J.M. Cohen en J-F. Phipps - De mystieke ervaring

Belevingen van mystici en andere gewone mensen
Uitgeverij Ankh-Hermes bv, Deventer, 1994; ISBN 9020280562

Inhoud


Voorwoord
Dit boek gaat over de weg die voert naar verlichting en heeft tot doel te laten zien dat deze weg niet begint in een of ander afgelegen klooster, maar bij onze eigen voordeur. "Licht de steen op en gij zult mij daaronder vinden," zegt Jezus in een van de bewaard gebleven fragmenten van het Evangelie van Thomas.
Om dit te bewijzen hebben we een bloemlezing van gedachten en ervaringen bijeengebracht, gegroepeerd naar onderwerp, die allemaal betrekking hebben op de toegang tot die weg. Terwijl we al deze fragmenten uit teksten van het Oosten en het Westen bijeenbrachten, hebben we bovendien onze eigen argumentatie opgebouwd en geprobeerd te laten zien in welk opzicht ze relevant zijn voor de problemen en vragen van hen die dit boek lezen. Daarom hebben we de ervaringen van onze eigen tijdgenoten, die met beide benen stevig in de moderne wereld staan, geplaatst naast die van monniken, leraren en ftlosofen die zich in de eerste plaats bezig houden met het zoeken naar verlichting. Vandaar de titel van dit boek: De mystieke ervaring.
Want alle mensen maken, zo blijkt uit hun verslagen, dezelfde stadia door op de geleidelijk stijgende weg, ongeacht hun geloofsovertuiging, de tijd waarin ze leefden en hun maatschappelijke positie. De bakens zijn onveranderlijk, ook al worden ze op uiteenlopende manieren benoemd en beschreven. Ons commentaar is niet meer dan de onderschriften in een rijkelijk geïllustreerde reisgids. In dit geval is het belangrijker de bronnen zelf te lezen.

Het boek bestaat uit negen hoofdstukken, die elk één aspect van de weg belichten. Maar de door ons gekozen teksten beperken zich zelden tot één enkel thema. Al zijn ze in een bepaald hoofdstuk opgenomen, hun betekenis breidt zich uit tot de andere. "De weg is als een leeg vat, waaruit geput kan worden," zegt de Tao Té Tjing (Lao Tseu). Datzelfde geldt voor een eventuele gids op de weg.
Dit is in de eerste plaats een bloemlezing, uitstekend geschikt als lectuur voor op het nachtkastje. Wie geen argumenten nodig heeft om zich te laten overtuigen, kan zich beperken tot geselecteerde fragmenten en passages, die stuk voor stuk stof tot nadenken bieden en zelfs gebruikt kunnen worden voor meditatie in de strikte zin van het woord.
Dit boek is het resultaat van de ervaringen van twee mannen en daarom een afspiegeling van hun psychische en spirituele reizen. Ze behoren tot twee verschillende generaties, zijn ieder vanuit een volkomen andere uitgangspositie op weg gegaan, hebben verschillende levens geleid en verschillende, hoewel soms vergelijkbare conclusies getrokken. Terwijl de één vooral de nadruk wilde leggen op de behoefte aan een specifteke methode, zoals die wordt onderricht door een specifteke leraar, was de ander geneigd het dagelijkse leven te beschouwen als onze grootste leraar en elk moment op te vatten als een kans om het 'eeuwige nu' te ervaren. Onze benadering is dus een persoonlijke, maar we proberen te spreken vanaf een niveau dat uitgaat boven dat van het alledaagse ego. We stellen ons niet ten doel tegenstrijdigheden te beklemtonen, maar willen juist de eenheid van elk waarachtig denken accentueren.
Onze dank gaat vooral uit naar de Religious Experience Research Unit (RERU) uit Oxford, die ons zonder aarzeling de talloze beschrijvingen van momenten van verlichting, die het grote publiek de Unit toestuurt, ter beschikking heeft gesteld. De aan het materiaal van de Unit ontleende citaten hebben we voorzien van de afkorting RERU. (zie voor een volledig verslag van het onderzoek van de RERU (tegenwoordig The Alister Hardy Research Centre) Meg Maxwell en Verena Tschudin, Seeing the Invisible: Modern Religious and Transcendent Experience, Viking, 1990)
J.M. Cohen/J-F. Phipps

terug naar de Inhoud

1. Meditatie
Het mystieke pad is niet mysterieus. Het is niet het persoonlijke, geheime pad van monniken en yogi's. Het is voor iedereen toegankelijk en rijkelijk van wegwijzers voorzien door schrijvers, die vertrouwd zijn met de verschillende stadia ervan, mannen en vrouwen die in de taal van hun eigen traditie - het christendom, boeddhisme, soeftsme, hindoeïsme, taoïsme, platonisme en jodendom - ervaringen beschrijven die zich niet makkelijk tot woorden laten herleiden, maar begrijpelijk genoeg zijn voor iemand met praktische belangstelling voor het verkennen van dit universele pad.
De wegwijzers zijn goed zichtbaar. Er zijn zelfs gedetailleerde kaarten van het terrein, dat zich uitstrekt van een aangrenzende bergrug, vanwaar men - als door een plotselinge opening in de omringende wolken - een eerste overzicht krijgt over de zonbeschenen vlakten van de verlichting en verder nog, over de paradoxale zee waar zijn en niet-zijn, individualiteit en eenheid hetzelfde zijn, over het nirvana, de hemelse staat aan het eind van de reis.

Dit boek heeft tot doel de aandacht te vestigen op die wegwijzers door middel van een selectie van teksten, geschreven door reizigers van vroeger en nu die dit pad hebben gevolgd. Omdat het taalgebruik van hun wegwijzers niet voor alle zoekenden even duidelijk zal zijn, is het in de loop van het boek soms noodzakelijk ze te becommentariëren of zelfs te verklaren. We hebben deze teksten niet alleen gekozen om hun individuele waarde, maar ook omdat ze elkaar in een nieuw licht plaatsen. Bovendien zal de lezer sommige fragmenten ongetwijfeld boeiender vinden dan andere en met sommige zijn voordeel kunnen doen, terwijl andere wel altijd een raadsel voor hem zullen blijven.
Hoewel de teksten, door de tijd en de traditie waarin ze werden geschreven, verschillend gekleurd zijn, is het onze bedoeling het boek in zijn totaliteit een weerspiegeling te laten zijn van het witte licht waarin alle nuances van de regenboog van de verschillende mystieke tradities samenkomen, die, naar onze overtuiging, in wezen één zijn.
Voor veel mensen wordt het begin van het pad aangegeven door een sporadische, vluchtige blik op zijnstoestanden die, misschien pas na jaren, duurzaam zullen worden wanneer men het pad serieus blijft volgen. Veel mensen hebben ooit zo'n plotseling voorproefje gehad van verlichting of eenheid, of zelfs beide, misschien in hun kindertijd, misschien tijdens hun puberteit, misschien tijdens momenten van bespiegeling of in perioden van stress. Even leek de wereld anders te zijn, veel lichter en rijker aan betekenis. De tijd leek tot stilstand gekomen te zijn. De waarheid leek binnen handbereik te zijn. Maar even snel als het zich had aangediend was het moment weer voorbij, even gedenkwaardig als onbeschrijfelijk.
Voor sommige mensen wijzen dergelijke momenten in de richting van een weg die ze voortaan met een groter vertrouwen zullen volgen. Maar anderen voelen zich erdoor in verlegenheid gebracht of schrikken er zelfs van, zodat ze proberen er allerlei afdoende verklaringen voor te bedenken. Veel mensen zijn tegenwoordig bang voor wat ze beschouwen als 'religieuze' neigingen, die hen, naar ze denken, zouden kunnen vervreemden van het normale leven. De reactie van Lord Clark op zo'n incident, in het hieronder geciteerde fragment van zijn autobiografte waarin hij dit besclnijft, is voor die houding kenmerkend.

Dit boek bevat veel citaten waarin melding wordt gemaakt van sporadische mystieke ervaringen, opgetekend in de woorden van de (meestal anonieme) mensen, die bereid waren in antwoord op het verzoek van onderzoekers hun verhaal te vertellen. Een aantal van de door ons geciteerde anekdotes is ontleend aan gepubliceerde autobiografieën, een aantal is afkomstig van vroege onderzoekers zoals William James en een groot aantal is te vinden in de archieven van de Religious Experience Research Unit in Oxford, die in de afgelopen jaren een omvangrijke collectie bijeen heeft gebracht. Hier volgen vier beschrijvingen van dergelijke momenten, waarvan er twee een positieve invloed lijken te hebben gehad op het leven van de betrokkene en twee geen enkel spoor nagelaten lijken te hebben.

Vauxhall Station op een sombere zaterdagavond in november is niet de omgeving die je zou kiezen voor een openbaring van God! (...) De derdeklascoupé was vol. Ik kan me niet herinneren of een bepaalde gedachtenstroom de inleiding vormde tot het grote moment (...) Een paar seconden, niet langer (denk ik), was de hele coupé vervuld van licht (...) Ik had het gevoel dat ik werd opgetild naar een of ander enorm besef van zijn, omringd door een liefdevol, jubelend, stralend plan. Ik heb me nog nooit zó nederig gevoeld. Ik heb me nog nooit zo verrukt gevoeld. Een heel vreemd, maar overweldigend besef maakte zich van mij meester en vulde me met extase. Ik had het gevoel dat voor de mensheid alles was zoals het zijn moest, dat het goed was (...) Alle mensen waren stralende, luisterrijke wezens aan wie uiteindelijk een ongelooflijke vreugde ten deel zou vallen. Schoonheid, muziek, vreugde, een omnetelijke liefde en een onzegbare glorie - dat zou hun allemaal ten deel vallen (...) Dit is meer dan vijftig jaar geleden gebeurd, maar zelfs nu nog zie ik mezelf zitten in de hoek van die bedompte derdeklascoupé, met het zwakke licht van omgekeerde gaskousjes boven mijn hoofd en buiten op het perron van Vauxhall Station de melkbussen. Even later was alle luister weer verdwenen - was er alleen nog een vreemd, natrillend gevoel. Ik hield van iedereen in die coupé. Dat klinkt nu natuurlijk een beetje gek en ik bloos terwijl ik het opschrijf, maar op dat moment denk ik dat ik voor al die mensen in die coupé had willen sterven. Het was alsof ik me bewust was geworden van de gouden waarde in ieder van hen. RERU 385

Deze ervaring had een ingrijpende invloed op het hele verdere leven van de betrokkene, die later een beroemd prediker, spiritueel leraar en schrijver werd. Het volgende fragment is een voorbeeld van een aanzegging die kennelijk nergens toe leidde.

Ging naar de Sint Pieter in Rome. Kom het portaal binnen, zie de Pietà aan de rechterkant, links dingen van Rafael, op een orgel wordt Bach gespeeld, loop door het schip naar voren tot onder de koepel en kijk omhoog. Verbaas me over de schoonheid, een wonder van kunst. Toen werd ik, terwijl ik omhoog keek, bevangen door een of andere betovering. Kon me niet bewegen. Ver weg gebeurde iets, gefluister van de wind, een vreemde sensatie, nervositeit - wat overkomt me? Verwondering, schoonheid, lichaam aan de grond genageld, hersenen die heel koel commentaar leveren zoals een sportverslaggever van de BBC (...)
Dan als het ware een enorme windvlaag die door me heen scheurt, heel krachtig en overweldigend, als de geest van Alladin die uit de fles ontsnapt en in extase omhoogschiet die koepel in, terwijl mijn hersenen zeggen: "Houd jezelf niet voor de mal, dit is kunst, dit is iets esthetisch, niet iets religieus, het is er allemaal op gemaakt dat je je zo voelt, het is menselijke genialiteit, niet God," enzovoort. Maar een grote expansie van binnenuit vult de koepel, buiten mijn lichaam en daar in de lucht, een orgasme van ervaring eigenlijk en die ontsnapte, jubelende 'ziel' (zou er een beter woord zijn?) zegt tegen mijn hersenen: "Het maakt me niet uit wat jullie zeggen, ik ben onsterfelijk; ik ben eindelijk thuis!" En mijn hersenen antwoorden: "Goed, dat denk je nu, maar dit is tijdelijk, door de deur waardoor je naar binnen bent gekomen ga je zometeen ook weer naar buiten; neem de last van je sterfelijkheid weer op je, want dat is de menselijke realiteit; dit is een schitterende, prachtige illusie, dit is wat grote kunst teweegbrengt," enzovoort. Dat is wat er gebeurde. Na een poosje ging de storm liggen, ik kwam weer terug in mezelf, mijn cynische hersenen namen het heft weer in handen, niet onvriendelijk maar op een sympathieke manier, zoals met een kind dat zijn speelgoed is kwijtgeraakt of moet leren leven met het feit dat papa of mama dood is (...) Voor mijn manier van doen heeft die ervaring nooit enig verschil gemaakt. RERU 1789

Het was denk ik in 1948, toen ik tussen de middag vaak een half uurtje in de National Gallery doorbracht. Op een dag bleef ik staan voor de Kruisafname van Gerard David, een schilderij dat geen bijzondere aantrekking op me uitoefende. Plotseling bevond ik me in het schilderij, ik stond links naast de ladder, net als de andere toeschouwers en zag hoe het bleke, verslapte lichaam naar beneden werd gehaald. Ik werd gegrepen door een emotie die ik niet kan benoemen. Het was een emotie die ik deelde met de andere getuigen. Een paar seconden later bevond ik me weer buiten het tafereel, ontroerd maar niet verbaasd, want dergelijke momenten waren me wel vaker overkomen.
De volgende dag ging ik weer naar de Gallery en ervoer alleen nog een vage echo van wat me was overkomen. Tijdens latere bezoeken was zelfs die echo verdwenen en was Gerard David voor mij weer een nogal stijve, maniëristische schilder, die zich te veel verdiepte in het lichamelijke lijden (...) Ik hield me in de tijd van deze ervaring bezig met de denkbeelden van de Russische denker P.D. Ouspensky, maar er was een prikkelend gebrek aan samenhang met die denkbeelden. Het incident hield echter wel verband met verschillende ervaringen uit mijn kinderjaren en met iets wat me overkwam toen ik in Cambridge studeerde, waarover ik later meer zal vertellen. J.M.C.

