfeer van de kinderen zelf toegelaten. Maar er zijn plaatsen genoeg, waar deze bezoeken kunnen plaats hebben. Wanneer u zich herinnert, wat ik heb gezegd over het vermogen tot onthouden van het onderbewustzijn, zult u begrijpen, dat de vraag over het herkennen van een kind zich in zulke gevallen niet voordoet, omdat de ouders het kind hebben gezien en zijn groei hebben gevolgd gedurende al de tussenliggende jaren, op dezelfde manier als wanneer het kind in de aardse wereld was gebleven. Er moet natuurlijk voldoende gehechtheid bestaan tussen ouders en kind, anders zal deze wet niet in werking treden. Deze band van genegenheid of warme belangstelling moet ook bestaan bij alle menselijke verhoudingen aan gene zijde, hetzij tussen man en vrouw, ouders en kinderen, of tussen vrienden. Zonder die belangstelling of genegenheid is het de vraag, of er ooit, behalve bij toeval, een ontmoeting zal plaats vinden. (159)
De sfeer van de kinderen is een gemeente op zichzelf en behelst alles, wat grote geesten, geïnspireerd door de Grootste Geest, maar met mogelijkheid kunnen verschaffen voor de welvaart, het gemak, de opvoeding, het genoegen en het geluk van haar jeugdige bewoners.
De gebouwen, waar onderricht wordt gegeven, zijn even goed voorzien als de grotere instellingen in onze eigen sfeer. In vele opzichten zelfs beter, aangezien ze volledig zijn toegerust om wetenschap en kennis te verspreiden onder hen, die van beide hoegenaamd niets bezitten en die daarom van meet af aan moeten beginnen, evenals wanneer zij op het aardse plan waren gebleven. Dit heeft betrekking op de kinderen, die in hun prilste jeugd naar het hiernamaals zijn gegaan. Zij, die jong de aarde verlaten, zullen voortgaan met hun leren, waar zij waren gebleven, met weglating van alles, wat verder niet meer nodig is en met toevoeging van wat geestelijk onontbeerlijk is. Zodra ze daarvoor de geschikte leeftijd bereiken, kunnen zij hun toekomstig werk kiezen en in verband daarmee verder studeren. Wat dat voor werk kan zijn, zal ik u later vertellen.
Het hele vraagstuk van het voortbestaan van zuigelingen was me altijd een groot raadsel geweest, toen ik nog op aarde was. Ruth zei, dat zij er helemaal geen idee over had, behalve, dat ze veronderstelde, dat kinderen moesten voortbestaan, omdat ze intuïtief voelde, dat volwassenen dat deden. Het voortleven van de een deed het voortbestaan van de ander veronderstellen en wel in een wereld van orde en recht - zoals ze vermoedde, dat de geestelijke wereld zou zijn.
Edwin was even stomverbaasd geweest als ikzelf. U kunt zich onze verwondering voorstellen, toen we met de kindersfeer kennis maakten, te zien, hoe er meer dan voldoende was gezorgd voor het jeugdige volkje, dat in zijn prille jeugd de geestelijke landen was binnengegaan. Deze voorziening is ingesteld onder de grootste en meest wijze beschikking
van de Vader zelf - zonder geloofsbelijdenis of geloof, zonder dogma's, ritueel of kerkformulier. Zij houdt inderdaad niets in dan de werking van dezelfde wet, welke ons allen regeert - hetzij zuigeling of volwassene - slechts het afleggen van het stoffelijk lichaam en het voorgoed binnengaan in deze wereld.
De kinderen hebben, zoals men kan verwachten, dezelfde mogelijkheden, dezelfde rechten op hun geestelijk erfdeel als wij allen hier, jong en oud. We hebben allen hetzelfde grote doel - volmaakt en blijvend geluk. (160)

terug naar de Inhoud

XI. Bezigheden
De geestelijke wereld is niet alleen een land met dezelfde mogelijkheden voor iedereen. Ze zijn ook zo talrijk, dat niemand, die nog op aarde leeft, het flauwste idee kan hebben van hun grote verscheidenheid.
Mogelijkheden waarvoor? zal men vragen. Voor goede, nuttige en interessante arbeid.
Ik hoop, dat ik nu voldoende heb aangetoond, dat de geestelijke wereld geen land van nietsdoen is, geen land waar de inwoners al hun tijd doorbrengen in een extatische atmosfeer van godsdienstoefeningen, in een nooit eindigende stroom van vormelijk 'dank en lof' opzenden naar de Grote Troon. Er is een ononderbroken stroom, zeker, maar die ontstaat op een heel andere manier. Hij stijgt op uit het hart van ons allen, die zo gelukkig zijn hier te leven, en dankbaar zijn bovendien.
Ik zal proberen u enig idee te geven van de enorme verscheidenheid van bezigheden in deze gebieden. U zult meteen denken aan de verschillende takken van arbeid in de aardse wereld, die elke soort van aardse activiteit omvatten. Maar aan de bezigheden van de aardse wereld ligt de altijd stuwende noodzaak ten grondslag van geldverdienen om te kunnen leven, het voorzien van voedsel en drinken, kleding en een of andere soort woning voor het aardse lichaam. Nu, u weet al, dat deze laatste bij ons in het geheel niet voorkomen. Eten en drinken hebben we helemaal niet nodig; van kleding en woongelegenheid hebben we ons voorzien door ons leven op aarde. Zoals dat is geweest, zo zullen onze kleren en ons domicilie zijn, wanneer we in de geestelijke landen komen. Zoals u ziet, bestaat er voor ons geen fysieke noodzaak om te werken. We hebben echter een geestelijke noodzaak om te arbeiden. Dat is de reden, dat alle werk hier voor ons een genoegen is.
Stelt u zich een wereld voor, waarin niemand arbeidt om te kunnen bestaan, maar waar iedereen werkt louter om de vreugde iets ten dienste van anderen te doen. Probeert u zich dat alleen maar in te denken en u zult iets beginnen te begrijpen van het leven in de geestelijke landen.
Een groot aantal aardse bezigheden heeft niet de minste zin aan gene zijde. Hoe nuttig en noodzakelijk zij ook zijn, zij behoren uitsluitend tot de aardse periode van het leven. Wat wordt er dan van mensen, die in de positie verkeerden, die ik u zo juist heb beschreven. Als ze zich hun nieuwe toestand klaar bewust zijn, zullen ze onmiddellijk ontdekken, dat ze hun aardse werkzaamheden voorgoed hebben achtergelaten. (161) Ze zullen zien, dat de geestelijke wereld hen niet hetzelfde, of soortgelijk werk biedt - maar dit is geen reden om daarover spijt te hebben of te treuren, omdat de noodzakelijkheid om zich stoffelijk in stand te houden niet langer voor hen bestaat. In plaats daarvan voelen zulke mensen zich heerlijk vrij om ander werk te gaan doen. Ze hoeven er nooit over te peinzen, waarvoor ze geschikt zijn; ze zullen spoedig iets vinden, dat hun aandacht en hun belangstelling trekt. Het zal niet lang duren, voor ze samen met hun kameraden een nieuwe bezigheid gaan leren en er zich van gans er harte in verheugen.
Tot dusver heb ik uitsluitend in abstracto over werk gesproken. Laten we meer in bijzonderheden treden en iets van de zaken aan gene zijde beschouwen. We zullen beginnen met wat we de zuiver 'fysieke' zijde van het geestelijke leven kunnen noemen. Voor dat doel zouden we nog een bezoek aan de stad kunnen brengen.
Op weg daarheen gaan we door vele mooie tuinen, die alle in een bepaalde periode zijn ontworpen en aangelegd. Hier is om zo te zeggen de eerste gelegenheid, die we tegenkomen om werk te vinden.
Heel veel mensen op het aardse plan houden van tuinen en tuinieren. Sommigen hebben dit laatste als beroep uitgeoefend en het prettig gevonden. Wat kunnen ze beter doen dan hun werk hier voortzetten, ongehinderd door lichamelijke noden, vrij en onbelemmerd en met de onuitputtelijke hulpbronnen van gene zijde tot hun beschikking? Hun bezigheid behoort henzelf toe. Ze kunnen ophouden, wanneer ze maar willen en ze kunnen ook weer beginnen, wanneer ze dat wensen. Niemand kan hen zijn wil opleggen. En wat is het resultaat? Vreugde voor henzelf, omdat ze door zoiets schoons op tuinbouwkundig gebied te scheppen meer schoonheid aan een reeds zo mooi domein toevoegen en door dit te doen, anderen geluk brengen. Zo gaat hun taak voort met het aanbrengen van veranderingen, opnieuw schikken, plannen maken, verfraaien, opnieuw bouwen en steeds groter vaardigheid verkrijgen. Zo gaan ze door, totdat ze van arbeid willen veranderen, of tot hun geestelijke vooruitgang hen naar een nieuw arbeidsveld in andere sferen voert.
Laten we nu het concertgebouw binnengaan en zien wat voor werk we daar kunnen vinden. Iemand moest het gebouw ontwerpen en anderen moesten het bouwen. Ik heb u al een uitleg gegeven over het zetten van het bijgebouw van de bibliotheek. Bij alle grotere bouwwerken is de methode hetzelfde, maar de methoden van de geestelijke wereld moeten geleerd worden. Het werk van de architecten en bouwers met hun verschillende deskundige medewerkers behoort tot de allerbelangrijkste aan gene zijde. (162) Aangezien alle soort werk voor iedereen openstaat, die er van houdt, kan iedereen architect of bouwer worden, die zijn voorkeur te kennen geeft om met zijn aardse bezigheden door te gaan, of die iets nieuws wil gaan doen. De wens daartoe is werkelijk alles wat er voor nodig is, hoewel natuurlijk aanleg een grote hulp is. Maar het is zeer verrassend hoe snel men de geschiktheid krijgt door de stimulans van de wens. De 'wens om iets te doen' wordt omgezet in het 'vermogen om iets te doen.' Een levendige belangstelling en voorkeur voor een werk zijn alles wat wordt gevraagd.
In het concertgebouw vinden we de bibliotheek voor muziek, waar de studerenden en leerlingen bezig zijn met hun leermeesters. De meesten, die we daar ontmoeten, zijn aan het leren om musici in de praktijk te worden; d.w.z. zij leren een of meer instrumenten bespelen. Iemand moet hen van de nodige instrumenten voorzien. Dat doet het concertgebouw, maar iemand moet ze voor het concertgebouw maken. Zo voelen de instrumentenmakers van de aarde zich thuis in hun vak als ze er in deze wereld mee willen voortgaan. Nu zou men zich kunnen voorstellen, dat één aards leven, doorgebracht met een speciaal soort werk, voor de doorsneemens meer dan genoeg is en dat het het laatste zou zijn, wat men zou verlangen als men aan gene zijde komt, n.l. om zijn oude aardse werk met de eindeloze en geestdodende sleur weer op te nemen. Maar denkt u aan alles, wat ik heb verteld over de vrijheid in deze gebieden en het feit, dat niemand wordt gedwongen, nóch door de macht der omstandigheden, nóch door de zuivere noodzaak van zijn onderhoud om enig werk aan gene zijde te doen. Bedenkt, dat alle arbeid vrijwillig en geheel vrij wordt verricht, omdat men het gaarne doet, omdat men er trots op is iets te scheppen, uit de wens om zijn medebewoners en het gebied in het algemeen van dienst te zijn en u zult zien, dat de maker van muziekinstrumenten - om maar één bezigheid uit duizend andere te noemen - even gelukkig is als wij allen in deze sferen. Daarom gaat hij voort muziekinstrumenten te vervaardigen en maakt zichzelf en anderen gelukkig. Hij zal met blijdschap en door zijn bedrevenheid vreugde brengen aan nog veel meer mensen door de scheppingen van zijn geest.
Tussen twee haakjes moet ik vermelden, dat het niet noodzakelijk is, dat men een muziekinstrument uitsluitend verkrijgt door bemiddeling van het concertgebouw. Iedereen, die bedreven is in het maken daarvan, is maar al te bereid een ander te voorzien van alles, wat hij op dit gebied verlangt. In menig huis hier staat een mooie piano - en niet slechts als versiering! - gebouwd door bekwame handen, die de geestelijke methoden van het scheppen hebben geleerd. Men kan deze dingen niet kopen. Het zijn geestelijke beloningen. Het zou nutteloos zijn te proberen iets te bezitten, waarop we geen recht hebben. (163) We zouden eenvoudig merken, dat we het niet hadden en geen middel bezaten om het te krijgen. Wat het ook zijn mocht, niemand zou het voor ons kunnen vervaardigden. Als ze het zouden proberen, zouden ze merken, dat hun vermogen niets in die richting tot stand zou kunnen brengen. Als u me zoudt vragen wie of wat deze dingen beheerst, zou ik u alleen kunnen zeggen, dat ik het niet weet, behalve het feit, dat het de werking is van een geestelijke wet.
Voordat we het concertgebouw verlaten, zouden we even in de bibliotheek kunnen kijken. Hier staan partituren bij duizenden tezamen met verschillende delen, die de bespelers van een instrument gebruiken. De meeste grote orkesten betrekken hun muziek van het concertgebouw. Iedereen kan ze lenen, wanneer men wil, maar iemand moet ze vermenigvuldigen. Dat is een andere belangrijke en productieve bezigheid. De bibliothecarissen, die al deze muziek en de behoeften van de mensen op dit gebied verzorgen, vervullen een andere nuttige taak. Zo zou men met bijzonderheden over alles op dit gebied kunnen doorgaan van de persoon, die alleen maar van muziek houdt en er van geniet af tot de bespelers der instrumenten en de leiders in deze kunst toe. In het gebouw van de textiel vinden we dezelfde ijver, dezelfde vreugde onder allen, die daar werken. Elk ogenblik als ik wil, ben ik vrij me daar bij de leerlingen te voegen, die de voortreffelijkste stoffen leren weven. Mijn belangstelling ligt echter op ander gebied en ik ga er alleen heen voor ontspanning. Ruth brengt er geregeld een zekere tijd door. Zij heeft een grote bedrevenheid gekregen in het weven van wandtapijten. Het is een deel van haar bezigheden in het geestelijke leven en tevens van haar ontspanning. Ze heeft er enkele mooie gemaakt. Edwin en ik hebben er twee uitgelezen exemplaren van aan onze muur hangen.
