H.S.E. Burgers, arts - Leonardo da Vinci's Psychologie der twaalf typen
L.J. Veen's Uitgeversmaatschappij N.V. Amsterdam 1963Inhoud
Voorwoord
Hoofdstuk I Inleiding
Hoofdstuk II De drie fasen
Hoofdstuk III Psychologie der drie fasen
Hoofdstuk IV De vier elementen
Hoofdstuk V Historische en symbolische aspecten
van maan- en zonculturen
Hoofdstuk VI De Zodiak
Hoofdstuk VII Het 'Laatste Avondmaal'
van Leonardo da Vinci
Hoofdstuk VIII De twaalf tekens van de Zodiak →
Overwegingen omtrent het gebruik van geest en ziel, en het 'ik' en het 'zelf'
Hoofdstuk I Inleiding
Hoofdstuk II De drie fasen
Hoofdstuk III Psychologie der drie fasen
Hoofdstuk IV De vier elementen
Hoofdstuk V Historische en symbolische aspecten
van maan- en zonculturen
Hoofdstuk VI De Zodiak
Hoofdstuk VII Het 'Laatste Avondmaal'
van Leonardo da Vinci
Hoofdstuk VIII De twaalf tekens van de Zodiak →
Overwegingen omtrent het gebruik van geest en ziel, en het 'ik' en het 'zelf'
1. Ariës (Ram)
2. Taurus (Stier)
De twaalf tekens als geestelijke werkzaamheid
3. Gemini (Tweelingen)
4. Cancer (Kreeft)
5. Leo (Leeuw)
De geest, het subject is autonoom
6. Virgo (Maagd)
7. Libra (Weegschaal)
8. Scorpio (Schorpioen)
9. Sagittarius (Boogschutter)
10. Capricornus (Steenbok)
11. Aquarius (Waterman)
12. Pisces (Vissen)
2. Taurus (Stier)
De twaalf tekens als geestelijke werkzaamheid
3. Gemini (Tweelingen)
4. Cancer (Kreeft)
5. Leo (Leeuw)
De geest, het subject is autonoom
6. Virgo (Maagd)
7. Libra (Weegschaal)
8. Scorpio (Schorpioen)
9. Sagittarius (Boogschutter)
10. Capricornus (Steenbok)
11. Aquarius (Waterman)
12. Pisces (Vissen)
Leonardo da Vinci - 'Het Laatste Avondmaal'
Op dit schilderij heeft da Vinci het ogenblik uitgebeeld, dat Jezus de woorden uitspreekt: "Een van jullie zal mij verraden!"
In de wijze waarop de leerlingen op zijn woorden reageren, in hun gezichtsuitdrukking, in de houding die zij aannemen en de gebaren die zij daarbij maken, komt hun persoonlijkheid tot uitdrukking. Volgens Burgers heeft da Vinci met dit schilderij de eigenschappen van de twaalf dierenriemtekens in Jezus' twaalf leerlingen uitgebeeld.
Schematische indeling van het schilderij
De eerste groep: de lentetekens
1. Bartholomeüs - Stier (aarde - vast) Stierennek, onverzettelijke houding, neemt slechts waar wat er gebeurt.
2. Jacobus de jongere - Ram (vuur - hoofd) Dit is een zelfportret van Leonardo da Vinci, geboren op 15 april; de Ram treedt de wereld onbevangen tegemoet en zet anderen aan ook in beweging te komen (de linkerhand).
3. Andreas - Tweelingen (lucht - beweeglijk) Houdt beide handen als tweelingen omhoog en naar voren, als een 'open boek'.
De tweede groep: de wintertekens
4. Judas - Steenbok (aarde - hoofd) Was de penningmeester en houdt de beurs, het bezit vast, schrikt dat Jezus van zijn plan weet heeft.
5. Petrus - Waterman (lucht - vast) Houdt met de rechter hand zijn dolk vast om Jezus te verdedigen.
6. Johannes - Vissen (water - beweeglijk) Trekt zich in zichzelf terug, de handen biddend gevouwen en geeft zich over aan de gebeurtenissen.
In hun midden Jezus Christus die de schokkende mededeling doet.
De derde groep: de zomertekens
7. Thomas - Maagd (aarde - beweeglijk) Spreekt Jezus vermanend toe met opgestoken vinger.
8. Jacobus de oudere - Leeuw (vuur - vast) Eist met gestrekte armen de ruimte voor zich op.
9. Philippus - Kreeft (water - hoofd) Houdt de handen op het hart, richt de blik op Jezus en laat in zijn houding zijn gevoelsmatige overgave en betrokkenheid zien.
De vierde groep, de herfsttekens
10. Simon de IJveraar - Boogschutter (vuur - beweeglijk) Wil onmiddellijk iets ondernemen en overreedt anderen om Jezus te beschermen.
11. Taddeus - Schorpioen (water - vast) Van boven ontvangende rechterhand, weet helderziende van Jezus' einde.
12. Mattheüs - Weegschaal (lucht - hoofd) Houdt zijn handen open als een weegschaal om wikkend en wegend een oplossing te bedenken.
De astrologische elementen en de geestelijke vermogens:
Vuurtekens: willen (het subject)
Aardetekens: waarnemen (het object)
Luchttekens: denken
Watertekens: voelen
Betekenis van de astrologische hoofd-, vaste en beweeglijke tekens
Hoofdtekens: zelfbewustzijn en gezag tegenover anderen, leiding en raad geven, ondernemen
Vaste tekens: verzamelen van stoffelijk en geestelijk bezit waarmee iets kan worden gedaan
Beweeglijke tekens: arbeid, beweeglijkheid, het werken om het werken zelf
terug naar de Inhoud
Voorwoord
Dat de astrologie, vooral de horoscopie bij vele academisch gevormden, min of meer openlijk, in hun praktijk gebruikt wordt, is een, dunkt mij, te over bekend feit, dan dat ik daaromtrent bewijsmateriaal zou behoeven bijeen te brengen. Hij, die de moeite neemt zich werkelijk onbevooroordeeld in de astrologie te verdiepen en zich horoscopisch ervaringsmateriaal verzameld heeft, moet tot de slotsom komen, dat de astrologie niet zonder meer als 'onzin' ter zijde geschoven kan worden; integendeel, dat zij een bron van veel kennis en inzicht blijkt te zijn. Ongetwijfeld is de astrologie een en wel een zéér oud en hoogstaand product van het magische, analogische denken, dat door het een steeds hogere vlucht nemende logische denken (Europa) op de achtergrond gedrukt en verder genegeerd werd; haar waarde verminderde steeds en het logische denken schudde haar steeds meer van zich af.
Het is evenwel niet onbedenkelijk, dat de mens zijn ene 'helft', in casu zijn magische, verwaarloost.
Sinds de moderne psychologie de magische kant van het menselijke wezen ontdekte en onderzoekt, is de weg voor de rehabilitatie der astrologie vrij gemaakt. Ongeveer 400 jaar geleden ontstond er een scheiding tussen astrologie en astronomie, vooral door Kepler, die verder alleen op de astronomie doorging, hoewel hij ook een voortreffelijk astroloog voor zijn tijd was. Sindsdien leidt de astrologie het bestaan van een verworpene, natuurlijk zeer tot haar schade.
Hoewel in de laatste 60, 70 jaar veel en door vele bekwame geesten aan astrologie werd gedaan, is ze toch gehandicapt gebleven, o.a. door een hoeveelheid verouderde termen, die het de wetenschappelijke mens van nu haast ondoenlijk maken haar te aanvaarden. Ze is vol troebelheden nog, ze is blijven staan waar de menselijke geest haar in de l6de eeuw links liet liggen, doordat het snel groeiend logisch en technisch denken hem geheel in beslag ging nemen.
Ook dat het grootste en beste gedeelte der moderne astrologische schrijvers theosofen waren of zijn (Alan Leo, Max Heindel, etc.) en de weinig denkende lieden haar als een prikkelende aardigheid in de wacht sleepten (zie de rubrieken: 'Wat zeggen de sterren ervan') heeft aan de zuiverheid der astrologie als zodanig en aan haar acceptabelheid niet veel goed gedaan. Het feit, dat ieder ernstig onderzoeker tot het resultaat komt, dat de horoscoop zowel de uitdrukking is van het gehele wezen van de betrokkene, alsook, (6) dat uit die horoscoop zijn verleden en… mirabile dictu! ook zijn toekomst voorspeld kan worden (door een bekwaam astroloog), dit feit is adembenemend in zijn onmiskenbare waarheid.
Het is vooral het toekomstvoorspellen, dat ons huiverig maakt en afkerig. Maar hoeveel streng wetenschappelijk gecontroleerde psychoscopisch begaafde lieden kunnen niet ook zeer juiste voorspellingen doen! De moderne parapsychologie heeft vele merkwaardige dingen aan het licht gebracht. Met dit voorspellen raken we het zeer netelige probleem der vrijheid aan: is het leven eigenlijk een reeds vastgelegde film, die afgedraaid wordt 'in de Tijd'? Of wat moet men er van denken?
Verderop in dit werkje komt een en ander nog ter sprake, maar ik heb dit niet geschreven om het 'vrije wils-probleem' op te lossen, ik wil er slechts op wijzen, dat de westerse cultuur en techniek met opvallend succes een actieve houding tegenover 'de Ruimte' hebben aangenomen; daardoor leveren afstanden steeds minder bezwaren voor ons op, we krijgen a.h.w. de Ruimte onder de knie.
Verder zij opgemerkt dat de wetenschap door relativering van Ruimte en Tijd, dus ook de andere zuil van ons bestaan, de Tijd, laten we zeggen: onderhanden genomen heeft. Dat betekent dus, dat de cultuurmens niet alleen de betovering door de Ruimte verbroken heeft, maar ook de hypnose door de Tijd van zich af gaat schudden. Het schijnt wel of het de opgave van de mensheid is helemaal wakker te worden en dat ze nu een begin gemaakt heeft ook tegenover de Tijd een actieve en meesterlijke houding te gaan aannemen en dat ze zich niet langer als een hoop dorre bladeren, passief, door die wilde jacht zal laten voortjagen.
Toen ik indertijd het voorrecht had in Zürich onder leiding van Prof. Dr. C.G. Jung psychologie en psychopathologie te studeren, heeft het me zeer getroffen, dat ook hij de horoscoop van zijn patiënt bij de behandeling gebruikte. Aangezien er zonder twijfel nog meer en vele bekwame, psychopathologen zijn, die ook de horoscoop gebruiken, werd het mij een behoefte de oude astrologie te rehabiliteren en haar wetenschappelijk aanvaardbaar te maken. Op die weg is Leonardo's 'Laatste Avondmaal' me een zéér grote steun geweest, want met de 12 Apostelen heeft hij de 12 psychologische menselijke typen uitgebeeld, bewust en feilloos. Vandaar de titel van dit boekje.
Leonardo heeft bijzonder veel uitgevonden, op vele gebieden, dat door zijn tijdgenoten niet gezien of gewaardeerd werd, doordat zijn tijd er nog niet rijp voor was. Zo heeft hij met zijn 'Laatste Avondmaal' bewust gedemonstreerd, dat hij de menselijke psychologie grondig door had en ook, dat hij de circulaire levensgang van iedere prikkel verstond. - (7) Geenszins heb ik dat uitgevonden, zijn wijsheid ligt er werkelijk te dik op, zijn 'Laatste Avondmaal' is een te duidelijk demonstratief psychologisch college, dan dat ik er een en ander behoefde 'hinein zu interpretieren'. Ik had alleen de behoefte het uit te spreken. - Veel van zijn genie zal wel verdoezeld zijn door de herhaalde reparaties, die door het afbladderen van het fresco wellicht noodzakelijk waren, maar de algemene constructie is gelukkig dezelfde gebleven en die is ons voldoende. (8)
terug naar de Inhoud
Hoofdstuk I Inleiding
Aan de systematisch geordende uiteenzettingen moge een summiere aanduiding van de hoofdgedachte voorafgaan. Geeft men zich rekenschap van de structuur van het leven, zoals het zich in ruimte en tijd voordoet, dan valt allereerst op, dat het leven als geheel te verdelen is in twee 'helften'; er is een waarnemend principe (subject) en er is het waarneembare (object): Subject en object zijn de twee eerste elementen van deze schepping. Deze uitspraak is niet te bewijzen, noch ook te ontkennen, het is een aperte evidentie. Deze waarheid is zó 'eenvoudig-evident', dat ze gewoonlijk voorbij gezien wordt en dat haar belangrijkheid pas erkend wordt, nadat ze bewust gevonden werd aan het eind van een lange consequentie en moeizame introversie.
In het begin van het leven is de nog-niet-gescheidenheid der twee eerste elementen. Beeldend gesproken: in het nog niet bebroede ei zijn de kiemvlek en de dooier nog ongescheiden van elkaar, ze gaan zonder grens, ook microscopisch gezien, in elkaar over. Zodra het leven geactiveerd wordt en uit de oer-lethargie ontwaakt, gaat de ongescheidenheid steeds meer te loor en versterkt zich de onderscheidenheid, wat dan tot duidelijke gescheidenheid voert.
De van elkaar gescheiden primaire elementen (subject en object) zijn echter vervuld van een drang tot hernieuwing hunner eenheid, ja, het gehele tijd-ruimtelijke leven bestaat in wezen slechts uit de drievuldige poging om de Verloren Eenheid van subject en object weer te herstellen: een eenvoudig motief in oneindig vale variaties. Teruggaan, zonder mislukking, is onmogelijk; iedere terugslag is een verloochening van het leven zelf. Blijft over, de verloren eenheid terug te vinden in progressieve, anterograde richting: De pogingen hiertoe worden volvoerd met de twee secundaire, de verbindende elementen der schepping, die de beide primaire elementen, subject en object, met elkaar trachten te verbinden, ze samen te smelten en te verenigen. Deze twee secundaire elementen (verstand en gevoel) nemen verschillende aspecten aan, al naar gelang van de fase, waarin ze hun werkzaamheid ontplooien. (9)
[waarnemenJ
In de eerste fase nemen ze de gedaante aan van de zintuigelijke belangstelling, resp. van de voorstelling. Door middel van de zintuigelijke belangstelling grijpt het subject naar het object. Het object, op zichzelf een amorf en duister beginsel, laat zich door de zintuigen in zekere zin toegankelijk maken en het geeft zich als voorstelling aan het subject, dat hiermee echter niet tevreden is. De voorstellingen zijn te zeer vóór het subject en het verzamelde voorstellings-materiaal (herinnering) is wezenlijk achter het subject. Beiden raken ze het intieme subject [de persoonJ niet: dit versmelt er niet mee, het subject hééft slechts voorstellingen en herinneringen, zodat de begeerde hereniging in de eerste levensfase nog niet bereikt wordt. Hoogstens kan men zeggen, dat het subject en zijn bezittingen in een toestand verkeren van elkaar te completeren (Yang-Yin).
[denken, voelenJ
Het leven [de persoonJ onderneemt een tweede poging: de tweede fase. Deze tweede poging om het verlorene terug te vinden, om de verloren eenheid te herstellen, bestaat uit het 'verteren' (kritisch-analytisch-rationeel) van de voorstellingswereld, die het subject in zich draagt. Dit 'verteren' is een toegankelijk en bruikbaar maken (digereren en assimileren). Waren de vier elementen in hun eerste fase: subject-object-belangstelling-voorstelling, thans in hun nieuwe, geëmancipeerde vorm, heten zij: ik-omgeving-oorzakelijk denken-symbool. Het symbool is o.a het woord, de naam, die het ik [de persoonJ aan iets in zijn buitenwereld geeft. Met dat namen-geven wordt het onderling isolement weer opgeheven, het isolement tussen de vele ikken, die uit het nog collectieve subject als het ware als vonken losgeslagen worden door het alles splitsende verstand (individuatie). Het verstand verteert nl. niet alleen de voorstellingswereld tot haar vele bijzonderheden, maar evenzeer verdeelt het de subject-helft der schepping tot de vele ikken.
Het gevoels-element evenwel slaat ook in deze fase met het namengeven de bruggen tussen alle uiteen-gedachtheden en de vele, in hun isolement met ondergang bedreigde ikken. Het gevoels-element schept het symbool en symboliseren betekent woordelijk: het samenvoegen van wat samenhoort, maar van elkaar afbrak.
[willenJ
Nu de brug tussen de twee levenshelften er is, kan in de derde fase het subject zich met het object in een synthese herenigen. Dit proces kan men ook noemen: de zelf-verwerkelijking in het bereiken van het 'doel', nl. de werkelijke 'daad'. Bij deze derde poging nemen de vier elementen de volgende vormen aan:
A. het subject is hier het gemeenschappelijke, het plurale ik ofwel het 'wij', de menselijke gemeenschap.
B. daartegenover staat het object als de 'wereld', als de berg der te veroveren sterkten, der te verwezenlijken doelstellingen, waarvan de top het zelf is. (10)
C. het denken is hier gesublimeerd, getranscendeerd tot ,verstaan'
D. het gevoel is hier de levenservaring, de levenswijsheid, die uitmondt in de charitatieve liefde, die het gescheidene weer één maakt en het bijkomstige oplost, zoals het eens verloren zaad vrijkomt uit het vergane vruchtvlees.
Wij zien het leven dus als een samenspel van vier elementen en dit spel herhaalt zich driemaal zodat de gehele levensloop een cirkelgang is van twaalf stadiën (de Zoon des Mensen, die zijn Kruis langs twaalf stadiën draagt). Dat de drie fasen overeenstemmen met de drie cycli van de zodiak, zoals die aan de traditionele astrologie ten grondslag ligt, blijkt uit beider karakter en levert een bruikbaar uitgangspunt voor het opstellen van een wijsgerig verantwoorde karakterpsychologie, waarvan de 'typen' een objectiever betekenis hebben dan die, welke in de westerse psychologie veelal worden benut en die te zelden uitkomen boven het niveau van min of meer willekeurig uitgekozen eigenschappen of combinaties daarvan.
De in dit werk ontwikkelde psychologie gaat uit van de elementen der schepping en is ontstaan uit zowel magisch-analogisch als uit logisch denken en ze heeft derhalve ongetwijfeld betere kansen de waarheid te benaderen dan een systeem, dat alleen door logisch denken opgebouwd werd; het Leven en de Waarheid zijn niet alleen logisch en rationeel! De magische grondslag is de axiomatische zekerheid, dat macrokosmos en microkosmos (mens) in wezen gelijkwaardig zijn en één zijn; dat de 'hemel' zich op de 'aarde' spiegelt, dat 'hemels' en 'aards' gebeuren beide en tezamen gelijktijdig uitvloeisels zijn van het kosmische Leven.
Het hemelse gebeuren veróórzaakt dus niet het aardse: maar de sterren zijn ons als 'tekens' gegeven (Genesis I). Evenmin maakt de barometer het weer. Het zijn niet de sterren, die het lot bepalen, maar hun onderlinge standen (gezien vanaf de aarde) zijn het spiegelgebeuren van 's levens loop hier op aarde. Deze uitspraak - ik vermeld dit met nadruk - is een revolutionaire; men zal haar niet terug vinden in oude, noch in moderne astrologische boeken; daar zijn het altijd nog de invloeden van de sterren, die ons zouden maken en breken. (11)
Samenvattend:
Het leven bestaat in zijn eerste begin uit twee helften: subject en object. Daartussen bestaat ten eerste: het zintuigelijk verband [waarnemenJ; het resultaat van dit contact is de voorstelling; Het tweede contact is een kritisch-analytische begrip-vormende werkzaamheid, die als resultaat oplevert: het symbool (naam en betekenis van het object, scherper gezegd: van de voorstelling, die de buitenwereld in het subject veroorzaakte) [denken en voelenJ. Ten derde is er de handelende, de daadwerkelijke verhouding tussen subject en objectwereld [willenJ: het resultaat is hier de levenservaring.
Dit zijn de drie fasen van het tijd-ruimtelijke gebeuren, de drie aspecten van deze schepping, de drie elkaar doordringende werelden der Indische filosofie (Bhagavad Gita), de drie groepen - telkens van vier tekens - van de zodiak. (12)
terug naar de Inhoud
Hoofdstuk II De drie fasen
Bij de bestudering der overgeleverde astrale symboliek stuiten wij op zekere analogieën tussen de in aanmerking komende symbolen in de lichamelijke en geestelijke structuur. Hierbij heb ik niet het oog op de bekende parallel tussen de twaalf tekens van de dierenriem en bepaalde lichaamsdelen, zoals die van oudsher in de astrologie in zwang is (Ariës-hoofd, Taurus-nek, etc.). De overeenkomst die mij voor ogen zweeft, is algemener, heeft meer betrekking op de ontwikkelingsgeschiedenis van het gehele organisme en gaat niet uit van elk zodiakteken afzonderlijk, doch van de z.g.n. drie cycli of fasen, waaruit de zodiak is opgebouwd en die elk vier opeenvolgende tekens omvatten (eerste cyclus: Ariës-Taurus-Gemini-Cancer; tweede cyclus: LeoVirgo-Libra-Scorpio; derde cyclus: Sagittarius-Capricornus-Aquarius-Pisces).
Dat deze drie cycli of fasen een ontwikkeling verbeelden, is als gedachte niet nieuw. Naast de geldende inzichten hieromtrent, die doorgaans wel wijsgerig, maar ook vrij vaag zijn, laat zich echter een nieuwe, meer biologische opvatting stellen, die uitgaat van een analogie tussen de drie cycli en de drie kiembladen van het embryo, waaruit dan vervolgens een verband te construeren is met de drie beginselen of structuren van het menselijk wezen.
De eerste zodiakale cyclus of fase komt overeen met het ectoderm (huid, zintuigen, zenuwstelsel) en zijn psychisch analogon (het zintuigelijk contact met de buitenwereld);
De tweede cyclus komt overeen met het endoderm (ingewanden, maagdarmkanaal) en zijn psychisch analogon (de kritisch-analytische assimilerende, begripsvormende houding van het ik [de persoonJ tegenover zijn buitenwereld).
En de derde cyclus stemt overeen met het derde kiemblad: het mesoderm (skelet, spier-, bind- en vetweefsel) en met het psychisch analogon hiervan (dc gestalte van de persoon en zijn daadwerkelijke verhouding tot de wereld, de vrijheid waarmee en de wijze waarop hij handelt en zich in de wereld beweegt).
Deze drie kiembladen zijn de eerste vormsels van het embryo en het gehele individu wordt er verder uit opgebouwd. (13) En wanneer het waar is, dat ook de drie psychische structuurmomenten in dezelfde verhouding tot elkaar staan, dan zouden wij mogen spreken van een 'embryologie van de menselijke geest', die dan aan de hand enerzijds van de somatische verhoudingen, anderzijds van de traditionele astrale symboliek af te leiden zou moeten zijn.
Allereerst de overeenkomst tussen de drie somatische en de drie psychische 'kiembladen'. Naar analogie van de functies van het ectoderm kunnen wij de eerste fase psychologisch karakteriseren als de empirische, die de meest primitieve en instinctieve is en steeds aan de beide andere voorafgaat. Hier is het zintuig, de zintuigelijke belangstelling [waarnemenJ, het contact tussen subject en object; hier wordt de wereld van objecten ervaren zonder dat het subject daar veel aan toe doet; er bestaat een innige symbiose tussen het subject en het object, maar het object blijft van beslissende betekenis, terwijl het subject hier nog inderdaad 'subject' is en slechts een receptieve, passief-registrerende functie uitoefent.
Hier nog, want beschouwen wij (om maar dadelijk de zodiakale analogie in 't oog te vatten) de eerste vier tekens van de dierenriem en wat zij volgens de overlevering aan functies en eigenschappen belichamen, dan blijkt zich ook binnen de grens van de eerste cyclus een ontwikkeling te voltrekken, in die zin, dat van Ariës tot en met Cancer de zelfwerkzaamheid van het subject toeneemt, zodat er een min of meer geleidelijke overgang tot stand komt naar de tweede cyclus, waar het subject (ik) [de persoonJ een overheersende rol toebedeeld is. Het is hier nog niet de plaats om dit aan de hand van de zodiakale symboliek uitvoerig toe te lichten en daarom volsta ik met de mededeling, dat, waar het eerste sterreteken 'Ariës' het overgeërfde, blinde instinct vertegenwoordigt, dat rechtstreeks door de ervaringen van de soort bepaald is, het vierde sterreteken 'Cancer' buiten het individu om, de voorstellingen en herinneringen symboliseert, die weliswaar door de buitenwereld worden gedetermineerd, maar daarnaast een niet geringe mate van omvorming van de kant van het verenkelde individu vooronderstellen. Hier gaan het empirische en instinctieve reeds in het volgend stadium over, of anders gezegd: de empirie verschaft het subject de gelegenheid om het instinctieve stadium te boven te komen.
Het endoderm, het maagdarmkanaal, heeft tot functie het verteren van de spijs, het verkleinen en omzetten, selecteren, het benutten van iets, dat weliswaar vanuit de buitenwereld tot ons komt, maar dat van meet af aan toch deel uitmaakt van onze binnenwereld. (14) In elk geval is het voedsel als zodanig niet zelfstandig bepalend in dezelfde mate als in de eerste fase het object dit is ten aanzien van onze zintuigelijke waarnemingen; door het waarnemen ervan worden de objecten in zichzelf immers niet gewijzigd, het voedsel daarentegen ondergaat terstond een diepgaande verandering, ja, het is eerst voedsel naar gelang zijn chemische structuur zich voegt naar de doeleinden van ons lichaam.
Werd dus in de eerste fase het daar passieve subject grondig gewijzigd door de, als waarnemingen opgenomen buitenwereld, in de tweede fase is het omgekeerd: daar is het ik [de persoonJ het overheersende principe en de als voedsel opgenomen objectwereld wordt grondig gewijzigd naar de behoeften en wensen van het persoonlijk subject (ik, de persoon). In de eerste fase is het subject collectief en passief, in de tweede fase is het verenkeld en heerst het. Als psychisch analogon hiervan dient zich terstond de kritisch-analytische functie aan [denken en voelenJ, kritisch-analytisch in de meest algemene zin, dus niet uitsluitend op het denken betrekking hebbend. Deze functie vertegenwoordigt een verder levensstadium, waarin, zoals gezegd, niet meer het object, doch het subject als 'ik' de toon aangeeft, hoezeer een dieper gelegen afhankelijkheid van de objecten (buitenwereld) nog steeds bespeurbaar moge zijn, niet alleen doordat de eerste fase (of cyclus) aan de tweede vooraf gaat en steeds invloed zal blijven uitoefenen, maar ook doordat het beheersen, schiften, afwegen en symbolisch samenvatten (functies van de vier tekens van de tweede cyclus, zoals we later zullen zien) toch steeds nog op gegevens, op 'ruw materiaal', vanuit de buitenwereld aangewezen blijft. Maar deze gegevens worden door het subject (ik) op veel grondiger wijze omgevormd, geanalyseerd en geassimileerd dan in de eerste cyclus, zelfs in het laatste stadium daarvan 'Cancer' (voorstellingen en herinneringen) mogelijk was.
Evenals de eerste cyclus vertoont ook de tweede een ontwikkeling in zichzelf, die voorbereidt op de overgang naar de derde cyclus. Zoals Cancer als laatste teken van de eerste cyclus reeds een vrij aanzienlijke mate van individuele werkzaamheid vooronderstelt, zo wordt in 'Scorpio' (het laatste teken van de tweede cyclus) het subject tot méér dan subject, of, anders gezegd, het 'ik' vervolledigt zich tot het 'wij', het wordt daar door 'de ander', 'de anderen' aangevuld; het 'ik' draagt daar zijn accent over aan het 'wij'. Symbolisch strookt dit met de twee betekenissen van 'Scorpio': somatisch gesproken het geslachtelijke (waarin het individu tot méér dan individu wordt), psychologisch gesproken het symbool (woord, naam), dat méér bevat dan het identificerende begripsdenken er aan toekent: het symbool is bij uitstek 'transcendentaal', wijst boven zichzelf uit - eigenschap, die voor de gehele derde cyclus kenmerkend zal blijken te zijn, maar zich in 'Scorpio' reeds aankondigt. (15)
Tenslotte dient er nog op gewezen te worden, dat waar de overgang van de eerste naar de tweede cyclus meer als geleidelijke emancipatie verloopt, die van de tweede naar de derde cyclus het karakter heeft van een sprong of mutatie, hetgeen reeds door de kenmerken van de voortplantingsfunctie aannemelijk te maken is, maar ook in andere opzichten aan de dag treedt, zoals wij later zullen zien. Dat de ontwikkeling van het nog weinig krachtige en gedifferentieerde subject van de eerste cyclus naar het zelfstandige 'ik' van de tweede anders moet verlopen dan die van het 'ik' naar het 'wij', ligt voor de hand. In het eerste geval is sprake van een natuurlijke, instinctieve ontplooiing (individuatie), in het tweede geval van een crisis, een omkeer, een bekering, een revolutie, een sublimatie.
De derde cyclus, overeenkomend met het mesoderm, kan allereerst gekarakteriseerd worden als een synthese, of hervonden éénheid, waarin de eerste en de tweede cyclus zijn samengevat en opgeheven. Het is moeilijk een meer zelfstandige definitie te geven, omdat de derde cyclus het kritisch-analytisch denken achter zich gelaten heeft en zich dus ook minder goed leent voor rationeel verklarende begripsvorming. Als anatomische illustratie echter diene hier het volgende: het mesoderm, dat zich tussen de twee andere kiembladen bevindt en een verbindende functie heeft, toont tevens zijn synthetische strekking, doordat het al de organen levert, die de gestalte van het individu en zijn bewegingsmogelijkheden, zijn daadkracht, bepalen (bind-, vet-, spierweefsel, bloed en skelet).
Het meest typische van de derde cyclus: het buiten eigen grens gaan, is in de geslachtsklier belichaamd.
De levende gestalte van de persoon is een synthese, ze is méér dan alles wat haar samenstelt, ze parasiteert a.h.w. op haar onderdelen, zoals een vrucht aan een boom. Dat 'meer' is dan het evidente, voor de hand liggende vanzelf en voor zichzelf sprekende leven, dat met rationele middelen onverklaarbaar blijft. En niet alleen de gestalte is een synthese, maar ook iedere 'daad', die méér is dan reflexen, automatismen, gewoonte en dergelijke handelingen. Iedere 'daad' heeft een originele factor, een kracht, geput uit het 'oer' des levens. De gestalte is de zelfrealiserende 'daad' van ieder apart leven, biologisch gesproken; in iedere 'daad' realiseert het Zelf zich in deze tijd-ruimtelijke schepping, psychologisch gesproken.
Wanneer wij ons eenmaal de grondbetekenis der drie cycli of fasen (van nu af met I, II en III weer te geven) hebben ingeprent, valt het ons niet moeilijk een groot aantal gelijkenissen op het spoor te komen, waarvan ik hier enkele wil opsommen, onder verwijzing naar een uitvoeriger behandeling van sommige ervan in latere hoofdstukken. (16)
'Empirisch-kritisch-analytisch-synthetisch' komt overeen met de volgende psychologische en biologische begrippen: 'prae-rationeel, rationeel, post-rationeel'; 'moeder (vrouw)-vader (man)-zoon(kind)'; verleden-heden-toekomst. Plant-dier-mens, wortel-stam en bladeren-bloesem en vrucht, etc etc. Deze analogieën boezemen ons hier echter minder belang in dan een geheel andere overeenkomst, deze keer van astrale aard.
De analogie tussen de drie psychologische en de drie zodiakale fasen hebben wij reeds vastgesteld en zij zal ons later nog herhaaldelijk bezig houden. Maar beide kunnen op hun beurt worden samengevat tot een nieuw symboolstelsel, dat behalve de voordelen van een vereenvoudigde synthese, nog die van het opengaan van een toegangspoort tot historische en ethnologische overwegingen bezit. Ik doel hier op de analogie met Maan (I), Zon(II) en Ster (III).
Om de samenhang begrijpelijk te maken zou men natuurlijk kunnen beginnen zich te wenden tot de traditionele zodiakale symboliek. Volgens de astrologische opvattingen is de maan de ,heerser' van Cancer (het vierde teken), de zon van Leo (vijfde teken, het eerste van II). Dit houdt intussen niet in, dat de maan en de zon als 'planeten' alle tekens van I en II zouden beheersen; terwijl bovendien de plaats van deze beide hemellichamen aan het eind, resp. aan het begin van de desbetreffende cyclus verwarring zou kunnen stichten. Een symbolisering van de beide cycli in hun geheel door de maan, resp. de zon, behoort ook niet tot de astrologische gebruiken. Daarbij komt nog, dat de 'ster' in het geheel geen astrologisch begrip is en in de zodiak geen plaats vindt.
Gegeven deze leemten en onzekerheden, verdient het aanbeveling een geheel andere weg in te slaan en aan de symbolen Maan, Zon en Ster een zuiver psychologische interpretatie te verbinden. Reeds de analogieén: maan-vrouw, zon-man, behelzen een niet te misduiden aanwijzing. De maan als hemellichaam is bij uitstek passief receptief, weerspiegelend, kortom: 'empirisch' en daarbij door haar vage schijnsel ten zeerste geschikt om het ongedifferentieerde van de eerste cyclus tot uitdrukking te brengen. Daarentegen springt de kritische (scheidende, ontbindende, (verg. chemische werking der zonnestralen), onderscheidende en daardoor rationele functie van de zon duidelijk in het oog; dit levert dan ook een argument voor de niet bepaald voor de hand liggende analogie tussen zon en endoderm (het ontledende maagdarmkanaal). Waar de maan het 'object' is van de zon, daar is de zon een zelfstandig licht uitstralend 'ik'. (17)
De volgende analogie, die op de van de kosmografische bijzonderheden onkundige volkeren een veel diepere indruk moet maken, staat in verband met de schijngestalten van de maan, die bij de zon ontbreken. De maan evolueert van 'niets' tot 'vol' en is dit laatste, strikt genomen, slechts op één ondeelbaar moment, terwijl de zon, afgezien van de zeldzame zonsverduisteringen, altijd 'vol' is. Bij de primitieven moet dit de notie van voorlopigheid, onzelfstandigheid, van ordeloos inzamelen van ervaringen nog versterkt hebben: de maan 'is nooit die zij is', omdat haar gedragingen haar door een ander, vooreerst nog onkenbaar beginsel worden voorgeschreven. Maar dit is niet alles.
Wanneer wij het ,ik', het bewuste, zichzelf gelijkblijvende ik [de persoonJ, dat in de tweede fase op de grens van de eerste, uit het nog onvoldoende van het object gedifferentieerde subject ontstaat, weergeven door het middelpunt van een cirkel (een algemeen gebruikelijk symbool), dan blijkt ook in dit opzicht de maan-zon symboliek hoogst waardevolle vingerwijzingen te behelzen. De maan ontwikkelt zich naar het 'middelpuntige' toe, maar wordt nooit blijvend 'vol', valt steeds terug in het ongedifferentieerde, onzelfstandige subject. Slechts in het éne moment van 'vol-zijn' kan het ik als centrum ontstaan en zich boven het subject emanciperen.
Wat nu de 'ster' betreft, als verzinnebeelding van de derde fase, zou men allereerst kunnen wijzen op het feit, dat evenals maan en zon in dit verband ook de 'ster' geen praktisch astrologisch, maar een psychologisch symbool is en wel voor de gehéle derde fase van het levensproces, voor de synthetische verhouding tussen subject en object. De drie psychologische fasen vindt men ethnologisch gesproken terug als de maanvolkeren en de zonnevolkeren, die elk voor zich op allerlei niveaus van ontwikkeling aangetroffen worden, wier wezenlijke waarden in een mensheidscultuur (ster) gesynthetiseerd gedacht kunnen worden en die wij reeds min of meer gemengd en verenigd in de hogere culturen van heden tegenkomen (Sem, Cham en Jafeth).
De onderzoekingen van Leo Frobenius, waarop ik later terug kom, hebben ons geleerd, dat er z.g. maan- en zonnevolkeren bestaan, die van elkaar te onderscheiden zijn o.a. door de tegengestelde psychologische kenmerken van de eerste en de tweede fase, zoals die in het voorafgaande reeds in grote trekken werden ontwikkeld.
Volledigheidshalve wil ik hier nog aanstippen wat er gebeurt, wanneer de ontwikkeling in III tot het einde toe is doorlopen. De cycli I en II hadden een volgende cyclus als doel voor een verdere ontwikkeling: Cancer emancipeert tot Leo, het eerste teken, dat voluit het bewuste 'ik' symboliseert; Scorpio muteert tot het 'wij' van Sagittarius plus de drie resterende tekens. (18) Maar Pisces, het laatste teken van III en daarmee van de gehele zodiak? Wanneer wij ons herinneren, dat de zodiak één grote cyclus vormt - de ecliptica - dan ligt de vooronderstelling voor de hand, dat de ontwikkeling weer tot haar uitgangspunt terugkeert, zodat op Pisces, zinnebeeld van uiteindelijke overgave, regelrecht weer Ariës volgt, dat de onbewustheid en het instinct, maar tevens het volstrekte isolement voorstelt, de primordiale eenheid van subject-object, die als een glad rond zaadje uit het vergaan van de vorige cyclus overbleef. Maar ook psychologisch is deze, wellicht enigszins onverwachte volgorde wel aannemelijk te maken: oververzadiging en overrijpheid slaan vaak tot een primitieve geesteshouding terug. Wanneer wij het instinct opvatten als het resultaat van de ervaringen van een groot aantal onderling samenhangende individuen (de voorouders), dan is de overgang van Pisces naar Ariës zelfs als noodzakelijk te zien. (Dit is verder uitgewerkt in het hoofdstuk over Ariës).
De Chinese filosoof Lao Tse en na hem Dschuang Dsi, heeft met al zijn wijsheid en genialiteit de mensheid ervoor gewaarschuwd zich in de tweede fase, de zonnefase, de individuatie, te begeven, zo zeer was hij zich bewust van de bedenkelijkheid, de gevaarlijkheid, zich als zelfstandig Ik [als persoonJ af te zonderen. Hij ziet het Ik als een fatale isolatie uit het collectieve subject, als een vonk weggespat uit het vuur, om door afkoeling zijn onafwendbare einde te vinden. Al zijn nagelaten geschriften getuigen woord voor woord van zijn grote levensangst. Hij wil de mensen thuis laten blijven, als de kuikens bij de hen. De tweede levensfase ziet hij als een waanzin, als een Icarusvlucht; ja, de monniken van zijn orde streven ernaar zich nog verder terug te trekken, tot achter het vreselijke ogenblik, waarop subject en object van elkaar gescheiden worden. Zij willen terug in de toestand van het onbebroede ei, van het ongezaaide zaad, van de niet geactiveerde levenskiem, daar, waar ze in de voortijd-ruimtelijke eeuwigheid hun rust en verlossing vinden.
Kong fu tse (Confucius) echter heeft zich in de tweede fase gewaagd en trachtte de verhoudingen der mensen en der levensverschijnselen te ordenen (moraal), wat typisch is voor de tweede levensfase, die ook verstandelijk (wetenschap) alle verschijnselen relativeert. (Lao Tse en zijn aanhangers hebben derhalve vanzelfsprekend slechts hoon voor Kong fu tse.)
Als men, zoals wij Europeanen, nu eenmaal midden in de tweede fase leeft en streeft, zo ware het uiterst moeilijk zich terug te trekken, zoals Lao Tse dat wil. Wij zouden recht tegen de algemene 'levensloop', de kringloop des levens in moeten gaan, (19) en wanneer wij - wat Lao Tse niet zag! - gezien hebben dat het leven een kringloop is, zo is het beslist beter voor ons, zo goed mogelijk in de richting van het leven mee te leven, alle remmingen (die ons slechts neurotisch maken) te overwinnen. Wij bereiken op die manier toch ook weer het 'begin', de nulgraad van de kringloop, die de Christelijke leer het 'Lam Gods' en de astrologie de nulgraad Ariës noemt. Wij doen dat dus, moedig, maar om zo te zeggen met een diepe, eerbiedige buiging voor Lao Tse, die ons voor onze mateloze ellende wilde behoeden. Wanneer wij nu eenmaal- faute de mieux - besloten hebben het leven in anterograde richting te leven, dan is het het beste om - als leidraad in de doolhof - omtrent de tijdruimtelijkheid zo klaar mogelijk te worden en ons in de eerste plaats rekenschap te geven omtrent de drievoudige verhouding tussen subject en object: hun zintuigelijk contact, hun relativiteit en hun daadwerkelijke synthese. (20)
terug naar de Inhoud
Hoofdstuk III Psychologie der drie fasen
In dit hoofdstuk wil ik enkele aanvullende beschouwingen geven over de drie fasen van het levensproces onder psychologisch gezichtspunt. Zij mogen niet ontaarden in een gedetailleerde opsomming van eigenschappen, die eerst aan de beurt zijn wanneer wij de twaalf zodiakale tekens afzonderlijk behandelen; in dit derde hoofdstuk zal zelfs over de tekens en daarom ook over de elementen geheel gezwegen worden, voor zover illustraties of uitweidingen dit niet ongewenst maken.
Voor deze scheiding in 'algemene' en 'speciale' zodiakale psychologie bestaat meer dan één reden. De psychologie der drie fasen heeft algemeen wijsgerige, historisch-mythologische, ethnologische en psychologische (in het bijzonder ook psychoanalytische), maar geen praktische astrologische betekenis, die het vermelden waard is. Stellig kent de traditionele astrologie bijv. 'maantypen' en 'zonnetypen', maar dit heeft alleen betrekking op de maan en de zon zelf (als z.g. 'planeten', d.w.z. als krachtcentra in de horoscoop) of op de tekens, die ze 'beheersen' en niet op de eerste, resp. de tweede cyclus in hun geheel.
Een horoscoop, waarin de zon 'sterk staat', is een horoscoop met bijv. Leo rijzend en de zon in het tiende huis (de betekenis hiervan doet hier verder niets ter zake, die kan men in ieder astrologieboek nalezen), niet in een horoscoop, waarin de tekens van II: Leo-Virgo-Libra-Scorpio gezamenlijk op de voorgrond treden. M.a.w. de horoscoop is steeds détaillerend, nooit synthetiserend in eerste instantie.
Van meer gewicht is de volgende overweging. Reeds eerder wees ik op het waarde-gezichtspunt, waarnaar de drie fasen overwegend geconcipieerd zijn. De derde fase is, althans als 'idee', n.l. als de scheppende verhouding tussen subject-object, oneindig veel meer 'waard' dan de eerste, waaruit dan o.a. volgt, dat deze 'idee' ook veel minder gerealiseerd wordt en gewoonlijk min of meer als karikatuur aan de dag treedt; De astrologie, voor zover ze zich van de twaalf zodiakale tekens bedient, kent echter geen waardegezichtspunten: het 'niveau' van het individu kan niet uit de horoscoop afgeleid worden, zoals dit bijv. in de grafologie uit het handschrift wel het geval schijnt te zijn. (21) Alle tekens hebben evenveel waarde, evenveel voor- als nadelen, evenveel deugden als gebreken. In beginsel is het denkbaar, dat iemand geheel in de 'sterfase' leeft, dus uitgesproken scheppend werkzaam is, terwijl in zijn horoscoop alleen de tekens van I (met de daarbij behorende planeten) domineren. Zoiets mag vrij ontmoedigend lijken voor de minnaar van consequentie en rigoureuze systematiek, het is nu eenmaal iets waarbij wij ons neer te leggen hebben: de horoscoop is een statisch gegeven, een 'horizontale projectie' a.h.w. en de verticale aanwijzing, het niveau dus, ontbreekt; een horoscoop zonder meer geeft geen aanwijzing of hij bijv. van een schip, van een dier, van een primitieve wildernisbewoner, of die van een hoog ontwikkeld mens is.
De drie fasen daarentegen zijn dynamisch bij uitstek, d.w.z. ze volgen elkaar en steeds in dezelfde orde, bij voortduring op: I, II, III, of wel: empirisch-rationeel-synthetisch - de typische gang van het leven.
Recapituleren wij nog eens de psychologische betekenis der drie fasen. In I, de empirische of maanfase, zijn subject en object nog slechts vagelijk gedifferentieerd van elkaar, waaruit volgt, dat het subject de invloed moet ondergaan van het van huis uit zoveel massalere object. Het subject is hier a.h.w. een receptaculum, een leeg vat, dat zich vol laat gieten; het is reproducerend, volgzaam, onderworpen (zoals zijn naam al zegt) en in geval het een eigen initiatief bezit (zoals Ariës, het eerste teken), dan is dit toch altijd tot uitwendige, het subject onbewuste invloeden te herleiden. (Ieder initiatief, het wezen van Ariës dus, de belhamel, is au fond niets anders dan een duw in de rug, die het voorafgaande gebeuren, ook het voorgeslacht hem geeft. Deze duw-in-de-rug verwekt automatisch de fundamentele levensangst, waarmee alle schepselen behept zijn.
De eerst fase bestaat, evenals II en III, uit de vier elementen; subject, object, verstand en gevoel, alle natuurlijk in hun eerste aanzicht. Het verstand is hier nog de nieuwsgierige verbazing. Het gevoelselement als vierde, verzamelt het resultaat van deze eerste, kleine kringloop des levens: de voorstelling, de herinnering, die resp. vóór en achter het subject zich ophopen. I is a.h.w. niet vervoegbaar, dan alléén met het werkwoord 'hebben', 'worden' is voor II en 'zijn' voor III. Het denken en het gevoel hebben in I ook een primitief, prae-rationeel karakter, de verhouding tot de buitenwereld blijft chaotisch, van het toeval afhankelijk: een lukraak inzamelen van ervaring, waar nog geen systeem of idee aan ten grondslag ligt.
I heeft geheel het stagnerend wezen van 'hebben', in de Indische filosofie genaamd 'Tamas', de traagheid. (22) I is de 'gaping der gapingen' der Edda, de afgrond van het verleden, waarin de al dadelijk tot herinnering wordende voorstelling verzinkt. I is Akasha, de Kosmische herinnering, de overrijke voedingsbodem, het remmende rijk van het collectieve onbewuste (Jung), het rijk der moeders.
I is conservatief, want alleen als herinnering is de voorstellingswereld te conserveren; I is zelfs regressief, als een kreeft, ze houdt alles vast en bewaart alles, ze hamstert. I wordt bewogen door die eerste duw-in-de-rug d.w.z. door instinct en traditie, de erfenis uit de grote kringloop des levens langs de 12 stadiën. I is als een in zichzelf besloten water, een vijver, die, hoewel oppervlakkig door zijn inwezenlijke emotie zeer bewogen, in de diepte stil is, diep, stil en ondoorgrondelijk. (De filosofie van Lao Tse raadt aan de emotie af te schaffen, dan kan de oppervlakte een zuivere spiegel zijn voor de hemel; door de onrust komen de verwarrende, vertrokken brokstukken en is ieder gebeuren en is ieder schepsel slechts een karikatuur van zijn eigen waarheid.)
In de rationele fase, II, is het object uit zijn collectieve, amorfe toestand geëmancipeerd tot een bewuste, verticale ikheid, afgescheiden van en boven zijn omgeving, vereenzaamd als een weggespatte vonk. Achter hem het collectieve, vóór hem het gemeenschapsleven, waaraan het ik als zodanig nog geen deel heeft, nog niet aan toe is. Integendeel: II is de fase van en de strijd om Ikbevestiging en Ikmacht, tegenover de andere ikken en tegenover de hele natuur. Het Ik is het centrum van het al, de andere ikken gelden hoogstens als compromissen.
Opdat het leven in zijn derde fase kan komen, moet het 'ik' uit zijn schijnbare absoluutheid relatief geliquideerd worden, moet het tot 'wij' muteren.
Dit geschiedt langs de weg der zelfkennis, welke hoewel nog binnen de rationele fase vallend, een irrationele bezigheid is, want het subject verkeert zichzelf daarbij tot object, een goocheltoer die uitsluitend door de mens kan worden verricht en in de overige natuur niet gepresteerd wordt. De natuur, en de mens biologisch, gaan slechts 'horizontaal' door dit muterende proces heen, op de wijze van voortplanting en dood.
De mens bestaat a.h.w. uit twee delen: de kiemcel en de rest van zijn lichaam: het soma. Het soma is sterfelijk (Scorpio), de kiemcel redt over het graf heen, maar alleen door synthese met een kiemcel met een tegengestelde lading, van het andere geslacht dus. Hierdoor is de tegendeligheid der tweede fase gesublimeerd tot polariteit. Deze spanning is daarna de scheppende kracht der derde fase. In II, de rationele of zonnefase, (23) treedt door geleidelijke emancipatie uit de veelheid der voorstellingswereld een differentiatie, een scheiding tussen subject en object op, die het object tot een overzichtelijke en geordende buitenwereld organiseert, er een situatie van maakt en van het subject maakt het ordenende, scheidende, in begrippen en wetten samenvattende, opzettelijke en bewust oordelende heerszuchtige Ik. Dit is als een middelpunt op te vatten (de volle maan, die tot de middelpuntige zon emancipeert), maar ook als een verticale lijn, die van ogenblik tot ogenblik in het centrum wordt opgericht, analoog aan de menselijke verticale rug. Het Ik is er nu om het object te beheersen: dus een omgekeerd spiegelbeeld van de eerste fase, waar het subject echt onderworpen was aan de massale, onoverzichtelijke chaos.
Het ik heerst, niet alleen in feite, door wetgeving, organisatie, analytisch onderzoek, opsporen van wetmatigheden, etc. voor persoonlijk gebruik, maar ook met de meer onbaatzuchtige middelen der wetenschap. Het onassimileerbare wordt uitgeworpen. Alle vier elementen, ook verstand en gevoel, zijn duidelijk te onderscheiden, waar dat in I maar een vaagheid was. Het gevoel houdt zich bezig met irrationeel, eigenlijk het post-rationeel maken van alles wat rationeel en zo rustgevend berekenbaar was, het zit vol met crisissen, oproer en revoluties, het verkeert de berekenbare oorzakelijkheid tot het onnaspeurlijke der originaliteit, waarmee dan 'de onberekenbare factor des levens' in III zijn rol gaat spelen.
In de natuur wordt de oorspronkelijkheid alleen soortsgewijze uitgebeeld, binnen één soort zijn de wezens wezenlijk niet verschillend; in de nauw met de mens samenlevende dieren beginnen al sporen van individuele oorspronkelijkheid aan de dag te komen, in de menselijke wereld is ieder individu begaafd met zijn eigen oorspronkelijkheid: twee volkomen gelijke mensen wekken een verbaasde glimlach.
Hoe dit ook zij, het is wederom het gevoel - hier met zijn irrationele oorspronkelijkheid - dat het leven in de volgende fase brengt.
Tenslotte III, de z.g. 'ster-fase', gekenmerkt als synthese van I en II, die vooral niet als de combinatie daarvan opgevat moet worden, doch als de aanduiding van iets, waarin de beide voorafgaande fasen niet alleen samengevat, maar ook opgeheven zijn (als een tophoek van een driehoek) en in zekere zin ook overbodig gemaakt zijn, zoals de moeder en de vader betrekkelijk overbodig zijn ten opzichte van het kind, het accent is naar het kind verschoven. De derde fase is dan ook gesymboliseerd door 'de zoon', waar I door 'de moeder' en II door 'de vader' getypeerd zijn. De derde fase is het gemeenschappelijke leven en (24) al mag daar bij tijd en wijle sterk het accent op vallen, de individuen, zowel mannen als vrouwen, blijven vóórondersteld, al heten ze in derde aanzicht: 'mensen'.
In de eerste fase zijn subject en object elkaars tegenstellingen en als zodanig onder de oppervlakte onontwarbaar met elkaar vervlochten en samenhangend. In de tweede fase zijn 'ik' en 'omgevende situatie' elkaars tegendelen. Deze zijn als de schalen van de weegschaal niet los van elkaar te denken. In een punt buiten hen, in het ophangpunt, in de wet der oorzakelijkheid, ligt hun eenheid. Deze tegendelen verliezen zich in hun synthetische eenheid, waarmee zich III bezig houdt.
In de derde fase is het 'ik' gesublimeerd tot het plurale 'wij' en ieder individu draagt een facet van dat 'wij' in zich onder de naam van 'zelf'. Dit 'zelf' nu leeft samen met het object-in-de-vorm-van-wereld. De 'wereld' is een berg van opgaven en gemeenschappelijke strevingen, iedere overwinning is een stuk zelf-verwerkelijking. Het zelf en de gemeenschap zijn hetzelfde, hun eenheid ligt niet meer buiten hen, ze zijn de twee kanten van één munt en ze zijn alleen in abstracto uit elkaar te houden.
Het zelfde kan men zeggen van de beide andere elementen der schepping: verstand en gevoel. Deze waren eerst een onrustig heen en weer springend vragen naar zintuigelijke waarneembaarheden en de even onrustige en vertekende voorstelling. Ze emanciperen in II tot het begripsvormende denken en tot het symbool (woorden en namen). Tenslotte zijn ze geworden tot het verstaan, tot het invoelend 'verstand-hebben-van' en tot de levenservaring en de charitatieve wijsheid.
Het zelf, de derde gestalte van het 'subject, behoudt weliswaar de eenmaal veroverde zelfstandigheid en verantwoordelijkheid, maar het staat tevens op hetzelfde waarde-niveau van de overige ikken, zodat iedere machtsstrijd komt te vervallen. Ordenende organisatie en wetenschappelijke begripsvorming hebben hun accent afgestaan aan het onmiddellijke verstaan en de vanzelfsprekendheid. Vanuit het heden aanwezige wordt projectief en creatief het toekomstige ontworpen. Het denken in III is transcendentaal, d.w.z. richt zich naar wat nog niet bestaat, maar wat geïntensioneerd is, naar wat als 'ideaal' deel van hemzelf leeft. Ieder verwerkelijkt ideaal is een stuk zelfverwerkelijking. De derde fase is scheppend en origineel en waar 'de handeling' voor deze fase kenmerkend is, daar is dit niet omdat er hier gewerkt en overhoop gehaald wordt méér dan in de andere fasen, (25) maar omdat de handeling in III zinvol is geworden, een 'daad', als een vanzelf zich rechtvaardigende uitwisseling tussen gelijkwaardige onderdelen van een geheel, die in II nog tegenover elkaar stonden, elkaar verwarrend, zelf tegenwerkend.
Hoewel ik aan het evolutionaire karakter der drie fasen, de groei van zaad tot vrucht, van het begin af aan geen twijfel heb laten bestaan, is het wel goed nog eens te wijzen op de 'idealiteit' van III. De bovengegeven beschrijving zal velen als wel zeer rooskleurig opgevallen zijn. Maar de moraal moet men er niet bij denken: ook de grootste misdadiger realiseert zijn 'zelf' in zijn daden; het ware gemeenschapsleven is nog te zeer sporadisch en 'en dele' maar laten we hopen, dat het toekomstmuziek is.
De onbenaderbaarheid van III en de geflatteerdheid van haar beschrijving zijn niet zo maar uit de lucht komen vallen, want in mindere mate geldt dit ook voor II: de beheersing door het 'ik' over zijn omgeving is ook niet volstrekt, de wetenschappelijke analyse is nooit af en volkomen, etc., etc. Alleen de eerste fase 'is wat zij is' en vertoont geen ideële en werkelijkheidsvreemde aspecten, ongeacht bepaalde vereenvoudigingen en schematiseringen in de beschrijving, die onvermijdelijk zijn. In werkelijkheid doet zich de eerste fase nooit onvermengd voor, het leven is nergens of nooit uitsluitend zintuigelijk empirisch; het zijn drie werelden, die elkaar doordringen.
Om de eerste fase te kunnen beschrijven, moet men haar kunstmatig isoleren, iets wat trouwens ook voor de ander fasen geldt.
In de eerste fase is geen drang naar perfectie aan te tonen. In zoverre de eerste fase toch nog tot de tweede evolueert, doet ze dit ondanks haar zelf onbewust, ongewild. Het 'ik' ontstaat als het ware in de oververzadigde oplossing der gevoelvolle voorstellingen, als een geschenk van buitenaf. Is in een bepaald geval de retrograde drang van de eerste fase te zeer geaccentueerd - en dat komt nog al eens voor, vanwege de angst, die het leven de mens inboezemt - dan wreekt zich dit in de volgende fasen: het weinige, dat van de 'ik' fase terecht komt, is vrijwel een karikatuur en de derde fase is helemaal een schrikbeeld, een duivel, in de ogen van het achtergebleven individu.
Door deze beschouwingen wordt het begrijpelijk, waarom I, II en III resp. verleden, heden en toekomst symboliseren. In I is het werkwoord 'hebben' nog doorslaggevend: een bezit, dat de bezitter a.h.w. overkoepelt, hem dreigt te verpletteren en terug te drukken in zijn ongevormdheid: de mens kan hier aan zijn bezit, (26) zijn herinneringen, de instinctieve banden met zijn omgeving te gronde gaan. In II moet dit alles 'hic et nunc' beheerst worden: het ik verkeert voortdurend, min of meer krampachtig, in een poging naar zelfstandig-worden, het verkeert in een onafgebroken gespannenheid, ja, geforceerdheid, evenals de verticale houding inspanning eist. Eerst in III verkeert het leven in de toestand van zijn, van bevrijd zijn, van ongedwongenheid, van van-zelf-sprekendheid, van rijpheid. En evenals de overrijpe vrucht vanzelf afvalt, zo eindigt de derde fase met zelfnegatie, het zichzelf wegcijferen, het zichzelf vergeten, verloochenen, weggeven en verliezen, waarmee het einde van de twaalf stadiën is bereikt en een nieuwe cirkelgang begint met het vrijgekomen pitje: de oer-eenheid van subject en object.
In de geestelijke ontwikkeling van het individu, zoals die bijv. in de neurose acuut kan worden, geeft zich de derde fase in voorlopige vorm te kennen als een 'scheidsrechter', die de conflicten tracht bij te leggen of op een hoger plan te verheffen. Bij deze conflicten tussen maan- en zonnefase, waarvan er één verdrongen kan worden, neemt het 'derde beginsel', dat de vrede moet herstellen, vaak een autoritaire gedaante aan, een gedaante die aan die derde (ster)fase eigenlijk als zodanig vreemd is.
Het neurotische 'ik' mist juist eigen autoriteit en projecteert die dan op dat derde beginsel, wat later Zelf moet worden, het levende beginsel, dat het individu als 'persoon' (II) ver te boven gaat. Het Zelf doet zich door die neurotische autoriteitsprojectie zien als een eis, een ethisch goed, als het Ueber-ich van Freud, dat uit de autoritaire vaderfiguur ontstaan gedacht kan worden; verder als een magische macht, een god, een 'beeld'; als een dogma, als de vertrouwensgestalte, de middelaar, hetzij in hogere religieuze zin, hetzij in de tijdelijke vermomming van een leidsman, de arts bijv. tijdens de psychoanalyse.
Vooral de psychotherapeutische methode van Jung tracht deze voorlopige en zeer onvolmaakte symbolische manifestatie van het Zelf voor haar doeleinden te benutten. Wordt de symbolische zin eenmaal doorschouwd, dan kan het gekwelde ik zich ermee identificeren en dus tot het Zelf muteren.
Zoals de tweede fase (dat is de 'ik'-vorm van het subject) tussen de eerste en de derde, zo is het ik gekneld tussen de eisen van het primitieve collectief met zijn driftleven (I) en die van de gemeenschap (III), tussen de dwang en de beperking van zijn afstamming en omstandigheden enerzijds en de normen der menselijke maatschappij anderzijds.
In en krachtens het Zelf zijn binnen- en buitenwereld voor het eerst gelijkwaardig. (27) In I openbaart zich de afhankelijkheid van het subject ten opzichte van de buitenwereld, van al het primitieve, louter vitale en zintuigelijke, dit vaak in de vorm van een sterke moederbinding, die dan echter in II, bij de pogingen om haar tot oplossing te brengen tot een 'verdringing' van het gehele moedercomplex de stoot kan geven, hetgeen gemakkelijk tot verachting van de zintuigelijke en zintuiglijke wereld kan leiden.
In het algemeen zijn verdringingen, vooral die, welke een dwangneurotisch karakter aannemen, uiterst typerend voor de tweede fase: ieder onderdrukken en verloochenen van de natuurlijke opwelling valt onder deze fase, in welke, astrologisch gesproken, de planeet Saturnus het werktuig van zwaarte, druk en remming zijn 'exaltatie' heeft in het teken Libra, het rationele denken.
Daarentegen is de hysterie, die in zekere zin op directe wensvervulling berust, een conflict in de maanfase, terwijl de psychopathologische karikatuur van de sterfase hoogstwaarschijnlijk in de richting van de schizophrenie moet worden gezocht (het uiteenvallen der hogere persoonlijkheid, het verloren gaan van het verband tussen de persoon en het gemeenschapsleven in een pseudo-gemeenschap van personificaties).
De verhouding tot de moeder, tot de vrouw, is vaak een onbedrieglijk kenteken van de plaats, waarin een individu - en ook cultuur - zich bevindt en een toetssteen voor de vorderingen, die het binnen de grenzen van deze fase heeft gemaakt. Vergeten we niet, dat het pas betrekkelijk kort geleden is, dat we door de biologische ontdekking van de eicel in het vrouwelijk organisme een geheel andere kijk op het leven hebben gekregen. Voordien gold de vrouw slechts als akker voor het manlijke zaad: het manlijke was dus het enige 'levende' principe.
Men kende toen ook nog niet de elektro-magnetische spanning in de physica en men begreep allerminst, dat man-vrouw een polair verschijnsel is en dat ze geenszins in een complementaire verhouding tot elkaar staan, zoals zaad en akker. In zoverre de mens nog in de maanfase bestaat, huldigt hij nog die foutieve oude opvatting. De waarheid is, dat de vrouw zowel in complementaire als in polaire verhouding tot de man staat, hetgeen voor het manlijke meerderwaardigheidsbesef nu niet zo voordelig is.
In het oude China, de typische, tevens hoogste maancultuur, wordt het complement man-vrouw voorgesteld door het Yang-Yin teken. Trouwens in alle godsdiensten geldt het vrouwelijk principe als 'de dienstbare akker'. In de psychopathologie vinden we, wat betreft de eerste fase, het moedercomplex (Oedipus), vooral bij de man, die au fond zijn moeder en haar bescherming tegenover 's levens verschrikkingen niet los durft te laten, (28) en als man dus in moed en kracht te kort schiet. En dit complex oefent zijn funeste invloed uit bij zijn verdere evolutie, als een zwaar blok aan zijn been.