Dergelijke ervaringen zijn niet altijd welkom, zoals Lord Clark in het volgende fragment uit zijn autobiografte duidelijk maakt.

Ik leefde in afzondering, omringd door boeken over godsdienstgeschiedenis, het onderwerp dat altijd mijn favoriete leesstof is geweest. Misschien is dit mede een verklaring voor een merkwaardig voorval, dat plaatsvond tijdens een van de perioden dat ik in het villino verbleef. Ik had een religieuze ervaring. Ze speelde zich af in de kerk van San Lorenzo, maar leek geen verband te houden met de harmonische schoonheid van de architectuur. Ik kan alleen maar zeggen dat enkele minuten lang mijn hele wezen werd doorstraald door een soort hemelse vreugde, intenser dan alles wat ik ooit had ervaren. Deze geestestoestand hield enkele maanden aan en zorgde, hoe heerlijk hij op zich ook was, voor een aantal lastige praktische problemen.
Mijn leven was allesbehalve smetteloos: ik zou mij moeten beteren. Mijn familie zou denken dat ik krankzinnig was geworden en misschien was het inderdaad alleen maar een waanbeeld, want ik was hoe dan ook een dergelijke vloed van genade niet waard. Geleidelijk nam het effect af en ik deed geen pogingen het vast te houden. Ik geloof dat ik daarmee juist handelde; ik was te stevig verankerd in de wereld om van koers te veranderen. Maar dat ik 'de vinger Gods' heb gevoeld is iets wat ik met grote stelligheid weet en hoewel de herinnering aan deze ervaring is vervaagd, helpt ze me nog steeds de vreugde van de heiligen te begrijpen. The Other Half

Soms vangen we aan het begin van de reis een dergelijke glimp van het Beloofde Land op. Tijdens de eerste stadia van de reis zijn ze heel zeldzaam. Zoals we nog zullen zien, doen ze zich later voor in de vorm van intuïtieve ingevingen, die minder verontrustend zijn en meer betekenis hebben. Tegenwoordig begint de reis vaak in grote verwarring. Soms is een langdurige toestand van nervositeit en verbijstering voor iemand zelfs aanleiding op zoek te gaan naar een manier van leven of een stelsel van waarden, waaraan onze huidige situatie een zekere betekenis kan ontlenen. Maar wanneer de gretige verkenner eenmaal besloten heeft een pad te zoeken, wordt hij al snel geconfronteerd met een volgende vorm van verwarring.

In de afgelopen twintig jaar is de toegang tot het pad geblokkeerd geraakt door een omvangrijke markt van standhouders die elk hun eigen vorm van begeleiding langs de gevaren van de reis aanbieden, hun eigen kaart, compleet met halteplaatsen, kortere routes en een gedetailleerde topografte van het gebied. Er worden allerlei esoterische leren, meditatievormen, psychologische methoden en wetenschappelijk bewezen werkwijzen aangeboden, vaak tegen betaling van flinke bedragen.
Van de zoeker wordt verlangd dat hij zijn vrijheid afstaat aan een gemeenschap of een goeroe, maar hij krijgt haast geen kans de aanspraken of zelfs de oprechtheid van de zogenaamde gidsen op de proef te stellen. Hij lijkt te moeten kiezen tussen de opgeblazen beloften van de luidruchtigste standhouders en de meer respectabele aanspraken van de gevestigde godsdiensten, waarvan de vertegenwoordigers nauwelijks nog de moeite nemen hun kraam te bemannen. Ze beweren weliswaar te beschikken over een betrouwbare kaart van het gebied dat voor hem ligt, maar de reiziger zal vaak juist het gevoel krijgen dat ze die al lang zijn kwijtgeraakt.

In die fase van de verbijstering zullen we ons misschien de belofte uit het evangelie herinneren: "Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden." In het gebied van de verwarring hebben de traditionele wegwijzers vaak de grootste waarde. Eerdere gidsen hebben verslag gedaan van hun leer, eerdere reizigers hebben beelden van de weg nagelaten. We hebben een gids nodig. Maar om een gids te kunnen kiezen, moeten we de methoden van vroegere gidsen bestuderen, hun verantwoordelijkheidsgevoel aan een onderzoek onderwerpen en aan de hand daarvan de betrouwbaarheid van de huidige personen en organisaties beoordelen die ons hun diensten aanbieden. Het is meestal niet moeilijk een gids te vinden. Misschien is hij iemand die alleen maar iets verder gevorderd is dan wijzelf.

Het eerste deel van dit boek is gewijd aan het voorbereidende werk, met name meditatie, waarvan de betekenis wordt verhelderd door verwijzingen naar de experts op dit gebied. Dat zijn in de eerste plaats katholieke en oosters-orthodoxe monniken, de uitspraken van de hindoeïstische leraar Patanjali en de boeddhisten, voor wie mediteren veel meer aspecten en toepassingen heeft dan voor Patanjali en de vroege kerkvaders. De christelijke categorieën werden in de twaalfde eeuw deftnitief vastgelegd door Richard van Sint Victor, een van de eerste theoretici van de westerse mystiek.

Het denken doolt met trage stap heen en weer, langs zijpaden, zich er niet om bekommerend waarheen ze leiden. Meditatie zwoegt met grote geestelijke ijver langs de steile, inspannende weg, het oog op de bestemming gericht. Contemplatie cirkelt op vrije vleugels met grote wendbaarheid rond, waarheen de opwelling haar ook maar voert. Het denken kruipt voort, meditatie marcheert en rent soms, contemplatie vliegt rond en blijft op grote hoogte zweven als zij dat wil. Het denken vergt geen inspanning en draagt geen vrucht. Meditatie vergt inspanning en draagt vrucht. Contemplatie toeft moeiteloos en vruchtbaar. Het denken zwerft rond; meditatie onderzoekt; contemplatie verwondert zich. Richard van Sint Victor

In de opvatting van Richard is het denken een produkt van de verbeelding, is meditatie gebaseerd op de rede en berust contemplatie op intelligentie, die een spirituele hoedanigheid is. Maar laten we ons nu verdiepen in Miguel de Molinos, de laatste van de grote Spaanse mystici, die tegelijkertijd de eerste moderne meditatieleraar was.
De mystieke leer van de rooms-katholieke Kerk, van het eerste begin in de twaalfde eeuw tot de grote Spaanse school uit de zestiende eeuw, was in feite institutioneel. Het onderricht werd gegeven door priesters aan priesters, onder supervisie van 'spirituele leiders' - hoogwaardigheidsbekleders binnen de Kerk, die vaak geen enkele kennis hadden van mystieke technieken en hogere vormen van meditatie, maar uiterst bedreven waren in het opsporen van gevaarlijke denkbeelden en sluimerende ketterij.
Het individueel volgen van het pad werd door de institutionele Kerk niet aangemoedigd en veel vooraanstaande mystici werden verdacht van ketterij. De Duitse mysticus Meester Eckehart stierf in de tijd dat hij wegens ketterij werd vervolgd. Een aantal van zijn volgelingen, de Vrienden van God, waren openlijk ketters, terwijl anderen voorzichtig genoeg waren om in hun geschriften taalgebruik dat te sterk aan dat van Eckehart deed denken, te vermijden.
In de Spaanse school moest de heilige Teresa zich tegenover haar superieuren verantwoorden door een verslag van haar leven te schrijven (waarvan fragmenten in een later gedeelte van dit boek zijn opgenomen) en Sint Jan van het Kruis heeft zelfs korte tijd gevangen gezeten omdat hij gevaarlijke uitspraken zou hebben gedaan. Miguel de Molinos, die aan het eind van de zeventiende eeuw leefde en directe volgeling was van Jan van het Kruis, was in belangrijke zin een vernieuwer. Het onderrichten van gevorderde bidtechnieken aan leken was door de autoriteiten van de Kerk niet verboden; er waren altijd uitzonderingsgevallen. Maar de opvatting was en is nog steeds, dat de beoefening van meditatie alleen geschikt is voor iemand die in afzondering leeft.
Molinos, een Spaanse priester die in Rome woonde, bestreed die opvatting niet. Hij was geen revolutionair. Aan het begin van zijn loopbaan had hij zelfs nauwe contacten met paus Innocentius XI. In zijn bijzonder populaire Geestelijke gids zegt hij alleen maar dat, wanneer iemand niet langer voldoening vindt in het conventionele gebed of daarin zelfs teleurgesteld is geraakt, dit een onmiskenbaar teken is dat hij of zij moet overgaan tot een subtielere vorm van bidden.
Om te weten wanneer God de ziel verheft van de toestand van meditatie naar die van contemplatie, zodat hij niet te lang in meditatie blijft of deze vroegtijdig opgeeft, hoeven we niet te wachten op een wonder, noch op de komst van een engel met aanwijzingen. Er zijn voor de ziel voldoende tekenen en symptomen om heel zeker te kunnen zijn van de goddelijke roepstem. De heiligen en de meesters zijn het over het algemeen eens over de middelen om te weten wanneer God verlangt dat een ziel het mediteren (redenerend bidden) opgeeft en overgaat tot het gebed van het geloof. Het eerste teken is dat hij niet langer genoegen en spirituele versterking ontleent aan het mediteren, maar het eerder moeilijk, vervelend en weerzinwekkend vindt om zijn gedachten over bepaalde onderwerpen te laten gaan. Hij is geneigd zich stil te houden. Hij vindt er slechts genoegen in kalm te blijven zwijgen, in het rustige, liefdevolle besef dat hij bij God is en alleen aan Hem zijn aandacht schenkt. Verdediging van de contemplatie

Aanvankelijk verspreidde de invloed van Molinos zich snel onder priesters, monniken en nonnen, waar de beoefening van meditatie op de achtergrond was geraakt en onder de invloedrijke leken van Rome. Maar al snel kreeg hij vijanden, met name onder de jezuïeten. Zijn leer, die later 'quiëtisme' werd genoemd, stelde duidelijk eisen aan de conventionele, zelfgenoegzame geestelijkheid waaraan zij niet kon voldoen. Hij suggereerde zelfs dat het gerechtvaardigd was wanneer een contemplatief man de riten van de Kerk verwaarloosde, als hij merkte dat ze zijn spirituele leven niets te bieden hadden.
De campagne tegen de Spaanse priester werd feller. Plotseling merkte hij dat al zijn invloedrijke vrienden hem de rug hadden toegekeerd en zag hij zich geconfronteerd met een proces voor de Heilige Inquisitie. Het proces was in scene gezet. Toch werd de aanklacht van ketterij die tegen hem was ingebracht, nooit bewezen, zodat de aanklager zijn toevlucht nam tot seksuele beschuldigingen, waarvoor evenmin een bewijs werd geleverd. Molinos gedroeg zijn tijdens het hele proces uiterst waardig en tenslotte werd hij zelfs door zijn rechters hoffelijk behandeld. Dat nam niet weg dat hij werd veroordeeld tot levenslange opsluiting. De laatste negen jaar van zijn leven bracht hij door in de kerkers van het Heilige Officie.
In Frankrijk hield het quiëtisme nog een tijdje stand. Maar de invloed van Molinos was het grootst in de protestantse landen, waar zijn Geestelijke gids veelvuldig werd vertaald. Zijn tweede boek, de Verdediging van zijn spirituele stellingname, dat tijdens het proces werd aangevoerd als bewijs voor zijn orthodoxie, is tot een paar jaar geleden ongepubliceerd in de archieven van het Vaticaan blijven liggen. Als bewijs voor zijn nauwgezette orthodoxie geeft hij daarin precedenten voor al zijn overtuigingen en leerstellingen, ontleend aan de kerkvaders en Jan van het Kruis.

Het volgende fragment uit het boek verduidelijkt niet alleen zijn positie als leraar, maar ook zijn opvatting over de verschillen tussen de beginstadia van het gebed. Net als het traditionele katholieke standpunt gaat hij ervan uit dat meditatie inhoudt dat men zijn gedachten over een gewijd onderwerp laat gaan. Contemplatie of het stille gebed is een abstractere oefening, die in de hindoeïstische en boeddhistische traditie mediteren wordt genoemd.

Volgens de heiligen is het stille gebed de verhefftng van de geest naar God. En om de geest op God geconcentreerd te houden - en dit is contemplatie - is het noodzakelijk af te zien van elke vorm van rationeel en redenerend denken, hoe verheven ook - want dat is meditatie. Meditatie, zeggen de heiligen, is het zoeken, bespreken, overpeinzen en herkauwen van het goddelijke voedsel. En wanneer men dit voedsel voortdurend herkauwt, blijft het in de mond en wordt het nooit doorgeslikt. Daarom kan het niet rustig in de maag worden opgenomen en verteerd en geeft het een mens geen leven en voedsel. Hij wint er zelfs niets bij.
Meditatie is een middel om een doel te bereiken en dat doel is contemplatie. Contemplatie is het vinden; het is het genieten en vasthouden van het goddelijke voedsel in de maag. Het is het doel, het einde van de weg waar men God begrijpt en kent. Verdediging van de contemplatie

Het proces van Molinos markeert het einde van de rooms-katholieke mystieke leer. Maar in de oosters-orthodoxe Kerk is de traditie van de kerkvaders tot op de dag van vandaag vrijwel onveranderd blijven bestaan. Een van de invloedrijkste uiteenzettingen over dit onderwerp werd geschreven door Lorenzo Scupoli, een Italiaanse priester uit de zestiende eeuw. Zijn werk, dat in het westen grotendeels in vergetelheid is geraakt, werd in een Russische vertaling in brede kring verspreid onder de titel Onzichtbare oorlogvoering. Scupoli baseert zijn leer op het Gebed van de Stilte en op de houding van onthechting die in de Griekse traditie 'ingetogenheid' wordt genoemd.