We kunnen al de verschillende materialen, die we nodig hebben van het gebouw voor de textiel krijgen, of we kunnen - zoals in het geval met de muziek - een of andere vakman vragen te maken, waaraan we behoefte hebben. We zullen nooit een weigering krijgen, noch er ooit een eindeloze tijd op hoeven te wachten. Er is een overvloed van vakmensen om ons allen van het nodige te voorzien.
In hetzelfde gebouw leren studenten de kunst van het ontwerpen. Ze krijgen onderricht van meesters in deze kunst. Er worden voortdurend proeven genomen om nieuwe soorten stof en nieuwe ontwerpen te maken. Deze verschillende materialen hebben in het geheel niets met onze eigen geestelijke kleren uit te staan. Dat is een persoonlijke zaak. (164) De producten van het gebouw van de textiel worden voor algemene doeleinden gebruikt en tevens in de grotere zalen en gebouwen. In het geval van de historische voorstellingen, waarover ik u vertelde, vorderen zij, die deze organiseren een belangrijke bijdrage van het gebouw van de textiel voor al hun authentieke kostuums.
Nu heb ik slechts twee of drie voorbeelden gegeven van wat men hier kan doen. Er zijn er nog duizenden. Zij beslaan een even ruim arbeidsveld als men op aarde kan vinden. Denkt u maar aan de doktoren, die aan gene zijde komen en hier hun werk nog voortzetten. Niet dat we dokters nodig hebben, maar ze kunnen hier met hun collega's samenwerken bij het naspeuren van de oorzaken van ziekten en kwalen op aarde en ze kunnen helpen deze te verzachten. Menige geestelijke dokter heeft de hand van een aardse chirurg geleid, wanneer hij een operatie verrichtte. De aardse dokter is waarschijnlijk volkomen onbewust van het feit en zou spotten met elke suggestie, dat hij hulp krijgt uit een ongeziene bron. De dokter in de geestelijke wereld is tevreden te dienen zonder erkenning van hem, die hij dient. Het goede resultaat interesseert hem, niet wie de eer toekomt. In zulke gevallen doet de aardse dokter enkele zeer verhelderende persoonlijke ontdekkingen, wanneer hij ten slotte aan gene zijde komt.
De geleerde zet eveneens zijn onderzoekingen voort, wanneer hij hier zijn intrede doet. Welke tak van wetenschap hem ook interesseert, hij zal genoeg, meer dan genoeg vinden om zijn aandacht voor lange tijd bezig te houden. Hetzelfde geldt voor de ingenieur en vele anderen. Het zou inderdaad onmogelijk zijn, of zo al niet onmogelijk, misschien een beetje vervelend worden, om de lange lijst van de op aarde zo bekende bezigheden na te gaan, waarvan we hier een tegenhanger hebben. Nu moet u langzamerhand enig idee hebben van wat de geestelijke wereld heeft te bieden. Alles wat we in onze gebouwen en huizen, in onze woningen en tuinen hebben, moet worden gemaakt, of gevormd, of voortgebracht en er is iemand voor nodig om dit te doen. Er is voortdurend behoefte aan. Daarin wordt ook steeds voorzien en dat zal altijd zo blijven.
Er is echter een andere werkzaamheid, die uiterst noodzakelijk is. Die behoort uitsluitend tot de geestelijke wereld.
Het percentage van lieden, dat aan gene zijde komt en dat tenminste iets afweet van z'n nieuwe leven en van het hiernamaals in het algemeen, is laag, bedroevend laag. Voor al de ontelbaren, die deze kennis missen, moet worden gezorgd. Ze moeten worden geholpen met hun moeilijkheden en hun verwarring. Dat is hoofdzakelijk het werk waar Edwin, Ruth en ik ons mee bezighouden. Het is het soort werk, dat vele dienaren van de Kerk, van welke richting ook, aantrekt. (165) Hun ervaring op aarde komt hen goed te stade en zij allen - misschien zou ik moeten zeggen wij allen! - weten, dat wij nu leden zijn van één gemeente met één doel en één zaak dienend, allen in het bezit van dezelfde kennis van de waarheid over het leven in de geestelijke wereld, zonder geloofsbelijdenis of dogma, een verenigde groep van werkers, mannen en vrouwen.
In de grote rusthuizen staan deskundige verpleegsters en geestelijke doktoren klaar om hen te behandelen, wier laatste aardse ziekte lang en pijnlijk is geweest, of wier overgang naar gene zijde plotseling, gewelddadig heeft plaats gehad. Er zijn veel van zulke tehuizen, speciaal voor de laatsten. Het feit, dat deze hier moeten bestaan is wel een blijvende schande voor de aardse wereld. Het overgaan moge dan plotseling of gewelddadig zijn - dat is tegenwoordig onvermijdelijk - maar het is een eeuwige schande voor de aardse wereld, dat zovelen hier moeten aankomen in droevige onwetendheid van wat hen staat te wachten. Het aantal van deze rusthuizen is zeer toegenomen, sinds ik in het hiernamaals kwam. Daardoor is de behoefte aan meer verpleegsters en doktoren nijpender. Maar daarin wordt steeds voorzien.
Daar deze dienst uitsluitend tot de geestelijke wereld behoort, hebben we speciale universiteiten, waar zij, die dit werk ter hand willen nemen, er volkomen mee vertrouwd kunnen worden. Hier leren ze veel, dat wetenschappelijk op het geestelijk lichaam zelf en op het geestelijk denken betrekking heeft. Ze krijgen een algemene kennis van de levenswijzen in de geestelijke wereld, omdat ze te doen zullen krijgen met mensen, die voor het merendeel niet het minste begrip hebben van hun nieuwe toestand. Ze zullen de feiten moeten kennen van de onderlinge communicatie tussen onze wereld en de uwe, daar zovelen over dit belangrijke punt vragen stellen zodra ze beseffen, wat er in hun leven is gebeurd. Het is ontzettend hoe velen er willen terugsnellen naar het aardse plan om te proberen aan hen, die ze hebben achtergelaten, te vertellen, dat ze levend en wel in een andere wereld zijn!
In heel veel gevallen hebben de mensen na hun dood een lange rusttijd nodig. Het is onmogelijk, dat ze tijdens deze rustperiode wakker zijn. Degenen die hen oppassen, moeten een schat van inlichtingen kunnen geven. De aandacht
van zulke zielen is gewoonlijk gelijkelijk verdeeld tussen de wereld van de geest en die van de aarde. Het vereist een grote algemene kennis van de geestelijke wereld evenals tact en oordeel des onderscheids aan de kant van alle verpleegsters en doktoren.
Bij het vermelden van speciale bezigheden doe ik dit zonder vooringenomenheid en niet omdat die, welke we hebben besproken, ook maar enigszins uitsteken boven andere. (166) Ik heb er een paar uitgekozen om u voor te leggen, omdat ze zo heel 'stoffelijk' lijken en om de nadruk te leggen op wat ik herhaaldelijk te voren heb geprobeerd aan te tonen, dat we in een normale geestelijke wereld leven, waar we bezig zijn met onze eigen individuele en nuttige taak en dat we niet ons hele geestelijke leven doorbrengen in een verheven godsdienstige toestand, nóch voortdurend in vrome meditatie zijn verdiept.
Maar hoe staat het nu met de mens, die tijdens zijn aardse leven nooit iets nuttigs heeft gedaan? Alles wat ik hierop kan zeggen is, dat zo iemand niet in deze gebieden zal komen, alvorens hij zijn weg er naar toe heeft gebaand. Men kan alleen door dienen binnentreden.
Het zou een lijvig boekdeel vormen om een lijst te maken van alle geestelijke bezigheden, want ze schijnen onuitputtelijk. Ik word bijna suf bij de gedachte aan haar ontelbaar aantal en aan mijn onvermogen zulk een uitgebreid onderwerp recht te doen wedervaren. In de wetenschappelijke werksfeer alleen al arbeiden duizenden en nog eens duizenden met vreugde, hetzij bij het onderzoeken van de geheimen van het aardse plan, of het naspeuren van die aan gene zijde.
Daar wetenschap en techniek in de wereld van de geest nauw zijn verbonden, worden er voortdurend vèrstrekkende ontdekkingen gedaan en worden uitvindingen steeds verbeterd. Deze uitvindingen zijn niet voor ons, maar voor u - wanneer de tijd daarvoor rijp zal zijn. Dat is nu nog niet het geval. De aardse wereld heeft een treurig blijk van begrip gegeven voor wat de geestelijke wereld aan haar heeft doorgezonden en wat haar tot nut was geschonken, voor lage doeleinden gebruikt. De mens heeft volgens zijn eigen wil gehandeld, maar hij heeft dit gedaan in een richting, die tenslotte tot vernietiging leidt. De geest van de mens staat nog in zijn kinderschoenen en een kind wordt gevaarlijk, wanneer het de vrije beschikking heeft over dat, wat kan vernietigen. Daarom wordt veel voor de aardse wereld achtergehouden, totdat de mens een hogere staat van ontwikkeling zal hebben bereikt. Die dag zal zeker komen en een stroom van nieuwe uitvindingen zal van onze wereld naar de uwe uitgaan.
Ondertussen gaat het werk van nasporingen, onderzoekingen, ontdekkingen en uitvindingen voort en neemt hele scharen van belangstellenden in beslag en voorziet hen van nuttige arbeid in hun geestelijke leven. Niets verstoort ooit het geordend verloop van onze arbeid. Terwijl het werk doorgaat, kunnen we er ons tijdelijk van terugtrekken, hetzij om te rusten, of om iets anders na te streven. We hebben geen onenigheden, geen huishoudelijke beslommeringen, geen concurrentie, die onvoldaanheid of onaangenaamheden veroorzaken. We hebben geen ontevreden mensen. (167) We mogen de drang hebben iets van grote betekenis te doen, maar dat is geen ontevredenheid, maar de aansporing van binnen uit, die de schreden van onze geestelijke vooruitgang aanduidt. Men laat de nederigste onder ons voelen, dat hij - wat zijn werk ook mag zijn, hoe onbelangrijk het mag lijken naast andere schijnbaar grotere taken - iets noodzakelijks en belangrijks doet, dat zijn eigen onvermijdelijke beloning meebrengt, die niemand hem kan onthouden, nóch ontnemen. Aan gene zijde betekent werken overgelukkig zijn, om de vele redenen, die ik u heb meegedeeld.
Er is hier niemand, die mijn woorden niet van gans er harte en zonder voorbehoud zou onderschrijven!

terug naar de Inhoud

XII. Beroemde figuren
Het is niet zo'n persoonlijke catastrofe om de aarde te verlaten en de geestelijke wereld voor goed te betrekken als sommige mensen denken. Het is waar, dat voor heel velen alle aardse banden worden verbroken, maar wanneer we naar gene zijde overgaan, ontmoeten we weer die verwanten en vrienden, die vóór ons heengingen. In dit opzicht beginnen we een nieuwe levensperiode, geheel afgescheiden van het nieuwe leven, dat met onze aankomst in het hiernamaals aanvangt.
Men moet deze ontmoeting met verwanten en vrienden meemaken om de volle betekenis en vreugde van de hereniging te begrijpen. Zulke ontmoetingen komen alleen voor, wanneer er wederzijdse sympathie en genegenheid bestaat. We willen het voor het ogenblik niet over andere hebben. Zulke ontmoetingen gaan enige tijd na aankomst van de nieuwe inwoner door. Het is natuurlijk, dat enige tijd wordt besteed aan het uitvoerig uitwisselen van nieuws en het vernemen van alles, wat er is voorgevallen in het geestelijke leven van hen, die vóór ons zijn 'gestorven'. De tijd zal vanzelf aanbreken, dat de nieuwaangekomene er over zal gaan nadenken, wat hij met zijn geestelijke leven moet doen.
Nu zou men kunnen zeggen, dat de meesten van ons op aarde een tweeledig bestaan hebben - ons huiselijke leven en dat wat is verbonden met onze zaak of onze bezigheid. In het laatste komen we, misschien, met een totaal andere groep mensen in aanraking. Daarom is het aan gene zijde de natuurlijke gang van zaken, dat daar veelal dezelfde toestand bestaat. De geleerde b.v. zal allereerst zijn familierelaties ontmoeten. Wanneer de kwestie van de arbeid ter sprake komt, zal hij zich te midden van zijn collega's bevinden, die vóór hem naar onze wereld zijn overgegaan. Hij zal zich dadelijk volkomen thuis voelen. Hij zal overgelukkig zijn bij het vooruitzicht van het wetenschappelijk onderzoek, dat voor hem ligt. (168) Het is hetzelfde met de musicus, de schilder, de schrijver, de ingenieur, de dokter, de tuinman, de metselaar, of de man, die kleden heeft geweven in een fabriek, om maar een fractie van de vele beroepen zowel van de aardse als van de geestelijke wereld te noemen. Men zal hieruit begrijpen, dat de vraag, welke velen bezig houdt, n.l. wat er wordt van de beroemde personen aan gene zijde - zichzelf beantwoordt.
Roem in de geestelijke wereld verschilt hemelsbreed van roem in de aardse. De eerste brengt onderscheidingen met zich van een heel andere soort dan de aardse. Men verdient deze maar op één manier - n.l. in het dienen van anderen. Het klinkt haast te simpel om waar te zijn, maar zo is het, en niets zal daarin verandering brengen. Of de aardse beroemdheden in de lichtsferen zullen wonen, hangt van henzelf af. De wet is op allen van toepassing zonder met de aardse positie rekening te houden.