In zijn ergste gedaante geeft een verdrongen moedercomplex de stoot tot de opvatting, dat de vrouw-an-sich een vat vol kwaad is, oorzaak van alle onheil, een werktuig van de Duivel. Sprookjes wemelen van boze moeders en stiefmoeders, heksen en slangen, wat allemaal wijst op te sterke en niet bijtijds teruggeschoven instinctbindingen met de objectwereld. Overigens moet men zich niet voorstellen, dat de verhouding tot de vrouw in I, de maanfase, tot een eenvoudige formule terug te brengen zou zijn; daarvoor is deze verhouding te gecompliceerd, berust zij te zeer op een spel van weerspiegelingen en compensaties, van schijnbare en ook echte tegenstrijdigheden, al naar gelang deze eerste fase vanuit een mannelijke of vanuit een vrouwelijke psychologie wordt benaderd.
In het kort komt de figuur hierop neer: in I overkoepelt het object het subject. Dit woord 'overkoepelen' ontleen ik aan een Egyptische voorstelling van Isis en Osiris (Louvre), waar Isis in reuzengedaante, onder de sterrenhemel zich koepelt over de liggende Osiris. Een toonbeeld van moederlijke bescherming. De moeder is in optima forma het beeld voor de eerste fase des levens. Zij heerst in zulke samenlevingen realiter niet, want de man is lichamelijk altijd de sterkste. Dus worden - uiterlijk althans - de rollen verwisseld: de vrouw is het bezit van de man, hij koopt haar of verwacht een bruidsschat om zijn bezit te vermeerderen. Innerlijk echter is de vrouw het zwaarst wegend en heeft de man de grootste moeite zich tegenover haar te handhaven. Binnen de clan is de oudste vrouw de baas, alleen naar de buitenwereld toe zet de man zich als heerser door. Waar men in zulke samenlevingen het matriarchaat zou verwachten, blijkt al dadelijk dat ze de vorm van het patriarchaat manifesteren. In de maanfase is alleen het bezit geldig, het accent valt op het werkwoord 'hebben', het bezit, dat au fond de bezitter tot bezetenheid voert en dat hem ringeloort, dat zijn handelingen bepaalt en waar hij niet onderuit kan.
Zo zien we dan ook, dat onder de maanvolkeren en in de maaningrediënten van hogere mengculturen, van de primitiefste tot de beschaafdste toe, allerlei geheime mannengenootschappen bestaan (om niet te vergeten de herenclubs en sociëteiten) die de innerlijk zich te zwak tegenover de vrouw voelende man gelegenheid geven tot restauratie van zijn gevoel van meerwaarde. In primitieve maanculturen in Afrika vond Frobenius o.m. de ritmisch optredende behoefte, (29) dat de heren der schepping samen weglopen en bij elkaar in de bomen klimmen, om daar luidkeels, unisono, een koor aan te heffen, dat zoveel inhoudt als: "Wij zijn wij." Langzamerhand verlopen dan die krachtgevende samenscholingen, doordat een voor een de mannen weer wegsluipen naar het dorp toe.
'Bezit' is een vrouwelijk begrip, omdat hierbij het object domineert. De hegemonie van de man in de maanculturen wordt geïllustreerd door de Semitische (Sem: maan) paradijsmythe: Adam wordt het eerst geschapen en de vrouw ontstaat secundair uit zijn rib (verg. de maansikkel), als een ondergeschikt 'ding'. Andere voorbeelden volgen later. Het gevolg van de typisch lunaire eenzijdigheid in de verhouding der geslachten is, dat in zoverre de man opzettelijk de vrouw bezit en dus een andere moraal voor de man dan voor de vrouw erkent, dat hij in diezelfde mate in zijn onbewuste, door de vrouw en haar verinwendigde beeld (anima) bezeten wordt, hetgeen de voor de maanfase zo karakteristieke neiging tot stagnatie (tamas) in de hand moet werken.
Het omgekeerde ziet men in de zonnefase. Dat deze fase ,mannelijk' is (rationeel, op beheersen en onderdrukken, veroveren en organiseren ingesteld) betekent allerminst, dat de man hier 'hoger' staat. Integendeel, in vele primitieve Afrikaanse zonneculturen, zoals Frobenius die beschrijft, is niet het patriarchaat, doch het matriarchaat in zwang. Dit zijn jagersvolken. De man streeft naar en vecht voor de vrouw, ziet haar als 'het andere', vreemde 'ik', dat hem niet van nature toebehoort, wat dan in overeenstemming is met het duidelijk gescheiden zijn van subject en object in deze fase. De man wil de vrouw veroveren en overdrijft dus haar waarde. Anders gezegd: waar het mannelijke de toon aangeeft, in de algemene structuur der tweede fase, daar is het 'ideaal' vrouwelijk geworden.
Al geldt dit voor zover de geslachtsverhoudingen in het spel zijn, iedereen weet hoeveel levensaspecten, tot in de hoogste regionen des geestes toe, door het geslachtelijke worden bestreken. Typische vormen van zoncultuur: de riddertijd, de tijd der troubadours, de Renaissance vinden hun voornaamste attribuut in de verering van de vrouw, die niet zelden tot metafysische hoogten toe gaat (Mariaverering, Dante, Beatrice), d.w.z. de vrouw in de 'hemel' projecteert, daar waar in de eerste fase de vrouw met de 'aarde' en al het aardse geïdentificeerd werd. Over 'hemel' en 'aarde' in dit verband meer in het volgende hoofdstuk. Intussen spreekt het vanzelf, dat dan beide gezichtspunten door hun eenzijdigheid de vrouw als zelfstandig wezen nauwelijks recht laten wedervaren, temeer omdat de vrouw niet gewend is er haar eigen eenzijdigheden ter correctie tegenover te stellen. (30)
Dergelijke projecties, die in de grond van de zaak op onzekerheid der gekwelde problematiek duiden, liggen niet in de vrouwelijke aard: zij neemt de man 'zoals hij is' zonder de neiging te gevoelen hem of met de aarde, of met de hemel te identificeren. Evenwel wil de vrouw in de man zien of het kind (waarmee ze hem terugdrukt in de eerste fase), of de autoriteit, dus de 'ster', met welk proces ze hem idealiseert en verwart met de vader-imago, het Ueber-ich en waarmee ze blijk geeft ook de derde fase in de eerste, de haar eigene, terug te willen halen en daar vast te houden.
De vrouw, die nog alleen maar moeder is, is als een anker: Maria op de maansikkel (heersende planeet in het eerste aarde-teken). Want ook als ze hem als kind ziet, verwart ze hem eigenlijk met 'de Zoon', dat is het wezenlijke symbool der derde fase.
De man begaat dus in zijn evoluerende verhouding tot de vrouw twee maal een grove eenzijdigheid, door eerst de vrouw als de aarde te bezitten, dan haar in de hemel te bewieroken, om haar dan eerst ten derde als mens te beleven. De vrouw verdwaalt in de genoemde verwarringen, welke overigens in de praktijk tot minstens even erge toestanden kunnen voeren als de fouten van de man. Pas in de derde fase, de sterfase, wordt de vrouw door de man ervaren 'zoals ze is', zij, of beter de verhouding man-vrouw daalt uit de hemel weer op aarde neer, maar aangezien hier de beide vorige fasen gesynthetiseerd zijn, omvat deze 'aarde' tevens de 'hemel' (vergl. De Openbaring: 'En de oude hemel en de oude aarde zijn voorbij gegaan') en door de man wordt de vrouw erkend als iets dat ook hijzelf is, een mens en dat niet meer van hem te scheiden is. In het Zelf is steeds de mystische bruiloft voorondersteld.
Psychologisch zijn dan verschillen o.a. te demonstreren aan het begrip 'irrationeel', dat zowel op de eerste als op de derde fase van toepassing is. In de maanfase dient men de term 'irrationeel' door 'prerationeel' te vervangen, hier is het leven nog niet aan de ratio toe, daar waar het in de sterfase de ratio achter zich heeft gelaten: 'post-rationeel'. De begripsverwarring omtrent het woord ,irrationeel' is vooral in deze dagen bespeurbaar, nu het ,irrationele' in het brandpunt van de belangstelling is gekomen. Daarbij vraagt men zich echter zelden of nooit af wat precies in tegenstelling staat tot de ratio: het overwonnen voorstadium ervan, of een toekomstig nastadium, dat niet alleen de ontkenning van de ratio is, maar ook en vooral de vervulling ervan.
'Irrationeel' in engere zin is eigenlijk alleen datgene, wat rationeel is in wezen, maar wat ontspoord is en tot een karikatuur van de ratio werd. (31) Dit is ook aldus te formuleren, dat het z.g. irrationele in de derde fase door originaliteit en scheppingsvermogen gekenmerkt wordt, terwijl het in de eerste fase in het teken staat van reproduciteit, imitatie, suggestie, collectieve dwang. De mens in I is nooit schepper, maar steeds schepsel, de schepper zelf is buiten hem tot metafysische entiteit geprojecteerd. Alles is hier nog 'natuur' (in de vorm van 'natura naturata', passieve natuur). Daarop volgt dan in II het stadium van de 'cultuur', waar de ratio, het bewustzijn, een overgang vormt naar de vrije creativiteit van III.
Deze overgangen van I naar II en vervolgens van II naar III, geschieden niet zonder wrijving, worden als probleem gevoeld en aan zo'n probleemstadium gaat het complex-stadium vooraf, waarin de mens het groeiend probleem als een innerlijke stoornis ervaart en daaraan neurotisch kan worden.
Iedere versnelde groei wekt onbehagen en angst op, omdat de mens, die méér moet worden dan hij is, dit méérdere aanvankelijk vijandig voelt, als een onverbiddelijke eis, of als een dwaze abnormaliteit. Deze impasse wordt overwonnen door bewustwording, maar daarna moet ook het persoonlijke bewustzijn weer overwonnen worden in het 'boven-bewustzijn', de onmiddellijke aanschouwing eigen aan III.
Bij elk der overgangen kunnen 'verdringingen' optreden, de 'maan' kan verdrongen worden, waardoor de libido, het driftleven, te vroeg of te eenzijdig gerationaliseerd wordt; maar ook de 'zon' kan verdrongen worden, waardoor zwakte en onverantwoordelijkheid van het bewuste 'ik' het gevolg zijn, die in laatste instantie te wijten zijn aan een fixatie aan de maanfase (moederbinding), waardoor de structuren van I niet organisch verwerkt, 'verteerd', konden worden en nog steeds als onverteerbare brokken blijven nawerken.
Kenmerkend voor een te zwakke 'zon' is de behoefte aan een zondebok, waarop de verantwoordelijkheid, de schuld, kan worden afgeschoven. De last, die de zondebok wordt opgelegd, is a.h.w. als de 'schaduw' van de eigen ziel, haar zonden, gebreken, onvolkomenheden, die zij zichzelf niet bekennen wil. Datgene waarvan de bok beschuldigd wordt, zijn de eigen schulden: dit geldt zowel voor het individu als voor de groep. Voordat iemand als zondebok kan fungeren heeft veelal een machtsstrijd plaats gehad, waarvan de uitkomst beslist wie van de twee tot 'bok' zal worden en wie 'zijn handen in onschuld zal wassen'; beiden zijn allernauwst verwant aan elkaar, ook de zondebok is een mens met zijn gebreken en deze zijn in wezen dezelfde als die van de 'onschuldige'.
In kleine, primitieve gemeenschappen speelt bijv. 'de man met het boze oog' de rol van zondebok: hij is een openbare instelling, die iedereen in staat stelt 'de schuld van zich af te schuiven'. (32) Hij heeft bij de wederzijdse pogingen om eigen verantwoordelijkheid te ontlopen, aan het kortste eind getrokken, omdat hij in de minderheid is. In mythisch symbolische vorm verschijnt de zondebok als de duivel, maar óók als de heiland en verlosser, als het Lam Gods, dat, beladen met alle zonden der wereld, naar de hemel opstijgt. Als menselijke verlosser komt het Lam dan weer op de aarde terug, als het verloste menselijke Zelf, dat naar het licht gekeerd is en zijn schaduw achter zich laat; die geen vijand of probleem meer is, die geen angst meer verwekt of ten koste van alles bestreden moet worden.
Alleen onvoldoende zelfkennis maakt van de 'schaduw' iets, dat niet vanzelf spreekt. Men kan van zijn schaduw zelfs onder bepaalde omstandigheden profiteren, zoals in de sage van de held Siegfried, die zich helpen laat door een dwergachtige, mismaakte stiefvader. In de astrologie wordt het begrip zondebok door de planeet Saturnus voorgesteld, die de remmingen en belemmeringen bij de levensgroei aanwijst, maar anderzijds ook het symbool is van onze hoogste successen.
Deze ambivalente houding van de mens tegenover de zondebok neemt men niet alleen waar ten aanzien van de verlossersfiguren, maar ook van (politieke) leiders, die alle moeilijkheden hebben op te lossen, die door ons wel in de hemel worden verheven, maar die, na hun val, als 'gevallen engel', al onze haat op zich verenigen. Deze beweging van de aarde naar de hemel en weer terug naar de aarde, wordt steeds opnieuw opgemerkt, in alle mogelijke varianten. Eerst geeft men de schuld aan een ding, bijv. een steen, waaraan men zich gestoten heeft; vervolgens wordt het ding tot zondebok, tot bovennatuurlijke macht, tot duivel, engel, verlosser, held, aanvoerder - totdat eindelijk als het goed gaat het subjectieve van deze projecties wordt doorzien, en de schaduw als samenhorig met het Zelf wordt aanvaard.
Ook de houding van de mens tegenover zijn eigen lichaam vertoont deze evolutie: aangezien het lichaam a.h.w. de schaduw, het masker is van de geest en de zwakheden en gebreken daarvan in vorm, maar vooral in functie, in gestalte verraadt, wordt het in de tweede fase als 'zondig' verdrongen en miskend, daar waar de maanmens in I nog op natuurlijke wijze en onproblematisch zich met zijn eigen lichaam identificeert, waarna dan tenslotte de derde fase ons in staat stelt ons 'weer met ons lichaam te verenigen. Mythisch wordt dat voorgesteld met de 'opstanding des vlezes' of: de 'loutering van het lichaam', hetgeen echter niets anders zeggen wil dan dat de mens zichzelf teruggevonden heeft; het lichaam als zodanig is reeds volmaakt, is een microkosmos, die niet of nauwelijks voor loutering in aanmerking komt. (33)
Alleen wanneer de vitale en de rationele krachten met elkaar in strijd zijn, als de z.g. 'geest' het lichaam wil knechten, er een zondebok van maakt, kan lichamelijke ziekte ontstaan. Bij ziekte lijkt het lichaam wel het lam, dat de zonde, de conflicten wegneemt. Het is stellig ook geen toeval, dat juist een der tekens van de rationele fase, n.l. Virgo, het tweede aardteken, in de astrologie het begrip 'gezondheid en ziekte' verzinnebeeldt.
De verschillen tussen I en II demonstreren zich voorts aan de algemene verschillen tussen Ruimte en Tijd, die hunnerzijds ook weer met de verschillen tussen vrouw en man samenhangen: de vrouw is meer op de ruimte ingesteld en op het visuele, de man meer op de tijd, het auditieve en op het motorische. Voor het maantype bestaat de tijd nauwelijks, de maanvolkeren zijn door de ruimte bevangen, zij leven ruimtelijk statisch, passief, vegetatief; hun voorouders en nakomelingen dragen de 'slang des tijds'; zij behoeven slechts hun voorouders te vereren en zich nakomelingen te verwekken om van het tijdsprobleem verder geen last te hebben.
De ruimte is als een hoorn des overvloeds, die rijkdom, veiligheid en rust waarborgt. Wordt, zodra de mens de sterrenhemel heeft leren bestuderen, het probleem 'tijd' voor het eerst gesteld, dan komt hij vooreerst niet verder dan een conceptie van cyclische aard, waarin het oude wederkeert, waarin zijn voorouders wederkeren in hem zelf en alle belangrijke gebeurtenissen zich modelleren naar het mythische voorbeeld, dat in het verre verleden misschien eenmaal werkelijkheid is geweest (een duidelijke uiteenzetting van de structuur der mythische prototypen vindt men in de eerste Josefroman van Thomas Mann, Geschichten Jaakobs; zo bestaan er bijv. verschillende op elkaar volgende Abrahams, m.a.w. Abraham heeft eigenlijk altijd wel bestaan, als mythische entiteit, die steeds opnieuw menselijke vorm aanneemt, niet zozeer 'in de tijd' als wel 'over de tijd heen').
De tijd kiemt a.h.w. in het waarnemings-stadium van het psychisch proces, het is het 'heen-en-weer' tussen het van elkaar losrakend subject en object. Van het volgroeide tijdsbesef is eerst sprake in II. - De ruimte echter, kiemend in het stadium der voorstelling, is daar meteen ook volgroeid en overheerst en sluit af de eerste fase. De mens, overwegend geaccentueerd in I (maan), is even overwegend geïmponeerd door en ingesteld op de Ruimte in al zijn levensuitingen.
De Tijd (zon) groeit pas tot overheersende geest uit in II, de mens, overwegend geaccentueerd in II is even overwegend beheerst door en ingesteld op de Tijd, in al zijn levensuitingen. Ik sprak zojuist van het kiemen van de Tijd en van de Ruimte, resp. in het waarnemingsstadium en in het voorstellingsstadium van het levensproces. (34) Hun beider 'aanleg' bevindt zich in de allereerste geactiveerde levens-stadia, resp. van het eerste subject en van het eerste object. (Astrologisch gesproken is de Tijd: zon in zijn 'exaltatie' in het eerste sterreteken, Ariës en de Ruimte: maan exalteert in het tweede sterreteken: Taurus). Voordien, toen het leven nog niet geactiveerd was, verkeren subject-object in conjunctie, zoals Zon en Maan bij Nieuwe Maan, een ademloos moment op de grens van de eeuwigheid.
Zo gauw als het leven geactiveerd wordt - waardoor eigenlijk? - ontstaat in wezen reeds als schemerige projectie de hele twaalfvoudige cirkelgang, die in zichzelf terugkeert. Het eerste symptoom van geactiveerd-zijn is het fijne maansikkeltje, dat achter de zon vandaan komt, het is mythisch voorgesteld als Eva, die als Adam's rib uit hem komt en een zelfstandig bestaan gaat voeren. Daarmee zijn subject en object van elkaar gescheiden, eerst zintuigelijk, later rationeel samenhangend, dan elkaar zinvol terugvindend, om tenslotte weer samen te smelten (mystische bruiloft) tot het zaad, tot het wereld-ei, dat alles in exaltatie (hoogspanning) bevat.
De Twee Zuilen (Tijd-subject en Ruimte-object) van het gehele Leven schragen bij de Filistijnen het hele bouwwerk (Simson). Bij de Joods-semitische Tempel stonden ze er voor en men had er tussen door te gaan om tot het Ware Mysterie van de innerlijke Tempel te komen. Van deze twee is Tijd in wezen behorend bij de subject-helft, de Ruimte bij de object-helft van het leven. Primordiaal zijn ze Een.
De zonnevolkeren zijn jagers en veroveraars en uit de aard der zaak is de ruimte een nietszeggende, hinderlijke leegte, die ze overwinnen moeten om het eigen ik te bevestigen, van ogenblik tot ogenblik. Een dynamisch zonnebrein heeft het uurwerk uitgevonden; het ik wordt gejaagd door de tijd, de stormwind, de wilde jacht, die het stille spiegelbeeld van I chronisch aan stukken breekt.
Voor de zonnemens is de ruimte niets dan leegte, die hij in zijn streven naar macht zoekt te overwinnen. Het geïsoleerde ik moet alles zelf veroveren, daar het de natuurlijke rijkdommen van de maanfase opgebruikt heeft. Niet meer de voorouders, het individu zelf draagt de tijd als een bestendig 'nu', dat hem steeds ontglipt, dat steeds zich weer vernieuwt, kortom, wat hij zelf is in wankelbaar evenwicht, als een verticale stok, die telkens dreigt om te vallen. Het is bekend welk een belangrijke rol het 'nu', het ondeelbaar moment, in de wetenschappelijke tijdsconceptie speelt. De wetenschap kent eigenlijk geen 'verleden' en geen 'toekomst', beide zijn ze als dromen, alleen het 'nu' is bewust als 'ik'. (35)
De natuurwetenschappelijke tijd is een homogene opeenvolging van 'momenten', een oneindig mathematisch continuum, dat omkeerbaar is en op ieder punt kan 'beginnen'. Hiermee is de mogelijkheid gegeven, dat de tijd het ervarende bewustzijn tenslotte even vreemd wordt als in de maanfase, hoewel op geheel andere gronden: daar omdat de mens zich nog niet van de tijd gedifferentieerd heeft, hier omdat hij er zich al te zeer van gedifferentieerd heeft en de tijd buiten zich heeft geplaatst, als iets wat hem niet meer aangaat.
Als reactie daarop - maar geheel binnen de grenzen van filosofie en wetenschap - kan zowel de tijdsbeschouwing van het existentialisme (Heidegger: alleen de tijd tussen geboorte en dood geldt) als de relativiteitstheorie (tijd en ruimte gesynthetiseerd tot één coördinatenstelsel) worden beschouwd. De houding tegenover het tijdsprobleem in de derde fase is gekenmerkt door het inzicht, dat de tijd (en ook de ruimte) datgene is, wat de mens ervan maakt (doordat hij beide zelf - hoewel nog onbewust - maakte).
Zoals reeds gezegd, is voor de maanmens het visuele voorstellingsvermogen (bouwkunst, plastiek) karakteristiek; voor de zonnemens het auditieve en het motorisch expansieve. Als overgang daartussen kan men het 'lineaire' stadium beschouwen, waarin reeds de beweging wordt weergegeven, met behulp van dunne lijnen (verg. bijv. de rotstekeningen van de Afrikaanse zonneculturen, bijv. de Bosjesmannen); hier heeft de tekening niet zozeer een afbeeldend, doch een magische, stimulerende betekenis, in zover door suggestie de traagheid en de angst moeten worden overstemd en de wil gewekt om de getekende, wilde dieren op de jacht te doden.
In haar hogere stadia bedient de zonne-mens zich uitsluitend van het hoorbare als magisch hulpmiddel: eerst van geschreeuw en lawaai, later van muziek, tenslotte ook van het woord. Het is bekend en door ieder te controleren, dat de 'oogkunsten' zich steeds eerder ontwikkelen dan de muziek. In de zeer hoogstaande Chinese maancultuur blijft de muziek sterk achter bij de visuele kunsten; waar de Europese schilderkunst reeds in de Middeleeuwen een hoogtepunt bereikte, daar is dit met de muziek pas in de 18de eeuw het geval. In Griekenland ontstond, zodra de cultuur in het zonnestadium kwam, na de verovering van Helena (zon-symbool) de mythe van Orpheus, die alles met zijn muziek betoverde en de maan, als Eurydice, in het onbewuste verloor.
In de maanfase is het ritme beslissend, niet in de zin van 'muzikaal', of 'poëtisch', maar van natuurritmen een physiologisch-cosmologisch begrip, dus niet aesthetisch. Aan dit natuur-ritme geeft de mens zich onbewust en willoos over, als een slaperig kind in een schommelende wieg en het is hem geraden dit ritme zo min mogelijk te verstoren. (36) Zouden er geen uitzonderingsgevallen waarneembaar zijn, zoals zons- en maansverduisteringen, dan sliep het subject nog steeds in zijn paradijs, waarin niets geschiedde dat in het bijzonder zijn aandacht trok.
De mythen, die de eerste, halfbewuste strevingen van de mens belichamen, zouden waarschijnlijk nooit ontstaan zijn, wanneer het normale ritme van dag en nacht, maand en jaar, niet door de schijnbare uitzonderingen der eclipsen onderbroken en daardoor tot het bewustzijn was gebracht. De eclipsen immers, ofschoon volmaakt ritmisch, zijn voor ons niet overzichtelijk meer, zij moeten 'berekend' worden, iets waartoe de mens pas in de tweede fase in staat is, waar het ritme als levensprincipe, zonder natuurlijk geheel zijn betekenis te verliezen, overstemd wordt door maat, orde. In het boek Job, in wezen een maan-eclips-mythe, wordt de betekenis van de primitieve kosmische ritmiek voor een typische maancultuur (de Semitische) gedemonstreerd.
Het logisch-mathematische denken maakt niet alleen de tijd, - zijn eigenlijke sfeer - maar ook de ruimte berekenbaar en in het teken Libra, het rationele denken, worden alle natuurgegevens herleid tot mathematisch formuleerbare wetten. Om een denkbeeld te geven van de synthese in III, waaraan ook het onderhavige probleem ondergeschikt wordt gemaakt, zou ik willen wijzen op de, vooral in de moderne muziek toonaangevend geworden polyritmiek, een ingewikkelde combinatie van verschillende 'maten', die bij de toehoorder de indruk maken van de volmaakt ongedwongen vrijheid van een natuurlijk ritme. Met andere woorden: in III, - en dat geldt ook in psychologische zin - zijn vrijheid en dwang gesynthetiseerd tot een scheppende eenheid: waarin de verschrikkingen van het ,fatum' overwonnen zijn. Deze strijd om deze bevrijding speelt zich af in II, in de zonnefase. Het fatum of de predestinatie wordt eerst in II tot een dwangidee, als rationele reactie op de volkomen overgave aan het eenmaal gegeven levens-ritme in de maanfase.
Wat voor de maanmens alleen maar hoogste wijsheid is, (bijv. de Chinese wijsheid omtrent de Aarde als spiegelbeeld van de Hemel) dat neemt in II de strenge gestalte aan van het Noodlot, de anankè. Gaandeweg wordt het ,ik' vrijer, zij het ook langs de omweg van verwettelijking en ordening, die enerzijds slechts een bepaald ('wetenschappelijk') aspect belichamen van ditzelfde noodlot, anderzijds echter het ,ik' in staat stellen er zich van te onderscheiden en zijn 'vrije wil' te toetsen aan een stelsel van noodzakelijkheden, die het ,ik' zelf ontworpen heeft, (37) dat het weer weet toe te passen en zich ten nutte te maken en dat het tenslotte, in de filosofische zelfbezinning, ook weer kan opheffen.
Te verduidelijken is dit alles aan het begrip oorzakelijkheid. Ook deze grondwet van alle natuurgebeuren wordt pas in de tweede levensfase ontdekt:de maanmens kent geen oorzaken in eigenlijke zin, doch alleen samenhorigheden, zoals die in de rechtstreekse, kritisch ongelouterde, zintuigelijke indruk gegeven schijnen. De z.g. 'wetenschap' in de maanfase huldigt het stelsel van Ptolemeus, waarbij de hemellichamen om de stilstaande, centrale aarde draaien, zoals de zintuigen zondermeer ons dat vertellen.
Datgene, wat de ervaring 'tegelijkertijd' presenteert, blijft voortaan in wezen met elkaar verbonden: een van de eigenaardigheden van het mythische of analogische (maan)denken, dat ook in de opzet van de astrologie nog herkenbaar is als de zojuist genoemde geocentrische cosmoconceptie. Wat een zekere overeenkomst heeft of analogie vertoont, hoort bij elkaar, voor altijd en zo ziet men imposante structuren ontstaan, die niet geanalyseerd worden, doch alleen geschouwd, geloofd, aanbeden en praktisch bruikbaar gemaakt.
De zonnemens, de rationele mens, gaat dan analyseren en tracht door eliminatie op te sporen wat of aan de bij-omstandigheden wezenlijk is, d.w.z. wat niet alleen maar min of meer regelmatig samen voorkomt, volgens een partiële ervaring, maar wat samen moet voorkomen, volgens de wet van oorzaak en gevolg. In het analogische denken horen bijv. het goud en de zon bij elkaar; het logisch-oorzakelijke denken verbreekt deze samenhang en brengt ons het inzicht, dat hier alleen maar van een 'oppervlakkige gelijkenis' sprake is. Daarbij wordt echter vaak genoeg vergeten, dat de 'wet' niets anders is dan een conclusie uit een grote reeks gevallen en streng genomen toch ook slechts empirische betekenis heeft. De noodzaak van de oorzaak-en-gevolg is eerder een desideratum van het 'ik', (en dus in de laatste instantie op emotionele factoren berustend), dan een objectief structuurmoment der natuur.
Het 'ik' met zijn wilsinspanning, met zijn besef zelf de oorzaak te zijn van de handelingen die het verricht, dat het met zijn zelf-identificatie en zelfverantwoordelijkheid, zelf behoefte heeft aan causaliteit, ligt bij nader inzien voor de hand. Een natuur zonder oorzakelijkheid zou niet te beheersen zijn; wij zouden er in rondwandelen als in een droom, d.w.z. zoals de maanmens erin rondwandelt. In de maanfase is immers het 'subject' werkelijk onderworpen aan de objectwereld. De evolutie van het leven eist, dat deze verhouding omgekeerd wordt, opdat het uiteen vallen van subject en object te niet wordt gedaan, wat nu eenmaal het motief van het tijd-ruimtelijk gebeuren is. (38)
Tussen de maanfase (het zintuigelijk verband tussezelfstandigheidn subject en object) en de uiteindelijke synthese, ligt de tweede, de oorzakelijke fase, noodzakelijk zoals een steiger bij een bouwwerk. Het is duidelijk een emotionele grondslag (overwinning van de angst en onderdanigheid voor de objectwereld), waarop het 'ik' de wetmatigheid improviseert en het doet dit alleen, omdat het, door de 'wet' in de natuur 'hinein zu interpretieren', haar overheersen kan. De tweede fase met haar 'ik' en haar wetmatigheid is even provisorisch en tenslotte overbodig als de zoëven genoemde steiger. De zin van de eerste fase was, om in bouwsymbolen te spreken, bruikbare stenen te hakken (voorstellingen) uit de gegeven amorfe grondstof (zintuigelijke gewaarwordingen). De tweede fase heeft het bouwplan voor ogen en trekt dus de steiger, al bouwende, op. Het slot van deze fase is het inzicht, dat alles, zelfs de grondwet, relatief is, slechts voorlopig. Met deze erkenning muteert de oorzakelijkheid tot de oorspronkelijkheid. De derde fase, het bouwwerk zelf, bevat al het vorige, heft het op, om dan, meesterlijk, alleen Zichzelf te zijn.
Het 'ik' was a.h.w. kunstmatig geïsoleerd uit de collectieve subject-helft van het leven. Het ,ik' vond uiteraard, ter zelfhandhaving, de wet der causaliteit uit en deze geldt slechts voor kunstmatig geïsoleerde gevallen en niet voor de samenhang van het levende geheel. De oorzaak is niet absoluut, de vele oorzaken hangen als een netwerk samen en zijn onderling van elkaar afhankelijk. In dit netwerk is nooit de gehele levende werkelijkheid te vangen; de 'onberekenbare factor', de originaliteit van ieder verschijnsel maakt, dat dit altijd door de mazen glipt.
Zo is het wereldbeeld van het ,ik', de heliocentriciteit, een overgang van de op zintuigelijke empirie berustende geocentrische cosmoconceptie, naar een wereldbeeld, waarin de zon een relatief centrum naast andere relatieve centra, die alle facetten zijn van een groot levend geheel. Ook het 'ik' wordt uit zijn (men kan haast zeggen: neurotisch) isolement verlost tot een facet van het 'wij', waarbij het de kwellende, krampachtige noodzaak kwijtraakt van zijn kunstmatige zelfstandigheid.
Zo evolueert alles langs deze drieslag, aan alles zijn drie zijden manifest, waarbij de eerste en de tweede fase a.h.w. de tegen elkaar indruisende basis-hoeken van een driehoek zijn en de derde fase als tophoek de twee andere samenvat op hoger peil en het leven volmaakt.
Het drie-fasen-systeem van de 12-voudige levenscirkel geldt, bij mijn weten, overal (in India, het Westen, etc.), behalve in de Chinese astrologie. Deze laatste vertoont het typische in zichzelf afgeslotene en afgeronde van de maansfeer. De levenscyclus hier telt 28 huizen, naar de 28 dagen van de maan. (39) Deze denkwijze is nog niet toe aan het begrip: 'elementen'. - Typisch is hier ook, dat het eerste huis de naam 'de Haas' draagt, een dier, dat automatisch wegvlucht met de richting mee, van waaruit de prikkel komt. - De zonne-astrologie echter heeft als eerste teken 'de Ram', het levens-initiatief, een dier, dat zonder voorafgaand overleg losstuift recht tegen de prikkel in; de zon is actief en wil alles wat hem tegenzit desnoods kapot maken.
Met deze voorbeelden en illustraties van de psychologie der drie fasen meen ik te kunnen volstaan; Wanneer men zich eenmaal van het eraan ten grondslag liggende principe doordrongen heeft, is het niet moeilijk zelf nieuwe toepassingen te vinden. De drie fasen zijn niet meer, maar ook niet minder, dan de drie coördinaten, waaraan zich ontwikkelingsprocessen laten meten. Eerst in combinatie met de vier elementen, dus volgens de twaalf tekens van de zodiak, wordt een zekere mate van precisie bereikt, die een alzijdige bepaling van eigenschappen en structuren waarborgt. (40)
terug naar de Inhoud
Hoofdstuk IV De vier elementen
Zoals wij reeds aanduidden, worden bij de opbouw van het zodiakale systeem de drie fasen met de vier elementen gecombineerd, uit welke combinatie de twaalf tekens resulteren. Voor wij onze beschouwingen over de fasen voortzetten, is het wel gewenst om een en ander over de elementen mee te delen, die bij een geheel andere levensvisie behoren. De vier elementen: vuur, aarde, lucht en water zijn overgenomen uit de antieke natuurfilosofie. Zoals men weet, was het denken der Ouden overwegend symbolisch ingesteld. Ook getalsymbolisch, dit laatste zelfs in die mate, dat ons vooreerst minder de inhoud van deze vier symbolen interesseert dan hun aantal.
Uit allerlei gegevens, die later zullen worden toegelicht, blijkt, dat elk der drie fasen door een bepaald getal is gesymboliseerd: I door 3, II door 4 en III door vijf. Deze drie getallen blijken in een zinrijke, ook meetkundig gemakkelijk te demonstreren verhouding tot elkaar te staan; wij herinneren hier aan de driehoek van de stelling van Pythagoras en van de leer der 'Gulden Snede' van de Pythagoreeërs: de verdeling van een lijn in uiterste en middelste evenredige, welke verhouding de Pythagoreeërs als de grondverhouding onzer schepping opvatte.
Het eerste gegeven dat zich aan ons opdringt zijn de drie gestalten van de maan (wassend, vol en afnemend) en in zoverre dit 'gegeven' is, kan men aannemen, dat het getal drie het wezen van de eerste fase is, die van de maan, van de empirie. Het duidelijkst van elkaar gescheiden en het onafhankelijkst van elkaar functionerend zijn de elementen in de tweede fase (II), die van de ratio, van de zon, hetgeen aanschouwelijk voor te stellen is door middel van de oriëntatie van de vier windstreken, die met het blote oog en zonder verdere kosmografische kennis of instrumenten met behulp van de zon worden bepaald.
In I zijn de elementen slechts aangeduid en nog niet geheel van elkaar gescheiden; pas in Cancer, het vierde teken van I ontstaat de (ruimtelijke) voorstelling, die de afstand en dus de scheiding tussen subject en object bevestigt en het subject van het object bevrijdt, zodat het subject als het ware 'verticaal' kan gaan staan en als het 'ik' een overzicht kan krijgen over de objectwereld, die als amorfe massa het subject in I overkoepelde. (41) Hiermee is voor het 'ik' niet alleen een overzicht, maar ook een overwicht en een oriëntatie ontstaan. Van nog meer belang is, dat de indeling in vier elementen, in haar overzichtelijke symmetrie, een typisch rationele, zo men wil wetenschappelijke vondst is: een uitermate bruikbare begripstetrade, zoals die ook in de latere filosofie zoveel voorkomt en als zodanig dus in de rationele, in de zonnefase thuishoort. Ten aanzien van de elementen zal men dan ook niet zo gauw in ongelegenheid komen als ten aanzien van de derde fase, die voor het logische denken min of meer een steen des aanstoots zal blijven, aangezien daar de onberekenbare, de originele factor meespreekt.
Men kan dus zeggen, dat de vier elementen in de eerste fase potentieel in aanleg gegeven zijn, dat ze in de tweede fase een duidelijke realiteit zijn en dat ze in de derde fase ideëel zijn, dus in hun synthese zichzelf opheffen.
Er zullen wel geen astrologen zijn, die de psychologische codetaal der vier elementen anders interpreteren dan de traditie dit voorschrijft: het subject is 'vuur', het object is 'aarde', het verstand is 'lucht' en het gevoel is 'water'. Met de namen vuur, aarde, lucht en water komt duidelijk een van de zwakheden der oude astrologie aan de dag: vuur, aarde, lucht en water zijn de aggregaatstoestanden van de materie en allerminst betekenen ze: elementen, terwijl subject, object, verstand en gevoel dat volkomen wel zijn.
Onder meer maken die foutieve oude namen de astrologie aanstotelijk en onaanvaardbaar. Ook het moderne begrip 'polaire spanning' ontbreekt aan de oude vorm der astrologie en zonder dit begrip is o.a. de oorspronkelijkheid en dus het scheppcnde aspect en de 'onberekenbare factor' van de derde fase, van het hele leven onbegrijpelijk en nergens onder te brengen.
Hoe moet men de vier psychologische begrippen definiëren? Ten aanzien van verstand en gevoel lijkt dit nog het gemakkelijkst, iedereen weet wel ongeveer wat met deze termen bedoeld is, maar subject en object doen ons al dadelijk op onze hoede zijn, aangezien deze begrippen reeds bij de afleiding der drie fasen werden gebruikt, waar ook reeds sprake was van de krachtsverhouding en de machtsverdeling tussen subject en object in hun drie aspecten. Reeds in de inleiding werd erop gewezen, dat, bij onze pogingen om het geheel der tijd-ruimtelijke schepping te overzien, wij haar allereerst te verdelen hebben in de onmiddellijk voor de hand liggende twee 'helften': de subjectieve en de objectieve.
Dit is niet voor tegenspraak vatbaar en wij citeren de geïnspireerde woorden van Genesis I: "In den beginne schiep God de hemel en de aarde"; (Deze hemel is niet het uitspansel, dat werd later geschapen). (42) En vervolgens waren er de 'zwevende geest' en 'het water'. Dit alles is een cosmoconceptie.
Bekijken we nu het microcosmische analogon, dan moeten we, axiomatisch, aannemen vier elementen: het subject, het object en de twee secundaire elementen: verstand en gevoel, die de twee eersten verbinden, al blijkt deze verbinding eerst een scheurmaking te zijn (I) en in de derde instantie door hun synthetiserende werking het geheel boven zijn elementen op te heffen.
Het subject in zijn eerste aspect, zijn nog onwetende, onervaren onnozelheid, wordt geheel overkoepeld, overweldigd en bepaald door dat object, dat als de pas geschapen 'aarde' door Genesis 'woest en leeg' genoemd wordt.
Het element 'verstand' verschijnt in zijn eerste gedaante als de verbaasde, vragende belangstelling, die men als 'zwevende geest' niet zo slecht beschrijft.
En het vierde element, het gevoel, dat is het door die belangstelling bewogen 'water'. De 'adem Gods' en ook de microkosmische 'lucht' kan als een felle belangstelling, als een stormwind zijn.
De belangstelling is uitgesproken dualistisch in wezen, als een in- en uitademing een ritmisch de objectwereld naar binnen zuigen om haar door de zintuigelijke gewaarwording tot een waarneming te maken, om haar dan weer even ritmisch uit te blazen als een zich herhalend vraagteken. In de zodiak heet dit eerste luchtteken Gemini met zijn daar heersende planeet Mercurius, die in de Griekse cosmologie de tussen hemel en aarde heen en weer vliegende boodschapper is.
Het element lucht, de 'zweving des geestes', het 'verstand' zeggen wij tegenwoordig, is in zijn eerste aspect niets meer dan een ritmisch vragen om een prikkel van buiten af, om even ritmisch geprikkeld te worden: een tweerichtingsverkeer tussen subject en object, met haast op gelijktijdigheid gelijkende snelheid. Dit 'na elkaar', al is het nog zo snel, doet hier het besef 'Tijd' ontstaan. (Het besef 'Ruimte' ontstaat in het gevoelselement in zijn eerste fase). In de tweede fase is de verhouding tussen subject en object een omgekeerde. Daar laat zich de 'aarde' onderdanig in haar détails verdelen, laat zich door het 'ik' met het 'ik' als maatstaf meten, door het 'ik' met zijn eigen gewicht wegen en de door het 'ik' gestelde wetten opleggen. Deze bezigheden worden door het element lucht in zijn tweede fase, dat is het rationele, oorzakelijke en begripsvormende denken voltrokken (Libra). (43)
Het vierde element, het water, het gevoel schept in deze tweede fase het post-rationele symbool, dat is de naam, het woord, de betekenis, de samenhangende gemeenschapstaal, waarmee het 'ik' uit zijn isolement verlost wordt en gesublimeerd tot een facet van het 'wij' (III). Het gevoel is ook hier, als altijd, het voertuig waarmee het leven van een voorgaande naar een volgende fase gebracht wordt: het gevoelselement in zijn eerste fase (Cancer) emancipeert het amorfe subject tot een centraal 'ik'; in zijn tweede fase sublimeert het gevoelselement (Scorpio) het ik tot een 'wij'; in zijn derde aspect (Pisces) lost het gevoel al het overtollig gewordene op om het leven in zijn simpele oervorm: éénheid van subject en object terug te brengen. (Uit het 'water', het gevoel, wordt altijd alles en iedereen geboren).
Om nog even iets over het element lucht in deze fase te zeggen, over het rationele denken dus. Dit is evenals het eerste luchtaspect dubbel in verschijning, aangezien zijn wezen ook hier wisselwerking is. Maar de tegenstellige ritmiek van de eerste fase is hier tot een tegendeligheid geëmancipeerd, als voorbereiding tot het synthetisch denken van de derde fase. Het rationele denken is als een weegschaal; op de ene schaal ligt het ik-gewicht, op de andere de détailrijkdom van de omgeving. De vluchtigheid en toevalligheid van het object, of liever: van de zintuigelijke belangstelling ervoor, is nu gestabiliseerd in de samen-horigheid der twee tegendelen: het 'ik' en de door hem te organiseren omgeving. Samen zijn ze op hun schalen opgehangen aan het ophangpunt der oorzakelijkheid.
De pathologische afwijking van deze harmonie is ten eerste het meerwaardigheidscomplex van een overdreven ik-besef, waarbij al het andere als te licht bevonden wordt en veracht wordt. Vervolgens ook het minderwaardigheidscomplex waarbij de zaak andersom uitvalt; hierbij dient dan gememoreerd te worden, dat het meerwaardigheidsbesef, in wezen, dichter bij het normale ligt, aangezien het 'ik' een verticale gestalte is en dus als zodanig boven het 'andere' uitsteekt, uitsteken moet, om een overzicht te hebben en een oordeel te kunnen vormen, om dus de voorstelling middels het begrip tot een symbool te emanciperen, tot de taal, de grondslag van het gemeenschapsleven. Anders gezegd: het ik móet domineren om begrippen en wetten te maken.
Het lichamelijke analogon van het 'ik' is de wervelkolom des mensen, dewelke hem boven de rest van de natuur verheft en tot 'mens' maakt. Dat de mensheid voor deze hoogmoedige emancipatie duur, zéér duur betalen moet, beseft men, als men bedenkt al de geestelijke afwijkingen van het zichzelf niet juist waarderende ik, als men zich voor ogen stelt al de ellende van het zich hardnekkig isolerende 'ik'. (44) En dan de oceanen van narigheid, voortkomend uit het lichamelijk analogon: onze verticale stand, ik bedoel de ziekten aan de in wezen overbelaste voeten en benen, die van de wervelkolom, die van de verzakte ingewanden en organen, de longtop-infecties (diaphragma laagstand) etc., want de anatomie van de mens is niet in overeenstemming met zijn verticale stand, maar is nog altijd die van het dier, dat 'horizontaal' is en op vier poten loopt.
Onnatuurlijke overbelasting, misvormingen (o.a. lendenlordose), ontbreken van de natuurlijke steun voor vele organen, etc. Merkwaardigerwijze is de mensheid al gedeeltelijk aangepast aan haar verticale 'ik' en aan haar verticale stand, haar gedeeltelijk te kort schieten in die vreselijke opgave is haar, m.i., alleszins te vergeven.
We hebben reeds besproken, hoe door het irrationele proces der zelfaanschouwing het 'ik' tegendeligheid innerlijk polariseert en het, hoewel een betrekkelijke eenheid blijvend, zijn buitenwereld bevolkt ziet met zijn plurale wedergeboorten, d.w.z. het ziet de wereld niet meer als subjectloos object, maar wemelend van andere ikken. Hierbij gaat de objectwereld dus tevens behoren tot de subjecthelft der schepping: een wonderlijk proces, dat bij voortduring voltrokken wordt overal en altijd waar mensen zijn. Dat plurale 'ik', het wij, is het subject in zijn derde fase of aspect. En het luchtelement is nu ook in zijn derde fase, is méér dan begripsvormend denken, het is verstaan geworden. Met dit woord is bedoeld, dat het ideële denken een zodanige transcendentale inleving in het 'andere' is, dat het zich synthetisch daarmee verbindt, met als resultaat, dat de scheiding (ook in ruimte en tijd) tussen 's levens eerste principes (subject en object) vrijwel verdwijnt, dat de ontstane tegenstelling door de tegendeligheid opgeheven is tot een eenheid, waarin ze nauwelijks meer van elkaar te onderscheiden zijn.
Deze derde fase is de Kunst, waarin de mens een microscopische, scheppende god is. Neem een kunstwerk: is dat van zijn maker te scheiden? Beide leven een bestaan buiten ruimte en tijd om, in en door elkaar. Een kunstenaar is ook de levenskunstenaar, de mens, die zichzelf heeft verwerkelijkt. Dikwijls wordt dit niet opgemerkt, gaat dit aan de mensen voorbij, hoe intelligent ze overigens mogen zijn.
Er bestaan massa's bescheiden 'rijpe vruchten', die niemand ziet, a.h.w. bescheiden bosbessen (om in deze beeldspraak door te gaan), maar die in wezen, in hun levensrijpheid, onvergelijkelijk méér zijn dan welke geweldige woudreus ook, die zeer bewonderd wordt en veel plaats inneemt. Want dat is nog maar een boom, ongaar, onrijp materiaal. Het gaat om de vrucht en tenslotte om het zaad daarin, omdat het leven en zijn gehele martelende procedure erop berekend is de primordiale en toen verloren gegane eenheid subject-object terug te vinden. (45) Hetgeen in 't zaad, in het ei, in het nieuwe nulpunt is geschied.
In dit proces speelt niet alleen het element 'verstand' zijn onmiskenbaar bemiddelende rol, maar ook doet dat op zijn wijze het gevoel, het water en we willen in het kort ook de lotgevallen van dit element bekijken. We keren dus weer even terug naar het begin, waar subject-object nog primordiaal in hun ongescheiden-onderscheidenheid bestaan en deze lethargische rust dan tot een proces geactiveerd wordt (de zondeval).
Zoals het subject daar op antwoordt door belangstelling te tonen, een soort wakker-worden, waarmee het zich a.h.w. in de richting van de prikkel openmaakt om dan de eerste aanraking als gewaarwording te ondergaan, waarna de diffuse gewaarwording zich krachtens ons vijfvoudige wezen samentrekt tot vijf waarnemingen, zo grijpt dan het gevoelselement die vijf waarnemingen en plakt ze samen tot een afgerond geheel: de voorstelling. Door en in het gevoel ontstaan, is de voorstelling vanzelf door het affect, dat is de bewogenheid van het gevoel, 'gekleurd'. Het gevoel is, evenals het verstand, in wezen een verbindend element en verschijnt dan ook al dadelijk in de eerste fase als een dubbelstroom. Zich werpend naar het object toe, balt het de waarnemingen samen tot de voorstelling van dat object; terugebbend trekt het deze voorstelling in of liever achter zich en bewaart haar daar als het herinneringsbeeld. (In het verdere levensproces speelt het oer-object geen rol meer, het is opgeteerd zoals de dooier in het ei; we leven en werken verder uitsluitend met de voorstellingen.)
Met het voorstellingsproces ontstaat de Ruimte, de voorstelling is in wezen ruimtelijk, de ruimte is in wezen voorstelling, hoewel ze in haar wijdheid aan de macht van het voorstellingsvermogen ontsnapt.
De tijd verschijnt in deze eerste levensfase in en door het element verstand met zijn ritmisch heen en weerspringende 'na elkaar'. De tijd ontstaat niet in de voorstellingswereld, de tijd is ook niet voorstelbaar. De tijd, hoewel een verstandsprodukt, is nog geen begrip, want dit wordt door het verstand eerst in zijn tweede fase gevormd. De tijd, kan men zeggen, is een prae-begrip, dat met de ruimte wortelt in het eerste, in het zintuigelijk contact van het subject met het object.
We moeten ons noch door de Ruimte, noch ook door de Tijd te zeer laten imponeren, het zijn producten van onze eigen psyche in hun eerste, collectieve fase. In deze fase berust alles op die twee zuilen en als ze door een blinde reus omgetrokken worden, stort het Al in elkaar. (46) In de Tempel echter gaan we tussen die twee zuilen door, om dan voor de diepere, mysterieuze waarheid geplaatst te worden, een waarheid, die ons vrij zal maken van die infantiele en onrijpe betoveringen.
Aangezien in dit eerste levensgebeuren noch het verstand het object zelve heeft kunnen grijpen, noch ook het gevoel het met zich mee naar binnen heeft kunnen spoelen en alleen de voorstelling-omtrent-het-object de oogst is van dit eerste gebeuren, zo is het wel duidelijk, dat het verdere leven opgetrokken wordt met de bouwstenen der voorstellingen alleen; het 'object zelve' blijft afzijdig, ondoorgrondelijk, een duister raadsel, dat misschien niet eens meer bestaat, dat, zoals ik reeds zei, opgebruikt werd bij de vorming van de voorstelling. Hier begeef ik mij even op een zijweg en vraag mij af: waarmee zijn we hier eigenlijk bezig geweest? Onderzoeken we hier niet de prae-rationele fase, deze collectieve oergrond, met ons rationeel verstand? Een al héél slecht bij dit materiaal passend instrument, dat, wezensvreemd, ongetwijfeld dat materiaal geweld aandoet en waarmee we dus niet kunnen verwachten de ware toedracht en de toestand daar te ontdekken.
Laten we het ronduit bekennen, dat we, vanzelf ook in die empirie bestaande en er uit voortkomende, ons er geheel thuis voelen, ondanks het tekort schieten van de ratio op die plaats. We vinden het overbodig ons er druk over te maken en we vinden, dat we deze ondergrond te aanvaarden hebben, als gegeven, als de kaarten, die we uitgedeeld krijgen, wanneer we het spel des levens beginnen, als het huis waarin we als kind leefden. Hij bestaat nu eenmaal, die voedingsbodem en het is hoogst plezierig als we, met een plechtig gezicht en eigenlijk opgelucht kunnen zeggen: "In den beginne schiep God de hemel en de aarde en Zijn geest zweefde over de wateren."
Voorwaar, een groots en dichterlijk beeld, dat ons de moeite van verder onderzoek bespaart en afraadt. We weten immers niet eens of het 'object' wel bestaat, dat dat object ons subject van buitenaf zou prikkelen, van buitenaf onze gewaarwordingslaag zou aanraken, we weten het niet en doen maar alsof, wij, als rationele wezens nog wel! We oogsten uit de zintuigelijke empirie de voorstelling-omtrent-het-object, maar het object zelf? Een duister en diep zwijgen.
We geloven in de voorstelling en de Indiase filosofie (Upanishaden) heeft het bedenkelijke van dit geloven meer dan eens uitgesproken. Maar wij doen alsof die voorstellingen reëel gelden en bouwen er verder het gehele levensgebouw mee op. Is het niet even goed, ja, eerder mogelijk, dat de z.g. van buitenaf ontstane gewaarwording louter en alleen op een innerlijke prikkel berust, want er is daar nog geen 'buiten af', (47) want dit zou de Ruimte vóóronderstellen en die ontstaat pas in het gevoelsstadium, het voorstellingsproces? En is het niet mogelijk, dat het z.g. 'vóór-ons-gestelde' de in de z.g. ruimtelijke buitenwereld van ons af geprojecteerde voorstelling een beeld aan de binnenzijde van onze eigen grens is?
En - om in deze volstrekt niet nieuwe gedachtengang verder te gaan - is het niet evengoed mogelijk, dat het primordiale subject-object met zijn slechts potentiële scheiding, toch maar een soort dubbelbeeld is van het Absoluut-éne, dat buiten alle Tijd en Ruimte is en dat zijn gespleten representant uitzaait op de grens tussen Eeuwigheid en Tijdruimtelijkheid? (nul Ariës).
En er is misschien helemaal geen subject-object, noch ook hun ficties in ruimte en tijd. En is deze hele cirkelgang binnen ruimte en tijd niet 'maya', een begoocheling? Heinrich Heine heeft deze gedachte eens geestig speels uitgesproken, als hij het hele wereldgedoe voorstelt als een droom van een dronken god, die uit de feestende godenverzameling a la française wegsloop en zich ergens op een ster te slapen legde. Toen droomde hij deze hele wereld, in welke scheppende godenroes enkele interessante beelden voorkwamen, o.a. de stoomboot, Hegel, e.a. (wij zouden kunnen zeggen: de atoomsplitsing, Sartre, e.a.). Maar straks wordt de god wakker, wrijft zich de ogen uit en de droom vervloeit tot niets, dat alles heeft niet eens bestaan.
Hoe ook, we zitten er midden in en om tenslotte wakker te kunnen worden, hebben we ons van die droom stapsgewijze te distantiëren. We beginnen dus met het 'alsof' ons bewust te maken, nemen vervolgens de voorstelling schijnbaar au sérieux, emanciperen haar nog sérieuzer in schijn tot begrip en symbool, muteren dan, met het plezierige gevoel toneel te spelen, dat alles tot de synthese van het Zelf, wat we allerminst als heilige ernst opvatten en met vreugde opofferen en moeten ten langen leste alleen maar sterk zijn om onze roes te overwinnen, om niet wéér ons aan de sangsara of draaimolen te verslingeren, om niet wéér te verdwalen in die schandelijke doolhof; veeleer hebben we op die puntvormige grens tussen tijdruimtelijkheid en eeuwigheid in dat finale grote licht wakker te blijven.
Dit punt is het begin en tevens het einde van de dierenriem, het nulpunt Ariës, het Lam Gods. Het is het oog van de naald, alwaar men geen bagage mee moet nemen, noch stoffelijk, noch ook geestelijk in de vorm van voorstellingen, begrippen, symbolen, ideeën en idealen, of doelstellingen. Zelfs het eigen Zelf, die dikke ronde, sappige levensvrucht, moet van te voren in zelfvergetelheid opgelost zijn: "zalig de armen van geest…" (48)
Dit hoofdstuk, dat bestemd werd voor de bespreking der vier elementen en waarvan het opschrift een gebaar scheen, dat alle opheldering daaromtrent beloofde, heeft ons dus niet precies gegeven wat wij ervan verwachtten. Van de elementen zelf weten we weinig anders dan dat ze een mysterieus oer-gegeven zijn, iets wat in mindere mate trouwens evenzeer voor de drie fasen geldt. We hebben geconstateerd, dat het lijkt alsof er bij het begin een subjectieve en een objectieve helft aan het leven op te merken valt; vervolgens, dat die twee met elkaar contact hebben bij wijze van een drie fasig, kringvormig proces door middel van verstand en gevoel; vervolgens dat het verstand en het gevoel, ieder op zijn wijze, een verbindende, een samenvattende een katalyserende werking uitoefenen, zodat, als het goed gaat, aan het einde de verloren gewaande kiem weer opduikt. Maar... als we over het subject als element zelf iets willen gaan zeggen, dan dienen we dat subject eerst aan te kijken en dan zien we niets meer door volslagen verblinding. En als we ons naar het object toedraaien is daar volstrekt niets dan ondoorgrondelijke duisternis te constateren.
Voor de beide secundaire of verbindende elementen geldt hetzelfde: wie zal zeggen wat verstand is, wat gevoel is? Daarbij komt nog de begrensdheid van hun functionele bruikbaarheid.
Het is wellicht hier de juiste plaats, als psychologische illustratie van de vier elementen te verwijzen naar de roman van Dostojefsky: 'De gebroeders Karamasoff'. Hierin behandelt, zoals bekend, de schrijver een negatief vadercomplex, misschien wel zijn eigen en de vier 'broeders' zijn de vier elementen: gevoel, verstand, geest (subject) en lichaam (object), die zich ieder op hun wijze tot de vaderhaat verhouden. De laatste, het lichaam, Smerdiakoff (stinkerd) is degeen, die feitelijk de Vader vermoordt.
We hebben moeten toegeven, dat we met de rationele werktuigen: het logische denken en het kiezen van het juiste woord, de eerste, de prae-rationele fase, de collectieve oergrond niet kunnen doorlichten, tenminste slechts zéér ten dele, want ze is als een troebel water en zéér diep; vervolgens dat we met de genoemde instrumenten zonder meer de derde fase van het leven slechts als een povere karikatuur zien en we weten uit ervaring, min of meer, dat die derde fase slechts te beleven is, min of meer, omdat het leven voor ons allen min of meer een hachelijke belevenis is, dat we daar allemaal min of meer pijnlijk in de knoop zitten en eigenlijk karikaturen van ons ware Zelf zijn. (49)
Rest ons tenslotte niets dan in uiterste bezonkenheid dat drievoudige levensproces met zijn drie maal vier stations… te aanschouwen, te doorschouwen, zoals wij bij het wakker worden merken, dat we droomden, daarbij de droom van ons waakbewustzijn distantiërend en zijn zin doorvorsend. (50)
terug naar de Inhoud
Hoofdstuk V Historische en symbolische aspecten (maan- en zonculturen)
Reeds enkele malen kwamen ter sprake de door Leo Frobenius ontdekte maan- en zonvolkeren, waarvan het belang voor onze uiteenzettingen, - hun waarde als proef op de som - zonder meer in het oog springt. In Afrika vond en vindt men nog cultuurvormen, die, zij het ook in primitieve gedaante, de verschillen vertonen, die ons in de vorige hoofdstukken bezighielden.
De maanculturen onderscheiden zich van de zonculturen door een verschil in bezigheden: in de eerste wordt landbouw (en later ook veeteelt) beoefend, in de laatste de jacht; psychologisch moet dit zich in een verschil in activiteit, een verschil in gebondenheid aan de bodem, een verschil in verhouding van de geslachten, - patriarchaat resp. matriarchaat, - en ten slotte in een verschil in religieuze structuur, zoals die af te leiden is uit de aanbidding van de maan, resp. de zon. Voorbeelden van maancultuur zijn de bewoners van Erythrea, de Semieten, etc.; van de zoncultuur de Hamieten, de Phylistijnen, etc. Binnen één en dezelfde cultuur treft men de tegenstelling aan in de figuren van Abel en Kaïn, Jacob en Ezau, Ammon en Ichnaton. Een meer modern voorbeeld levert de tegenstelling tussen China en Japan, of, in veel mindere mate Duitsland en Frankrijk.
Het spreekt vanzelf, dat de zuiverheid van deze cultuurvormen afnemen moet, naar gelang de cultuur zich differentieert, niet alleen omdat zij daarbij gewoonlijk vreemde elementen opneemt en verwerkt, maar ook omdat iedere cultuur krachtens een beginsel van natuurlijke groei de strekking heeft ook het onderdrukte of niet tot ontwikkeling gekomen element recht te doen wedervaren.
Deze ontwikkeling - van zoninvloeden in maanculturen en omgekeerd - gaat niet zonder strijd, waarbij men gewoonlijk het onderdrukte element zich revolutionair ziet baanbreken, hetzij om de overwinning te behalen, hetzij om roemloos ten onder te gaan en opnieuw verdrongen te worden.
We zien in deze tijd, dat China, het grootse aloude toonbeeld van een maancultuur, zich in een stadium bevindt om zich revolutionair tot een zoncultuur om te vormen, zoals Frobenius dat beschreven heeft voor kleinere volkeren in Afrika. (51) De kortstondige zege van Ichnaton's zonnecultuur over de Maan (Ammon) is in dit verband te memoreren.
In het Europa van vóór onze jaartelling waren er hier allerlei zon- en maanvolken. Een sterke zoninvloed deed zich o.m. als Mithras-dienst kennen. Met het Christendom en Semitische invloeden vanuit Azië kwamen zich hier veel maan-invloeden geldig maken. Desondanks is de Europese cultuur duidelijk en overwegend een zoncultuur geweest, gezien de enorme vlucht die de ratio, het imperialisme en de muziek, genomen hebben.
Het uurwerk is ook typisch Europees. Een zoncultuur is in wezen agressief-expansief, koloniserend. Het wezen van dit streven, zelfs al dat van de primitiefste jacht, is het overwinnen van de ruimte. En dank zij de Europese techniek is de aarde vrijwel tot één ruimte geworden (wereldverkeer), die door telegraaf, radio, televisie, radar etc. als zodanig is bedwongen. Het nationaal-socialisme met het draaiend zonnerad als symbool was een overspannen uitbarsting van achtergebleven zonne-factoren; herinneren we ons, dat het de zéér expansieve Romeinse macht was, die Europa 'onder de zon' bracht, maar dat ten oosten van de Rijn haar directe invloed vrijwel nihil bleef. Daardoor o.a. is Duitsland achtergebleven in zonne-ontwikkeling vooral als imperialistische macht, met al de vulkanische gevolgen van dien. De psychopathologie van de eenling gaat in het algemeen parallel met de groep.
Uit haar geschiedenis blijkt wel hoe gecompliceerd het beeld der westerse beschaving moet uitvallen, wanneer wij het aan beide grondbeginselen willen toetsen. Bovendien laten de bovengenoemde tastbare criteria ons veelal in de steek, aangezien bijv. in de Rooms-Christelijke 'maancultuur' de heiland niet meer in de vorm van een maan aanbeden wordt, - net zo min trouwens als in de latere jahvistische religie, - en in de andere gevallen de patriarchale, resp. de matriarchale structuur lang niet zo systematisch is verdeeld als men ter wille van de demonstratie zou wensen.