Er is nog een vorm van bidden, die 'het staan in de tegenwoordigheid van God' wordt genoemd, wanneer de man die bidt zich volledig concentreert in zijn hart en innerlijk ziet dat God voor hem en in hem tegenwoordig is, met overeenkomstige gevoelens - hetzij angst voor God en gevoelens van verwondering en ontzag voor zijn grootheid, hetzij geloof en hoop, of liefde en onderwerping aan zijn wil, hetzij berouw en bereidheid tot opoffering. Een dergelijke toestand treedt in wanneer een man geheel opgaat in het gebed in woord, geest en hart. Als een man lange tijd op de juiste wijze bidt, overkomt deze toestand hem steeds vaker, totdat hij tenslotte blijvend kan worden. Dan spreekt men over wandelen in Gods aangezicht en is de man voortdurend in gebed.
Wees dus, mijn broeder, als ge verlangt dat uw gebed veel vruchten draagt, niet tevreden met het uitsluitend mondelinge gebed, maar bid ook met uw geest en uw hart - waarbij ge uw geest gebruikt om al wat in woorden wordt uitgedrukt te begrijpen en te beseffen en uw hart om dat alles te voelen. Maar vooral, bid met uw hart. Een gebed dat zich losrukt uit het hart is als een bliksemflits, die in een kort ogenblik de hemel doorkruist en voor de troon van de algenadige God verschijnt. God hoort het aan en is hiertoe genegen, meer dan tot iets anders. Onzichtbare oorlogvoering

Maar hoe moeten we de aandacht in stand houden?

Tsai-an bestudeerde de Vinaya-teksten in Huang-po Shan, maar zij gaven hem geen voldoening, want hij had nog geen toegang tot de diepste betekenis van de boeddhistische waarheid. Hij trok rond op zijn disciplinaire pelgrimstocht en kwam bij Pai-chang. Tsai-an merkte op: "Ik heb de Boeddha gezocht, maar ik weet niet hoe ik mijn onderzoek nu moet voortzetten."
Waarop de meester zei: "Het is alsof men een os zoekt terwijl men op een os rijdt."
"Wat moet een man dan doen wanneer hij hem eenmaal kent?"
"Dat is als de terugkeer naar huis op de rug van de os."
"Zou ik nadere toelichting mogen ontvangen over de zorg die ik aan deze hele zaak moet besteden?" Pai-chang zei: "Het is als de herder die voor zijn vee zorgt en met zijn staf voorkomt dat ze afdwalen naar andermans weiden." Geciteerd door D.T. Suzuki, in Essays in zen Buddhism, 2

Het Oude Testament bevat een zen-achtige parabel, die door Molinos wordt genoemd.

In de Schrift wordt de innerlijke krachtenbundeling gesymboliseerd door het verhaal over de aartsvader Jakob, die de hele nacht worstelde met God tot het aanbreken van de dageraad, waarna Hij hem zijn zegen gaf. Want de ziel moet volharden in de strijd, welke moeilijkheden hij in zijn innerlijke krachtenbundeling ook aantreft, totdat het licht wordt en God hem zijn zegen geeft. Geestelijke gids

Een van degenen die door Molinos werd beïnvloed, was de achttiende-eeuwse godgeleerde William Law.

Nu is er slechts één mogelijke weg voor de mens om deze verlossing of het leven van God in de ziel te verwerven. Er is niet één weg voor de jood, een andere voor de christen en een derde voor de heiden. Nee; God is één, de menselijke aard is één, de verlossing is één en de weg die daartoe leidt is één; en dat is het verlangen van de ziel die zich tot God keert. Wanneer dit verlangen leeft en zich een baan breekt in enig schepsel onder de hemel, dan is het verloren schaap gevonden en draagt de herder het op zijn schouders. Door dit verlangen gedreven laat de Verloren Zoon zijn schillen en varkens achter en haast zich naar zijn vader: op grond van dit verlangen ziet de vader de zoon als hij nog op grote afstand is, rent hij naar buiten om hem tegemoet te gaan, valt hem om de hals en kust hem.
Zie hier hoe duidelijk ons wordt geleerd dat, zodra dit verlangen opwelt en zich in de richting van God keert, de werking van Gods Geest daaraan gehoor geeft en het de eerste schreden ervan koestert en verwelkomt - aangeduid door het feit dat de vader de zoon ziet en mededogen met hem heeft, ook als deze zich nog op grote afstand bevindt, dat wil zeggen de eerste schreden van het verlangen heeft gezet. Dat alles doet het verlangen, het brengt de ziel naar God en God naar de ziel, het wordt één met God, het werkt samen met God en is één leven met God. Veronderstel dat dit verlangen niet leeft, niet in beweging is, noch in een jood, noch in een christen en vervolgens dat alle offers, de dienstbaarheid, de verering van hetzij de wet hetzij het Evangelie slechts dode werken zijn, die de ziel geen leven schenken noch enige eenwording tussen God en de ziel tot stand brengen.
Veronderstel dat dit verlangen wordt gewekt en geconcentreerd op God, zelfs in zielen die nog nooit van de wet of het Evangelie hebben gehoord en dat dan het goddelijke leven of de werking van God in hen binnengaat en dat de nieuwe geboorte van Christus plaatsvindt in hen die zijn naam nooit hebben gehoord. En zij zijn degenen die zullen komen uit het Oosten en uit het Westen en zij zitten met Abraham en Isaak neer in het Koninkrijk Gods. S. Hobhouse, Selected Mystical writings of William Law

In onze tijd voldoet Krishnamurti, die afkomstig was uit het Oosten en een groot deel van zijn leven heeft doorgebracht in het Westen, misschien aan het door Law gestelde ideaal van een nieuwe eenwording van tradities:

Waar het bij meditatie om gaat is de hoedanigheid van de geest en het hart. Het is niet wat men bereikt, of wat men zegt te bereiken, maar eerder de hoedanigheid van een geest die onschuldig en kwetsbaar is. Uit ontkenning komt de positieve toestand voort. Uitsluitend ervaringen te vergaren, of daarin te leven, is een ontkenning van de zuiverheid van meditatie. Mediteren is niet een middel waarmee men een doel kan bereiken. Het is zowel middel als doel. De geest kan nooit onschuldig worden gemaakt door middel van ervaring. Het is de ontkenning van de ervaring die de positieve toestand van onschuld teweegbrengt, die niet door het denken gecultiveerd kan worden. Het denken is nooit onschuldig.
Meditatie is de beëindiging van het denken, niet door de mediterende, want de mediterende ís de meditatie. Zonder meditatie bent ge als een blinde in een wereld van grote schoonheid, licht en kleuren. Wandel langs de kust van de zee en laat deze meditatieve hoedanigheid over u komen. Maar als dat niet gebeurt, streef er dan niet naar. Wat u nastreeft zal de herinnering blijken te zijn aan wat het was - en wat was is de dood van wat is. Of laat, wanneer ge door de bergen dwaalt, alles u vertellen over de schoonheid en de pijn van het leven, zodat ge de ogen opent voor uw eigen leed en de beëindiging ervan.
Meditatie is de wortel, de plant, de bloesem en de vrucht. Het zijn woorden die de vrucht, de bloesem, de plant en de woitel van elkaar scheiden. Uit handelend optreden komt bij deze scheiding geen goedheid voort: deugd is de alomvattende gewaarwording. The Second Penguin Krishnamurti Reader

Volgens Krishnamurti wortelt het dualisme in het denken. De afwezigheid van gedachten leidt dus tot de afwezigheid van onderscheid. Noch Law noch Krishnamurti is echter bereid precies aan te geven hoe men deze toestand van niet-onderscheid kan bereiken. Molinos en de zen-meesters zijn nauwkeuriger, evenals de Lankavatara Soetra, een van de klassieke teksten van het boeddhisme.

Onder de mensen doet verlichting zich in uiteenlopende maten van zuiverheid voor. Zodra een gewoon mens zich bewust is van een verschil tussen juiste gedachten en onjuiste gedachten, tussen goede gedachten en kwade gedachten, kan men zeggen dat hij verlicht is, maar dit is een heel rudimentaire vorm van verlichting. Wanneer leerlingen van het hinayana met de beoefening van meditatie beginnen, zijn zij zich bewust van hun differentiële gedachten en zijn ze zich er tegelijkertijd van bewust dat die geen geldigheid hebben; er wordt van hen gezegd dat ze de verlichting hebben bereikt, maar het is een heel grove vorm van verlichting. Naarmate ze hun differentiële beginselen leren beheersen en zich bewust worden van de onjuistheid ervan, wordt hun verlichting subtieler.
Wanneer ze bodhisattva's worden en zich meer bewust worden van de inhalige aard van differentiële gedachten, terwijl ze zich tegelijkertijd voorhouden dat zelfs differentiële gedachten in zich geen inhalige aard hebben, wordt hun verlichting deels meegaand. Wanneer bodhisattva's langs deze stadia verder gaan, worden ze steeds gevoeliger voor het opwellen van uitingen van dit onjuiste onderscheid en zullen ze er sneller op reageren en worden ze bedrevener in het toepassen van de geschikte methoden om het opwellen ervan in toom te houden en ze te negeren wanneer ze opwellen.
Totdat ze tenslotte een bewustzijnstoestand bereiken waarin ze in staat zijn zich verre te houden van zelfs de subtielste beginselen, wetend dat de wezenlijke Geest in zijn zuiverheid duurzaam en blijvend is. Dit is de toestand van volmaakte aanpassing; dit is waarachtige verlichting te noemen. Daarom wordt in de soetra's gezegd dat, als een bewust wezen in staat is zich te onthouden van elke vorm van differentieel denken, hij de wijsheid van de Boeddha heeft bereikt. Lankavatara Soetra

De schrijver maakt onderscheid tussen het mahayana-boeddhisme van het noorden, dat in zijn zienswijze de subtielste en meest uitgewerkte leer is en het hinayana-boeddhisme van het zuiden, dat moralistischer is. Een bodhisattva is iemand die, nadat hij mededogen heeft ontwikkeld voor alle bewuste wezens, weigert het wiel van de wedergeboorten te verlaten totdat allen uit het rijk van het lijden zijn gered. Veel mensen merken gedurende een kort moment dat ze vrij zijn van differentieel denken. Hier volgt een van de vele voorbeelden daarvan die in de RERU-archieven te vinden zijn.

Ik was voor een korte vakantie in mijn eentje naar Keswick gegaan. Ik zat 's avonds aan tafel in het kleine pension waar ik logeerde. De eetzaal was gevuld door een levendige groep studenten, maar ik zat alleen en keek uit over Lake Derwentwater. Ik dacht op dat moment na over het probleem van het bestaan van God en probeerde doelbewust mijn gedachten in een bepaalde richting te sturen, of zelfs te dwingen en liet ze niet zoals gewoonlijk willekeurig in mijn hoofd opkomen (...) Ik vroeg mezelf af: "Waarom zou er, als er geen God is, ook maar iets zijn? Hoe zou er iets kunnen bestaan? Waarom zou er dan niet gewoon niets zijn?"
Op dat punt van mijn redenering was het alsof er plotseling een deur in mijn geest werd geopend. (...) Ik zag wat ik alleen maar het Koninkrijk der Hemelen kan noemen. Even leek de tijd absoluut stil te staan. Het was alsof ik neerkeek in een grote zaal, maar in tegenstelling tot elke aardse zaal laat deze zich niet beschrijven. Het was als het ware een intuïtieve ingeving van oneindigheid en zuivere rede. Ik had iets gezien van de waarheid, die de menselijke vermogens in al hun zwakheid nooit kunnen bevatten. Daar bevonden zich de antwoorden op de mysteriën van het menselijke leven en het bestaan van het universum. En al kon ik die mysteriën niet begrijpen, ik wist nu in elk geval dat er daar, aan de andere kant, iets is (...)
Toen werd de deur rustig gesloten en glipte het visioen weg, als een droom. Ik had even nodig om op adem te komen en me te herinneren waar ik was. Ik twijfelde geen moment aan de betekenis van wat ik had ervaren en ik had een gevoel van verrukking. Mijn belangstelling voor de stoffelijke wereld was echter niet merkbaar afgenomen en ik ging verder met mijn maaltijd en mijn kool, zoals alleen de Engelsen die kunnen koken. RERU 1153

Een ander moment van helderheid deed zich voor tegen een volkomen andere achtergrond, die van de westelijke woestijn tijdens een adempauze in de slag om El Alamein.

Het was 2.10 u in de ochtend van 5 november 1942. Lokatie: Tel el Eisa, in de westelijke woestijn, even ten westen van El Alamein. Ik was verbindingsofftcier bij een tankregiment (...) Hoewel ik heel moe was, was het voldoende alleen op mijn rug in het zand te liggen en de ongewone stilte in me op te zuigen (...)
Het was het eerste moment, al van voor de slag gerekend, dat ik op de grond lag in plaats van in de uitholling van een loopgraaf of in een tank of een pantserauto. Het stof van de slag, dat de lucht had verduisterd, was verdwenen en de sterren waren enorm groot en schitterend. Van de warme zee, vlakbij, woei een zachte bries en het was alsof de lucht een beetje geparfumeerd was, maar wat de bron daarvan zou kunnen zijn wist ik niet.
Plotseling kwam de opeenvolging van mijn gedachten in een versnelling en ging de kwaliteit ervan met sprongen vooruit. Nieuwe, overtuigende ideeën stortten zich in een gestage stroom over me uit (...) Ik was me er omniddellijk van bewust dat dit belangrijker was dan alles wat me ooit was overkomen. De uitwerking ervan was zo sterk dat ik heel even een soort angst voelde, maar die zette ik snel van me af, want tegelijkertijd ervoer ik een haast, ja eigenlijk een fysieke huivering van verrukking (...) een klein, alledaags, kritisch deel van mijn hersenen had zich afzijdig opgesteld en observeerde verbluft wat er zich in de rest van mijn denkapparaat afspeelde (...) Dat kleine waakhond-deel van mijn hersenen stond als het ware met open mond te kijken naar wat er gebeurde. Dat vermogen om het denken op twee verschillende niveaus tegelijkertijd te ervaren, is iets waarvan ik nooit had gehoord dat het mogelijk was (...)
Het patroon van de ideeën die zich aan mij voordeden had geen speciftek 'religieus' aspect. Het had te maken met de positie van de mens (van mijzelf) in het universum; met de eeuwigheid, die ik onmiddellijk kon begrijpen; met oneindigheid (...) enzovoort, totdat de opeenvolging van gedachten even plotseling als ze was opgekomen, verdween en nog een laatste deftnitieve uitspraak toevoegde: "Zo is het voorlopig wel genoeg." Ik herinner me dat ik diep ademhaalde en letterlijk uitriep: "Zeg dat wel!"
Ik voelde plezierige huiveringen onder mijn schedeldak heen en weer schieten; zo ongeveer als een koude douche op een hete dag, maar een octaaf hoger, zou je kunnen zeggen, alsof het geen water maar champagne was.
Ik stond op en rekte me uit, ik was uitgerust en in vervoering. Ik weet absoluut zeker dat ik niet had geslapen; ik was nog nooit zo wakker, zo bewust geweest. Ik kroop mijn pantserwagen in, deed het licht aan en begon aantekeningen te maken op de achterkant van seinformulieren, omdat ik wist dat het belangrijk was dat ik dit niet zou vergeten (...) RERU 947

Een zwervende Russische monnik uit de negentiende eeuw doet ons een methode aan de hand om dergelijke momenten op te roepen.