De meeste mensen, die aan het begin van hun psychische studie staan zijn wat nieuwsgierig naar het lot in het algemeen van hen, die op aarde zeer bekend zijn geweest. Maar niemand wekt zozeer de nieuwsgierigheid op als zij, die in de geschiedenis beroemd zijn geworden. Waar zijn ze - de meesters, die op aarde op alle mogelijke gebied een doel hebben nagestreefd en van wie de namen in de geschiedenisboeken voorkomen? Ze moeten ergens zijn. Dat zijn ze inderdaad. Een groot aantal is in de duistere sferen te vinden, waar zij ontelbare eeuwen hebben geleefd en het is zeer waarschijnlijk, dat ze daar nog meer ontelbare eeuwen zullen blijven. Anderen zijn in de verheven sferen van licht en schoonheid, waar hun nobel leven op aarde zijn beloning heeft gevonden. Maar er zijn er veel, heel veel in deze gebieden, waarvan ik getracht heb u iets te vertellen.
Ik kan niet beter doen dan u een voorbeeld te geven, waarvan ik voor dit doel enige bijzonderheden heb vergaard.
Het betreft het overgaan naar het hiernamaals van een vorstelijk persoon. Ik kies dit, hoewel het een bijzonder geval is, omdat het duidelijker dan enig ander de grondbeginselen aantoont, welke in het algemeen het leven van gene zijde regelen.
In dit speciale geval wisten wij van te voren, dat deze persoon op het punt stond naar de geestelijke wereld te komen. Zijn landgenoten waren er natuurlijk in geïnteresseerd, wat er zou gebeuren. Zijn eigen familie wachtte reeds zijn komst af, zoals elke andere familie hier zou doen. Een korte ziekte was de oorzaak van zijn heengaan. Zodra hij was gestorven, werd hij naar het huis van zijn moeder gebracht, die alles voor hem gereed had gemaakt. Het huis is onopvallend, in het algemeen gesproken gelijk aan andere hier. Het bericht deed de ronde, dat hij was aangekomen. (169) Er waren geen algemene feestelijkheden, zoals op aarde zouden kunnen plaats hebben na een behouden thuiskomst, maar men was blij voor allen, die nauw waren betrokken bij de aankomst van deze bekende en zeer geliefde figuur. Hij bleef voor enige tijd thuis, genietend van de afzondering, de vrijheid van beweging en het eenvoudige leven, die hem op aarde ontzegd waren geweest. Hij had rust nodig na zijn werkzaam leven en de ziekte, welke daaraan een einde maakte. Velen, die zowel tot zijn officiële als tot zijn intieme kring hadden behoord en die vóór hem waren gestorven, hadden naar hem gevraagd, maar hem nog niet gezien. Er was natuurlijk een grote familiebijeenkomst geweest. Zodra hij voldoende had gerust, kwam hij te voorschijn om de wonderen van zijn nieuwe leven in ogenschouw te nemen.
Hij behield grotendeels zijn vroegere, persoonlijke voorkomen. De tekenen van zijn ziekte en geestelijke zowel als lichamelijke vermoeidheid waren verdwenen. Hij zag er enige jaren jonger uit. De rust had even feilloos als altijd haar werk gedaan.
Toen hij buiten rondliep, werd hij gehuldigd voor hetgeen hij was geweest en er voor gerespecteerd, maar hij werd nog meer geëerd en geëerbiedigd voor hetgeen hij nu was. Nu zou u misschien denken, dat zodra hij zijn landgenoten ontmoette en hij zich bij hen aansloot, deze laatsten zich misschien wat verlegen en beschroomd zouden hebben betoond, zoals zij noodzakelijkerwijs op aarde zouden hebben gedaan. Maar tijdens zijn herstel had men hem veel uitgelegd over de toestanden van het leven in onze wereld en de methoden, wetten en prettige gewoonten. Deze openbaringen hadden hem met vreugde vervuld. Hij wist dat hij, zodra hij de afzondering van zijn moeders huis zou verlaten en zich buiten zou wagen, dit zo vrij kon doen als alleen in de geestelijke landen mogelijk is, waar de inwoners hem zouden beschouwen in het licht, waarin hij wenste te worden gezien - als een gewoon mens, dat zich bij zijn medeschepselen wil voegen. Hij wist, dat zij hem als een van de hunnen zouden behandelen. Toen hij dus in gezelschap van familieleden door dit gebied op ontdekkingsreis ging, wat zo'n doodgewoon gezicht is onder de nieuwaangekomenen, ondervond hij geen gevoelens van geestelijk onbehagen en bezorgde hij die evenmin aan anderen. Niemand zinspeelde op zijn aardse positie, tenzij hijzelf dit onderwerp aansneed. Dan was er geen sprake van informeren noch van domme nieuwsgierigheid.
U zoudt kunnen denken, dat iemand, die zo'n hoge positie op aarde had bekleed, hier in anderen sympathie zou wekken met zulk een gelijkgeschakelde verandering als had plaats gevonden. Maar men wenst in dergelijke gevallen nooit zulke gevoelens van sympathie. (170) Ze worden ook nimmer betoond in deze sferen om de eenvoudige reden, dat de gelegenheid daarvoor zich nooit voordoet. We hebben onze aardse belangrijkheid achter ons gelaten en we zinspelen er niet op, behalve om door onze ervaringen anderen, die nog in de stof leven, aan te tonen, wat ze moeten vermijden. We halen onze herinneringen niet op met het doel onszelf te verheerlijken of om indruk op onze toehoorders te maken. Ze zouden er inderdaad helemaal niet van onder de indruk komen en wij zouden alleen maar een dwaas figuur slaan! We erkennen hier de waarheid. Onze werkelijke waarde is voor iedereen zichtbaar. Slechts geestelijke waarde telt, afgezien van wat we op aarde zijn geweest. Wanneer men aan gene zijde komt, wijzigen zich onze vooruitzichten en meningen volkomen. Hoe machtig we ook op aarde zijn geweest, alleen onze geestelijke waarde brengt ons in de geestelijke wereld op de juiste plaats en de daden van ons leven, ongeacht onze sociale positie, zullen ons onze gepaste verblijfplaats aanwijzen. De positie wordt vergeten, maar onze daden en gedachten zijn getuigen vóór of tegen ons. We worden onze eigen rechter.
Het is daarom niet moeilijk te begrijpen, dat, toen dit vorstelijk personage in onze wereld aankwam, zoals anderen van zijn familie vóór hem, hij zich niet voor moeilijkheden of onaangename situaties zag geplaatst. Het was juist andersom, want de hele toestand scheen zichzelf eenvoudig te maken en zorgde voor zijn eigen oplossing. Wat nu op dit bijzondere geval van toepassing is, is hetzelfde voor allen, die op aarde beroemd zijn geweest. Maar hoe gaat dit nu b.v. bij een bekende geleerde of een componist, of een schilder? Voor ons - en voor zichzelf - zijn zij leerlingen, nederige leerlingen, tot welke tak van wetenschap of kunst hun aardse leven ook aanleiding is geweest. Voor u, die nog in de stof leeft, zijn het beroemde namen. Wanneer we reden hebben ze te vermelden, als we met u spreken, gebruiken we de namen, waaronder zij bekend staan. Hier houden zij er niet van als men naar hen verwijst als meesters of genieën. Hoe beroemd hun namen ook zijn, zij betekenen voor hen persoonlijk niets. Zij verwerpen ten stelligste alles wat maar in de verste verte naar de heldenverering zweemt, die de wereld hen toedenkt. Zij zijn slechts één van ons en als zodanig wensen zij te worden behandeld - en dat gebeurt ook.
Aan gene zijde is de wet van oorzaak en gevolg op allen gelijkelijk van toepassing, ongeacht hun vroegere aardse rang. Deze wet is niets nieuws. Ze heeft altijd bestaan. Zo komt elke beroemde naam, die in de kronieken van de volkeren is te vinden, stipt onder het ressort van deze wet. (171) Iemand, die zijn aardse leven in het verborgene doorbrengt, slechts aan enkelen bekend, is evenzeer aan deze wet onderworpen als iemand, wiens naam overbekend is onder de naties. Wanneer men in deze gebieden woont, zal men onvermijdelijk vroeger of later iemand ontmoeten, wiens naam aan allen op aarde bekend is. Maar deze beroemde lieden zijn niet aan de aarde gehecht. Zij hebben haar achter zich gelaten en velen van hen, die honderden jaren geleden hier zijn gekomen, zijn blij geen gelegenheid te hebben om zich hun aardse leven weer voor de geest te roepen. Zeer velen van hen zijn een gewelddadige dood gestorven en zijn daarom blij alleen met het heden rekening te houden en hun verleden in hun herinnering weg te sluiten.
De mensen op aarde mogen het vreemd vinden om door deze gebieden te lopen en zich te mengen onder personen, die honderden - en in sommige gevallen duizenden - jaren geleden op het aardse plan hebben geleefd, a.h.w. een ontmoeting tussen het verleden en het eeuwige leven. Maar voor ons hier is het niet vreemd. Het kan zo zijn voor de nieuwaangekomene, maar er is zoveel anders, dat vreemd mag schijnen - in het begin. We leren spoedig tactvol te zijn. Dit blijkt daaruit, dat we nooit snuffelen in de feiten en omstandigheden van het aardse leven van anderen. Dat wil niet zeggen, dat dit ons belet om ons aardse leven met anderen te bespreken, maar het initiatief komt altijd van de betrokken persoon. Wanneer hij iemand over zijn aardse leven wil vertellen, zal hij een willig oor vinden.
U ziet dus, dat ons aardse leven zeer strikt ons persoonlijk eigendom is. Tact is universeel onder ons - we behandelen anderen er mee en zij ons. En wat onze rang op aarde ook is geweest, we zijn in deze gebieden verenigd, geestelijk, verstandelijk, van nature en in de menselijke trekjes als sympathieën en antipathieën. We zijn één; we hebben dezelfde levensstaat op hetzelfde plan van bestaan bereikt. Elk nieuw gezicht, dat deze sferen binnenkomt, ontvangt hetzelfde hartelijke welkom, zonder toespeling op wat hij op aarde is geweest.
Men zal hier op alle mogelijke plaatsen mensen ontmoeten, die op aarde beroemd waren en die allerlei beroepen uitoefenen. Sommige daarvan zijn een voortzetting van hun aardse roeping, andere noodgedwongen, geheel nieuw. Deze zijn alle zonder enige formaliteit even bereikbaar. Wij hebben geen introducties nodig voor mannen of vrouwen, die op aarde als beroemd bekend stonden. Hun gaven staan iedereen ten dienste en ze zijn inderdaad blij, wanneer ze een ander kunnen helpen, die met een of andere moeilijkheid, hetzij in kunst of wetenschap, of in welk ander werk ook, bij hen komt. De groten, die hun grootheid hebben verworven door de verschillende uitingen van hun genie, beschouwen zich slechts als de nederige eenheden van een groot geheel, de reusachtige organisatie van de geestelijke wereld. Ze streven allen - zoals ook wij - naar hetzelfde doel. (172) Dat is de geestelijke vooruitgang en ontwikkeling. Ze zijn dankbaar voor iedere hulp in dat opzicht en ze zijn blij die, waar mogelijk, te kunnen geven.
De rijkdommen en de eer van de aardse wereld lijken erg prullig en waardeloos in vergelijking met de geestelijke, die we kunnen verwerven. Ze liggen binnen het bereik van een ieder, zodra hij de geestelijke wereld betreedt. Ze zijn geestelijk geboorterecht, dat niemand hem kan ontnemen en het hangt van hem zelf af, hoe lang het zal duren voor hij ze verdient. Aardse grootheid mag heel tastbaar lijken, wanneer zij ons omgeeft. Hoe tastbaar ze is, kan men zien, zodra onze overgang plaats heeft. Dan merken we, dat het de geestelijke grootheid is, die concreet en bestendig is. Onze aardse verhevenheid smelt weg, wanneer we deze wereld binnengaan. We ontpoppen ons zoals we zijn, niet zoals we waren.
Verschillende aardse beroemdheden hebben met me gesproken over hun ontwaken aan gene zijde en ze hebben me verteld van de schok, die de openbaring hen gaf toen ze zich voor de eerste maal aanschouwden, zoals ze werkelijk waren. Maar dikwijls gaat aardse grootheid samen met grootheid van ziel en dan gaat de geestelijke vooruitgang van het ogenblik van de overgang af zonder onderbreking door.

terug naar de Inhoud

XIII. Organisaties
U zult hebben begrepen, dat de geestelijke wereld een uitgestrekt gebied is en, gedachtig aan de aardse, zult u de gevolgtrekking maken, dat zij een administratieve organisatie moet bezitten, die in alle opzichten aan haar eisen voldoet. U hebt gelijk, want dit is zo. Maar wij hebben niet dezelfde behoeften als u. Bij u in uw vergankelijke wereld is er een voortdurende strijd tegen verval en ontaarding. Bij ons in de onvergankelijke wereld hebben we het een noch het ander, maar is er een toestand, waar de gedachte de grondslag is van alles.
Ik heb u verteld, hoe ik bij de eerste blik op mijn geestelijke tuin verbaasd was over de netheid en het keurige onderhoud en hoe ik me afvroeg, hoe die zo werd onderhouden en aan wie dit was te danken. Edwin vertelde me, dat deze praktisch gesproken geen onderhoud vergt. Daarmee bedoelde hij, zoals ik sindsdien heb begrepen, dat, als ik de voortdurende wens zou hebben, dat de tuin onveranderd zou blijven en als ik liefde had voor bloemen, gras en bomen, de tuin op mijn gedachten zou reageren en er onder zou gedijen. Indien ik het arrangement van de bloembedden zou willen veranderen, zou ik gemakkelijk een of andere deskundige kunnen vragen me te hulp te komen. (173) Deze zou maar al te blij zijn dit te doen. Dit, voor zover het onderhoud van mijn tuin betreft.