(Een religieus symbool doorloopt de volgende ontwikkeling: eerst is het een ding, een steen of berg bijv., later worden het verheven dingen als zon en maan. Deze worden dan gecombineerd met plant of diergestalte, bijv. de stier met de volle maanschijf tussen de horens (astrologisch is de maan 'verhoogd' in het teken de Stier). Later wordt het symbool geheel dierlijk, bijv. het kalf, de kat, het lam. Weer later zijn de diergestalten half menselijk en tenslotte blijft de menselijke gestalte over, waarmee men zich, wat de bedoeling der evolutie is, beter en vanzelfsprekender kan identificeren dan met een heiland, die als zon of lam is voorgesteld. (Zie het merkwaardige werk van Niemojevsky: 'Gott Jesus'. De Schrijver toont o.m. aan, dat van de kruisigings-scène, met haar aangegeven datum en uren, alle personen, de drie kruisen, etc. als sterren en sterrenbeelden ter plaatse aan de hemel staan. Verder staat bijv. ook weer op aangegeven dag en uur, n.l. op Paaszondag bij zonsopgang Maria Magdalena aan het lege graf en ziet! Christus uit de dood verrezen staat achter haar: 'de hemel spiegelt zich op de aarde'.)) (52)
De hogere culturen dus leveren moeilijkheden op om de zuivere 'maan-' en 'zon'-factoren van elkaar te onderscheiden, omdat deze vermengd voorkomen. Behalve dat het oude hoogstaande China een zuivere maancultuur te zien gaf, zijn het gewoonlijk de primitieven, die de duidelijkste voorbeelden leveren, - Frobenius heeft ze uitvoerig beschreven en vergeleken - waarschijnlijk omdat ze geïsoleerd leven in de wildernissen. De maanculturen vertonen, zoals gezegd, een sterk vegetatieve inslag, zij zijn op de plant ingesteld en zitten aan de bodem en hun eigen omschreven ruimte vast. In wezen zijn ze door de Ruimte bevangen, de Tijd speelt nog geen rol. Ze leven in dwingend groepsverband en hun opperhoofd stelt de maan voor, zelfs komt het gebruik voor, dat het opperhoofd bij nieuwe maan onzichtbaar moet blijven en dat hij na zeven jaren bij volle maan in het voorjaar wordt doodgeslagen en door een ander vervangen, welk ceremonieel we min of meer gecamoufleerd in hogere religies terugvinden.
Dit maan-achtig-ritmisch zich zuiveren door een zondebok te liquideren, kan ook de vorm hebben, dat men, ritmisch alweer, de gevreesde taboe-gestalte opeet (Paaslam, wanneer de zon in Ariës is). Ik wil hier niet uitvoerig worden, er is literatuur genoeg over dit onderwerp.
Dat de maanculturen de zon ook wel een rol toebedelen, blijkt o.m. uit de gestalte van de medicijnman, de tovenaar van de clan. Hij tooit zich gemeenlijk met zon-attributen als leeuwenhuid e.d. en zijn macht naast die van het opperhoofd is vaak zeer groot. In Europa, dat overwegend een zonnecultuur is, zijn die beide gestalten geëvolueerd tot Keizer en Paus en hebben naar de aard van de zonnecultuur van symbool gewisseld. Later splitst zich uit de figuur van de priester-medicijnman die van de geneesheer af en het Staatshoofd verdubbelt zich tot koning en volksvertegenwoordiging.
In de maanculturen valt het accent op het maan-aspect van het leven, het zonaspect is min of meer atrofisch en verdrongen, geladen met het angst-effect van het onbekende en het oneigenlijke (taboe). Het feit nu, dat behalve het opperhoofd er nog een ander machtscentrum bestaat, is een onbewuste psychisch-hygiënische maatregel. De mens wéét altijd wel omtrent het 'andere' centrum in hem en derhalve projecteert hij het buiten zich, als opperhoofd en tovenaar, zolang hij nog niet geestelijk rijp en zichzelf is (C.G. Jung noemt die twee punten animus en anima) en het 'andere' centrum is een geheime bron van wijsheid voor wie oren heeft om te horen. (53) Dikwijls uit zich dat 'andere' in de vorm van geheime genootschappen, geheime leringen, filosofieën, die om haar verheven inhoud niet toegankelijk zijn voor jan en alleman, bijv.: 'Das Geheimniss der goldenen Blüte' (een zonsymbool dus) in het maanland China, etc.
De maancultuur leeft in aanbidding van de voorvaderen. Dat ook zij tot zeer grote hoogte kan evolueren en toch in wezen primitief blijft, immers magisch denkt en voelt, bewijst het oude China. Het bewaren en verzamelen zit de maanmens in het bloed en daarmee gaat samen de pottebakkerij, de plastiek, de bouwkunst. De zonnevolkeren zijn in wezen zwervers (jagers, vissers, bohemiens, zigeuners, rovers, krijgslieden, wereldreizigers), niet aan grond en huis gebonden, ze hebben hoogstens tenten. Daardoor leven ze niet in condities, dat wetenschap en plastische kunsten bij hen kunnen gedijen. Zij zijn veroveraars en destructieve geweldenaars, bijv. de Mongolen onder Dzjengis Khan.
Een maanvolk sluit zich liefst rondom af (Chinese muur), een zonvolk expandeert en 'trekt de wijde wereld in', zoals de held sprookjes, als hij in de ik-fase komt. De zonnekunsten zijn muziek en die van het woord, van de zon zijn ook de letters en cijfertekens: de runen, afgeleid van het achtspakige zonnerad, waar onze letters ook van afstammen. Het zonne-recht is dat van de sterkste. De vrouw is dus veroveringsobject, zij neemt en plant zich voort met de sterkste man. Zij neemt, geeft zich aan de overwinnaar. In tegenstelling met de vrouw der maanvolkeren gaat haar macht met haar jeugd en schoonheid verloren. Voor het huwelijk heeft de vrouw kuis te zijn, als ze huwt behoort ze maagd te zijn, maar in het huwelijk is ze veel vrijer, in tegenstelling alweer met de zeden der maanvolken, waar de vrouw voor het huwelijk vrij is, waar ze door de vader uitgehuwelijkt wordt en waar ze in het huwelijk het uitsluitend bezit is van één man. Daarom loopt het erfrecht bij de maanvolken over de vader en bij de zonvolken over de moeder, want bij de laatste zijn de mannen gewoonlijk uit op expansieve ondernemingen en weten niet precies wie hun eigen kinderen zijn.
Huisgezin en hiërarchische clan-structuur ontbreken vrijwel bij de echte zonvolken. Ook zijn ze in wezen irreligieus, want in hun individualisme zijn ze tegenover niets en niemand verantwoording schuldig. Het Protestantisme is een zonnevariatie van de maanachtige moederkerk. De Kerk als zodanig is de moeder en a.h.w. langs de mannelijke toren wordt de vader-imago als God in de hemel geprojecteerd. Iedere reactie tegen de kerk, ieder agnosticisme, ieder individualisme, persoonlijke immanente mystiek, iedere zelfgekozen weg naar het heil zonder hulp, middelaar, goeroe of priester is een zonne-invloed. (54) Alle buitengestoten zonnefactoren nemen dan gestalten aan o.a. als troubadours, etc.
Naast de leer der Roomse Kerk zal het altijd wemelen van ketterse leerstellingen, min of meer gecamoufleerd als sprookjes, helden-dichten e.d. met ketterse ondergrondse strekking, waaraan de mens zich laaft uit instinct om zijn evenwicht te bewaren en uit een drang de evolutie van het leven te volgen. Na de maanfase komt de zonnefase: na de empirie (waarbij wij óók onze zintuigen 'geloven') komt de zelfstandigheid van de ratio, die volstrekt niets gelooft en alles bewijzen wil. De zon is nu eenmaal het verder gevorderde, het revolutionerende moment; de maan is stabiel en regressief.
Een maancultuur ontstaat vanzelf als vanuit de aarde gegeven, direct aansluitend aan de natuur. Voor het ontstaan van een zoncultuur, de ratio, dit 'rechtop gaan staan', is een andere stimulans dan die van de natuur nodig. De zon als hemellichaam is misschien niet alleen als zinnebeeldige promotor behulpzaam: het zonlicht bevordert het 'wakker-zijn'.
Zoals wij vroeger zagen kunnen de symbolen zon en maan ook weergegeven worden door hemel en aarde (bij de Chinezen als Yang en Yin), symboliseringen van het subject en van het object. Evenals dit met de verhouding tot de vrouw het geval bleek te zijn, is de verhouding tot hemel en aarde in de maan- en zonculturen echter een geheel andere dan men oppervlakkig zou verwachten, hetgeen te verklaren is door het projectieve karakter der religieuze structuren. Taboe is datgene wat men zelf niet is, het krijgt als iets vreeswekkends en heiligs de voorrang, het wordt tot de goddelijke sfeer verheven, d.w.z. in de 'aardse' maan-cultuur wordt de 'hemel' theologisch tot de eerste, beslissende factor; in de zoncultuur daarentegen de 'aarde'.
De maanculturen hebben altijd naar de sterren gekeken, van de aarde wisten ze weinig af, ook al omdat ze zo honkvast zijn. De zonculturen hebben het aardrijk veroverd en eerst secundair de sterrenhemel als wetenschappelijk object onderhanden genomen. In de Semitische cosmoconceptie, het Oude Testament, schiep God eerst de 'hemel' en dan de 'aarde', terwijl omgekeerd in de Griekse mythologie Gaya, moeder Aarde, Uranos, (de 'Hemel') baarde. Ook in de Christelijke leer als vervolg van de Semitische, is het steeds de 'hemel', waarnaar men zich als hoogste doel richt, tenminste moraliter. In de zonnefase moet de mens de maanfase te boven komen. Dat dit niet steeds lukt en dan een probleem wordt, komt in de Oedipus-mythe van de Griekse cultuur (zon) tot uiting. (55)
De vereenzelviging met de buitenwereld (maan) en met zichzelf (zon)
Hetzelfde verschil in volgorde documenteert zich in de schepping van het eerste mensenpaar: eerst Adam, dan Eva, d.w.z. uit de oorspronkelijke latente eenheid wordt eerst het subject geactiveerd en dit projecteert zichzelf als object. Het wetenschappelijke denken evenwel, zoals dat in de Griekse zoncultuur dominerend wordt (Aristoteles), ziet in, dat eerst het object zich uit de latentie losmaakt en dat pas secundair het subject zich in de objectwereld begint af te tekenen: het object wekt het subject, door middel van de zintuigen.
In de maanfase vereenzelvigt het schepsel zich eerst secundair met het subject, zoals bijv. een klein kind over zichzelf in de derde persoon enkelvoud spreekt, het noemt zijn eigen naam en pas veel later zegt het 'ik', als een soort openbaring voor hemzelf.
In de rationele zonfase identificeert het subject zich primair met zichzelf als 'ik'; vandaar zijn besef van eigenwaarde. Daardoor is het in staat het object 'objectief' te beoordelen, a.h.w. op een afstand, terwijl in de maanfase het subject nog geheel bepaald wordt door de weerspiegeling van de kant van het object en dus zijn plaats nog binnen de objectsfeer heeft.
Oude Testament: maancultuur
In het Oude Testament, dat een maanconceptie is, zijn ook vele aanduidingen te vinden van de drie menselijke fasen, zoals bijv. de drie zonen van Noach: Sem, dat is de maan, Cham, de zon, de jager, grootvader van Nimrod, die een groot jager was voor het aangezicht des Heren; en ten derde Japhet, de ster. Ook Adam had drie zonen: Abel het onschuldige, vegetatieve in de mens, Kain, de slachter, de tot onrust gedoemde zwerver, het dierlijke in de mens; (in het oog der Semieten is hij natuurlijk het slechte element) en Seth, waaruit het mensengeslacht zal voortkomen. De drie zonen van Lamech waren Jabal, de boer, de 'maan'; Jubal 'de vader van allen, die harpen en orgelen hanteren' (vgl.: de akoestische functie van het zonnetype) en ten derde Tubal-kain, de meester van vuur en metaal, de scheppende geest en levenskunstenaar (ster).
Dat de geschiedenis van Simson een zonnemythe is, wordt algemeen aangenomen. Zijn afgeknipte haren wijzen hier al evenzeer op als het in brand steken van het koren der Philistijnen. Simson is een individualist, vandaar dat het maanvolk hem als een reus ziet, hij is een rationalist bovendien (het raadsel dat hij de Philistijnen opgeeft), hij is een ontembare en oneerbiedige geest, een zeldzame figuur in de bijbelse historie en die dan ook eerder verwant schijnt aan de Griekse helden en halfgoden. Het veelzeggende verschil is echter, dat Simson ten onder gaat en wel aan de vrouw, daar waar de afhankelijkheid van de vrouw van Heracles slechts een episode uitmaakt (Omphale), die hij gemakkelijk te boven komt. In een maancultuur, in de ogen van de maanmens wordt de zon als destructief gezien; (56) Simson verwoest dus de tempel, doet dus een verwoestende aanval op het 'geloof' en verblindt zich als individualist aan zijn eigen licht.
Een zonnecultuur laat dit drama geheel anders aflopen: zij schept het Medusa-gezicht, als symbool van de gevolgen van het 'zich-zelf-zien', maar ook is daar de gestalte van Perseus, die de Medusa onschadelijk maakt door haar beeld in een spiegel op te vangen, dat is de al eerder genoemde goocheltoer om van het subject een object te maken, waarmee de menselijke psyche van de rationele in de scheppende fase sublimeert.
Job
Een typische maanmythe bevat het boek Job: "De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen" is een uitlating, die men slechts uit de mond van de vrome maanmens met zijn lijdelijkheid zal horen, zijn overgave aan het onvermijdelijke, zijn tijdeloze geduld. Astrologisch gesproken belichaamt de geschiedenis van Job een maansverduistering. De maan wordt hier plotseling het slachtoffer van de schaduw der aarde: 'Satan kwam van om te trekken op de aarde en van die te doorwandelen'. Rijk gezegend, zoals de volle maan, wordt Job door het noodlot getroffen; maar in zijn volheid heeft hij reeds een middelpunt en staat dus op de drempel van de volgende fase, die der zon, hetgeen nergens zo duidelijk uit blijkt als uit het protest tegen het 'onrecht' hem aangedaan. 'Onrecht' is bij uitstek een begrip uit de tweede fase, het vooronderstelt een gelijkwaardigheid van het 'ik' met alles, waarmee het zich zou kunnen meten, zelfs met de Schepper. De wil van de Heer wordt daarom door Job als willekeur gevoeld en de strekking van deze legende is dan ook geen andere dan hem van deze 'hybris' te genezen en hem naar de aanvaarding van de maanfase terug te voeren.
Waar in de zonnefase het recht van de sterkste geldt (en alle 'recht' is recht van de sterkste, de wil en de moraal van de meerderheid), d.w.z. uit een strijd tussen alle ikken zal moeten blijken wie de machtigste is (in Griekenland geeft vooral de Ilias dit aspect weer), daar is in de maanfase a priori God de sterkste, hetgeen Job dan ook met alle bloemrijke middelen der Semitische overredingskracht onder het oog wordt gebracht. Zijn even ontstane 'ik' wordt gebroken, de verticaliteit buigt zich en hij voegt zich weer naar de natuurlijke ritmiek van het gebeuren, het gegeven feit, de empirie. Treffende tegenstelling tot de Griekse hybris, die slechts gestraft wordt in zover de mens zich aan de goden gelijk wil maken, dat is dus nog een stap verder dan Job, die alleen maar door God niet onrechtvaardig behandeld wil worden.
Opmerking verdient het nog, dat na de catastrofe en het herstel daarvan, Job nog 140 jaar leefde en toen stierf, zónder zich te beklagen. (57) Dit getal 140 duidt n.l. op een normale lunatie van volle tot donkere maan, die 14 dagen neemt. Hiermee is dus de overzichtelijkheid van het natuurritme in ere hersteld en waar Job zich tegen het 'ongewone' ritme deze schijnbare aritmiek van een maansverduistering verzette, daar voegt hij zich later weer vanzelf naar het gewone ritme.
Christendom: zonnecultuur
Eerst in het optreden van Christus stuiten wij op een zonne-invloed, die zich, de feitelijke ondergang van de zonneheld ten spijt, in het Semitische cultuurmilieu heeft kunnen handhaven, of beter: die deze cultuur versplinterd heeft. Dat het leven van Christus als zonnemythe kan worden opgevat, pleit natuurlijk evenmin tegen zijn historiciteit als overeenkomstige overwegingen tegen het bestaan hebben van Dante. Men dient er ook rekening mee te houden, dat hier de influx van de zon alleen als revolutionerende factor beoordeeld moet worden en niet als cultuurbepalend 'in saecula saeculorum'; integendeel, de oorspronkelijke invloeden bleken nog wel zo sterk, dat de godsdienst in de beschavingsperiode, die zich naar Christus noemt, haast wel tot in onze tijd het stempel van de maan is blijven dragen, hetgeen intussen niet uitsluitend op te vatten is als nawerking van de Semitische cultuur, - krachtens de wet der traagheid derhalve, - maar ook als reactie op de antieke cultuur, die vooral in het teken van de zon stond (Griekenland, Mithrasdienst).
Een volgend punt ter overweging in verband met de Christusmythe hangt samen met de gevoeligheid van het maantype voor de natuurritmiek, een gevoeligheid, die de rationele zonnemens in wezen mist. Nu behoort tot de natuurritmiek wel in de eerste plaats de periodiciteit der hemellichamen, waaruit dus moet volgen, dat astraalmythen in de eerste plaats een aangelegenheid van maanculturen zijn, ook wanneer zij door hun meest essentiële kenmerken tot de zonmythen gerekend moeten worden. De zonmentaliteit is rationeel en houdt zich niet met mythisch denken op; de zonnemythen, waarin de zon een geslaagde held is, bijv. de twaalfwerken van Heracles, moeten psychologisch gesproken, gerekend worden tot de overgang van de maan- tot de zonfase, een geestelijke puberteit dus. Want de maanmentaliteit, als zodanig ziet de zon als destructief en laat hem als Held smadelijk ten onder gaan (Simson en dan ook: Kain is de 'zwarte piet'; tegenover Jacob komt Ezau, de jager, er ook maar bekaaid af, etc.).
Het merkwaardige van de Christusmythe is, dat ze zowel maan- als zonmythe is, beide hemellichamen worden verduisterd, gezien de zonsverduistering, die vanzelf ook een donkere maan betekent, - bij de kruisiging van Christus. (58) Als zowel maan als zon verduisterd zijn, als dus het accent van beide van deze psychologische fasen weggenomen is, moet het dus naar de sterfase verschuiven, wat met het verschijnen van de 'ster' bij Christus' geboorte reeds aangekondigd werd. Inderdaad is de Christusgestalte het symbool voor de 'gemeenschap', de derde psychologische fase, welke b.v. in 1 Cor. 12 door Paulus door de analogie met de lichamelijke 'gemeenschap' verduidelijkt wordt.
De Christusmythe heeft ongetwijfeld een dubbel aangezicht en men kan zelfs beweren, dat dit in de evangeliën tot een zeker specialisme heeft geleid, in dier voege, dat Mattheüs vooral het solaire voor zijn rekening neemt, Lucas daarentegen het lunaire aspect. De in de evangeliën beschreven zonsverduistering, tevens donkere maan, is dus als een zéér bijzondere lunatie te beschouwen. Bovendien vond deze zonsverduistering plaats, toen de mundane equinox de cosmische passeerde. Deze overgang, die ontstaat door de afwijking van de aardas, geschiedt éénmaal in de 26000 jaar, waarbij de equinox de weg door de twaalf zodiakale tekens in omgekeerde richting aflegt (precessie).
Ieder jaar gaat de zon over de mundane equinox (begin van de lente), maar in nauwe conjunctie met de maan (zonsverduistering) natuurlijk hoogst zelden. En de coïncidentie van zulk een zeldzame zonsverduistering in conjunctie met zowel het cosmische als het mundane nulpunt Ariës is iets, dat misschien ééns in vele miljoenen jaren voorkomt. In astrologische zin was het tijdstip van de kruisiging Christi dus uitverkoren als géén ander en het is verstandig dit ogenblik als begin van een nieuwe jaartelling te nemen. Waarschijnlijk stonden er toen nog enkele planeten in de buurt, gezien de bij het kruis zich bevindende personen.
Niemojewski toont in zijn boek 'Gott Jesus' o.m. aan, dat alle bij het Christusdrama genoemde personen als planeten en sterre-tekens boven de horizon stonden. Johannes, of Oannes is de Vismens, het teken de Vissen, dat zich direct naast het kruis van ecliptica en aequator bevindt. Venus stond toen in de Vissen, astrologisch een uitbeelding van het begrip: Maria Magdalena. Drie dagen later, op de eerste dag der week, steeg ze ook inderdaad als morgenster boven de horizon, wenend (Vissen: waterteken). Ze werd gevolgd door (Joh. XX) twee andere planeten, Jongeren, die evenwel, lichtzwakker, weer in de morgenschemering verdwenen. Het teken de Vissen stelt o.a. het graf voor, de plaats der ontbinding, de oplossing, daar waar de rijpe vrucht vergaat, opdat het eerste zaad (het Lam, de primordiale eenheid van subject-object) weer vrij komt. (59) Alleen Maria Magdalena bleef bij het graf en weende: Venus in de Vissen, het dubbelsymbool der ontbinding en der laatste wijsheid en dit symbool verscheen haar als twee engelen in het graf. En dan komt de zon op, Christus verschijnt in haar bewustzijn en ze mag hem nog niet aanraken: Venus is nog niet in conjunctie met de zon.
Het mythische denken, dat van de eerste fase, dat aan alle mythen ten grondslag ligt, komt wel zeer duidelijk uit in deze grandioze spiegeling van de hemel op de aarde. De kruisiging is op te vatten als het passeren van de zon over het kruispunt van ecliptica en equator, zoals reeds werd opgemerkt. Christus stierf als maan en als zon aan het kruis, als zon herrees hij uit het graf; de sterfase is gesymboliseerd met het Pinksterfeest, Pentacosta, de vijfzijdige ster (vijf is het getal van de derde fase). Men kan niet zeggen, dat met het Christendom de mensheid in de sterfase overgegaan is, allerminst; hoogstens is met het opgaan van de ster het ideaal der 'gemeenschap' de mensheid min of meer in het bewustzijn gekomen; de ster blijft slechts richtinggevend in het uitzonderlijke: een symbool, dat zich zelden verwezenlijkt en eerder in de voortbrengselen der geniale, door de mensen meestal gewantrouwde vernieuwers gevonden wordt, dan in aantoonbare historische structuren.
Dante, de Divina Commedia
Zulk een vernieuwer - vernieuwer van oude wijsheid - was Dante, wiens Divina Commedia een louteringsproces uitbeeldt met de ster als doel (alle drie de delen van zijn gedicht eindigen met de woorden: 'le stelle'). In de aanvang bevindt hij zich in het donkere, verontrustende woud: de eerste zelf-bewustwording, de overgang van het complex naar het probleem, wordt als het morgenrood voorgesteld; Het derde principe, - voorlopig als een deus ex machina - neemt de gestalte aan van Virgilius, Dante's zinnebeeld voor de 'inwijder' en voor de menselijke rede, onder wiens hoede hij het proces der zelfkennis (helletocht) en der zelfloutering (Louteringsberg) doormaakt. Dan neemt het derde principe de gestalte aan van Beatrice, symbool van liefde en wijsheid. De laatste gestalte is de H. Bernardus, symbool van de aanbidding der Grote Moeder, de koningin der Witte Bloem. Deze Witte Bloem is de hoogste 'mandala', om een term uit de oosterse mystiek te bezigen, waarin, - althans voor een zonnemens - de gehele hemel wordt samengevat (voor de maanmens wordt dat een gouden bloem). Na zijn identificatie daarmee, volkomen alleen en tot zichzelf gekomen, schouwt Dante rechtstreeks het eeuwige licht, in welks eenheid hij de veelheid van het bestaan terugvindt. Het eeuwige licht wordt dan tot drie gelijke ringen, waarvan het eerste het weerspiegelde licht van de tweede is, terwijl de derde ring het 'vuur is, dat van de beide andere brandt'. (60) In het weerspiegelde licht bevindt zich het beeld van de mens. In de allerlaatste regels spreekt Dante zijn identificatie uit met 'de zon en de andere sterren'.
Op de talloos vele omsluierde zonsymbolen in het gedicht kan ik niet verder ingaan. (Bij zijn vertaling van de Commedia heeft Rensburg erop gewezen, dat Dante op vele plaatsen met de gegeven situaties, in het geheim, een kruis tekent met een cirkel erop, het zonsymbool: en zo wemelt het hele werk van diepzinnige symbolen voor wie ogen heeft om dit te zien. Dante als lid van de Rozekruisers-orde, die zozeer door de lagere geestelijkheid werd aangevallen, moest al zijn wijsheid in gesluierde vorm geven.)
Eveneens zou het mij te ver voeren de opvallend vele overeenkomsten in het licht te stellen tussen de Divina Commedia en het Tibetaanse Dodenboek, merkwaardig vooral, omdat hier niet van historische beïnvloeding sprake kan zijn (het verschil tussen de Commedia en het Dodenboek is de richting van het proces: het Dodenboek begint met het Grote Witte Licht en eindigt waar Dante's reis een aanvang neemt).
Men moet wel een aangeboren structuur van de menselijke ziel in het algemeen aannemen, een voorbeschiktheid tot het ontwerpen van of terugkeren tot steeds dezelfde oersymbolen, die, onafhankelijk van hun cosmisch-astraal-gehalte, de innerlijke bestrevingen van alle mensen in grote trekken zichtbaar maken.
Vermelding verdient nog, dat in India de drie fasen voorgesteld worden door de drie 'goena's': Tamas, Rajas en Satvam; Tamas is zwaar, inert en duister en leidt tot de gebreken luiheid, domheid, stompzinnigheid, onzindelijkheid etc. De deugden zijn standvastigheid, betrouwbaarheid, rijkdom, plastisch uitbeeldingsvermogen, etc. De Tamas-wereld wordt a.h.w. vervoegd met het hulpwerkwoord 'hebben' en zijn verwanten (behouden, bewaren, ontvangen, verzamelen, bezitten etc.). Tamas is de empirie, de co- en adhesie in het heelal, de 'zwaarte' van de wereld als 'object'.
Daarentegen stelt Rajas de onrust voor, de strijd om het bestaan, het vechten om zelf-handhaving, onder de heerschappij van het hulpwerkwoord 'worden'. Het is in wezen de expansie van het licht, ook in psychische zin en daardoor tegengesteld aan de co- en adhesie; angst en pijn zijn de schaduwen van de rationele manlijk-actieve Rajas-wereld.
In Satvam tenslotte is het 'zijn' geaccentueerd, het zichzelf-zijn. Al het waarachtig en uitsluitend menselijke, zoals de humor, het verstaan aller medeschepselen, de kunst, de essentie van het leven zijn de Satvam-attributen. Maar evenals de glans en de kleur van een vlinder is dit alles moeilijk te grijpen en licht te verstoren, het is hachelijk en kortstondig, zoals het waardevolle nu eenmaal altijd is; (61) het is als een wonderlijk geschenk, deze rijpheid; en voor de onrijpen van geest, die nog in 'hebben' en in 'worden' verstrikt zitten, is Satvam even gevaarlijk als een vlam voor een nachtvlinder.
Zoals al herhaaldelijk is aangestipt, worden de drie fasen gesymboliseerd door de getallen 3, 4 en 5. Het maangetal is drie, de maan is wassend, vol en afnemend, zij is drievoudig in wezen, triviaal. Het zongetal is vier, naar de oriëntatie volgens de zon naar de vier hemelstreken en psychisch naar de vier elementen. En uit deze twee getallen in meetkundig de vijf te construeren, zoals ik zo aanstonds zal toelichten. Zowel uit de drie als uit de vier kan men tot het zodiakale getal 12 komen. De lunair-Semitische weg gaat uit van een driehoek in een cirkel met zijn spiegelbeeld, de zespuntige David-ster. De andere methode leidt door middel van het tweevoudige kwadraat en ook het driemaal herhaalde kwadraat voeren beide tot het twaalfstralige hemelrad, dat ruimtelijk gezien een lichaam van twaalf vlakken wordt, elk een regelmatige vijfhoek: de pentagondodekaëder. Hier reeds zien wij dus, dat de synthese van 3 en 4 tot de 5 moet leiden, al bestaan er eenvoudiger middelen om dit te demonstreren, n.l. de driehoek van Pythagoras (zie verder).
Het getal 5 wordt verder aangeduid door de vijf regelmatige lichamen: de tetraëder (viervlak), de kubus (zesvlak), de pentagondodekaëder (twaalfvlak), de octaëder (achtvlak) en de ikosaëder (twintigvlak). Van drie van deze lichamen bestaan de begrenzende vlakken uit driehoeken, van één uit kwadraten, van één uit vijfhoeken. Waar deze laatste het 'vijfde element' of de quintessence symboliseert, daar kunnen de overige vier met de vier elementen in verband gebracht worden: de tetraeder is het vuur (subject), de kubus is de aarde (object), de oktaëder is de lucht (verstand) en de ikosaëder is het water (gevoel).
Volgens Pythagoras is het regelmatige twaalfvlak de grondslag van het Heelal. Van 'Platonische lichamen' spreekt men, omdat Plato ze in de Timaeus 'de schoonste, die er zijn' noemt. Het vijfde liet hij opzettelijk onbesproken. Volgens Naber kan men al deze lichamen uit elkaar ontwikkelen, n.l. door middel van de beroemde Sectio Divina of Gulden Snede. (Al deze symbolisch-wiskunstige gegevens ontleen ik aan: ,Meetkunde en Mystiek' van Dr. H. A. Naber en van dezelfde schrijver: ,Das Theorema des Pythagoras'.)
Deze Gulden Snede, die, te beginnen met de Egyptische pyramiden, een hoogst belangrijke rol heeft gespeeld in de architectuur (Gothiek) en de beeldende kunsten, en ook in de natuurlijke verhoudingen bij plant, dier en mens herhaaldelijk wordt waargenomen (62) (Kepler heeft de uiterste en middelste evenredigheid in de afstanden van de planeten tot de zon ontdekt) - wordt als volgt gevonden.
De eenvoudigste methode om een lijn volgens de Gulden Snede te verdelen is deze: Van die lijn (a) neemt men de helft (1/2 a) en richt die helft rechthoekig op een van de uiteinden van a en maakt er een rechthoekige driehoek van. De korte zijde (1/2 a) wordt op de hypothenusa afgecirkeld en de rest van de hypothenusa (b) wordt op de lijn a afgecirkeld. Dan is de gegeven lijn a daarmee verdeeld in uiterste en middelste evenredige (Gulden Snede), d.w.z.: de delen x en y verhouden zich tot elkaar als het langste stuk y tot de gehele lijn: x:y =y:(x + y).
Is bij deze constructie de lijn a de straal van een cirkel, dan is 2 maal y de zijde van de in die cirkel passende vijfhoek, grensvlak van de regelmatige pentagondodekaëder, symbool van het menselijke leven. De Gulden-Snede-verhouding is een irrationele, niet geheel in cijfers uit te drukken. Ze is de grondverhouding van de mens en van zijn heelal, in deze irrationele 'maat' zijn wij en onze wereld gecomponeerd.
De vijf als symbool, de kwintessens als vijfde element, is op te vatten als aanduiding van de leidster boven de doolhof der differentiatie, distantiëring en identificatie, waarin de strijd tussen subject en object zich voltrekt. Deze strijd kent steeds een even aantal tegenstanders: twee of vier (subject, object, verstand en gevoel). Psychologisch komt de vijf overeen met het uitsluitend menselijke vermogen tot zelfreflexie, dat de voorwaarde is voor de méér dan alleen biologisch verlopende derde fase, met haar wezenlijke transcendentie van denken en voelen.
Transcendentaal betekent het gericht-zijn op of het samenvatten van iets wat niet onmiddellijk in het bewustzijn gegeven is: daarom kan het denken zich op 'alles' richten, het gevoel 'alles omvatten', dus met inbegrip van het subject zelve: het ik kan nadenken over zichzelf, hetgeen een geheel nieuw element aan het licht brengt, a.h.w. een extra dimensie, de 'spoed' die van de natuurlijke cirkelgang een cirkel maakt. Dit originele is niet af te leiden uit voorafgaande processen. In de tweede fase overziet, beheerst en meet het 'ik' zijn omgeving, maar is zelf nog van dit proces uitgesloten, aangezien het veeleer zelf de gebruikte maatstaf is. In de derde fase is het tot zichzelf gekomen, een Zelf geworden.
Dit moeilijke en moeilijk te omschrijven proces wordt door het getal 5 weergegeven en het duidt in fantasieën en in dromen het heimwee aan van de ziel naar 'zichzelf', (63) dat kiempje is en dat zowel door de maan als door de zon bedreigd wordt, a.h.w. door overstroming, resp. verbranding. De 5 is de embryonale vorm van de ster en heeft tot verschillende symbolische constructies aanleiding gegeven.
Als getal een leeg schema, groeit het als plastische voorstelling tot het pentagram of pentalpha, d.w.z. een vijfpuntige ster; Het geraamte hiervan is de ypsilon, de letter van Pythagoras, geromantiseerd tot de Graal en tot de mystische wichelroede, waarmee men de levensbron kan opsporen (historische bijzonderheden hieromtrent in het zoeven geciteerde boek van Dr. Naber). Als het symbool 'roos' komt het getal 5 tot bloei en de hedendaagse mens is nog niet over de gevoelvolle symboliek van het 'kruis met rozen' heen. Ook de appel, behorende tot de vijfbloembladige rosacaeën speelt al in het paradijsverhaal een hoofdrol, als symbool van het heimwee der ziel naar zichzelf, zo gauw als subject en object onderscheiden en gescheiden worden.
Het planten- en het dierenrijk zijn vol gelijkzijdige vijfhoeken, om een enkel voorbeeld te noemen: Snijdt men een ster-appel horizontaal door, dan ziet men een prachtige rode pentalpha; snijdt men zo'n appel verticaal door, dan ziet men een rood hart. Het hart wordt wiskunstig geconstrueerd door een gelijkbenige driehoek met basishoeken van 72 graden te tekenen, waarvoor de Gulden Snede noodzakelijk is. Deze driehoek is n.l. de punt van de vijfpuntige ster. Gebruikt men een van de opstijgende zijden als basis voor een nieuwe gelijkvormige driehoek en herhaalt dit verschillende malen, dan heet de lijn, die al de toppunten verbindt, een limaçon, een slakkenhuislijn, die zich snel, volgens de verhouding uiterste en middelste evenredige, verwijdt. Twee zich in elkaar spiegelende limaçons doen het hart ontstaan, dat men ook terugvindt binnen een gladde gouden ring, die goed verlicht op wit papier ligt. Naast het straklijnige, scherppuntige ster-symbool voor het transcendentale denken, de derde fase, is het hart het symbool van het transcendentale gevoel, het symbool der charitatieve Liefde.
In het voorbijgaan verwijs ik naar de voorzichtig verborgen gehouden wijsheid in de beroemde 'Melencolia' van Dürer, verborgen gehouden, omdat achter alle andere getallen dan 3 (getal der collectieve gehoorzaamheid aan de Kerk), steeds naar ketterse bedoelingen gegist werd. Zeer duidelijk vertonen zich daar alle factoren tot de zelfverwezenlijking in symbolische vorm. De lege cirkel symboliseert de maanfase, het stralend punt daarin de zon, a.h.w. in statu nascendi, als een beginnend individualisme tegenover het geloof. Verder ziet men passer, schietlood, winkelhaak en vuur, symbolen, die voor zichzelf spreken en de voor de zelfverwezenlijking noodzakelijke psychische processen aanduiden. (64)
De grote mathematische figuur in het midden vertoont, hoewel ze nog geen regelmatige pentagondodekaëder is, toch reeds een hoek van 72 graden. Het is alsof alleen de katalysator ontbreekt om het proces op gang te maken; in drukkende schemering en gespannen stilte slaapt het engeltje der inspiratie en wacht de grote gevleugelde gedaante, verstard en in zichzelf gekeerd op een wonder. De verlossende 5 als katalysator staat achter haar hoofd, in omgekeerde stand, als om ongemerkt de aandacht te trekken, Het vierkant met de vier rijen van vier getallen (van boven naar beneden: l6,3,2,13 - 5,10,11,53 - 9,6,7,12 - en 4,15,14,1) bevat het getal 34 (dus de 3 en de 4), te vinden door de getallen vier maal horizontaal op te tellen, vier maal verticaal en twee maal diagonaalsgewijze.
Het symbool V - om nog een voorbeeld te geven uit een onafzienbaar materiaal, waarvan een systematische behandeling vrijwel onmogelijk schijnt, - concentreert vele betekenissen in zich. Enerzijds betekent het de 5, anderzijds: vivo, ik leef, ik ben wedergeboren en tenslotte ook de Y, de ypsilon, van de Graal. Deze V vindt men op veel schilderijen van Giorgione en zijn tijdgenoten, daarnaast ook vaak de leeuwenklauw: de zon is heerser van het sterreteken de Leeuw. De leeuwenklauw, de leeuwengreep, kan natuurlijk ook betekenen, dat de schilder in Venetië woonde; deze stad staat onder San Marco, de evangelist, die onder de 'vier dieren' de Leeuw voorstelt. Het kan tevens de geheime nevenbedoeling hebben te zeggen, dat de schilder een renaissancist is, een wedergeborene, dat hij de algemene omkeer van de maanfase naar de zon, naar het individualisme meegemaakt heeft, een geweldig proces dat Europa toentertijd in gisting hield.
Zoals gezegd moest dit alles geheimgehouden worden, vanwege de dreigende macht der Kerk en mondeling of langs esoterische weg doorgegeven, voor zover althans de diplomatie der Katholieke Kerk deze symboliek niet aan haar oogmerken ondergeschikt wist te maken, - zoals onlangs Duitsland de V van de Geallieerden absorbeerde, - hetgeen wel het duidelijkst ten aanzien van de Graal-sage aan de dag komt, waarvan echter de innerlijke betekenis aan de 'maanachtige' Kerk vreemd is.
Dit stigma van ketterij is stellig ook een der oorzaken van de onoverzichtelijkheid van deze overgeleverde symboliek, die van tegenstrijdigheden en onduidelijkheden moeilijk vrij te pleiten is, vooral wanneer men bovendien nog de kabbalistische en de alchemistische systemen in zijn beschouwingen betrekt. Wat in het verborgene groeien moet vindt zelden het licht en de lucht der verhelderende kritiek; het verdringt elkaar en de elementen worden met elkaar vervlochten, die gescheiden hadden moeten blijven, dan nog ongeacht de tendens tot samensmelten en syncretisme, die het symbolische denken van nature vaak in hachelijke mate eigen is.
Het bovenstaande kan men echter als een redelijke grondslag beschouwen van een algemeen geldige wiskundige symboliek, die alleen maar een nauwkeurig historisch onderzoek en een 'uitpellen' van het essentiëlc nodig zou hebben om als een onvergankelijk en waardevol monument van dit denken aan het licht te treden. De 3, de 4 en de 5 - de vijf regelmatige lichamen, de Gulden Snede - het zijn grondfeiten, die niemand straffeloos verwaarloost, die zich voor de oude astrale wijsheid interesseert. (66)
terug naar de Inhoud
Hoofdstuk VI De Zodiak
De zodiak of dierenriem kunnen wij definiëren als de vanaf de aarde beschouwde ecliptica of zonnebaan, waarvan de twaalf onderdelen, elk van 30 graden, genoemd zijn naar twaalf opeenvolgende sterrenbeelden. De 12 tekens van de zodiak zijn dus niets anders dan mathematische ruimte-onderdelen, waarin, vanaf de aarde gezien, de zon, de maan en de planeten tijdelijk hun plaats schijnen in te nemen. Deze 12 ruimten dragen de namen der sterrenbeelden, die zich op de achtergrond, de sterrenhemel bevinden. Deze namen zijn eerst aan de ruimten gegeven als zinvolle symbolen voor de betekenis ervan. Secundair zijn deze namen toen overgegaan op de sterrengroepen, die in het vlak van de ecliptica. gezien werden.
We hebben alleen te maken met ons zonnestelsel, een vrij platte schijf a.h.w. doordat de planeten banen om de zon beschrijven, vrijwel alle in hetzelfde vlak. (Voor verdere bijzonderheden verwijs ik naar de leerboeken over cosmografie en astrologische techniek).
Het is mogelijk, dat de planeten physiek ons beïnvloeden, zoals de zon bijv., maar het is voorlopig die onbewezen invloed te laten voor wat ze is en de horoscoop uitsluitend te zien als een soort uurwerk of barometer, waarvan men de toestand van ons zonnestelsel kan aflezen, welke toestand dan ieder ogenblik een macrokosmisch beeld is van de microkosmische mens op dat ogenblik geboren. De sterren buiten ons zonnestelsel kunnen we gerust buiten beschouwing laten, van hun eventuele invloeden is niets positiefs bekend.
De astrologie treft vaak het verwijt, dat ze nog steeds 'geocentrisch' is, gebouwd op het wereldbeeld van Ptolemeus. Vergeten we echter niet, dat dit wereldbeeld uit zuiver empirisch-zintuigelijke waarneming voortvloeit: we zien de aarde als vast en de zon, de maan en de planeten rondom de aarde lopen. Dit stelsel behoort dus tot de 'eerste fase', de maan en zijn gehele denkwijze berust op 'analogie'. (Zo boven, zo beneden). Dit is en blijft de grondslag van de astrologie.
Het zijn vooral de Arabieren geweest, die de wiskunde in dienst van de astrologie stelden en het merkwaardig ver daarin brachten. (67) Maar de logische wetenschap, het denken der tweede fase dus, was in dienst van de magische cosmoconceptie en niet omgekeerd: de zintuigelijke empirie in dienst van de ratio. Zouden we nu de astrologie gaan omzetten in een rationele heliocentrische (zoals inderdaad wel getracht wordt), dan doen wij haar wezen geweld aan en bovendien, - en dit is zeer belangrijk - het is volstrekt onnodig, want met de geocentrische astrologie en haar methode zijn de resultaten alleszins zéér goed te noemen, mits de horoscoop goed getrokken en goed beoordeeld wordt; het laatste vooral is niet gemakkelijk, er behoort veel intuïtie bij.
De ware levende werkelijkheid is nu eenmaal niet alléén met rationele middelen geheel te doorgronden en bruikbaar te maken, de 'zon' van de ratio heeft de prae-rationele 'maan' nodig, de man heeft de vrouw nodig en hoezeer die beide levensconcepties ook tegen elkaar in mogen druisen - vooral in hun lagere verschijningsvormen - toch zijn ze samen de twee brandpunten, die de ellips scheppen. Gaan we nu de oude astrologie zon-achtig rationeel maken, dan is dat even zinloos als om een vrouw tot een man te willen maken.
Het astrologische devies: 'Zo boven - zo beneden' is geheel uit de maan-mentaliteit gevloeid en vraagt dus om rationele aanvullende bewerking.
Het andere devies: 'De wijze mens beheerst zijn sterren' is uit de mentaliteit der derde fase, het overschat m.i. op schromelijke wijze de macht van de mens, want de mens is bijna geheel een gegeven verschijnsel en voor een zéér klein deel vrij en origineel, en zelfs de mogelijkheid dat en de omstandigheden waaronder hij zijn vrije factor kan laten werken, staan nog berekenbaar in zijn horoscoop.
Wij hebben gezien dat de twaalf tekens van de zodiak gevonden worden door een combinatie van de drie fasen met de vier elementen; anders gezegd: door een combinatie van het maangetal met het zongetal. Men kan zeggen, dat de 5 in de zodiak ontbreekt, d.w.z. niet in wezen ontbreekt, want de zodiak is a.h.w. een projectie in het platte vlak van de pentagondodekaëder, waarvan elk vlak door 5 zijden wordt begrensd, doch in feite ontbreekt de 5. Dit brengt met zich mee, dat de derde fase niet geheel tot haar recht komt, het onberekenbare zit ons daar bij de beoordeling te zeer dwars. Daardoor wordt deze fase veelal beschreven in termen, die meer bij de rationele fase passen.
Praktisch, voor het beschrijven van de zodiakale tekens, heeft dit het gevolg dat de kenmerken 'worden' en 'zijn' voor de tweede, resp. derde fase niet al te duidelijk aan de dag treden. Veeleer maakt de tweede fase (de tekens Leo, Virgo, Libra en Scorpio) een meer stabiele indruk dan de tekens van de derde fase (Sagittarius, Capricornus, Aquarius en Pisces). (68) Dit is dan daardoor te verklaren, dat de sterfase een streven naar het ideale 'zijn' inhoudt, terwijl in de gemakkelijker realiseerbare zonfase het 'worden' zulke vertrouwde, ja, 'normale' vormen aanneemt, dat het met een 'zijn' verwisseld zou kunnen worden. Dit strookt overigens met de menselijke houding tegenover de realiteit resp. de idealiteit. In de werkelijkheid voelen wij ons thuis, al is zij in voortdurende afbraak en opbouw; het streven naar het ideaal eist een wakker zijn van die hogere 'dimensie', al is het 'zelf' in rust en al deelt die rust zich mede aan degeen, die het enigermate heeft weten te benaderen. Anders gezegd: de derde fase is de vrucht aan de boom des levens, produkt van voorafgaand moeitevol streven, maar de vrucht zelve hangt rustig en als vanzelf te rijpen.
Ieder teken van de zodiak is dus door twee coördinaten bepaald, door een fase en door een element: bijv. Ariës is 'vuur' in de eerste fase, Virgo is 'aarde' in de tweede fase, Pisces is 'water' in de derde fase, etc. Strikt genomen zou dit voldoende moeten zijn om een nauwkeurige en volledige analyse te leveren van elk teken afzonderlijk; althans is er nu tussen de tekens onderling geen verwarring meer mogelijk, aangezien de formule 3 x 4 elk teken zijn eigen onverwisselbaar karakter waarborgt. Niettemin verdient het aanbeveling enkele andere hulpmiddelen niet te versmaden, eensdeels omdat zij vaak een kortere weg ontsluiten om tot onze gevolgtrekkingen te komen, anderdeels omdat zij een verrijking betekenen van elk teken afzonderlijk en eigenschappen suggereren, die men door de gewone combinatie van fase en element niet gevonden zou hebben. Of en in hoeverre dit laatste samenhangt met het ontbreken van de 5, d.w.z. met het twee-dimensionale karakter van wat in wezen drie-dimensionaal is, wil ik in het midden laten, het is wel waarschijnlijk, maar ik heb hieromtrent geen mening.
Van de genoemde hulpmiddelen onderscheid ik: ten eerste het voorafgaande teken, ten tweede: de planeten.
Ten eerste: ieder teken is een logische consequentie uit het vorige, - dit geldt ook voor het eerste teken Ariës, dat rechtstreeks uit het laatste, Pisces, voortkomt, krachtens de cyclische geaardheid van de zodiak in zijn geheel. Wanneer wij dus bij elk teken tevens het voorafgaande in onze beschouwingen betrekken, levert dit verschillende voordelen op: de structuur van de zodiak wordt er reëler en begrijpelijker door en allerlei onvermoede details worden ons vaak in de schoot geworpen.
Om ons van het principe van de geleidelijke groei te doordringen, staan ons verschillende analogieën ten dienste, waarvan vooral die tussen de zodiak en de groei van een plant t.z.p. door mij benut zal worden: (69) de zaadkiem (Ariës), het kiemwit (Taurus), de ontkiemende stengel (Gemini), de in de aarde zich vertakkende wortel (Cancer); de stengel of stam (Leo), de bladeren (Libra), meeldraad en stamper (Scorpio); het stuifmeel (Sagittarius), het vruchtbeginsel (Capricornus), de rijpe vrucht (Aquarius), de rottende vrucht (Pisces), waaruit het zaad (Ariës) weer vrij komt.
Psychologisch komt dit, in verband met vroegere beschouwingen, overeen met het eerste subject (Ariës), onderworpen aan het ongedifferentieerde object, de zintuigelijke gewaarwordingen (Taurus), de door de belangstelling ontstane waarneming (Gemini), de voorstelling en herinnering (Cancer); het Ik-besef (Leo), de détaillerende kritiek (Virgo), het logisch-wetmatige denken (Libra), het samenvoegende symbool, het geslachtelijke en de zelfkritiek (Scorpio); de wijsgerige en scheppende intuïtie, de op toekomst en idee gerichte (Sagittarius), het praktische doel (Capricornus), het verstaan van medemens en natuur (Aquarius) en de charitas, de levenswijsheid, de oplossing (Pisces).
Dit is de nog onuitgewerkte en voorlopige karakteristiek, die echter bij de behandeling der tekens afzonderlijk voldoende aanvulling zal vinden.
Ten tweede: In de horoscoop spelen, behalve de tekens, ook de planeten een gewichtige rol, d.w.z. de 10 planeten (w.o. de zon en de maan), waarbij ik buiten beschouwing laat de mogelijkerwijs nog verderaf bestaande planeten, zoals die door de astrologie voorspeld worden. De tekens zijn de vormzijde der levensverschijnselen, de planeten zijn de krachtzijde, de accenten; - Men neemt aan, dat er 12 planeten moeten bestaan (incl. zon en maan). Elke planeet heeft een teken, waarin hij heerst. Ook de tekens, die zulk een heerser nog missen, worden voorzien, voorlopig, van een planeet, die er wezenlijk het best geschikt voor is, zodat enkele planeten de heerser zijn van twee tekens: Mercurius, Venus en tot voor kort ook Mars, welke laatste zijn tweede plaats aan Pluto heeft afgestaan.
Bij de beoordeling van een teken betrekt men de stand van zijn 'heer' ook. De planeten zijn krachtcentra en aangezien een kracht of in dynamische, of in statische toestand zich voordoet, heeft iedere planeet twee verschillende tekens, die hem wezenlijk verwant zijn: in het ene teken heerst hij als dynamische kracht, in het andere is hij een statisch krachtreservoir, het laatste noemt men in de astrologie: exalteren. In het teken recht tegenover datgene waarin hij heerst, heeft de planeet zijn z.g. 'vernietiging', hij kan daar het minste zijn wezenlijke kracht ontplooien. In het teken recht tegenover datgene, waarin hij exalteert, heeft de planeet zijn z.g. 'val', hij is daar geen bron van kracht, als bijv. een geladen accu maar hij is daar een leegzuigende zwakte. (70) De hieronder volgende tabel geeft een overzicht van de beheersingen en exaltatiën.
Teken Heerser Exaltatie
Ariës Pluto Zon
Taurus (Venus) Maan
Gemini (Mercurius) Mercurius
Cancer Maan Jupiter
Leo Zon Neptunus
Virgo Mercurius (Mercurius)
Libra Venus Saturnus
Scorpio Mars Uranos
Sagittarius Jupiter
Capricornus Saturnus Mars
Aquarius Uranos Pluto
Pisces Neptunus Venus
(het tussen haakjes staan en de lege plaats zijn de onzekerheden, ontstaan door het nog niet ontdekt zijn van enige planeten. Over het 'waarom' van deze tabel moet ik hier het zwijgen bewaren, het zou me te ver voeren, ik verwijs hier naar de astrologische werken van Alan Leo, e.a.). De verhouding van een teken tot zijn 'Heer' is die als bijv. zand tot een schop, als soep tot een lepel, als een viool tot de strijkstok.
Een planeet 'in exaltatie' laat, om zo te zeggen, alleen zijn kracht los, wanneer andere planeten radicaal (d.w.z. in de geboortehoroscoop), of door de z.g. progressies een 'aspect' met hem maken, d.w.z. de accu op het net aansluiten.
Uitvoerigheden hier vermijdend, wil ik toch een paar voorbeelden geven: ten eerste bijv. van het teken Libra, waarin Venus heerst en waarin Saturnus exalteert. Venus beheerst het wetmatige, dus harmonische denken van dit teken en het produceert, integrerend, het 'begrip'; dit nu is een statisch krachtreservoir in de denksfeer en dit wordt astrologisch voorgesteld door Saturnus (concentratie, zwaarte, remming, ballast en verstarring) in Libra. Nog een ander voorbeeld: in het teken Pisces exalteert Venus (sterre der zee). De dynamische kracht in dit teken is de planeet Neptunus en zijn werking: ontbinden en oplossen van alles, in alle betekenissen. De geladen accu, die deze dynamiek levert, is Venus, de in dit teken alomvattende liefde (I Cor. XIII), die het leven als geheel koestert en beschermt. (71) Voor de enkeling, voor het verenkelde, is het ontbindende proces in dit teken als een verscheurd worden, uiterlijk en innerlijk door de 'Twee Vissen', de haaien. Dit teken ontleedt al het on-affe en onrijpe tot hun zuivere grondstoffen en ook de rijpe vrucht des levens, het Zelf, opdat het primordiale zaad weer verschijnt in al zijn simpelheid (nul graad Ariës). (72)
terug naar de Inhoud
Hoofdstuk VII Het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci
Onder de kunstwerken, die de twaalffactoren van het menselijke wezen het gelukkigst hebben uitgebeeld, moet wel in de allereerste plaats genoemd worden het 'Avondmaal' van Leonardo da Vinci, het sterk beschadigde fresco in de voormalige eetzaal van het klooster aan de kerk van 'Santa Maria delle grazie' te Milaan. Raffaello maakte er in de vorige eeuw een, ook psychologisch, best geslaagde kopie van als een olieverfschilderij, dat in de Minoritenkerk te Wenen hangt.
Leonardo's fresco is uitermate geschikt om er de astrale beginselen aan te verduidelijken, want het vertoont onmiskenbaar een opzettelijke traditioneel-astrologische tendens. Leonardo schilderde de twaalf apostelen als zodiakale zinnebeelden zo duidelijk, zo haast overdreven duidelijk, zo tot in de geringste psychologische details na te speuren, dat men zich alleen maar verwonderen kan over de uiterst geringe weerklank, die deze kant van het Avondmaal in de kunsthistorische vakliteratuur heeft gevonden. Dat het fresco astrologisch 'bedoeld' is, staat buiten iedere twijfel; de belangstelling van de Renaissancisten voor de sterrenwichelarij is trouwens genoegzaam bekend.
Wat de compositie van het fresco betreft, wijs ik er allereerst op, dat de vier groepen van drie apostelen, - twee maal twee groepen - niet de vier elementen symboliseren, doch de vier jaargetijden, in een zekere volgorde, zoals die door de inhoud der voorstelling gedicteerd werd. Geheel links van de beschouwer bevindt zich de lente-groep, die zodiakaal is: Ariës, Taurus, Gemini, maar die op het fresco is: Taurus, Ariës, Gemini, omdat Leonardo, zinvol, Ariës in verband met Aquarius wil brengen: Ariës legt de hand op de schouder van Aquarius. Vervolgens de wintergroep, die zodiakaal is: Capricornus, Aquarius, Pisces en ook de hoofden van deze apostelen vertonen deze volgorde. In het midden is de Christus-figuur en rechts van de beschouwer volgt de zomergroep, die zodiakaal is: Cancer, Leo, Virgo en die op het fresco, (73) wat de hoofden der apostelen betreft, is: Virgo, Leo, Cancer. En tenslotte de herfstgroep, die zodiakaal is: Libra, Scorpio, Sagittarius en die op het fresco, van rechts naar links, dezelfde is. De volgorde der groepen is dus, van links naar rechts: lente-winter-zomer-herfst.
Leonardo had de technische moeilijkheid om een van de twee lange zijden der tafel - de voorste - onbezet te moeten laten. Bovendien heeft hij, merkwaardigerwijze, de wens van de moeder der zonen van Zebedeus, dat haar zonen in de hemel naast Christus mochten zitten, reeds aan het 'Avondmaal' in vervulling doen gaan: links van Christus zit Jacobus de Oudere (Leo) en rechts van Hem zit Johannes (Pisces). Wie de mens wil leren kennen, moet hem in zijn spontane bewegingen en uitingen gadeslaan. Spontaneïteit echter is een uitzonderlijkheid, al bestaan er methoden om haar te voorschijn te roepen. Zij is een conditio sine qua non voor de mensenkennis.
Reeds in de eerste levensfase gaat de klaarheid der spontaneïteit verloren, doordat bij de zintuigelijke aanraking tussen subject en object het affect de voorstelling vertroebelt. In de werkelijkheid leeft de mens achter zijn masker van morele conventie. Door zelfsuggestie en zelfbedrog, door de uniformeringsdrang, die van de kuddegeest uitgaat, wordt hij genoopt zich anders voor te doen dan hij is. Zijn Ueber-Ich, de nog niet geïdentificeerde derde fase, dwingt hem een ideaal op, waarmee hij zich zo goed en zo kwaad mogelijk, maar in ieder geval vóórtijdig identificeert (wat dan de aan karikatuur grenzende geijktheid oplevert).
Hoe beter men zich op een gebeurtenis of situatie heeft kunnen voorbereiden, des te gemakkelijker valt het, zich van dit masker te bedienen en de ondoordringbaarheid ervan in stand te houden. Het masker is als het ware een chemische neerslag, die zich vormt telkens wanneer het subject en de buitenwereld elkaar aanraken. In de eerste fase is het masker, zoals ik reeds zei, nog niet zozeer een masker, veeleer is deze eerste 'chemische' inwerking van subject en object op elkaar het affect, de vertroebeling der voorstelling. In de tweede fase is het masker de noodzakelijke muur, waarachter het 'ik' zich verbergt en beschermt, zo goed mogelijk, tegen de tyrannie van de omgeving. Het masker is hier een corpus alienum en niet identiek met het ik. Het masker wisselt hier met de situatie: thuis heeft men een ander masker dan op straat of in de werkplaats of waar ook.
In de derde fase daarentegen wordt het masker het levende lichaam zelf, zoiets als de 'persona', het masker der Griekse toneelspelers, een voorstelling van het wezen, dat men uit te drukken heeft. Het is hier dus niet meer een verbergings- of verdedigingsmiddel. (74) Met de vraag omtrent ons eigen lichaam: "Ben ik het of ben ik het niet?" blijkt duidelijk, dat het zowel tot het subject behoort, er één mee is, als dat het iets objectiefs is, waarvan men zich kan distantiëren. Het is a.h.w. een chemische verbinding van beide en dus het 'masker' in optima forma.
Met dit masker, de persona, het lichaam met zijn expressieve gebaren en gestalte, drukt de mens zich volkomen uit, het openbaart en verraadt hem volkomen (ik kom hier nog op terug bij de behandeling van de Judas-gestalte). Met zijn lichaam is de mens in de derde fase en dus 'af'. Met zijn psyche is hij in het algemeen nog geaccentueerd in de vorige fasen en ziet de derde fase alleen als ideaal: Christus, de ideale mens. De ideale mens heeft de verbergende en beschermende korst van zijn masker niet meer van node, het is hem veeleer zelfuitdrukingsinstrument.
Het 'masker' heeft altijd een zekere tijd nodig om te ontstaan, zoals iedere chemische verbinding, waaruit volgt, dat iedere naar vorm en inhoud onverwachte en vooral hevig emotionele situatie de mens, al is het nog zo kort van duur 'naakt' laat staan en hem spontaan doet reageren. Leonardo, een waarnemer als géén tweede, bezocht met voorliefde feesten en drinkgelagen, waarbij hij zelf koel een objectief toeschouwer bleef, met het doel de menselijke ziel in haar naaktheid te bestuderen. Uit deze schat van ervaring is tenslotte het 'Avondmaal' voortgesproten, waarin de twaalffactoren van de mens rechtstreeks en met schier overdreven duidelijkheid zijn uitgebeeld.
In het midden van deze twaalf gestalten zit de synthese: de Zoon des mensen, toen hij zijn hoogste wijsheid gaf vóórdat Hij, gelijk de stervende zon, verdween, zich in de abstractie van de Idee terugtrok; voor het fresco heeft Leonardo een zeer bepaald moment van het uit de evangeliën bekend geworden avondmaal uitgekozen, het onmiddellijk op de voetwassing volgende moment, dat Christus zegt: "Een uwer zal mij verraden." Om de mens a.h.w. zich aan zichzelf te doen openbaren, kiest Christus twee middelen: met de voetwassing rukt hij hun de grond onder de voeten weg, laat hen onderste boven vallen; en met het aangekondigde verraad slaat hij hun het twaalfvoudige masker af en doet hen twaalfvoudig spontaan reageren, naakt als hun zielen dan zijn.
De gehele levensrichting wijst naar boven toe. Dat men steeds naar het hogere, in ieder opzicht, moet streven is het onaangevochten axioma van alle menselijke moraal en idealen. En ziet nu, hoe de hoogste Mens, de top van alles, de Christus, zich vernedert, zich omkeert en daarmee alles omkeert en hoe Hij als een slaaf wordt, die de vuile voeten wast! En hoort nu hoe Hij de apostelen aanbeveelt om zich ook om te keren, zich ook naar het laagste te laten vallen! (75) Dit betekent een schok voor hen, die hun alle grond onder de voeten wegslaat; het hoogste ideaal ligt verbrijzeld, hun énige houvast is weg en de heliotropie van de plant wordt de geotropie van de rijpe vrucht. Ademloos en weerloos staan ze.
Het tweede middel dat Christus dan toepast om de mens aan zichzelf te laten openbaren, is het ontzettende woord: "Een uwer zal verraden." De emotie hierover werkt als een zweepslag op de hulpeloze, duizelige Jongeren, het masker valt hun af en op die scherpe prikkel reageren zij spontaan, in welke toestand Leonardo hen uitbeeldde. (In principe is dit dezelfde methode als die van de 'Stichwörter' van Jung.)
Elk der Jongeren openbaart in beweging, houding en gelaatsuitdrukking, dynamisch, een der twaalf factoren van de mens, een der twaalf tekens van de dierenriem. Tevens belichamen zij als gesloten kring de twaalfdelige weg, die iedere prikkel, ook de physiologische, bij de mens doorloopt, tot deze prikkel al zijn werkingen ontplooid en zich daarin uitgeput heeft. Ter wille van de demonstratie heeft Leonardo voor dit collegium psychologicum een zeer hevige prikkel genomen als uitgangspunt. Hij beantwoordt, in beeldvorm, de vragen: Hoe reageert het eerste subject als het geprikkeld wordt? Hoe is de gewaarwording? Hoe de eerste belangstelling? etc. voor al de twaalf stations.