Ik begon dus mijn hart te ontdekken, zoals dat door Simeon de Nieuwe Theoloog wordt onderricht. Met gesloten ogen staarde ik in gedachten, dat wil zeggen in mijn verbeelding, naar mijn hart. Ik probeerde me voor te stellen hoe het daar lag, links in mijn borstkas en ik probeerde goed te luisteren hoe het klopte. Ik begon dit een aantal malen per dag te doen, telkens een half uur lang en aanvankelijk had ik alleen maar een gevoel van duistemis. Maar al na een betrekkelijk korte tijd was ik steeds beter in staat me mijn hart voor te stellen en de beweging ervan op te merken en verder kon ik er met behulp van mijn ademhaling het Gebed van Jezus in leggen en weer uit te voorschijn halen zoals dat door de heiligen wordt geleerd, Gregorius van de Sinaï, Callistus en Ignatius. Wanneer ik inademde keek ik met mijn geestesoog in mijn hart en zei: "Jezus Christus, mijn Heer" en wanneer ik uitademde zei ik: "Wees mij genadig". Dit deed ik aanvankelijk telkens een uur lang en vervolgens twee uren lang en daarna zolang ik kon en tenslotte vrijwel de hele dag. The way of a Pilgrim

Dit is een drievoudige techniek, die bestaat uit aandacht voor de ademhaling, de hartslag en de herhaling van een kort gebed of een mantra. Ook bij de volgelingen van het soeftsme - een mystieke traditie binnen de islam - was bekend hoe doeltreffend het korte gebed is, zoals blijkt uit een beschrijving door de opmerkelijke elfde-eeuwse theoreticus van de beweging, al Ghazali. Bij de soeft's worden rust en beweging, uiterlijk en innerlijk verlicht door het schijnsel dat voortkomt uit het stralende middelpunt van de inspiratie. En welk ander licht zou er kunnen schijnen over het aangezicht van de aarde? Kortom, wat kan men erin vinden dat kritiek verdient?
De eerste stap in hun cathartische methode is het hart te reinigen van alles wat niet toebehoort aan God. De grondslag daarvan is het tot staan brengen van het hart door middel van gebed, zoals de kreet 'Allahu akbar!' ('God is groot') de grondslag vormt van het gebed; en de laatste fase is het opgaan in God. Ik noem dit de laatste fase, gezien hetgeen wat door een wilsinspanning bereikt kan worden; maar in werkelijkheid is dit pas de eerste fase in een leven van contemplatie, het voorportaal waardoor de ingewijde binnentreedt. Confessions

De beoefening van meditatie lijkt tot dusver te draaien om het waarnemen van de ademhaling, het geven van aandacht op het niveau van het hart, de herhaling van een geluid, de afwijzing van het kritische denken of een combinatie hiervan. Elke methode heeft zijn eigen volgelingen. De volgende fragmenten van oosterse en westerse auteurs kunnen bijdragen tot de opheldering van dit probleem.
Hoewel een christelijke meditatie meestal begint met de overweging van een bepaald thema, dat is ontleend aan de bijbel of een theologische tekst, zijn er uitzonderingen. Zowel de anonieme auteur van The Cloud of Unknowing als Sint Jan van het Kruis volgen een negatieve weg, die verwant is aan het boeddhistische concept van de sunyata (het ledig). De 'wolk van onwetendheid' wordt in het volgende fragment op een volmaakte manier beschreven.

Met 'duisternis' bedoel ik 'een gebrek aan weten' - zoals van alles wat ge niet weet of dat ge vergeten bent gezegd kan worden dat het u 'duister' is, want ge kunt het met uw innerlijk oog niet zien. Daarom wordt het een 'wolk' genoemd, niet in de lucht natuurlijk, maar van het 'niet weten', een wolk van onwetendheid tussen u en God.
Wanneer ge ooit deze wolk bereikt en daarin leeft en werkt, wat ik u aanraad, moet ge, zoals deze wolk van onwetendheid zich als het ware boven u bevindt, tussen u en God in, een wolk van vergeten aanbrengen tussen u en de gehele schepping. We zijn geneigd te denken dat we ver afstaan van God, omdat deze wolk van onwetendheid zich tussen ons en hem in bevindt, maar het zou ongetwijfeld beter zijn te zeggen dat we nog veel verder van hem afstaan zolang er geen wolk van vergeten is tussen ons en de gehele geschapen wereld. Wanneer ik spreek over 'de gehele geschapen wereld' bedoel ik daarmee nooit uitsluitend de individuele schepselen die zich daarin bevinden, maar alles wat daarmee samenhangt. Daarop is geen enkele uitzondering, of u ze nu opvat als fysieke of spirituele wezens, aan hun toestand of gedrag denkt of aan hun goedheid of slechtheid. Kortom, alles moet verborgen worden onder deze wolk van vergeten. The Cloud of Unknowing

De beoefenaar van meditatie, die de duistemis van het niet-zien geduldig aanvaardt, krijgt opdracht daar doorheen te dringen met behulp van een reeks gebeden of aanroepingen, te vergelijken met de herhaling van een mantra.

Waarom dringt het door tot in de hemel, dit korte, kleine gebed van één lettergreep? Ongetwijfeld omdat het wordt gebeden vanuit een vol hart, in de hoogte en diepte en lengte en breedte van de geest van degene die het bidt. In de hoogte, omdat het met alle kracht van de geest wordt gebeden; in de diepte, omdat deze ene lettergreep alles omvat, wat de geest weet; in de lengte, omdat het, als het altijd zou aanvoelen zoals nu, altijd tot God zou roepen zoals het nu tot God roept; in de breedte, omdat het tot alle mensen zou uitbreiden wat het voor zichzelf verlangt. The Cloud of Unknowing

Ook Jan van het Kruis spreekt over de duistemis die de ziel moet doorstaan, de duistemis die hem zowel scheidt van het gewone leven van de zintuigen onder hem als van het voor hem nog verborgen, hemelse visioen dat boven hem ligt.

Wat wij hier de duistere nacht noemen is de afwezigheid van genoegen in alle dingen. Want zoals de nacht de afwezigheid is van licht en daarom van alle dingen die door middel van het licht zichtbaar worden gemaakt, zodat het gezichtsvermogen wordt geremd en teniet gedaan, zo kan ook worden gezegd dat de versterving van de lusten de nacht is voor de ziel. Want wanneer de ziel wordt beroofd van haar genoegen in de dingen, wanneer haar lusten tekort schieten, wordt ze als het ware eenzaam en in duisternis achtergelaten.
Van de ziel die haar genoegen in alle dingen heeft ontkend en prijsgegeven en haar lust daarnaar loochent, kan worden gezegd dat ze zich in een soort nacht bevindt, in een duisternis, die eenvoudig een leegte is, de afwezigheid van alle dingen in haar. De oorzaak daarvan is, volgens de ftlosofen, dat, wanneer God de ziel in het lichaam brengt, die ziel te vergelijken is met een glad, leeg paneel, waarop niets is geschilderd, behalve datgene wat ze door middel van de zintuigen leert.
Op een andere wijze wordt haar natuurlijk niets kenbaar gemaakt. Want zolang ze in het lichaam verblijft bevindt ze zich in een soort duistere gevangenis. Ze weet niets, behalve datgene wat ze door de vensters van haar cel kan zien en als ze er niet in slaagt daar doorheen te kijken, zal ze op geen enkele andere wijze iets zien. Als de ziel dus geen boodschappen ontvangt door de zintuigen, die de vensters van haar gevangenis zijn, kan zij uiteraard op geen enkele andere wijze iets ontvangen. De duistere nacht

Jan van het Kruis heeft een ascetischer opvatting over dit verblijf in het ledig dan de auteur van The Cloud of Unknowing. Hij spreekt over versterving, waar zijn Engelse voorganger het abstractere begrip 'zelfverloochening' gebruikt. Maar Jan voegt een verklaring van deze toestand toe, waarin hij aangeeft dat de werkelijke oorzaak ervan is dat God de ziel onderhoudt met spiritueel voedsel en dat er gedurende dit voedingsproces noodgedwongen sprake is van een scheiding van zowel de genoegens van de wereld en de menselijke verbintenissen, als van het visioen dat nog moet komen.
Het begrip 'duistere nacht van de ziel' wordt tegenwoordig vaak te pas en te onpas gebruikt als een synoniem voor depressiviteit of vervreemding. Maar het is ongetwijfeld een feit dat veel mensen, zoals de jonge vrouw wier relaas hieronder is opgenomen, door artsen en psychiaters 'depressief' of 'psychisch labiel' worden genoemd, terwijl ze in werkelijkheid een diepgaande spirituele crisis doormaken.

Tot mijn dertiende jaar had ik ervaringen van transcendentie - een grote warmte en kracht, daar, aan de andere kant, die mij raakten. Toen ik een jaar of dertien was, maakte ik een periode van nihilisme en wanhoop door - de wereld kwam op mij over als een gesloten circuit, in de steek gelaten door die tegenwoordigheid en ik wist niet hoe ik in het stadsleven en alle jachtigheid die daarbij hoort 'God' kon bereiken (...) Toen ik vijftien was begon ik, intenser dan daarvoor, een gevoel van gelukzalige transcendentie te ervaren: licht, leven en vreugde, vermengd met pijn, duisternis en dood, totdat het denkbeeld van een transcendent wezen niet langer standhield.
'God' leek persoonlijk te zijn, innig verbonden met de wereld en alomtegenwoordig. Ik zag de dingen als een altijd stromende rivier, waarvan 'God' de bron en de loop was (...) Na maanden van intense psychische concentratie en intellectuele synthese vond een doorbraak plaats: plotseling 'zag' ik de wereld alsof ze er altijd al was geweest. Er was geen kloof, geen barrière, alles was onlosmakelijk verbonden en aaneengesloten, één groot wezen. Ik kan niet beschrijven hoe ongelooflijk eenvoudig het was wat ik zag - de soberheid en de eenheid ervan (...)
Niemand in mijn omgeving begreep mijn ervaring (...) Toen ik van school kwam ging ik een jaar naar Israël. Ik keerde terug temidden van een volgende aaneenschakeling van intense mystieke ervaringen, die niet pasten bij de militaire situatie in Israel (...) Mijn huisarts, aan wie ik een aantal van die verwarrende ervaringen van een naderende 'dood' probeerde uit te leggen, kwam tot de diagnose dat ik leed aan een ernstige vorm van schizofrenie! Ik werd met spoed in een ziekenhuis opgenomen en twee maanden lang volkomen verkeerd begrepen, totdat mijn huidige man ten tonele verscheen en tot een nieuwe diagnose kwam, dat ik kennelijk 'een soort mystica' was en helemaal niet schizofreen en me uit het ziekenhuis ontsloeg. RERU 593

In het volgende voorbeeld van een snelle overgang van de duisternis naar het licht, lijkt sprake te zijn van een zekere zelfovergave aan een 'voorzienigheid', waarvan in dit geval het resultaat bijzonder positief was.

Toen ik achter in de twintig en begin dertig was, had ik vaak last van depressiviteit, die niet werd veroorzaakt door een omstandigheid van buitenaf(...) toen ik drieéndertig was had ik het gevoel dat ik krankzinnig werd. Ik voelde me opgesloten in een cocon, volledig geisoleerd en ik kon met niemand in contact komen (...) het kwam op een gegeven moment zelfs zover - en ik was ook zo moe van het vechten ertegen - dat ik op een dag bij mezelf zei: "Ik breng het niet meer op. Laat de natuur of wat er dan ook achter het universum zit voortaan maar voor me zorgen. " Binnen een paar dagen tijd kwam ik van de hel in de hemel. Het was alsof de cocon was opengebarsten en mijn ogen zich hadden geopend en ik zag. De wereld was oneindig mooi, vol licht, alsofze van binnenuit straalde. Alles leefde en God was in alle dingen tegenwoordig; in feite leken de aarde en alle planten en dieren en mensen uit God gemaakt te zijn. Alle dingen waren één en ik was één met de hele schepping en ik werd veilig vastgehouden in een diepe liefde.
In was vervuld van rust en vreugde, met een diep gevoel van nederigheid en kon me alleen maar neerbuigen in de heiligheid van de tegenwoordigheid van God (...) als iemand me verteld zou hebben dat één van mijn familieleden gestorven was zou ik hebben gelachen en hebben gezegd: "De dood bestaat niet." Het was alsof de schellen me van de ogen gevallen waren en ik de wereld zag zoals ze werkelijk was. Hoe had ik drieéndertig j aar lang zo blind zijn? Dit was het geheim van de wereld, maar het leek allemaal zo natuurlijk en voor de hand liggend dat ik er geen idee van had dat ik het niet altij d zo zou zien. lk had het gevoel dat ik rond moest gaan en iedereen vertellen dat alle dingen één zijn en dat die wetenschap alle kwalen zou genezen (...) Psychologisch gezien en voor mijn eigen gemoedsrust, is het resultaat (van die ervaring) nog steeds van het grootste belang. RERU 388
H.P. Blavatsky beschrijft een vergelijkbare transformatie.
We leven in een sfeer van mistroostigheid en wanhoop, maar dat komt doordat onze ogen terneergeslagen zijn en genageld aan de aarde, met al haar fysieke en grofstoffelijke uitingen. Als in plaats daarvan de mens die zijn levensreis aflegt zijn blik zou richten - niet omhoog naar de hemel, die slechts een wijze van uitdrukken is - maar in zichzelf en zijn waarneming zou concentreren op de innerlijke mens, zou hij al snel ontsnappen aan de kronkelingen van de grote slang van de illusie. Zijn leven zou daardoor van de wieg tot het graf draaglijk en de moeite waard zijn, zelfs in de ergste perioden. Lucifer, oktober 1887.