Voor mijn huis wordt door dezelfde wet gezorgd. Zo is het met al de tuinen en de huizen, die aan anderen in dit gebied toebehoren. Dit zijn echter wat men noemt 'privé-aangelegenheden'. Dat zijn ze ook in zeker opzicht, maar het feit, dat ik een ervaren tuinman kan vinden, die grondige veranderingen in mijn huis en tuin kan aanbrengen, die zelfs een heel nieuw en ander huis voor me kan bouwen met omliggende tuinen, die totaal verschillen van wat ik nu heb, bewijst, dat er ergens de een of andere organisatie - en wel een zeer aanzienlijke - moet bestaan.
De vereende gedachten van de inwoners van het hele gebied onderhouden alles, wat er groeit, de bloemen, de bomen, het gras en het water ook, of het een meer, rivier of een zee is - want water is zeer levend aan gene zijde. Wanneer we in de stad komen en door de wetenschapscentra gaan, is er wat meer van de organisatie te merken.
In het gebouw voor muziek b.v. zien we vele studerenden aan het werk met hun lessen en studies. Anderen zijn bezig met nasporingen op muziek gebied , vorsend in oude muziekboeken; weer anderen zullen de muziek arrangeren voor een of ander concert en de boekenkasten raadplegen voor geschikte werken en soms die werken bespreken met hun componisten. Er staan vele leermeesters, vele bekwame lieden klaar om ons in te lichten en bij te staan in onze moeilijkheden en ze zijn allen in staat een oplossing voor onze problemen te verschaffen, omdat het personeel van dit gebouw - evenals van alle andere - uit deskundigen bestaat.
In het algemeen is de bestuurder van de sfeer het hoofd van al de gebouwen. Voor alle grotere beslissingen zal men natuurlijk naar hem verwijzen. Maar hij benoemt bekwame mensen tot personeel van de gebouwen en geeft hen de vrije hand in al hun ondernemingen.
Elk gebouw heeft zijn eigen onmiddellijke hoofd, maar men moet niet denken, dat deze beambte een ongenaakbaar, gereserveerd persoon is, zich altijd afzijdig houdt en maar bij betrekkelijk zeldzame gelegenheden is te zien. Hij is juist het tegenovergestelde. Men ziet hem steeds in het gebouw en hij heet persoonlijk iedereen welkom, die er komt, hetzij als leraar of slechts als muziekliefhebber, of om onderzoekingen op muziekgebied te doen.
Ik heb u verteld, hoe we met onze arbeid net zo lang voortgaan als we er genoegen of profijt van hebben. Op het moment, dat we behoefte voelen aan verandering van werk of andere afleiding, houden we er mee op en gaan iets anders doen, waarin we zin hebben. (174) Het personeel van de gebouwen voor de wetenschap verschilt in dit opzicht niet van andere hulp. Zij hebben zeker behoefte aan verandering en ontspanning en zo zien we een wijziging van personeel, wanneer de omstandigheden dat vragen. Wanneer er enige leden weggaan, nemen anderen hun plaats in. We hoeven nooit bang te zijn voor een teleurstelling, als we naar een of andere speciale deskundige vragen, omdat hij niet aanwezig is. We kunnen alle hulp krijgen, die we nodig hebben. En wanneer het volstrekt noodzakelijk is om de afwezige te raadplegen, zal of een onmiddellijke gedachte onze vraag beantwoorden, of we kunnen even vlug zijn huis bezoeken. We hoeven niet bang te zijn hem te zullen storen.
Wanneer ik u nu vertel, dat de dienst in al deze gebouwen ononderbroken doorgaat, eenvoudig omdat we voortdurend dag hebben in deze gebieden, dan zult u beseffen, dat onze opvatting van organisatie haar juiste proporties begint aan te nemen.
Velen, die aan deze centra voor de wetenschap zijn verbonden, zijn daar, naar uw tijdrekening, een groot aantal jaren geweest. Ze zijn hun werk zo toegewijd, dat ze, ofschoon ze zijn vooruitgegaan en volgens hun wezen tot een hogere sfeer behoren, er de voorkeur aan geven nog geruime tijd te blijven waar ze zijn. Ze zullen zich van tijd tot tijd in hun eigen gebied terugtrekken en dan terugkeren om hun arbeid opnieuw op te nemen. Tenslotte zal het ogenblik komen, dat ze geheel afstand doen van hun positie om voor goed in hun eigen sfeer te wonen. Dan zullen anderen, die even bekwaam zijn, hun plaats innemen. Zo gaat het door en is het al ontelbare eeuwen doorgegaan - een ononderbroken dienen van anderen in deze gebieden. Deze regel geldt voor alle gebouwen, waarin de wetenschap wordt beoefend. De arbeid van de geestelijke wereld functioneert onophoudelijk; de werkers rusten en wisselen om beurten, maar het werk houdt nooit op.
De hoeveelheid werk kan af- en toenemen, zoals bij u op aarde. Als we onze grote feesten vieren, waarbij bezoekers uit de hogere regionen ons met hun tegenwoordigheid vereren, spreekt het vanzelf, dat een groot aantal mensen in de tempel, of ergens anders aanwezig is. Gedurende die tijd zal er aanmerkelijk minder te doen zijn. We willen natuurlijk gaarne onze feestelijkheden met elkaar vieren en dat doen we ook. Maar daar lijdt de dienst nooit onder. Het is n.l. zo, dat de inwoners van deze gebieden altijd rekening met elkaar houden en nooit iets van anderen zullen vragen, dat een teleurstelling voor hen zou meebrengen. Dit zou het geval zijn, indien iemand er op zou staan in een van de gebouwen met een of ander te worden geholpen, wanneer we allemaal a.h.w. met vacantie zouden zijn. Dit slaat op de verschillende gebouwen in de stad, waar een tijdelijke beëindiging van het werk geen grote gevolgen zou hebben. (175)
In de rusthuizen zijn de doktoren en verpleegsters echter altijd in dienst, wat er ook in de andere delen van de sfeer mag gebeuren. De toewijding aan hun plicht wordt dadelijk beloond, want tijdens de algemene feestviering van het gebied maken de doorluchtige bezoekers een speciale reis naar de rusthuizen, waar zij persoonlijk alle leden van het personeel begroeten. Deze laatsten kunnen later in gemeenschappelijk overleg met elkaar een regeling treffen voor hun eigen festiviteiten met familieleden en vrienden.
Al deze administratie behoort om zo te zeggen in het bijzonder tot de geestelijke wereld en heeft alleen op haar betrekking. Er zijn andere diensten, die beide werelden gezamenlijk betreffen, de onze en de uwe. B.v. de aankomst of de a.s. aankomst van een ziel in de geestelijke landen. Het is regel, dat alle zielen, die hier naar toe komen, enigermate attentie zullen krijgen. Het hangt van henzelf af in hoeverre. Sommigen zijn geestelijk zo diep gezonken, dat ze elke benadering beletten, die resultaat zou kunnen hebben. We zullen dezen voor het ogenblik niet nader beschouwen, maar alleen hen, die de lichtsferen tot bestemming hebben.
Zonder vooruit te lopen op wat ik wil zeggen over de verwantschap tussen onze beide werelden, zouden we voor ons tegenwoordige doel een typische vraag kunnen beschouwen met betrekking tot het overgaan, zoals dat heel veel mensen hier betreft.
We zullen veronderstellen, dat uzelf aan gene zijde is en dat u behalve het kennen van de waarheid over de communicatie met de aardse wereld, geen ondervinding heeft gehad van de sterke banden, die er tussen de beide werelden bestaan. We zullen verder veronderstellen, dat u een vriend heeft achtergelaten voor wie u een warme genegenheid heeft gehad - en nog heeft - en u vraagt zich af, wanneer hij voor goed aan gene zijde zal komen. Af en toe heeft u zijn gedachten van genegenheid, die van de aarde opstijgen, opgevangen, waardoor u weet, dat hij u niet heeft vergeten. We zullen zeggen, dat u nooit heeft geprobeerd met hem in verbinding te komen, omdat u uit uw aardse tijd weet, dat hij zulke ideeën min of meer zou afkeuren. Is het nu mogelijk uit te vinden, wanneer hij bij u in de geestelijke wereld zal komen, en zo ja, wat moet men daarvoor dan doen? Het antwoord hierop brengt het bestaan van een der grootste organisaties in deze landen aan het licht.
Er is een reusachtig gebouw in de stad, dat de functie heeft van een bureau voor archieven en inlichtingen. In de aardse wereld heeft u velerlei inlichtingenbureau's, waarom zouden wij er dan geen hebben? Hier is een groot aantal personen beschikbaar om allerlei soort vragen te beantwoorden, die waarschijnlijk zowel bij de nieuwaangekomenen als bij hen, die hier al langer verblijven, zullen opkomen. (176) Er zullen zich gelegenheden voordoen, waarbij we een oplossing nodig hebben voor een gerezen probleem. We kunnen er onze vrienden over raadplegen, maar om slechts te merken, dat ze evenmin op de hoogte zijn als wij zelf. We zouden ons natuurlijk op een hoger wezen kunnen beroepen en we zouden dan al de hulp ontvangen, die we nodig hebben, maar de hogere wezens hebben ook hun arbeid, net als wij en we onthouden ons er van hen onnodig te storen. Dus gaan we met onze moeilijkheden naar dit gebouw in de stad. Tot zijn vele gewichtige functies behoort het houden van een register van personen, die pas zijn aangekomen in deze speciale sfeer. Het is een nuttige dienst en zeer velen, die hiervoor belangstelling hebben, maken er ten volle gebruik van. Maar een nog veel belangrijker dienst is die, waar men van te voren weet, wie op het punt staan om naar dit gebied te komen. Deze berichtgeving is nauwkeurig en uiterst betrouwbaar. Men verkrijgt ze door een afwisselend proces van gedachtenoverbrengen waarvan de aanvrager weinig of niets te zien krijgt. Hij ontvangt slechts de gevraagde inlichting. Men kan zich de waarde van deze dienst gemakkelijk indenken.
In normale tijden op aarde, wanneer sterf ten vrijwel op een constant peil blijven, is dit reeds waardevol genoeg, maar in tijden van grote oorlogen, wanneer de mensen bij duizenden naar gene zijde komen, zijn de voordelen van een dergelijk bureau bijna onberekenbaar. Vrienden kunnen elkaar ontmoeten en kunnen samen anderen helpen, die naar de geestelijke landen overgaan.
Een zekere orde van wezens in de geestelijke wereld bezit voorkennis van de aardse gebeurtenissen, zowel van nationale als van persoonlijke en wanneer het raadzaam is, kan deze kennis aan anderen worden meegedeeld, die deze op hun beurt doorgeven aan hen, die er in hoofdzaak bij zijn betrokken. Onder de eersten, die van te voren kennis krijgen van een dreigende oorlog, zijn de rusthuizen. Het inlichtingenbureau wordt eveneens op de hoogte gebracht.
U bent verder verlangend om te weten, wanneer uw vriend naar alle waarschijnlijkheid naar gene zijde zal komen om daar te wonen; u wilt weten wanneer zijn 'dood' zal plaats vinden. Uw eerste stap is naar het inlichtingenbureau te gaan. Daar zal men u gaarne helpen om de juiste persoon te raadplegen voor het beantwoorden van uw vraag. U zult niet van het kastje naar de muur worden gestuurd, noch zal men u met ander uitstel hinderen.
Alles wat van u zal worden gevraagd, is de naam van uw vriend te verschaffen. Men zal u vragen uw aandacht op hem te concentreren om de vereiste gedachteschakel tot stand te brengen. Wanneer dit is volbracht, zal men u vragen een ogenblikje te wachten - in uw tijd zou dit maar een paar minuten zijn. (177) De vereiste krachten worden met verbazingwekkende snelheid in werking gesteld en men zal u het bericht over de tijd van aankomst van uw vriend ter hand stellen. De eigenlijke datum zal voor velen van ons weinig betekenen, omdat we - zoals ik u reeds heb getracht duidelijk te maken - ons denken op zo'n gebeurtenis richten en niet op de tijd van het gebeuren. In welke mate wij het aardse plan ook nabij zijn, we zullen er tenminste gerust op kunnen zijn, dat men ons zonder mankeren op de hoogte zal stellen, wanneer die gebeurtenis vlak voor de deur staat. Intussen zal men ons er een idee van geven hoe nabij dit gebeuren, of welk ander ook, is. Dit zullen we begrijpen naarmate we besef hebben van het verloop van de aardse tijd.
De organisatie, welke achter deze éne dienst staat, kan u enigszins duidelijk maken hoe uitgebreid het hele bureau voor hulp en inlichtingen is. Er zijn er nog veel meer. In hetzelfde gebouw zijn mensen ondergebracht, die een antwoord kunnen verschaffen op de ontelbare vragen, welke hier in ons opkomen, speciaal onder de nieuwaangekomenen. Zij omvatten het hele gebied van geestelijke activiteit. Maar wat op het ogenblik voor ons het allerbelangrijkste is, is dat dit bureau aan duizenden nuttig en prettig werk verschaft. Velen vragen toestemming om er te arbeiden, maar het is nodig, dat men zich eerst daarvoor oefent. Want hoe geschikt onze persoonlijke eigenschappen ook mogen zijn, we hebben onvoorwaardelijk kennis nodig, in welke afdeling we ook willen werken, omdat we daar met het speciale doel zullen zijn om inlichtingen te geven aan hen, die ze nodig hebben. Laten we nu overgaan tot een ander voorbeeld van geestelijke organisatie. Voor dat doel zouden we het gebouw, waar de wetenschap wordt beoefend, kunnen bezoeken.