Zoals alle werkelijk grote kunstwerken heeft het Avondmaal ook een verstandelijke kant en strekking, die aan de religieuze zin en wijding ervan niets afdoen, zoals bijv. ook een Gothische kathedraal niet alleen geschapen is ter aanbidding van God, maar tevens om zekere mathematische grondverhoudingen zichtbaar te maken als schoonheid. De schoonheid en waarheid van het fresco culmineren in het midden, in de zacht lichtende gestalte van Christus, die een gelijkzijdige driehoek vormt. Het gebaar van de rechter hand schijnt te willen zeggen: "Ik weet alles, de tijd-ruimtelijke wereld heeft haar betekenis voor mij verloren, ik ken en begrijp haar volkomen en thans wijs ik haar af."
Het gebaar van de linker hand: "Alles wat ik heb, alle liefde, alle wijsheid, alle zinrijkheid openbaar ik zonder voorbehoud en ik schenk alles weg, tot mijn lichaam toe." Het hoofd ontstijgt aan het lichaam en de beide armen en is als een stervende zon tegen de achtergrond van het verblekende westen in de verte. Verlengt men de bovenste verbindingslijnen der wandtapijten, alsmede de zeven balken van de zoldering, dan ziet men als stralen van deze zon, negen lijnen elkaar in het hoofd van Christus snijden; de beide armen vormen eveneens twee stralen en het verticale lichaam is de twaalfde straal. (76)
- Ram. Doch dit blijft als abstract mathematische aanwijzing, als een centrale verstilling temidden van het verwonderlijk bruisende leven, dat zich in de jongeren heeft opgehoopt. Het eerste subject (element vuur in de eerste fase, het teken Ariës, de Ram) is Jacobus de jongere (op het fresco de tweede figuur van links), die zich als zodanig te kennen geeft door het typische Ariës-gezicht: kernachtig, onbewogen, naïef, onschuldig, fel als een ram of zachtmoedig als een lam en even uitdrukkingsarm, paraat en op alles voorbereid als een pionier. Hij zegt niets, hij is nog onpersoonlijk, in zekere zin onbeduidend. De geweldige schok van de voetwassing, die hij even tevoren meer aangezien heeft, heeft hem onberoerd gelaten: hij heeft nog maar een rudimentair zelf-ideaal en in zijn simpelheid geen eigenlijke voorstelling van hoog en laag en ook zijn moraal is niet omver geworpen, want hij is nog a-moreel. De toestand van psychische ontblootheid, die Christus bij de jongeren bewerkstelligd heeft, is bij hem a.h.w. altijd al aanwezig geweest.
In wezen heeft hij nog geen contact met het 'buiten' en dus ook nog geen masker. Hij is niets anders dan tot het uiterste vereenvoudigde 'tegenwoordigheid van geest', hij is aanwezig, hij staat. Hij handelt niet weloverwogen, niet zinrijk, slechts reflectorisch en daarom begint hij zich te verzetten tegen de algemene levensrichting, zoals de iris van het oog allereerst zich samentrekt bij een lichtprikkel, het leven dus afweert. Wat geschiedt namelijk? Nauwelijks ziet hij, - zonder dat de betekenis ervan tot hem doordringt - nauwelijks ziet hij, dat Simon Petrus zijn mes gegrepen heeft met het doel - zinvol! - de verrader nog vóór het verraad te doden, of hij steekt zijn hand uit en houdt de impulsieve broeder aan de bovenarm tegen, van achteren. Deze handeling van Jacobus de Jongere is een reflex, is een instinct-uiting.
De wijsheid van het instinct stamt uit de levenservaringen der voorgeslachten. En de allereerste reflex van een levend organisme, dat geprikkeld wordt, is een 'neen' tegen het leven, een zich terugtrekken, een vlucht, wat wel te begrijpen is, gezien de niet altijd plezierige ervaringen, die de voorouders ook zeker hebben opgedaan. Ondanks dit reageert, secundair, een geprikkeld organisme met, als een ram, recht tegen de prikkel in, dus in anterograde richting de levensbaan op te draven, dus een pionierlijk 'ja' tegen het leven te zeggen.
- Stier. Dat Leonardo met de Jacobus-figuur eigenlijk alleen de negatieve reflex afbeeldt, het instinctieve remmen en tegenhouden, een soort regressieve traditie, behoort bij zijn hele opzet: het negatieve aspect van alle tekens is steeds opzettelijk geaccentueerd, waarover later meer. Nadat het eerste teken door de prikkel is gewekt, geactiveerd, dringt hij bij Bartholomeus in de diepte tot de gewaarwordingssfeer. (77) Deze 'laag' in ons wezen is als de eerste aarde, woest en leeg, de chaotische materie, zwaar als de onbewerkte akker, traag en gestadig, plastisch kneedbaar en vormeloos vruchtbaar en een mateloos rijk oer-gegeven, de geërfde massa van potentiële eigenschappen, wat dienovereenkomstig als tweede huis in de horoscoop betekent: de geërfde eigenschappen, het geërfde vermogen. 'Vermogen' is een prachtig woord voor het teken Taurus: hij vermag mateloos veel. In zijn positieve aspect is hij de stoere werker, die doorwerkt, die a.h.w. te lui is om op te houden. In zijn negatieve aspect is hij stompzinnig, lomp en lui. Leonardo beeldde hem in zijn introverse variëteit uit en hier is hij de mens der gewaarwording met wijd open zintuigen. En zo staat Bartholomeus daar, massief gebouwd, zwaar op de tafel leunend, één en al rustige oplettendheid, opdat het woord Christi als prikkel geheel tot gewaarwording in hem worde.
- Tweelingen. Op hem volgt Andreas, het 'eerste verstand', het luchtteken in de eerste fase (Gemini, de Tweelingen). Gebaar zowel als gelaatsuitdrukking zijn uitermate typerend: hij is één brok belangstelling voor de inhoud van de prikkel, voor wat er gezegd wordt. Hij typeert het stadium van de waarneming, zijn voorganger, die registreerde dat er iets gezegd werd, Gemini neemt waar, dat er iets zinvols gezegd wordt. Verder komt dit kinderlijke stadium niet. De beide opgeheven handen beduiden een willen, maar nog niet kunnen vatten. Dit is alweer, zoals bij Ariës, alleen een uitdrukking voor het allereerste reageren van Gemini, want secundair is Gemini juist wel vattend, vat hij alles aan wat zijn belangstelling heeft. Het is veelbetekenend, dat Gemini-mensen onder een schrik hun handpalmen naar buiten keren, een soort afweren, waardoor ze de scheur tussen subject en object verwijden. Andreas stelt voor de belangstelling, de opmerkingsgave, de frisse kinderlijke vraag naar het 'wat'. Dat Leonardo, sarcastisch, hem als een grijsaard heeft voorgesteld, zou even kunnen storen, overigens kan niemand deze figuur van veel diepgang betichten, wat dan weer in overeenstemming is met het wezen van dit teken.
- Kreeft. Vergelijken wij hem met de apostel van de eerste fase van het gevoelselement: Philippus (Cancer, de Kreeft). Het is de derde gestalte aan Christus' linker zijde. Hij onderscheidt zich al dadelijk van zijn voorganger, doordat hij, zoals alle mensen, die in de voorstelling en herinnering leven, zijn handpalmen naar binnen gekeerd heeft; hij houdt ze, diep bewogen, aan zijn borst gedrukt, terwijl hij in een theatrale houding het aangekondigde verraad als een film, boordevol emoties, als voorstelling dus, in zijn verbeelding langs zich heen ziet trekken. (78)
Wat doet men met datgene, wat men zo te zeggen met de 'vingers' van zijn zintuigen van de objectwereld heeft kunnen grijpen? Het naar zich toe halen, het is de voorstelling van de objectwereld en die voorstelling tegen zich aandrukken, ja, in zich drukken, haar opeten a.h.w., zoals een kreeft zijn buit, achteruit lopend in zijn hol sleept. Philippus is dus een consequent vervolg op Andreas' waarneming. Eerst Philippus, de apostel die de heidenen bekeerde, leeft met het drama van het verraad mee, zij het ook nog in de voorlopige vorm der gevoelvolle voorstelling. Zijn gestalte met de ronde schouders maakt een vrouwelijke indruk, zijn gezicht is week en rond als een maan. Met moederlijke tederheid ziet hij Christus aan, alsof hij Hem in de armen zou willen sluiten en als een kind aan zijn borst drukken. Echte ontferming mogen wij nog niet van hem verwachten (dat is een attribuut van het gevoels-element in de derde fase), het is bij hem nog een emotioneel op de spits gedreven meewarigheid, waarvan de expressie tot aan het hysterische toe gaat en duidelijk iets overdreven is, zoals Leonardo dat met alle twaalf gedaan heeft, ter demonstratie.
Deze vier apostelen: Jacobus de Jongere, Bartholomeus, Andreas en Philippus stellen de vier elementen des levens in hun eerste fase voor: subject - object (althans de gewaarwording daarvan) - belangstelling - voorstelling, de eerste vier stations, die iedere prikkel doorloopt. Deze eerste kleine kringloop behelst de eerste poging de primordiale scheur tussen subject en object te herstellen, een poging, die - evenals alles in eerste aanzicht -veeleer niet is wat ze bedoelt te zijn, want met dit psychische proces is de scheur eerst compleet geworden: het object als zodanig ging, ongemerkt, schuil in zijn duistere ondoorgrondelijkheid en met de belangstelling kreeg het subject het slechts ten dele te pakken, slechts als een vijfvoudige gewaarwording en het heeft dit povere deel als voorstelling vóór zich geprojecteerd, daarbij de Ruimte als mateloze expansie om zich heen verbeeldend. De Ruimte is een maximale verbeelding en als zodanig zelve buiten alle voorstelbaarheid blijvend. Het is een soort genade, dat het subject zich het middelpunt dier Ruimte voelt: als de maan vol is, heeft zij een centrum. Dit centrale gevoel emancipeert, althans in het menselijk subject, tot een 'ik'.
- Leeuw. Na de vier tekens der eerste fase begint de tweede met Jacobus de Oudere, die aan de linkerkant van Christus zit (vuur in de tweede fase: Leo). Hij stelt het 'ik' voor. De met de voorstelling ontstane ruimte tussen subject en object, wordt hier een opzettelijke distantiëring, ook als hoogte-verschil, aangezien het 'ik' niet alleen een centrum is, maar een verticaal zich telkens herstellend centrum, een verticale zuil, gelijk aan de wervelkolom; (79) In het 'top-centrum', het hoofd, huist het 'ik'-besef, dat een sterk accent van 'nu' draagt, tegenover de in de tijd overwonnen en te boven gekomen ikken van vroeger, philogenetisch en ontogenetisch gedacht.
Merkwaardig is nu hoe Jacobus de Oudere met zijn armen een cirkelvormig gebaar van bescherming om Christus maakt. Deze van verantwoordelijkheidsbesef getuigende houding is een stap verder dan de bewogen voorstelling zonder meer. Jacobus overziet de vreselijke situatie, neemt er een positieve, machtuitstralende houding tegenover aan, die niet zonder nobelheid is. Het vorige teken bracht het niet verder dan toeschouwer, Jacobus echter heeft zich ingeschakeld, de zaak gaat hem echt ter harte.
- Maagd. Naast Jacobus de Oudere steekt Thomas zijn hoofd naar voren, één vinger opgestoken; het is alsof hij zeggen wil: "Dat moet ik eerst nog zien." De uitdrukking van zijn ogen duidt op bijziendheid. Waar Jacobus van een grootse allure is, daar beschouwt Thomas alles concreet en in details, hij is de criticus, de specialist, de nuchtere onderzoeker, de ongelovige. Voor hem spreken alleen feiten. Dit alles strookt met zijn plaats in de zodiak: het zesde teken, het tweede object, het aarde-teken in de tweede fase, Virgo (de Maagd). Waar dit teken de gedétailleerdheid van het object voorstelt en de mens onder dit teken met grote stiptheid en precisie alle kleinigheden, ook fouten, met de vinger aanwijst, de vinger steeds op de wonde plek legt, daar steekt Leonardo met dit teken een beetje de draak, door Thomas met de vinger naar boven te laten wijzen, terwijl hij vraagt: "Heer, ben ik het?"
Met deze vraag is het psychische proces weer een stap verder gekomen: het verraad moet ergens op een fout berusten, die fout moet opgespoord worden. Dit teken is in zijn ware gedaante de zuiverheid en zindelijkheid zelve. In zijn negatief aspect is het een bomen en geen bos zien, een rommelige overstelping van détails.
- Weegschaal. Hierop volgt Mattheüs de tollenaar (tweede verstand, luchtteken in de tweede fase, Libra, de Weegschaal). Hij zit op het fresco rechts aan het hoofd van de tafel. In overeenstemming met het wezen van het wikkende en wegende verstand, vormen zijn handen een levende weegschaal; koel en bezonnen weegt hij Jezus' woorden en gaat hij bij zichzelf te rade hoe hij ze beoordelen moet. Begrijpen kan hij ze niet: hij is dus onzeker als een rechter, die zich niet voldoende geïnstrueerd weet omtrent de zaak waarin hij vonnis moet wijzen. Ten teken van zijn hulpeloosheid heeft hij de schouders iets opgetrokken, rnisschien is dit gebaar een agnostisch: Wat kan ik daarvan weten?
Simon Zelotes, die in vuur is opgesprongen is het derde vuurteken), tracht hem tevergeefs ergens van te overtuigen; (80) maar Libra's verstand, zijn wezen dus, blijft op het dode punt; Mattheüs was tollenaar en hier zit hij aan de levensweg en wat voorbij komt eist tol van hem, d.w.z. het begrip, maar hij blijft met lege handen zitten.
- Schorpioen. Naast hem, half verscholen in een hoekje, bevindt zich Taddeüs. Hij verbeeldt het gevoels-element in de tweede fase (waterteken, Scorpio). De functie van dit teken is de symboolvorming het weer samenlassen van twee van elkaar afgedwaalde helften, door de namen en zinvolle' woorden komt alles weer met elkaar in contact. Dit betekent een raadselachtig proces, voor de ratio volkomen ondoorgrondelijk, een innerlijke polarisatie. De verhouding subject-object moet hier een polaire spanning worden, opdat ze in de derde fase een synthese zullen zijn. Evenals een knop aan een plant zich innerlijk revolutioneert tot een bloemknop, n.l. door de bladbeginsels om te zetten tot stamper en meeldraad, daarbij een gehele spruit onderdrukt en de anterograde levenskracht aan een volledige regressie onderwerpt, zo zit ook psychologisch gesproken het teken Scorpio vol neigingen tot atavismen, die de doodgelopen mislukkingen zijn van de eigenlijk bedoelde innerlijke polarisatie.
Dit teken is de sekse met al haar raadsels en raadselachtigheid. Wel heeft Taddeüs een sterke uitdrukking van maalstroomachtig het leven introgressief te verwerken, maar Leonardo is hier wel zéér sarcastisch geweest door van Taddeus duidelijk een oude man te maken, een fletse, zwakke figuur, hem daarmee van de sexuele scheppingsmogelijkheid berovend. Wel zet Leonardo hem dus vlak voor de dood (Scorpio is in de horoscoop ook de dood), maar de wedergeboorte, als die van de phenix, de sublimatie naar de derde fase, maakt hij wel erg twijfelachtig. Op de kopie van Raphaello wordt Taddeüs iets minder verongelijkt, is zijn gestalte krachtiger en meer gespannen en ligt zijn ene hand niet zo slap op de tafel. Overigens heeft deze kopiïst de negatieve trekken der andere apostelen vrijwel gehandhaafd, zelfs hier en daar wat aangedikt.
Bij deze wel zeer negatieve Scorpio-uitbeelding herinner ik aan de Mona Lisa. Van haar gaat een toverachtige aantrekkingskracht uit, een positieve Scorpio-invloed. Haar blik is raadselachtig, haar beeld drukt uit een tedere rust, een ingehoudenheid en zelfbeheersing, waar de ondoorgrondelijke hoogspanning van haar wezen doorheen schemert. Zij drukt het teken scorpio uit in optima forma, ik herinner me niet ooit een beter te hebben gezien.
- Boogschutter. Op Scorpio volgt Sagittarius, voorgesteld door Simon Zelotes (het derde vuurteken, het subject in zijn plurale fase). (81) Hij is een ijveraar als geen ander, die met drukke redenaarsgebaren de twijfelende Mattheüs overtuigen wil. De Sagittarius-mentaliteit is die van de profeet, de op de toekomst gerichte ziener en het zou kunnen zijn, dat Simon Zelotes aan het verkondigen is: "Dat verraad werd reeds door de profeten voorspeld!"Als jonge man laat hij zich door zijn onstuimigheid meeslepen, hij wil overtuigen, hij is apodictisch, hij propageert de waarheid van de idee, met alle beschikbare middelen, hij is een doordrijver en overdrijver. Het wezen van dit teken is het buiten eigen plaats en begrenzing, (in iedere betekenis) gaan: het subject in zijn derde fase transcendeert in de vorm van 'wij' en doordringt het object, zoals ook de andere elementen in de derde fase elkaar doordringen, waardoor hun synthese mogelijk wordt.
Dit buiten eigen grens gaan drukt zich in de persoon uit in zeer grote beweeglijkheid, drukke gebaren en opgewonden taal. Geestelijk betekent dit, dat het binnen de grens van het 'ik' zich bevindende begrip tot gemeenschappelijk ideaal in vergrote projectie verschijnt. Dit is als het schieten van een pijl, het stuiven van het stuifmeel, het zich in en over het andere uitbreiden, propaganda maken, het eigen inzicht tot een algemeen geldende conceptie doen uitdijen. Het vlak voor de hand liggende heeft geen zin meer, alleen door te 'lopen' kan men het ideale bereiken. Van het enig zekere reële heden wordt het accent naar de ongeboren toekomst verlegd en de zekere aardse, het 'hic' wordt naar het onmetelijk ruime uitspansel, de 'sterren', geprojecteerd. Simon Zelotes is duidelijk de Boogschutter, men kan hem a.h.w. een boog in de handen leggen, alleen en hier komt Leonardo's sarcasme weer aan den dag, de boog zou in Simon's rechter hand, de pees met de pijl in de linker terecht komen, dus verkeerd, terwijl ook de schutter zelf niet vooruit, doch achteruit kijkt. Toch zou die pijl precies op de schuldige Judas, gewezen hebben.
- Steenbok. Het tiende teken van de zodiak zit als judas Ish-Karioth in de schaduw gedoken tussen Simon Petrus en Andreas (wat hun hoofden betreft): hij is de belichaamde schaduw, er gaat a.h.w. donkerheid van hem uit. Als 'derde object', het element aarde in de derde fase, Capricornus, de Steenbok, vat hij al het lichamelijke en aardse (mondaine) in zich samen als doel, als bereikt doel, als doel, dat de middelen heiligt. Hij zal Christus verraden, hij heeft dit reeds gedaan in wezen, maar het loonde de moeite; zijn rechter hand omklemt de buidel met zilverlingen, terwijl de linker; in die eigenaardige klimmende stand, mede het wezen van de Steenbok weergeeft.
(De dertig zilverlingen betekenen dertig volheden van de maan, de dertig maanden of twee en een half jaar, die de maan bij progressie door een teken nodig heeft. Deze astrologische progressie berust op een uitspraak van Ezechiël: 'Ik heb u een dag voor een jaar gegeven'. In werkelijkheid loopt de maan twee en een halve dag door een zodiakaal teken, in de progressieve horoscoop twee en een half jaar. Twee en een half etmaal na het Avondmaal zal Christus weer opgestaan zijn, gedurende twee en een half etmaal zal Hij, evenals de maan in het teken de Steenbok, vernietigd zijn.) (82)
In Judas schuilt een donkere, gecompliceerde, geraffineerde bereidheid tot de daad, waarin het stoere zwoegen van Taurus (eerste aarde) en de vlijtige detail-arbeid van Virgo (tweede aarde) tot synthese zijn gekomen. Hoe gecompliceerd is physiologisch en psychologisch niet de voorbereiding tot de 'daad'! Judas zit op sprong, niemand zal hem tegenhouden, alle weerstand zal hij te boven komen, hij is de daadkracht zelve.
Judas Ish-Karioth is het 'derde object', het element 'aarde' in zijn derde aspect en als zodanig de synthese. Herinneren we ons de drie kiembladen, waaruit het lichaam ontstaan is, dan is de derde aarde het derde kiemblad, welks weefsel alle organen tot de eigenlijke gestalte des mensen samenbindt en haar bepaalt (vet- en bindweefsel, spieren; skelet) en die het geheel tot handelen in staat stelt. Het lichaam is het typische instrument des mensen: een instrument is typisch menselijk: het is het lichaam, dat buiten zichzelve is gegaan, bijv. een hamer is de vuist, een mes is een nagel of tand, etc. Het instrument komt in de natuur niet voor (afgezien bij enkele apen en kraaien), anders gezegd: de derde fase des mensen heeft één dimensie meer, heeft een verticale verheffing boven het vlak, waarin de natuur ronddraait.
Judas is de menselijke gestalte met haar scheppende daadkracht en deze gestalte openbaart, verraadt de mens, die in haar woont. In, door en met die gestalte leeft de mens in deze tijdruimtelijkheid en iedere stervende mens zou kunnen verklaren, evenals de Christus, dat het zijn lichaam is dat hem in de steek laat, dat hem verkoopt en verraadt. - Op het fresco is Judas als een donkere driehoek een schaduw van de lichtende driehoek der Christus-gestalte, een duister spiegelbeeld, want Christus kijkt omlaag en Judas omhoog; Christus' linkerhand maakt het gebaar van alles-geven, Judas' rechterhand: ik heb en ik houd alles; Christus' rechterhand zegt: ik weet alles en vlak daarbij is Judas' linkerhand, die bijna hetzelfde gebaar maakt, maar de betekenis is een schrikachtig: hoe weet hij dat? De identiteit van Christus en Judas is die van de mens en zijn schaduw (Christus heeft de zon in de Steenbok, en Judas stelt het teken die Steenbok voor), die beide de mens openbaren en verraden.
- Waterman. Simon Petrus, het elfde teken van de zodiak, is Aquarius, de Waterman, het element lucht, het verstand in zijn derde aspect, het verstaan, het zich zozeer inleven in het andere, dat subject en object met elkaar versmelten en als twee gelaten aan één hoofd zijn geworden, (83) het manlijke en het vrouwelijke versmelten tot de in wezen hermaphroditische Mens, de rijpe vrucht aan de boom des levens. Het teken Waterman stelt van het derde kiemblad het vloeibare weefsel voor, het bloed. Simon Petrus is bloeddorstig en heeft een mes genomen om de verrader te doden, nog voor deze het kwaad kan bedrijven. Met ieder teken doet het psychisch proces een stap verder en hier is bedoeld een zinvolle daad in een situatie, die verstaan werd, zinvol omdat hij het verraad wil voorkomen. Simon Petrus is impulsief, als Jacobus de Jongere, die hem tracht te weerhouden, maar bij Petrus is het geen reflex, geen kortsluiting tussen prikkel en reactie, maar zijn drift is door een lang psychisch proces gegaan.
Hij is het vóórlaatste teken, hem ontbreekt alleen nog de laatste wijsheid van Johannes (Pisces), Petrus vraagt aan Johannes wie de verrader is, dat betekent duidelijk zijn gebaar en Johannes zal het wél weten wie de verrader is, maar zijn alles vergevend en vergetend wezen doet hem zwijgen. Leonardo, om de zinloosheid van Petrus' bloeddorst te demonstreren, laat de punt van Petrus' mes naar achteren wijzen. Hij hoefde het maar een slag om te draaien om het in de rug van de verrader te steken; ook Petrus wordt door Leonardo iet of wat belachelijk gemaakt.
- Vissen. Ten slotte Johannes, het derde water-teken, het element gevoel in zijn derde aspect, zodiakaal het teken Pisces, de Vissen; lijkt het meest van allen op Christus, tot zelfs de kleuren van hun kleding: Christus heeft een blauw bovenkleed en rood daar onder, bij Johannes is dat omgekeerd. Natuurlijk mist hij de kracht der Christus-gestalte, Johannes heeft iets vervloeiends, iets versmeltends; zijn vroom gelaat met de neergeslagen ogen drukt al evenzeer als de gevouwen handen berusting en overgave uit. Hij stelt de caritas voor, de onbegrensde liefde en offervaardigheid. Johannes is wijs, is levenswijs en hij weet dat ook het 'verraad' moet geschieden, hij heeft met het gebaar der gevouwen handen uitgedrukt, dat hij ze van deze wereld aftrekt en niet meer ingrijpen wil.
Hij stelt de wijsheid voor, die de rijpe vrucht doet vergaan, de wijsheid van de uiterlijk zeer stinkende en weerzinwekkende perversie van degeneratie en ondergang van alles wat eens de lust en de glorie van deze wereld was, het walgelijke parasiteren van lagere organismen, stoffelijk en geestelijk op het slachtoffer. In deze uiteindelijke oplossing van alles is de grote mystische liefde des levens heimelijk aan het werk. Het is een ontzaglijk zuiveringssproces, waaraan alleen het rijpe zaad ontkomt, het ligt in simpele onschuld en onnozelheid in de zee der rotting, onaantastbaar en straks als het weer lente wordt dient dat alles nog als mest voor zijn ontkieming en groei. (84) We weten wat dat zaadje is: de primordiale ongeschondenheid van subject-object, nul graad Ariës.
Het derde waterteken is, zoals gezegd, het element gevoel in zijn transcendentale vorm en tegelijk de grootste beproeving voor het onrijpe gevoel; het is, dit twaalfde huis, het huis der smarten en der tranen, van het met voeten getreden worden, van verguisd en vergeten worden. - Van het derde kiemblad is dit teken het vloeibare weefsel: de lymphe. - Het gevoel als zodanig is smart. Het begint al met het affect, dat de voorstelling begeleidt. Als tweede is het de wrange tragiek van de dood en als laatste is het de wereldsmart.
Wel zijn er veel positieve gevoelens, die welke het leven de mens als beloning schenkt, als hij gehoorzaamt aan het bevel verder te gaan, met de progressie van het leven gelijke tred te houden, maar in wezen is alle gevoel de slopende factor, het ongemerkt alles aantastende en tenslotte alles wegspoelende en oplossende element. Het symbool voor het gevoel is het hart, geromantiseerd: de traan. In een van zijn voorstudies der Johannes-figuur had Leonardo deze als snikkend voorover met het gelaat op de tafel liggend voorgesteld, maar hij verbeterde zichzelf met de Johannes, zoals die op het fresco voorkomt, die de zachte, wijze berusting uitbeeldt.
Er zou over zin en structuur van dit wonderbaarlijke fresco nog veel meer te zeggen zijn, maar ik wil mij bepalen tot enkele afsluitende opmerkingen over overeenkomsten in gebaar en houding bij de, telkens onder één element samen te vatten figuren. Zo ziet men bijv. dat de drie vuurtekens: Jacobus de Jongere, Jacobus de Oudere en Simon Zelotes, de meest opvallende gebaren maken: zij allen zijn het die minstens één arm uitgestrekt houden [willen]. De drie aardtekens zijn de enige apostelen, die Christus aanzien [waarnemen]. Weliswaar heeft ook Philippus de blik naar Christus gekeerd, maar echt aankijken, zijn gelaat zoeken, doet hij niet, gepreoccupeerd als hij is met zijn eigen dramatische voorstelling; hij heeft met Christus geen eigenlijk contact, zoals Bartholomeus, wiens verlangende blik als het ware een kanaal is, waardoor hij de influxus verwacht, of Thomas, die op opheldering en feitelijke gegevens hoopt, of Judas, die zich met zijn donkere oogopslag het sterkst en het intiemst met Christus verbindt. De drie verstandstekens, vervolgens, leven het meest in hun handen, deze intelligentste lichaamsdelen [denken]; en, tenslotte, houden de drie gevoelstekens in dit en in alle ogenblikken van grote ontzetting de handpalmen naar zichzelf toegekeerd, als om zich te beschermen tegen de afbrekende tendens van het gevoel [voelen]. (85)
terug naar de Inhoud
Hoofdstuk VIII De twaalf tekens van de zodiak
1. Ariës (de Ram)
Het sleutelbegrip tot het eerste teken van de zodiak vindt men door zich wijsgerig te bezinnen op de plaats, die het daarin inneemt. Ariës is niet alleen het begin, het symboliseert ook het 'begin', in iedere betekenis, die men maar aan dit woord geven wil, - het begin aller dingen, aller gebeurtenissen, het zaadje als begin van een plantencyclus, het ei als begin van de dierlijke. Ariës in het begin van zijn eerste graad is de plaats, waar het grote kosmische leven binnen de grenzen van de zodiak (d.w.z. in de tijd-ruimtelijke wereld) verdwaald raakt; het is de stap, waarmee de onnozele kwajongen de draaimolen (de Sangsara) betreedt, niet beseffend, hoe gruwelijk vervelend dat draaien kan worden, hoe duizelig men tenslotte ervan wordt, hoe men op het eind alle bewustzijn verliest, alles vergeet en loslaat (het laatste teken: de Vissen), om toch weer opnieuw te beginnen, alle slechte ervaringen ten spijt.
'Begin' is Ariës ook volgens de criteria, waarnaar wij de eigenschappen der tekens zullen bepalen, nl. de drie fasen en de vier elementen. Ariës is het 'eerste vuur', d.w.z. - moderner uitgedrukt -: het 'subject' in zijn eerste fase of aspect. De eerste levensfase is de zintuigelijke, de empirische, de verzamelende. Niet dat Ariës zelf veel verzamelt! Alles wat hij is dankt hij aan de ervaringen zijner voorouders, die hij in de vorm van overgeërfde instincten en tradities in zich draagt en waaraan hij onvoorwaardelijk en met de gehele inzet zijner ongecompliceerde en kernachtige persoonlijkheid gehoorzaamt. Hij representeert zijn voorgeslacht en dat handelt in en door hem. Hij is a.h.w. de weer zichtbaar geworden ervaringen van zijn voorouders in een minimum van materie en een maximum aan geconcentreerde kracht, wat astrologisch uitgedrukt wordt door de exaltatie van de zon in dit teken (recht tegenover Ariës staat het teken Libra, dat in de plantencyclus de uitgewaaierde boom betekent: een maximum aan gedifferentieerde materie en een minimum aan pionierlijke kiemkracht. (86)
Ariës is, zoals gezegd, de voortzetting van zijn voorouders en hij wordt gedragen, of beter, gevoed door het extract uit hun levenservaring: het instinct, dat zich in de menselijke samenleving vooral als traditie doet gelden. Ariës aanvaardt, handhaaft en verdedigt de traditie van het milieu waaruit hij voortkwam en het komt niet in hem op deze traditie en het daarbij behorende, vaak zinloze ritueel te kritiseren of te veranderen.
Hij weet onbewust, dat dit zijn kracht is en men ziet Ariës dan ook in zijn beste verschijning overal, waar de traditie een grote rol speelt. Dit geldt voor iedere maatschappelijke laag: of dit nu eenvoudige gewoonten en klederdrachten van een min of meer geïsoleerd levende bevolkingsgroep betreft, of de vrij duizelingwekkende ceremonie van bijv. een Engelse kroningsplechtigheid. Ariës' beste voedingsbodem is in een geïsoleerde groep, de clan ligt hem bijzonder. In zijn uitingen mist Ariës dan ook ten enenmale het persoonlijk originele, ten eerste omdat hij als representant van een groep nog geen omschreven eigen persoonlijkheid heeft of is (die ontstaat pas in Leo); ten tweede omdat hij a.h.w. met zijn rug naar zijn oorsprong (voorgeslacht toegekeerd) leeft, zich nog niet 'omgekeerd' heeft, hetgeen Scorpio doet, want dit is het eerste teken van de terugkerende boog van de levenscirkel. Eerst Scorpio aanschouwt, omgekeerd zijnde, de oorsprong en is dus origineel.
Ariës zonder groepsverband, zonder traditie, dus als een werkelijk allenige Ariës, is als een armetierig verdwaald lammetje in dit vreselijk gevaarlijke en gecompliceerde tijd-ruimtelijke leven. En aangezien alle schepsels hun Ariës-aspect hebben als eerste teken van hun zodiak, als plaats waar hun levenskracht geactiveerd wordt, hun oostpunt, zo is het symbool van het Verdwaalde Lam een collectief zielsbezit. (Dit collectieve symbool is de mensheid bewust geworden bij de aanvang van onze jaartelling, ten tijde dat het wereldlijke 'nulpunt Ariës', in zijn retrograde weg door de zodiak (praecessie van de equinox) samenviel met het cosmische 'nulpunt Ariës', hetgeen ééns in de 26.000 jaar gebeurt.) En bij die verdwaaldheid past als aanvulling, als sluitstuk: de zoekende en terugvindende herder. Ook deze gestalte leeft in iedere mens, namelijk als die van zijn ware menselijkheid (Aquarius), die als een rijpe vrucht is en het teruggevondene als zaad in zijn hart sluit, of in romantische vorm: de Goede Herder met het Lam in zijn armen: wat in Ariës verloren raakt - de eenheid van subject-object - is in Aquarius' binnenste weer gevonden. Bezien we de beide collectieve symbolen, dan wordt het duidelijk, dat de planeet Pluto (verkeerd gekozen naam overigens) in het teken Ariës heerst, d.w.z. een dynamische kracht is en met het pionierlijk dolen van het lam identiek is. (87) En dat diezelfde planeet in Aquarius 'geëxalteerd' is, zoals de aloude term luidt, d.w.z. een statische behoeder is, de zoeven genoemde 'Goede Herder' met het teruggevondene aan zijn borst. Hierover later meer.
Uit zichzelf, streng genomen, heeft Ariës niets ervaren, hij weet niets en kan niets, maar zijn gedrag wekt altijd weer de schijn alsof dit anders is: doordat hij overwegend onbewust, voorbewust reageert, lijkt hij meer dan hij is, is hij meer dan zijn spaarzaam ontwikkelde bewustzijn kan bevatten; vergeten we echter niet, dat hij de uiterst geconcentreerde levens-essentie bezit en is. Waar Ariës het begin is, het nieuwe, het ongerepte, daar doet ieder begin in ons leven een beroep op het 'Ariës-achtige' in ons, ook wanneer ons karakter zich van dit teken zo ver mogelijk schijnt te distantiëren; Tegenover het nieuwe - en dat is er voortdurend - hoe groot, hoe klein het zij, staan wij, evenals Ariës tegenover de onbekende wereld, in heilige of onheilige onnozelheid en onschuld, wachtend tot zij op ons gaat inwerken, - of eigenlijk is dat reeds te veel gezegd: Ariës wacht en verwacht in het geheel niet, want 'wachten' vooronderstelt een kennisname, een bereidheid, kortom een zich rekenschap geven van wat er komen gaat. Ariës 'is' er alleen maar; dan gebeurt er iets en hij reageert abrupt, reflectorisch op die prikkel, onnadenkend en naïef als een lam; maar juist door dit reageren, als per kortsluiting, kan men ook van hem zeggen, dat hij de toestand schept, waaraan hij eigenlijk alleen maar gehoorzaamt; gebeurt er helemaal niets, dan blijft Ariës aan zichzelf overgelaten, als een zaadje, dat niet gezaaid is en dat zijn kracht bewaart, totdat deze aangesproken wordt.
Eerst wanneer hij uit zichzelf gehaald wordt door prikkels uit de buitenwereld, - wat hij zelf echter als zodanig niet doorziet, vermag hij zijn pittige kracht en zijn geconcentreerde zelfverzekerdheid te tonen en er anderen mee te imponeren. Hij is de pionier, de leider doordat de anderen zijn 'durf' achterna lopen en omdat hij, wigvormig, al een weg baande en niet omdat hij die anderen gedwongen of overgehaald zou hebben hem achterna te gaan. Heel anders dan het tweede vuurteken, Leo, die zijn omgeving zijn wil en wet op legt, zoals de rationele mens dat met de natuur doet. Ook heel anders dan het derde vuur, Sagittarius, die iedereen bij elkaar trommelt, hen opzweept en meezuigt in de werveling van zijn propaganda en geestvervoering.
Ariës is de belhamel, degeen die voorop loopt, die de spits afbijt, de kastanjes uit het vuur haalt, hij is het doortastende leeghoofd, die zijn eigen weg gaat, onbewust van de gevolgen en wiens geweldig zelfvertrouwen in hoofdzaak daaruit bestaat, dat hij nog ver af is van het stadium van twijfel en van wikken en wegen, van één uit vele mogelijkheden te kunnen kiezen. (88) Hij twijfelt nog niet aan zichzelf en is overtuigd van eigen moed en kracht en andere begaafdheden, omdat hij nog niet vergelijken kan en de anderen niet ziet, want die lopen inderdaad achter hem.
Ariës is te primitief voor welke complicaties ook, van gevoel, verstand of geest; in zijn onnozelheid lost hij reflectorisch, instinctief het probleem op, dat de kortste weg tussen twee punten: de rechte lijn is, het ei van Columbus, e.d. Ariës ziet alleen de hoofdzaken en tracht de hele wereld te simplificeren, te reduceren tot een eenvoudig probleem, al het andere weghakkend als overbodige franje.
De onbewijsbare, maar aperte waarheid van het 'axioma' is Ariës uit het hart gegrepen, alle bewijsvoeringen en logica zijn onwezenlijk voor hem. Voor hem geldt slechts de prikkel - en hoe een geprikkeld mens is hij vaak! - Hij reageert op de prikkel nog vóórdat deze tot een bepaalde gewaarwording kon uitdijen, zijn typische reflex is als die van een lichtstraal op het wateroppervlak en in het water zelf dringt maar weinig licht door. Hij is dus a.h.w. nog voorzintuiglijk en gebruikt zijn zintuigen slecht. Hij is hierin typisch verschillend van Taurus, het volgend teken, wiens innerlijke aandacht geboeid is in de zintuigsfeer om er de gewaarwording in te laten ontstaan; Ariës is alleen nog maar 'subject' en nog niet bereid tot gewaarwording, want in deze is het 'object' reeds aan het woord. De simpelheid van Ariës is dus narcistisch, de gecompliceerde verwarring in en met 'het andere' bestaat nog niet voor hem. Daardoor ziet het wereldbeeld van Ariës er wel eens uit als een te zeer gesnoeide boom, zelfs als een boom met afgeknotte takken, ja, als een geheel afgehakte boom, wat dan nadert tot het 'Zalig de armen van geest...', welke uitspraak die armoede aanprijst, die nodig is, tenslotte, om aan deze verdwaasde cirkelgang te ontsnappen, of om van den beginne afaan er zich in te wikkelen en achter te verschansen om niet in de 'wereld' verdwaald te raken. En hoe moeilijk is deze armoede, in den beginne, te realiseren, daar waar Ariës door het voorgeslacht met zulk een rijke erfmassa, met zulk een rijke traditie belast wordt! (We denken hier o.m. aan St. Franciscus van Assisi - wat eigenlijk Ascesi, asceten betekent).
Ons leven is vol gedachteloos van het vorig geslacht overgenomen levenshoudingen en levenswijzen. Dat is dan ons psychische erfmateriaal, datgene wat we erfelijk 'zijn'. De omstandigheden waarin de mens geboren wordt en dat wat hij stoffelijk erft worden in het volgend teken Taurus uitgedrukt (het vermogen en de mogelijkheden staan in de horoscoop in het tweede huis). (89) Wat het lichaam betreft, men zou dus zeggen: de erfmassa van de materiële zijde bekeken, dat behoort merkwaardigerwijze tot het eerste huis, dat van Ariës, hoewel Ariës, zijnde 'vuur', dus slechts subject zou moeten zijn. Hier komt duidelijk aan het licht, dat de tegenstelling tussen geest en stof, tussen subject en object in den beginne er nauwelijks is, dat ze aangeduid en zonder scherpe grens is, als tussen kiemvlek en dooier. Zoals reeds eerder gezegd, deze oorspronkelijke eenheid, die met het kiemproces verloren gaat, wordt door het verdere leven weer nagestreefd. - Ariës is nog geheel één met zijn lichaam.
Onze gehele erfmassa wordt in Ariës, in het eerste 'huis', in het eerste teken uitgedrukt en is dus in de 'ascendant', het oostpunt van de horoscoop te vinden. De vermogens en mogelijkheden om de geërfde aanleg tot uiting te brengen zijn zaken van het tweede huis. Door deze overwegingen wordt het wel duidelijk waarom een uitgesproken Ariëstype het in hoofdzaak van zijn geërfde aanleg moet hebben, dat hij daar afhankelijker van is en er sterker mee verbonden blijft dan de andere tekens en waarom hij, hoezeer ook een driftige pionier enerzijds, hij anderzijds de trouwste aanhanger zijner traditie is.
Het Engelse volkskarakter, - afgezien van zijn buitenlandse politiek, - doet sterk aan Ariës denken; in de traditionele astrologie 'staat Engeland onder Ariës'. Er is wel eens gezegd, dat Engeland 'peopled the world in a fit of absence of mind'. In één teken liggen de grootste tegenstellingen naast elkaar: Ariës is 'tegenwoordigheid van geest', maar vertoont ook tevens typische amente geestes-afwezigheden, wat onder omstandigheden tot een psychose kan uitgroeien.
Ariës is in zijn isolement een typische eilandbewoner. Hij is in wezen systeemloos, onnadenkend en zonder een zweem van berekening. Hierop berust zijn 'vierkant' met het derde aardteken Capricornus, die begint met de gecompliceerdste kronkelwegen te volgen, slinks en diplomatisch, tot er ten slotte van louter gecompliceerdheid niets meer overblijft dan de rechte weg van de voet van de berg naar de top. Déze rechte weg echter is niet een voor de hand liggend gegeven, dat een kind kan vinden, maar het resultaat van een lang psychisch proces. Wat Capricornus pas als moeizame Errungenschaft aan het einde ontdekt, n.1. dat de rechte weg de kortste en dus de juiste is, dat is bij Ariës een geërfd instinct. (90) De wrijving tussen deze 90 graden van elkaar liggende tekens, hun 'vierkant', hun elkaar-dwars-zitten, hun onderlinge disharmonie komt dan ook vaak in die vorm tot uiting, dat Ariës Capricornus een sluwe advocaat, een ondoorzichtige Jezuïet vindt, een Streber, een bedrieger en omgekeerd treft Ariës het verwijt van inhoudsloosheid en roekeloosheid. Capricornus verliest het vaak van Ariës, louter en alleen omdat hij bij Ariës een geheel systeem van tegenstand, een uitgewerkt plan van aanval verwacht en op zijn zeer simpele rechtstreekse maatregelen niet verdacht was.
Ariës voelt zich altijd onschuldig en eigenlijk is hij dat ook, want, handelend uit instinct, zijn zijn voorouders schuldig. Hij is au fond nog niet aan schuld toe, slechts aan schuld in collectieve vorm. Eerst het tweede vuurteken, het 'ik', Leo, draagt persoonlijk schuld en verantwoordelijkheid. Alle vier elementen in hun eerste fase zijn nog enkel collectief schuldig. Zo gauw er van persoonlijke schuld sprake is, in de tweede fase dus, ziet men dan ook het schuldgevoel tot een complex, tot een neurose, tot een probleem uitgroeien. Eerst in de derde fase wordt die last weer van de enkeling afgenomen, want daar wordt alles door de gemeenschap gedragen, óók de verdiensten. Ariës is onafhankelijk en geïsoleerd; als pionier, baanbreker, ontdekkingsreiziger, militair ziet men hem zijn werkzaamheid ontplooien; soms is hij in zijn eenzaamheid de anderen ver vooruit gekomen zoals bij Leonardo en staat hij als genie onbereikbaar hoog boven zijn omgeving, door zijn tijdgenoten niet of nauwelijks gewaardeerd, soms zelfs van zijn eigen verhevenheid niet wetend, bijv. J.S. Bach, die bijna een eeuw heeft moeten wachten voordat hij erkend werd als de machtigste componist, misschien wel van alle tijden. De vanzelfsprekende eenvoud van Bach's muziek, bij alle onmogelijkheid om ooit, zelfs in minder geïnspireerde momenten, te mislukken, heeft iets onmiskenbaar Ariës-achtigs.
Zonder omslag of breedvoerige argumentaties gaat Ariës zijn gang, hij luistert niet naar raad of tegenspraak, hij kan niet twee zijden van één zaak zien, (dit alles in treffende tegenstelling tot het tweede luchtteken: Libra, zijn antipode.) Hij is ongevoelig voor kritiek en heeft geen oog voor details, zijnde deze in zijn oog storende franjes, hij gaat recht voor zich uit de 'grote lijn'. Met een enkele nuchtere opmerking tikt hij de spijker op de kop en legt hij alle onnodige bijzaken opzij.
Tact is iets waar hij nog niet van weet, dat is een eigenschap, die eerst bij Libra tot haar recht komt en te zelden begrijpt hij, dat de rechte weg zo vaak over de gevoelige lange tenen en erger, van anderen gaat. Daar heeft hij 'geen erg in' en dat kan hem ongevoelig en egoïst doen schijnen, terwijl er in werkelijkheid alleen maar een uiterste onbevangenheid in het spel is. (91) Wordt hij niet door zijn omgeving geprikkeld, dan is hij droog en saai, gedachte-, woord- en bewegingsarm; maar als hij tot iets komt, doet hij het kernachtig en doortastend. Worden er geestigheden verteld, dan begrijpt Ariës er onmiddellijk de portée van en beantwoordt ze met een pittige sneer, of hij begrijpt er niets van en zit met openhangende mond en terugwijkende kin voor zich uit te staren. Ariës heeft of de fijnbesneden kin, of het schaapsprofiel met weinig kin; typerend voor zijn uiterlijk is voorts het brede voorhoofd, waardoor de gelaatsomtrek eivormig wordt, zijn hoofd wigvormig met naar de slapen oplopende wenkbrauwen.
De geïsoleerdheid van Ariës kan zowel leiden tot de imponerende rustige zelfverzekerdheid, die hem zijn volgelingen verschaft, als tot het verlaten en verdwaald zijn, dat zoveel eilandbewoners kenmerkt. Hij is een 'monade zonder vensters', hij houdt geen voeling met 'het andere', maar kan daarom in menig opzicht 'de eerste' zijn, omdat hij alles, in kiem, in zich verenigt en alles durft aanpakken (verg. Engeland als eerste met zijn grondwet). Maar doordat hij niet nodig vindt zich ergens iets van aan te trekken, komt hij niet zelden schromelijk ten achter en de onwetendheid op geografisch gebied, die men een Engelsman wel verwijt, is zowel een teken van zijn gedesoriënteerdheid, als een overblijfsel uit de tijd toen er nog onbekend land te ontdekken viel.
Vrijheidszin en onafhankelijkheid zijn hem in hoge mate eigen en men zou hem van zelfoverschatting kunnen betichten, ware het niet, dat hij in het geheel niet schat en nog geen zelf heeft. IJdel is hij in geen geval, daarvoor hecht hij te weinig waarde aan het oordeel van anderen. Tegenstrijdige reacties zal men vaak bij hem opmerken. Niet dat hij daar het monopolie van zou hebben, - in ieder teken ligt de eigen keerzijde verborgen, maar bij Ariës valt het meer op, omdat zijn reacties nog zo eenvoudig zijn. Als Ram, als belhamel, als haantje de voorste rent hij headlong op de dingen in en geeft blijk van een primitieve moed, die eigenlijk nog geen moed is, aangezien hij noch de soort, noch ook de omvang van het gevaar kent. Maar ook kan hij zich als een haas gedragen (misschien is het geen toeval, dat het Paashaasje naast het Paaslammetje als symbool optreedt, wanneer de zon in Ariës staat; terloops zij opgemerkt, dat de Chinese zodiak, met zijn 28 maan-huizen, als eerste teken de Haas heeft), d.w.z. domweg wegrennen. In deze variant is zijn levensloop een schichtig ontwijken van alles wat diepte heeft en waarde, een ontlopen van alle moeilijkheden en strijd, totdat er tenslotte niets overblijft dan een armzalig hoopje gebrek aan levensinhoud, een verloren lammetje. (92)
De verhouding tussen Ariës en Capricornus besprak ik reeds. Over het 'vierkant' tussen Ariës en Cancer het volgende. Cancer, het eerste gevoelsteken, leeft in voorstelling en herinnering, is het symbool van de band met de ouders, het tehuis, de eigen haard, het gezin. Dit alles ontbreekt bij Ariës te enenmale. Daar gedachte, wil en daad bij hem nog één zijn, kan het gevoel niet tot ontwikkeling komen, hij heeft geen plaats voor emoties en stemmingen, zodat hij vaak nuchter, ongevoelig en droog aandoet. Hij leeft in het ogenblik als vervolg van het verleden, maar de diepte der persoonlijke herinneringsfeer bestaat niet voor hem, hij is daar ook niet door gehandicapt; hierbij kan men er zich rekenschap van geven, dat het laatste teken van de zodiak, waar Ariës onmiddellijk op volgt en uit voortkomt, het derde gevoelsteken Pisces is, dat de vergetelheid voorstelt. Alle concrete kennis en ervaring uit de vorige cyclus is opgelost en alleen het instinct, als extract uit die levenservaring is als wezenlijke waarde overgebleven en als erfenis op Ariës overgegaan. Cancer zal Ariës vaak vlak en gedachteloos vinden, zonder fantasie, hij weet met Ariës niet veel aan te vangen en Ariës van zijn kant verslijt Cancer voor een sentimentele, melodramatische zeurpot, die oude koeien uit de sloot haalt.
Het schichtig heren derwaarts dolen van Ariës lijkt wel enigszins op het weifelen en heftig naar de andere kant omslaan van een niet evenwichtige Libra, het tweede luchtteken, dat met Ariës in oppositie staat, terwijl Ariës' sufheid veel van Libra's dode punt heeft. Ook andere overeenkomsten wijzen erop, dat deze twee tekens elkaar aanvullen (zoals alle paren van oppositie-tekens dat doen) en dat hun onderlinge disharmonie geen vierkant en niet onverzoenlijk is. Ongetwijfeld bezit Libra veel van wat Ariës mist: wet en weten, maat, tact, systeem, harmonie, redelijk bewustzijn.
Ariës, de narcist, vindt soms zijn enige redding in Libra, die de liefde-met-zijn-tweeën kent. Instinctief zal Ariës vaak Libra-mensen uitzoeken, die iets met zijn onberedeneerde impulsen weten aan te vangen en omgekeerd wordt Libra ten zeerste door de ondernemingsgeest van Ariës gefascineerd, ook al huivert hij van de roekeloosheid en het gebrek aan overleg. Maar antipathiek zullen ze elkander nooit helemaal zijn. In het ongunstigste geval leeft Ariës rustig langs Libra heen, zonder zich van zijn scrupules iets aan te trekken, zoals Libra zijn fraai afgewogen denksystemen uitbouwt met de zekerheid, dat Ariës ze wel tijdelijk, maar niet in wezen verstoren kan.
Wat nu de planeten betreft, die bij het teken Ariës horen, het volgende. Tot voor kort werd als heerser aangenomen Mars, die ook over het teken Scorpio heerst en ongetwijfeld is Ariës Mars-achtig, hoewel op een andere manier dan Scorpio dat is. (93) Er zijn evenwel redenen om aan te nemen, dat de nieuw ontdekte planeet Pluto de heerser van Ariës is. Hoewel het hier niet de plaats is om een uitvoerig pro en contra over dit onderwerp op te zetten, wil ik toch enkele opmerkingen erover maken. Ongetwijfeld is Pluto Mars-achtig, sterk aan Mars verwant, in zoverre dat Pluto datgene is voor de collectieve ziel, wat Mars voor de eenling betekent.
Pluto is de herder voor de kudde, de variaties van deze beeldspraak zijn over-bekend. Zijn gestalte als 'dictator' verscheen in de geschiedenis direct na zijn ontdekking, als de eerste dictator: Primo de Rivera in Spanje en die van Turkije: Kemal Pascha. Pluto stond toen in het teken Cancer, welk teken niet al te best met zijn wezen strookt (gezien zijn optreden als dictator, waar hij in wezen de herder is), maar waar het toch geen echt gevaar oplevert. Nauwelijks echter was deze planeet in Leo gekomen, of hij neemt de allergruwelijkste karikatuur-gestalten aan: Mussolini, Hitler, Stalin, e.d.
Er is met grote waarschijnlijkheid hieruit af te leiden, dat deze in wezen 'goede-herderlijke' kracht zijn 'val' heeft in het teken Leo en dus exalteert in het oppositie-teken Aquarius (wat al eerder ter sprake kwam), door welk teken hij over ongeveer 180 jaar zal transiteren om er zijn ware wezen te tonen. In verband hiermee wil ik er op wijzen, dat bij de ontdekking van de planeet Uranos eveneens de geschiedenis deze kracht tot vorm bracht, op ieder gebied: psychologisch werd na de pruikentijd de vrije menselijke individualiteit en haar revoluties tot de bewuste mogelijkheden gebracht; en op natuurkundig gebied werd de elektriciteit ontdekt. Een voorafgaande reeks mindere avonturiers werd bekroond met de grootste: Napoleon. De muziek gaat van een onpersoonlijke fase (Mozart) over naar de romantiek (Beethoven), waarin de persoonlijke gemoedstoestand van de kunstenaar tot uitdrukking komt.
Ook bij de ontdekking van Neptunus kwam de geschiedenis te staan in het 'fin-de-siècle', met zijn verfijning (in de muziek o.a. De Bussy), vaagheid, impressionisme, verdorvenheid. Ook werd toen ontdekt de bacterie als ziekte-verwekker en bederver. Daaruit sproot een machtige begripsverheldering voort omtrent 'infectie', omtrent het slachtoffer worden van geheime, onzichtbare, lagere vijanden. Deze begrippen: infectie, bederf en tegenmiddelen vallen onder het teken Pisces, waarvan Neptunus de heerser is.
Tot zover, in het kort, omtrent de ontdekking der nieuwe planeten en hoe ze, met hun ontdekking zich in het bewustzijn der mensen gaan tonen. Pluto dan, is m.i. de heerser van Ariës. (94) De Zon is in dit teken in exaltatie d.w.z. deze 'planeet' is hier het statische krachtreservoir, dat ritmisch alle kiemkracht in de natuur levert en psychisch wakker maakt en activeert de tegenstelling ,subject-object', het primordiale gegeven van deze tijdruimtelijkheid: de Zon is de kracht, die de eerste scheur veroorzaakt en dus het gehele cirkelvormige levensproces, physiologisch en psychologisch, aan de gang maakt en er de hoogspanning, de voltage, van blijft (Ichnaton's zonnehymne).
terug naar de Inhoud
2. Taurus (de Stier)
Op Ariës volgt het teken Taurus, de eerste 'aarde'. Het is de aarde, het object, die nog, woest en leeg, chaotisch, amorf, nog niet organisch geordend is. Tellurisch gezien is zij de anorganische natuur, geweldig massaal en langzaam en gestadig in haar werkingen, hoewel af en toe als een dolle stier in cataclysmata uitbarstend en dan zeer verwoestend. In het menselijke getransponeerd, levert het de psychologie van het teken Taurus.
Taurus is de gewaarwordingslaag in ons organisme, de mogelijkheid om geprikkeld te worden. Dienovereenkomstig ligt in het Taurus-type het accent op de gewaarwording en we vinden in dat type alle treden van de scala, van stompzinnige onaandoenlijkheid en grofheid tot aan de uiterste verfijning toe. Taurus gebruikt zijn zintuigen rustiger en aandachtiger dan de andere typen, hij is a.h.w. de overgave aan de prikkel, zoals de akker het zaad aanvaardt. Het fijne type neemt niet alleen de gewone prikkels beter waar, maar ook liggen de grenzen van zijn prikkelbaarheid wijder uiteen, zodat hij bijv. nog zeer hoge tonen hoort die aan een ander mens voorbij gaan. Ook is hij gevoeliger voor weersinvloeden, aardmagnetisme (wichelroede) en voor para-normale prikkels (helderziendheid, e.d.).
De definitie van een levend iets is, dat het prikkelbaar is en zich vermeerderen kan. Streng genomen is de anorganische materie ook prikkelbaar, ook de nog niet of niet meer levende organische stof, maar dat is heel iets anders; de levende materie toont in haar reacties, dat ze een apart geval is, iets omschrevens, hetgeen in het menselijke getransponeerd de naam van 'persoonlijk' draagt. De reactie op de prikkel, d.w.z. de gewekte belangstelling, is evenwel pas het volgend teken van de Twaalf, n.l. Gemini. Zo kan kan men zeggen, dat Taurus, - de gewaarwordingsfeer nog amorf, vóórpersoonlijk en dus collectief erfgoed is. (95) De gewaarwording als zodanig is niet iets dat persoonlijk bewust wordt, ze blijft in het sublirninale. Wel kan ze eventueel de belangstelling (Gemini) wekken en eerst deze kan de grens overschrijden en persoonlijk bewust worden. Hiermee is dan de apartheid van ieder individu aan het licht gekomen, welke zich vervolgens in het op Gemini (waarneming) volgend teken: Cancer, in de gestalte van afgeronde voorstelling bevestigt. Van hier af groeit dan het persoonlijk aparte leven verder, beginnend met Leo, het ik, het psychische centrum.
De overgang van Taurus naar Gemini, van de gewaarwording naar de waarneming, is a.h.w. een eerste boven water komen van de toppen van een onder water staand gebergte.
In Taurus ligt de 'verborgen schat' der sprookjes, zoals in de anorganische stof haar zelfovertreffing als kristal. Bij het beoordelen van een horoscoop kijkt men naar het teken Taurus (en het tweede 'huis') om een indruk te krijgen omtrent de erfelijke factoren en het geboortemilieu van de persoon in kwestie. De kristallen, de edelstenen, die de schatgraver uit zijn eigen overgeërfde materie vermag op te diepen, maken hem tot een talent, tot een genie. Bij de meeste mensen is het amorfe stof, hoogstens vette klei, bij enkelen liggen de diamanten aan de oppervlakte voor het oprapen, of er is een wichelroede nodig om de diep verborgen schatten te ontdekken.
De vraag of de belangstelling van uit het object gewekt wordt, of primair vanuit het subject uitgaat, is in zoverre wel te beantwoorden, dat in de collectieve fase het 'subject' werkelijk nog 'subject', d.w.z. 'onderworpen' is en passief, geheel onderworpen aan de omgeving. M.a.w. in zijn collectieve aspect is de mens nog niet aansprakelijk en als hij gestraft wordt, worden feitelijk in hem zijn omgeving en zijn voorouders gestraft; alleen het 'ik' kan schuldig zijn, omdat het kan oordelen; in het 'wij' is schuld van het 'ik' afgenomen en is daar een gemeenschappelijke last.
Eerst in de rationele fase heeft de mens zijn beschikking over zijn belangstelling en richt die opzettelijk op wat hij wil; in de derde fase is in zekere zin de persoonlijke vrije beschikking weer opgeheven, opgenomen als ze daar is in de algemene belangstelling van de maatschappij.
In de eerste fase dan is Ariës a.h.w. de reflecterende buitenkant van de gewaarwordingslaag: de prikkel kaatst er als reflex van terug. Taurus is de diepere laag, die als een akker is, waarin het zaad onder de aarde raakt en waar het kiemen kan als de belangstelling, in twee richtingen: heliocentrisch-progressief in de richting van het 'ik'-leven (de stengel van de plant: de ratio) en geocentrisch-regressief: nooit zijn vastgeworteldheid in de collectieve aarde verloochenend (wortel, zintuigelijke empirie). (96) Zo langzaam en onweerstaanbaar de akker op het zaadje inwerkt, zo traag en gestadig is Taurus, zoals ik reeds zei: de werkingen der anorganische natuur zijn ook langzaam, hebben nog geen notie van tijd, zijn nog niet toe aan de nerveuze, dwingende tijds-aperceptie van het 'na-elkaar' van Gemini.
In Taurus is het leven nog als dat der maanvolkeren, vegetatief in de aarde der gewaarwordingen wortelend. Evenals de anorganische natuur kan Taurus onderhevig zijn aan heftige driftbuien, zonder een spoor van zelfbeheersing, de 'beroerte van drift' is bij uitstek een Taurus-verschijnsel, zoals het ook geen toeval mag heten, dat de apoplectische habitus zich vooral doet kennen aan de zware schedelbasis en de dikke nek, welke lichaamsdelen onder Taurus vallen (zoals Ariës de schedel en speciaal het voorhoofd regeert). Ook de hals en de stem behoren tot Taurus. En evenals de anorganische natuur, zo moet ook de Taurus-mens lang geprikkeld worden, voordat het tot een uitbarsting komt.
Taurus begrijpen wij het best wanneer wij de anorganische natuur beschouwen en wanneer wij het platte land tegenover de grote stad stellen, welke laatste in haar diepborend zelfbewustzijn en revolutionaire rusteloosheid door Scorpio wordt gesymboliseerd, de antipode van Taurus. Alle schoonheid van de natuur, al het lieflijke en grootse en ook het demonische en afzichtelijke, al wat nog niet door de geest beroerd is en in zijn amorfe grilligheid of grandioze eentonigheid het menselijk invoelingsvermogen tart, valt, symbolisch, onder dit tweede teken van de zodiak. En evenals ons uit een rots een gezicht kan aanstaren en in de wolken de wonderlijkste vormen en taferelen toevalligerwijze ontstaan, zo is ook Taurus vol fantasie en ongebreidelde verbeeldingskracht, waaraan slechts vormwil en discipline ontbreken, om ' hem, zelfs zonder hulp der andere tekens tot een groot kunstenaar te maken.
Bij hem is de 'inspiratie' [inblazing] werkelijk nog een ontvangeg, een passief openstaan, een leeg vat, waarbij iedere kritiek zwijgt en de dwingende stemmen van het onbewuste door geen bewuste opzet worden doorkruist. Als kunstenaar en als mens ligt de humor in zijn wezen, een humor van een boers-gemoedelijk, drastisch en elementair karakter. Het teken Leo, vierkant op Taurus, kent geen humor en stoot er zich aan, terwijl Taurus' antipode, Scorpio, gemeenlijk kwetsend is door zijn ironie en sarcasme. Het teken Aquarius, dat ook vierkant op Taurus staat, tegenover Leo, stelt de mens, het menselijke zelf voor en leeft pas als hij lachen kan, zoals het ook alleen de mens is onder alle schepselen, die de bevrijding door het lachen kent. (En wat een misbruik hij daarvan maken kan !) (97)
De fantasie van Taurus levert ook de sleutel tot de exaltatie van de Maan in dit teken. Deze 'planeet' is de heerser dus de dynamische kracht in Cancer, welk teken gekenmerkt wordt door een sterk ontwikkeld voorstellingsvermogen, het is het bewogen water, dat het Ene terugkaatst als de oneindigheid der vele voorstellingen; en zo is de Maan in Taurus diezelfde kracht in zijn statische hoogspanning: een onuitputtelijke bron van beelden. - De planeet Venus is de heersende planeet van Taurus, zowel als van Libra. Volgens de esoterische astrologie is de eigenlijke heerser in Taurus de nog niet ontdekte planeet Isis, de gesluierde, de kosmische schoonheid, de collectieve Moeder, die de amorfe klei van dit eerste aardteken bewerkt. Haar glyfe is die van Venus met de maan eronder.