Onder degenen die zich voor de verschillende meditatiegroepen aanmelden zijn veel mensen die te lijden hebben onder diepe depressiviteit, hun toevlucht hebben gezocht in drugs of zelfs een poging tot zelfmoord hebben gedaan. Dergelijke mensen hebben uiteraard zorgvuldige begeleiding nodig, maar misschien is het voor hen een geruststelling bij Jan van het Kruis te kunnen lezen dat ze zelfs in hun duisterste momenten worden gevoed door een onzichtbare kracht.
De duisternis van de christelijke traditie, voor het eerst beschreven door een Syriër uit de zesde eeuw, die zich Dionysius de Areopagiet noemde, verschilt van de boeddhistische sunyata in die zin, dat ze altijd een ondertoon van lijden heeft. Het ledig van het mahayana-boeddhisme is een toestand van egoloosheid - een toestand waarin er geen zelf is dat kan lijden en geen dualiteit, een toestand waarin degene die ervaart en het ervarene één zijn.
Terwijl voor de auteur van The Cloud of the Unknowing en Jan van het Kruis de wolk een toestand vertegenwoordigt die iemand overkomt, maar tenslotte door de toepassing van gebed of een mantra verdreven kan worden, is het voor de boeddhist een positieve toestand die door middel van meditatie kan worden bereikt. H.P. Blavatsky verwoordt het als volgt: "In zijn uren van stille meditatie zal de leerling merken dat er in hem een ruimte van stilte is waar hij zijn toevlucht kan zoeken voor de gedachten en begeerten, de chaos van de zintuigen en de misleidingen van de geest." In de door Lama Govinda - een boeddhistische monnik van Duitse afkomst - aanbevolen manier van mediteren, visualiseert de beoefenaar bewust de vormen van de wereld, om ze vervolgens bewust te verjagen.

Sunyata is niet 'niets', maar eerder een 'niet-iets'. Het is het begin en het einde van alle dingen. Als we sunyata van uitsluitend een concept maken tot een ervaring (...) moeten we het proces van schepping en ontbinding, van wording en verdwijning en herintegratie in meditatie bewust doormaken. We moeten ervaren dat vorm leegte is en dat leegte vorm is door bewust vorm te scheppen, totdat het zichtbaar is voor het innerlijk oog en vervuld van leven en betekenis, zodat het stukje bij beetje en fase na fase opnieuw kan worden opgenomen in sunyata, de alomvattende innerlijke ruimte.
Dit is het tweeledige proces van het mediteren; het bestaat niet alleen uit de omkering van het creatieve proces of de ontkenning van de vorm, maar bevat zowel vorm-schepping als vorm-ontbinding, omdat sunyata alleen dan een reële ervaring kan worden wanneer we beide polen van zijn onvergelijkelijke aard hebben verwezenlijkt. Creatieve meditatie

De boeddhistische wijze van mediteren begint met een eenvoudige oefening: het observeren van de ademhaling. Ademen leidt tot 'inspiratie'; ademen is de enige lichaamsfunctie die tot het niveau van een bewuste handeling kan worden gebracht. Ook in de westerse traditie, waarin pneuma (de adem) tegelijkertijd de ziel is, kent deze methode.
Beheersing van de ademhaling geeft in de eerste plaats rust. Daardoor is de beoefenaar in staat zijn innerlijk oog te openen door middel van visualisatie, of zijn innerlijk oor door middel van mantra's en zijn hart, waarin de levenswarmte wordt aangewakkerd. Dit heeft een westerse parallel in het hierboven geciteerde Gebed van Jezus van de zwervende Russische monnik.
Om een boeddha-ftguur te visualiseren hoeven we niet te geloven in bovennatuurlijke wezens, maar ons alleen bewust te zijn van een verlichte toestand die voor iedere mens bereikbaar is. De Boeddha is de mediterende zelf. Het principiële verschil tussen christelijke en boeddhistische meditatiemethoden is het belang dat aan respectievelijk de ftguur van Christus en die van de Boeddha wordt gehecht. Christus is de weg, de Boeddha wijst de weg. Als historische ftguur vertegenwoordigt hij de door hem bereikte verlichting. Hij heeft geen bijzondere relatie met God. God de Schepper ligt zelfs buiten het gezichtsveld van het boeddhisme, waarin het hoogst bereikbare de verlichting van alle bewuste wezens is.
Iedereen die de verlichting bereikt moet haar wijden aan het welzijn van alle overigen. Voor een mahayana-boeddhist is verlichting in elk geval niet een persoonlijke verworvenheid. De sangha of gemeenschap der heiligen wijdt zich aan de universele verlossing. Maar zelfs dat beeld is niet de laatste stap. Want in feite zijn er, zoals de Diamant Soetra toelicht, geen afzonderlijke wezens.

Elke goede, vrome discipel die de beoefening van de concentratie van de geest op zich neemt in een poging de volmaaktste kennis te verwezenlijken, zou slechts één gedachte moeten koesteren, namelijk dat wanneer ik de hoogste, volmaakte wijsheid bereik, ik alle bewuste wezens zal bevrijden zodat ze de eeuwige rust van het nirvana kunnen binnengaan. Wanneer dat doel en die gelofte oprecht zijn, zijn deze bewuste wezens al bevrijd. Maar toch zou men, wanneer men zich van de volledige waarheid bewust wordt, weten dat niet één bewust wezen ooit bevrijd is. En waarom?
Omdat, zolang de grote bodhisattva's willekeurige begrippen zoals hun eigen zelf, andere zelven, levende wezens of een universeel zelf voor ogen hielden, ze niet volmaakt verlicht kunnen worden genoemd. En wat is daarvan de betekenis? De betekenis daarvan is dat er geen bewuste wezens zijn die bevrijd kunnen worden en dat er geen persoonlijkheid is die zich kan wijden aan de beoefening van het zoeken naar de hoogste, volmaakte kennis. Diamant Soetra

Zowel christenen als boeddhisten gaan uit van een verlichtingsproces dat bijzondere activiteiten en bijzondere leiding verlangt. In tegenstelling daarmee slaat de soeft de hele cyclus van eenwording en scheiding, volheid en leegte over door zich te concentreren op liefde. Voor hem sluiten de aanbidding van God door de ziel en Gods verlangen naar de individuele ziel het hele proces van een geleidelijke benadering door de duisternis uit. Mansur Hallaj brengt in twee extatische gedichten uit zijn 'Diwan' tot uitdrukking hoe direct verlichting kan zijn.

lk heb twee toeschouwers (mijn oren) die waarnemen hoe ik liefheb; nog twee toeschouwers (mijn ogen) die waarnemen dat Uw ogen op mij rusten. Alleen de gedachte aan U doorkruist mijn geheime hart; mijn tong spreekt geen woord behalve dat van uw liefde. Als ik naar het oosten kijk bent Ge de pas opgekomen zon; als ik naar het westen kijk bevindt Ge u recht voor mij. Als ik omhoog kijk bent Ge wat zich boven mij uitstrekt; en kijk ik naar beneden, dan bent Ge overal. U geeft alles zijn plaats maar hebt zelf geen plaats. Ge bent in alle vergankelijke dingen, maar zelf bent Ge niet vergankelijk. Ge bent mijn hart, mijn geest, mijn inspiratie, het ritme van mijn ademhaling en de kern van mijn organische wezen. Diwan, ixiv

Hebt Ge me verlaten? Nee, Ge hebt mijn bewustzijn, waarvan Ge de vreugde en verrukking geworden bent, niet verlaten. En afzondering valt uit zichzelf uiteen en de toestand van verlatenheid wordt weer getransformeerd tot de tegenwoordigheid in de mysterieuze diepten van mijn gedachten. Overdag bent Ge waarlijk mijn metgezel. Ge voert gesprekken met mij in de duisternis. Diwan, xxv

De zeventiende-eeuwse protestantse mysticus Jakob Böhme geeft in zijn dialoog 'Over het bovenzinnelijke leven' een meer gedetailleerde verklaring van de weg die achter het denken ligt. Zijn advies is duidelijk niet activiteit van de kant van de beoefenaar van meditatie, maar het afbreken van elke activiteit, zoals zijn soeft-voorganger dat bereikte in het moment van liefde.

De discipel zei tot de meester: "Heer, hoe kan ik het bovenzinnelijke leven bereiken, zodat ik God kan zien en mijn God kan horen spreken?" De meester antwoordde hem met de woorden: "Zoon, wanneer ge uzelf daarin kunt werpen waar geen schepsel verblijf houdt, al is het maar gedurende een kort ogenblik, dan hoort ge wat God zegt."
Discipel: "Is de plaats waar geen schepsel verblijf houdt nabij, of is die ver van hier?" Meester: "Die bevindt zich in u. En als ge, al is het maar even, al het denken en willen tot stilstand kunt brengen, mijn zoon, dan zult ge de onuitsprekelijke woorden van God horen."
Discipel: "Hoe kan ik hem horen spreken wanneer ik mij afzijdig houd van denken en willen?" Meester: "Wanneer ge u afzijdig houdt van het denken van het zelf, wanneer zowel het intellect als de wil tot zwijgen zijn gebracht en onderworpen zijn aan de indrukken van het Eeuwige woord en de Eeuwige Geest en wanneer uw ziel van vleugels is voorzien en vooral dat wat tijdelijk is, de uitwendige zintuigen en de verbeelding opgesloten zijn door heilige afzijdigheid, dan zullen het eeuwige horen, zien en spreken in u worden geopenbaard; en zo hoort en ziet God door u, omdat ge nu het orgaan van zijn geest bent. En zo spreekt God in u en fluistert tot uw geest en uw geest hoort zijn stem. Daarom bent ge gezegend als ge u afzijdig kunt houden van zelf-denken en zelf-willen en het rad van uw verbeelding en uw zintuigen tot stilstand kunt brengen. Want hierdoor zult ge tenslotte de grote verlossing van God kunnen waarnemen, omdat ge toegankelijk bent geworden voor allerlei goddelijke gewaarwordingen en hemelse boodschappen. De signatuur van alle dingen

Krishnamurti, die beslist weigerde zich als leraar te beschouwen, slaat een fase over. Hij beweert dat men om te kunnen mediteren geen bijzondere gedragingen of instructies nodig heeft en evenmin een leraar of een leer. "Er is niets waar men naar toe zou kunnen gaan", zegt hij. "Wie niet probeert te reizen is er al."
Meditatie is een eeuwige beweging. Men kan nooit zeggen dat men mediteert of een bepaalde periode uittrekt om te mediteren. Men heeft daarover niet zelf zeggenschap. De zegeningen ervan vallen u niet ten deel omdat u een systematisch leven leidt of een bepaalde regelmaat of moraal nastreeft. Ze vallen u alleen ten deel als uw hart werkelijk open staat.
Niet geopend door de sleutel van het denken, niet beveiligd door het intellect, maar zo open als een onbewolkte lucht; dan komen ze terwijl u het niet weet en ze niet hebt binnengenodigd. Maar u kunt ze nooit bewaken, vasthouden of aanbidden. Als u dat probeert zullen ze nooit weerkeren. Wat u ook doet, ze zullen u vermijden.
Bij meditatie bent u niet belangrijk, er is daarin voor u geen plaats; niet u bent de schoonheid ervan, die ligt in zichzelf besloten. En u kunt daaraan niets toevoegen. Kijk niet uit het raam in de hoop dat u ze onverhoeds te pakken zult kunnen krijgen, ga niet in een verduisterde kamer op ze zitten wachten; ze komen alleen dan wanneer u er helemaal niet bent en hun gelukzaligheid is nooit ononderbroken. The Second Penguin Krishnamurti Reader

Hoeveel mensen die nooit bewust hebben gemediteerd, zouden meditatie kennen in de invulling die Krishnamurti aan het begrip geeft? We willen dit hoofdstuk besluiten met een voorbeeld van wat Krishnamurti volgens ons zou beschouwen als 'spontane meditatie'.

Ik zat op een laag muurtje aan de rand van de stad Chittagong. Aan de andere kant van de weg stond een theestalletje, waarvan de eigenaar voor iedereen zichtbaar twee klanten stond te bedienen. De takken van twee kleine bomen naast het stalletje bewogen in de matige wind en de zon scheen nogal verblindend op de stofftge witte weg, waarover een paar vissers naderden met manden vis op hun hoofd. Vanaf de bovenverdieping van een nabij gelegen huis hoorde ik een danswijsje.
Toen de vissers mij passeerden, spartelde één vis die nog leefde overeind. Het was alsof hij op zijn staart of staartvin bleef staan. Ik voelde een groot mededogen met de vis. Plotseling onderging alles een verandering, een metamorfose, een transfiguratie, een transcendentie. Alles versmolt tot één geheel. Ik was de vis. De zon zong en de weg zong. De muziek scheen. De handen van de eigenaar van het theestalletje dansten. Allemaal op de maat van dezelfde muziek. Zij waren de muziek en ik was de vis, de vissers, de handen van de eigenaar van het theestalletje, de bomen, de takken, de weg, de zon, de muziek; alles één geheel, niets wat ervan losstond. Niet delen van het ene, maar het ene zelf. RERU 1284

terug naar de Inhoud

2. Het juiste handelen
De beoefening van meditatie kan hoogstens een klein gedeelte van iemands dag in beslag nemen. Afgezien van monniken of nonnen in een teruggetrokken kloostergemeenschap brengen de meeste mensen hun dag grotendeels door met handelingen die hen in contact met andere mensen brengen, op het werk of in familieverband. We zullen het grootste deel van de dag zelfs niet aan meditatie denken omdat we volkomen in beslag worden genomen door de oppervlakkige wereld, die op dat moment de enig reële lijkt te zijn. Heel ver voor ons ligt die toestand waarin meditatie in al onze dagelijkse handelingen aanwezig zal zijn. Dat is het begin van de verlichting, waarvan de meeste mensen hoogstens een vluchtige voorafschaduwing hebben gezien.