Er zijn talloze mensen op aarde, die zich tot de werktuigkunde voelen aangetrokken en die, om in hun behoeften te kunnen voorzien, een of ander technisch beroep uitoefenen. Anderen zijn in ingenieurswerk geïnteresseerd als een aangename afleiding van hun gebruikelijke arbeid. Aan gene zijde zijn de mogelijkheden op dit gebied alleen al enorm groot. Zulk wetenschappelijk werk wordt hier onder precies dezelfde condities verricht als het andere, zonder restrictie, vrij en met de onbegrensde hulpbronnen en de perfecte administratie van onze wereld er achter. Dit soort werk trekt duizenden aan, zowel jong als oud. Alle grote geleerden en ingenieurs zetten hun nasporingen en onderzoekingen aan gene zijde voort, bijgestaan door hele groepen van enthousiaste helpers van elke levenswandel, evenals door hen, die dit werk deden, toen ze op aarde leefden.
De meesten van ons zijn niet tevreden met één soort werk; we nemen andere arbeid ter hand als deel van onze ontspanning. (178) U ziet, we hebben voortdurend de drang iets nuttigs te doen; iets voor het welzijn van anderen. Hoe gering zulk een dienst ook mag zijn, hij wordt als zodanig gewaardeerd. Om maar twee soorten werk ter afwisseling te hebben is wel het allerminste. Velen van ons hebben wel twaalf kanalen, waardoor we nuttig werk kunnen verrichten. Het moet dus duidelijk zijn, dat er genoeg nuttige bezigheden zijn voor de duizenden en duizenden hier. En elk soort arbeid heeft zijn afzonderlijke organisatie. Er bestaan hier geen lukrake methoden. Elke soort bezigheid staat onder de hoede van een deskundige en de administratie laat geen warboel of onnodige drukte toe. Er is geen wanbeheer, want alles loopt zo glad als een volmaakt geconstrueerde machinerie onder ervaren handen.
Men moet hieruit niet de gevolgtrekking maken, dat we feilloos zijn. In het geheel niet. Maar we weten, dat, wat voor fouten we ook maken, we er altijd zeker van kunnen zijn, dat onze volmaakte organisatie ons te hulp zal komen om de dingen weer in orde te brengen. Men toont nooit zijn afkeuring over fouten alsof het de grootste domheden waren, maar men beschouwt ze als zeer goede lessen voor ons, waaruit we het meeste voordeel kunnen putten. Maar deze sympathie voor onze fouten maakt ons in dit opzicht niet onverschillig, want we hebben onze natuurlijke en gepaste trots op ons werk, die ons aanspoort ons best te doen en zonder fouten te werken.
Het zou een enorme opgave zijn u een enigszins begrijpelijk overzicht te geven van de administratieve organisatie van deze wereld en mijn vermogen tot het geven van een beschrijving geheel te boven gaan, nog afgescheiden van de onmogelijkheid om in de stoffelijke taal uit te drukken, wat alleen maar valt te begrijpen voor de inwoners van deze landen.
Misschien is het een van de treffendste eigenschappen van het leven in de geestelijke wereld, dat de organisatie van dat leven zo volmaakt is, dat er nooit een schijntje van haast of verwarring blijkt te zijn, ondanks het feit, dat we zoveel handelingen kunnen verrichten van 'materiële' aard met de snelheid van de gedachte, waarvan de laatste de stuwende kracht is. Deze snelheid is voor ons een tweede natuur. We merken ze nauwelijks. Ze is er niettemin. Dat is de reden, dat ons grote levenssysteem en de organisatie van het leven in het algemeen zo volmaakt en toch zo bescheiden in zijn werk gaat.
Men pocht er op aarde met enige trots op, dat er een eeuw van zo grote snelheid is bereikt. In vergelijking met onze snelheid van beweging beweegt u zich nauwelijks! U moet wachten tot u hier bij ons komt wonen. Dan zult u weten wat werkelijke snelheid is. (179) Dan zult u ook weten wat werkelijk prestatievermogen en werkelijke organisatie betekenen. Niets op aarde is daarmee te vergelijken.

terug naar de Inhoud

XIV. De invloed van de geestelijke wereld
Het is een gewoonte van de meeste mensen om de geestelijke en de aardse wereld als twee verschillende gebieden te beschouwen. Ze bezien de beide werelden als onafhankelijk van elkaar, van elkander afgesneden en beide niet op de hoogte en onbewust van wat de ander doet. Dat de geestelijke wereld enige invloed op de aardse zou kunnen hebben tot voordeel van de laatste wordt volgens hen bewezen geheel onjuist te zijn door de staat van algehele wanorde welke overal op aarde heerst.
Er is een andere school van denkers, bestaande uit degenen, die een oppervlakkige studie hebben gemaakt van wat zij occultisme noemen. Deze mensen geloven, dat de aardse wereld, die onbetwistbaar zeer aards en de geestelijke wereld, die onomstotelijk zeer geestelijk is, om deze reden automatisch verhinderd zijn onderling gemeenschap te hebben.
Deze beide denkwijzen zijn zonder twijfel onjuist. De beide werelden, de uwe en de onze, staan in voortdurende en directe verbinding met elkaar. We zijn ons duidelijk bewust van wat er te allen tijde op aarde voorvalt. Ik zeg geen ogenblik, dat we allemaal weten, wat er met u gebeurt. Degenen onder ons die in nauwe verbinding met u staan, zijn vertrouwd met uw persoonlijke aangelegenheden en met die van uw wereld in het algemeen. Terwijl de rest van ons hier, die verder geen grote belangstelling meer voor het aardse plan koestert, sinds wij het hebben verlaten, onbewust kan zijn van veel dat er verband mee houdt, bezitten de wijze wezens in de hogere regionen alle kennis van wat er zich op aarde afspeelt.
Ik zou graag een paar kanalen aanwijzen, waardoor onze wereld haar invloed op de aardse uitoefent.
Eerst kunnen we die invloed beschouwen in persoonlijk opzicht.
Aan iedere ziel, die op aarde is of zal worden geboren, is een geestelijke leider toegewezen. In vroeger eeuwen moet hiervan iets hebben doorgeschemerd in het denken van de geestelijken, aangezien zij de vrome gewoonte aannamen om ieder vleesgeworden kind een ongeziene beschermer te geven, die zij 'beschermengel' noemden. Deze beschermengelen doken soms op in de kunst van die tijd, waarin de kunstenaars een ietwat geestloos individu tekenden, gekleed in schitterende witte gewaden en van wiens schouders een paar enorme vleugels afhingen. (180) De hele voorstelling suggereert een afgescheidenheid, een grote kloof tussen de beschermengel en de ziel, die hij werd verondersteld te hoeden. Men zou kunnen zeggen, dat hij niet in staat was zijn beschermeling te naderen door zijn buitengewone geestelijke verfijning aan de ene kant en zijn afstotende aardse grofheid aan de andere.
Laten we ons afkeren van dit onnauwkeurig verdichtsel van de kunstenaars naar iets dat meer praktisch is. Geestelijke geleiders vormen een van de voornaamste orden van de hele organisatie en bediening van onze wereld.
Ze bewonen een eigen gebied en ze hebben vele eeuwen aan gene zijde geleefd. Ze komen voort uit alle volkeren der aarde en ze doen hun werk zonder acht te slaan op nationaliteit. Velen van hen ontleent men aan Oosterse landen en ook aan de Noordamerikaanse Indianen, omdat de bewoners van die streken op aarde zelf altijd in het bezit waren, en nog zijn, van psychische gaven en zich daarom bewust waren van de wederzijdse verwantschap tussen de beide werelden.
De hoofdleider voor iedere persoon op aarde wordt gekozen volgens een vaststaand plan. De meeste leiders hebben hetzelfde temperament als hun beschermelingen - van de fijnere kant van de laatsten bezien. Maar wat zeer belangrijk is, de leiders begrijpen de tekortkomingen van hun beschermelingen en voelen met hen mee. Inderdaad hadden velen van hen dezelfde gebreken toen ze nog op aarde leefden en, behalve dat ze hun beschermelingen met veel ander nuttigs helpen, proberen ze hen ook bij te staan in het overwinnen van die tekortkomingen en zwakheden.
Velen van degenen, die de communicatie met onze wereld in praktijk brengen, hebben hun leiders reeds ontmoet en staan in nauwe verbinding met hen. Ze zijn inderdaad gelukkig. De leiders zijn eveneens nooit meer verheugd, dan wanneer ze een rechtstreekse verbinding tot stand hebben gebracht met hen, wier leven ze helpen besturen. Men zou veilig kunnen zeggen, dat de meesten van de geestelijke leiders hun arbeid verrichten zonder dat degenen, die ze dienen, dit weten. Hun taak is daar des te zwaarder en moeilijker door. Maar er bestaan ook anderen, wier leven op aarde het voor hun leiders praktisch onmogelijk maakt om hen binnen enige redelijke afstand te naderen. Het bedroeft hen natuurlijk te zien in welke fouten en dwaasheden hun beschermelingen zich storten omdat ze verplicht zijn op een afstand te blijven. Ze kunnen immers niet door de dikke muur van materialisme heendringen, die de beschermelingen om zich hebben opgebouwd. Wanneer zulke zielen eindelijk aan gene zijde komen, ontwaken ze tot het besef, van wat ze daardoor gedurende hun aardse leven hebben gemist. In zulke gevallen zal het werk van de leider niet helemaal vergeefs zijn geweest, want zelfs bij de slechtste zielen doet er zich een gelegenheid voor, hoe kortstondig ook, dat het geweten spreekt. (181) Het is gewoonlijk de geestelijke leider, die de betere gedachte op hun ziel heeft ingedrukt.
Men moet geen ogenblik denken, dat de invloed van de geestelijke leider het bezit of het uitdrukken van de vrije wil neutraliseert of daarop inbreuk maakt. Wanneer u op aarde iemand zou gadeslaan, die op het punt stond een verkeerde stap in het verkeer op de weg te doen, zou het feit, dat u een hand zou uitsteken om hem tegen te houden op geen enkele manier inbreuk maken op zijn vrije wil. Een geestelijke gids zal trachten raad te geven, wanneer hij deze aan zijn beschermeling kan doorgeven; hij zal proberen hem in de goede richting te leiden uitsluitend voor zijn bestwil en het hangt van zijn beschermeling af door het gebruik van diens vrije wil, of hij de goede raad zal aannemen of verwerpen. Indien hij dit laatste doet, kan hij het slechts zichzelf verwijten, wanneer hij zich onheil of last op de hals haalt. Maar de geestelijke leiders zijn er niet om het leven van een andere persoon te leiden. Dat moet de laatste zelf doen.

Onder een bepaalde groep van personen op aarde is het een gewoonte geworden om met de hele instelling van geestelijke gidsen de spot te drijven. Men kan er zeker van zijn, dat er een dag zal komen, dat de spotters bitter berouw over hun dwaasheid zullen hebben. Dat zal de dag zijn, waarop ze aan gene zijde hun eigen leider zullen ontmoeten, die waarschijnlijk meer van hun leven zal afweten, dan zijzelf! We kunnen ons hier veroorloven over dergelijke spot heen te stappen, omdat we weten, dat de dag onherroepelijk zal aanbreken, waarop ze aan gene zijde zullen komen. Groot is het berouw - en in veel gevallen het zelfbeklag - van hen, die in hun waanwijsheid zo dwaas zijn geweest.
Afgescheiden van de geestelijke leiders is er nog een andere zegenrijke invloedsbron, die aan de geestelijke wereld ontspruit. Ik heb als voorbeeld genoemd, hoe de handen van aardse doktoren bij het verrichten van een operatie geleid worden door de hand van een geestelijke geneesheer. Op menig ander gebied in het leven heeft inspiratie van hier uit op dezelfde wijze plaats, zoals dat reeds sedert het begin der tijden geschiedt. De mens in de stof kan waarlijk maar heel weinig uit zichzelf doen. Hij is de eerste om dit te beseffen, wanneer zijn leven hier aanvangt. De mens kan zekere mechanische handelingen met nauwgezetheid verrichten. Hij kan een schilderij schilderen, hij kan een instrument bespelen, hij kan een machine bedienen, maar alle grotere ontdekkingen, die voor de aarde van nut zijn, zijn van gene zijde gekomen. Dit zal ook altijd zo blijven. (182) Wanneer de mens door het gebruik van zijn vrije wil verkiest deze uitvindingen voor lage doeleinden aan te wenden, heeft hij de daarop volgende rampen aan zichzelf te danken. Inspiratie, aan het nastreven van welk doel ook gewijd, komt van de geestelijke wereld en nergens anders vandaan. Wanneer zij voor het bestwil van de mens is, dan is de bron eveneens goed; wanneer ze dat blijkbaar niet is, dan is de bron ongetwijfeld slecht. De mens heeft het in eigen hand aan welke bron van inspiratie hij zich zal overgeven, aan de goede of aan de kwade.
U zult zich herinneren dat ik u heb gezegd, dat iemand geestelijk precies dezelfde is op het ogenblik na zijn 'dood' als op het moment daarvoor. Er heeft geen ogenblikkelijke verandering plaats om een aards leven van slechtheid in goedheid om te zetten.
Eén orthodoxe Kerk is de mening toegedaan, die ook een onfeilbare leerstelling is, dat degenen onder ons, die naar het aardse plan terugkeren en hun tegenwoordigheid bekend maken, allemaal duivels zijn! Het is jammer, dat de Kerk zo blind is. Want men kan zeggen, dat zij - zonder succes - probeert de machten van het goede te verstikken, terwijl zij de werkelijke machten van het kwaad negeert. Indien zij de machten van het goede zou aanmoedigen tot haar te komen, zouden de kwade snel op de vlucht worden gejaagd. De Kerken van welke gezindte ook, lijden aan grenzeloze onwetendheid. Door alle eeuwen heen tot op de huidige dag zijn ze haar eigen blinde, onwetende weg gegaan, terwijl ze denkbeeldige leerstellingen hebben verspreid in plaats van de waarheid. Zo hebben zij de weg geplaveid - door de algemene onwetendheid, voortvloeiend uit zulke onjuiste leerstellingen - voor de machten van het kwaad om hun werk voort te zetten.