Taurus symboliseert onze mogelijkheden; ook in materiële zin: ons vermogen. Onze mogelijkheden zijn door onze omstandigheden bepaald. Dit teken en het tweede huis in de horoscoop dienovereenkomstig, bevat de aanduidingen omtrent de maatschappelijke laag, het milieu waarin we geboren werden. Het teken Ariës was het symbool van onze geërfde aanleg en eigenschappen, die als een zaadje vallen en kiemen in de bij de geboorte gegeven omstandigheden, stoffelijk en geestelijk, in ieder opzicht. En zoals het gevaar voor de 'bezitter' daarin bestaat, dat hij niets met zijn bezit doet, op zijn geld gaat zitten, zo wordt de Taurus-mens bedreigd door zijn gemakzucht en inertie, zijn materialistische genotzucht, een onbewust vegeteren in de zintuigelijke gewaarwordingen, in welke sfeer hij zich omkoesterd en gedragen voelt. In dit niet-reageren bestaat schijnbaar enige overeenkomst met Ariës, als deze niets presteert.
Maar er is een kenmerkend verschil. Wanneer Ariës niet reageert, is dit, omdat er dan niets buiten hem is dat hem prikkelt. Taurus evenwel heeft om zo te zeggen alles 'buiten zich', een onmetelijke rijkdom, waarin hij vast kan blijven zitten. De inertie en indolentie van Taurus heeft als keerzijde een stoere, onverzettelijke werkkracht: is hij eenmaal door een taak gegrepen, dan kan hij geweldige hoeveelheden werk verzetten en munt dan bijv. als staatsman uit door onverzettelijkheid, toewijding, geduld en zwijgzaamheid (Cromwell, Willem de Zwijger). In overeenstemming met het feit, dat we de grondslag van ieder psychologisch proces, - en dat is de gewaarwording - 'geloven' en op dit fundament verder bouwen, zonder iets omtrent het werkelijke 'object' te weten, dat ons de gewaarwording bezorgde, in overeenstemming daarmee is Taurus goedgelovig en ook bijgelovig vanzelf, laat zich gemakkelijk alles wijsmaken. (98) Hij is tevreden met het 'axioma' als grondslag en zo gauw als iets hem als mogelijke steun in zijn leven imponeert, het geloof bijv., aanvaardt hij dat grif. Hij is nog niet toe aan kritiek, aan bewijs, of aan de ware, werkelijke toedracht.
Het is niet te ontkennen dat het fopspeentje hem bij tijd en wijle zeer welkom is. Geloven is een heerlijke luie bezigheid. Alleen zo nu en dan komt er, als een aardbeving bijvoorbeeld, een eruptie van beeldenstormerij bij hem voor, waarbij het hem zeer wezenlijk ontbreekt aan het inzicht, dat het bestrijdbare niet in een of ander beeld, axioma, dogma of voorstelling ligt, maar in zijn eigen 'geloof' eraan. Maar, zoals gezegd, Taurus is te bot en te lui om niet te geloven. En dus... geloven we onze gewaarwordingen. Tegenover onze zintuigelijke empirie zijn we goedgelovig zonder voorbehoud en als we vanuit de ratio een theorie ontwikkelen, dat de empirische fase toch eigenlijk op losse schroeven staat, dan kunnen we gelijk hebben, maar we hebben praktisch niets aan dat inzicht, eenvoudig omdat we volkomen verstoken zijn van ander 'bouwmateriaal' en we doen dus maar met Vaihinger 'alsof' en zetten ons dus als ijverige leerling-bouwmeesters eraan om dit ons gegeven ruwe, amorfe gewaarwordingsmateriaal tot bouwstenen (de voorstellingen) te bewerken. Met dat ons leven in Ariës geactiveerd werd, zitten we nu eenmaal in de mallemolen en moeten meedraaien; stagneren is nog erger.
Het is ook mogelijk dat de gewaarwording van binnenuit ontstaat en er helemaal geen 'buiten', geen object is. Als dit zo mocht wezen, dan heeft bijv. het teken Ariës gelijk met zijn solipsistische, narcistische houding, hij is als een 'intellectus archetypus', die alles in zich heeft, als een god, voor wie de gehele wereld slechts eigen bewustzijns-inhoud is. In Taurus is de godgelijkheid als een godgelijkvormigheid behouden in zoverre het vat dezelfde vorm heeft als de inhoud; en van de lethargisch onbewuste identificatie van Ariës met God, blijft in Taurus een rotsvast geloof aan God over en aan alles wat hem als axioma imponeert.
Het eerste van de ,Tien Geboden' past geheel op Ariës, het is om hem te doen inzien, dat hij maar een microcosmisch godje is. En het tweede gebod met zijn beelden-verbod is wel duidelijk voor Taurus bestemd. Alleen orthodoxe Mohammedanen zondigen niet tegen het tweede gebod.
Hoe dit ook zij, Taurus gelooft en is bijgelovig, een ontvankelijke mythomaan. Hij gelooft ook in schijn-gewaarwordingen en is dus als geen ander onderhevig aan illusies en hallucinaties. Nymphen en kabouters komen niet in de stad. Slechts eenzame natuurbewoners zijn in staat die wezentjes uit hun ziel voort te brengen. Daarom is Taurus ook de heerlijkste sprookjesverteller die er bestaat. De beelden van Taurus zijn eidetisch, zijn subject immers is nog niet losgedifferentieerd uit de objectwereld, zijn beeld is een automatisch afdruksel van het object. (99) De voorstellingen van Cancer evenwel zijn met inspanning ontstane beelden in het reeds losrakend, aparte subject.
Ook de collectieve waan, de duivels- en heksen-epidemieën vallen onder het teken Taurus en men neigt hier tot de vraag, of niet de hele wereld één groot collectief waanbeeld is.
De gewaarwording kan bij Taurus een in hoge mate verfijnde zijn, zodat het bij hem wel lijkt of er nog ander zintuigen dan alleen onze vijf voorkomen. Misschien ook is zijn gevoeligheid voor elektrische, atmosferische en nog andere trillingen een archaïsch verschijnsel, dat zou te verklaren zijn met een soort alzijdige prikkelbaarheid, zoals die bij eencellige organismen bestaat, een gevoeligheid, die nog niet tot de scherpe vijfpuntigheid gedifferentieerd is, of liever: de a.h.w. tussen de zintuigen liggende gebieden, die bij de moderne mensheid refractair zijn geworden, zouden bij Taurus gevoelig gebleven zijn of dit weer geworden.
Het Taurus-type is een weerprofeet en hij kan soms psychoscopisch merkwaardige dingen presteren. Niet alleen wat de bijzondere zintuigen betreft, ook wat de gewone vijf aangaat, gebruikt Taurus ze rustig, goed en met overgave, en, zoals reeds werd opgemerkt, de scala der gewaarwordingsfijnheid loopt bij Taurus vanaf een stompzinnige ongevoeligheid tot ver boven het gemiddelde. Wat betreft het subject-object-gegeven, bij Ariës ligt het accent op het subject, hij is glad en dicht als een zaadje en hij gaat uit en opent de wereld als een wig. Bij Taurus valt het accent op het object, hij is open en de wereld zaait in hem de prikkels. Aangezien in deze eerste levensfase subject en object nog niet scherp van elkaar gescheiden zijn, slechts als mogelijkheden aangeduid, zo zijn er allerlei overgangen tussen het Ariës- en het Taurus-type, hoezeer toch de twee in hun uitgesproken vormen van elkaar verschillen mogen.
Het beeld van een ei kan dit verduidelijken: Ariës is de kiemvlek, Taurus de dooier. Tussen die twee is de scheiding, ook microscopisch, onvolkomen: men ziet hoe de cellen van de kiemvlek naar de rand toe groter worden en de celwanden geleidelijk in het eigeel verdwijnen. De scherpe scheiding tussen subject en object bestaat eerst in de tweede, de rationele fase en haar vier tekens als karakters zijn scherper tegen elkaar afgegrensd (Leo, Virgo, Libra en Scorpio), dan de vier der eerste fase (Ariës, Taurus, Gemini en Cancer). De vier karakters der derde fase behouden hun duidelijke verschillen, evenwel op andere wijze, die nog ter sprake zal komen. (100)
terug naar de Inhoud
De twaalf tekens als geestelijke werkzaamheid
In verband met deze verschillende soorten overgang van de tekens in elkaar, wil ik hier een algemeen oriënterende opmerking invoegen wat betreft het astrologisch beschrijven en beoordelen van karakters in het algemeen. Niemand is er, die voor 100% aan de beschrijving van een van de twaalf karakters beantwoordt. Dat komt, doordat iedereen die driemaal vier tekens in zich heeft, eruit bestaat. Deze twaalf zijn niet maar zo willekeurige groepen van eigenschappen, maar ieder van hen representeert een van de twaalf stadia, die het levensproces doorloopt in die ene onveranderlijke volgorde, te weten:
- het subject staat eerst tegenover het object [waarnemen], of liever nog: het ligt eronder bedolven; zijn verstand [denken] reageert als vragende interesse en zijn gevoel [voelen] met een voorstelling; tot zo ver het zintuigelijke verband tussen subject-object.
- Vervolgens staat het subject als 'ik' boven het onderdanige object [waarnemen]; zijn verstand waardeert nu wetmatig de bijzonderheden van het object [denken] en zijn gevoel [voelen] produceert nu het symbool (namen en woorden). Dit is de rationele verhouding subject-object.
- Ten derde staat het subject als een wij-facet tegenover de wereld [waarnemen]; zijn verstand is een over en weer inlevend verstandhouding met die wereld [denken] en zijn gevoel lost tenslotte in ontferming alles op [voelen]. Dit is de handelende [willen], de daadwerkelijke, de scheppende verhouding tussen subject en object.
De planeten in de horoscoop geven, volgens de astrologie, het soort en de sterkten der accenten op de twaalf stadiën aan. Van de twaalf facetten van ons wezen komen dié karakters het sterkst uit, welker tekens door planeten bezet zijn. Ontelbaar vele zijn de variatie-mogelijkheden en de combinaties, vandaar, dat geen twee mensen geheel aan elkaar gelijk zijn. Ook kan het voorkomen, dat iemand bijv. de zon in Taurus heeft en dat die zon, wat plaatsing in de cirkel der 12 'huizen' betreft zwak staat, dat er door de andere planeten geen aspecten met de zon gevormd worden, etc. zodat er van het Taurus-karakter van die bepaalde persoon niet veel naar buiten komt, dat andere, sterk geplaatste planeten het Taurus-karakter overvleugelen en het op de achtergrond drukken en daarmee de gehele persoonlijkheid wijzigen.
De zaak is dus zeer gecompliceerd en men moet er aanleg voor hebben om een horoscoop goed uit te leggen, het is een vak, een kunst op zichzelf. Hoe duidelijker we echter de twaalf karakters voor ogen hebben en hoe beter we begrijpen waarom en waardoor die karakters zo zijn en niet anders, deste beter raken we thuis in de menselijke psychologie. En zoals reeds in het begin van dit geschrift gezegd werd: deze psychologie deelt de mensen niet in naar eigenschappen, zoals alle andere typologieën (die van Jung (C.G. Jung, Psychologische Typen) in zekere zin uitgezonderd), (101) maar naar de vier elementen van het menselijke wezen, die een driefasig proces doorlopen op welks twaalf stadiën oneindige verscheidenheid in accentuatie mogelijk is.
terug naar de Inhoud
3. Gemini (de Tweelingen)
Op de eerste tegenstelling tussen geest (subject) en stof (object), die door Ariës en Taurus verbeeld wordt, volgt de tegenstelling tussen belangstelling en voorstelling: Gemini en Cancer, het eerste lucht- of verstandsteken en het eerste water- of gevoelsteken. In het cyclische levensproces volgt op de gewaarwording (Taurus) de waarneming (Gemini). Gemini is het teken van waarneming, niet meer en niet minder, dit is de eerste verstandelijke beweging, al mag deze dan alleen maar verbazing, vragen, nieuwsgierigheid inhouden. Alle dingen zijn immers in hun potentiële aspect nog niet dat, ja, zelfs in zekere zin tegengesteld aan dat wat ze in hun wezen ontplooien en aan dat wat ze in hun idealiteit overtreffen. Ditzelfde kinderlijke, vluchtige, bandeloze, toevallige grijpen van de geest naar en het weer loslaten van het object, deze rondspringende belangstelling voor het zintuigelijk waarneembare, wordt in de tweede fase het aan orde gebonden logische denken (Libra), dat weer in zijn derde aspect overgaat in het transcenderende verstand (Aquarius). De gewaarwording van iets noopt tot belangstelling voor dat iets, zoals een akker het zaadje tot kiemen drijft. Dit kiemen nu, dit samengrijpen van amorfe gewaarwording tot een waarneming, dit ordeloze spel met de waarnemingen, dit achteloos wegwerpen en laten liggen en weer nieuwe grijpen, dit dartele kind, die lastige aap is de gehele dag door, ons leven lang in ons bezig, het is de factor Gemini.
Zo lang als en in hoeverre we kind zijn en blijven, wordt bepaald door het accent dat op het teken Gemini valt in onze horoscoop. Het leven zou in de vastheid van Taurus, in de gewaarwordings-sfeer verzanden, als niet direct daarop Gemini volgde, de beweeglijkheid en beweegbaarheid in optima forma. Ons leven lang waait ons een onrustige wind van waarnemingen om de oren, die we niet stop kunnen zetten. In onze rationele fase neemt ons 'ik' opzettelijk en naar eigen keuze enkele van die buitensporige zwerm, legt ze vast, als met een zeil, dat een stukje van de wind vastneemt om er zijn voordeel uit te halen. Het 'ik' kiest enkele waarnemingen (die dan aan het eind van de eerste fase, in Cancer, tot voorstellingen werden) en gaat daar nader op in, verlatende de rommelige kinderkamer, (102) waar de andere waarnemingen als min of meer gehavend speelgoed achterblijven, om zich met die enkele van zijn keuze a.h.w. in zijn studeervertrek te isoleren. Daar worden de bijzonderheden van die gekozen voorstellingen bestudeerd in hun waarden, relaties en betekenissen, worden er begrippen gevormd en tenslotte namen gegeven. Met de 'naam' gaat het levensproces dan over in de derde fase: de gemeenschap. Een naam ontleent zijn zin aan het gemeenschappelijke gebruik ervan.
Kinderlijkheid is wel het sleutelbegrip om Gemini te leren kennen. Hij is het kind, dat zich, al grijpende met de handjes zijner belangstelling, verrijkt zonder ooit tot werkelijk bezit te komen. Zoals ieder kind laat hij voor een aantrekkelijker stuk speelgoed het andere weer liggen. Hij heeft de nieuwsgierigheid en de vingervlugheid van een aap, de ondeugende streken van het na-apen, is een onafgebroken onrust. Van de talloze massa's waarnemingen, die in de gewaarwordings-sfeer kiemen, brengen de meeste het niet eens tot voorstellingen. Van het deel dat dit wel doet, gaat ook weer een groot deel verloren, of blijft in de onbewuste laag verder vegeteren.
Het 'ik' kiest, zoals gezegd, slechts enkele voorstellingen uit het hem gegeven materiaal, zijn keus is bepaald door zijn eigen aard en door de omgeving. Hoe ook, Gemini levert de waarnemingen, hij is de reporter, hij moet met zijn neus overal bij zijn, is als kwikzilver (Mercurius is de heersende planeet van Gemini). In de vakliteratuur zou Gemini 'primair functionerend' [Heymans] genoemd worden. In zijn verbaasde variatie doet hij 'introvers' aan, in zijn ad-remheid is hij extravers.
Zoals kinderen in hun spel de handelingen der volwassenen nabootsen, zo bootst Gemini ook graag na, wat een grote bewegelijkheid vooronderstelt. Wanneer een indruk wel wordt opgenomen, doch niet zelfstandig verwerkt wordt, blijft er niet anders over dan er zich mee te identificeren. Gemini is ook de man, die op gezag van anderen handelt, die een mandaat heeft, die de boodschappen overbrengt; niet voor niets was Mercurius, de vlugge, de boodschapper der goden. Hij is als een verbindingsstreep tussen de twee polen van het zijnde: tussen geest en stof, tussen subject en object. Daarop is hij trots, omdat hij voelt, dat hij uit het hogere komt om het lagere te verwittigen; ook omgekeerd, want Gemini is niet alleen een echte schoolmeester, maar ook een klikspaan (spion of detective is hij nog niet, dat zou de gebondenheid aan een systeem zijn). Een schoolmeester onderzoekt of toetst niet datgeen wat hij onderwijst, hij doet dat op gezag van het leerboek en de leerling leert al de feiten op gezag van de schoolmeester. In de lagere school wordt nog geen ontwikkeling van het eigen oordeel gevergd, zoals bij het middelbaar onderwijs en zeker niet de zelfstandigheid van werken als bij het hoger onderwijs. (103)
Zoals Taurus vastgegroeid zat aan het dogma, zo leeft Gemini op gezag van zijn meester, die hem bestuurt. En napraten is ook makkelijker dan zelf denken; Gemini is dus 'leerling', pupil, hij leeft in voortdurende voogdijschap en draagt geen eigen verantwoordelijkheid. Gewaarwording en waarneming ontstaan vanzelf in onze collectieve sfeer en Gemini herhaalt in gebaar, woord en geschrift wat hij waargenomen heeft. Gemini is ook een echte veelprater en debater. In een debat formuleert ieder zo nauwkeurig mogelijk - vaak ook zo effectvol mogelijk - zijn mening en meestal neemt die mening pas een duidelijke vorm aan, wanneer men eenmaal aan het debatteren is en gedwongen zijn woorden te kiezen.
In dit laatste is Gemini heel sterk: hij speelt met de woorden, ze vloeien hem vanzelf toe en met deze vlotte gemakkelijkheid imiteert hij de waarheid en imponeert hij een niet al te kritisch gehoor. Zijn tegenstander werkelijk overtuigen (zoals Sagittarius, zijn antipode) of zijn beweringen bewijzen (zoals Libra, het tweede luchtteken), moet men niet van hem verwachten. Vaak is hij eigenwijs, maar nooit voor lang, daar hij door nieuwe indrukken van zijn chapiter wordt afgebracht (eigenwijs is veel meer Virgo, het andere Mercurius-teken, dat kleingeestig aan détails kan vasthouden, het overzicht verliest en dus geen redelijke tegenwerpingen apprecieert).
Gemini is de onvermoeide vrager en over ieder antwoord is hij min of meer verbaasd, opgewonden zelfs, een oppervlakkige imitatie van de werkelijk brandende, meeslepende geestdrift van Sagittarius, zijn antipode, die weet waarvoor hij de hand in het vuur steekt, die de ideeën getoetst heeft, die hij propageert. Gemini is nog bevangen in de magische macht der reclame, die op de eindeloze herhaling van de waarneming berust en die bijv. door het zeurende kind toegepast wordt om zijn zin te krijgen. (Iedere vaak genoeg herhaalde leugen ook gaat er bij de nog niet zelfstandig denkende menigte wel in; de ritmische herhaling is de magie van en voor Gemini (reclame).
In de eerste fase berust immers alles op magie, kinderlijk-primitief in wezen: de magie van het duistere object, die onkenbare tovenaar, die door middel van gewaarwording het subject betovert en het doet geloven, de waarneming, die met de tam-tam zijner herhaling op de voorgrond hoopt te komen, opdat hij kans heeft tot een stabiele voorstelling te worden en te kunnen opduiken in het bewuste leven. Gemini is vragen, vragen en nog eens vragen, waarmee hij de belangstelling van de omgeving wakker maakt, want zonder belangstelling kan hij niet bestaan, die hij desnoods met aanstellerij koopt. (104)
Met de afgedwongen antwoorden laat hij zich dan wijsmaken, hij beroept zich op het woord, als een imponerende persoon het maar gezegd heeft, hij beroept zich vooralook op het gedrukte woord: het staat in dát imponerende, dus magisch werkende boek, dus is het waar, of dat drukwerk nu de magische Bijbel is of een heerlijk buurtkrantje, dat iets ergs vertelt. Het is waar en wordt direct wijd en zijd verteld en hoe vaker het overgebriefd wordt, hoe sterker de magie wordt. Ondanks dat ook Gemini zijn negatieve kant heeft en zijn mentaliteit een aan het onverdragelijke grenzende storing en onrust betekent, is toch de levendigheid der belangstelling, het spreken en schrijven de voorwaarde zonder welke het leven in de zoele schemering der gewaarwordings-laag maar weer ter ruste zou gaan.
Op moreel gebied zal men van Gemini niet al te veel mogen verwachten, aangezien hij strikt genomen nog prae-moreel is en het goede met de beloning, het hoge cijfer op zijn schoolrapport; en het kwade met de onafwendbaar daarop volgende straf verbindt. Hij is tuk op de beloning, hij is als een aap zo vlug om de straf te ontlopen. Hij liegt of het gedrukt staat en niet zozeer uit voorbedachten rade. Hij steelt en gapt, ook literair, met een onnavolgbare vingervlugheid; hij is niet de inbreker, die eerst een weloverwogen plan maakt, maar hij pikt handig weg als zich de gelegenheid daartoe voordoet en dikwijls alleen om het plezier van het stelen.
Zoals de glyfe van zijn teken: II, dat twee vingers zou kunnen voorstellen, is hij vlug met het zweren van de duurste eden. Een eed vervangt, gemakshalve, alle onderzoek naar betrouwbaarheid, vóóronderstelt zelfs onbetrouwbaarheid en gaat niet uit van het: 'Een man een man, een woord een woord'. Niemand is zo leuk en vlug in het bedriegen op het ogenblik zelf als Gemini. Op literair gebied is hij kwistig met citaten en met plagiaten. Het is eigenlijk maar kattekwaad bij hem, als hij bekend heeft en vergiffenis krijgt, is voor hem het incident al lang gesloten. Biechten en boete doen mogen dan ook tot de vaste attributen van dit teken worden gerekend, in lagere en hogere zin beide, zo ook de middelaarsgedachte, het plaatsvervangende lijden en aanverwante theologische concepties.
Het spreekt wel vanzelf, dat Gemini in meer gelouterde vorm geen leugenaar, dief of biechtvirtuoos is; het bovenstaande heeft meer betrekking op zijn lagere aspecten. Maar nooit, ook bij een ernstiger levenshouding, zal men bij Gemini missen die eigenaardige vereniging van dogmatiek en beweeglijkheid, van het lenige geestesspel random een vast middelpunt, dat zich zelden openbaart en steeds blijft vóórondersteld. Op de oude kerkelijke concilies en bij de godsdiensttwisten in Byzantium, alsmede in de middeleeuwse scholastiek moet de Gemini-mens wel sterk op de voorgrond getreden zijn. (105) Trouwens de Christelijke Kerk is dualistisch ingesteld met haar verheerlijking van de 'geest' en de minderwaardigheid van het aardse (hoewel toch met Pinksteren de Heilige Geest op de aarde is gekomen en de tegenstelling toch blijkbaar in een synthese heeft verzoend.)
Heden ten dage ontmoet men Gemini vooral in de journalistiek, die ééndagsvlieg-literatuur, waartoe zowel zijn woordmanie, als zijn zucht naar variatie, incidenten, opstootjes, spectaculaire gebeurtenissen hem voorbestemmen. Een journalist heeft van alles verstand, maar gaat nergens diep op in, entameert in een ommezien de gewichtigste onderwerpen en geeft morgen zijn aandacht aan heel iets anders. Gemini's afleidbaarheid is in dit merkwaardige beroep meer een deugd dan een gebrek.
Zoals Gemini zijn belangstelling op alles en nog wat richt, zo vraagt hij ook om belangstelling van anderen en wat is, om beide neigingen te bevredigen, geschikter, dan om als reporter naar een grote brand te rennen, een opwindend kijkspel te savoureren, iedereen uit te horen, dan de volgende dag door de hele wereld gelezen te worden ook nog! Een kind eist de belangstelling van vroeg tot laat. Gemini kan het niet verdragen, dat niemand naar hem kijkt. Reeds door zijn bewegelijke manieren, zijn zwaaiend en ongelijkmatig lopen, zijn drukke praten en beweren, moet hij opvallen. Heeft hij niets belangrijks te zeggen, dan gaat hij onzin praten, alleen om tegenspraak uit te lokken. Hij stelt zich aan en kleedt zich dwaas, om in godsnaam de aandacht te trekken. In zijn lagere gedaante is hij een vermoeiende, schreeuwerige rustverstoorder en plaaggeest, die zijn eigen en een anders aandacht in snippers scheurt en die niet vrij te pleiten is van de neiging zwakkeren, ook dieren, te kwellen en te sarren.
Onder Gemini vallen ook de begrippen 'buurt' en 'buren', het direct grijpbare, waarmee hij gewoonlijk veel te maken heeft. Ook broers en zusters. Hij heeft gewoonlijk veel kennissen, een diepere vriendschap heeft nog geen vat op dit teken. Een eerste kennismaking zegt hem bijzonder veel, een eerste indruk bepaalt vaak zijn verdere richting. Gemini's aanleg uit zich vooral in zijn handigheid: de hand is voor het lichaam, wat de belangstelling is voor de geest. In negativiteit is hij onhandig, peuterig, stuntelig en klungelig en stottert hij als hij spreekt, of heeft een ander spraakgebrek.
Van het lichaam vallen de longen, de schouders, de armen en de handen onder dit teken. Hun functie is het, evenals de belangstelling-voor-het-concrete dat als geestelijk analogon doet, de dingen, die vlak bij zijn naar ons toe te halen en ze weer vlak bij weg te doen. (106) Het tegenoverliggende teken Sagittarius beheerst de benen, die het lichaam zelf verplaatsen, het ver weg kunnen brengen, hetgeen in het geestelijke getransponeerd wil zeggen, dat Sagittarius' belangstelling uitgaat naar het buitenland en naar het abstracte en algemeen geldige.
Waar Gemini met zijn handen knutselt, goochelt en de waardevolste dingen maakt, daar is Sagittarius de sportsman, die de bal het liefst in het doel schopt, de doelbewuste boogschutter, de filosoof per excellence, die met ideeën knutselt, goochelt en de waardevolste concepties samendenkt. Zo vullen Gemini en Sagittarius elkaar als tegenstellingen aan, zoals het vele concrete en nabije zich aanvult met het éne dat over de grens en zo ver mogelijk weg geprojecteerd is. Gemini's wezen is dualistisch, het kiemen van, een zaadje gaat in twee richtingen, de heliocentrische stengel zal uitgroeien tot de rationele fase met haar verticale 'ik'; de geocentrische wortel is als een zich regressief vastwortelen in de voorstelling- en herinneringssfeer (Cancer).
Gemini's vierkant met het teken Virgo en de wrijving die dit veroorzaakt, berust in hoofdzaak op het verschil van houding tegenover het détail. Virgo is de nauwkeurige, zorgvuldige man van het vak, die alle détails kent en waardeert, de specialist, hij is gedisciplineerd en zoekt kritisch-analytisch de feiten, die hij weten wil, experimenteert en laat niets aan het toeval over. Dit alles strookt weinig met de vluchtige en zorgeloze manier van doen van Gemini, wiens belangstelling zonder voorkeur over alle feiten dartelt, die in zijn bereik komen, wien de détails koud laten, die uit zichzelf niet aan plichtsbetrachting doet of aan onderdanigheid lijdt en bepaald neiging tot spijbelen vertoont.
Op geheel andere gronden berust het 'vierkant' van het teken Gemini met het teken Pisces, het element water in zijn derde aspect en de onaangenaamheden die daar uit voortkomen. In het oog van de Piscesmens is Gemini een jantje-lacht-en-jantje-huilt, terwijl de wereldsmart, die altijd min of meer duidelijk de achtergrond van Pisces' karakter is, beangstigend en weerzinwekkend is voor Gemini. Gemini's woordenrijkdom en ongedurigheid storen de stilte van het water met de diepe grond. Gemini vindt Pisces hopeloos sentimenteel. In het kort gezegd: doordat ze 'vierkant' op elkaar staan, zien ze in elkaar slechts karikaturen. Het conflict tussen Gemini en Pisces is o.a. zeer duidelijk getekend in 'De Idioot' van Dostojewsky, waar vorst Mischkin (Pisces)'s alomvattende mensenliefde gebroken wordt op de luidruchtige bedillerigheid van een generaalsgezin met dochters. Als groot woordkunstenaar van de onder Gemini geborenen kan genoemd worden de ook in het buitenland bekend geworden Nederlandse filosoof G.J.P.J. Bolland; zijn autoriteit was Hegel. (107)
Een klassiek Gemini-voorbeeld hebben we in de figuur van Dante Alighieri vooral in zijn beroemd geworden verslag van zijn reis door hel, louteringsberg en hemel (Divina Commedia). In de literatuur van verschillende landen en tijden kan men dergelijke beschrijvingen wel meer vinden, zij het dan in minder complete, grootse en prachtige vormen. Maar het zijn alle symbolische tochten van een menselijke ziel, die tot inkeer en zelfkennis komt en ten slotte tot de vrijheid van het zichzelf-zijn.
Wat Dante betreft, het is al dadelijk in het begin van zijn Commedia typerend voor zijn Gemini-aard, dat hij, nauwelijks alleen in het 'woeste woud', met de drie vreselijke dieren, niet alléén blijft. Hem verschijnt Virgilius, die zijn doodsangst verdrijft en hem een gids is door de hel en tegen de louteringsberg op tot aan het aardse paradijs. Dante vertrouwt zich aan Virgilius toe, zoals een kind zich aan zijn bewonderde leermeester. Hij zweert op Virgilius' woord, volgt hem blindelings en laat zich kritiek - en bedenkingsloos door hem helpen, voorlichten en beschermen.
Dit zich zonder voorbehoud beroepen op een eigenlijk willekeurig gekozen hogere instantie is de typische Gemini houding: andere typen gaan, bij voorkomende gelegenheid, deze weg alléén, zij het ook dat hun hier en daar helpende handen worden toegestoken (zie bijv. het sprookje 'De Sneeuwkoningin' van Andersen). In het derde deel van de Commedia, in de hemel, vertelt Dante zelf uitvoerig, dat hij onder het teken Gemini geboren werd en dat dus de planeet Mercurius zijn heerser is. Aan de ene kant als het kind aan de hand van zijn leermeester, aan de andere kant is Dante zelf de schoolmeester, die zijn lezers onderwijst en niet zuinig kapittelt. Hij vertelt aan ieder, die het horen wil, precies de waarheid en hij steunt zijn inzichten geheel op de Christelijke leer, zonder kritiek, bedenkingen of twijfel, zoals de schoolmeester uit zijn boekje doceert.
(Het zou mij te ver voeren (het werd ook reeds door vele andere schrijvers gedaan) om te betogen, dat Dante volstrekt niet de officiële kerks-Christelijke leer verkondigde, maar integendeel zeer nadrukkelijk de z.g. ketterse zijde van het Christendom tot uitdrukking bracht. Dante beschrijft n.l. in zijn Commedia een trap van inwijdingen van lager naar hoger menselijke wijsheid. En zoals men in zijn leertijd eerst een onderwijzer, daarna een leraar en tenslotte een professor nodig heeft, zo heeft Dante op zijn weg ook gidsen: eerst Virgilius, daarna Beatrice en in de hoogste hemelkring St. Bernardus, de heilige van de Maria-verering. Als ook deze verdwenen is, is Dante vrij en zichzelf en hij 'beweegt met de zon en de andere sterren'. Ten tijde van Dante woedde de strijd van de geestelijkheid tegen de Geheime Orden: Rozekruisers, Tempelieren, Catharen, Waldenzen, Orde van de Graal, mensen, die geestelijk hoger wilden groeien en zich niet vergenoegden met wat de geestelijkheid hun voorzette. Ik herinner hier aan de brandstapel, waarop Jacques de Molay, Grootmeester der Tempelieren, stierf en welk feit door Dante in de vijfde hemelkring, die van Jupiter, beschreven werd, al is het met min of meer duistere termen, die evenwel voor hen, die iets dieper kijken, zeer begrijpelijk zijn. (108) Op vele plaatsen van de Commedia. komen onmiskenbaar brokstukken van de ritualen dier Geheime Orden te voorschijn, ook op de illustraties, die tijdgenoten maakten.)
En als die zaken te moeilijk worden, als de tegenstellingen met de menselijke redelijkheid zich te zeer ophopen, als de weersprekingen in de leer zelf te bezwaarlijk weg te goochelen zijn, dan redt Dante er zich uit, door, bij monde van zijn gids, te verklaren, dat de aardse schepselen nog te dom zijn om een en ander te begrijpen, geheel dus in de stijl van de lagere school, wanneer een kind dingen zou vragen, die in een hogere klasse geleerd worden.
Nogmaals: het typische van Gemini is, dat hij, zolang hij zichzelf nog niet heeft overtroffen (zoals Dante in de allerlaatste regels van zijn gedicht) zich steeds op een hogere instantie beroept. Dit prae-logische verstandsfacet hebben we allemaal aan ons wezen, we hebben allemaal het teken Gemini in onze horoscoop, bij de een is het meer, bij de ander is het minder geaccentueerd. We vertrouwen en beroepen ons al dadelijk en aanhoudend op onze zintuigelijke waarnemingen, terwijl deze, hoe onberispelijk ook gedaan, bij nader inzicht en diepere studie ons maar zeer betrekkelijk de waarheid blijken te leren; ik wil hier slechts wijzen op het feit, dat onze zintuigelijke waarnemingen-zonder-meer ons leren, dat de zon om de aarde draait, zo ook de andere 'planeten', op welke 'voorlopige waarheid' Dante's wereldbeeld en zijn wijsheid gebouwd waren.
Onze waarnemingen zijn gegrond op onze gewaarwordingen en aangezien we maar vijf zintuigen hebben, worden we het 'object' maar zeer ten dele gewaar en we zijn dus vanaf het begin van ons tijd-ruimtelijk bestaan gedoemd het te moeten doen met een zéér gedeeltelijke waarheid.
terug naar de Inhoud
4. Cancer (de Kreeft)
Met Cancer, het eerste waterteken, het gevoels-element in de eerste fase, is deze fase afgesloten: subject (Ariës), object (Taurus), belangstelling (Gemini) en de ervaring in de vorm van de voorstelling (Cancer). Met de voorstelling, de object-ervaring, heeft de menselijke ziel wortel geschoten in de ruimtelijke wereld der vele dingen. Men kan zich niet duidelijk genoeg voor ogen houden, dat een prikkel in een menselijke ziel twaalf stadia doorloopt en hoe ieder van die stadia zijn representant heeft in de zodiak, die kring der sterrebeelden, die 'boven' zijn, macrocosmisch en dus ook 'beneden', microcosmisch-menselijk, (109) omdat beide uitdrukkingen zijn van het cosmische leven, de zodiak op de wijze van 'tekenen en tijden' als een soort klok of barometer en het microcosmische als een levend organisme, waarmee wij ons als mens identificeren.
We hebben allen die twaalf in ons en anders niet, onze verschillen berusten alleen op verschillen in accentuatie, intonatie.
Het trekken van een horoscoop is niet moeilijk: men zet een cirkel met twaalf sectoren, 'huizen' geheten, op papier, zoekt vervolgens in de bekende lijstjes op hoe de twaalf sterretekens, op de plaats en het uur der geboorte, zich over die twaalf huizen verdelen en kijkt in een ephemeris waar toen de planeten stonden, zon en maan inclusief. Kleine correcties en grotere nauwkeurigheden zijn bijzaak, al verwaarloost men die beter niet. Daarmee is de radicale figuur, de geboortehoroscoop, klaar. Zijn interpretatie evenwel is, zoals ik reeds eerder opmerkte, in het geheel geen kinderspel!
Cancer dan is het vierde stadium van de cirkelgang, die ik verduidelijk door hem met het leven van bloemplanten (angiospermen) te vergelijken. Hiervan is Cancer de geocentrisch uitgroeiende wortel. De mens verder-op in de cirkelgang, om het zo te zeggen, blijft in zijn rationele en in zijn scheppende fase wortelen in zijn voorstellingsverzameling, die we ook herinneringmateriaal noemen. In Cancer is het leven dus voorgoed gevangen geraakt, d.w.z. tot aan de verlossing in Pisces, het laatste teken, dat alles in zijn transcenderend gevoel oplost, behalve het zaad, Ariës, het nieuwe begin.
In deze plantaardige cirkelgang is - zoals reeds gezegd - Cancer de wortel: de vastbindende factor, de geocentrische binding. Het psychisch analogon is de voorstelling. Na de reflex, de gewaarwording, de waarneming, grijpt de ziel zich in de voorstellingsmassa, het herinneringsmateriaal, vast, als een kreeft, die men aan zijn prooi uit het water kan trekken en die niet loslaat. Een kreeft is daarom zo'n prachtig symbool voor dit teken, omdat dit dier eveneens passief is en afwacht wat er toevallig naar hem toespoelt, een heremietkreeft bijv., die in een lege schelp kruipt en daarin zijn weke lijf bergt, met alleen de voelsprieten, ogen en grijporganen er buiten. In rustige aandacht zit hij klaar, niet om te bespringen, maar om te grijpen.
Zo is Cancer ook de wortel van ons leven in de meest materiële zin, n.1. moeders pappot. Niemand heeft meer warme moederlijke zorgen voor, meer bezorgdheid om alles wat jong en onmondig en nog hulpeloos is, dan Cancer. Niemand waardeert dit alles ook meer dan een Cancer, niemand is meer verknocht (prachtig Cancer-woordl) aan de moeder, het ouderhuis, eigen huis en haard. (110) Ja, de moederverering kan alomvattend worden en metaphysische allures aannemen en dan is Cancer chronisch bezig zijn moedercomplex als Maria-verering en beelden-aanbidding af te reageren.
Ook Taurus zondigt al tegen het gebod van 'gesneden beelden', hij vereert ze waar hij ze vindt, maar Cancer heeft een onbegrensde vermenigvuldigingsdrang op dit gebied, uit hem borrelen a.h.w. stromen van beelden omhoog, beelden van nu en uit een mateloos verleden. Dit vermenigvuldigende karakter van Cancer vormt een sprekend contrast met de nog onverstoorde eenheid van het eerste teken: Ariës, de kernachtige. Ariës is als Narcissus en ziet onbewogen zijn éne onbewogen spiegelbeeld, terwijl de gevoels-ziel van Cancer is als een water, waarin de gewaarwordingen als stenen vallen, waarover de ongestadige wind der belangstelling blaast, waarin het éne dus oneindig vele ongestadige, verwrongen en in flarden getrokken spiegelingen vertoont.
De aan deze spiegelingen onafscheidelijk verbonden bewogenheid noemt men het affect. Cancer is het teken van de ontroering, van de gevoelvolle voorstelling. Nooit ontstaat de éne ware voorstelling, de bewogenheid der ziel is onafgebroken, vandaar de onverzadigbaarheid, de geeuwhonger, de drang tot uitdijen tot in het oneindige, wat dan weer in een afronding omvat en vastgehouden wordt, waardoor de ruimtelijke voorstellingen en de ronde voorstelling der Ruimte ontstaan en de Ruimte ook weer buiten alle voorstelbaarheid uitdijt. Overdenkt men de eigenschappen van Cancer, dan kan het geen verwondering baren, dat de aloude astrologie als heersende planeet, d.w.z. als dynamische kracht in dit uitbeeldende teken de maan aanneemt, dat bij uitstek variabele en veelgestaltige hemellichaam.
De statische vorm van de Cancer-kracht is de planeet Jupiter, de expansieve, transcendente kracht in optima forma. Hij is, in Cancer, de gespannen veer, die de Ruimte uitgespannen houdt, de conceptie van de Ruimte, die in de menselijke ziel hier ontstaat, die haar bij voortduring gespannen houdt, ja, men kan beeldsprakig zeggen, dat Jupiter de ziel chronisch zwanger houdt met de Ruimte. De Tijd met zijn onrustige 'na-elkaar', kiemde reeds in Gemini, maar groeit in de eerste fase niet verder uit: eerst in de tweede fase, in het logische denken, kristalliseert de Tijd uit tot een grondbegrip. In de eerste fase speelt de Tijd nauwelijks een rol, zoals ook de maanvolkeren en alle wezens met hun accent op de eerste fase de Tijd ternauwernood een plaatsje in hun leven inruimen.
De zonnevolkeren en de hele zonnefase van het leven, het wordings-aspect, heeft een klok op de toren, een horloge altijd bij zich en slaapt zelfs met een wekker. (111) Voor hen is de Ruimte alleen maar een lastige leegte, een transport-probleem en zo, iets dat onderzocht, berekend, ingedeeld en beheerst wordt.
Cancer laat ontstaan en onderhoudt chronisch de Ruimte en deze komt in dit teken direct tot volle wasdom, in tegenstelling met de Tijd, die eerst het derde deel van de levenscirkel, a.h.w. als bijkomstig miniatuurtje meeloopt, vóórdat hij tot macht en aanzien komt. Cancer laat alle voorstellingen ontstaan door een soort spiegelwerking en ook de alles omvattende voorstelling der Ruimte, die, zoals gezegd, in haar wijdte niet meer voorstelbaar is en alleen als de voortbrengende moeder de conditio sine qua non is voor alle andere voorstellingen. Cancer spant - en dat kost ongetwijfeld veel energie zéér reëel 'het uitspansel', de tent des hemels. De heelal-ruimte, - en iedere ruimte - is de moederschoot, waarin we blijven wortelen in zoverre we zintuigelijk-empirisch leven, in zoverre we dus in de eerste fase bestaan.
In de tweede fase worden de waarden omgekeerd. Hier wordt alles, dus ook de Ruimte, de vrucht der eerste fase, tot voorwerp van analyse, experiment, onderzoek, etc. Het lot van de Ruimte is hier, dat er vele soorten ruimten ontdekt en overdacht worden en de Ruimte zelf, ontdaan van haar geweldige magische macht, ligt onttroond, onwezenlijk, als een baarmoeder op de sectie-tafel.
Cancer is de 'gaping der gapingen', het 'Ginungagap' der Edda. Hunkerend zoekt Cancer zich te vullen, als een lege, holle maag - welk lichaamsdeel door Cancer gesymboliseerd wordt en ook een duidelijke maanvorm heeft - hij raapt alles op, verzamelt alles en bewaart alles, hoopt zijn herinneringen op en acht geen ervaring te gering om aan zijn verzameling toe te voegen. Daarom is het in onze ziel, in zoverre deze als Cancer geaccentueerd is, als in een groot pakhuis of museum, kil en ongezellig van de onsystematische volte (een van de redenen waarom zich de ordelijke Libra, vierkant op Cancer, zo aan hem ergeren kan), terwijl Cancer in zijn positieve gedaante juist een en al warme, intieme, genoegelijke, gastvrije gezelligheid in persoon is en deze sfeer ook altijd opzoekt en met zijn ronde gelaat en ronde lichaamsvormen en bewegingen als gestalte uitdrukt.
Eten speelt natuurlijk een grote rol, degelijk, smakelijk, uitvoerig, welvoorzien is de dis, al bestaat het diner dan ook niet uit geraffineerde liflafjes. Bij Cancer moet men altijd maar denken aan de kleurige rijkdom van het waterlandje Holland in zijn glorietijd. Het in andere talen niet goed vertaalbare woord 'deftig' is typisch Cancer in zijn beste volheid, het vooronderstelt altijd een heleboel 'hebben-en-houden', het is het voorstadium van de nobelheid van het volgend teken Leo. (112)
Een nobele sinjeur kan tegelijk een armoedzaaier zijn, maar 'deftig' kun je nooit zijn als je niets hebt. Cancer is, ontdaan van zijn bezit, de volksklasse, die al naar ze welgestelder wordt de burgerij wordt, het piece de résistance van de natie, de knol, de wortelstok, waaruit de natie opgroeit. Niets hebbend, dus een verloochening van eigen aard, is Cancer schunnig, hebberig, slordig, rommelig, gemelijk, kniezerig, huilerig, onvoldaan, ontevreden, haalt eindeloos oude koeien uit de sloot, zeurt over het eten, heeft maagklachten, sukkelt met zijn mond, is in de orale fase blijven steken, of zakt er weer in terug.
De psychische ziekte van Cancer is de hysterie, welke in haar uitingen toneelmatige verbeeldingen produceert, voorstellende de een of andere onvoldaanheid. De eerste levensfase, afgesloten door Cancer, is in haar passiviteit uitgesproken vrouwelijk. De vrouw, in zoverre zij geaccentueerd blijft in deze fase, is als een vat, de vorm van de inhoud (de toestand der vrouwen in een patriarchale of maancultuur), in wezen is zij een leeg vat, een onvoldaan vat. Daarom is Cancer uitgesproken vrouwelijk en is de hysterie een typische vrouwenziekte. Aan de andere kant is de overmatig rationeel ingestelde, dus zéér echte man van de manlijke tweede fase, dikwijls te zwak wat betreft de eerste fase, zijn ziel zit vol vergeten en verwaarloosde, maar evenzeer werkzame reminiscensen van de orale fase en brokken moedercomplex, welke rommel hij, om ervan bevrijd te raken, in zijn lichaam projecteert: maagklachten zijn typisch manlijk en kunnen beter psycho-analytisch behandeld worden dan via de apotheek of de badplaats.
Het Schiller'se gezegde: 'Durch Hunger und durch Liebe erhalt sich das Getriebe', slaat wat de honger betreft op Cancer. De liefde als sekse is als Scorpio de afsluiting van de tweede fase. Het zijn de twee brandpunten in de ellips, de beide basishoeken van de driehoek. De werkwoorden 'hebben' en 'eten' bevestigen en onderhouden de enkeling als speciaal geval in het collectief, wat de slotprestatie is van de moederlijke eerste fase. De sekse is de voorwaarde tot en sticht de gemeenschap, de derde fase.
Andere 'orale' eigenschappen van Cancer zijn: hebberigheid, gierigheid, wraakgierigheid, het niet kunnen vergeten van aangedane beledigingen, afhankelijkheid van anderen en van de omgeving, veeleisendheid, onverzadelijkheid, bemoeizucht, leeswoede en zucht naar het kijkspel. Cancer's zelfgevoel moet van buitenaf bevestigd worden, eerst in het volgend teken Leo heeft dit zelfgevoel een centrale onafhankelijke vastheid, het ik-besef.
Als verzamelaar bepaalt Cancer zich allerminst tot voorwerpen. Zijn levende verzameling zijn zijn gasten, een bonte menigte van wederwaardigheden. (113) Een zeer zwarte vorm daarvan is wel Blauwbaard. Ook Hendrik de Achtste heeft zijn zon in Cancer. Het type van de maecenas, die de beroemde kunstenaars 'verzamelt' en zichzelf bescheiden op zij houdt, behoort al evenzeer tot Cancer, als de onverzadelijke bestudeerder der van mensen, zoals men die aantreft onder de grote romanciers, die uitmunten door overvloedige kennis van een bepaalde maatschappelijke laag: Thackeray, Proust. Drang naar het verleden, naar het terughalen van de tijd is daarbij vaak onmiskenbaar (vgl. ,A la recherche du temps perdu' van Proust).
Cancer is ook de geschiedschrijver en oudheidvorser bij uitnemendheid. Weer anders uit Cancer zich in figuren als Rousseau en Thoreau, die de natuurstaat als een verloren paradijs terugzoeken en waarvan de eerste vooral met een duidelijk moedercomplex is behept.
China en Holland staan astrologisch onder Cancer. Rembrandt en Rubens, de twee grote Cancerschilders, vertonen vooral Cancer's kleurenrijkdom. Rubens is vooral extravers in de exorbitantie van zijn woelige vormgeving en van zijn wijde ruimten. In de muziek is het Mahler, die opvalt door zijn onverzadelijke emotionaliteit. Werken de beperkte omstandigheden de gastvrijheid tegen, dan gaat Cancer met de poes voor het raam zitten achter een horretje en weet alles wat er in de straat gebeurt. Of hij zoekt grote gezelschappen, zet zich in een hoekje en merkt alles op, zonder zelf op te vallen, ongeacht de behoefte, die hij toch ook heeft aan aandacht en applaus.
Of hij zit stil in de bioscoop, zijn ziel één en al 'gevoelige plaat', die de lotgevallen der helden en heldinnen vastlegt (fotografie is een Cancer-vak). Deze beeldhonger is zeer karakteristiek voor Cancer en tot de psychologische fijnheden van het 'Avondmaal' van Leonardo behoort dan ook, dat voor het emotionele Cancer-type de apostel Philippus is gekozen, die tot Jezus zegt: "Heer, toon ons de Vader en het is ons genoeg." (Joh. 14, 8). Cancer aanvaardt slechts het beeld, kan de waarheid slechts zien als het voorbeeld of toonbeeld, als de 'gevoelvolle voorstelling' (Bolland).
De macht die het voorbeeld op het onbewuste heeft (suggestie) is dan ook een echte Cancer-aangelegenheid en werkt het sterkst op de primitieve en onvolwassen individuen. Hierbij is de imitatie van Gemini emotioneel verhevigd en bestendigd tot een identificatie, die het gehele karakter diepgaand kan veranderen. Ik noemde reeds de 'beeldende' neurose, de hysterie. Cancer's levensplicht is om de klemtoon op het emotievolle gebeuren te leggen. Is zijn eigen leven te arm, dan fantaseert hij andere levens en beschrijft die in romans en fictieve reisverhalen. In Cancer's ziel leven vele andere zielen, hetgeen niets anders betekent dan de collectiviteit der eerste fase. (114) Cancer is de massa, die nog niet een gemeenschap is (dit eerst kan worden door de rationele fase). Cancer is de amorfe optelsom van alle patriarchale families. Cancer is de volksklasse, de bloembol van het menselijk wezen. Cancer bewaart de karakteristieke, zichzelf gelijkblijvende eigenschappen, de eigenschappen van de soort, de typische klederdrachten, oude gewoonten, overgeërfde leefwijze en meningen en gezegden en idiomen. Hij heeft de onbedwingbare zucht naar vaak goedkope emoties, naar marktstemmingen, naar melodramatische effecten en felle contrasten, zowel voor de zintuigen als voor de ziel.
Cancer ziet het leven zo, hij is nog pas het vierde teken in het cirkelvormige levensproces: aan de ontroering over de dingen, die zomaar gebeuren ontbreekt nog alle 'ik'-besef (Leo), alle kritiek (Virgo), alle redelijkheid (Libra), alle 'ik'-kritiek (Scorpio), alle scheppingsdrang (Sagittarius), alle nuchtere werkelijkheidszin (Capricornus), alle waarachtig levensgenot (Aquarius) en alle zelfontkenning (Pisces). Cancer kan stoffig, ouderwets, oudbakken passé zijn, om nog een kleine aanvulling te geven van al het negatiefs, dat hier al van hem verteld werd. We weten ook dat alle schaduw, ja, het zwartste kwaad even noodzakelijk is als het witte, hoe zou er anders tekening en betekenis in het leven zijn? Cancer is met dat al de gevoelvolle voorstelling, één van de twaalf tekens en de kreeft heeft de held Hercules bij een van zijn heldendaden geholpen en werd als beloning als sterrebeeld aan het firmament geplaatst.
De gevoelvolle voorstelling is de bouwsteen, die de leerling des levens gemaakt heeft uit het ruwe materiaal en hij is noodzakelijk bij de verdere bouw van het leven. Wat zou de gezel der tweede fase, de bouwheer van de derde doen als hij geen goede bouwstenen had? Wat is een plant zonder wortel? Cancer is het voorstellingsvermogen en het geheugen.
De overgang van Cancer naar Leo is een belangrijke, want de eerste fase, die een kleine rondgang door de vier elementen is, is met Cancer voltooid. De overgang naar de tweede fase is een emancipatie, bij de mens tenminste is het een verheffing, de plaats waar hij recht-op gaat staan. In de volheid van Cancer, in de maan, ontstaat een middelpunt en uit dit middelpunt staat het 'ik' op vanuit zijn bedolvenheid onder het object, staat nu rechtop en erboven. Daarmee begint de fase der redelijke bezinning.
Aangezien iedere fase a.h.w. weer tot zichzelf terugbuigt, is de drievoudige tocht door het twaalfzijdige leven ook door een ommegang langs de randen van een klaverblad gesymboliseerd, een oud symbool der Drievuldigheid. (115)
terug naar de Inhoud
5. Leo (de Leeuw)
Met het teken Leo begint de tweede fase; de eerste was die der empirie, de zintuigelijke verbinding tussen subject en object, die eindigt met de voorstelling van het waargenomene. Met Leo begint de fase der redelijke bezinning, een nieuwe poging dus om het verloren gegane op te sporen; de eenheid van subject en object te herstellen. Was de verhouding in de eerste fase zo, dat het subject bedolven ligt onder het object, zo is die in de tweede fase een omgekeerde: tenminste in de menselijke psychologie. Wel is bij het hogere dier een soort centrum aanwezig, van waaruit het zijn omgeving reeds enigszins redelijk beoordeelt, maar dit centrum blijft a.h.w. in het platte vlak en staat geen óverzicht toe; dit centrum wordt geen verticale zuil, zoals het 'ik' dat is, van welks top het werkelijk zijn omgeving overziet en domineert.
Deze emancipatie van het centrum tot een 'ik'-zuil is dermate mysterieus, dat ik me niet in staat voel er iets over te zeggen. We zien het geschieden: philogenetisch is er eindelijk een verticale mens opgetreden, een klein kind - ontogenetisch gezien - gaat op een dag vrij op zijn beentjes staan en psychologisch begint het kind op een dag 'ik' te zeggen. Dat is een hoogst belangrijke ommekeer, een werkelijk betreden van het menselijk niveau, een toevoegen van een nieuwe dimensie aan de natuur. Het 'ik'-besef is als een hoofd boven op de verticale wervelkolom. Dat verheven 'ik'-licht op de toren schijnt ook niet altijd even sterk: we slapen en suffen vaak en het felst gaat dat licht branden als de toestand der omgeving het nodig maakt, dus als de integriteit van onze persoonlijkheid dreigt aangetast te worden.
De psychose, die bij uitstek bij Leo hoort en bij een geafflicteerde zon, is de schizophrenie: het uit elkaar vallen van die zuil. De physische analogie hiervan zijn de ziekten van de wervelkolom en die van het hart. Het verticale 'ik' verkeert chronisch in een gespannen toestand, zoals het ook een voortdurende inspanning kost om verticaal te blijven. Het 'ik' moet a.h.w. steeds zwemmen om boven het 'water' van Cancer te blijven (Luctor et emergo). Hoe zuiverder en completer de eerste fase doorleefd is, deste gemakkelijker valt het de mens zich normaal als persoon, als 'ik', te handhaven, zonder tot abnormale maatregelen te moeten overgaan om zich normaal te laten gelden. Maar indien het leven is blijven steken, indien het stagneert in de eerste fase, als dus a.h.w. de maag nog allerlei stagnerende etensbrokken bevat, lijdt daar het verdere verterings- en assimilatieproces onder, wat in het psychologische omgezet betekent: hoe meer onverteerd moedercomplex, deste meer moet het ,ik' vechten om boven water te blijven, (116) deste meer moet het wel naar pathologische methoden overgaan om niet te verdrinken: o.m. machtswellust, wreedheid, verachting, e.d. Deste slechter ook komt het ertoe om datgene te zijn wat het in wezen betekent, namelijk een centrale steunpilaar, een verantwoordelijk mens, een helper en beschermer; hoe bedenkelijker de eerste fase verloopt, hoe zwakker de wil, hoe kleiner de zelfbeheersing en deste onredelijker en onbezonnener, hoe onmenselijker hij handelt en hoe ellendiger karikatuur er ten slotte van de derde fase terecht komt.
Houden we ons nu deze overwegingen omtrent het 'ik' voor ogen, dan begrijpen we het teken Leo in al zijn kracht en heerlijkheid, in al zijn beschamende zwakheden en mislukkingen. De ware Leo is een royaal, sterk mens, een verantwoordelijk middelpunt, waar men altijd staat op kan maken, die altijd helpt met raad en daad waar dat gevraagd wordt. Warm, stralend, zonnig, goedhartig, edel en zich natuurlijk afwendend van alle kleinheid, laagheid en vuiligheid. In zijn gestalte herkent men hem aan zijn sterke dominerende blik, aan zijn athletische, in iedere geval stevige, brede, vierkante, vaak enigszins korte rug. Een gezond 'ik' in de menselijke psyche heeft dezelfde 'gestalte'.
Het kan zo zijn, omdat de ongebreidelde voorstellingswereld achter een hoge en zware dijk van moraal aan banden is gelegd. De kracht van het 'ik' ontleent het aan de uitbuiting der onderworpen lagere centra, of liever: deze lagere psychische instanties offeren zich op, opdat het 'ik' kan domineren, opdat die menselijke verticale dimensie kan ontstaan, die aan de natuur ontbreekt. Het offer der natuurlijkheden is de geheime krachtbron van het 'ik' (hetgeen men astrologisch aldus kan zeggen: de planeet Neptunus is in Leo in exaltatie, Neptunus, die de heerser is van het laatste teken, Pisces, het offer).
Neptunus in exaltatie is die statische kracht, waarmee de gehele psychische 'watermassa' omlaag gedrukt wordt, opdat er in het midden een 'ik'-fontein opspringen kan. Alleen als de mens slaapt en zijn 'ik' in het natuurlijkhorizontale teruggebracht is, is zijn 'ik' feitelijk weg en komt de handeloosheid der psychische voorstellingsinhoud en complexen te voorschijn als dromen. Neptunus is de slaap en hoe dieper de slaap is, hoe meer ook die bandeloosheid tot rust komt; de diepste slaap, de lethargic wordt door de Yogi, als een soort regressieve vlucht uit de zintuigelijke wereld, beoefend. Daarbij is dus alle levensenergie omgezet tot statische Neptunus-kracht, alles is weggedrukt. Maar dit is en blijft een regressie, een voorbijgaande verdoving. (117) Beter is het om in anterograde richting het leven te aanvaarden als men er nu eenmaal in verzeild is geraakt, het leven door te maken en aan het einde (Pisces) de vergetelheid te vinden. Als men dan maar niet wéér in Ariës begint, is men van de Sangsara, van de tijd-ruimtelijke draaimolen verlost.
terug naar de Inhoud
De geest, het subject is autonoom.
Overdenken we net ontstaan van het 'ik' door de onderdrukking van alle andere psychische inhouden (die op dit punt alleen nog maar voorstellingen en herinneringen zijn), dan kunnen we begrijpen, dat Leo op zijn beurt naar buiten toe op zijn omgeving diezelfde onderdrukkings-, uitbuitings- en overheersingsmethoden toepast om zich zelf staande te houden en door te zetten. Hij doet dat niet om zich te verrijken (het werkwoord 'hebben' e.d. is van de eerste fase), maar om zijn macht uit te oefenen. Die macht, die magische suprematie van het 'ik', heet zijn wil. Dat 'ik', die éne alleenheerser is feitelijk volkomen zwak tegenover zijn talloze onderdanen, maar… de vuurtekens zijn de alleenbezitters van die magie, van die mysterieuze dwingelandij over de andere elementen.
De vuurtekens, de geest dus in zijn drie aspecten, is autonoom, de drie andere elementen zijn heteronoom, al is het luchtelement, het verstand, a.h.w. de minister, de uitvoerder van de wil des heersers. De geest zelve, het subject, is altijd en volstrekt autonoom, het zal in de zodiak, dat is het gehele tijd-ruimtelijke leven, drie maal zijn volstrektheid manifesteren: eerst poneert de geest zijn objectwereld (empirie), al ligt hij daar onder; dan verteert en assimileert de geest de natuur (rationele bezinning), om ten derde haar op te lossen en te doen verdwijnen als een duistere negatie. Daarmee bevestigt hij, dat hij zowel tijd-ruimtelijk als 'jenseits' zichzelf alléén is. De gehele cirkelgang is niets dan een duik van de geest in zijn eigen gedroomde zelf-ficties, een spel, dat hem ééns vervelen gaat.
Leo dan is het stadium des geestes in zijn verterende houding ten opzichte van de objectwereld, die hier natuur heet. Hij heeft naar eigen keuze één of meer uit de bewogenheid der voorstellingen binnen zijn eigen sfeer getild om er zich nader op te bezinnen. 'Verdeel en heers' past hij toe, d.w.z. zijn objecten zijn in oneindig vele kenbare details en eigenaardigheden verdeeld.
Tegenover al dat verregaand kleine is hij gróót; hier echter is ook Leo's grens: hij weet in zijn hoogmoed niet, ziet over het hoofd, dat hij zelf als een onmeetbaar klein middelpunt, een onmeetbaar kleine afsplitsing is van de geest, slechts één speciaal geval; als 'geest' voelt hij zich en zijn wil als volstrekt, daarom formeert hij de moraal en de wet, daarom legt hij de natuur zijn wetten op en gelooft in hun volstrektheid, terwijl wij weten, dat iedere wet, ook de grondwet van oorzaak en gevolg, slechts opgaat voor een kunstmatig geïsoleerd geval.
Ook het 'ik', de wetgever zelve, is een geïsoleerd geval, (118) dat op een standpunt staat. Subject en object spiegelen zich steeds in elkaar en zijn in elkaar te kennen: in de tweede fase bestaan zowel het subject als het object (natuur) uit vele geïsoleerde gevallen, zoals in de eerste fase zowel subject als object een collectieve gedaante hebben.