De opstelling van de religieuze leraren ten opzichte van de wereld van het handelen laat grote verschillen zien. Sommige hindoes beschouwen haar als een volstrekte illusie en proberen zich hun leven lang zoveel mogelijk uit haar terug te trekken. Sommige moderne meditatiescholen suggereren dat voor de beoefenaar van meditatie de dingen van deze wereld moeiteloos hun plaats zullen vinden: "Mediteer, dan zal de natuur je helpen," zegt de Maharishi Mahesh Yogi. Transcendente meditatie bemoeit zich niet met het juiste handelen, maar zegt slechts dat de ervaring van het mediteren automatisch leidt tot het juiste gedrag.
De belangrijkste religies houden zich, in hun huidige, geformaliseerde staat, intens bezig met gedragsregels. Ze schrijven voor wat iemand moet eten en wanneer, welke gebeden of riten hij op welke dagen moet opdragen, wie hij als zijn naaste moet beschouwen en hoe hij hem moet behandelen. Zoveel bemoeienis met de details van het gedrag leidt tot religieuze schisma's en oorlogen. Noch de boeddhistische noch de christelijke mystici gaan aan de kwestie van het gedrag voorbij, maar de beste beschrijving van het juiste optreden is waarschijnlijk te vinden in de Bhagavad Gita.
De krijger Arjuna weet niet wat hij moet doen; hij kan niet besluiten deel te nemen aan een gevecht dat, ongeacht de afloop, de dood van vrienden en familieleden tot gevolg zal hebben, omdat hij ziet dat zij van beide legers deel uitmaken. Op dat moment geeft zijn wagenmenner, die in werkelijkheid de vermomde god Krishna is, hem het volgende advies:

Zet uw zinnen op uw werk, maar nooit op de beloning ervan. Werk niet voor een beloning, maar houd nooit op uw werk te doen. Doe uw werk in de rust van yoga en laat u, vrij van zelfzuchtige verlangens, niet beroeren door slagen of falen. Yoga is gelijkmoedigheid en kalmte die overal gelijk is. Werk dat wordt verricht voor een beloning staat veel lager dan werk dat wordt verricht in de yoga van wijsheid. Zoek verlossing in de wijsheid van de rede. Hoe arm zijn zij die werken voor een beloning! Met deze wijsheid overschrijdt een man de grens van wat goed en wat niet goed is. Richt u daarom tot de wijsheid: yoga is wijsheid in het werk (...) wanneer uw geest het donkere woud van de misleiding achter zich heeft gelaten, zult ge de grens van de geschriften uit verleden en toekomst overschrijden. Wanneer uw geest, die wellicht wankelt in de tegenstrijdigheid van vele geschriften, onaangetast verblijft in de goddelijke contemplatie, dan bevindt het doel van yoga zich binnen uw bereik. Bhagavad Gita

We moeten ons niet ter wille van het mediteren aan onze plichten onttrekken. Evenmin moeten we ons laten verleiden tot de gedachten dat het onze handelingen zijn die aan de ogenschijnlijke resultaten ten grondslag liggen. Onze verantwoordelijkheid beperkt zich tot ons eigen gebied van besluitvorming en de macht van ons besluit beperkt zich tot de opstelling die we kiezen ten aanzien van wat in feite noodzakelijke handelingen zijn. Het juiste handelen is onbevooroordeeld handelen, zonder verlangen naar zelfverheerlijking, roem, winst of macht. Bij het verrichten van de volmaakte handeling gaat de aandacht uitsluitend uit naar de handeling zelf. In die geest vervolmaakte, in de taoïstische parabel van Chuang Tzu, de kok van prins Wen Hui het snijden van het vlees.

De kok van prins Wen Hui sneed een os in stukken. Elke slag van zijn hand, elke opwaartse beweging van zijn schouders, elke duw van zijn knie, elk 'whsjj' van scheurend vlees, elk 'tsjhhk' van het hakmes, was in volmaakte harmonie, ritmisch als de dans van het Moerbeibosje, gelijktijdig als de akkoorden van de Ching Shou. "Fraai werk!" riep de prins uit. "Je hebt daarin een wel heel grote bedrevenheid." "Sire," antwoordde de kok, "ik heb mijzelf altijd aan het Tao gewijd. Dat is beter dan bedrevenheid. Toen ik begon ossen in stukken te snijden, zag ik eenvoudig hele ossen voor me. Na mij drie jaar te hebben geoefend, zag ik niet langer hele dieren.
En nu werk ik met mijn geest, niet met mijn oog. Wanneer mijn zintuigen me zeggen halt te houden, maar mijn geest me voorwaarts drijft, val ik terug op de eeuwige beginselen. Ik volg de openingen en holten die er zijn, volgens de natuurlijke bouw van het dier. Ik probeer niet de gewrichten door te hakken en al helemaal niet de zware botten. Een goede kok wisselt eens per jaar zijn hakmes, omdat hij snijdt. Een gewone kok eens per maand, omdat hij hakt. Maar ik heb dit hakmes al negentien jaar en hoewel ik vele duizenden ossen in stukken gesneden heb, is het lemmnet nog even scherp als toen het de wetsteen verliet." Musings of a Chinese Mystic

Chuang Tzu maakt ons duidelijk dat het juiste handelen vrijwel geen inspanning kost. Dat is wel heel toepasselijk op ons moderne bestaan, waarin zoveel mensen klagen over spanning en uitputting, nervositeit en rusteloosheid. Verrichten ze hun dagelijkse handelingen misschien met onvoldoende aandacht en hebben zij hun zinnen niet gezet op de handeling zelf, maar op de resultaten waarop ze hopen of die ze verwachten? Hun messen zijn bot geworden op het eerste onverwachte stukje kraakbeen. Diezelfde conclusie wordt getrokken door een anonieme chassidische rabbi, waarschijnlijk in de achttiende eeuw.
Rabbi Chajim van Krosno, een leerling van Baalsjem, keek eens met zijn leerlingen naar een koorddanser. Hij was zo diep in het schouwspel verzonken dat zij hem vroegen wat toch zijn ogen zo aan deze voorstelling bond. "Deze man," antwoordde hij, "zet zijn leven op het spel en ik zou niet kunnen zeggen waarom. Maar vast en zeker kan hij er terwijl hij over het koord gaat niet aan denken dat hij daarmee honderd gulden verdient; want zodra hij dit zou denken, zou hij naar beneden storten." Martin Buber, Chassidische vertellingen

Arjuna, de kok van de prins en de koorddanser, ieder van hen was gericht op één punt en had alleen aandacht voor de handeling waarmee hij bezig was, maar nooit voor het mogelijke resultaat. Het draait niet zozeer om het juiste handelen, maar om de juiste instelling. Die gedachte werd vooral benadrukt door de soefi, die, omdat ze grotendeels kooplieden, ambachtslieden en overheidsdienaren waren in de islamitische steden van de vroege middeleeuwen, de nodige belangstelling hadden voor de marktplaatsen van de wereld. De congregatie moest op het juiste uur in de moskee aanwezig zijn. Maar wie de juiste gedachte in zijn hart heeft, zorgt ervoor, ook al is hij laat, dat de gebeden van alle anderen aanvaardbaar zijn voor God. We komen dit te weten uit een van de prachtige parabels die zijn opgenomen in de lange en tamelijk saaie, gedichten van een dertiendeeeuwse Perzische dichter, Jalal-Uddin Rumi.

Een man liep de moskee in toen de anderen naar buiten kwamen. Hij hield iemand staande om hem een vraag te stellen en zei: "Wat is er met hen aan de hand dat ze zo snel al de moskee weer uit komen?" De man zei tot hem: "De Profeet heeft met de congregatie gebeden en het onderhoud beëindigd. Waarom gaat gij naar binnen, dwaze man, nu de Profeet zijn zegen al gegeven heeft?" Hij riep: "Aah!" en uit die brandende zucht kringelde rook op. Zijn zucht voerde de geur mee van het bloed van zijn hart. Een van de leden van de congregatie zei: "Geef mij die zucht, dan zijn mijn gebeden van u." Hij antwoordde: "Ik geef u de zucht en aanvaard de gebeden." Hij, de andere man, voerde de zucht met honderd verlangens naar God. Nachts, toen hij lag te slapen, sprak een stem tot hem: "Je hebt het water van het leven en de verlossing gekocht. Ter ere van deze beslissing en deze besteding ervan zijn de gebeden van alle mensen aanvaard." Mathnawi

Soefiteksten geven vaak uiting aan de roes van de liefde voor God. Hun beeldentaal is zelden nuchter en hun instructies voor degene die streeft naar rechtschapenheid zijn zelden technisch, zoals in het boeddhisme. Toch is hun boodschap niet wezenlijk verschillend van die van de boeddhist, die de positieve kanten van de oplettendheid aanprijst met de nuchterheid van een leraar die een aandachtige leerling voor zich heeft. De boeddhist voelt geen verachting voor de dwaas. Het is de plicht van een verlicht man iedereen uit het wiel van de wedergeboorten te verlossen, dwazen niet minder dan wijzen. En om hem te redden, spoort hij hem aan tot oplettendheid. Hij zal de dwaas niet vrezen en niet verachten, maar hij is wel degelijk op zijn hoede voor de dolende, onbeheerste geest.

Daarom moet ge oplettendheid en zelfbeheersing in acht nemen in alle handelingen zoals zitten, om u heen kijken en spreken. Hij die de oplettendheid als een wachter bij de poort heeft geplaatst, kan niet worden overmeesterd door zonden, zoals vijanden een goed bewaakte stad niet kunnen innemen. Hij die het verdedigingswapen van de oplettendheid mist, is inderdaad een doelwit voor zonden, zoals een krijger in de strijd, wanneer hij geen wapenrusting heeft, is blootgesteld aan de pijlen van zijn tegenstanders. De Bodhicaryavalara van Shantideva

De Griekse kerkvaders zijn even specifiek met betrekking tot de methoden om oplettendheid of nuchterheid te ontwikkelen. Hesychius van Jeruzalem, een monnik uit de vijfde eeuw, schrijft, net als de hierboven geciteerde boeddhistische auteur, voor monniken die zich houden aan een kloosterregel van bidden en zwijgen.
Nuchterheid houdt in dat men het denken van de geest onwrikbaar opstelt en het bij de deur van het hart op wacht zet, zodat het vreemde gedachten, die dieven en rovers, ziet naderen en hoort wat deze vernietigers zeggen en doen; en ziet welk beeld in hen is gegrift en weergegeven door de demonen, die proberen de geest door de fantasie te misleiden. Want wanneer dit werk wordt verricht met een liefdevolle inspanning, onthult het ons op een elementaire manier en duidelijk op grond van ervaring de kunst van de geestelijke oorlogvoering en geeft ons vaardigheid daarin. Philokalia

Zowel de kerkvaders als de boeddhisten beschouwen de houding van waakzaamheid als een wezenlijke bescherming tegen afdwalende gedachten, die te vergelijken zijn met wilde dieren. Het juiste handelen wordt niet opgevat als een keuze tussen uiteenlopende gedragswijzen, maar is het onder alle omstandigheden in stand houden van een oplettende houding. Het accent ligt altijd op het moment. Men moet niet stilstaan bij dat wat later komt. Het verlangen naar resultaat is een destructieve vijand van de oplettendheid.
Het juiste handelen is de tegenhanger van meditatie. Zonder het juiste handelen kan meditatie leiden tot illusies. Volgens hun vijanden binnen de Kerk geloofden sommige middeleeuwse ketterse sekten dat voor iemand die volmaakt of verlicht is elk gedrag toelaatbaar is. Een vergelijkbare misvatting heeft zich onlangs voorgedaan onder een aantal groepen in Californië, die in de overtuiging dat ze verlicht waren zelfs moorden pleegden.

Oplettendheid zonder meditatie levert eveneens grote gevaren op, niet op het gebied van criminaliteit of immoreel gedrag van degenen die zichzelf als de uitverkorenen beschouwen, maar in de vorm van psychische labiliteit. In onze eeuw vormt de leer van Gurdjieff en Ouspensky een levensgroot voorbeeld van dit gevaar. Het is opmerkelijk dat een aantal van de citaten waarmee wij het thema van het juiste handelen willen toelichten, te vinden zijn in een anonieme bloemlezing, die tijdens de oorlogsjaren in eigen beheer werd gedrukt onder de titel Values. De bloemlezing werd samengesteld door een van de eerste volgelingen van Gurdjieff in het westen, de natuurkundige J.G. Bermett.
Het filosofische stelsel van Gurdjieff en Ouspensky heeft zijn oorsprong in het Nabije Oosten en werd voor het eerst gepresenteerd in Moskou, aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Gurdjieff deed geheimzinnig over de bronnen van deze ideeën, die hij op belofte van geheimhouding onderrichtte aan kleine groepen mensen. Soms beweerde hij ze tijdens zijn reizen door Centraal-Azië te heb-ben geleerd van verschillende 'bijzondere mensen'. Soms beweerde hij zelfs dat hij ze zelf had uitgevonden.
Gurdjieff was een Georgiër die betrekkelijk weinig formeel onderwijs had genoten. Hij deed zich voor als magiër en leek soms inderdaad te beschikken over bovennatuurlijke vermogens. Zijn leerling, P.D. Ouspensky, was wetenschappelijk journalist, een intellectueel van gegoede aflomst. Nadat hij 'Het Stelsel' van Gurdjieff had geleerd, onderwees hij het in Londen en Amerika van het eind van de jaren twintig tot zijn dood in 1949. In die jaren was 'Het werk' zoals het door zijn volgelingen werd genoemd, in het westen misschien wel de belangrijkste bron van nieuwe opvattingen over de plaats van de mens in het universum. Analyse ervan toont aan dat het elementen bevat van de theosofie, het soefisme en de populaire wetenschap van de negentiende eeuw. Van het begin af aan vertrouwde Gurdjieff meer op zijn verrnogen te domineren dan op zijn kwaliteiten als leraar.