Een dienaar van de Kerk verricht de diensten en functies, die door zijn speciale sekte zijn voorgeschreven. Hij verstikt alle inspiratie door vast te houden aan geloofsbelijdenissen en dogma's, die volkomen onjuist zijn. Wanneer men hem op dit punt zou ondervragen, zou hij antwoorden, dat hij op een vage manier in inspiratie gelooft. Op de lange duur zou hij het veel gemakkelijker vinden de godsdienstige gedachten van een of ander persoon, die nog op aarde leeft over te nemen dan op eigen intelligentie te steunen voor enige originele idee. Maar te suggereren dat de geestelijke wereld enige andere invloed op de aardse zou kunnen hebben dan een slechte, zou geheel tegen zijn principes zijn. (Twee wereldoorlogen hebben hier wel het een en ander aan veranderd.)
Het is een vreemde manier van denken om steeds te volharden in het geloof, dat het altijd de kwade machten zijn, die zich op aarde doen gevoelen. Het lijkt wel of men deze een kracht toekent, welke ogenschijnlijk aan de goede is ontzegd. Waarom? (183) Waarom zijn de Kerken doodsbang om 'de geesten te beproeven' - zoals hen wordt aangeraden in het boek, waaraan zij zo'n grote waarde hechten? Zij negeren deze tekst en wijzen met een waarschuwende vinger op de veronderstelde waarzegster van Endor.

De wereld van de geest is voortdurend bezig om haar macht, kracht en aanwezigheid door de gehele aardse wereld te doen gevoelen, niet alleen in persoonlijke aangelegenheden, maar door personen in wijdere kring ten bate van de volkeren en hun politiek. Maar er kan maar zo weinig worden gedaan, omdat de deur voor de hogere wezens van de geestelijke wereld, wier gezichtsveld, wijsheid en kennis groot zijn, gewoonlijk is gesloten. Denkt eens aan al het kwaad, dat van het aangezicht van de aarde zou kunnen worden weggevaagd onder de uiterst bekwame leiding van de wijze leraren uit de geestelijke wereld. Dezen doen hun best door het beperkte aantal kanalen, dat beschikbaar is. Maar men kan veilig aannemen, dat er op aarde geen probleem bestaat, dat niet zou zijn op te lossen met behulp van de raad en ervaring van deze wezens, die ik zo juist heb vermeld. Maar onder één voorwaarde: een onvoorwaardelijk vasthouden aan wat zij ook mochten aanraden of bepleiten. Menige leider, hetzij op politiek of op godsdienstig gebied, die in onze wereld is, wordt met leed vervuld, wanneer hij terugziet op de gelegenheden, die hij liet voorbijgaan om een omkeer ten bate van zijn medemensen tot stand te brengen. Hij zal bekennen, dat hij de idee in zijn hoofd had - hij wist niet, dat deze door de geestelijke wereld was ingegeven - maar hij liet zich overmeesteren. Deze lieden betreuren de staat, waartoe de mensheid zich heeft vernederd. Het mensdom heeft zich deze feitelijk door de kwade machten laten voorschrijven. Maar de kwade, zo geliefd door de Kerken, zijn uit een andere richting verschenen dan waaruit diezelfde Kerken beweren, dat ze komen. De mannen en vrouwen, die het contact met ons in alle ernst onderhouden en die zich in de vreugdevolle ontmoetingen met hun geestesvrienden evenals met de nobele leermeesters van de hogere sferen verheugen, worden er van beschuldigd zich met 'duivels' in te laten. Dat is nonsens. De werkelijke duivels hebben het ergens anders veel te druk, op plaatsen, waar zij veel betere resultaten tot hun boosaardige voldoening kunnen bereiken.
U zult zeggen, dat mijn kijk op deze dingen nogal pessimistisch is; dat de aarde tenslotte niet zo slecht is, als ik haar afschilder. Dat is volkomen waar, omdat we slechts hebben getracht een paar van onze gedachten en leringen aan de aardse wereld door te geven. Maar men kan veilig aannemen dat de aardse wereld ondanks haar algemene wanorde in zeer korte tijd tot een staat van volkomen en absolute barbaarsheid en chaos zou zijn gebracht, indien wij onze invloed geheel en al hadden teruggetrokken. (184) De reden daarvan is, dat de mens denkt, dat hij heel aardig op eigen kracht en met zijn eigen wil verder kan komen. Hij is verwaand genoeg om te denken, dat hij van niemand en niets enige hulp nodig heeft: Hulp van een geestelijke wereld - als zo'n plaats al mocht bestaan - is ondenkbaar! Indien er zo'n plaats is, is het tijd genoeg daarover te gaan denken, wanneer men daar komt. Op het ogenblik zijn ze zo superieur, dat ze alles weten en zelf hun boontjes kunnen doppen, zonder de hulp van een vage, geestelijke wereld. Wanneer velen hier in diezelfde wereld, die zij hebben gehoond en veracht, aankomen, zien zij hun eigen kleinheid en die van de wereld, welke zij zo juist hebben verlaten. Maar hoe klein de aardse wereld ook moge zijn, toch heeft de mens hulp nodig om zijn zaken te leiden - en dat is nog een ontdekking, die hij doet als hij hier komt.
De aardse wereld is mooi en het leven daar zou eveneens mooi kunnen zijn, maar de mens komt en bederft veel.
De geestelijke wereld is weergaloos schoon, schoner dan de mens op aarde zich kan voorstellen. Ik heb getracht u er een paar glimpjes van te tonen. Maar uw wereld komt ons heel donker voor en we doen heel hard ons best haar een beetje licht te brengen. We trachten onze aanwezigheid kenbaar te maken en onze invloed te doen gevoelen. Onze invloed is groot, maar hij moet nog veel meer over de aarde worden verbreid. Wanneer wij en onze wereld ten volle worden aanvaard, zult u weten, wat het wil zeggen op het aardse plan te leven. Maar wij hebben nog een lange, lange weg te gaan.

terug naar de Inhoud

XV. De hoogste regionen
Bij vele gelegenheden heb ik u over de hogere sferen gesproken. Er zijn maar twee wegen om tot die verheven gebieden door te dringen. De eerste is door eigen geestelijke ontwikkeling en vooruitgang; de tweede door een speciale uitnodiging van een bewoner uit die regionen. Elke andere weg is voor ons afgesloten door de onzichtbare belemmeringen van geestelijke afgeslotenheid.
Ik zou u gaarne vertellen van een speciale uitnodiging, welke we ontvingen om die hogere sferen te bezoeken.
We zaten in een van de benedenkamers van mijn huis, van waar uit we al het schoons daarbuiten uitstekend konden zien. Over een prachtige uitgestrektheid van het landschap zag men in de verte de stad, zo duidelijk, alsof zij dichtbij was in plaats van op enige afstand. (185) Edwin en ik zaten te babbelen, terwijl Ruth aan de piano was gezeten en een of ander aardig stuk speelde, dat niet alleen zeer goed bij onze stemming, maar ook bij onze hele kleurrijke omgeving paste.
Ruth was nooit helemaal bekomen van haar verbazing toen zij voor het eerst de piano in haar eigen huis aanschouwde. Zij speelde heel goed tijdens haar aardse leven. Ze heeft ons later van het opwindende ogenblik verteld toen ze zich voor haar 'geestelijk instrument', zoals ze het noemde,. plaatste en er het eerste accoord op aansloeg. Ze zei, dat ze helemaal niet wist wat er zou gebeuren, of welk soort geluid er voor de dag zou komen, wanneer ze de toetsen aansloeg!. Ze was daarom verbaasd over het resultaat van haar eenvoudige beweging, want de toon van haar 'geestelijke piano' was iets, wat zij nooit voor mogelijk had gehouden, zo volmaakt van harmonie en zo helder van klank. Er kwam echter geen eind aan haar verrassingen. Ze merkte, dat haar behendigheid wel honderdmaal groter was door het afleggen van haar stoffelijk lichaam en dat ze haar techniek had meegenomen naar gene zijde. Ze ontdekte verder, dat haar handen maar voortgleden over de toetsen zonder merkbare inspanning en dat haar geheugen zo uitstekend was alsof ze de muziek voor zich had.
Bij deze gelegenheid vervulde ze de lucht met liefelijke klanken en hielp daarmee ons alle drie in onze rust en ontspanning, want we hadden juist onder ons gewone werk een heel zware taak volbracht. We werkten met ons drieën samen we doen dit nog op dit ogenblik van uw tijdrekening - en gewoonlijk nemen we samen onze rust en ontspanning. Feitelijk brachten Ruth en Edwin hun tijd veel meer in mijn huis door dan in het hunne! Wat mij betrof zou ik het niet anders hebben gewenst.
Opeens hield Ruth op met spelen en snelde naar de deur. Edwin en ik voegden ons bij haar en vroegen ons af, wat haar zo plotseling had doen ophouden. We waren heel verbaasd over het grasveld de twee opvallende figuren te zien lopen, waarvan ik tevoren melding heb gemaakt. De ene was de Egyptenaar, die mij zulke goede raad had gegeven, toen ik nog maar pas in de geestelijke landen was aangekomen en die sedert die tijd zo hartelijk belangstelde in mijn welzijn. De andere was zijn 'meester', die de grote hemelse bezoeker had vergezeld bij die gelegenheid in de tempel in de stad. De 'meester' van de Egyptenaar was een man met gitzwart haar, in kleur overeenkomend met een paar ogen, die een groot gevoel voor humor en vrolijkheid verrieden. Ik vernam daarna, dat onze gast een Chaldeeër was.
We gingen vol verlangen onze bezoekers tegemoet om hen te verwelkomen. Ze zeiden, hoe prettig ze het vonden ons te bezoeken.
We spraken gezellig over allerlei onderwerpen. Ze drongen er bij Ruth op aan, dat ze het stuk zou uitspelen, waarmee ze bezig was, toen ze kwamen. Aan het slot spraken ze hun waardering uit over haar talent. (186) Toen bracht de Chaldeeër het onderwerp ter sprake, dat de reden was van hun bezoek. Hij zei, dat hij met een uitnodiging voor ons was gekomen van de grote ziel, die we op die gedenkwaardige dag in de tempel hadden geëerd, om hem in zijn eigen huis te bezoeken in de hoge sfeer, waarin hij woonde.
We zwegen alle drie een ogenblik. Ruth en ik wisten niet precies, wat we moesten zeggen, behalve dan dat wij begrepen welk een voorrecht zo'n uitnodiging inhield. Edwin kwam ons echter te hulp en deed het woord voor ons. De Chaldeeër had veel pret over onze verwarring. Hij haastte zich ons te verzekeren, dat er niets viel te vrezen van zo'n ontmoeting. Dat was uitgesloten, zoals we zouden zien. Ik denk, dat we het meest verontrust waren, of liever gezegd, dat we het meest piekerden over de reden waarom we tot zo'n bezoek werden uitgenodigd en ook hoe we op die plaats moesten komen. Inderdaad hadden we geen flauw begrip waar die zou kunnen zijn! Wat onze eerste vraag betrof, zei de Chaldeeër, dat we dat zouden vernemen, wanneer we onze bestemming hadden bereikt. En wat ons gaan daarheen betrof, wel ze waren gekomen om ons daarheen te geleiden, hij en zijn zeer geliefde vriend, de Egyptenaar.
We probeerden aan onze gevoelens uitdrukking te geven, maar faalden daarin, dat vond ik tenminste, wat mijn poging betrof. Ik denk, dat Edwin en Ruth er veel beter in slaagden dan ik, ofschoon de Chaldeeër ons hielp met zijn heerlijke luchthartigheid en zijn levendig gevoel voor pret. Ik geloof, dat de Chaldeeër de vrolijkste ziel van al de geestelijke gebieden is. Dit vermeld ik, omdat velen misschien zouden denken, dat hoe verhevener iemands geestelijke staat wordt, hoe ernstiger men behoort te zijn. Zo'n idee is er geheel naast. Het omgekeerde is het geval. De luchthartige vrolijkheid, welke werkelijk uit het hart komt, die niemand kwetst en die op niemand wordt gericht om hem te schaden, maar waaraan men zich overgeeft om anderen op te vrolijken, is aan gene zijde welkom en wordt aangemoedigd. Er staat geen opschrift 'Geeft alle lachen prijs, gij, die hier binnengaat' boven de poorten van deze gebieden! Het is een afschuwelijk idee om te denken, dat hoe groter iemands geestelijke gesteldheid is, hoe grimmiger hij er moet uitzien. Dit herinnert te veel aan de schijnheiligheid van sommige aardse lieden. We weten wanneer en hoe te lachen en dat doen we. We houden niet van trieste gezichten, waarachter geen vrolijkheid is te vinden. Zo zult u begrijpen, dat onze voorname gast, de Chaldeeër, ons zat op te vrolijken - hij werd daarin grondig bijgestaan, men zou kunnen zeggen aangestoken, door de vriendelijke Egyptenaar - zonder dat hij iets van de grootse waardigheid en statigheid van zijn hoge rang verloor. (187) Men moet niet denken, dat het hier een lachen was om alles wat hij zei, vóór hij nauwelijks had gesproken! We leven niet in een land van doen alsof; we lachten, omdat er echt reden voor was. Het was niet het nagemaakte lachen van mensen, die van iemand van een hoge positie afhangen. Edwin informeerde wanneer we de reis moesten maken. De Chaldeeër antwoordde, dat hij en zijn goede vriend de Egyptenaar waren gekomen om ons nu met hen mee terug te nemen. Ik verkeerde nog steeds in het duister - wij allemaal - over de manier, waarop zo'n reis wordt gemaakt, maar de Chaldeeër nam de zaak spoedig in handen door ons te verzoeken 'mee te gaan'. Hij leidde ons naar de grens van ons gebied.