Leo als menselijk karakter kan de zon niet in het water zien schijnen, duldt geen andere centra naast zich. In de muziek is hij de melodie, al het andere is begeleiding. Hij is a.h.w. eerst een toon van bepaalde hoogte, ontstegen als hij is uit het gedruis van Cancer. Leo is nog niet toe aan het contrapunt, hoogstens is zijn maansfeer, zijn 'anima', een volgzame, zich tegen hem aanvleiende tweede stem. - De ritmiek, de oogst van de eerste fase en duidelijk als vloed en ebbe in de glyfe van Cancer uitgedrukt, blijft in Leo behouden, maar wordt nu niet meer van buitenaf bepaald, maar ontstaat door een centrale wils-impuls. Het hart in het lichaam, dat ritmisch kloppend de arteriële en de veneuze bloedstroom onderhoudt, is de 'ik'-representant in het 'horizontale', in de dierlijke sfeer, terwijl de wervelkolom het menselijk aspect van Leo is. De lichamelijke ziekten van Leo grijpen ook deze organen aan. - De glyfe voor het teken Leo is een voorstelling van het embryonale hart.
Een niet geslaagde Leo zoekt een surrogaat voor eigen ontbrekende verhevenheid en verlaagt dus zijn omgeving. Hij doet dit of door haar hautain, trots, laatdunkend en ongenaakbaar te minachten en haar laaghartig te kleineren, of door zich op te houden in een werkelijke inferieure omgeving, waar hij zich, op goedkope wijze, toch nog altijd superieur kan voelen. Ook een kring van vleiers is zo'n Leo welkom en met een karikatuurlijke majesteit deelt hij zijn gunsten uit.
Hij kan bijeenkomsten zo voorzitten, dat hij alleen aan het woord is en de anderen er bij zijn gratie ook bij mogen zijn, alleen om eerbiedig ja en amen te zeggen (waarbij ons het beeld van de dictator en zijn volksvertegenwoordiging voor de ogen komt). Wat de vergissingen in niveau-verschil betreft, ik heb een vermoeden, - meer is het niet - dat de dwerggestalte een gevolg is van afflicties in dit teken, omdat de dwerg abnorm beneden het niveau blijft, een soort lichamelijk geworden minderwaardigheidscomplex voorstelt. Het lichaam toch, gezond en ziek, is altijd het symbool van de geest, die erin huist en er zich mee identificeert, hoewel toch ook de ziel, aan de andere kant, zich van haar kwalen en bezwaren kan ontlasten door van het lichaam een zondebok te maken, in symbolische vorm projecteert zij haar kwalen in het lichaam als ziekten, om daarbij zelve schoon en harmonisch te kunnen blijven. (119)
Een opmerkelijk verschijnsel, dat zich bij de vroegere nog alleenheersende koningen voordeed, is de hofnar, de potsierlijke figuur, die eigenlijk, heel zacht en terloops, de stem van het onderdanig zwijgende volk hoorbaar maakt. Nadat er volksvertegenwoordigingen en grondwetten zijn gekomen, is vanzelf de hofnar als zijnde overbodig van het toneel verdwenen. Men vindt in de omgeving van echte heersende Leo-typen bijna altijd een figuur, die hem zo nu en dan de waarheid zegt, al is het maar op de wijze van een toevallig 'enfant terrible'. De werkelijk sterke Leo verdraagt zo'n type, amuseert er zich mee en stoort zich wel degelijk aan diens opmerkingen, zolang het natuurlijk niet al te veel praatjes krijgt en een tweede centrum dreigt te worden.
Overeenkomstig het 'vuur' is Leo een ordenende, kanaliserende, unificerende macht. In verwarde situaties ziet men altijd een Leo-type optreden om bevelen uit te delen en de loop der verdere gebeurtenissen te leiden. Leo schept altijd een situatie, dat is een aan orde onderhevige omgeving (bij Cancer is dat nog een sfeer), d.w.z. hij organiseert een toestand vanuit hemzelf als centrum. Met de tweede levensfase is ook de organische natuur bedoeld; De anorganische natuur komt nooit in die fase, zij sluit zich af met haar hoogste prestatie: de kristallijne vorm der materie, dat is een gehoorzamen aan een orde onder bepaalde omstandigheden, een orde haar door die omstandigheden opgelegd.
Het organische leven bestaat uit vele kleine apartheden, de cellen, die vanuit een eigen centrum, de kern, geordend worden, vandaar de suprematie over de anorganische natuur. Zo is ook de geest als menselijk 'ik' gedifferentieerd tot een 'bijzonder geval', tot een aparte 'cel met kern', maar behoudt in al zijn kleinheid zijn éénmakende en alles doordringende macht. Zo is de zon één van de vele zonnen en is geheel 'vuur', zo is de zon de heerser van Leo, van het instrument Leo, zoals de strijkstok de viool bespeelt.
We vinden het type Leo onder de mensen als het wils-type, als het dominerende type, als organisator, als president, als despoot, als koning, als tyran, als machtswellustige dictator. Astrologisch is het wel merkwaardig, dat de wereld opvallend rijk met dictatoren werd gezegend, toen de nieuw ontdekte planeet Pluto, de heerser van Ariës, in het teken de Leeuw transiteerde, een teken waar hij, blijkbaar, zijn 'val' heeft, dus zichzelf als 'goede herder' en ook het teken Leo als 'dominus' te schande maakt. Overigens behandelde ik dit reeds bij het teken Ariës. Ik noemde ook reeds de planeet Neptunus, die het statische krachtreservoir is van Leo, waarmee het heimelijke parasiteren van het 'ik' op zijn ondergrond uitgedrukt is. (120)
Met het gecentreerd zijn van Leo's wezen stemt overeen zijn voorliefde voor representatieve functies in het openbare leven en hoe meer decorum, pracht en praal, hoe meer hij zich zelf voelt. Hij heeft een breed gebaar, een nobele en fiere houding, die in grappige parmantigheid zijn karikatuur heeft. Hij vraagt geen dank, destemeer erkenning, eerbied en gehoorzaamheid. Werken doet hij liefst niet zelf, hij voelt zich een vaste spil, waar alles om draaien moet, de uitvoering en vormgeving van zijn wil laat hij aan anderen over.
Als kunstenaar geeft Leo in zijn werk een breed overzicht over zijn gekozen materie, bijv. een brede familie-roman Galsworthy), of hij beschrijft nobele, heroïsche gevoelens en gestalten (Dumas pére en Dumas fils); hij kan ertoe komen de grote opzet zelf te geven en de rest als atelierwerk te laten invullen (Dumas pére). Hoe ook, het is altijd groot en breed bij Leo. Van de heersers noem ik Napoleon Buonaparte, de grote wetgever. Een typische Leo tekende Thomas Mann in zijn 'Zauberberg' met de figuur van Peeperkorn. Dit zijn maar enkele grepen.
Leo is een serieus teken, iemand, die zich niet laat wegcijferen en het zichzelf ook niet doet. In dit licht moet men het vierkant van Leo met het teken Scorpio zien. Leo neemt n.l. zijn eigen gewicht als maatstaf bij zijn rationele bezinning en dicteert de wetten van deze wereld. Maar aan het eind van het rationele proces, in Scorpio, als dit gevoelsteken erbij betrokken wordt, dan is het uit met Leo's macht. Want aldaar gaat de oorzakelijkheid, die conditio sine qua non voor Leo is, over in de oorspronkelijkheid.
Scorpio is de plaats, waar het 'ik' en al het werk en al het verenkelde aan zijn eind komt; het 'ik', aan het eind van zijn Latijn, zal als laatste 'object' nu ook nog zichzelf gaan beoordelen, zal zich op zichzelf gaan bezinnen en op de maat, die hij gebruikte. En dan blijkt deze relatief en hoogst willekeurig.
Want het leven heeft het 'ik' maar als voorlopig hulpmiddel genomen om tot de ware scheppende werkzaamheid der derde fase te komen. Leverde de eerste fase de bouwstenen, Leo stelde het plan op en organiseerde het werk. Maar ten opzichte van het bouwwerk zelve is dat alles voorbijgaand en relatief. In Scorpio komt die beroemde onberekenbare factor te voorschijn en deze neemt dan verder de leiding als originaliteit. En Leo is conventioneel en volstrekt niet origineel, hij staat en valt met de wet. In zoverre Leo verenkeld blijft, sterft hij in Scorpio; in zoverre hij de relativering van zijn wet en van zichzelf dus, overleven kan, stapt hij over zijn graf en muteert tot 'wij'. In het wij blijft het 'ik', relatief onmisbaar, als een der vele facetten behouden. (121)
Dat mutatie-proces is duidelijk een grapje van het leven. De humor is een zeer wezenlijke en onverwachtbare, springfontein-achtige sublimatie; het verwachte, het geijkte, de vaste grond onder de voeten, dat alles valt opeens weg, om zich in een geheel nieuwe gestalte, verhoudingen, belichting en perspectieven op een hoger plan toch weer te herstellen: het 'ik' hervindt zich in het wij. De humor en zijn reactie, het lachen, is uitsluitend menselijk, de mens laat zich psychisch muteren, voor de rest van de natuur blijft die kracht niets anders dan de voortplanting. Maar Leo is nog maar een persoon met een gewichtig 'ik' en dus is zijn aard wars van de humor en zeker als die humor zich op hemzelf richt. Daar kan hij niet tegen om belachelijk gemaakt te worden, dat breekt hem in zijn waardigheid. Toch als hij tot zelfkennis komt, tot ik-bewustzijn, is de humor zijn enige redmiddel.
We moeten hier scherp onderscheiden: Leo is niet ik-bewust, veeleer heeft hij als voorloper daarvan een ik-besef en is hij zich bewust van dit en van dat, van zijn hele objectwereld rondom hem. Het laatste object van zijn rationele bezinning is zijn eigen 'ik' en zijn 'ik'-bewustwording, zijn weten en kennen van zichzelf is als het gelaat van de Medusa voor hem, zijn einde.
Maar het vuur, waarvan het 'ik' maar een gewichtloos vonkje voorstelt, is continu en dus bloeit aan de andere kant van de dood het leven weer op als derde fase der vier elementen.
terug naar de Inhoud
6. Virgo (de Maagd)
Om het tweede aardteken Virgo te leren verstaan, kan men het best een vergelijking maken met het eerste aardteken, Taurus. Wat ze gemeen hebben, ligt in het element 'aarde' opgesloten: de gebondenheid aan het object, aan de stof, de zintuigelijkheid, de receptiviteit. Deze eigenschappen worden echter in sterke mate gemodificeerd, doordat Virgo tot de tweede fase behoort, die gekenmerkt is door de kritisch-analytische factor, door individuele bewustwording en distantie, door de scheiding in Ik en Niet-ik, de buitenwereld.
De distantiëringsdrift uitte zich bij Leo als het scheiden van het 'ik' van de omgeving, bij Virgo echter is de oppermachtige drang om scheiding tussen de objecten te maken en hun vele bijzonderheden ieder apart en scherp te omlijnen. Door de steeds hervatte splitsingen en de distincties is Virgo de detailmens bij uitnemendheid en zijn scherpe opmerkingsgave een van zijn meest op de voorgrond tredende eigenschappen. Op zijn eigen 'ik' legt hij betrekkelijk weinig de nadruk, (122) hoewel de werkzaamheid daarvan bij wijze van kritische maatstaf natuurlijk steeds voorondersteld blijft.
Virgo's opmerkingsgave wijkt af van de passieve overgave aan het object van Taurus, evenals de belangstelling van Gemini, de emotievolle aandacht van Cancer en ook van het globale overzicht, dat Leo van zijn situatie heeft. Virgo heeft de situatie gesplitst in haar vele samenstellende bijzonderheden. Virgo is bewuster en uit zich zelf actiever dan Taurus, selectiever en minder oppervlakkig dan Gemini, veel nuchterder dan Cancer, maar het overzicht is wel het laatste wat men bij iemand verwachten mag, die zozeer naar het kleine en vaak pietepeuterige is georiënteerd.
In onze 'boom'-symboliek stelt Virgo de takken voor: die eindeloze vertwijging van de éne stam, een telkens herhaalde dichotomie van dingen en begrippen. Van de lichaamsdelen worden de darmen door Virgo beheerst: het analytisch-destructieve orgaan, dat de voedende bestanddelen selecteert uit de door Cancer als maag 'en masse' opgezamelde spijs. De glyfe voor Virgo stelt de kronkeling van de dunne darm voor.
Virgo is de experimentele natuurwetenschap en in het bijzonder de chemie, hetgeen uit het bovenstaande vanzelf voortvloeit en waartoe zijn concrete aanleg, kritische geaardheid en geschiktheid tot exacte waarneming hem bij uitstek voorbestemmen. Het is inderdaad rnerkwaardig hoeveel natuuronderzoekers en vooral scheikundigen onder het teken Virgo geboren zijn: Agrippa von Nettesheim (wiens kritische zin zich o.a. uitte in zijn bestrijding van de heksenvervolgingen), Berzelius, Ghevreul, Cuvier, Dalton, Duchenne de Boulogne, Faraday, Galvani, Helmholtz, Van 't Hoff, Alexander von Humboldt, Ostwald, Holleman, Lavoisier, Rutherford. - Virgo is de specialist, die zich tot het engste gebied beperkt en daar alleen de nuchtere feiten laat spreken, de zakelijke gegevens, het rechtstreeks waarneembare fenomeen.
De Virgo-mentaliteit betekent ongetwijfeld een onmisbaar zuiveringsproces van het gehele leven. Goethe, die de zon in Virgo had, was natuurlijk een té rijke en té gecompliceerde natuur om door één teken ook maar bij benadering verklaard te kunnen worden; nochtans heeft zijn natuurfilosofie, - die hier voor toetsing het meest in aanmerking komt - een uitgesproken Virgo-karakter, doordat hij niet in staat was van de onmiddellijke ervaring te abstraheren en de kleuren opvatte, zoals ze zich aan hem voordeden. Dit is in scherpe tegenstelling tot de hartstochtelijk door hem bestreden Newton (zon in Capricornus), die het lichtfenomeen van zijn zintuigelijk substraat wist los te maken en het in een dynamisch-mathematische samenhang plaatste, die als zodanig niet voor het oog zichtbaar is. (123)
Dit is het grote gevaar dat Virgo bedreigt: dat hij niet gelooft aan wat hij niet ziet (vergl. de apostel Thomas). Verdere gebreken sluiten zich hierbij aan: kleinzieligheid, het onvermogen om het bos te zien vanwege de bomen (of zo men wil: de boom vanwege de takken), vitten, criticasterij, letterzifterij, bekrompenheid en pedanterie. Virgo kan scherp en vinnig zijn en is bijzonder sterk in het leggen van de vingers op de wonde plek, terwijl het heel lang kan duren voordat hij iemand anders prijst (in tegenstelling met Leo, die zich boven anderen verheven voelt en zich a.h.w. die luxe wel kan permitteren), omdat Virgo nuchter zakelijk oordeelt en zich alleen tot de afzonderlijke prestatie bepaalt, zonder daarbij de (eventueel verzachtende) omstandigheden in de totale persoonlijkheid in aanmerking te nemen.
Hoewel de scepsis van Virgo zeer verkillend kan werken, zijn gevit buitengewoon hinderlijk kan zijn, dienen wij niet te vergeten, dat zonder de kritische zin, waarvan dit alles het, vaak karikaturaal versterkte uitvloeisel is, niet alleen geen natuurwetenschap mogelijk is, maar ook geen normale samenleving en technische wereldbeheersing. Homo technicus is Virgo overigens nog niet in de eerste plaats (dat is pas Capricornus), daarvoor is en blijft hij te zeer op het detail gericht: techniek vereist steeds zin voor de grote lijn en de kunst om op een gegeven ogenblik iets door de vingers te kunnen zien. Ook voor de 'waarheid' interesseert Virgo zich eigenlijk niet: daarvoor is hij te concreet.
Wat hem feitelijk uitsluitend boeit is de werkelijkheid, de werkelijkheid van het afzonderlijk tastbare ding en van zijn afzonderlijk te onderscheiden bijzonderheden en niet de werkelijkheid als filosofisch idee, of de algemene wetten, die de werkelijkheid beheersen. Zeer zeker vindt men onder de grote filosofen enkele Virgo-types: Hegel bijv., wien men noch het vermogen tot abstractie, noch ook de zin voor de idee der waarheid kan ontzeggen. Te denken geeft dan echter toch weer de grote mate van substantialisering bij Hegel en de neiging tot eindeloze begrips-ramificaties, die op niets zozeer gelijken als de takken en twijgen van een ingewikkeld gebouwde boom.
Theoretisch moeten wij vasthouden aan Virgo's onfilosofische geaardheid (het vierkant met Sagittarius). Wat Virgo het meest van Leo onderscheidt is zijn gedienstigheid, zijn subalterniteit. Virgo voelt zich het behaaglijkst als ondergeschikte, famulus, assistent, of secretaris, waar hij zijn bescheidenheid en accuratesse tot hun recht kan laten komen. Men zou zich kunnen verbazen over deze bruuske overgang tussen opeenvolgende tekens: die zich toch logisch uit elkaar heten te ontwikkelen. (124) Wat Leo en Virgo betreft moet men echter rekening houden met een dialectische omslag, enerzijds berustend op het, door Leo zelf verwaarloosde feit, dat een koning (de hoogste) dienaar van zijn volk is, anderzijds op de niet geringe machtsposities, die Virgo in de schaduw der groten vaak nog blijkt in te nemen.
Er is hier dus eerder een accentverschuiving dan een tegenstelling. Tegenover zijn Groothertog bleef Goethe de 'dienaar', tegenover alle anderen kon hij de Olympiër zijn. Een geval als dat van Constantijn Huygens, die niet minder dan 62 jaar lang geheimschrijver van de prinsen van Oranje was, kan men wel nergens anders vinden dan onder dit teken (zon in Virgo). Bij al deze voorbeelden heeft men steeds in het oog te houden, dat iedere mens twaalf tekens in zijn karakter heeft, dat de zon in een bepaald teken niet uitsluitend die betrokkene typeert, dat de overige invloeden (planeetstanden, etc.) sterk wijzigend kunnen ingrijpen, ja, zelfs de 'zon' kunnen overwoekeren, om het zo eens te zeggen, vooral als deze wat teken, huis, etc. zwak staat.
Verder is gemeenlijk de zon in een vrouwelijke horoscoop minder sterk sprekend, behalve als hij (we nemen de zon als een mannelijk begrip) bijzonder markant geplaatst is, bijv. in een der kardinale punten, te weten: ascendant, medium en immum coeli, dat dus resp. het oosten, het westen, het zuiden en het noorden.
Overdreven onzelfzuchtig is Virgo niet, in de meeste astrologische leerboeken wordt zelfs de nadruk op Virgo's zelfzucht gelegd. Nu moet men echter wel bedenken, dat egoïsme eigenlijk een graad van onrijpheid aangeeft en dat dus alle tekens, ieder op zijn wijze, egoïst kunnen zijn. Dat Virgo maximaal egoïst lijkt, volgt uit zijn aard; Virgo, behorend tot de tweede fase, is geïsoleerd en scherp onderscheiden, hij is aangewezen op het kleine, het concrete en vlakbij liggende, hij is myoop [bijziend], alles wat groot en veraf en algemeen geldend is, zegt hem weinig, dus is hij wel het eerst en het meest ingesteld op zijn eigen persoontje en diens belangen, het hemd is nu eenmaal nader dan de rok, dus wordt voor nummer één het best gezorgd.
Een echt egoïstische Virgo is bijv. de vrijgezel, die opspeelt als zijn huishoudster hem voor een stuiver benadeelt, die voor niemand wat over heeft en op iedereen iets aan te merken heeft. Vandaar dat hij te zijner completering zijn oppositieteken Pisces nodig heeft, dat alles vergoelijkt en Virgo's scherpe kantjes er afslijpt, dat kritiekloos is en altijd neigt tot zelfopoffering. - Bemoeiziek, bedillerig en betweterig kan Virgo ook zijn, dat alles volgt ook alweer uit zijn kleinheid van geest en zijn kritische zin. Neiging tot hypochondrie als gevolg van een al te nauwkeurige observatie van eigen lichamelijke verschijnselen behoort ook tot dit teken. (125)
Wat nu de wreedheid betreft, die men dit teken aanwrijft een paar voorbeelden: Wanneer men bedenkt, dat Caligula, Iwan de Verschrikkelijke en Peter de Wrede alle drie binnen een periode van zes dagen onder Virgo geboren zijn, evenals de twee beroemdste schrijvers van Indianenromans, Aimard en Cooper, dan zou men op het stuk van zachtmoedigheid dit teken inderdaad zijn vertrouwen kunnen ontzeggen. Virgo's experimenteerlust is hier waarschijnlijk voor een groot deel debet aan, voorts zijn drang tot zuivering, die nooit zonder een zekere mate van destructie gepaard gaat. De tabula rasa is Virgo's lust en leven en welk middel om dit te bereiken is beter dan doodmaken, uitroeien?
Analyseren vooronderstelt steeds het verbroken worden van een natuurlijke samenhang: zelfs de scheikundige 'doodt' de stoffen, die hij onderzoekt. Verder is de godin Hygeia een zeer typisch symbool voor het teken Virgo, want dit is zuiver, helder, fris, netjes, precies en antiseptisch. Het begrip ziekte en gezondheid is van Virgo; omtrent de gezondheidstoestand informeert men zich dan ook praktisch met behulp van het zesde huis van de horoscoop. Virgo is de spijsvertering, stoffelijk en geestelijk (de assimilatie is een functie van het volgend teken: Libra).
Op sexueel gebied mag men bij Virgo de deugd van kuisheid verwachten en de karikatuur daarvan: de preutsheid. Dit volgt vanzelf uit het symbool: de Maagd, de onberoerde, de ongerepte, uitdrukkingen die geheel passen bij de materie in haar tweede fase. Aldaar probeert de geest de stof inderdaad aan te raken, te analyseren, in haar door te dringen, haar te verkrachten, zo men wil. In de eerste fase overkoepelde, overweldigde de materie het eerste subject, in de tweede fase echter is het 'ik' de actieve geest, die onderzoekt en kennen wil. Maar de materie is niet te kennen, is niet ,to rape'; de materie, al verdelen we haar tot het uiterste, blijft onberoerd, onberoerbaar, maagdelijk, zuiver, (misschien is de materie een hallucinatie, een zelffictie van de geest). In de derde fase van het leven zal de materie (Capricornus) het middel zijn waarmee de geest zichzelf realiseert; intussen blijft ook daar haar geheim intact.
Erotiek is niet denkbaar zonder de drang tot synthese; wie alles van elkaar gescheiden houdt en allerminst zich op zelfverlies toelegt, zoals Virgo, raakt tenslotte het vermogen kwijt om zichzelf te vermengen met een ander. Zoals alle tekens kent ook Virgo zijn eigen negatie: dit teken is dan volstrekt niet kuis, het type 'demi vierge' behoort er ook toe, ook de kille genotzucht. Virgo is genotzuchtig, hij is ook een fijnproever, een kieskeurige lekkerbek, een snoeper: onderzoeken, keuren en het beste houden. (126)
Tenslotte nog een enkel woord over de 'vierkanten' en het oppositieteken. Met Gemini, het andere Mercurius-teken, maakt Virgo een vierkant, is er 90 graden van verwijderd; in wezen komt hun tegenstrijdigheid hier op neer (ik behandelde dat reeds bij Gemini), dat Gemini altijd naar zijn leermeester verwijst en Virgo daaraan ontgroeid is en zelf experimenteert, onderzoekt en de zorgen draagt. Virgo wordt voortdurend verscheurd door talloze kleine zorgen, die als een woedend wespennest om hem heen gonzen en inderdaad vindt men onder dit teken de door zorgen en bezorgdheden verkrampte gelaatsuitdrukking (de Veraguth'se plooi).
Het oppositieteken Pisces kent niet meer de vele zorgen om het kleine en dichtbije; min of meer duidelijk, maar altijd aanwezig is bij Pisces een oceaangrote wereldsmart, van waaruit men zijn wezen moet begrijpen. Pisces vult als tegenvoeter het teken Virgo aan, maar de meer op de voorgrond komende eigenaardigheden van Pisces zijn vaak zijn mystiek, zijn vaagheid, zijn onverschilligheid, zijn vergeetachtigheid, hij is los van het aardse, slordig, slonzig, vies, nonchalant, morserig, knoeierig, dingen die de ware Virgo wel zéér tegen de vleug gaan.
Virgo's vierkant met Sagittarius wordt o.a. duidelijk uitgedrukt in het spreekwoord: 'Eén vogel in de hand is beter dan tien in de lucht'; Virgo wordt namelijk niet wijzer door de generaliserende, hypothetiserende, abstraherende, filosoferende en vooruitziende manier van doen van Sagittarius, want Virgo is 'hic et nunc'.
terug naar de Inhoud
7. Libra (de Weegschaal)
Het tweede luchtteken of het element lucht in zijn tweede fase is rationeel, d.w.z. het is de brug tussen het in deze fase zeer duidelijk van elkaar gescheiden subject en object, het onderhoudt op zijn wijze er de betrekking tussen, het sluit hun verdragen en overeenkomsten, maakt hen tot echtgenoten en compagnons, (deze zaken staan dan ook praktisch in het zevende huis van een horoscoop te lezen). Leo, het subject in de tweede fase, is ook rationeel ingesteld, want hij bewerkstelligt de afstand tussen zichzelf en het object (omgeving), waardoor eerst een redelijke verhouding tussen hen mogelijk wordt (in de eerste fase is nog niet voldoende afstand tussen de elementen en kan men dus ook nog geen redelijkheid verwachten).
Virgo is ook rationeel; hier neemt de ratio de vorm aan van kritiek en analyse. Het vierde element, het gevoel, in deze fase, Scorpio, zal ook blijken rationeel te zijn in zoverre het tot taak heeft de van elkaar afgedwaalde levenshelften weer samen te lassen tot symbool. (127) Tevens heft het daarmee de afstand op en voert het leven naar de derde fase, waarin noch ruimtelijke, noch ook tijdelijke afstand een dominerende rol als probleem speelt.
Het gevoel is telkens het element, dat het leven in een nieuwe fase binnenbrengt, omdat het gevoel altijd méér is dan een brug tussen twee, het gaat zich steeds te buiten, gaat over zijn grens heen en sleept het leven mee. Cancer doet dit door verhoging van het vage voor-persoonlijke bewustzijn, of liever onbewustzijn, naar de fel geconcentreerde ik-bewustzijnssfeer. Scorpio sublimeert het enge 'ik' naar de wijdheid van het gemeenschapsleven en Pisces lost alles op, spoelt alles naar de wereldzee. Zo is het gevoel eigenlijk een bedenkelijke brug tussen subject en object, want men komt er altijd verder mee dan zomaar naar de overkant. En, terugkerende tot ons teken Libra, moet hiervan allereerst gezegd worden, dat het als verstand een hoogst betrouwbare brug is en precies presteert wat de bedoeling was: een verbinding tussen het 'ik' en de ander, het andere, en niets meer. Het is het redelijk oordelende, wikkende, wegende, vergelijkende, begripsvormende en op wetten steunende, logische, onpartijdige, objectieve, naar waarheid zoekende denken.
De beweegreden van Libra, in zijn ware wezen, zijn schoonheid, liefde, harmonie, zin voor orde, regelmaat, gerechtigheid, symmetrie en evenwijdigheid, want de planeet Venus 'heerst' in dit teken, is er de dynamiek van. Libra 'begrijpt' (waar Gemini nog maar grijpt naar) en zijn 'begrip', Saturnus, geladen door de dynamiek van Venus, is een statische krachtbron voor de mens in zijn redelijke verschijning. De natuur, de primitief, het kind en de vrouwelijke factor van het leven hebben geen 'begrip' nog; hun kracht stamt uit andere bronnen. Voor de 'mens' als synthese van vrouw en man - in de derde fase - speelt het begrip als zodanig weer een ondergeschikte rol, het scheppende leven put uit zijn eigen 'accus'.
Libra is het westpunt van de horoscoop, het zevende huis. De zon is in dit teken in zijn 'val', het is een zonsondergangs-teken en als zodanig een eindpunt, een afsluiting, iets dat voorlopig af is, vanwaar men terugblikt naar gedane dagtaak. Daarna komt de nacht. Libra is halverwege de cirkelgang van de twaalf, 'in het midden van de weg van ons leven', om Dante's woorden te citeren. Het begrip 'midden' behoort behoort bij het wezen van Libra, hij is de man van 'de gulden middenweg', ook van het middelmatige, omdat daar geen der partijen zich aan stoten kan en Libra er niet van houdt aanstoot te geven; hij is de man van het geven en nemen en het onderling verzoenen van de partijen. Hij is de middenmaat, het gemiddelde dat zich praktisch o.m. uitwerkt in het feit, (128) dat de Libra-mens confectie kan dragen, al kan hij nog zo'n Griekse gestalte hebben, in tegenstelling met het volgend teken Scorpio, dat grillig en onregelmatig van bouw is. En met Libra's psyche is het ook zo gesteld, want hij is conventioneel, geijkt, heeft gevoel voor stand en fatsoen, voor wat past en voor 'zoals het hoort'. Hij heeft de norm van alles steeds voor zijn geestesoog, de norm, die hoe onmisbaar en bruikbaar als theoretische maatstaf, toch uitgesproken on-levend is.
Libra is het instrument in de zodiak en wel in de eerste plaats het instrument om de Tijd te meten. De Tijd ontstond, zoals reeds opgemerkt werd, als kiem in Gemini, als het ,na-elkaar', maar de Tijd bleef daar verder rudimentair, d.w.z. de prae-rationele wezens leven nog vrijwel tijdeloos, de Tijd maakt weinig indruk op hen en domineert hun bestaan niet. De Ruimte is een vrouwelijk, de Tijd een mannelijk begrip.
In de vrouw is het manlijke principe rudimentair gebleven. De Ruimte als voorstelling is in de eerste, de moederlijke, de vrouwelijke maanfase des levens tot haar volle wasdom uitgegroeid, de Tijd vegeteert daar nog ondergronds, of beter: aan de rand van het gezichtsveld. In de tweede fase echter komt de Tijd aan de beurt en alles wat rationeel is draagt het stempel van de Tijd. De Tijd is nu de opjagende dynamiek geworden, de rationele mens (dat is in de eerste plaats wel de moderne, blanke mens) is behekst door de Tijd, die hem dringt en dwingt en hem nimmer een schijn van die rust gunt, die de prae-rationelen nog genieten. De opgave der rationele fase is het, om steeds meer bezeten door zijn wil tot macht en met zijn techniek de Ruimte en haar betovering te overwinnen, hetgeen de westerse cultuur dan ook tot op grote hoogte gelukt is.
In 'uitwendig' opzicht is de rationele mens de prae-rationele te boven gekomen door de betovering van de Ruimte te overwinnen en technisch de Ruimte als afstand onder de knie te krijgen. Dit is een enorm succes van de westerse cultuur. Sinds kort heeft dit ruimte-overwinnende proces zich a.h.w. afgetakt in introverse richting: men is nu ook bezig de innerlijke ruimte, de maansfeer, het onderbewuste, de prae-rationele laag te leren kennen (diepte-psychologie, parapsychologie). Het volgend probleem, dat ook reeds geëntameerd wordt, is de Tijd, die de rationele mensheid tot nu toe wel zéér en tot het onverdragelijke toe, getyranniseerd heeft. Dit probleem wordt vanzelfsprekend slechts oplosbaar vanuit de derde fase des levens, vanuit de scheppende verhouding 'wij' en de 'wereld'.
Van oudsher zijn Ruimte en Tijd gesymboliseerd door de twee monsters Behemoth en Leviathan; (129) later door de twee zuilen voor de Tempel: Jakin [ik stel vast] en Boas [ik wil]. De Philistijnse tempel scheen op die twee zuilen te rusten, want die stortte door Simson's toedoen in, wat een primitief tragische voorstelling is van het overwinnen van Ruimte en Tijd door de mens als reus. Dit dubbelprobleem is in de grond toch het enige, wat de mensheid bezig houdt, want het zijn alleen Ruimte en Tijd die de twee gegeven oer-principes: subject en object, scheiden en het verlangen naar het terugvinden van de oer-éénheid is de énige drijfveer in dit onrustige en verontrustende leven.
[Door het bestaan op aarde in het stoffelijke lichaam is de menselijke geest van de goddelijke algeest afgescheiden en alleen door zelfverwerkelijking kan de hereniging met God worden bereikt.]
Om nu vanaf dit standpunt Libra te bezien: Libra is typisch de tijdsmens, d.w.z. hij is geheel door de tijd beheerst (astrologisch is Saturnus in exaltatie in dit teken). Het is Libra gegeven, krachtens zijn rationele wezen, om de ruimtewereld uiterlijk en innerlijk te kunnen overwinnen. Daarna zal in de derde fase het derde luchtteken Aquarius zich van de tijd weten te distantiëren, deze tot een bijkomstigheid te maken en hem van zijn wanhopige accent te ontdoen. Libra is de eigenlijk nog zielige eenling, die weet: ik ben geboren en dus zal ik sterven en iedere stap verder op de levensweg kan me in het graf doen duikelen.
Jong zijnde wordt hij door een rigoureuze tijdsindeling (O! wat zijn er een massa uurwerken in de rationele wereld) eigenlijk gevangen gezet; oud geworden kwelt hem de angst voor het einde van zijn tijd. En al schittert zijn maximaal ontplooide, harmonische en logische wezen nog zozeer, diep in zijn hart weet hij zich in de klauwen van het Noodlot. (In Griekenland, waar onze rationele ontwikkeling haar bakermat heeft, is de Anankè tot het bewustzijn gekomen; in de maanculturen en in de prae-rationele fase der ziel bestaat dat begrip eenvoudig niet).
Libra is een exemplaar van het leven in de vorm van het individuele: hij is alléén. Hij is te boven gekomen het warme, gezellige, nog onverantwoordelijke voorstadium van het collectieve, maar van de levende gemeenschap heeft hij hoogstens theoretisch enig besef. Libra is alleen, al is hij sterk, ja volkomen gebonden aan en afhankelijk van 'het andere', zoals de ene schaal van de weegschaal dat is van de andere. Het is een geketend zijn als subject aan het object, maar in wederzijdse onbereikbaarheid. Libra is diametraal tegenover en dus zover mogelijk verwijderd van de oer-eenheid: hij is het midden van de weg. In onze plant-vergelijking is Libra het gebladerte, dat als zodanig de grens van de wasdom betekent. Alleen als er een soort wonder gebeurt en een bladknop tot een bloemknop wordt door innerlijke polarisatie, is de plant weer in de verdere kringloop des levens ingeschakeld. Maar deze innerlijke polarisatie behoort niet tot Libra, maar tot het volgend teken Scorpio. (130)
Vanuit deze voorbespiegelingen kan men Libra het best begrijpen. Vergelijken we Libra met Gemini, het eerste luchtteken en vervolgens met het voorafgaande teken Virgo, dan valt het ons niet moeilijk de grondkenmerken ervan vast te stellen. Gemini onderscheidt zich door een belangstelling, die zintuigelijk is, dus eigenlijk kinderlijk en primitief te noemen is en bijgevolg oppervlakkig en vluchtig van aard is. Dit is het gevolg van een nog te kleine afstand tussen het subject en het object: alle objecten maken eigenlijk deel uit van Gemini zelf, bewegen zich door hem heen, waardoor zowel de belangstelling als de vluchtigheid verklaard wordt, alsmede de moeite die Gemini heeft om mijn en dijn te onderscheiden.
Bij Libra nu, waar de afstand tussen subject en object beslissend is geworden en het laatste een omschreven, gedetailleerde, georganiseerde vorm heeft aangenomen, verandert dienovereenkomstig de belangstelling van karakter, wordt tot een permanente belangengemeenschap tussen subject en object, een met veel moeite en risico tot stand gekomen evenwicht. Vandaar het symbool: de weegschaal. Gemini wil alles grijpen, Libra alles begrijpen in redelijkheid, hij wil het in elk geval trachten te berekenen (wiskunde behoort typisch tot Libra). Gemini is de plaatsvervanger van wie zich toevallig als autoriteit aan hem voordoet, Libra wil weten waarom hij degene gehoorzaamt aan wiens macht hij zich onderwerpt en wiens wetten hij helpt uitvaardigen en toepassen, hij wil weten waarom datgene, wat zijn belangstelling heeft op deze belangstelling aanspraak maakt; Gemini is de woordmens, vereert het begrip; zijn criterium is de waarheid, dat van Gemini het sensationele, het opvallende. Eerst Libra is in staat een verhouding geheel objectief en onpersoonlijk te beoordelen.
Hiertoe was Virgo nog niet in staat, omdat bij dit teken het accent te veel op het object kwam te liggen, dat daarom, aan zichzelf overgelaten en tot een niet onbelangrijke hoogte aan de unificerende macht van het 'Ik' onttrokken, een splijtproces onderging, dat van de dingen tenslotte alleen nog maar een verzameling atomen of losse eigenschappen overliet. Oppervlakkig beschouwd is dit juist de grootst mogelijke objectiviteit, meer dan die van Libra, die zijn eigen 'Ik' in de in aanmerking komende geestesprocessen mengt. Maar dit is slechts schijn: ten gevolge van de atomisering en detaillering is Virgo nooit in staat het geheel te overzien: de onderdelen of enkele onderdelen, ziet hij scherp, precies zoals ze 'zijn', maar de rest ziet hij helemaal niet. Virgo is hyper-objectief en daardoor juist helemaal niet objectief.
Eerst bij Libra is het evenwicht bereikt tussen het eigen 'zijn' van het afzonderlijke ding en de unificerende werkzaamheid van het 'ik', (131) dat ons in staat stelt van het geheel een beeld te ontwerpen, dat de 'ware werkelijkheid' zo dicht mogelijk benadert. Vaak is het dan zo, dat Libra de afzonderlijke dingen alleen maar als voorbeelden of illustraties benut van de algemene wetten, die hij vastgesteld meent te hebben. Hiermee is natuurlijk het gevaar gegeven van generaliseren en extrapoleren, van voorbarige deductie, in plaats van het ware, wetenschappelijke evenwicht tussen inductie (Virgo) en deductie.
Het behoeft geen nader betoog, dat Libra veel abstracter is dan Virgo, veel meer filosoof en soms een danig wereldvreemd filosoof (hierop berust het vierkant met de 'wereldse' Capricornus). Waar Virgo de takken symboliseert, daar stelt, zoals reeds gezegd, Libra het blad voor, het rijke lommer, dat weliswaar eveneens uit een veelheid van afzonderlijke dingen is opgebouwd, maar het oog toch veel meer als één groot zinrijk geheel imponeert. Het blad kantelt en zoekt zijn evenwicht te bewaren op de wind, het richt zich naar het zonlicht en synthetiseert met behulp van het koolzuur het zetmeel onder afgifte van zuurstof: van de plant uit gezien een assimilatie-proces, van de omgeving uit gezien een zuiveringsproces: een functionele tweezijdigheid, die bijzonder karakteristiek is voor Libra.
Alles wat Libra doet, heeft naast een persoonlijke betekenis ook een onpersoonlijk nut. Het afsluitende proces van de spijsvertering, de assimilatie, staat onder Libra. De andere opdracht van Libra, de zuivering, geschiedt door de nieren, die twee symmetrische organen in het midden van het lichaam. Libra ontplooit zich als een waaier, die het leven toont in zijn harmonische pracht en afgewogen zinrijkheid. De rijkdom in Cancer verzameld, in Leo beheerd, in Virgo geschift, wordt eerst in Libra als een prachtig sluitend systeem manifest. - Gecompliceerde, weifelende, twijfelende, agnostische, besluiteloze naturen zijn het, die onder dit teken geboren zijn. Zonder van tevoren overleg te hebben gepleegd, zullen ze niet makkelijk tot de daad komen; imposant zijn vaak de plannen, concepties, schema's, aantekeningen en andere preparatieven, die Libra nodig heeft voordat hij aan het werk kan tijgen. Initiatief neemt hij het liefst, wanneer hij er zeker van is, dat het achteraf door iemand anders, of nog liever door een gehele groep gesanctioneerd zal worden. Want Libra weet wat er aan een daad vastzit, wat de gevolgen ervan kunnen zijn; hij weet, dat 'jeder Handelnder gewissenlos ist'; en geweten is het wat hem pas in de laatste plaats ontzegd kan worden, Libra is bijzonder scrupuleus.
Door zijn onzelfstandigheid, gevolg van een zeer reëel inzicht in de onderlinge vervezeling aller dingen, - hoe kan men zelfstandig zijn, (132) wanneer men met duizenden banden aan natuur, samenleving, familie, traditie, cultuur, groepsbelangen, etc. etc. weet vast te zitten! - tracht Libra steeds met anderen samen te werken, opdat hij niet de gehele verantwoordelijkheid hoeft te dragen, niet omdat hij deze uit lichtzinnigheid schuwt, maar omdat ze inderdaad te zwaar voor hem kan worden. Hoe gevoeliger de weegschaal, hoe minder gewicht ze verdraagt. Libra moet een traditie, de vox pupuli, de wet, achter zich hebben, dan handelt hij goed en nauwkeurig, zij het soms nog erg omslachtig en omzichtig.
Libra kan zeer ,zwaar op de hand' zijn en verzanden en doodlopen in eindeloos getalm en getreuzel en uitstellen. Ook door zijn soms overgrote behoefte aan orde en netheid wijst hij zich uit als een vertegenwoordiger van het dwangneurotische type. Hij is sensitief, tactvol, hoffelijk, voorkomend; in zijn minder gunstige gedaante loopt hij vast in zijn eigen te ver doorgevoerde en uitgebouwde systemen, hij is dan echt het 'dode punt' in de omwenteling: kan onpraktisch zijn en door de minste tegenslag van zijn stuk gebracht worden, als een weegschaal, die zijn zwaartepunt boven zijn ophangpunt heeft.
Niemand, die zo goed met anderen mee kan praten als Libra, maar ook niemand, die zo goed anderen overreden kan. Hij is zowel de geboren minister, als de geboren onderhandelaar. Is hij hoog geplaatst in de maatschappij, dan wordt hij vaak de speelbal der omstandigheden, omdat 'hoge bomen veel wind vangen' en aangezien hij ernaar streeft boven de partijen te staan, waait voor hem dan wel de storm van meerdere kanten. Zijn kwetsbaarheid maakt hem aan gemoedsdepressies onderhevig, die vaak een periodiek karakter vertonen: een weegschaal, die niet tot rust komt. Alle eigenschappen en fouten van Libra kunnen met een weegschaal in verband gebracht worden: of een te grote gevoeligheid, zodat het toestel voortdurend in beweging blijft, kans loopt om beschadigd te worden en eigenlijk voor wegen onbruikbaar is, of het ophangen zwaartepunt vallen samen en het toestel is altijd in evenwicht, dus een karikatuur van zichzelf, een overindolente verering van 'le juste milieu'. Louis Philippe had de zon in Libra, Guizot ook; in reincultuur vindt men de Libra-eigenschappen bij de laatst genoemde staatsman verenigd: zeer evenwichtig, zeer gevoelig voor zijn reputatie, systematisch, abstract bespiegelend, meer theoretisch dan praktisch, fantasie, die meer de wijze van denken betrof dan de inhoud, onpartijdig, afkeer van handelend optreden, zeer gesteld op zijn vrouw, die hem geheel aanvulde. (Gegevens ontleend aan J.J. Bok van Doorn: 'De psychologie van de staatsman'.) (133)
Libra's wijze van denken verdient nog nadere beschouwing. Hij is overtuigd relativist in zoverre een relativist overtuigd kan zijn. De wetten die hij opspoort, de oorzaken die hij aansprakelijk stelt, ziet hij tot één groot geheel verenigd, waarin het een het ander ongedaan kan maken, terwijl alles toch zijn betrekkelijke geldigheid behoudt. Niets stelt hij zo hoog als de waarheid, maar hij is de eerste om te erkennen, dat de waarheid een fictie zou kunnen zijn, een gedachte-gewoonte, een gemakkelijk instrument, om in het leven weg te weten (Vaihinger, de filosoof van het 'alsob', had de zon in Libra, zo ook Nietzsche, die overigens niet zo duidelijk als een Libra imponeert, hoewel zijn idee van de 'eeuwige wederkeer' een Libra-conceptie is).
Belangstelling voor de methode is bij Libra vaak groter dan voor het onderzochte materiaal. Scepsis combineert zich met de drang tot Aufklärung van anderen. Als natuurwetenschappelijk onderzoeker interesseert hij zich speciaal voor het wegen, het afwegen, de periodiciteit, de statistiek, de luchtverhoudingen, de samenstelling van de lucht (Buys Ballot, Cavendish, Torricelli). Zijn gewoonte om alles van twee kanten te bekijken, alles te vergelijken, maakt hem geschikt voor het ambt van rechter, onpartijdige bemiddelaar, vredestichter. Daarbij is zijn rechtsbewustzijn echter niet van dien aard, dat het tegen iedere aanslag van de kant van de macht beveiligd is. Dat recht eigenlijk macht is en dat het recht van de sterkste niet verwaarloosd kan worden, is in de juridische concepties zelfs van de hoogste Libra-typen merkbaar, stellig ook, omdat een voorbehoudloze verdediging van het recht persoonlijke offers vraagt en omdat Libra's wijsheid, welwillendheid en redelijkheid vaak een gemis aan karaktervastheid moeten doen vergeten.
Als staatsman is Libra de organisator en uitbouwer (Keizer Augustus), echter geen veroveraar of geniale vernieuwer. Terecht wordt Libra als echtgenoot en minnaar geroemd (verg. Venus als heerser van dit teken) en inderdaad maken niet alleen vele van zijn goede eigenschappen hem daarvoor bij uitstek geschikt, daarnaast stelt ook de 'wederhelft' hem in staat zich te ontplooien op een wijze, die voor hem als eenling niet weggelegd zou zijn. Toch heeft deze gang van zaken ook zijn schaduwzijde. Iemand, die alleen lief kan hebben uit hoofde van het ontbrekende in hem zelf, moet tenslotte onvermijdelijk het punt bereiken, waarop hij als zelfgenoegzame ontmaskerd wordt: noch man, noch vrouw voelt zich gaarne een 'instrument' ter vervollediging van de ander en de beste minnaars zijn nooit degenen, die zo erg ijverig aan zichzelf opbouwen, hoeveel begrip voor deze nobele taak de andere partner aanvankelijk ook moge tonen. Het type van de bedrogen echtgenoot, die niets van zijn rampspoed begrijpt, (134) omdat hij zoveel deugden en goede bedoelingen kan laten gelden, moet waarschijnlijk overwegend tot Libra gerekend worden, wat zowel voor de man als voor de vrouw geldt.
Libra is de mens, die steunt op de vaste gewoonte, hetgeen naast de nuttigheid van deze psychische houding, in het uiterste geval, een persoon doet ontstaan, die omhuld is door en gevangen is in een stel onwrikbare gewoontes, die niet veel ruimte laten voor echt leven, in de volkstaal: een dooie diender. Naast de liefde is de kunst het gebied, waarop Libra zich met voorkeur beweegt en vaak met veel talent; dikwijls zijn beide gebieden niet te scheiden (Liszt), of moet het eerste de stof leveren voor het tweede (Boucher, Watteau). Het 'galante' is een Libra-thema par excellence; maar ook leeft dit teken zich artistiek uit in koele harmonie, in aestheticisme, in een in hoofdzaak formele schoonheid, die eerder tot het kunstverstand spreekt, dan tot temperament en verbeelding (Saint-Saens).
Tot de litteratuur voelt Libra zich vaak onweerstaanbaar aangetrokken: het afwegen van het juiste woord, het zich distantiëren van de dingen, het rustig ontwikkelen der gedachte, maken hem tot een ideale essayist, terwijl hij als romancier door afgewogen vorm en fijne morele en psychologische casuïstiek zijn lauweren verdient (Simon Vestdijk). Visueel voorstellingsvermogen bezit Libra uit zichzelf weinig, hij is in wezen auditief ingesteld. Zijn werkelijks-vreemdheid en zijn abstract-mathematische aanleg zouden hem van de kunst verwijderd houden, ware het niet, dat zijn behoefte aan bovenpersoonlijke waarden, aan belangeloze werkzaamheid, aan immer geldende harmonie en, last not least, zijn ijdelheid hem niet onweerstaanbaar ertoe dreven zich met het schone en Apollinische op de een of andere manier bezig te houden.
terug naar de Inhoud
8. Scorpio (de Schorpioen)
De eerste cyclus door de vier elementen, eindigend met Cancer, heeft als resultaat het ruimtelijk voorstellingsbeeld, dat als voorlopige gestalte de object-wereld benadert. De tweede cyclus, eindigende met het tweede gevoels- of waterteken, Scorpio, heeft de innerlijke zin der object-dingen en hun relaties doorzien en het vat die zin samen in een symbool, in een woord, in de naam der dingen. Libra had zijn kennis samengevat in het begrip; dit is iets zuiver verstandelijks; het symbool, de naam, is méér, het geeft de essentie der dingen. (135)
Het begrip is rationeel en op oorzakelijkheid gegrond. Het symbool, vóóronderstellende het begrip, is oorspronkelijk; de namen zijn in wezen niet logisch, ze zijn irrationeel, of liever: post-rationeel. Het symbool luidt als zodanig de derde, de scheppende verhouding der elementen in. Een symbool boeit ons meer omdat de essentie van onzer persoon erbij betrokken is, we kunnen er meer inleggen en uithalen dan uit een voorstelling en we voelen, dat we met de naam', die de gemeenschap aan de dingen geeft, verlost worden uit onze ik-eenzaamheid. Want door de woorden en symbolen staan we in levend verband met de andere ikken en vormen met hen een gemeenschap.
Dit betekent een belangrijke stap verder in het éénmakingsproces. Scorpio is origineel in alle betekenissen van het woord, goed en slecht. Hij heeft de grondwettelijk functionerende Libra achter zich gelaten en hult zich a.h.w. in die geheimzinnige onberekenbaarheid, die dit teken zozeer kenmerkt. De slechte en lage Scorpio is onconventioneel op misdadige wijze, hij slaat de menselijke gemeenschap in het gezicht, zijn sublimerende factor werkt tegengesteld en produceert atavismen en misgeboorten. De 'verloste' Scorpio, hij, die werkelijk van de beperkingen van zijn eigen 'ik' bevrijd werd, is gesymboliseerd door de Adelaar. We herinneren hier aan de symbolen der vier evangelisten, de vier 'vaste' tekens van de zodiak: Lukas is de Stier, Marcus is de Leeuw, Johannes, de diepzinnige hoogvlieger, is de Adelaar en Mattheüs is de Mens.
Johannes begint zijn evangelie met de woorden: "In den beginne is het woord" en inderdaad is het woord in de letterlijke betekenis de grote levendmakende en volstrekt onontbeerlijke factor, het begin van de gemeenschap der mensen, welke in de op Scorpio volgende tekens tot uitdrukking komt. Scorpio voelt zich zeer aangetrokken tot het veel omvattende, veel suggererende woord, tot de magische machtspreuk, tot de wiskundige en meetkundige symbolen, meer dan tot de kleurige visuele beelden, zoals Cancer. Ja, het is Scorpio er om te doen deze beelden te vernietigen, hen te vervangen door geconcentreerder, indringender, abstracter zinnetekens. Cancer's gevoel werkt integrerend met de buitenwereld, of beter: is het bewijs, dat in de eerste fase de mens nog met de buitenwereld geïntegreerd is; Scorpio daarentegen tracht de buitenwereld te integreren met zichzelf en zijn machtsmiddel is het symbool en de magie van het woord.
Het woord kan ook vervangen worden door het veelzeggende gebaar (synthese van vele woorden); in het bijzonder kan Scorpio werken met het 'gebaar' van een fascinerend zwijgen. (136)
De overwinning van de voorstelling, om daarna het symbool te scheppen, voert in extreme gevallen tot beeldenstormerij. Scorpio kan zeer gewelddadig zijn: moord, doodslag en zelfmoord behoren tot de duistere afdeling van dit teken. De voorkeur van Scorpio voor het niet geheel rationeel te begrijpen en doorgrondbare, voor het geheimzinnige en verborgene, voert hem tot geheime wetenschappen, magie, astrologie, etc., waarbij een sterk beroep gedaan wordt op Scorpio's zelfkritiek, om niet in een wervelstroom van onbewezen stellingen te verdrinken.
Libra zoekt de oorzaken in de zich voor hem ontplooiende buitenwereld: een structuur van wetmatigheden, die elkaar bepalen en uitsluiten, ondersteunen en vervangen. Dit enorme, ietwat topzware, vaak al te vernuftig uitgevallen gedachtestelsel, tracht Scorpio te liquideren door in de wirwar der oorzaken naar de 'laatste oorzaak', de grond aller dingen, de oorsprong dus te zoeken, die hij dan als het goed gaat, bij zijn eigen 'ik' vindt, dit kostbare, centrale beginsel, nergens anders in die natuur voorkomend dan bij de verticale mens, dat beginnend in Leo voor de gehele tweede cyclus beslissend is geworden, doch eigenlijk pas in Scorpio tot ik-bewustzijn, want meteen in zekere zin tot de rang van 'object' verheven wordt.
Daar het ik terzelfdertijd onveranderlijk subject blijft, is hiermee een geheimzinnige tegenstrijdigheid gegeven, die de wijsgeer veel hoofdbrekens kost. Het feit, dat het ik over zichzelf kan nadenken, is logisch niet te verklaren. Er is dan ook veel voor te zeggen om dit zelfbewustzijn als een geheel nieuw element, een vijfde, te beschouwen, dat niet tot de vier andere (subject-object-verstand-gevoel) te herleiden is. Het is een nieuwe dimensie.
Ook wanneer Scorpio er niet in slaagt dit vijfde element, deze 'quintessens' te isoleren - tenslotte kunnen niet alle Scorpio-mensen filosofen of psychologen zijn! - is de drang naar zelfkennis, zelfbeschouwing en zelf-analyse, in welke graad van volmaaktheid dan ook, uiterst typerend voor dit teken en hoewel niet alle introspectieve psychologen de zon in Scorpio hebben - (waarschijnlijk hebben de meesten daarvan wel andere planeten in dit teken of in het achtste huis) is het niet van betekenis ontbloot, dat de vader der westerse psychologie, de Heilige Augustinus, op 13 november geboren is.
Aan het leren kennen van het 'eigen ik' zijn ongetwijfeld gevaren verbonden; de daarvoor in omloop zijnde symbolen, de Sphinx, het Medusa-hoofd, de schorpioen zelve, dit is het dier, dat zich in doodsnood zelf met zijn giftige angel doodsteekt, spreken in dit opzicht een maar al te heldere taal. (137) Het interessantste van deze zinnebeelden is wel het Medusa-hoofd, dat niet alleen het gevaar te verstenen symboliseert, van vernietigd of onherstelbaar krankzinnig te worden wanneer men zijn 'eigen Ik' schouwt, maar daarnaast, door de algemeen aangenomen phallische betekenis van de slangen, die het hoofd omkransen, een vingerwijzing inhoudt naar het geslachtelijke, dat eveneens van oudsher karakteristiek voor Scorpio is bevonden.
We herinneren er hierbij aan, dat Scorpio de overgang van de tweede naar de derde fase is en dat analoog daarmee op de grens van het tweede naar het derde kiemblad de geslachtsklier en de dikke darm ontstaan. Met de voortplanting overwint de eenling physiologisch in zekere zin zijn graf. In het geslacht is, in het algemeen gesproken, veel aan symbolische zin neergelegd. De kortstondige sexuele eenwording is het symbool voor de mogelijkheid der nagestreefde eenmaking der tegenpolen, voor de mogelijkheid slechts.
In Scorpio geschiedt het verder onverklaarbare, dat de tegenstrijdigheid der elementen: subject en object en verstand en gevoel, die in de tweede fase tot tegendeligheid emancipeerde, van nu af aan een polaire spanning wordt, waardoor hun onderlinge werkzaamheid een scheppende, en hun synthese bereikbaar wordt: de bladknop, die een bloemknop wordt.
Voor Scorpio bestaat de verleiding en het gevaar, dat hij het zwaartepunt van zijn leven in de sekse legt en bij steeds diepere afdaling op zoek naar het geheim des levens in eigen ik stagneren blijft en het recht op de Adelaar als symbool daarmee verliest. De opgave voor Scorpio is een innerlijke polarisatie te bereiken, opdat hij een scheppende macht wordt. Zijn eigen levende 'ik' moet a.h.w. gesplitst worden in twee even levende en gelijkwaardige polen en een van die polen moet hij naar buiten projecteren in een ander wezen van het tegengestelde geslacht. Somatisch geschiedt dat bij de voortplanting en al het somatische is - hoewel het om zo te zeggen 'horizontaal' is - een voorbeeld voor het overeenkomstige psychisch en 'verticaal' proces.
De moeilijkheid is om die andere pool even levend en gelijkwaardig, dus even 'verticaal' als het 'eigen ik' te houden, anders gaat het leven wel verder, als de 'ander' min of meer 'ding' of 'middel' blijft, maar de verticaliteit mislukt min of meer en het leven bereikt niet het hoger niveau van de derde fase, waar subject en object niet alleen somatisch, maar ook psychisch scheppend tegenover elkaar staan. Tenminste wat de mens betreft: in het psychisch scheppend vermogen neemt de mens ten opzichte van de gehele overige natuur een uitzonderings-positie in.
Het is alleen mogelijk - niet slechts biologisch, maar ook geestelijk - een mens te worden, (138) als het in Scorpio gelukt om die bovengenoemde, innerlijke polarisatie tot stand te brengen, geheel analoog aan het wonder van de bladknop aan de plant, die op geheimzinnige wijze verandert in een bloemknop. Het kenmerk van de mens ten opzichte van de natuur is, zoals reeds werd gezegd, zijn verticale stand, lichamelijk en geestelijk, die grote bezwaren en de grootste voordelen met zich brengt. De bezwaren, de lichamelijke, vloeien voort uit het feit, dat de menselijke anatomie daar volstrekt niet op berekend is, die is nog als die van het dier, dat horizontaal is en het is een merkwaardig groot gedeelte van de menselijke kwalen, die hun oorsprong hebben in die discrepantie tussen zijn anatomie en zijn menselijke houding.
Analoog hiermee kan de geestelijke verticaliteit, het 'Ik-zijn' voeren tot neurosen, psychosen, depravaties, ellenden waarvan het natuurschepsel verschoond blijft. Maar de voordelen zijn: het menselijke overzicht en overwicht over de natuur, de zelfkennis, de humor en het menselijk scheppende vermogen. En zoals het kleine kind normaliter eerst rechtop gaat staan en eerst later 'ik' gaat zeggen, zo is het natuurschepsel ook reeds lang met een verticale menselijke gestalte gezegend, alvorens hij in redelijke zelfbezinning het individualisatie-proces doormaakt en zich als een 'ik' boven het collectieve emancipeert. Hij staat dan nog steeds op het horizontale vlak en eerst als hij de innerlijke polarisatie van zijn 'ik' heeft beleefd en daarmee de quintessens van het menselijke scheppingsvermogen ontdekte, laat hij het horizontale vlak los en maakt van de vicieuze natuur-cirkelgang een spiraal. De 'spoed' van deze spiraal, dat is de afstand tussen twee omwentelingen, is wel voorbestemd om steeds groter te worden, zodat praktisch de spiraalgang tot een loodrechte weg naar boven wordt. (Ook het Tibetaanse dodenboek spreekt van ,het lood-rechte pad, dat de verloste mens betreedt.)
De opgave van het teken Scorpio is een zware, want hij moet het leven, zoals het vorig teken Libra hem dat overhandigde, aanvaarden en het niet alleen verder ontwikkelen, maar het ook grondig revolutioneren, bekeren. Libra was, zoals we zagen, het oorzakelijke, juridische, wetenschappelijke denken, met het begrip als resultaat. Nemen we nu tenslotte, - en dat is niet te ontgaan - het grootste en alles omvattende begrip omtrent alles wat er buiten ons is: de aarde, het zonnestelsel, het heelal. We kunnen dit begrip het wereldbeeld noemen, alhoewel het véél meer dan een beeld is, want een beeld is voorstelbaar, maar het heelal is daar ver boven uit: het is een begrip. Het houdt in onoverzichtelijk grote getallen, die bijv. welke de afstanden der sterren uitdrukken; het houdt in even zo onvatbare aantallen jaren, bijv. twee biljoen jaren geleden was onze kleine aarde zover afgekoeld, dat ze met een dun korstje gestold graniet bedekt was. (139)
Wie overziet het getal biljoen? En dat is nog niets, de schepping van de zon, van onze melkweg, van de andere sterren en sterrenstelsels... die tijden in het verleden zijn volstrekt onmetelijk. En ook de toekomst. Als de mens zich daar grondig in weg laat zinken, in deze overdenkingen omtrent de mateloze Ruimte en Tijd, grondpijlers van het heelal, dan krimpt hijzelf tot een onmeetbaar nietsje in elkaar. Daarmee zou dan het leven - onbekeerd en onverlost - ophouden. Maar Scorpio keert alles om, met de moed der wanhoop en hij beseft, dat de gehele uiterlijke wereld, resultaat van oorzakelijk denken, slechts in 's mensen eigen bewustzijn bestaat en dat het overweldigende wereldbeeld gebouwd werd met het hoogst bedenkelijke materiaal der gewaarwording in de zinnen, zoals dat in een vorig hoofdstuk besproken werd.
Met deze 'bekering' van Scorpio wordt de objectwereld onttroond, gedegradeerd tot een schimmig 'alsof' en de geest des mensen als onwankelbaar hoogste instantie in zekerheid gebracht. Er zij hier ten overvloede op gewezen, dat het subject van de mens, ik gaf het op deze plaats voor het eerst de naam 'geest' - niet is het geïsoleerde, individuele 'ik', wat maar een vonk is, die afkoelt en uitblust, maar het gemeenschappelijk menselijk subject, het plurale ik, het wij, het Zelf, waarvan ieder apart 'ikje' een facet is. Alleen door onze organische samenhang met het gemeenschappelijk Zelf worden we door het rationalistisch wereldbeeld niet verpletterd. Maar laten we niet trachten in ons eigen privé-ikje de gehele verdere schepping, dus inclusief onze medemensen, tot produkten en marionetten van onze privé schepping te verklaren. Over de onzin van dit solipsisme wil ik zwijgen.
Zoals Scorpio in zijn ware gedaante met het alles omvattend wereldbeeld handelt, zo doet hij of liever: zo dient hij te doen met alle beelden en begrippen. Al deze produkten der ziel in haar beide eerste fasen doorziet hij als relativiteiten, waardeert ze als te overwinnen standpunten, omdat ze slechts voorlopers zijn van de werkelijkheid. Scorpio lost ze op, breekt ze af, verbrandt ze, om de geest als een fenix uit die as te laten verrijzen. Want pas nadat de ziel ontlast is geworden van al die overbodig geworden vulsels, kan zij haar oorsprong beroeren.