Ouspensky, die het stelsel serieuzer als leermethode opvatte, zag de gebreken ervan en probeerde ze bij te werken. Wat Ouspensky volgens velen over het hoofd zag, was dat het stelsel een belangrijk aspect miste, namelijk een leer over gebed en meditatie. Want zonder een dergelijke leer was het stelsel een nutteloze intellectuele constructie. Misschien beoefenden de onbekenden van wie Gurdjieff het stelsel leerde wel zelf meditatie, maar brachten ze hem daarmee niet in aanraking; misschien verliet hij hen te snel in de veronderstelling dat hij beschikte over het wezenlijke geheim en zich nu zelf als leraar kon presenteren. We weten het niet en we zullen het wel nooit weten.
Het stelsel van Gurdjieff was van het begin af aan gebrekkig. Maar Ouspensky zelf begon pas aan het eind van zijn leven in te zien dat een interpretatie van de wereld volgens een filosofisch diagram, zonder welke praktische toepassing van een spirituele benadering dan ook, niet alleen ondoeltreffend, maar bovendien psychisch gevaarlijk was.
Het hoofdthema van het stelsel van Gurdjieff is de noodzaak van het juiste handelen. De mens is volgens hem een automaat, een machine die uitsluitend vanuit 'negatieve emoties' te werk gaat: eigenliefde, angst, haat en jaloezie. Om werkelijk te kunnen leven, moet hij ontwaken uit zijn negatieve dromen, hoewel volgens het Stelsel alle natuurkrachten zich bundelen om dat te voorkomen. Deze analyse heeft wel iets weg van die van het boeddhisme.

Nu sprak de Verhevene de broeders als volgt toe: "Door de Vier Edele waarheden niet te begrijpen en niet te doorzien, broeders, blijven we maar voortrennen en ronddwalen op deze lange, lange reis (van wedergeboorten), zowel gij als ik. Welke vier waarheden zijn dit? De Edele waarheid van de beproeving; de Edele waarheid van het ontstaan van de beproeving; de Edele waarheid van de beëindiging van de beproeving; de Edele waarheid van de weg die leidt tot de beëindiging van de beproeving. Maar wanneer deze vier edele waarheden worden begrepen en doorzien, broeders, wordt de hunkering naar het bestaan teniet gedaan, wordt de draad die leidt tot wedergeboorte doorgesneden en zal er geen ontstaan meer zijn." Some Sayings of the Buddha

Het Stelsel liet een dergelijke mogelijkheid van ontsnapping aan het wiel van de wedergeboorten niet toe, op een enkele uitzondering na. De meeste mensen waren in de ogen van Gurdjieff dwazen. Maar iemands dwaasheid of de beperkingen van zijn gezichtspunt kunnen plotseling worden verdreven.

Op een dag stond ik in een museum voor beeldende kunst met volkomen concentratie naar een schilderij te kijken. Plotseling voelde ik dat mijn bewustzijn zich niet alleen in mij bevond, maar overal om me heen in de zaal. Ik voelde dat niet alleen het deksel van mijn hoofd was genomen, maar dat ik was ontsnapt naar buiten, naar daar, waar ik hoorde. Ik ervoer een grote rust en tevredenheid en een verscherpte gewaarwording. Eigenlijk 'zag' ik de zaal nu pas, het schilderij, de vloer, de muren, de schaduw en het driedimensionale effect van de stoelen en de vitrines. Bovendien zag ik dat de andere mensen in de zaal 'slaapwandelden' vergeleken met de toestand waarin ik verkeerde.
Ik voelde geen enkel verlangen naar mijn normale toestand terug te keren, omdat het zó gemakkelijk en eenvoudig leek in die gelukkige toestand te blijven. Op dat moment kwam de suppoost van die zaal, die kennelijk had gezien dat ik stokstijf was blijven staan, naar me toe en bood me een snoepje aan, waarbij hij zei dat dat me zou helpen me te concentreren. Ik nam het aan en bleef een poosje met hem staan praten, terwijl de extatische ervaring langzaam weggleed (...) Ik heb geprobeerd deze ervaring weer op te roepen door middel van concentratieoefeningen en meditatie, maar zonder enig resultaat. Hoe harder ik probeerde die ervaring weer te beleven, des te kleiner de kans dat het me zou lukken, leek het. RERU 1228

Gurdjieff beweerde geheimen over het universum te kunnen vertellen die voor gewone mensen verborgen bleven. Zijn methode bestond erin zijn volgeling met een schok tot ontwaken te brengen door hem te ontdoen van elke verdedingingslaag van zijn persoonlijkheid door hem van zijn eigenheid te ontdoen. Dit doet denken aan de methoden van zen, waar satori de plotselinge verlichting die een zen-volgeling overkomt nadat hij lang heeft gepeinsd over een ogenschijnlijk onlogisch en onoplosbaar probleem - komt niet voort uit een 'denkstelsel'. Het biedt hem een nieuwe manier van denken:

Toen Chao-chou zen kwam bestuderen onder leiding van Nan-ch'uan, vroeg hij: "Wat is het Tao (de weg)?" Nan-ch'uan antwoordde: "Je gewone, dagelijkse geest, dat is het Tao."

Velen nemen aan dat de weg tot zelfverwezenlijking ergens buiten het gewone denken en doen begint, in een esoterisch stelsel dat misschien van een magiër moet worden geleerd. Maar in feite begint hij midden in het leven. De hierboven geciteerde zen-koan brengt de laatste ontmoetingen van Ouspensky met zijn volgelingen in herinnering, toen hij op zijn sterfbed probeerde hun te vertellen dat Gurdjieffs stelsel, waarop ze zich altijd hadden gebaseerd, waardeloos was. "Wees eenvoudiger" zei hij tegen hen. "Begin met iets wat je kent." Voor zijn volgelingen was dat buitengewoon verwarrend en ze bleven hem vragen stellen in de bewoordingen van het stelsel van Gurdjieff, maar elke vraag ketste af als tegen een muur. "Wees eenvoudig. Begin met wat je kent" is de grondregel voor het juiste denken, dat vervolgens leidt tot het juiste handelen. Door gebed en meditatie zal het gebied van het bekende zich verruimen. De weg begint op een of andere vertrouwde plek in de geest. De dubbele toegang tot de weg, die van de rede en die van het gedrag, is er in feite maar één.

Er zijn vele manieren om het (boeddhistische) Pad te betreden, maar kort gezegd vallen ze uiteen in twee soorten. De ene is die van de 'Toegang door de Rede' de andere die van de 'Toegang door het Gedrag'. Met 'Toegang door de Rede' bedoelen we de verwerkelijking van de geest van het boeddhisme met behulp van de in geschriften vastgelegde leer. We ontwikkelen vervolgens een diep vertrouwen in de ware aard, die in alle bewuste wezens gelijk is. Dat deze zich niet manifesteert, is een gevolg van het al te zeer verhullen van uiterlijke objecten en van valse gedachten.
Wanneer een mens het valse opgeeft en het ware omarmt en in een eenvoud van denken het staren naar de muur beoefent, merkt hij dat er noch een zelf noch een ander is, dat de grote massa en de notabelen één van wezen zijn. En hij houdt zich stevig vast aan zijn overtuiging en weet van geen wijken. Hij zal daarom nooit een woordenslaaf zijn, want hij staat in zwijgende verbinding met de rede zelf en is vrij van enig conceptueel vooroordeel; hij is sereen en niet-handelend. Dit wordt 'Toegang door de Rede' genoemd. Met 'Toegang door Gedrag' worden de vier handelingen bedoeld die alle overige handelingen omvatten. Welke vier zijn dat? 1. Weten hoe men haat moet vergelden. 2. Gehoorzamen aan het karma. 3. Niet naar iets hunkeren. 4. In harmonie met de dharma zijn. D.T. Suzuki, Manual of Zen Buddhism

Voor wie heeft besloten Zen te volgen is deze 'tweeledige toegang tot de weg' ongetwijfeld zichtbaar. Een dergelijk iemand zal er in zijn hart misschien een vaag vermoeden van hebben wat het betekent bodhisattva te zijn: iemand die het zelfkoesterende stadium van het leven achter zich heeft gelaten en zijn door zijn leefwijze verworven verdienste kan wijden aan het welzijn van anderen. Deze anderen daarentegen bevinden zich nog grotendeels in een diepe gehechtheid aan het zelf. Maar wat is het zelf?
In de oefeningen van het stelsel van Gurdjieff stond de poging tot 'zelfherinnering' centraal. Maar het zelf dat moest worden herinnerd, was gehuld in dikke lagen van een 'valse persoonlijkheid'. Volgens dit stelsel verbergt het onwerkelijke zelfbeeld, waarmee we proberen onszelf en de mensen in onze omgeving te overtuigen van onze enige realiteit, het ware zelf dat we ons willen herinneren. "Wij benaderen zelfherinnering het dichtst wanneer we weten dat we onszelf niet herinneren," zei Ouspensky dikwijls in de tijd dat hij het stelsel nog aanhing. Hij waardeerde de zeldzame momenten van een diepere realiteit, waarvan we in dit boek een groot aantal voorbeelden geven. Maar hij hechtte er weinig belang aan en vergeleek ze met de kans om een kwartje te vinden.
De pogingen tot 'zelfherinnering' voor mensen die zich met 'het werk' bezighielden, vonden op nogal willekeurige momenten plaats en leverden weinig op. Concentratie op de ademhaling werd afgeraden, omdat Ouspensky zelf daarmee tijdens een experiment ooit slechte ervaringen had opgedaan en meditatie was onbekend. Experimenten met het Gebed van Jezus en zelfs met drugs leidden niet tot opmerkelijke resultaten. De tweeledige toegang was in die tijd verborgen, maar het 'ken uzelf' is altijd hét wachtwoord van elke leer geweest. Laten we de toevallige confrontatie met het zelf illustreren met de herinnering van een oudere man aan een incident uit zijn jeugd, in een kapperszaak in Ipswich.

Ik herinner me verschillende 'momenten' uit mijn kindertijd. Nu beschouw ik ze als flitsen van zelfbewustzijn (bewustzijn van het ware zelf). Het was niet zozeer een gevoel van vrijheid van verantwoordelijkheid als wel van anders-zijn. Het had niets te maken met religie, maar eerder met vreemde momenten - toen ik zeven was en in de kapperswinkel zat en het spiegelbeeld van de achterkant van mijn hoofd zag in de spiegel voor me en een tweede spiegelbeeld van mijn gezicht enzovoort. Mocht dit niet duidelijk zijn, laat ik er dan aan toevoegen dat er twee rijen spiegels waren aan weerszijden van de winkel. Ik zie de ervaring nog voor me, zo'n achtenzestig jaar later. J.M.C.

Het opmerkelijkste van dit heel alledaagse incident is dat de jongen geen enkele herinnering aan het zelf had. 'Zelf' als iets onwerkelijks, een aaneenschakeling van steeds kleinere spiegelbeelden in een reeks wijkende spiegels. Het was een aanwijzing voor zijn wezenlijke onwerkelijkheid. Een veel levendiger beschrijving van een dergelijke confrontatie - niet het oprapen van een kwartje maar van een gouden dukaat was afkomstig van J.A. Symonds, in een bekend verhaal dat door William James is opgenomen in zijn Varieties of Religious Experience. Het is een veel gedetailleerder weergave van de manier waarop het ware zelf tijdens het volwassen leven tevoorschijn kan komen.

Plotseling - in de kerk, of in gezelschap, of als ik zat te lezen, maar altijd wanneer mijn spieren ontspannen waren, denk ik - voelde ik dat de stemming naderde. Onweerstaanbaar maakte die zich meester van mijn geest en mijn wil, hield naar het scheen een eeuwigheid aan en verdween met een reeks snelle sensaties die leken op het ontwaken uit een narcose. Een van de redenen waarom ik een hekel had aan een dergelijke trance was dat ik het voor mijzelf niet kon beschrijven. Zelfs nu zou ik niet weten welke woorden ik moest kiezen om het begrijpelijk te maken.
Het bestond uit een geleidelijke, maar snel voortschrijdende uitwissing van ruimte, tijd, zintuiglijke gewaarwording en de talloze ervaringsfactoren die kenmerkend lijken te zijn voor dat wat we zó graag ons zelf noemen. Naarmate deze omstandigheden van het normale bewustzijn wegvielen, werd het besef van een achterliggend, essentieel bewustzijn steeds intenser. Tenslotte was er alleen nog een zuiver, absoluut, abstract zelf. Het universum werd vormloos en inhoudsloos. Maar het zelf bleef bestaan, ontzagwekkend en van een indringende felheid, met een gevoel van allerschrijnendste twijfel aan de realiteit, erop voorbereid, naar het scheen, om toe te zien hoe het bestaan uiteen zou spatten zoals het een luchtbel eromheen uiteen doet spatten. En dan?
De nervositeit over een naderende ontbinding, de onverbiddelijke overtuiging dat deze toestand de laatste toestand van het bewuste zelf was, het besef dat ik de laatste draad van het zijnde had gevolgd tot op de rand van de afgrond en was beland bij een veraanschouwelijking van de eeuwige Maya of illusie, bracht me weer in beweging - of leek me weer in beweging te brengen. De terugkeer naar de normale omstandigheden van het bewuste bestaan begon met het herstel van mijn tastzin, gevolgd door de instroom van vertrouwde indrukken en dagelijkse interesses. Geciteerd in The Varieties of Religious Experience

Dr. Crichton-Browne, die zijn voetnoten bij het werk van William James voorziet van onwaarschijnlijke verklaringen voor de door de Amerikaanse filosoof verzamelde ervaringen, suggereert dat 'de hogere zenuwcentra' van Symonds tot op zekere hoogte 'aangetast' waren. James zelf zet, na zijn bespreking van de 'trances' van Symonds, zijn onderzoek voort met vergelijkbare verslagen over verklaringen onder invloed van drugs. Maar Symonds zelf gaf een heel duidelijke analyse van de situatie en zijn inschatting ervan zou zelfs zijn bevestigd, als hij een aantal van de hindoeïstische of boeddhistische teksten had gelezen, die aan het eind van de negentiende eeuw door dr. Max Müller werden vertaald.
Symonds was niet de enige Victoriaanse schrijver die van dergelijke 'trances' verslag doet, maar zijn herhaald voorkomende perioden van afwezigheid onderscheiden zich van de wereld der verschijnselen door zijn angst dat hij, als de ervaring ooit haar voltooiing zou bereiken, niet meer zou kunnen terugkeren. Hij lijkt de openbaringen van 'wezenlijk bewustzijn' te hebben beschouwd als iets wat in feite religieus was en hij verwelkomde ze niet. Tennyson daarentegen riep ze op met behulp van een eenvoudige maar doeltreffende vorm van mantra-meditatie. We citeren het door zijn zoon geschreven Memoir.