Terwijl we door de bossen en weiden liepen, vroeg ik aan de Egyptenaar, of hij ons iets kon vertellen over het verheven wezen dat wij op het punt stonden te bezoeken. Wat hij mij meedeelde was maar heel weinig, ofschoon ik er zeker van was, dat hij veel meer wist dan hij onthulde! Naar alle waarschijnlijkheid zou ik het niet hebben begrepen als hij alles had gezegd, wat hij wist, zodat hij in zijn wijsheid verdere inlichtingen achterwege liet. Dit is dan wat hij me vertelde.
Iedereen in de lichtsferen kende van aangezicht het doorluchtige personage naar wiens huis in de hoge regionen we op weg waren. Zijn wens was voor iedereen bevel en zijn woord was wet. Het blauw, wit en goud van zijn gewaad, dat zo duidelijk zichtbaar was, onthulde de overweldigende mate van zijn kennis, geestelijkheid en wijsheid. Duizenden noemde hem hun 'geliefde meester'. De Chaldeeër was onder hen de voornaamste en zijn 'rechterhand'. Wat zijn speciale functie betrof was hij de bestuurder van alle lichtsferen van de geestelijke wereld. Hij oefende collectief het ambt uit, dat de speciale bestuurder van een sfeer individueel bekleedt. Alle andere bestuurders waren daarom verantwoording aan hem verschuldigd. Hij verenigde a.h.w. de sferen en smeedde ze aanéén, er een groot universum van makend, geschapen en in stand gehouden door de Grote Vader van allen.
Een poging om de enorme grootte van zijn macht, vermogen, invloed en gezag in de geestelijke wereld te omschrijven, zou gelijk staan met het onmogelijke te beproeven. Zelfs indien dit mogelijk zou zijn, zou men het niet kunnen begrijpen. Zulke macht heeft niet haar evenbeeld in, is zelfs niet te vergelijken met enige administratieve macht op het aardse plan. Het aardse begrip kan zich slechts die personen voor de geest roepen, die op aarde over grote rijken heersten, die misschien de scepter zwaaiden over uitgestrekte landstreken, maar die dit alleen vermochten door het inboezemen van vrees, terwijl hun onderdanen als lijfeigenen en slaven leefden. (188) Geen enkele aardse koning in de hele aardse wereldgeschiedenis had ooit de leiding over zo'n groot gebied als waarover dit verheven wezen, over wie ik spreek, de leiding had.
Zijn koninkrijk wordt geregeerd door de grote universele wet van ware genegenheid. Vrees bestaat niet en zou niet kunnen bestaan in het allerkleinste onderdeel, omdat er niet de minste reden voor is en kan zijn, noch er ooit zal zijn. Hij is de grote, levende ,en zichtbare schakel tussen de Vader, de Schepper van het Heelal en Zijn kinderen.
Maar ondanks de opperste verhevenheid van zijn geestelijke rang daalt hij af uit zijn hemels tehuis om ons hier in deze sferen te bezoeken, zoals ik u bij een vorige gelegenheid heb trachten te beschrijven. En het is anderen, die nog niet zover zijn gevorderd, geoorloofd hem in zijn eigen huis te bezoeken.
Er is niets onlichamelijks, vaags of onwerkelijks aan dit koninklijke wezen. We hebben hem op de grote feestdagen, die we in de geestelijke wereld hebben, gezien. Hij is niet de een of andere 'geestelijke belevenis', of grootste geestelijke verheffing van de ziel, die binnen in ons wordt teweeggebracht door een onzichtbaar middel van enige onzichtbare bron. Hij is een werkelijke, levende persoon, een even hechte werkelijkheid als wij zelf - en we zijn meer werkelijk dan u op aarde bent, ofschoon u zich dit nog niet bewust is! Ik zeg het u wat bruusk, opdat er geen misverstand zal bestaan over hetgeen ik tracht te verhalen. Er bestaan onjuiste ideeën over de wezens uit de hoogste gebieden, n.l. dat ze zo etherisch zijn, dat ze praktisch onzichtbaar zijn behalve voor hun soortgenoten en geheel en al ongenaakbaar; dat geen sterveling van lager orde ze met mogelijkheid zou kunnen aanschouwen en dit overleven. Men is algemeen van mening, dat deze wezens zo onmetelijk veel hoger staan dan de rest van ons, dat het ontelbare eeuwen zal duren voor het ons ooit zal worden toegestaan om zelfs van een verre afstand een blik op hen te slaan. Dat is pure onzin. Menigeen in deze gebieden is door een van deze grote wezens toegesproken, en hij is zich dit feit helemaal niet bewust geweest. Wij hebben allemaal zekere gaven, die groter worden, wanneer we bij het voortschrijden van onze geestelijke ontwikkeling van sfeer tot sfeer gaan. En een van de voornaamste van deze gaven is die om ons in overeenstemming te brengen met, ons aan te passen aan onze omgeving. Dit heeft niets met magie te maken; het is van zeer technische aard, veel meer dan de meest wetenschappelijke geheimen van de aardse wereld. Aan gene zijde noemen we het in overeenstemming brengen van onze persoonlijke trillingen met andere, maar ik ben bang, dat u daar niet wijzer van wordt. Het ligt niet in mijn vermogen dit uit te leggen! (189)
De Egyptenaar verschafte me deze paar bijzonderheden en ik heb ze aangevuld met wat ik er zelf van weet en dat is inderdaad maar heel weinig.
Ondertussen ben ik een beetje afgedwaald.
Inmiddels waren we dicht bij Edwins huis. We gingen snel van ons gebied over in een ijlere atmosfeer. Na korte tijd zou het ons enig ongemak hebben gegeven om verder te gaan. We stonden instinctief op onze weg stil en voelden, dat het kritieke ogenblik van onze reis was aangebroken. Het was natuurlijk precies zoals de Chaldeeër had gezegd: we behoefden nergens voor te vrezen. Alles verliep volkomen normaal en zonder sensatie.
Allereerst ging hij achter ons staan en liet zijn handen een ogenblikje op ons hoofd rusten. Hij vertelde, dat dit was om ons extra kracht te geven om ons door de ruimte te kunnen voortbewegen. Vlak onder zijn handen kregen we een tintelend gevoel, dat alleraangenaamst en zeer opbeurend was. Het leek ons, dat we lichter werden, ofschoon men zich nauwelijks kon voorstellen, dat dat mogelijk zou kunnen zijn. We voelden ook een zachte warmte ons doorstralen. Dit was slechts het gevolg van de kracht en betekende op zichzelf niets. De Chaldeeër plaatste Ruth tussen Edwin en mij in en ging daarna vlak achter haar staan. Hij legde zijn linkerhand op Edwins schouder en zijn rechter op de mijne en daar hij een mantel droeg - die zoals we zagen rijk was geborduurd - omhulde deze ons alle drie.
U moet niet denken, dat er onder deze voorbereidingen een plechtige stilte was ingevallen, of ons was opgelegd. Integendeel; de Chaldeeër en de Egyptenaar, eigenlijk wij alle vijf, babbelden vrolijk door en de eerste droeg het meest tot onze vrolijkheid bij. Dit was geen sombere pelgrimstocht, waarvoor we ons inscheepten. Verre van dat. Het is waar, dat we op het punt stonden naar gebieden te worden gebracht, die ver, ver van onze normale woning waren verwijderd, maar dat was geen reden tot zwaarwichtige deftigheid, of om een diepe ernst voor te wenden, die we niet voelden. De Chaldeeër had zijn uiterste best gedaan om in dit opzicht elke emotie bij ons te verjagen. Hij zei, dat dit bezoek buitengewoon prettig zou worden. Laten we dus een vrolijk gezicht en een licht hart hebben. Er is evenmin plaats voor treurigheid in de hoge sferen als in ons eigen gebied. Hij zei, dat er vrolijke, lachende gezichten van ons werden verwacht als ware weerspiegeling van onze innerlijke gevoelens. Maar het zou onmogelijk zijn geweest niet opgewekt te zijn in tegenwoordigheid van de Chaldeeër en zijn metgezel. Ik ben er zeker van, dat we hen beiden eer aandeden voor al de attenties, die ze ons voortdurend bewezen, want ik geloof, dat we voor anderen de verpersoonlijking van geestelijke vrolijkheid waren. (190)
De Chaldeeër vertelde ons, dat het plaatsen van zijn handen op ons hoofd - behalve om ons de kracht te geven om te reizen - tevens het effect zou hebben ons gezichtsvermogen te regelen naar de extra intensiteit van het licht, dat we in deze sfeer zouden aanschouwen. Zonder dit tegenwicht zouden we ons in een zeer benarde toestand bevinden. Door deze regeling werd ons gezichtsvermogen niet van binnenuit getemperd, maar werd er van buitenaf een soort filter op aangebracht, op dezelfde manier als u op aarde een donkere bril draagt om de ogen tegen het licht en de warmte van de zon te beschermen. We droegen natuurlijk niet werkelijk zo'n hulpmiddel; de Chaldeeër paste slechts zijn gedachtekracht toe. Wat hij precies deed, kan ik niet zeggen, maar wat de methode ook was, hij had haar vele malen toegepast. Het is onnodig te zeggen, dat ze uiterst doelmatig was.
Daarna nam de Egyptenaar onze handen in de zijne. We voelden hoe nieuwe en groter kracht ons doorstroomde. De Chaldeeër vroeg ons, ons volkomen passief te maken en te onthouden, dat we voor ons plezier op reis waren en niet als proef voor ons geestelijk uithoudingsvermogen. 'En nu mijn vrienden', zei hij, 'onze komst wordt verwacht, laten we daarom gaan.'
We kregen onmiddellijk het gevoel te zweven, maar dit hield plotseling op na wat slechts een seconde scheen. Daarna voelden we helemaal geen beweging meer. Er flitste een licht voor onze ogen. Het was zeer helder, maar het deed ons helemaal niet schrikken. Het verdween even snel als het was gekomen. Tegelijk met zijn verschijnen kon ik vaste grond onder mijn voeten voelen. En toen ontrolde dit gebied zich voor onze ogen.
We waren in een domein van onvergelijkelijke schoonheid. Geen verbeelding op aarde kan zich deze onuitsprekelijke schoonheid voorstellen. Ik kan u slechts in de beperkte bewoordingen van het aardse plan een paar bijzonderheden geven van wat we zagen, voor zover uw taal dit toelaat.
We bevonden ons in het gebied van een koning - dat werd ons meteen duidelijk. We stonden op een hoger gedeelte, een weinig boven de stad; onze goede vrienden hadden ons met opzet naar deze speciale plek gebracht om ons dit prachtige uitzicht te laten zien. Ze zeiden, dat het niet mogelijk zou zijn hier langer dan een beperkte tijd te blijven. Daarom was het de wens van de meester van de Chaldeeër, dat we daarin zoveel mogelijk zouden aanschouwen.
Voor ons strekte zich de brede stroom van een rivier uit, kalm, vredig en overweldigend liefelijk, daar de hemelse zon elk golfje beroerde met myriaden van tinten. In het midden van het uitzicht op de rechteroever van de rivier lag aan de waterkant een groot terras. Het scheen uit het fijnste albast te zijn gemaakt. (191) Een brede trap leidde naar het allermooiste gebouw, dat men zich ooit zou kunnen voorstellen.
Het was verscheidene verdiepingen hoog, die trapsgewijze waren gebouwd, zodat elke volgende telkens kleiner van oppervlakte was, totdat de bovenste was bereikt. Het zag er van buiten bijna eenvoudig uit, zonder versiering. Het bleek duidelijk, waarom dit zo moest zijn. Het hele gebouw was uitsluitend samengesteld uit saffier, diamant en topaas, of tenminste, wat daarmede in de hemel gelijk staat. Deze drie edelstenen drukten in kristal de drie kleuren blauw, wit en goud uit. Ze kwamen overeen met de kleuren, die we tevoren bij het bezoek van onze hemelse gast in de tempel zo sterk sprekend in zijn gewaad hadden aanschouwd. Als de zuivere stralen van de grote centrale zon het blauw, wit en goud van het juwelen paleis troffen, werden ze duizendvoudig intenser en schoten hun pijlen van het zuiverste licht naar alle kanten. Het hele gebouw was waarlijk één groot geheel van vonken spattend licht voor onze verbijsterde blik. We dachten dadelijk aan de aardse topaas, saffier en diamant en we bepeinsden hoe die kleine steentjes slechts voorwerpjes waren, die men tussen vinger en duim kon houden. Hier was een enorm flonkerend bouwwerk geheel uit deze stenen opgetrokken en wel van zulke exemplaren als geen sterveling ooit heeft aanschouwd - noch ooit zal zien, zolang hij in de stof leeft.
Onze eerste vraag betrof de reden of de betekenis van het speciale materiaal van dit gebouw daar vóór ons. Naar de Chaldeeër ons inlichtte hadden de eigenlijke materialen, waarmee het paleis in elkaar was gezet, geen bepaalde betekenis. De edelstenen behoorden tot de sfeer, welke we nu bezochten. In onze eigen sfeer zijn de gebouwen niet doorschijnend, hoewel hun oppervlakte een zekere doorzichtigheid heeft. Maar ze zijn plomp en zwaar in vergelijking met die van de hogere gebieden. We waren door verscheidene andere sferen getrokken om deze te bereiken, maar wanneer we even hadden gerust om die landen in ogenschouw te nemen, zouden we hebben gezien, dat er een geleidelijke verandering plaats greep, totdat de betrekkelijk zwaar uitziende bestanddelen van onze eigen sfeer werden verwisseld voor de kristalheldere substantie, waarop onze blik nu rustte.
Maar de kleuren hadden zeer zeker een speciale betekenis, waarop ik reeds heb gezinspeeld.
Om het. paleis zagen we een grote uitgestrektheid van de meest betoverende tuinen, zo aangelegd, dat ze van ons veraf- en hoger gelegen uitzichtpunt, een groot en ingewikkeld patroon vormden als in een of ander prachtig bewerkt Oosters tapijt. (192) Men zei ons, dat dit patroon verloren ging van dichtbij gezien, of wanneer men in de tuinen liep, maar dat we ons te midden van keurig aangelegde bloembedden en zachte, fluweelachtige grasvelden zouden bevinden. 'Hoewel we nauwelijks onze ogen van de ongemene schoonheid van paleis en tuinen konden afwenden, vestigde de Chaldeeër toch vriendelijk onze aandacht op de rest van het uitzicht.