Scorpio overhandigt dan aan het volgende teken: Sagittarius (het derde vuur) een oorspronkelijke geest, die het kan opnemen tegen de wereld (Capricornus). Eerst deze, de ware geest des mensen, springt tegen die berg op en overwint hem met lichte natuurlijkheid. Scorpio is het levensstadium van het zich losmaken van alles wat er voorheen was. Ariës, het eerste teken, is het oosten en de zon der buitenwereld gaat daar op. (140) In Libra gaat die zon onder; en op de tegengestelde helft, de terugkerende boog van de cirkelgang, de innerlijke, gaat een ander soort zon in Scorpio op, als een innerlijke verlichting, terwijl alle traditie, geijkte voorstellingen, gestandaardiseerde begrippen, het hele gedachteloos overgenomen en eigenlijk dode ameublement van de ziel, in het donker dient te verdwijnen. Eerst dan wordt het leven oorspronkelijk en drukt het a.h.w. op het knopje, waardoor de veer omhoog springt.
Scorpio is een uiterst veerkrachtig teken. Blijft hij evenwel ergens stagneren, achterom kijkend, dan verstart hij in innerlijke versterving, als een zoutpilaar, of hij doordrenkt zichzelf en zijn omgeving met een alles ontkennend en giftig cynisme. Scorpio kan in de aanblik van eigen 'ik' in een soort kramptoestand geraken en dit produceert karakters, welke op hinderlijke wijze van zichzelf vervuld zijn en alles op zichzelf betrekken. Dit is dan een verkrampte Scorpio, hij lijdt aan een psychische verstopping. - Aangezien het teken Scorpio somatisch de dikke darm en het sekse-apparaat voorstelt, vindt men ook vaak allerlei infantiele verwarringen tussen die beide functies, zoals bijv. het kleine kind zeer geboeid kan zijn door zijn eigen uitwerpselen en ze voor originele scheppingen aanziet.
Tot het teken Scorpio behoort, behalve de ontdekking van de geest, ook die van de geestigheid en het is niet toevallig, dat de meeste geestigheden of 'anaal', of 'sexueel' zijn. Hetzelfde rationeel onverklaarbare van de geestigheid heeft het hele teken Scorpio, men kan het bijna geheel rationeel beredeneren, de geestigheden, bijna geheel, maar tenslotte springt hij als een duveltje uit een doosje, uit een mysterieuze diepte, de onberekenbare factor, waardoor de geestigheid dat is wat ze is, waardoor de lach opbloeit en daarmee het typisch-menselijke. Want de hele verdere natuur is dood-ernstig en weet niet van lachen.
De lach is het onmisbare wapen, de onmisbare reddingsgordel, die de mens om mens te blijven in de derde fase nodig heeft, het voluit menselijke teken in de dierenriem, Aquarius, is in wezen het bevrijde lachen.
Scorpio is het veerkrachtig teken van de geestigheid en het produceert en waardeert alle soorten geestigheden, méér dan welk ander teken ook. Tussen Scorpio en Aquarius is een sterke verwantschap: in Scorpio is de originaliteit als een gespannen veer, een statische kracht. Astrologisch gezegd: de planeet Uranos heeft zijn exaltatie in dit teken, terwijl deze planeet, deze kracht, zijn dynamische gestalte heeft in Aquarius. - Scorpio is niet klaar dus, als hij alleen maar tot zelfkennis, de meest rigoureuze zelfkennis komt. Dit werk moet zijn bekroning hebben met de ontdekking van de geest en van het geestige, van de Witz, de mop, in welke vorm ook. (141) Zonder die, dus stagnerend in bloedige ernst, verliest Scorpio toch nog het leven.
Laat ik één voorbeeld geven: de schilder Vincent van Gogh had, dat blijkt al uit zijn werk en correspondentie, een diepe zelfkennis. Maar hem ontbrak ten enenmale de humor. Zou dit de reden van zijn ondergang zijn geweest? Een geestigheid is als een helikopter, die boven de in zijn narigheden wegzakkende mens neerdaalt en hem in recht omhoogvliegende richting, als door een veerkracht bezielende, redden kan. - In tegenstelling met van Gogh, bezit het Joodse volk de zin voor humor in hoge mate, van zelfkennis, gecombineerd met geestigheid (gelukkig volk, onverwoestbaar daardoor).
Het kan dus zijn, dat de afgrond, waarin Scorpio moet afdalen, hem niet meer loslaat. De trechter waar hij door moet, houdt hem vast op het nauwste punt, dicht bij het 'ik', maar niet dicht genoeg om het te leren kennen, of te kunnen ervaren, dat het 'ik' méér is dan het 'ik' alleen. De normaal verticaal werkende en verlossende veerkracht werkt nu in alle verkeerde richtingen uit en zo zien we ontstaan de gevallen van razernij en furor, die bij enkelingen en bij kleinere of grotere groepen, ja, hele volken (Duitsland) voorkomen. Het typerende van deze gevallen is, dat ten enenmale alle zelfkennis ontbreekt, wat uit het ontstaan van deze explosies verklaarbaar is.
Atavistisch egoïsme (ontbrekende gemeenschapszin) en misdadige aanleg zijn ook kenmerkend voor de niet geslaagde Scorpio-mens; en ook bij de hogere zal men zelden missen die eigenaardige zin voor psychische afwijkingen, die de kinderen van dit teken tot zulke goede psychologen en anthropologen maakt (Dostojewsky, Lombroso, Bertillon, Lavater, Mantegazza, de laatste schreef o.a. over de physiologie van de liefde en die van de pijn). Het menselijke 'ik' is eigenlijk een afwijkging, een uitzondering te midden van de andere psychische inhouden. Scorpio, in wezen gefascineerd door de 'uitzondering', voelt dit en vandaar is hij behept met een brandende drift om het 'ik' te aanschouwen, waarbij hij dan het gevaar loopt zijn doel voorbij te schieten en het 'ik' te kwellen, te teisteren en te vernielen. Ja, het kan zijn, dat een te zeer verkrampte en over-gewetensvolle Scorpio een leven leidt, dat op te vatten is als een reeks zelftuchtigingen.
Ook in zijn voorkomen symboliseert Scorpio de 'afwijking', de uitzondering, de eigengerechtigheid, doordat zijn lichaam slecht, in ieder geval onconventioneel geproportioneerd is. Schoonheid, de klassieke Griekse schoonheid, kan men niet van dit teken verwachten, meestal zijn deze typen lelijk en boeiend en missen zelden datgene wat men 'sex appeal' noemt. (142) Karakteristiek is voorts de fascinerende of zeer schuwe blik, de dikwijls iet of wat Mongoolse stand der ogen en de scherpe overgang van de iris in het wit der cornea. Als kunstenaar is hij tot in het ongenietbare en onbegrijpelijke toe origineel. Om hem te begrijpen doet men het beste om de Egyptische kunst met die van Griekenland te vergelijken: de Egyptische beelden zijn a.h.w. tot menselijk leven gewekte stenen, de Griekse beelden zijn wel mensen, maar toch stenen mensen.
De gehele persoonlijkheid heeft dikwijls iets geheimzinnigs, 'Unheimliches', vooral hun op onberekenbare tijden zich voordoende zwijgzaamheid, die beklemmend op de omgeving kan werken. - Bij geen enkel teken liggen de beste en de slechtste aspecten zo ver uit elkaar als bij Scorpio: aan de ene kant de verschrikkelijkste, gevaarlijkste, afschuwelijkste mensen, aan de andere kant vindt men, vooral bij nadere kennismaking (en Scorpio is terughoudend en verstopt zich als een weekdier in zijn schelp) fijne diepzinnigheid, grote gevoeligheid, innigheid en tederheid, zelfbeheersing, zelfoverwinning, moed om pijn te dragen en doodsverachting onder dit teken als nergens anders. Verder komt het voor, dat Scorpio-mensen in de jeugd ouwelijk en oud geworden een jeugdige indruk maken, wat tot de buitenissigheden behoort, die men van dit teken verwachten kan.
Scorpio verstaat men het best, wanneer men de begrippen 'scheiding' (tweede fase) en 'versmelting' (derde fase) met elkaar combineert. We hebben hier te doen met een rationeel, kritisch-analytisch gevoel, een gevoelshouding, die afwijst, vernietigt en tot de essentie doordringt. Een revolutionair gevoel, dat de eerbied voor de gestelde machten, voor traditie, familie-autoriteit en godsdienst bijzonder weinig begunstigt. Scorpio's kritische zin doet oppervlakkig aan die van Virgo denken, maar gaat veel dieper en blijft niet aan détails kleven. Het maakt een enorm verschil, of iemands kritiek wordt bepaald door de neiging om objecten zo zuiver mogelijk, in al hun fijnste bijzonderheden, tegen elkaar af te bakenen, dan wel door de neiging om de hele wereld 'en bloc' stuk te maken. - Grote critici van revolutionaire werking, onder Scorpio geboren, zijn bijv. Voltaire, Luther, Erasmus.
De Scorpio-mens is een kruidje-roer-me-niet; aan de andere kant een brandnetel, scherp en stekelig, wrang, bijtend, moeilijk toegankelijk, eenzelvig en mensenschuw, schijnbaar trots en koel, doch innerlijk overgevoelig, hartstochtelijk-jaloers, wraakgierig, wantrouwend, wreed en onverschrokken. Er is geen teken, dat zo hard en wreed kan zijn als Scorpio, hetzij voor zichzelf of voor de ander. (143) Er is ook niet één, die zé zachtzinnig, ja, sentimenteel kan vertroetelen en heilzame balsems in wonden gieten, die zo genezend kan werken, hetzij voor plant, dier of mens. En de hardheid is vaak die van de heelmeester, die 'geen stinkende wonden wil maken'.
Iedere revolutie en mutatie is ook op te vatten als een rigoureus-consequente poging om een onhoudbare ziekte te genezen of het leven uit een doodlopend spoor op te heffen. Want Libra loopt, zonder Scorpio, op een doodlopend spoor: de boom die steeds maar hogere en uitgebreidere takken met bladeren maakt. Maar opeens 'keert zijn leven in' en en ontstaan er bloemknoppen, waarmee het leven over al zijn graven heenstapt.
De Scorpio-figuren in de geschiedenis: Alva, Karel de Stoute, Prins Maurits, Stadhouder Willem III, Paganini hebben iets ondefinieerbaar geheimzinnigs met elkaar gemeen: het zijn sombere, verbeten, originele figuren, in zichzelf gekeerd en toch de aandacht trekkend, begaafd met een uitzonderlijk vermogen tot zelfbeheersing en zelfoverwinning. De demonie van Scorpio kan zich ook uiten als belangstelling voor het demonische, satanische, sadistische: Villiers de l'Isle-Adam, Barbey d'Aurévi1le, Hans Heinz Ewers; bij de laatste, evenals bij Rétif de la Bretonne, valt de pre-occupatie op met het sexuele.
Zolang het nog niet de geestigheid ontdekte en er zijn accent naar verlegde, is Scorpio geen gelukkig teken. Blijft hij te veel individualist, dan staat hij in uitgesproken en onverbiddelijk vijandige houding tegenover de samenleving, kan zelfs angstaanjagend agressief worden. Scorpio is of gewetenloos, of leeft in vele conflicten met zijn geweten. Zijn schuldbesef zal vaak excessen van zelfbeschuldiging en zelfbestraffing ten gevolge hebben, daar waar Libra volop genoegen neemt met de straf, die het misdrijf redelijkerwijze eist en die hem door anderen wordt opgelegd. Ook in andere opzichten weet Scorpio vaak niet van ophouden en zijn wraakzucht is al even onverzadelijk als zijn grondigheid ontmoedigend is voor degeen, die met hem samenwerken moet, al is het peuterige van Virgo en het omslachtige van Libra hem vreemd.
Hij heeft niets 'halfs', weet zich uitstekend te concentreren en geeft zich zonder voorbehoud aan de zaak, die eenmaal zijn liefde heeft verworven. Illusies doorziet hij te genadeloos, dan dat hij op den duur een leven van zorgeloosheid zou kunnen leiden; eerder nog stort hij zich in uitspattingen, die hij met een grimmige ernst bedrijft en die hem niet zelden ten verderve voeren. Maar zelfs in dit zelf gezochte inferno is er hoop voor hem, want hij is taai en als onkruid onuitroeibaar. (144) Dood en wedergeboorte zijn het kernmotief van dit teken.
Zoals Scorpio in het klein in staat is om zijn eigen mening te kritiseren en te herzien, zo is hij in het groot de man van omkeer en bekering (Augustinus). Oppervlakkige gelijkenis kan zich dan voordoen met het 'doorslaan' van de weegschaal, dat Libra's levensgang in vaak regelmatig afwisselende fasen verdeelt. Het verschil is, dat bij Libra deze periodiciteit als het ware mechanisch bepaald is, als temperamentskwestie, terwijl bij Scorpio het gehele karakter in de smeltkroes geworpen wordt, vaak onder een enorm risico, waarbij alles wordt gewaagd om alles te winnen. Hij verbrandt dan a1 zijn schepen achter zich.
Veel meer dan bij Cancer is Scorpio dan ook het teken, waar de overgang naar een nieuwe fase met barensweeën gepaard gaat en een abrupt en geforceerd karakter draagt. De overgang van Cancer naar de tweede fase is een emancipatie, een verticaal gaan staan boven de eigen maansfeer; de overgang van Scorpio naar de scheppende fase is een zware en gevaarlijke sublimatie.
Alleen de geslaagde, de hoogste Scorpio, de Adelaar, kan zich, analoog aan de physiologische voortplanting, ook geestelijk in die nieuwe dimensie verheffen. Reeds eerder werd erop gewezen, dat de derde levensfase 'hoger' moet worden aangeslagen dan de beide vorige, als de tophoek in de driehoek en dat die ook uitsluitend een aangelegenheid is van de 'hogere' mens en zich bij de doorsnee-, dat is onrijpe mens, nauwelijks in actieve en bewuste vorm zal manifesteren. Scorpio is het gevoelige punt in de zodiak, dat of de dood, of de mutatie betekent. Zijn maatregelen zijn post-rationeel (of irrationeel), ondoorgrondelijk, onverwacht en behoren tot de meest rigoureuze. Vandaar dat Scorpio een 'steen des aanstoots' is, hoewel alleen voor hen, die maar zwakjes staan, wat betreft zelfkennis.
In wezen forceert Scorpio het leven, zoals o.a. iedere geboorte dat manifesteert. En alle tragiek valt onder dit teken.
terug naar de Inhoud
9. Sagittarius (de Boogschutter)
In Sagittarius, het derde vuurteken, het derde aspect van het subject, is het 'Ik' tot 'Wij' geworden; in Leo het tweede subject-teken werd het ongedifferentieerde subject, dat in Ariës zich aftekende, tot een 'Ik'. Beide evoluties werden voorbereid in de voorafgaande watertekens, die tevens het gevaar van stagnatie en zelfs van een terugslag kunnen herbergen: Leo naar de verstikkende volte van gevoelvolle voorstellingen in Cancer en Sagittarius naar de destructieve, egocentrisch gerichte krachten in Scorpio. (145) De derde overgang van 'water' naar 'vuur', van gevoel naar het subjectieve levensbeginsel vindt plaats van Pisces naar Ariës: de grote uiteindelijke zee van liefdevolle mystiek, degeneratie en ondergang kan a.h.w. de levenskiem (Ariës) aan land spoelen tot een nieuw begin van de zodiakale ommegang, de kiem kan echter ook in het water blijven liggen en ten prooi vallen aan het rottingsproces.
Evenwel is de kiem in zijn maximale eenvoud en door die eenvoud in principe tegen bederf gevrijwaard. En zoals Leo die gevaren tracht te bezweren door zijn 'Ik' in méérwaarde-besef tegen de aanslagen van het verwekend gevoel te verharden (in het kort: zijn moedercomplex te overwinnen), zo onderscheidt Sagittarius zich door een geforceerd de klemtoon leggen op alles wat aan het enge bekrompen 'Ik' vijandig is: de algemeenheid, de gemeenschap, de ideële samenhang van al het bestaande, het rnetaphysische of ook het aardse Ideaal.
De drie verdedigingsmiddelen van het subject tegen de verderfelijkheden van het gevoelselement zijn dus: strak omsloten eenvoud (Ariës), persoonlijke trots (Leo) en onstuimige bevrijdingsdrang in de richting van de toekomst (Sagittarius). Ariës representeert het resultaat van het verleden, Leo beheerst het nu, de huidige situatie en Sagittarius vliegt als een bevrijde pijl de wijdheid der ongekende toekomstmogelijkheden in. - Dus kan de boogschutter zijn pijlen niet ver genoeg wegschieten, maar het is au fond de angst voor de beklemmende eenzaamheid van het individu, die hem drijft en waar zijn pijl valt, daar verbeeldt hij zich reeds zelf te zijn in zijn jacht naar het toekomende.
Sagittarius ziet, dat de 'wij'-structuur nog zeer bedreigd is, dat het werkelijk samengaan met de andere 'ikken' als een levend 'wij' een zeer dubieuze kwestie is; hij ziet het, maar tracht het zich te ontveinzen en huichelt zichzelf wat voor (veinzen en huichelen behoren tot de zwarte kant van dit teken). Intussen is en blijft zijn ideaal: de héle mensheid als één, goed op samenspel getraind orkest (of zo men wil: elftal).
De middelen ter zelfbegoocheling bepalen voor een goed deel zijn geaardheid: hij hoopt op de gemeenschap, hij gelooft erin en vertrouwt grenzeloos op de toekomst, maar in zijn onmacht vult hij het heden gewoonlijk met visioenen en illusies. Het 'wij' is voor Sagittarius transcendentaal, het is slechts 'ideëe1' te grijpen, de idee der algemeen-menselijke samenleving als één groot 'Wij' zweeft hem altijd voor de geest en die idee loopt hij achterna, maar zij laat zich niet grijpen. En die onbereikbare hoogten, die zijn oog gevangen houden, maken van Sagittarius vaak een dwaze Hans-kijk-in-de-lucht, die het dichtbije niet ziet en het voor de hand liggende negeert. (146)
Hoe meer de illusies, de plaatsvervangende ideële structuren, worden geaccentueerd en uitgebouwd, deste hechter is zijn verbeelding, dat hij inderdaad in het 'Wij' leeft en zich in dienst heeft gesteld van een gemeenschap of een bovenpersoonlijke samenhang. Hij ontveinst zich maar al te graag, dat het 'Wij' slechts zo nu en dan en sporadisch en dan nog maar zeer 'ten dele' gestalte aanneemt en morgen weer vervluchtigd is, achterlatend zijn samenstellende delen: een zwerm onrijpe egoïsten. Het is niet anders, de menselijke evolutie is nog niet verder. "Maar ééns zal…" roept Sagittarius uit en we hebben allen het Sagittarius-aspect in ons en we hopen, ondanks een lang en teleurstellend verleden toch altijd weer op de toekomst, die inderdaad de enige overblijvende mogelijkheid lijkt.
De toekomst is één grote belofte voor Sagittarius, alles wat hij maar wil, dus wat hij er zelf in projecteert, dat belooft hem de toekomst. En zoals hem de toekomst bij de neus rondvoert, zo doet Sagittarius ook met zijn medeschepselen: hij is de man van de geloften en beloften, van véél beloven (en weinig geven, doet de dwazen in vreugde leven). De idee, die Sagittarius dient kan niet hoog, ruim en wijd (en vaag) genoeg zijn, ja, tenslotte de eeuwigheid omvatten, die dan over alle tijden heen in een lichtende toekomst geplant wordt. Zo wordt Sagittarius het type van de profeet, die aan zijn visioenen suggestieve kracht geeft, zonder zich om de verwezenlijking ervan te bekommeren. Zoals een bloem het stuifmeel uitschudt en op de wind verstrooit, zo strooit Sagittarius met ideële mogelijkheden en hoge bedoelingen om zich heen. Hij geeft de richting van het doel aan en verwacht, dat anderen erheen zullen gaan.
Treffend verschil met Ariës, die 'voorop' gaat, omdat anderen hem nalopen en die gaat zonder te weten waarheen; of ook met Leo, die zijn onderdanen om zich heen verzamelt om hier en nu een koninkrijk te stichten. In koortsige expansiviteit zendt Sagittarius zijn volgelingen uit en verwacht, gelooft en hoopt, dat zij zich van de chiliastische taak zullen kwijten, waarvan hij de grootse omtrekken voor zijn geestesoog heeft zien opdoemen. Het kenmerk van dit teken is overigens: over de grens gaan van het verenkelde, over eigen grenzen gaan, over iedere grens gaan, met een verwijderd doel voor ogen.
Geestelijk is dit teken dus de idealist, de propagandist voor ideeën (in tegenstelling met Gemini, zijn tegenvoeter, die reclame maakt voor zaken). Het stoffelijke aspect is het beoefenen van jacht en sport en het reizen naar het buitenland. Het is een zeer beweeglijk teken en als het bijv. door andere invloeden in de horoscoop een remming vertoont, krijgt het stoffelijk aspect van deze toestand de vorm van vetzucht en reuzegroei, een uitdijen dus ter plaatse en nu, terwijl het bedoeld is voor ginds en toekomstig. (147) Het geestelijk analogon is een overvolte van ideeën, die elkaar verdringen en een dergelijk enthousiasme en geestesvervoering te weeg brengen, dat er geen zinvolle taal meer uitgeslagen wordt.
Sagittarius is het derde vuurteken. Waar Ariës het eerste, ongedifferentieerde, dus nog slechts zintuigelijk met het object samenhangende subject is en Leo het tot 'Ik' gedifferentieerde, organische subject is, daar gaat Sagittarius buiten de 'ik'-grens en wordt ,wij', een 'ik', dat zich steeds als een facet van het 'wij' beleeft. Hij beleeft dat als een soort bevrijding, in een soort verliefdheid op het grote leven, verlost uit de engheid van de enkeling. Daarom accentueert hij dikwijls overmatig het algemene, neigt hij tot sterk generaliseren. Hij is toch al het teken van nadruk-leggen, van overdrijven (neem Sagittarius altijd met een korreltje zout), van opzien baren, dikdoen, bombastische drukte maken, aan de weg timmeren, onbescheidenheid, opdringerigheid, vrijmoedigheid, vrijpostigheid, brutaliteit, onrust zaaien, voortdraven, opsnijden, bluffen, schreeuwerigheid, kouwe drukte maken, weglopen en altijd maar wedstrijden, warm tot gloeiend heet lopen voor alles en nog wat, grootse plannen en verre reizen.
Sagittarius kan anderen nooit met rust laten, dringt hun zijn plannen op en wil ze ook opwarmen daarvoor. Hij is een gloedvol, maar vaak ook een verward redenaar, die zich niet om bewijzen of logica bekommert en met bruisende, luidruchtige woordenvloed anderen mee wil slepen.
Sagittarius is, als facet in ieder mens, diens geestelijke venster, waardoor hem de ideeën aanwaaien. We zien dan ook in het groot: de mensheid wordt bevrucht door het rondstuivende stuifmeel der ideeën en dan wordt ze gebruikt, misbruikt om deze ideeën te verwerkelijken. Deze ideeën zijn als corpora aliena zoals ze in het gemeenschappelijke brein der mensheid terecht komen en zonder enige bezorgdheid voor het wel en wee der mensen, worden ze als paarden voor de ideeën-wagen gespannen. Genadeloos wordt de mensheid uitgebuit en opgebruikt louter en alleen opdat zich de ideeën als geschiedenis uitwerken.
Het erge is, dat de voortjakkerende en afgebeulde mensen zich verbeelden, dat ze er 'gelukkig' door zullen worden. Maar de loop der geschiedenis heeft toch reeds lang bewezen, dat het allerminst om het geluk der mensen gaat. Er is daar ergens een groot bedrog werkzaam, inherent aan Ruimte en Tijd, waardoor de mensheid een hondje is voor een wagentje, met de tong uit de bek voortdravend achter het worstje aan, de illusie van het geluk, dat de voerman aan de punt van de zweep bond. Voort gaat het achter de illusie van het geluk aan! (148)
Het begint al bijv. met: 'Eert uw vader en uw moeder opdat het u wel ga,' of welk ander voorschrift ook. Priesters, volksmenners, idealisten, dat zijn hier de 'voerlui'. De toekomst moet veroverd worden, maar het is vernederend te geloven dat de mensheid te lui is, dat de paarden met de zweep bewerkt en de hondjes met het geluks-worstje verlakt moeten worden. Beter ware het de mens voor te houden niet zijn geluk achterna te jagen, maar de Waarheid - hoe dan ook - te zoeken, een wijsheid, die reeds in de Bhagavad Gita uitgesproken is, maar die, vooral in het westen, niet zeer populair geworden is, dank zij vooral de 'voerlui'.
Sagittarius is onze doelstelling; laten we hier oppassen, dat we geen verkeerd doel stellen, want dan verdwazen we hopeloos.
Sagittarius is het teken van de toekomst, de profetie, de intuïtie, Leo gebruikt zijn gezag voor het heden en Ariës is een verlengstuk van het verleden. Sagittarius is als karakter altijd min of meer (vooral méér) door idealen bezeten en zoals hij door die idealen, zo worden zijn volgelingen door hem gebruikt en misbruikt. In zijn beste aanzicht schouwt hij boven tijd en ruimte uit met een soort bovenbewustzijn en hij is de eeuwigheidsverkondiger. Evenwel liggen er nog tussen de geschouwde eeuwigheid en de poort daartoe nog de laatste drie tekens van de zodiak om door te worstelen. En in Sagittarius blijft het dan ook bij een visioen; de poort, het nulpunt van de zodiak, het oog van de naald is nog ver.
Na het sagittariaanse visioen heeft het leven nog de berg der zelfrealisatie te beklimmen (Capricornus), die als een vruchtbeginsel is; daarna het 'Zelf' (Aquarius) te laten rijpen geven en ten slotte het 'zelf' prijs te geven en te vergeten (Pisces) om de zaadkorrel te laten vrijkomen als beginpunt, waarna het leven zijn weg buiten die nachtmerrie kan vervolgen, of weer terugvallen in Ruimte en Tijd. Het visioen van bevrijding van Sagittarius is dus, hoe schoon en veelbelovend overigens, nog rijkelijk voorbarig. Maar Sagittarius is veelal voorbarig en loopt op de dingen vooruit in zijn jachterige ongeduld.
In onze plant-vergelijking is hij het stuifmeel, dat is dus de bereidheid van het subject om zich met een even bereid object te verenigen, opdat ze samen het beginsel van het 'Zelf' kunnen scheppen. Maar alleen kan het stuifmeel dat niet, al voelt het zich als idee in mateloze vrijheid onder een mateloze hemel voortgeblazen en omdat hij zo gaarne die ellendige onbereidheid van de harde werkelijkheid wil negeren, daarom zuigt Sagittarius zo gaarne aan het fopspeentje der illusie. Zijn koortsachtige expansiviteit samengaand met zijn verliefdheid op illusies kan hem een warhoofd maken, hem in wilde manieën doen vervallen, in hallucinaties en godsdienstwaanzin. (149)
Waar ik erop wees, dat Sagittarius over de grens gaat, daar moet men vooral niet het woord 'gaan' vergeten. Sagittarius 'gaat'. Tot aan dit teken heeft het subject wel de dingen kunnen verplaatsen en erover beschikt, van nu af aan heeft het subject leren lopen en gaat vrijelijk heen waar het wil, geestelijk en stoffelijk. Daarom is zijn symbool de pijl en de boog, en ook het menspaard, de centaur, met pijl en boog. Ook Pegasus, het gevleugeld paard der inspiratie.
Zijn lichamelijk analogon is het dijbeen, zijn functie is het lopen. Sagittarius is geïnspireerd, eerst dit negende teken blaast de geest des levens aan (de ideeën, die ons bevliegen), hier begint het eigenlijke leven pas, begint ook de derde fase van het leven, welke we analoog bevonden aan het derde kiemblad van het lichaam. De twee eerste waren noodzakelijke voorbereidingen, maar eerst de organen van het derde kiemblad bepalen onze gestalte, maken ons tot handelen in staat, scheppen ons om tot scheppende object-beheersers en tot wereldbelevers.
Met Sagittarius begint het eigenlijk leven als zelfstandige wezens in samenwerking met soortgenoten. De mens als biologisch verschijnsel behoort blijkbaar tot de in groepsverband levende diersoorten, zoals de bevers bijv. Ik zeg opzettelijk niet als de mieren en bijen, omdat in die maatschappij en de arbeidsverdeling veel verder doorgevoerd is, - denken we slechts aan de éne koningin, die alle nakomelingen moet baren!
Het typische van de mens tegenover het dier is dat hij scheppend werkzaam is en in al zijn daden tenminste iets persoonlijks en origineels heeft. Een dier is nooit origineel en het heeft dus ook geen werktuigen. Een werktuig is een verlengstuk van het lichaam en men gaat ermee over de eigen grens heen. Ja, in verband met het op de toekomst ingesteld zijn van Sagittarius, zou men kunnen gaan geloven, dat de scheppende intuïtie van de mens de gehele aarde tenslotte tot scheppend instrument kan maken, ware het niet dat de waarheidszin ons hier waarschuwt voor het op hol slaan met Sagittarius.
De mens is een diersoort en er zijn al vele, vele diersoorten hier op aarde geweest en weer te gronde gegaan, elk aan datgene waardoor het zich onderscheidde en waarin het excelleerde, bijv.: een hertsoort ontwikkelde steeds machtiger gewei, tenslotte konden de stakkers niet meer wegvluchten door het geboomte voor de hen vervolgende en uitmoordende belagers. Wij mensen excelleren door onze scheppingsdrift, die technisch reeds een bedenkelijke hoogte bereikte. Wij zullen niet te gronde gaan, als soort, aan een overmacht van onze grootste concurrenten (de insekten), die krijgen we wel met onze chemie onder de knie. Maar we konden wel eens van het menselijk voorrecht zelfmoord te kunnen plegen gebruik maken en dan zou het diersoort Mens ook verdwijnen. (150)
Misschien ligt dit in de bedoeling van de Natuur (als ze bedoelingen heeft) om zich van dit kankergezwel (want dat is de Mens vanuit de Natuur gezien) te bevrijden, om dan weer wat nieuws te produceren. Waarom niet? Is de mensheid beslist het laatste woord? Wij mensen zijn zeer hoogmoedig en anthropocentrisch van houding. Aangezien Sagittarius sterk is in het overschatten, ook van zichzelf als hij zwak staat, is het m.i. hier wel de plaats om op de zelfoverschatting der mensheid te wijzen.
Terugkerend tot Sagittarius zien we hem als het 'bereide' subject, dat een wereld zoekt, die ook bereid is door de idee bevrucht te worden. Maar in het algemeen is de 'wereld' niet bereid, zij heeft als zijnde de 'aarde', een berg van weerstand te overwinnen alvorens zij bereid is voor de idee van de menselijke gemeenschap. De 'wereld' en haar strijd is dan het op Sagittarius volgende teken, Capricornus, dat in de volgende bladzijden ter sprake komt. Sagittarius beleeft dus, zo hij zich niet in de illusie verliest, telkens de grootste teleurstellingen, als een neervallende pijl, die het doel miste (men beleeft omgekeerd ook aan hem vaak de grootste teleurstellingen, omdat hij zo veelbelovend is). Hij laat dan zijn eerst opgezweepte discipelen in de steek of wordt door hen in de steek gelaten.
Maar onverbeterlijk optimist als hij is grieft hem dit slechts voorbijgaand en meteen zet hij een nieuwe pijl op zijn boog. Is hij tenslotte moe, dan zien we, dat hij zich uit de wereld terugtrekt en voor zichzelve verder filosofeert. Als idealistisch filosoof (type: Spinoza; romantische variant Carlyle; als mystische visionair: Blake) heeft Sagittarius vaak moeite zijn geestdrift te temperen voor datgene wat hij in momenten van inspiratie, als 'visio dei' heeft geschouwd.
Hij wil altijd vele volgelingen, vanwege de illusie der gemeenschap en opdat zijn pijl dan tenminste ergens treft. Maar gemeenlijk is het onverstand voor de leraar groot, vandaar zijn eenzelvigheid op gevorderde leeftijd. Het zich terugtrekken uit beroep, maatschappelijke kring, religie, of wat dan ook, merkt men veel bij Sagittarius op, enkele voorbeelden: Disraeli, Christina van Zweden, Beethoven; en ook de levenscurve van de succesvolle Winston Churchill vertoont de karakteristieke Sagittarius-knik in zijn spectaculaire politieke nederlaag na de tweede wereldoorlog.
Beethoven's ongedaan maken van zijn opdracht van de Eroica aan Napoleon, toen deze zich de keizerskroon had opgezet, is een typische Sagittarius-daad. Dergelijke nederlagen neemt Sagittarius doorgaans heel goed en als hij geen nieuwe pijl op zijn boog zet, dan troost hij er zich mee, dat zijn koninkrijk er wel is, maar dat de wereld er zich nog niet mee heeft geïdentificeerd, dom genoeg van de wereld. (151)
Dit in tegenstelling met Leo, die zich tot het laatst aan zijn troon vastklampt.
Als filosoof is Sagittarius meer intuïtief dan verstandelijk, meer getuige en profeet dan practicus. Vaak trekt hij er als profeet op uit, vervult overal spreekbeurten, wordt rondtrekkend pelgrim of zendeling (Bunyan), die zich voor de teleurstellingen van onbegrepen-zijn vrijwaart door steeds een nieuwe kring van discipelen te kiezen. De neiging tot 'lange reizen', die astrologisch met dit teken in verband wordt gebracht, hangt hier ongetwijfeld mee samen, voor zover het niet eenvoudig een uitvloeisel is van Sagittarius' rusteloze temperament. Rusteloos is dit temperament, opvliegend, maar gauw weer verzoend, vrolijk doorgaans, joviaal als zijn heerser Jupiter, ongeduldig en voorbarig, een vaatje buskruit, geestdriftig en openhartig.
De deugd der oprechtheid, de demonstratieve eerlijkheid, hebben als keerzijde onbeschaamdheid, exhibitionisme en het zelfbedrog der illusies, veinzerij, huichelarij en schijnheiligheid, geforceerde edelmoedigheid, grote en holle woorden en gebaren, topzware grootscheepsheid, e.d. 'Joviale' vorsten onder dit teken geboren, zijn o.a., Hendrik de Vierde en Gustaaf Adolf; de laatste is vooral ook een uitgesproken Sagittarius-type door zijn religieus idealisme en grootse en opzichtige ondernemingen.
Grote plannenmakers treft men onder dit teken aan (Eiffel): nu en dan slagen de plannen, dan weer worden ze als nutteloos verschoten pijlen aan de mislukking prijsgegeven. Roekeloze ondernemingen (Stadhouder Willem II), stoute huzarenstukjes (Blücher), dramatische waaghalzerij (Andreas Hofer) vallen al evenzeer onder het derde vuurteken als het z.g. praktische idealisme, dat vaak meer idealistisch dan praktisch is, maar toch tot grootse en sympathieke resultaten kan leiden (Carnegie, Ellen Key).
Als schrijver is Sagittarius vooral bekend geworden als hekelaars, moralisten, polemisten (Swift, Heine). Maar zijn kritiek is nooit kleingeestig en mist zelden de glans van enthousiasme en joie de vivre, die dit teken zo aantrekkelijk kan maken. - Sagittarius berijdt gaarne stokpaardjes, de huiselijke representanten van Pegasus. Als dramaturg is hij vooral de verkondiger van ideeën (Bjornson, Heijermans, Milton), als componist is hij vooral de man der ideeën-muziek (Beethoven, Berlioz).
In de traditionele astrologie is Spanje het land, dat door Sagittarius beheerst wordt. Men kan hierbij denken aan het type van de werkelijkheidsvreemde idealist, Don Quichote, als aan het type ketterjager, dat Sagittarius óók is. Door zijn fanatisme is hij de ideale openbare aanklager. Disputeren doet hij veel en graag, maar hij luistert slecht naar anderen. (152) Zijn onafhankelijkheid en vrijheidszin maken vaak een on-conventionele indruk (de vrijbuiter), die zich weinig aan familiebanden en traditie gelegen laat liggen en daarbij uitdagend te werk gaat (Christina van Zweden, Heine, Swift).
In geldzaken is hij zorgeloos, vrijgevig, kwistig, verkwistend, verbrassend. Het Sagittariaanse liefdeleven staat al evenzeer in het teken van het ideaal als al het andere. De Platonische Eros, het beeld van een 'ferne Geliebte', erotische dweepzucht, dat alles wijst op een mate van sublimering, die Sagittarius niet moeilijk of vreemd is. Wie en wat hij bemint, wordt hogelijk geprezen, zeer bewonderd, veel lof toegezwaaid, zoals hijzelf ook zeer gevoelig is voor een pluimpje. De voorbereiding tot de liefde, de flirt, is bij hem ook in goede handen. Laurence Sterne 'was verliefd op zijn eigen gevoel van verliefdheid'. Hij was 'een oude vrouwengek met iets dweepzieks in zijn adoratie' (C. Hazewinkel, Bijdragen tot de psychologie der humoristen). Maar ook de Platonische terughouding van R. M. Rilke, die het moment der vervulling zo ver mogelijk verschuift en de stralen van zijn gevoel op de oneindigheid richt, is een wezenlijk Sagittarius element. In dit vermogen tot op de lange baan schuiven en uitstellen kondigt zich reeds het zakelijk zelfbedwang van het volgend teken: Capricornus aan.
terug naar de Inhoud
10. Capricornus (dc Steenbok)
Capricornus, het derde aardteken, het derde aspect van het 'object', is wat men gewend is 'de Wereld' te noemen, het terrein van handeling, van de doelbewuste daad. Het eerste aspect van het object was Taurus, de nog amorfe massa van het 'niet-subject', dat zintuigelijk te ervaren is. Het tweede aspect, Virgo, het overheerste en georganiseerde object, verdeeld in zijn oneindige verbijzonderingen. Het derde aspect is als een steile berg, waarmee aangegeven is, dat er weerstand te overwinnen is. Het is dus een strijd, die het subject, ook in zijn plurale vorm, te voeren heeft bij het zichzelf realiseren, een meestal zeer grote, felle en aanhoudende strijd (struggle for life).
Mars is in exaltatie in dit teken. Capricornus is degene, die zich geheel inzet voor die strijd om het toppunt, om het succes. Was Sagittarius de man der ideeën, Capricornus is de praktisch geaarde, die de ideeën waar te maken beeft en daartoe zeer gecompliceerde plannen en schema's heeft te smeden. Alleen de 'daad' als toppunt van al die maatregelen is openbaar, al het voorafgaande is niet voor openbaarheid bestemd, blijft verborgen.
Capricornus is dan ook een zwijgzaam mens - wat zijn voornemens betreft - die zijn machinaties verborgen houdt. (153) Hij is gesloten, woorden zijn er om zijn gedachten te verbergen, zijn gelaat is een masker, hij kan stiekem zijn en het achter de ellebogen hebben. Zijn optreden is diplomatiek en men komt niet gauw achter zijn bedoelingen. Hij vecht tot het uiterste, al moet het zijn langs slinkse kronkelende wegen. Zonder het zelf te weten gewoonlijk, vechtend voor zijn succes, ontdekt hij met het succes, dat dit hetzelfde is als: hij-zelf. Het kernwoord voor dit teken is dan ook: zelf-realisatie, door strijd in de wereld, al is die wereld soms nog zo klein relatief. Iedere geslaagde 'daad' is een brok van Capricornus zelf.
Capricornus als derde aardteken is een deel van het derde kiemblad en de organen, die daaruit ontstaan. Dat zijn dus, zoals reeds eerder gezegd werd: de spieren, het bind- en vetweefsel (Sagittarius), het skelet (Capricornus), het bloedvaatstelsel (Aquarius) en het lymfevaatstelsel (Pisces); Al deze organen bepalen onze gestalte, houding, bewegingen.
Het eerste kiemblad geeft het contact met de objectwereld (huid, zintuigen en zenuwstelsel); met het tweede wordt het object geassimileerd; het derde kiemblad identificeert de objectwereld met het subject. Het is vooral door zijn skelet, de gewrichten, de beweegbare onderdelen, dat de mens tot krachtige en ook tot oneindig gecompliceerde en fijne bewegingen in staat is. In fijnheid en gecompliceerdheid is het menselijk lichaam de overige natuur voorbij gestreefd. Met ons lichaam, de projectie van ons wezen, drukken we onszelf als persoon uit in de wereld, als 'persona', als het masker, waarmee de Griekse toneelspeler zich bekleedde om aan te geven wie en wat hij voorstelde en waar doorheen klonk dat wat hij als speler op het wereldtoneel te zeggen had.
Van de organen van het derde kiemblad, die samen de vier laatste tekens van de zodiak vormen, is bij Capricornus vooral het skelet geaccentueerd. Hij is een knokige figuur en zijn afwijkingen vindt men dan ook in hoofdzaak in zijn skelet en gewrichten. De beweeglijkheid van het lichaam is uit te drukken in een scala, die gaat van het stijfste, stroefste en houterigste, tot aan de prachtigste soepelheid van acrobaten, dansers en slangenmensen, welke haast een negatie van het skelet inhoudt. Van Capricornus' gelaat is te zeggen, dat hij een hoekig profiel heeft, met vaak een grote haakneus en dikwijls een vooruitspringende onderkaak, zoals die der Habsburgers.
Daar waar Sagittarius een bij uitstek open indruk maakt met zijn lang, boogvormig profiel (zie bijv. Simon Zelotes op het fresco van het Avondmaal) en open oogopslag, daar maakt Capricornus de sterke indruk van geslotenheid. Beide, de openheid en de geslotenheid kunnen gunstig of ongunstig zijn, een ongunstige openheid kan men opmerken op het gelaat van een brutale, draufgängerische Sagittariaan (154) of op dat van een tot aan waanzin opgewonden, getuigdriftige volksmenner. En hoe aangenaam is daarnaast soms het gelaat van een koel, solide, ernstig man met veel praktische ervaring!
In zijn geslotenheid is Capricornus a.h.w. zijn eigen masker, hij drukt alleen uit wat hij kwijt wil zijn. Het gehele menselijke lichaam is niet alleen de projectie naar buiten toe van het menselijk wezen, maar ook zijn masker, dat verbergt en openbaart. Reeds eerder, in het hoofdstuk van het Avondmaal, kwam het masker ter sprake, dat we allen min of meer vast vergroeid met ons dragen en ook de methoden om dat masker te doen afvallen. Capricornus is het meest van alle tekens aan zijn masker verknocht, hij heeft er zich geheel mee geïdentificeerd en die methodes gelukken het slechts bij hem.
Letten wij bijv. maar eens op de zeer geringe uiterlijke reactie van Judas Ish-Karioth, hij beheerst zichzelf tot het uiterste, slechts een duistere blik op Christus' gelaat en een verschrikt optrekken der vingers van de linkerhand. Vanaf Ariës, wiens naïviteit zijn toch al zwakke en doorzichtige masker onmiddellijk doet verdwijnen, tot aan het tiende teken, Capricornus, is er een stijgende lijn wat betreft de 'maskervastheid'. Hoe moeilijker het in een bepaald persoon is om hem spontaan te doen reageren, hoe meer deze persoon het teken Capricornus of de daarin heersende planeet Saturnus in zijn horoscoop geaccentueerd heeft.
Capricornus is de gestadige en harde werker, de Streber ook wel, die hoog klimt; maar ook is hij de onbekwame, die telkens weer langs de helling afglijdt en een arme ploeteraar blijft.
Capricornus is de 'wereld', hij kan uiterst werelds, mondain zijn, zichzelf in zijn gedragingen hullen, als een kerstboom in boeiende glinsteringen en klatergoud. Hij kan zijn afgemeten ernst verwisselen voor de quasi-speelse en malle bokkesprongen, maar wees voorzichtig, die maakt hij om zijn tegenstanders en concurrenten te verwarren en uit te putten. Hij kan ook als een echte steenbok met onnavolgbaar gemak en gratie over bergen van moeilijkheden heen huppelen en onbegrijpelijk snel een grote roem oogsten in de wereld, die voor de meesten is als een rijstebrijberg, die ze moeizaam moeten doorworstelen, voordat ze - oververzadigd - in Luilekkerland komen. Dit Luilekkerland is het aardse paradijs, het eindelijk gerealiseerde 'Zelf', het vruchtbeginsel aan de boom des levens. Maar dit 'Zelf' valt ook niet altijd mee, vergeleken met wat voor illusies men ervan gemaakt had en met de strijd en de moeite, die het kostte.
Hoe ook, het is tenminste de mogelijkheid, dat er een vrucht van komt, met rijp zaad. En eerst het zaad is datgene wat men zocht, de hele lange twaalfvoudige weg langs. (155) Want het zaad is weer het begin en als men daar de lamp maar brandend houdt en niet wéér bewusteloos-lethargisch ten prooi valt aan het kringloopproces, dan kan het leven in de vorm van oer-kiem (eenheid van subject en object) de ruimte-tijd-illusie te boven komen en in plaats daarvan de 'loodrechte weg' naar de eeuwigheid kiezen.
Hoe ook, Capricornus met zijn sterke besef van de 'top', als de stamper in de bloem, waar het bevruchtend stuifmeel der idee op kan vallen, opdat het vruchtbeginsel werkelijkheid wordt.
Herinneren we ons hierbij de Boeroeboedoer-tempel op Java, die een bloem voorstelt, vanuit een vliegtuig het best te zien. Op het hoogste platform, als stuifmeeldraden, een kring Boeddha's, in het midden is een lege zitplaats, bereid voor de uitverkoren Boeddha, voor het uitverkoren korreltje stuifmeel, dat het wonder tot stand zal brengen. Deze tempel is wel het schoonste symbool voor wat er in de mens gebeurt in het tiende teken der twaalf. Er is wie weet door hoeveel mensen gezwoegd aan die Boeroeboedoer, die machtige gemeensehappelijke projectie van de 'Zelf'-waarheid, die de mens ook altijd als zijn eigen lichaam bij zich draagt als symbool, maar die hij daar niet vermoedt en dus niet vindt.
Ook is ieder ongeboren mensje het symbool van het vruchtbeginsel. Dit 'zelfje' heeft nog maar tot een volwassen 'zelf' (Aquarius) te rijpen. Zoals men in het tiende huis van een horoscoop de carrière van de man vindt, zo is dat voor de vrouw het teken van zwangerschap en geboorte, want deze bezigheden zijn, in het algemeen gesproken, de vrouwelijke manier van zelfrealisatie, tenminste op stoffelijk gebied. Geestelijk is het voor beide seksen het teken van zich bereid maken voor de idee, van de idee praktisch te verwerkelijken, van de zelfrealisatie, van de geboorte van de mens, van het waarlijk menselijke, van de geboorte van de Messias, van Kerstmis.
Inzoverre dit moeilijke proces in de mens zelf nog niet voltrokken is, projecteert hij het als een kosmisch drama; niet alleen het Christendom deed dit, maar de 'heidenen', de zonnevolken althans, weten ook omtrent het ogenblik, dat de zon geboren wordt en de dagen weer gaan lengen (de maanvolkeren interesseren zich vanzelf meer voor de equinox in het najaar, wanneer de zon dus aan de verliezende kant komt).
Capricornus is - zoals gezegd - het levende menselijke lichaam, dat op zichzelf volmaakte wonder, één en ondeelbaar met de mens zelf die het openbaart. Hiervan was reeds sprake in het hoofdstuk over het Avondmaal, waar Judas Ish-Kariot de schaduw en de Zoon des Mensen de werkelijkheid voorstelt. De schaduw is de projectie van het lichaam en het middel van Capricornus in zijn levensstrijd is de projectie. (156) Hij projecteert de idee van Sagittarius tot een plan en de uitvoering van dit plan, zijn harde en gestage werken, betekent een zelf-projectie naar de top, naar de realiteit, naar het succes. Alles wat hij wil bereiken, maar nog niet bereikt heeft, zweeft hem als projectie vooruit en met wat hij projecteerde is hij door een volhardende doelbewustheid verbonden, zodat hij er zich tenslotte mee identificeert.
Het is een zelfidentificatie, want wat zou een mens anders kunnen projecteren dan zichzelf? Wat kan een appelboom anders voortbrengen dan appels? Maar de mens, die zich met zijn zelfprojectie te identificeren weet, heeft zichzelf teruggevonden als een zelfgeboorte op een hoger niveau. Dit is een hard proces en het sluit uit de goedkope succesjes, de onmiddellijke levensgenietingen.
Zoals iemand een beroep kiest en daarin carrière wenst te maken en daarbij al zijn andere talenten, mogelijkheden en liefhebberijen de kop in moet drukken, zo is er ook in minder wereldse zaken geen succes mogelijk zonder hardhandig te besnoeien. Dit is de reden, dat Capricornus vaak een soort bekrompenheid vertoont: de mondaine vrouw bijv. weet alleen iets af van kleren en versierselen en uiterlijk goede manieren, zoals Capricornus als vakman alleen iets van zijn vak weet, al is dat iets dan ook nóg zo veel, hij zal toch de neiging tot 'fachsimpeln' hebben.
Dit is toch weer geheel anders dan bij de sterk gespecialiseerde Virgo, die zijn 'vak' op zijn duimpje kent, maar dit blijft als een droge zandkorrel, zonder samenhang met wat er verder te kunnen en te kennen en te weten is in de wereld, terwijl Capricornus, als mens van de derde fase, zijn vak en zichzelf zeer duidelijk localiseert in hun samenhang met het grote geheel. Hij weet zeer goed waar zijn grens is en waar hij dus andere vakmensen in moet schakelen; hij heeft een speciale gave om de juiste man op de juiste plaats te zetten. Hij is een praktisch mens, hij is geen wereldhervormer, hij aanvaardt de wereld zoals ze is, hij overziet zijn wereld en berekent al haar krachten, doorgrondt haar toestanden, om ze ten nutte te maken voor zijn doel, dat egoïst of altruïst kan zijn, maar uiteraard meer verband houdt met zijn 'ego' en de bevordering daarvan.
Waar Libra de gehoorzame uitvoerder der wetten is, op ieder gebied, daar heeft Capricornus in zijn duister hart eigenlijk maling aan die wetten, maar door zijn gecompliceerde diplomatie gebruikt hij de wet, het voorschrift, de conventie, de moraal als evenzovele steunselen voor zijn voet bij het hoger klimmen. Voor hem bestaat er maar één wet, die beter noodzaak genoemd kan worden, dat is de weerstand, die overwonnen moet worden, zo efficiënt mogelijk, bij het volbrengen van iedere daad. (157)
Saturnus is de heersende planeet in dit teken, in deze 'aarde', in de stof, die door zwaartekracht samenhangt (een soort magnetisch veld, dat ieder object rondom zich heeft), die Capricornus moet overwinnen om er boven op te komen. De steenbok is nog niet zo'n gek symbool voor dit teken, want de ware Capricornus dartelt over onbegaanbare berghellingen en neemt de grootste levensmoeilijkheden met een verbluffende gratie en onnavolgbare lichtheid: de mensen, die de ongelofelijkste carrières maken, op ieder gebied. Het middel daartoe is, zoals gezegd, de zelfprojectie, het duidelijke en vaste beeld van het succes voor ogen houden, zo, dat men wel slagen moet!
De abnormaliteiten, waartoe de zelfprojectie kan voeren, zijn vervolgings-waanzin, hoogmoedswaanzin, hallucinaties en andere paranoïde symptomen. De eigen verdrongen homosexualiteit bijv. wordt geprojecteerd als een angstige voorstelling vervolgd te worden door homosexuelen. De hoogmoed is de valse voorstelling, dat men reeds bereikt heeft dat wat men graag zou willen, maar zeker nooit bereiken kan. Deze afwijkingen kunnen ontstaan, wanneer Capricornus zijn koele nuchterheid en zijn solide zakelijkheid verliest (bijv. door gebrek aan zelfkennis, die hij toch reeds in Scorpio had moeten leren) en dan het slachtoffer wordt van zijn eigen projectie-talent.
Een bij primitievere wezens nogal eens voorkomende zelfprojectie is de hallucinatie van de gestalte van de duivel, welke dan alle gebreken in zich comprimeert. Een karikatuur ontstaat er van de vlotte steenbok, wanneer hij de wereld ingaat zonder inspiratie. Ieder teken heeft al de voorafgaande tekens nodig om tot zijn eigen wezen te kunnen uitgroeien, wat te begrijpen is, als men de vergelijking met de plant voor ogen houdt. De inspiratie, de idee dus, is de zaak van Sagittarius en mocht die daar mislukt zijn, dan staat Capricornus voor de berg en weet niet dat en hoe hij klimmen moet. Het blijft dan bij een grillig rondspringen van de hak op de tak. Of er ontstaat een arme ploeteraar, die pech heeft en telkens weer terugglijdt en van voren af aan moet beginnen en tot niets komt.
Ook kan Capricornus of zijn eigen bekwaamheden overschatten, of de tegenwerkende machten in de wereld onderschatten en daardoor een voor hem te hoog doel nastreven, waardoor hij tot mislukking voorbeschikt is en tot een gemelijke kankeraar en pessimist verwordt. Een andere ontsporing van zijn projectie-mechanisme leidt tot het ontstaan van een zondebok. De paranoïcus geeft aan zijn gefingeerde vervolgers de schuld, die hij niet zelf wil erkennen. De schepper van een zondebok laadt zijn eigen schuld op een bestaand wezen, op een bestaande toestand. De zondebok kan een privé bezit zijn, of een gemeenschappelijk bezit van een groep, een volk, een ras, (158) ja, de gehele Christenheid houdt er een gemeenschappelijke zondebok op na, de onzichtbare duivel, of meer concreet gezien: Judas Ish-Karioth.
Zelfs Christus Zelf is de zondebok, het Lam, dat alle zonden wegneemt en de zondaars ervan verlost, terwijl de gewone zondebok een voorstadium is, hij neemt wel de zonden op zich, maar blijft volhardend, in het onderbewustzijn, de zondaars hun zonden aanwrijven, daarom is hij zo buitengewoon irritant en hinderlijk en blijft er niets anders over, voor onze verademing, dan om een zondebok uit te vinden, die de zonden te niet doet voor de prijs, dat we in hem geloven.
Zolang de zondebok een mythische gestalte blijft, de stakkerd zich bovendien niet verdedigen kan, is er verder niets aan te doen. Maar als hij een stoffelijk wezen is, moet er toch geprotesteerd worden tegen die mishandeling en op de duivelse projectie gewezen worden, welke die neurotische onzin in de wereld schopt. We zien het reeds in een kippenhok, waar de kippen hun gemelijkheid allemaal op één van haar afreageren. Dit éne beest is volkomen onschuldig. Toch is het onder de mensen een gecompliceerder vraagstuk, want daar lijdt de zondebok ongetwijfeld, zij het gewoonlijk in mindere mate, aan hetzelfde euvel als zijn belagers. Hij is alleen zwakker, of numeriek in de minderheid en bezit soms eigenschappen waarom de ander hem benijdt en het is volstrekt niet uitgesloten, dat, mocht de verhouding eens anders uitvallen, de zondebok en zijn belager van rol zouden verwisselen. M.a.w.: de menselijke zondebok gaat niet geheel vrijuit zoals die kip - al kan zijn schuld geringer en minder in het ooglopend zijn.
Ook toestanden, waarop door niet-geslaagden afgegeven wordt, zijn wel degelijk vaak onaanvaardbaar, maar de mens is niet geheel de speelbal van de omstandigheden, integendeel een verantwoordelijk wezen, dat dan toch minstens de helft van de schuld op zich moet nemen als het mis met hem loopt. De omstandigheden zijn dan als 'verzachtende omstandigheden' voor zijn schuld in aanmerking te nemen.. De ziekten en abnormaliteiten van het menselijk lichaam zijn in het algemeen projecties van relatief te zware psychische problemen, de zieke is voor de wereld gevlucht en in bed gekropen. Het bed is een surrogaat van 'moeders rokken'. Het lichaam is dan een welkome zondebok.
Een van de sprookjes, die ons veel omtrent Capricornus vertellen, is dat van Roodkapje. Zij is het symbool van de 'aarde', van Capricornus, van de stamper in de bloem en de jager is Sagittarius, de idee, die haar redt. Zij heeft een rood kapje op, astrologisch gezegd: de rode Mars is in exaltatie in dat teken; het is immers de grote strijd in de wereld, die door Capricornus gesymboliseerd wordt. (159) Zij moet op de weg naar haar doel blijven en geen gezellige bloemetjes daarnaast plukken, want daar loert de wolf van het bederf. En we bespraken reeds de noodzaak voor Capricornus om zich te beperken en zich daarbij oneindig veel direct grijpbaar geluk te ontzeggen, ja, tot de uiterste soberheid te gaan. Hij moet zijn hele leven en geluk inruilen voor het bereiken van zijn doel, wat ogenschijnlijk iets onzinnigs is, ware het niet, dat het doel hij zelf is.
Het leven nu eist, dat we het 'Zelf' als het hoogste doel aanslaan, omdat we anders een boom zonder vruchten zijn. In de grote strijd om de verwerkelijking der idee wordt volstrekt geen rekening gehouden met de menselijke pleziertjes, het ware levensgeluk kan pas door het 'Zelf' gesmaakt worden (Aquarius), dus dient dat eerst verworven te worden. En duur betaalt Capricornus daarvoor! Het is een reusachtige rijstebrijberg, die voor luilekkerland zich verheft, dat ondervindt iedere mens, die moedig de strijd aanbindt en niet voor de wereld vlucht.
In de praktijk levert Capricornus de bruikbaarste en meest efficiënte mensen op. Zij hebben zelfbeheersing, ambitie, koele zakelijkheid, energie, wilskracht, volharding, plichtsgetrouwheid, tact, overleg, systematische zin, waardoor ze grote hoeveelheden werk verzetten en zeer nuttig zijn. Het zijn technici, zakenlieden, bouwheren, strategen, diplomaten, detectives, captains of industry, politici. Het is hun niet in de eerste plaats om de waarheid te doen, ze kunnen zelfs ongelofelijk slinkse kronkelwegen gaan, sluw en geslepen, want ze weten, dat de top niet altijd met een rechte weg te bereiken is. Alleen de allerhoogsten onder hen laten hun doel met de waarheid samenvallen, maar dat is een luxe, die slechts de hoogst begaafden zich kunnen permitteren.
Capricornus is pragmatisch ingesteld, ook als filosoof (William James, de vader van het pragmatisme, had de zon in Capricornus). Van de diplomaten met hun zon in dit teken noemen we: Gladstone, Thorbecke, Franklin, Paus Alexander VI. De 'empirebuilder' J. Pz. Coen en de empire-bezinger R. Kipling waren ook onder dit teken geboren. Jeanne d'Arc, door haar visioen gedreven om als soldaat te vechten, als zondebok verbrand, was onder Capricornus geboren. Van Gladstone's eigenschappen worden de volgende opgegeven: rustig en bescheiden, plichtsgetrouw en vrij gesloten, zelfbeheerst, grondig, sterk vermogen tot concentratie, geregeld werkend ook in vrije uren, zeer systematisch in de dagindeling, matig, sober, onverschillig voor kleding, taaie volharding, niet heerszuchtig, niet gesteld op eerbewijzen, sprak weinig over zichzelf, etc. (160)
Wat Capricornus' temperament betreft vindt men vaak neerslachtigheid, gemelijkheid, slecht humeur, schuwheid, stugheid, bokkigheid en grilligheid. Hij kan intrigeren en spioneren als de beste en is dus in iedere 'secret service' op zijn plaats. Aan de ernst van Capricornus kan niet getwijfeld worden. Zijn gecompliceerde ondernemingen vergen enerzijds te veel van hem, anderzijds worden zij te zeer met al of niet tijdelijke mislukking bedreigd, om bij hem een luchtig temperament bij voorbaat aannemelijk te maken. Zijn quasi-vrolijke caprices zijn slimme manoeuvres met verborgen doelstellingen. Zijn zwartgalligheid wordt nooit de diepe melancholie van Scorpio of Pisces; de onbevredigde Cancer kent hij niet, daarvoor is hij niet emotioneel genoeg. Ook de wisselende depressies van Libra zijn niet van zijn aard en stroken niet met zijn nuttigheidsbesef.
Hij heeft een ernstig voorkomen, vaak ook een uitgestreken gezicht als een zeer rechtzinnig en respectabel man en zijn karikatuur is de farizeeër, die met het gewitkalkte graf vergeleken werd. Het laat hem koud of hij door anderen geprezen wordt, want het geslaagde werk is des meesters lof. Sexueel is hij koel, in zijn liefde en bij het kiezen van een levenspartner is hij berekenend.
Als natuuronderzoeker is Capricornus geneigd het universum als een grote machine te zien en aan alle verschijnselen het machinale het eerst op te merken, waarschijnlijk wel omdat hij zelf zo'n werkmachine kan zijn. Van de natuuronderzoekers noemen we: Lamettrie (L'homme machine), Newton, Kepler. Interessant is het, dat Tycho Brahe, op wiens gegevens Kepler voortbouwde, de zon in Sagittarius had en zich als zodanig te kennen geeft, door vol ergernis over zijn miskenning, zijn vaderland te verlaten om zijn geluk in den vreemde te zoeken (Praag, Keizer Rudolf).
terug naar de Inhoud
11. Aquarius (de Waterman)
Aan de behandeling van het derde lucht- of verstandsteken behoort voor niet-astrologen een toelichting vooraf te gaan omtrent de gebezigde terminologie. De 'Waterman' zou aan een waterteken kunnen doen denken; het symbool ervoor is een mannelijke gestalte, die water uit een kruik giet; de glyfe, twee evenwijdige golflijnen, wijst in dezelfde richting. Intussen is het een feit, dat geen astroloog bij het teken Aquarius aan het element 'water' (gevoel) denkt, zodat we geen andere keus hebben dan de gestalte met de waterkruik nog symbolischer en de golven als lucht- of aethergolven, maar niet als watergolven te zien. (161)
Het 'vloeibare' van het symbool van de Waterman is in zoverre wel te verklaren, als men bedenkt, dat dit teken een van de vier elementen is van het derde kiemblad, dat mede het lichaam opbouwt. Van de organen hiervan heerst Aquarius over het bloedvaatstelsel, dat, zoals men weet, uit een slagaderlijk (centrifugaal) en uit een aderlijk (centripetaal) gedeelte bestaat. Alles wat de bloedsomloop betreft is dan ook in Aquarius geaccentueerd (en kan dus ook zijn ziekten en zwakheden opleveren, d.w.z. allerlei nerveuze en physische merkwaardigheden en afwijkingen in het bloed en in de bloedvaten, waarvan ik de opsomming achterwege laat). De twee golvende lijnen van de glyfe van dit teken, stellen dus o.a. de dubbelheid van de bloedsomloop voor op lichamelijk gebied.