Het strekte zich eindeloos ver uit - dit leek ons tenminste zo. Ons gezichtsveld had zich in deze ijlere regionen buiten alle menselijke voorstelling verruimd en daarom leek het, dat letterlijk een oneindig vergezicht zich voor ons uitstrekte van meer aardse kilometers lengte dan men zich kon indenken. In deze ganse uitgestrektheid zagen we andere prachtige gebouwen eveneens uit edelstenen gevormd
van smaragd en amethyst, om er maar een paar te noemen en in de verte van iets, dat op parels geleek. Elk van de verschillende gebouwen lag te. midden van de verrukkelijkste tuinen, waar bomen van ondenkbare kleurenrijkdom en prachtige vorm groeiden. Waarheen we ook onze blik wendden, zagen we het flonkeren van de juwelen gebouwen, die de stralen van de centrale zon weerkaatsten, de myriaden kleuren van de bloemen en het gefonkel van het water van de rivier, die voor ons stroomde, tot heel in de verte.
Terwijl wij als betoverd naar dit toneel stonden te staren, kwam er plotseling een lichtstraal van het paleis direct naar de Chaldeeër. Deze werd beantwoord door een straal van hem, die hij naar het paleis terugzond. Men wist van onze aanwezigheid in dit gebied. We werden verzocht, zodra we van het uitzicht hadden genoten, het paleis binnen te gaan, waar onze gastheer op ons wachtte om ons te ontvangen. Volgens de verklaring van de Chaldeeër hield de lichtstraal deze boodschap in. Daarom begaven we ons onmiddellijk naar het paleis.
Door dezelfde wijze van voortbeweging, die ons in deze sfeer had gebracht, liepen we spoedig op het terras aan de rivier en de brede treden op, die naar de hoofdingang van het paleis voerden. De stenen van het terras en de trap waren zuiver wit, maar we waren zeer verbaasd, dat ze bij het lopen zo zacht aanvoelden, want ze hadden de fluwelen zachtheid van een goed onderhouden grasveld. Onze voetstappen maakten geen geluid, maar onze gewaden ritselden onder het gaan, anders zou ons voortgaan geruisloos zijn geweest, met uitzondering van onze gesprekken. Er waren natuurlijk veel andere geluiden te horen. We waren niet het gebied van de stilte binnengetreden. De lucht was vervuld van harmonieën, uitgezonden door de kleurenrijkdom die er aan alle kanten in overvloed was.
De temperatuur kwam ons veel hoger voor dan van ons eigen gebied. (193) De Chaldeeër zei ons, dat die inderdaad veel hoger was dan we konden voelen, maar dat ons wezen in overeen stemming was gebracht met het verschil in temperatuur, evenals het was afgestemd op de intensiteit van het licht. Een zacht briesje beroerde aangenaam ons gezicht met zijn hemels geurende adem.
Toen we de ingang van het paleis binnenliepen, was ik dolgraag blijven talmen om de merkwaardige materialen in ogenschouw te nemen, waaruit het gebouw was samengesteld, maar de tijd drong. Ons oponthoud kon niet langer duren dan ons vermogen om het ijle van de atmosfeer en de intensiteit van het licht te verdragen, ondanks de lading geestelijke kracht, welke de Chaldeeër en de Egyptenaar ons hadden gegeven. We kregen daarom onder het voortgaan maar een vluchtige glimp te zien van de pracht, die ons omringde.
De verschillende vertrekken en galerijen waren zo mooi van verhouding, dat ze geen van alle overdreven hoog waren, zoals men in een gebouw van dergelijke afmetingen zou kunnen verwachten. Overal waar onze blik rondwaarde, zagen we met juwelen versierde muren en vloeren. Aan de muren hingen schilderijen van landelijke tonelen, waarvoor de kunstenaar als werkmateriaal elke aan de mens bekende edelsteen had gebruikt - en vele andere die hem onbekend zijn. Deze schilderijen waren als een soort mozaïek uitgevoerd, maar ze hadden op de toeschouwer het effect van vloeibaar licht, als ik deze term mag gebruiken. Hun samenstellende delen zonden lichtstralen uit in al de kleuren, welke het onderwerp nodig had. Bij het aanschouwen hadden ze het effect van zuiver leven. De kleuren zelf waren voortreffelijk en omvatten veel meer tinten dan de aardse verfstoffen kunnen opleveren. Het scheen onbegrijpelijk, dat er edelstenen konden bestaan van zo grote verscheidenheid van kleur - maar we zijn dan ook in de geestelijke wereld en bovendien in een hoge sfeer.
Terwijl we door de gangen liepen, ontmoetten we de meest vriendelijke en hoffelijke wezens, die ons begroetten en zo tot onze verwelkoming bijdroegen. Het gevoel van welkom.
te zijn was inderdaad het meest overheersende dat ons bij de eerste stap in het paleis omhulde. Er was geen koelheid, maar overal de warmte van vriendelijkheid en genegenheid. Tenslotte hielden we stil voor een kleine kamer. De Chaldeeër zei ons, dat we nu het hoogtepunt van onze reis hadden bereikt. Ik was niet bepaald zenuwachtig, maar ik vroeg me af welke formaliteiten we in acht moesten nemen. Aangezien ik er geen flauw idee van had van welke aard deze zouden zijn - zoals geen van allen, behalve onze beide geleiders - was ik wat aarzelend. De Chaldeeër stelde ons echter dadelijk gerust door ons te verzoeken hem te volgen en de regels van de goede smaak in acht te nemen. (194)
We traden binnen. Onze gastheer zat aan een venster. Zodra hij ons zag, stond hij op en kwam ons begroeten. Eerst bedankte hij de Chaldeeër en de Egyptenaar, dat ze ons bij hem hadden. gebracht. Daarna gaf hij ons ieder een hand en heette ons welkom in zijn huis. Er stonden verscheiden lege stoelen dicht bij de stoel, waarin hij gezeten had. Hij vroeg of we bij hem wilden plaatsnemen en van het fraaie uitzicht genieten. Het was, zo legde hij uit, zijn lievelingsuitzicht.
Wegingen naar het venster en zagen beneden ons een bed met prachtige witte rozen, zo zuiver wit als een sneeuwveld. Ze ademden een geur uit, even verrukkelijk als de bloesem zelf. Onze gastheer vertelde ons, dat hij witte rozen boven alle andere bloemen verkoos.
We gingen zitten. Toen onze gastheer tot ons sprak, had ik gelegenheid hem van dichtbij te observeren. Ik had hem eerst slechts van een afstand gezien. Toen ik hem zo zag in zijn eigen huis en omgeving had zijn gelaat in het algemeen hetzelfde voorkomen als bij zijn bezoek in de tempel van onze eigen sfeer. Er was echter verschil, nu wij hem hier zagen, een verschil, dat grotendeels een kwestie van intensiteit van licht was. Toen hij bij ons kwam scheen zijn haar b.v. van een gouden kleur te zijn. Hier leek het meer een helder gouden licht dan een gouden kleur. Hij zag er ,uit of hij jong was, van een eeuwige jeugdigheid, maar we konden de ontelbare eeuwen, zoals men de tijd op aarde kent, voelen, die achter hem lagen.
Wanneer hij sprak, was zijn stem louter muziek, zijn lach als het ruisen van water, maar ik had het nooit voor mogelijk gehouden, dat iemand zulk een genegenheid, zoveel vriendelijkheid, tact en welwillendheid kon uitstralen, en nooit gedacht, dat één persoon zo'n enorme kennis zou kunnen bezitten als waarover deze hemelse koning beschikte. Men voelde, dat hij onmiddellijk na de Hemelse Vader de sleutel tot alle kennis en wijsheid bezat. Ofschoon we over een onmetelijke afstand in de tegenwoordigheid van dit wezen waren gevoerd, wiens majesteit alles te boven ging, gevoelden we ons in zijn nabijheid - hoe vreemd dit ook mag klinken - volkomen thuis, volkomen met hem op ons gemak. Hij lachte met ons, hij schertste met ons, hij vroeg ons hoe we zijn rozen vonden, kortom hij deed wat de Chaldeeër had gedaan om ons op onze tocht hier naar toe vrolijk te houden. Hij sprak tot ons ieder persoonlijk en legde een volledige bekendheid aan de dag met alles, wat ons gezamenlijk en persoonlijk betrof. Toen kwam hij tenslotte tot de reden voor zijn uitnodiging. (195)
Hij zei, dat ik in gezelschap van mijn vrienden de duistere sferen had bezocht en dat ik uitvoerig had verhaald, wat ik daar had gezien. Hij had gedacht, dat het een aangenaam contrast zou zijn om de hoogste sfeer te bezoeken en zelf iets van haar schoonheid te aanschouwen. Ik zou dan kunnen getuigen, dat de inwoners van zulke hoge gebieden geen schimmige, onwerkelijke wezens zijn, maar integendeel zoals wijzelf, in staat de aandoeningen van hun fijne en zuivere natuur te ondergaan en te tonen in staat te zijn tot menselijk begrijpen, menselijk denken en even licht vatbaar voor lachen en zorgeloze vrolijkheid als wij zelf. Hij had ons gevraagd bij hem te komen om ons zelf te vertellen, dat de gebieden, die we nu bezochten, binnen het bereik lagen van iedere sterveling, die op aarde is geboren, dat niemand ons dat recht kan ontnemen; en, hoewel er ontelbare eeuwen voor nodig kunnen zijn om in deze sferen te komen, de eeuwigheid er is om dit doel te bereiken en dat er onbeperkte middelen bestaan om ons op onze weg te helpen. Dat is, zei hij, het simpele en grote feit van het leven in de geestelijke wereld. Er zijn geen mysteries aan verbonden; alles is volkomen open, duidelijk en eenvoudig, niet beperkt door een ingewikkeld geloof op godsdienstig of ander gebied. Het vereist niet het aanhangen van enig speciale vorm van rechtzinnige godsdienst, welke op zichzelf geen gezag heeft om enige ziel te verzekeren van zijn macht om haar 'verlossing' te waarborgen.
Zo stond deze sfeer van onvergelijkelijke schoonheid open voor allen om van het allerlaagste, onreinste gebied uit hun weg daarheen te vinden. Er mogen eeuwen voor nodig zijn om dit doel te bereiken, maar het is het grote en verheven einde van het leven van de miljoenen zielen van de aardse wereld.
Onze goede vriend, de Chaldeeër, meldde toen zijn 'meester' dat ons oponthoud bijna zijn limiet had bereikt. Deze zei, dat hem dit speet, maar dat de machten, welke voor ons waren ingeroepen, hun grenzen hadden en dat we daarom voor ons eigen gerief daar binnen moesten blijven. Er zijn echter andere gelegenheden, voegde hij er aan toe en stelde hiermee verdere uitnodigingen voor ons in uitzicht. Nu stonden we op. Ik kon de verleiding van het uitzicht op de rozen niet weerstaan. Ik staarde nog eens naar buiten, toen maakten we ons klaar om te vertrekken.
Onze hoffelijke gastheer zei, dat hij ons wilde vergezellen naar de heuvel vanwaar we de eerste glimp van zijn koninkrijk hadden gezien. We volgden een andere weg dan waarlangs we het paleis hadden bereikt. Hoe groot was onze verrukking toen hij ons rechtstreeks naar het rozenbed leidde. Zich bukkend plukte onze gastheer drie van de meest uitgelezen bloemen, die sterfelijke ogen ooit hebben aanschouwd en bood er ons ieder een aan. (196) Onze vreugde werd nog verhoogd door het weten, dat de bloemen door de liefde, welke wij er voor zouden koesteren, nooit zouden verwelken en sterven. Mijn enige angst was, dat wij ze door ze mee naar onze sfeer te nemen, misschien zouden zien vernietigen door de dichtheid van onze zwaardere atmosfeer, waaraan ze niet waren gewend. Maar onze gastheer stelde ons gerust, dat dit niet zou gebeuren. Ze zouden zich goed houden door onze gedachten aan haar en aan de gever en daardoor zouden ze ruimschoots kracht krijgen en ongerept blijven. Tenslotte bereikten we de plaats van vertrek. Woorden konden onze gevoelens niet uitdrukken, maar onze gedachten bereikten onfeilbaar hem, die ons deze verheven vreugde had geschonken, deze. voorproef van onze bestemming - en van de bestemming van de hele aardse en geestelijke wereld. Hij zegende ons allen. Met een glimlach van diepe genegenheid en onuitsprekelijke goedheid sprak hij: 'God zij met u'. Daarop bevonden we ons weer in ons eigen gebied.
Ik heb getracht u iets te vertellen van hetgeen we hebben gezien, maar er zijn geen woorden te vinden om het te beschrijven, omdat ik het zuiver geestelijke niet in aardse termen kan vertolken. Mijn verhaal moet daarom zeer, zeer tekort schieten.
Zo is het ook met de andere dingen, die ik heb behandeld. Het zou vele boekdelen vullen om u een begrijpelijk verslag te geven van alles, wat we in de geestelijke wereld hebben gezien. Daarom heb ik datgene uitgekozen, waarvan ik begreep, dat het van het meeste belang en nut zou zijn. Het is mijn vurige wens, dat ik uw belangstelling heb gewekt, u een ogenblik heb weggevoerd van de dringende zaken van het aardse leven en u een glimp heb gegeven van de wereld aan de andere zijde van die, waarin u leeft.
Wanneer ik enigermate troost of hoop heb gebracht, is mijn beloning groot, en zou ik tot u willen zeggen: Benedicat te omnipotens Deus (De almachtige God zegene u).
197


terug naar het literatuuroverzicht






^