Op deze plaats dienen we op te merken, dat het symbool en de glyfe van dit teken véél ouder zijn dan de ontdekking van Harvey van de bloedsomloop. Reeds op de Egyptische zodiak van Dendera (Louvre, Parijs) is het teken Waterman zo aangegeven. De astrologen uit de verre Oudheid hadden zéér duidelijk (waarschijnlijk meer visionair dan rationeel) besef, dat er tussen subject en object in de derde fase een over en weer transcenderen plaats heeft, dus een geestelijke bloedsomloop. Of ze nu ook al omtrent de lichamelijke bloedsomloop wisten? Men is geneigd, 'Europees-rationeel', neen hierop te antwoorden, maar daar moet men toch niet al te zeker van zijn, die oude Egyptenaren wisten en konden meer dan men zou denken. Hun wetenschap was geheim en een voorrecht uitsluitend van de priesterkaste. En het oude China bijv. kende reeds lang voor Europa het buskruit en de boekdrukkunst.
Hoe ook, Aquarius is het bloed, dat vloeibare (bind)weefsel, wat een contradictie is voor de ratio. Maar de hele derde fase is zo, ze gaat verder dan en boven de ratio uit en we mogen blij zijn het woord 'beleven' te hebben, wat een soort versmelting aanduidt, van het 'verstaan' en het 'gevoelvol ervaren'. Het leven laat zich niet geheel begrijpen of in symbolen en woorden vangen; dat zijn instrumenten van de tweede fase.
Op geestelijk gebied stelt de Aquarius-glyfe het analogon van de bloedsomloop voor, nl. de 'bloedsomloop' van het over en weer verstaan tussen het subject en het object, die in de derde fase als scheppende polen tegenover elkaar staan, over en weer in elkaar transcenderend, elkaar inducerend en in standhoudend. Dit is de levende verstandhouding en onscheidbare eenheid van de subjecthelft en de objecthelft van deze schepping.
Aquarius is het tot verstaan gesublimeerde denken; het lichteffect tussen de beide elektrische polen. In het derde levensaspect staan de vier elementen kruisgewijs in polaire spanning, (162) waardoor hun synthese geschapen wordt en zij zelve als 'elementen' daarin opgaan en als zodanig verdwijnen. Er is daar een volledige over-en-weer-identificatie: het object is tevens het subject en omgekeerd, ze sluiten elkaar in en het 'verstaan' (Aquarius) is de ommezijde van de liefdevolle wijsheid (Pisces).
Aquarius, de rijpe vrucht aan de levensboom, is zichzelf: hij is tegelijk het andere, want zelf en niet-zelf zijn als de arteriële en veneuze bloedbaan samen de éne kringloop. En naast die 'bloedsomloop', als zijn vage, tere achtergrond, is de lymphebaan van Pisces. Aquarius is post-rationeel. Aquarius met zijn 'ik', dat even goed het 'ik' van de ander kan zijn, ontsnapt aan de ratio, evenals de hele derde fase der elementen; hij is derhalve logisch aanvechtbaar en logisch niet geheel discutabel. Aquarius is tussen alle andere verschijnselen hier op aarde: de Mens en van de mens kan men alles, vooral het onverwachte, verwachten.
Het voorafgaande teken, Capricornus, stelt het proces voor van de menselijke identificatie met zijn eigen lichaam. In Aquarius is de mens als 'de mens zelf' buiten zijn lichaam getranscendeerd, als de expressie van het lichaam: de gestalte.
Voor Aquarius is het leven een luchtige vanzelfsprekendheid. Hij is licht van zin, ook lichtvaardig en lichtzinnig. In zoverre een mens zijn accenten in dit teken heeft, leeft hij in goede verstandhouding en vriendschap met allen en alles; ook met de dieren en de overige natuur. Ook het tegendeel is waar: er bestaat geen bloeddorstiger en natuurvernielender schepsel dan de mens en onder de mensen, dan Aquarius. Aquarius heeft niets meer te doen, alles gaat 'van zelf', geen zware verplichtingen tegenover zichzelf of anderen, hij is af als een rijpe vrucht, hij heeft vacantie zonder eind. Hij is het enige teken, dat lachen kan, echt lachen zonder bedenkelijke bijsmaken. Van alles, dat geschapen is, kan alleen de mens lachen. Aquarius glimlacht ook veel, zo maar vanzelf, hij heeft gewoonlijk een opvallend innemende manier van lachen, plezierig en aanstekelijk.
Andere speciale kenmerken heeft hij eigenlijk niet zozeer, omdat alle menselijke trekken in hem, gemengd, kunnen voorkomen, hij is dus of de drager van alle kenmerken van een bepaald ras, of de echte wereldburger, die een mengsel is van alle rassen en als zodanig is Aquarius niet altijd van karakterloosheid vrij te pleiten (zo het kleinste gemene veelvoud.) De zware strijd en de ernst des levens is hij voorbij en hij neemt dan ook noch zichzelve, noch ook de wereld bijster au sérieux.
Hij is a.h.w.het wakker worden en het lachen om de wereld, die hem als droom door de ziel spookte, een droom met de meest verwarrende en verschrikkelijke gestalten en gebeurlijkheden, (163) wat dan allemaal maar zelf-splijting en zelf-projectie was, maar dat ophoudt bij het kraaien van de haan en waarover men opgelucht glimlacht en wat men daarna vergeet, als hebbende geen zin in zichzelve.
Aquarius is, als de rijpe vrucht, de eigenlijke zin van het leven; hij bekommert zich niet al te veel om de dingen, alleen hun zin spreekt tot hem en hij zelf geeft de zin aan al het geschapene, zoals Scorpio de dingen hun naam gaf. Zoals reeds Capricornus projecteerde, zo projecteert Aquarius zijn eigen 'zin' in de dingen, maar dit projecteren heeft niet meer met vormen te maken en is dus, zo te zeggen, een transcendente wijze van projecteren, een inductie. Het zin-geven aan iets is zichzelf in dat iets induceren.
Omgekeerd is Aquarius een inductieprodukt van zijn omgeving en van zijn tijd. In het dagelijkse leven is hij dan ook vaak als een kameleon, die grillig van kleur verwisselt al naar gelang van datgene waarop hij zit. Voor Aquarius geldt: "Zeg mij wie uw vrienden zijn en ik zal zeggen wie gij zijt," niet alleen vanwege het 'soort zoekt soort', maar vooral omdat Aquarius door vermogen zich in het andere in te leven, tot op grote hoogte zijn vrienden wordt, waardoor hij dan ook tot de ergste karakterloosheid kan afzakken.
Aquarius is ook het teken van de vriendschap en in het elfde huis van de horoscoop vindt men zijn vrienden, zoals in het zevende, Libra, de echtgenoot en de compagnon. Libra vat het huwelijk op als een wettig compagnonschap, Aquarius als een vaste vriendschap.
Aquarius kent eigenlijk niet meer de echte mannelijke en de echte vrouwelijke eigenschappen; de mannen zijn vrouwelijker en de vrouwen mannelijker dan normaal, doordat alleen het menselijke zin heeft, hetgeen ook weer zijn karikaturen kan opleveren. Physiek en psychisch neigt Aquarius tot het hermaphroditisme, een ander woord voor bet compleet menselijke; ware het niet dat dit teken zijn accent tot voorbij het sexuele verplaatst heeft, zoals bijv. een bloem nog wel, een vrucht niet meer sexueel is. Zoals de rijpende vrucht een parasiet op de boom is, behalve de zin en de glorie ervan, zo is Aquarius en zo is de mensheid een parasiet, ja, een kankergezwel dat de weerloze natuur teistert en uitplundert.
Aquarius, als de rijpe vrucht, is af en compleet, wat dan weer ontaarden kan in het bedenkelijke verschijnsel: "Es ist erreicht." Hij is werkelijk datgene wat te bereiken was: de Mens zelf en hij heeft als zodanig niets meer te zoeken of te veroveren; hij is het gelukkigste teken, het zout van deze aarde, de mens in luilekkerland. Aquarius is de mens en als hij dat loochent en onmenselijk doet, dan is hij schuldig als Simon Petrus. (164) Ook het kraaien van de haan, het wakker worden van zijn menselijkheid, is in deze Bijbelpassage uiterst veelzeggend, want de Mens is de wakker geworden natuur en onder de mensen is Aquarius als type het wakkerste en in iedere mens is zijn Aquarius-facet zijn mogelijkheid om wakker te zijn tegenover dit onwezenlijke, droomachtige, maya-achtige leven.
Aquarius (onder de Apostelen Simon Petrus) en Ariës (Jacobus de Jongere) hebben een zeer grote verwantschap, zij beiden kunnen n.l. boven-tijdruimtelijk wakker zijn, en, wat astrologisch gesproken, in Ariës de dynamische kracht is, een heersende planeet, dat is in Aquarius de statische krachtbron, een planeet in exaltatie, resp. het lente-achtige wakker warden en het menselijke wakker zijn (Pluto), Aquarius moet de goede herder zijn, die het lam waarschuwt en wakker houdt, om niet wéér in de zodiak te verdwalen (ook hiervan heeft Leonardo een karikatuur gemaakt door de rollen om te draaien en Jacobus tot waarschuwer te maken, van wie Petrus zich overigens niets aantrekt, want enige uren later zal hij de dienstknecht een oor afsnijden en daarmee zijn bloedverspillende aard tonen).
De planeet, die ik zo juist noemde, is m.i. de nieuw ontdekte, die door de wetenschap de slecht bij hem passende naam Pluto kreeg. Aquarius, het bloed en de zin des mensen, is ook zeer zinvol en is ook uitgesproken bloeddorstig, in de goede en in de slechte betekenis. Hij kiest n.l. vaak een beroep waar bloed bij te pas komt, hetzij chirurg, soldaat, slager, e.d. De mens is ook wel het bloeddorstige dier in optima forma, zijn geschiedenis is één groot bloedbad. De mannetjes-Aquarius doet bloed vloeien, bij het wijfjesexemplaar is dit een ritmische passieve bezigheid.
Aquarius is het vierde van de z.g. 'vaste' tekens van de zodiak, die als het 'kruis met de vier dieren' ook de vier evangelisten en de vier elementen voorstellen. Aquarius is van hen Mattheüs met de pen, een wel zeer menselijk instrument, dat het woord uit zijn plaatselijke en tijdelijke begrensdheid verlost. Lucas is de Stier, Marcus de Leeuw, Johannes de Adelaar (Scorpio) en Mattheüs de Mens. Tot Aquarius werd gezegd: "Gij zijt Petrus en op deze rots zal Ik mijn kerk bouwen en ik zal U geven de sleutels van het koninkrijk der hemelen."
Aquarius heeft als rijpe vrucht het lang gezochte zaad in zijn hart, de ééns verloren gegane eenheid der vier elementen. Het koninkrijk der hemelen is het boventijd-ruimtelijke en de rijpe vrucht is aan de poort daarvan en niemand kan binnengaan, die niet werd als de rijpe vrucht aan de boom van zijn eigen leven. De geestelijke toestand, waarin Aquarius verkeert, is het Wakker-zijn, (165) dat als een rots is boven de woelige droom, die achter hem ligt. Dit wakker-zijn is méér dan bewustzijn: men is zich van iets bewust; zou er niets zijn, dan zou er ook geen bewustzijn zijn. In het bewustzijn blijft dat iets van het subject gescheiden, al zijn ze door wetmatige relatie aan elkaar gekoppeld.
Het bewustzijn behoort tot de tweede fase, de rationele. Wakker-zijn, het haantje van Petrus op de toren, is boven het bewustzijn uit gestegen, de post-rationeel; het wakker-zijn is in tegenstelling met het bewustzijn, vrij van de objectwereld, die wel degelijk bestaat, maar waarvan het wakker-zijn niet afhankelijk is.
Dit wakker-zijn in een wereld van zich-van-iets-bewust-zijnde-mensen bepaalt Aquarius' karakter. We kunnen hem ook alleen vanuit die post-rationele wereld benaderen. Vanuit de ratio bekeken is Aquarius ongebonden en onberekenbaar, een Bohémièn, een wereldburger. Alles waar ernstige mensen zich aan storen: de wet, de geldende moraal, de conventie, is voor Aquarius wel bruikbaar, maar net zo lang hij er 'zin' in heeft. Hij doet zijn eigen zin, het leven is een liefhebberij van hem, hij is amateur en geen professional en hij begint pas te leven als hij vakantie heeft, want vacantie is het enig zinvolle, de rest van het z.g. leven kan door de machine en de machine-mens opgeknapt worden.
Aquarius is de mens, die met een enkele handgreep de machine naar zijn zin laat werken en als aviateur is hij wel het beste in zijn eigen element. Als geestelijk aviateur wordt hij dan de 'Zwaan', die grote trekvogel, dat grote wakker-zijn, de parama-hamsa, die in staat is de levenskiem (Hans en Grietje) over het laatste huis, de zee van ontbinding te dragen. (Pisces).
Aquarius is het onverstoorbare wakker-zijn, wanneer alles in duigen valt en vergaat en de schepselen, waaronder zijn eigen lichaam, in de nacht van vergetelheid verdrinken (Pralaya). Vanaf Ariës, het begin, terugziende naar die 'zee', heeft de volksziel doen ontstaan het geloof aan de kindertjes-brengende ooievaar, de huisbakken vertegenwoordiger van de grote Zwaan der filosofen. En in de dromen van moderne kleine kinderen vindt men vaak het vliegtuig, waarmee ze gekomen zijn. Het is altijd dat gemeenschappelijk menselijk boven-bewustzijn, dat wakker-zijn, vrucht aan de levensboom, waaruit na een geheimzinnige, achtergrondelijke periode van vergetelheid, de onbewuste nieuwe levenskiemen neerdalen.
Tussen Aquarius als elfde teken en Ariës als eerste ligt Pisces, het twaalfde, de zee der vergetelheid. Praktisch is Aquarius zo veelzijdig, dat hij zich in iedere materie kan inleven en voor ieder ambacht geschikt is; hoe meer en hoe gunstiger accenten een bepaald iemand in het teken Aquarius en in het elfde huis heeft, (166) deste meer manifesteert hij die veelzijdigheid. Het hangt nu van de overige accenten af hoe en op welk peil hij zijn amateurisme kan uitleven. Op laag peil is een Aquarius-type onbruikbaar en waardeloos voor de wereld, een nutteloze ééndagsvlieg, een lichtzinnige avonturier, een dagjesdief, de hardwerkende mensheid tot een ergernis.
De ware Aquarius richt zijn bestaan naar de regel: 'Wat gij niet wilt, dat U geschiedt, doe dat ook aan een ander niet', waarin alle wetten en dwingende voorschriften vervuld zijn. Aquarius weet, dat hij en de ,ander' als twee polen zijn, dat alles dus wat hij de ander aandoet op hem zelf teruggeïnduceerd wordt (verg. Petrus met het zwaard). En: 'Wie goed doet, goed ontmoet', geldt alléén voor Aquarius en voor ieder mens in zoverre hij Aquarius is.
Aquarius is impulsief. Maar laten we goed onderscheiden: hij is niet impulsief op de wijze van Ariës, want dit teken handelt reflectorisch, d.w.z. het voorgeslacht handelt door hem. Ook het andere impulsieve teken: Sagittarius is duidelijk anders dan Aquarius. De impulsiviteit van Sagittarius vooronderstelt nog geen wereld-ervaring, hij ziet de wereld voor zich als idealist en stormt erop af, maar hij heeft nog af te wachten wat de wereld daartegenin doet. In Aquarius is het leven door Capricornus gegaan en heeft dus een harde leerschool doorgemaakt en veel praktijkervaring opgedaan. Aquarius kent dus de wereld, zij is zijn tegenpool in een middelloos over en weer verstaan, derhalve kan Aquarius middelloos handelen, onmiddellijk, hetgeen dan een soort impulsiviteit lijkt.
Aquarius is één levend brok 'Nu', niet meer dat ,heden' wat zich behoorlijk tussen gisteren en morgen bevindt, maar een Nu, dat voorbij alle tijdsbepaling is. In Ariës is te veel dood verleden, in Sagittarius te veel ongeboren toekomst. Aquarius is menslievend op een enigszins koele, ongeëmotioneerde wijze; hij is doordrongen van het menselijke gemeenschapsbesef, hij is goed voor de mensen, zonder rang of stand te laten gelden en ziet ze als broeders en breidt het broederbesef uit over de hele natuur. (Nergens evenwel kunnen genadelozer veten bestaan dan tussen broeders!) Hij neemt de mensen zoals zij zijn en wil ze niet 'verbeteren'.
Niets menselijks is hem vreemd; menselijke zwakte en zonde vindt hij hun vanzelfsprekende onrijpheid en heel natuurlijk en dat, vindt hij, gaat vanzelf wel over. Hij laat zich niet als enthousiasteling voor een idee-wagen spannen, daarvoor heeft hij te veel humor, daarvoor is hij te goedlachs. Aquarius is de levens-amateur, de levenskunstenaar. Als kunstenaar geeft hij schoonheid en wijsheid 'voor allen'. (Thomas Moore, Bacon, Frederik de Grote, Lessing, Ruskin, Romain Rolland, Peel). (167) Hij combineert graag wetenschap met kunst en de kunsten onderling, gevolg van de pluraliteit van zijn wezen. Hij is als vorst verlicht (Frederik de Grote, Keizer Hadrianus, Frederik Hendrik, wiens verdraagzaamheid en beminnelijke persoonlijkheid typisch afsteekt tegen de stugge geslotenheid en neiging tot melancholie van zijn halfbroeder Maurits, die de zon in Scorpio had).
Aquarius is onbevooroordeeld, zorgeloos openhartig en doorzichtig, plooibaar, gemakkelijk in de omgang en weet in zijn onberekenbare grillen altijd nog natuurlijk te zijn. Hij bindt zich niet, waait met alle winden mee en zijn aanpassingsvermogen en vermogen zich in te leven in anderen maken hem tot een mensenkenner en toneelspeler. Met het andere geslacht gaat hij om op voet van gelijkheid en prefereert een plezierige vriendschap boven de broeisfeer der sexualiteit. Hij leeft voor vernieuwing, is zelf vaak uitvinder (Edison) en ontdekkingsreiziger (Barth, Sven Hedin, Shackleton, Stanley). Ook als schrijver dit soort onderwerpen munt hij uit (Poe, Jules Verne).
Hij is de geboren zwerver, die zich overal thuis voelt; in ongunstige zin oplichter en kwakzalver. Het leven is voor hem een spel, dat wel met de nodige bekwaamheid, maar zonder zwaarwichtigheid gespeeld dient te worden en om het spel alleen. Humoristen (Dickens) treft men evenveel onder dit teken aan als blijspeldichters (Beaumarchais, Regnard, Sandeau, Lessing, Krylow). Hij is de man, die duizend levens en persoonlijkheden in zich draagt, ook wel op oppervlakkige en al te vlotte wijze. Aquarius-componisten munten uit door zoetvloeiendheid, lichtheid, onuitputtelijke, moeiteloze, vanzelfsprekende inspiratie (Mozart, Mendelssohn, Clementi).
In de wetenschap treft men Aquarius aan onder de astronomen (Galilei, Copernicus, Rhaeticus, Lagrange, Cassini, Fontenelle, die over Copernicus en Galilei schreef). Verder onder baanbrekende onderzoekers over elektriciteit (Ampere, Arrhenius, Edison, Volta). Beide gebieden liggen Aquarius zeer, zowel door de onbegrensdheid van afstanden en mogelijkheden, als door de sleutelbetekenis voor deze wetenschappen van de begrippen: 'wisselwerking', 'inductie' en 'relativiteit'. De elektrische trillingen of golven, een Aquarius-fenomeen bij uitnemendheid, werken onmiddellijk. De astronoom, die met lichtjaren werkt, de onderzoeker van elektriciteit en magnetisme, die zich van beweeglijke schema's bedient, die voor de leek onvoorstelbaar zijn, zijn typerend voor de Aquarius-mentaliteit.
Aquarius is verder de man van de psychologie en anthropologie, hij bestudeert de mens als soort naast andere soorten. Darwin, Haeckel, Hugo de Vries hadden hun zon in dit teken (resp. 12, 16 en 16 febr.). (168) De idee van een niet in zichzelf afgesloten, maar zich in variatie en mutatie bevindende soort is bij uitstek Aquariaans. De soort geïsoleerd van andere soorten, van de aanvang al als star en onveranderlijk gegeven, is daarentegen een Leo-Virgo-gedachte en het kan nauwelijks toeval zijn, dat de grote Cuvier, die deze gedachte aanhing, op de grens tussen Leo en Virgo geboren is (25 aug.).
De soorten evolueren langs een lijn van chronische revoluties en zo is ook Aquarius' leven geen berekenbare evolutie, maar zijn geleidelijkheid is een voortdurende onverwachtheid; astrologisch gezegd: de in dit teken heersende planeet Uranos is een chronische geboorte van het geheel nieuwe en nog nooit bestaan hebbende.
Zoals de soorten een eindeloos aantal variaties op één oorspronkelijk thema zijn, zo zijn de chemische elementen kwantitatieve variaties op één oorspronkelijk gegeven (periodiek systeem van Mendelejew, zon in Aquarius), dat men later geïdentificeerd heeft met het elektron, dat is het kleinste quantum elektriciteit, waarbij dus de materie overgaat tot kracht, hetzelfde spel als tussen subject en object. Deze drang van Aquarius tot herleiding tot één oer-gegeven hangt op zijn beurt weer samen met zijn vermogen alle tegenstellingen tot synthese te brengen en hen te sublimeren tot aspecten van het Ene en alle verschijnselen onder dezelfde wetten te zien.
Een zuiver Aquarius-type was Strindberg: "Ich habe alle Ansichten und bekenne alle Religionen, ich lebe in allen Zeitaltern und habe selber aufgehort zu sein" (uit: 'Einsam'). Door de pluraliteit van zijn wezen is Aquarius onder ongunstige omstandigheden voorbeschikt tot schizophrenie, bijv. Ludwig Staudenmayer, de schrijver van het bekende: 'Die Magie als experimentelle Wissenschaft', die als schizophreen eindigde na een reeks zeer interessante experimenten met de 'geesten'.
In 'Strindberg und van Gogh' heeft Karl Jaspers een aantal bekende schizophrenen behandeld, die allen de zon in Aquarius of in Ariës hadden. Daarbij is merkwaardig, dat de Aquarius-typen (Strindberg, Swedenborg) vooral hallucinaties in persoonlijkheidsplitsingen hadden, terwijl de Ariës-typen (Van Gogh, Holderlin) opvallen door het z.g. autisme, d.w.z. het gemis aan contact met de buitenwereld, dat zo karakteristiek is voor Ariës.
Aquarius is, als reeds gezegd, het gelukkigste teken, doordat hij het vermogen heeft gedurende zijn meestal afwisselende levensloop steeds synthetisch te reageren, het leven daardoor te kunnen genieten, het 'carpe diem' toe te passen, de vrucht te plukken van de tien voorafgaande tekens en hun voorbereidende werk. In Aquarius is het leven door Capricornus gegaan, d.w.z. het heeft het 'doel', de 'doelstelling', de 'bedoeling' achter zich gelaten. (169) Aquarius is dus niet 'buiten zichzelve' in het najagen van zijn doel, want dat heeft hij niet; de mens, die nog een doel voor zich uit geprojecteerd heeft, is nog niet een rijp mens, zijn accent ligt nog in de vorige tekens, zijn dynamiek, zijn progressie is nog niet echt levend en wat hij bereikt, is niet nieuw, want zijn doel had hij al zo lang voor ogen.
Wat Aquarius schept is echter wél nieuw en het heeft ook voor hem zelf al het charmante en verrassende van het nieuwe. Het hele Leven en al zijn verschijnselen hebben bij voortduring iets nieuws, iets dat er nog nooit was. Dit onberekenbare nieuwheidsaspect is Aquarius. De 'Waarheid', die in vele breinen iets van een keisteen heeft (om met Bolland te spreken) is voor Aquarius de luchtige waarschijnlijkheid; het ,bewijs' is bij hem gesublimeerd tot een aannemelijk-maken, tot vanzelfsprekendheid en het 'begrip' tot verstaan.
terug naar de Inhoud
12. Pisces (de Vissen)
Evenals de andere drie voorafgaande elementen in hun derde fase is het waterteken Pisces méér dan wat het element 'water' in zijn wezen toont. Het gevoels-element heeft een samenbindende (Cancer) en een samenlassende (Scorpio) functie. Zijn potentiële functie, als Cancer dus, bewerkstelligt het tot standkomen der 'voorstelling', welke bestaat uit een aantal waarnemingen. Tot zover gaat zijn samenvoegende werking. De voorstelling zelve echter werd, zoals reeds eerder gezegd, niet met het subject samengevoegd, integendeel: ze werd nadrukkelijk 'voor het subject gesteld' en duidelijk ervan gedistantieerd, waarmee het gevoel in de eerste fase de Ruimte te voorschijn bracht; het gevoelselement werkt dus eerst samenbindend, uitsluitend wat de objectwereld betreft, maar het werkt nog scheiding in de hand tussen subject en object.
In de tweede fase, het wezen der elementen, werkt het gevoel in zoverre samenlassend op zijn eigen mysterieuze wijze, dat het subject en object éénmaakt in het 'symbool' (Gr. sum-bolein: samenwerpen), in de zinrijke naam van het object, terwijl bovendien subject en object in polaire onderlinge spanning gebracht worden, de conditio sine qua non voor hun uiteindelijke synthese. In de derde fase gaat het gevoels-element over eigen grens heen, het is daar transcendent, evenals de andere elementen. Niet alleen dat het subject-object één maakt, als de levenskiem, maar het werkt nu ook weer scheidend. (170)
Het gevoel scheidt hier namelijk deze subject-object-kiem van de rest van de wereld der verschijnselen, zoals het zaad losraakt uit de overrijpe vrucht. Deze overrijpheid, ja, verdorvenheid, is het karakter van Pisces. Het is het teken van zelfopoffering, zelfvergeten, wereldverzaking en zich terugtrekken op de achtergrond. Het Leven beleeft hier zijn uiteindelijke stadium. Dit laatste is zowel de walging van dit tijdruimtelijk bestaan, alsook de liefde, de caritas, die alles éénmaakt, zonder onderscheiding, zonder voorbehoud.
Deze transcendente liefde is een zó grote liefde voor het leven, dat ze alles oplost wat niet geheel rijp werd, wat niet geheel 'leeft' dus. Deze liefde redt slechts de rijpe levenskiem, de rest gaat genadeloos naar de haaien.
Van de ene kant gezien is Pisces een oplossingsproces, een wereld van ondergang en bederf. We zien hoe overrijpe culturen in kwalijke degeneratie vervallen, wat, beter bekeken, een meststof oplevert voor de onbederfbare kiemen, die daarin ontkiemen en opgroeien tot nieuwe culturen.
Nu is het met de grote levensstroom zo gesteld, dat iedere stagnatie in een vorig stadium zich wreekt in alle volgende tekens en dus is het laatste teken het zwaarst belast en het loopt dus de grootste kans een droeve mislukking te worden. Pisces in hoogste aanzicht, is de onbegrensde over alles zich ontfermende liefde, de grote oneindige levenswijsheid, de verlossende mystiek, de oceaan waarin alle rivieren uitmonden.
Alle godsdiensten transcenderen tenslotte tot een mystiek, tot een ragfijne leer van overgave, tot een wijsheid, die boven dogma's en orthodoxie uit is gekomen. Merkwaardig is, dat al die tot mystiek vervloeide religies elkander gelijken, zo ongeveer als waterdroppels, dat ze elkaar niet meer tegenspreken, daar waar ze in hun jonge stadia de grootste verschillen vertonen, tot de heftigste theologische debatten voeren en tot de bloedigste inquisities en oorlogen aanleiding geven. In de uiteindelijke zee van liefdevolle overgave uitgemond, vloeien ze samen.
Veel 'water' echter stroomt nooit in de zee uit, het blijft ergens stagneren als overstromingen, moerassen en stinkende poelen. Zo is veel in Pisces pervers en 'fishy'. Hoeveel medelijden is nader bezien niet verderfelijk, wat zijn diepere motief en wat zijn uitwerking betreft! Het oplossingsproces van Pisces is in Aquarius reeds voorbereid, waar vaste maatstaven verdwijnen, waar de werkelijkheid volstrekt onvast bleek als een transcendent systeem van bewegelijke relaties, dat alleen intuïtief verstaan kan worden en alzijdig het logisch verstand ontglipt.
De éne-stap-nog-verder, die Pisces doet, lost zelfs de relatie tussen het wij-subject en het universele object, - de wereld als geheel - op; hoe klaar doorschijnend, middelloos, doelloos, probleemloos deze verhouding in Aquarius ook is. (171) Ze is er nog, ze geldt nog, ze werkt nog, ze is er toch nog als omhulsel, zoals het vruchtvlees en het klokhuis het zaad nog gevangen houden. In Pisces is de oplossing ook van die relatie. Het laatste teken lost alles op; alles wat geen levende kiem is, vergaat en verdwijnt op de mesthoop des levens; op de achtergrond.
Een merkwaardig boek in verband met het teken Pisces is: 'Der Golem' van Gustav Meyrink. Het oude Praagse Ghetto is hier symbool van 's werelds bederf, Meister Pernath, verlost van de romantische en van de schandelijke liefde, redt zich met de ware liefde, Mirjam, de dochter van de wijze rabbi, uit dat ondergangsproces, zoals een zaadkorrel uit een rottende vrucht. Dat dit vervloeiings- en destilleringsproces (enerzijds rotting, gisting, stank, anderzijds zuivering) met persoonlijk lijden gepaard moet gaan, ligt voor de hand. Pisces is het Lijden in optima forma, het huis der tranen.
De persoonlijkheid is iets beperkts en al het beperkte wordt in Pisces opgelost. Vergeten we niet, dat de glyfe voor dit teken twee vissen zijn, twee haaien, die alles verslinden. Ook de wolf in de sprookjes is het symbool voor het verderf. De drie watertekens zijn drie zware overgangen, drie sluizen a.h.w., waardoor het levensschip geschut moet worden en waar het licht stagneren kan. De overgang in Cancer is het loslaten van het vertrouwde, onverantwoordelijke collectief, van de moeder en het ouderhuis; het 'ik' moet hier de branding der gevoelvolle voorstelling ontzwemmen en rationeel worden. In Scorpio moet het 'ik' de barensweeén der 'Wij'-mutatie doorstaan; in Pisces moet het Wij, die blijde, wakkere vogel, geliquideerd worden tot nog minder dan een 'ik', tot het onbewuste, onnozele oersubject.
In het laatste 'huis' wordt alles miskend, verguisd, verworpen, vertrapt, ontluisterd, vergeten. Het is de uiterste marteling, het huis van verbanning, vernedering, van bloed en water zweten, van wanhoop en van: "God, waarom hebt Hij mij verlaten?" Aquarius was het geluk als een beker wijn. Pisces is de walgelijke droesem. Het is het teken van de geheime vijandschap (infectie-kiemen o.a.), van het parasiteren, van het uitbuiten, van al de vormeloze uitzuigerij, van al die griezelige verschrikkelijkheden, die de Middeleeuwer als incubi, succubi, weerwolven e.d. hallucineerde. Het is het lek in het vat, waardoor het onverbiddelijk leegloopt, het lekgeslagen schip, dat onafwendbaar volloopt en zinkt. Onder Pisces valt de mens als slachtoffer van al die boze machten, die hem onzichtbaar, achter zijn rug bedreigen en zijn weerstand verweken doen.
Ook is Pisces de mens, die deze machten uitoefent. Overstelpend groot en legio zijn die machten in de wereld: medelijden, zelfbeklag, verwennen, verwekelijken, veronachtzamen, laten verslonzen, vermorsen, (172) verliezen, vergeten, onverschilligheid, verknoeien, verwaarlozen, huilen, klagen, óók wanneer het zonder boze opzettelijkheid geschiedt, dus vanuit een vermoeid, murw, versleten, verkwald, verlopen bewustzijn. In Pisces worden alle omtrekken vaag en onwezenlijk, de ziel drijft in vormeloze sentimentaliteiten en wereldsmart, een heimwee naar een ander leven buiten Ruimte en Tijd.
De angstige ziel - zonder enig houvast - vlucht hier weg en verdwaalt in wereldvervreemding, in kluizenaarschap, in ziekenhuizen, gevangenis, kloosters, onbewoonde eilanden en tracht van daaruit zichzelve te distilleren naar die mystische 'betere wereld', naar het nirwana. Het teken Pisces is a.h.w. de geur van het tijd-ruimtelijke leven; de onderste trap daarvan is de walgelijkste, adembenemendste stank van het psychische en physische verrottingsproces; de bovenste trap is de allerfijnste geur van de witte bloem der universele liefde en mystische wijsheid.
Onder Pisces zijn veel mensen, die zich bezig houden met distilleren, met gegiste sappen, alcoholische dranken, narcotica en parfums. Alle verdovende middelen hebben een onweerstaanbare aantrekkingskracht voor Pisces-mensen en bij het beoordelen van hen, die daar misbruik van maken, dient men te bedenken, dat niemand zich verdooft als hij gelukkig is. Aquarius eet de rijpe druiven, Pisces bedrinkt zich aan gegist druivensap, of hij doet symbolisch met tabaksrook alles in nevel vergaan, niet zijn geluk, maar zijn bewuste of onbewuste weerzin tegen de wereld of zichzelf.
Pisces is het symbool van de voeten, die het zwaarste te dragen krijgen, die alles verdragen moeten: het zijn de verworpenen der aarde, de verloren zielen, de vermoeiden, de ontgoochelden, de faillieten, de ontredderden, de uitgeplunderden, de schipbreukelingen; ze vluchten of glijden uit het leven weg naar een achtergrond waar niemand ze ziet of hoort. In zoverre het leven vóórtijdig in dit teken een accent krijgt, is het een actieve parasiet, zoiets als een sluipwesp, die bij een rups de zenuwcentra verlamt met zijn angel en dan in het in leven blijvende dier zijn eieren legt.
Is het leven werkelijk aan de laatste genadevolle wijsheid toegekomen, dan is het oversteken van die 'zee' een kinderspel (Hans en Grietje). Men behoeft alleen maar zichzelf te vergeten, wat een animerende bezigheid is, wanneer het 'Zelf' werkelijk rijp is. Zo vallen onder Pisces ook alle stille, zorgzame, liefdevolle verzorgers en verplegers, die zich opofferen zonder aanziens des persoons en zonder heimelijke bedoeling zichzelf verdiensten te verwerven, noch in de ogen van de wereld, noch ook in die van God. Men moet speciaal op hen zijn aandacht vestigen, uit zichzelf vernevelen ze liefst op de achtergrond. (173) In zoverre ze hun liefdewerk doen uit zure plichtsbetrachting, of uit andere z.g. 'heilige' principes, om hun zieltje te redden en een mooi plaatsje in de hemel te krijgen en ze zichzelf dus eigenlijk geweld aan doen bij hun opoffering, is het nog niet het ware: het 'van-zelf' van Aquarius hadden ze nog niet geleerd en ze leven dus voorbarig in Pisces, bevorderen dus alleen maar het schandelijk bederf van de wereld en van zichzelf.
Pisces wil zich opofferen voor de ander, maar in zijn ongeweten en onpeilbare levenswijsheid verwacht hij stilzwijgend, dat de ander toch te gronde gaat. Met de polieparmen van het medelijden trekt hij de ander mee in het verderf, waarin beiden hun bestemming vinden.
De ware Pisces doet alle vormen vergaan, distillerende uit hen de levenswijsheid, die hij dan de levenskiem (Ariës) als instinct meegeeft op diens nieuwe weg door de zodiak. Het 'hoogste' van Pisces (die alle hoog en laag vergeten heeft en men kan dit dus beter het allerfijnste noemen) is de wijsheid om wakker te blijven en om niet wéér zich in die voor hem zinloos geworden cirkelgang te laten lokken of er achteloos in te verzeilen. Het is die al-transcendentie, als een geur verdampende wijsheid: 'Zalig de armen', de volstrekt armen, zij, die het 'hebben', het 'worden' en zelfs het 'zijn' vergeten hebben; zij komen aan het eind van het laatste teken in 0 graad Ariës en ze zijn door hun armoede klein genoeg voor dit 'oog van de naald'.
Astrologisch is de planeet Neptunus, god van de zee, de heerser, de dynamische kracht in het teken Pisces. Dit is de manifeste, hoewel achtergrondelijke kracht, die alle oplossingsprocessen volbrengt. Het statische krachtreservoir is de planeet Venus, dat is schoonheid en liefde, de laatste en wel zéér sterke band, die de mens aan het tijd-ruimtelijke bindt, ja, verknocht doet zijn. Venus is de liefde, hoog en laag, in ieder opzicht; zij is het laagste, wettig en buiten-wettig gekochte, dus nog met het werkwoord 'hebben' vervlochten liefdessurrogaat; zij is ook de liefde a.h.w. vervoegd met het werkwoord 'worden' der tweede fase: de aanvankelijk romantische liefde van huwelijk en voortplanting; zij is tenslotte de liefde, die 'ontstegen is aan de zee', die transcendeert buiten alle vormen en die o.a. bezongen is in I Cor. 13.
De liefde kan als Venus 'morgenster' zijn, dan is ze het passief bemind worden van het schepsel; zij is dan de liefde, die het kind van de moeder krijgt, die de schepselen der eerste fase van de collectieve voedingsbodem (Taurus, de grote melkkoe der Indische filosofie) ontvangen: de gesluierde Isis. (174) (De planeet Isis heb ik overigens niet behandeld, zij is de planeet, die nog onbekend is; het is de volgende planeet, die ontdekt zal worden en die heerst in Taurus en exalteert in Sagittarius.) De liefde kan zijn als de ,avondster', het weegschaal-achtige, de liefde in het huwelijk, waarin de een de ander liefheeft en recht heeft op wederliefde. De liefde kan ook zijn als de Idee, in Sagittarius, de geïnspireerde, die rusteloos de bron van zijn inspiratie zoekt (Beatrice van Dante). De liefde, tenslotte buiten wetten en harmonieén gaande, werkt als de ontfermende macht der uiterste schoonheid: Venus in de Vissen, de ,sterre der zee'. Wanneer nu het leven opnieuw de zodiak entameert, wordt dat uiteindelijk krachtreservoir weer dynamisch als de genoemde liefde van het moeder-collectief voor zijn schepselen (de gesluierde Isis).
Lijden is wel het kernwoord voor het teken Pisces en in het praktische leven zien we het Pisces-type actief en passief en in de ruimste betekenis verbonden met alles en iedereen die lijdt, die een nederlaag in de levensstrijd heeft geleden. Ook met zuiveringsprocedures en het overwinnen van het lijden, het is het troostende teken. Pisces' leven is één bedreiging van mislukking, maar hij doet ook vaak mislukken datgene waarmee hij willens of onwillekeurig zich inlaat, door verraad, slapheid, onachtzaamheid, onverschilligheid. Dergelijke parasitaire typen, ongeluksvogels, aasgieren, treft men veel onder dit teken.
Lodewijk XV, genotzoeker en willoos wellusteling, is wel een zeer imposante Piscesfiguur in het ongunstige. Napoleon II, de hertog van Reichstadt, vertegenwoordigt het dupe-element. Karel V, een groots Pisces-karakter, bezegelt in zijn abdicatie en wat daarop volgt de bodemloze vergeefsheid van zijn streven. Mirabeau mocht briljant en populair zijn, zijn leven ging in uitspattingen ten onder en de eerste helft van zijn leven kende slechts gevangenis en vervolging. Peter Altenberg, de Weense zonderling, die zich door zijn vrienden liet onderhouden, is het type van de parasiet in de literatuur. Multatuli, Schopenhauer, Chopin, Hugo Wolf, Tasso, Michelangelo duiden in verschillende mate en schakering steeds op dat ene grondvermogen van de Vismens om het ongeluk te vinden waarvoor hij geboren is.
Niemand wordt zo constant verguisd, bedrogen, misverstaan, miskend, zo schandelijk belasterd als Pisces, al geeft hij er dikwijls, niet altijd, zelf genoeg aanleiding toe: hij wil a.h.w. belasterd worden. De ongelukkige liefdes van Bredero, de manier waarop Multatuli door de Droogstoppels uitgebuit en door de rechtschapen Jacob van Lennep geestelijk opgelicht werd, het in eigen levensgang niet ongemotiveerde pessimisme van Schopenhauer, de tering en uitputting van Chopin, (I75) de geestelijke aftakeling van Wolf, de vervolgingswaan, de steeds herhaalde tegenslagen en langdurige gevangenschap van Tasso, de getourmenteerdheid van Michelangelo, het betekent allemaal hetzelfde; en het is, wanneer we ons de bestemming van Pisces voor de geest roepen, misschien zelfs onjuist te zeggen, dat deze mensen in diepere zin ongelukkig geweest zijn.
Elk op zijn eigen manier droegen ze bij tot de grote liquidatie van het Al, die in het verlengde lag van hun streven. Mystieke dweepzucht, religieuze devotie, pantheïstische albezieling, gevoelscultus, pessimisme: het zijn hoekstenen - wanneer deze uitdrukking voor zoiets onvasts en vervloeiends geoorloofd is - van de romantiek en het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat niet weinig Pisces-persoonlijkheden in de romantische beweging de sleutelposten hebben bezet. Afgezien nog van de muziek (Chopin), zijn het vooral Friedrich von Schlegel, Victor Hugo, Manzoni, die om aandacht vragen, de eerste als vrijwel zuivere Pisces-figuur (vgl. zijn chaotische en onzedelijke roman Lucinde), hetgeen vooral opvalt, wanneer wij een parallel trekken met zijn onder het teken Virgo geboren broeder August Wilhelm, die veel verstandelijker en kritischer was; V. Hugo iets minder markant, althans als persoonlijkheid, voor zover de bronnen daarover een betrouwbaar oordeel toelaten.
Van de na-romantici, veelal met sterk pessimistische inslag, noem ik Ibsen, Hebbel, d'Anunzio en van de modernen Karel van de Woestijne, door de moeheid en murwheid van Pisces getekend, als mens en dichter beiden en bijv. Bernhard Kellermann, wiens romans 'Der Tor' en 'Das Meer' als karakteristieke Pisces-produkten kunnen worden beschouwd. ('Nichts als Meer, ewige Weite, Uferlosigkeit, Liebe').
Het is vaak boeiend om bij dergelijke figuren, ook wanneer zij als persoonlijkheid of op grond van het gehele oeuvre niet tot het in aanmerking komende teken schijnen te behoren, hun meest typerende of bekend geworden werk te bestuderen, bijv. van Elizabeth Barrett-Browning: 'The cry of the children', van Sully Prud'homme het beroemde: 'Le vase brisé', van Longfellow 'The golden legend' en 'Hiawatta', van Multatuli 'Max Havelaar'.
Van de schilders 'noem ik Michelangelo, Mesdag (zeeschilder) en Willem Maris. In de wijsbegeerte is Pisces vertegenwoordigd door Berkeley, die bij zijn menslievende onderneming in West-Indië door de Engelse regering in de steek werd gelaten en zijn gehele vermogen verloor. Verder de pessimist Schopenhauer en de filosoof van het onbewuste: Hartmann. De leer van Schopenhauer, met haar sterke accentuering van het lijden, medelijden en wereldvlucht, behoeft in dit verband geen nadere toelichting. (176)
Een modern Pisces-type is, tenminste wat zijn ascendant betreft (zijn strabismus divergens) J.P. Sartre, vooral zijn roman 'La nausée' tekent zijn Pisces-temperament.
Door de vaagheid en vormeloosheid zijn het handelingsleven en de denktrant van Pisces psychologisch moeilijk te benaderen en de gevoelsreacties, vanuit het logische standpunt gezien, zijn beslist vaak het tegendeel van wat men verwachten mag, het tegendeel ook van wat normaliter door de beugel kan: Pisces is pervers, d.w.z. het perverse valt onder Pisces. Ook het begrip infectie valt eronder en alles wat betreft parasitisme. Aan de ene kant is Pisces zeer vatbaar voor infecties, aan de andere kant heerst dit teken over het lymphevaatstelsel en de witte bloedlichaampjes, die er speciaal zijn, om zichzelf opofferend, de ingedrongen vijanden te verslaan en op te lossen.
De constitutie van Pisces is lymfatisch (dit geldt voor zover door de plaatsing van dit teken in de horoscoop zijn invloed op het lichaam merkbaar is). De huid is dan vaak pasteus, het gehele lichaam maakt een min of meer weke, vormeloze, gezwollen indruk. De zweetsecretie is vaak opvallend profuus. Aan de andere kant kan de lichaamsbouw juist uiterst tenger, broos, armetierig en ascetisch zijn en ook psychisch loopt de scala tussen bandeloosheid, zwelgerij in verdovende middelen enerzijds en het verst doorgevoerde ascetisme anderzijds. Behalve vatbaarheid voor infecties, gevoeligheid voor vocht en koude, zijn de lichamelijke bezwaren veelal afwijkingen in het lymphevaatstelsel en verder voetgebreken.
De uit overwonnen infectie ontstane immuniteit is bij de verschillende ziekten zeer uiteenlopend wat de duur betreft. Tegen een aantal infecties is door erfelijkheid een gehele of gedeeltelijke immuniteit ontstaan (mazelen bijv. was vroeger een gevaarlijke ziekte); immuniteit is a.h.w. een weigering van het organisme om zich ziek te laten maken, een soort ascetisme, een terughoudende reactie tegenover de verleiding om het slachtoffer te worden, een verleiding waaraan Pisces altijd blootstaat, pervers als hij in wezen is. En zieke mensen zijn parasieten op de maatschappij.
Het is zeker merkwaardig, dat drie der grootste mannen in verband met de immuniteitsleer en serumtherapie, von Behring, Ehrlich en Widal, binnen een periode van slechts 8 dagen onder Pisces geboren zijn. We noemen verder Zenker, ontdekker der trichine. In het algemeen mag men Pisces een gevoelig mens noemen, beïnvloedbaar, gauw ontmoedigd, veranderlijk, niet zozeer door wilszwakte, als wel door overgave aan een grenzeloze heerschappij van gevoelens en stemmingen. Pisces laat zich gemakkelijk meeslepen en verleiden (prostitutie, Maria Magdalena) (177), doordat hij zich in nog veel sterkere mate dan Aquarius met alles en iedereen identificeert, zich in het andere laat wegvloeien.
Aquarius behoudt zichzelf, al leeft hij in ál het andere zich in, hij is de bonte Harlekijn; Pisces, de Pierrot, verliest zichzelf in dat proces, wat de geheime bedoeling van het leven is, de laatste wijsheid. Pisces is de zelfonteigening, de depersonalisatie, de psychische horigheid. Zowel door deze beïnvloedbaarheid als door het onderhevig zijn aan verveling, een geeuwhonger naar smartelijke emoties, bereikt Pisces soms afschrikwekkende diepten van depravatie en verslingert zich - eventueel onbewust - met geen ander doel dan om zo spoedig mogelijk het stadium van algehele degeneratie en ontbinding' te bereiken.
Ook mediumschap behoort bij dit teken en bij zijn planeet Neptunus, terwijl de actieve magie tot Aquarius en Uranos gerekend worden. Verkwisting komt veel onder Pisces-typen voor, dit houdt echter niet in een lust om de grand seigneur uit te hangen (zoals Sagittarius), maar het is slordigheid, onverschilligheid, teugelloze liefdadigheid, drang tot zelfsabotage, of bij wijze van opgeven van alle wereldse bezit en beveiliging.
Betrouwbaar kan men Pisces niet noemen; buiten en behalve de onberekenbaarheid van zijn stemmingen en zijn vergeetachtigheid, is dit teken een ondefinieerbaar soort achterbaksheid eigen, een zich achter rookgordijnen verbergen om met omzwenkende beweging zijn tegenstander van zijn hulpbronnen af te snijden; hij kan een verraderlijkheid tegen zijn weldoener manifesteren, die in haar bodemloze gemeenheid slechts uit de drang om alles te gronde te richten kan voortkomen, uit een perverse wellust alles te laten mislukken, 'omdat toch niets er meer toe doet'.
Ondanks zijn zwarte zijde is er geen reden het teken Pisces lager dan de andere tekens aan te slaan. Hijzelf heeft daartoe wel de neiging, hij verstopt zijn licht graag onder de korenmaat: een bescheidenheid en nederigheid, die veel verder gaat dan die van Virgo, het oppositieteken. Virgo is bescheiden op grond van een hoogmoedige overtuiging een of twee dingen héél goed te kunnen of te kennen, hij weet, dat hij maar een kleine sector van de cirkel voorstelt en daarom is hij bescheiden. Maar bij Pisces spelen prestatie en prestige geen rol meer, dit teken trekt zich in wezen op de achtergrond terug, omdat hij 'der Welt abhanden gekommen ist'. De bescheidenheid verhindert overigens niet, dat dit teken moeilijk te verzadigen is (het bederf tast alles aan), als de zee, die nooit vol is, wat dan weer kan omslaan in ascetisme en mortificatie. Pisces zou wel alles willen beleven, maar met de heimelijke bedoeling om alles weer, défaitistisch, op te geven en als water tussen de vingers te laten ontglippen. (178)
In een genotvolle droefgeestigheid om de vergankelijkheid aller dingen voelt hij zich het best thuis. Het tot ondergang gedoemde heelal overspoelt hij met onzegbare weemoed. Zijn levensbeschouwing kan men zich ontstaan denken uit een oververziendheid (Virgo, de antipode, is bijziend), een over-verziendheid, waarbij de oogassen niet convergeren naar een punt voor de ogen, maar waarbij de oogassen zelfs niet meer parallel lopen naar het oneindig verre, maar zelfs divergeren, hun snijpunt dus achter de ogen ligt, een pervers soort zien van de ,achtergrond' dus.
De vraag of de lichamelijke euvels van strabismus convergens en divergens speciaal meer bij Virgo, resp. bij Pisces-typen voorkomen, laat ik hier buiten beschouwing. Het gaat hier over de psychische instelling en er doet zich hier een belangwekkend symbolische parallel voor, want alles in Pisces is a.h.w. 'divergent', van elkaar wegstuwend, wegvluchtend, afwijkend (vergl. de glyfe, voorstellende twee met de rug naar elkaar toegekeerde, van elkaar wegzwemmende vissen, die alleen nog door een dwarsstreep met elkaar verbonden zijn). Door deze 'divergente', alles omvattende, over-synthetische instelling wordt de vergevensgezindheid zeer bevorderd en geen levenswijsheid doet zo onpersoonlijk aan als de zijne.
In religieuze zin is hij één geworden met de Godheid, heeft hij zich in navolging van Christus, de Vismens, opgeofferd tot heil van alle zielen; in wereldse zin is hij door schade en schande wijs geworden. Maar nog één stap - één misstap - verder en ook deze wijsheid en dit heil verdampen en dan is Pisces nog maar de simpele, volstrekt arme van geest en hij vloeit door het nulpunt Ariës weer in het begin terug. Zo gaat de allerverste mystiek over in de allernaaktste primitiviteit, de onnozelheid en de onwetendheid van wie van meet af heeft te beginnen.
De zee, die alles oploste, spoelt het oerbeginsel weer op het andere strand. Maar de uiteindelijke stap kan ook een bevrijding uit de cirkelgang betekenen, waardoor de cirkelgang een epicyclus wordt, een lusvormige afwijking in een baan, die slechts terloops en voorbijgaand afweek, in de tijdruimtelijkheid 'viel' a.h.w. een wellicht slechts schijnbare - retrograde - baan, een maya, zoals de buitenplaneten ook schijnbare epicycli beschrijven, vanaf de aarde gezien, wanneer deze tussen hen en de zon doorloopt. Zo is het waarschijnlijk, dat de zodiak geen cirkelgang is, zelfs geen lus, maar een recht stuk in een grote levensbaan, die vanzelfsprekend boven onze tijdruimtelijk inzicht gaat. De bevrijding van de dwingende cirkelgang komt; aan het einde van het laatste teken: Pisces: Dit is, zoals reeds gezegd, verweekt, ziekelijk, pervers.
Die planeet Venus in exaltatie in de Vissen betekent, (179) dat vanuit het verborgen krachtreservoir van liefde-wijsheid-schoonheid het leven in zijn verschijningen gehuld wordt in de fantastische rijkdommen van de óvertedere, gekneusde zielen. Deze zachte schoonheid wordt door de harde wind van de nuttige noodzaak constant op de achtergrond gedreven, een plaats waartoe slechts weinigen toegang vragen. Want vóór die achtergrond hangt een rookgordijn van weerzinwekkende degeneratie en stank, die de nog onrijpe, naar gezondheid, voorspoed en geluk strevende ziel een gruwel is. Maar achter dat rookgordijn verlost het leven zich met de zucht der volstrekte overgave. (180)
terug naar de Inhoud
Overwegingen omtrent het gebruik van de begrippen 'geest' en 'ziel', en het spraakgebruik 'het ik' en 'het zelf' door Burgers
Als inleiding de verhouding van deze onderwerpen in geestkunde. In geestkunde bestaat er een nauwe samenhang tussen de begrippen 'geest' en 'ziel', en het woord 'ik', dat de geest gebruikt om er enkel en alleen 'zichzelf' mee aan te duiden.
- Aan het geopende geestesoog doet de menselijke geest zich in de geestelijke wereld namelijk voor als een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte: de geest heeft een bolvorm en heeft een inwendige. Met dat licht en die warmte hangen de geestelijke vermogens samen: het waarnemen, denken, voelen en willen. Aan de werkzaamheid van deze vermogens is de menselijke geest in deze stoffelijke wereld te herkennen: aan het vermogen de dingen om zich heen waar te nemen en zich er zo bewust van te worden, ze in zichzelf te overdenken en te doorvoelen om ze te beoordelen en dan te besluiten er iets mee te willen doen (waarbij de menselijke geest van de hersenen gebruik maakt door een wisselwerking met de hersenschors).
- Als de menselijke geest iets waarneemt, is het licht binnen de geest in een vormbare toestand waardoor er van buitenaf lichtbeelden in worden gevormd; als de geest in zichzelf denkt, vormt de geest het licht in zichzelf tot denkbeelden; als de geest een waarneming doorvoelt, is de warmte binnen de geest in een vormbare toestand, de gemoedstoestand; als de geest iets wil, is de warmte in een zelfvormende toestand, waardoor gedachten en gevoelens worden bekrachtigd en uitgevoerd.
- Door die innerlijke, geestelijke werkzaamheid vormt de geest een ruimtelijke uitstraling ('aura') van licht om zich heen, de ziel, die een uitstraling van de geest is, een vormbare ruimte waarin die zijn geestelijke voortbrengselen: kennis, gedachten en herinneringen, kan bewaren in wat het geestelijke deel van het geheugen is (het stoffelijke deel van het geheugen bevindt zich in netwerken van hersencellen in de hersenschors).
- Als de geest, de menselijke persoon, in een geestestoestand van zelfbesef verkeert, dan duidt de geest in die toestand zichzelf aan met het woord 'ik'. Door het woordje 'ik' eerst in zichzelf te vormen en dan naar buiten toe te uiten, verwijst de geest daardoor naar zichzelf als de bron ervan, terug.
Vanuit zijn eigen werkzaamheid met de vermogens, duidt de menselijke geest 'zichzelf' met het woordje 'ik' aan.
H.S.E. Burgers was arts, astroloog, jungiaan en de schrijver van het boek 'Psychologie der twaalf typen', dat wat de strekking betreft een bijzonder en uitstekend boek is, een knappe beschrijving van de psychologische betekenis van wat daar wordt uitgebeeld.
Vanuit zijn jungiaanse achtergrond dacht hij echter geheel in de sfeer van het spraakgebruik dat Freud en Jung hebben ingevoerd, waarbij er over een 'het ik', een 'het zelf' en een 'het ego' (al dan niet met hoofdletter geschreven) wordt gesproken alsof dat binnen de mens zelfstandigheden zouden zijn, zonder dat er ooit onderzoek is gedaan of zoiets wel bestaat.
Met het geopende geestesoog wordt in de geestelijke wereld in de mens uitsluitend en alleen één menselijke geest gezien, die met behulp van zijn geestelijke vermogens in de toestand van zelfbesef in zichzelf het woordje 'ik' vormt en die het uit, om daarmee zichzelf als de bron ervan, de sprekende persoon aan te duiden.
Ik ben in mijn innerlijke wereld nog nooit een zelfstandigheid tegengekomen tegen wie ik zou kunnen zeggen: "Zo, ben jij nou 'mijn ik', aangenaam kennis te maken!" of tegen een andere zelfstandigheid: "Fijn om 'mijn Zelf' eens te ontmoeten!"
Ook kan ik niet, als ik een ongeluk heb veroorzaakt, de schuld van mij afschuiven door te zeggen: "Niet ik heb het gedaan, maar 'mijn ego' heeft het gedaan!"
Hieronder een verzameling tekstgedeeltes met het 'ik' en het 'zelf', en met 'geest' en 'ziel' als onderwerp. In de eerste aanhaling maakt Burgers een belangrijke opmerking: hij schrijft dat "het 'ik' zich met zijn omgeving vereenzelvigt." Het is door die vereenzelviging, waardoor aandacht en toewijding vanuit de geest op de omgeving worden overgedragen, waardoor de geest geen aandacht meer heeft voor het bestaan van zichzelf, en onbewust wordt van dat bestaan van zichzelf. Daardoor beseft die geest ook niet meer zelf 'ik' te zeggen en daarmee 'zichzelf' als de zelfstandige persoon aan te duiden.
Daardoor kan het komen tot zo'n gespleten spreekwijze als 'het ik' en 'het zelf'. Vervolgens maakt Burgers nog een belangrijke opmerking: "In de derde fase is het 'ik' tot zichzelf gekomen, is een Zelf geworden… een moeilijk en moeilijk te omschrijven proces."
Als er door iemand over een "moeilijk te omschrijven proces" wordt gesproken, dan kan in het verlengde daarvan de vraag worden gesteld of de spreker zelf wel begrijpt waar hij het over heeft.
Dat komt doordat de hele spreekwijze 'het ik', 'het zelf', 'het ego', al of niet met hoofdletter, geheel denkbeeldig is.
Hoe kan er ook nog een 'het ik' enz. in mij zijn, als ikzélf degene ben, die van deze spreekwijze gebruik maakt. Dat kan alleen als er sprake is van een meervoudige- persoonlijkheidsstoornis.
Tekstgedeeltes met het 'ik' enz., waaruit blijkt dat er op sommige punten van een zekere samenhang sprake is, maar dat die op andere plaatsen ontbreekt.
In de eerste fase vereenzelvigt het 'ik' zich met zijn omgeving. In de tweede fase overziet en beheerst het 'ik' zijn omgeving, maar is zelf nog van het proces van zelfverwerkelijking uitgesloten, aangezien het veeleer zelf de gebruikte maatstaf is. In de derde fase is het 'ik' tot zichzelf gekomen, is een Zelf geworden… een moeilijk en moeilijk te omschrijven proces. (blz. 63)
Het verticale 'ik' verkeert chronisch in een gespannen toestand, zoals het ook een voortdurende inspanning kost om verticaal te blijven. Het 'ik' moet a.h.w. steeds zwemmen om boven het 'water' van Cancer te blijven. Hoe zuiverder en completer de eerste fase doorleefd is, deste gemakkelijker valt het de mens zich normaal als persoon, als 'ik', te handhaven, zonder tot abnormale maatregelen te moeten overgaan om zich normaal te laten gelden. (blz. 116)
Een gezond 'ik' in de menselijke psyche heeft dezelfde 'gestalte'. (blz. 117)
De geest zelve, het subject, is altijd en volstrekt autonoom, ... (blz. 118)
Zo is ook de geest als menselijk 'ik' gedifferentieerd tot een 'bijzonder geval', tot een aparte 'cel met kern', maar behoudt in al zijn kleinheid zijn éénmakende en alles doordringende macht. (120)
... in de tweede fase echter is het 'ik' de actieve [werkzame] geest, die onderzoekt en kennen wil [die zijn geestelijke vermogens gebruikt]. In de derde fase van het leven zal de materie (Capricornus) het middel zijn waarmee de geest zichzelf realiseert; intussen blijft ook daar haar geheim intact. (126)
Daar het ik terzelfdertijd onveranderlijk subject blijft, is hiermee een geheimzinnige tegenstrijdigheid gegeven, die de wijsgeer veel hoofdbrekens kost. Het feit, dat het ik over zichzelf kan nadenken, is logisch niet te verklaren. Er is dan ook veel voor te zeggen om dit zelfbewustzijn als een geheel nieuw element, een vijfde, te beschouwen, dat niet tot de vier andere (subject-object-verstand-gevoel) te herleiden is. (137)
Met deze 'bekering' van Scorpio wordt de objectwereld onttroond, gedegradeerd tot een schimmig 'alsof' en de geest des mensen als onwankelbaar hoogste instantie in zekerheid gebracht. Er zij hier ten overvloede op gewezen, dat het subject van de mens, ik gaf het op deze plaats voor het eerst de naam 'geest' - niet is het geïsoleerde, individuele 'ik', wat maar een vonk is, die afkoelt en uitblust, maar het gemeenschappelijk menselijk subject, het plurale ik, het wij, het Zelf, waarvan ieder apart 'ikje' een facet is.
Alleen door onze organische samenhang met het gemeenschappelijk Zelf worden we door het rationalistisch wereldbeeld niet verpletterd. (140)
Al deze produkten der ziel in haar beide eerste fasen doorziet hij als relativiteiten, waardeert ze als te overwinnen standpunten, omdat ze slechts voorlopers zijn van de werkelijkheid. Scorpio lost ze op, breekt ze af, verbrandt ze, om de geest als een fenix uit die as te laten verrijzen. Want pas nadat de ziel ontlast is geworden van al die overbodig geworden vulsels, kan zij haar oorsprong [de geest?] beroeren.
Scorpio overhandigt dan aan het volgende teken: Sagittarius (het derde vuur) een oorspronkelijke geest, die het kan opnemen tegen de wereld (Capricornus). Eerst deze, de ware geest des mensen, springt tegen die berg op en overwint hem met lichte natuurlijkheid. (140)
terug naar het literatuuroverzicht
^