Het was een soort wakende trance die ik regelmatig ervoer, al vanaf mijn jongenstijd, wanneer ik geheel alleen was. Meestal overkwam dit mij wanneer ik voor mijzelf twee of drie maal zwijgend mijn naam herhaalde, totdat plotseling, als het ware uit de intensiteit van het bewustzijn van de individualiteit, de individualiteit zelf leek op te lossen en te vervagen in een grenzeloos zijn; dit was niet een toestand van verwarring, maar van de allergrootste helderheid, van de allergrootste zekerheid, van de allergrootste vreemdheid, volstrekt onbeschrijfelijk, waar de dood een haast lachwekkende omnogelijkheid was, waar het verlies van de persoonlijkheid (als het dat was) niet een uitdoving was, maar het enige ware leven (...) Dit zou de toestand kunnen zijn die door Paulus beschreven wordt. Of ik mij in of buiten mijn lichaam bevond zou ik niet kunnen zeggen. Memoir

Tennyson legde het noodzakelijke verband met de vorm van 'zelfontdekking' waarover Paulus spreekt. Maar het staat wel vast dat Symonds' reactie op dergelijke vluchtige ontmoetingen met het ware zelf kenmerkender is voor die periode van agnosticisme. In het gunstigste geval weet de betrokkene niet waar hij aan toe is en zal zelfs, net als Crichton-Browne, proberen een fysieke verklaring te ontdekken. Dat was het geval met de jongen uit de kapperszaak in Ipswich, toen zich een jaar of twaalf later een vergelijkbare ervaring voordeed, in de periode dat hij in Cambridge studeerde.

Toen ik eens laat op de avond de binnenplaats van het college overstak had ik een van die ervaringen van tijdloosheid die ik ook als kind had gehad, hoewel ik de indruk had dat het toen minder intens was geweest. Het was een maanloze, onbewolkte avond, het gewelf van de sterren spande zich stil en uitgestrekt uit. Toen ik het donker in liep veranderde er iets in mij - bijna met een klik, als de omschakeling van een mechanisme - wat mij in verband bracht - of beter gezegd, iets wat niet de gewone mij was - met de avond en iets wat daarachter lag. Ik kan dit moment niet nauwkeuriger beschrijven (...)

Tennyson zag in dat zijn toestand van wakende trance - eigenlijk heeft het met trance niets te maken - een toestand van heel helder bewustzijn was. Hij begreep dat ware individualiteit alleen aanwezig is wanneer de gewone individualiteit is verdwenen. De ervaring was hem kennelijk bij toeval overkomen, maar hij wist hoe hij zich open kon stellen voor een terugkeer ervan.

Toen ik leerde mediteren met behulp van een mantra zag ik in dat Tennyson de helft van het geheim had geraden - niet meer dan de helft. Maar in mijn tijd in Cambridge wist ik niet wat mijn ervaring was, noch hoe ik haar terug kon vinden. Keer op keer keek ik 's avonds omhoog naar de lucht, maar er kwam niets. Zelfs de herimiering aan die verrassende toestand van een ander bewustzijn kon ik nauwelijks nog terugvinden. Misschien was het een grilligheid van mijn spijsvertering geweest, dacht ik, of het effect van de plotseling overgang van een warme kamer naar de koude nachtlucht. Maar de ervaring deed zich in de maanden die volgden nog verschillende malen voor - hoewel minder intens, want ik herirmer me alleen dat het gebeurde, maar ik heb niet langer een voorstelling van het tijdstip of de achtergrond ervan. J.M.C.

Deze en een groot aantal vergelijkbare ervaringen uit, globaal gesproken, de afgelopen eeuw hebben met elkaar gemeen dat ze in de betrokkene geen religieuze associaties wekken. De door William James opgetekende ervaringen overkwamen vaak aan geestelijken of andere overtuigde christenen en leidden tot een bekrachtiging of bevestiging van hun religieuze overtuigingen. Maar in de afgelopen tijd zijn het vooral agnostici die er melding van maken.
Onder de al geciteerde mensen zijn er verschillende die nadrukkelijk ontkennen een religieus geloof aan te hangen. De gebeurtenis wordt opgevat als een vreemd, bovenzintuiglijk incident, waaruit zich geen conclusies laten trekken. Ouspensky vertelt over een experiment dat hij op zichzelf uitvoerde, waarschijnlijk met behulp van drugs, om het bewustzijn doelbewust te verruimen.

Ik herinner me dat ik eens in een bijzonder levendig tot uitdrukking gebrachte nieuwe toestand, dat wil zeggen een toestand waarin ik heel helder alles begreep wat ik wenste te begrijpen, besloot een formule te vinden, een sleutel, die ik als het ware mijzelf toe zou kunnen werpen, met het oog op de volgende dag.
Ik besloot alles wat ik op dat moment begreep samen te vatten en, indien mogelijk, in één zin op te schrijven wat ik moest doen om mijzelf onmiddellijk weer in diezelfde toestand te brengen, met één gedachtenwending en zonder voorafgaande voorbereiding, omdat dit mij altijd mogelijk leek te zijn. Ik vond de formule en schreef haar met een potlood op een stuk papier. De volgende dag las ik de zin: "Denk in andere categorieën." A New Model of the Universe

Tijdens zijn laatste ontmoetingen met zijn volgelingen drong Ouspensky aan op deze noodzaak op een nieuwe manier te gaan denken. Zijn uitspraak: "Wees eenvoudiger, begin met wat je kent" hebben we al genoemd. Maar zijn volgelingen waren geneigd de 'nieuwe categorieën' op te vatten als oude categorieën waaraan nieuw leven ingeblazen was. "Laten we om te beginnen eens kijken naar het sankya-systeem van de Indiase filosofie." Binnen een paar maanden na zijn dood leek iedereen vergeten te zijn dat Ouspensky tijdens een van de laatste bijeenkomsten op de vraag van zijn arts, Kenneth Walker, of hij ooit weer het Stelsel zou onderrichten, had geantwoord: "Er is geen stelsel." Maar gedachtenstelsels hebben iets hypnotisch.
Binnen een paar maanden na zijn dood had het grootste deel van zijn volgelingen zich of aangesloten bij Gurdjieff in Parijs, of bij Madame Ouspensky in Amerika, of had zich gestort op een ingewikkelde herformulering van het stelsel, in enigszins afwijkende bewoordingen. "Wees eenvoudiger," had Ouspensky opgemerkt, wachtend op de vraag die hem in staat zou stellen er iets over te zeggen. Toen we eens voor een bijeenkomst bij hem kwamen, werden we verwelkomd met de boodschap dat, omdat er geen vragen waren, er geen bijeenkomst gehouden zou worden. Misschien waren de vragen waarop hij had gehoopt te vergelijken met de vragen die waren gesteld aan de grote Tibetaanse yogi uit de elfde eeuw, Milarepa, toen hij op zijn sterfbed lag. Want de vragen van zijn discipelen stelden hem in staat zijn laatste uitspraak duidelijk toe te lichten.

"Over de wijze waarop ge de religieuze leer in uw dagelijkse leven in praktijk moet brengen, houdt dan het volgende in gedachten: misschien zijn er onder u die trots zijn op hun ogenschijnlijke heiligheid, maar die zich in hun hart volledig hebben gewijd aan het verwerven van roem en een reputatie in deze wereld; uit liefdadigheid geven zij honderd noodzakelijke en niet noodzakelijke dingen, in de hoop een gulle tegengave te zullen oogsten. Hoewel dit de godheden die begiftigd zijn met het goddelijke gezichtsvermogen niet behaagt, volharden egoïstische schepselen wier gezichtsvermogen verduisterd is hierin.
De huichelarij van het hunkeren naar de rijke sappen van deze wereld, terwijl men uiterlijk de schijn ophoudt vroom en toegewijd te zijn, omdat men niet tegen de spot van de buitenwereld is opgewassen, is als het eten van delicatessen en overvloedig voedsel dat is vermengd met een dodelijke akoniet (paddestoel). Drinkt daarom niet het vergif van het verlangen naar wereldse roem en reputatie, maar werpt alle kluisters van wereldse verplichtingen van u af, die slechts leiden tot dit verlangen en geeft u over aan een oprechte, welgemeende toewijding."
Vervolgens vroegen de discipelen of zij zich ter wille van anderen op kleine schaal met wereldse verplichtingen mochten inlaten en hij zei: "Als er aan deze verplichtingen zelfs niet het geringste eigenbelang kleeft is dat toegestaan. Maar een dergelijke onthechting is zeldzaam; maar als ze niet volledig vrij zijn van eigenbelang hebben werken die worden verricht in het belang van anderen zelden een geslaagde afloop. Ook zonder te streven naar het welzijn van anderen zullen werken, zelfs als men die verricht uit eigenbelang, slechts met moeite tot een geslaagd resultaat leiden. Het is alsof iemand, die hulpeloos verdrinkt, probeert een ander te helpen die in dezelfde hulpeloze omstandigheden verkeert.
Men moet niet al te bezorgd en overhaast trachten anderen te dienen voordat men zelf de waarheid in al haar aspecten heeft verwerkelijkt; wie dat doet is als de blinde die de blinde leidt. Zolang de hemel standhoudt, zolang zal geen einde komen aan het aantal bewuste wezens dat men kan dienen; en iedereen krijgt de kans een dergelijke dienst te verlenen. Totdat die kans komt, spoor ik ieder van u aan slechts één voornemen te koesteren, namelijk ter wille van alle levende wezens het boeddhaschap te bereiken." Evans-Wentz, Tibet's Great Yogi, Milarepa

Milarepa vat ieders plicht in één enkele formule samen: dat men het boeddhaschap niet moet nastreven met het oog op de persoonlijke verlossing, maar ter wille van alle bewuste wezens. De hoop op een 'gulle tegengave' voor een vriendelijk optreden is vanuit het boeddhistische standpunt het grootste struikelblok voor potentiële reizigers op de weg.
Krishna sprak tot Arjuna over de deugden van onthechting, de noodzaak tot belangeloos handelen. Maar hoe belangeloos een handelwijze ook is, hoe eenvoudig een daad ook wordt verricht, hoe weinig men ook denkt aan de mogelijkheid van slagen of falen, alleen al de verrichting levert voor degene die de handeling verricht 'verdienste' op in de boeddhistische zin van het woord.
Op dit punt is het van wezenlijk belang dat men gaat denken in nieuwe categorieën. Het accent moet inderdaad liggen op de daad, niet op de verrichter. Wat belangeloos handelen inhoudt, kunnen we zien in de persoon van de Franse lekebroeder Laurent, die in de keuken werkte of erop uit ging om voor zijn gemeenschap wijn te kopen. Het staat vrijwel vast dat broeder Laurent de spirituele overste was van de monniken die hij diende. Maar omdat hij zijn leven was begonnen als lijfknecht, was hij maatschappelijk hun mindere, gedwongen taken te verrichten die hij niet graag deed en die hem door zijn kreupelheid zelfs grote moeite kostten.
Niet zozeer in de katholieke, maar vooral in de protestantse landen circuleerde onder de titel 'De beoefening van de tegenwoordigheid van God' een boekje over hem, te vergelijken met de 'Geestelijke gids' van Molinos. Een heel persoonlijke nuance is te vinden in passages als de volgende, waarin de schrijver van de biografie vertelt over de wijze waarop Broeder Laurent verslag doet van zijn recente werkzaamheden.

Dat hij kort geleden naar Bourgondië was gestuurd om de voorraad wijn voor de gemeenschap in te kopen, hetgeen voor hem een zeer onwelkome opdracht was, omdat hij geen zakelijk talent had en omdat hij kreupel was en zich alleen over de schuit kon verplaatsen door zich over de vaten heen te rollen. Dat hij zich daarover echter niet ongerust maakte, noch over de aankoop van de wijn. Dat hij tot God zei dat hij zich met zijn aangelegenheden bezig hield en dat hij na afloop merkte dat hij zijn taak uitstekend had verricht. Dat hij het jaar daarvoor met dezelfde opdracht naar de Auvergne was gestuurd; dat hij niet zou kunnen vertellen hoe het verloop van de zaak was geweest, maar dat het resultaat ervan heel goed bleek te zijn.
Op dezelfde wijze vond hij in zijn werk in de keuken (waarvan hij van nature een grote afkeer had), toen hij zich eenmaal had aangewend alles te doen uit liefde voor God en onder alle omstandigheden biddend om zijn genade opdat hij het werk goed zou doen, alles gemakkelijk gedurende de vijfien jaar dat hij daar te werk was gesteld. Dat hij heel tevreden was met het ambt dat hij nu bekleedde; maar dat hij evengoed bereid was dit ambt op te geven als zijn vorige taak, omdat hij het onder alle omstandigheden naar zijn zin had, door kleine dingen te doen uit liefde voor God. De beoefening van de tegenwoordigheid van God

Het leven van Broeder Laurent was een gewoon leven. Als hij niet de anonieme auteur van zijn biografie had ontmoet, zou hij als een volkomen onbekende hebben gewerkt en zijn gestorven. Iets dergelijks geldt voor Molinos: als een aantal praatgrage bezoekers aan Rome zijn proces niet had bijgewoond, zou zijn optreden tegenover de inquisiteurs nooit zijn vastgelegd. Een werkelijk nederig mens blijft rustig in de kalmte van zijn hart. Tot het moment van de veroordeling had Molinos onaandoenlijk voor het hof geknield gelegen met een brandende kaars in zijn hand. Zijn houding gaf blijk van boetvaardigheid. Maar tot het laatste moment was hij ervan overtuigd dat hij geen ketter was.
Er wordt gezegd dat, toen hij tenslotte het hof verliet om de laatste negen jaar van zijn leven in vergetelheid door te brengen, hij tegen de priester die hem begeleidde opmerkte: "Op de Dag des Oordeels zullen we zien wie van ons gelijk heeft, u of ik. O, lang hoeven we niet te wachten."
Gedurende de twee jaar dat zijn proces, met de nodige onderbrekingen, duurde, nam Molinos voortdurend een juiste handelwijze in acht die duidelijk was gebaseerd op een juiste manier van denken, die op zijn beurt was gebaseerd op meditatie; en dat was voor zijn rechters in elk geval aanleiding hem met respect te behandelen. Socrates, die werd gedwongen zelfmoord te plegen door het innemen van vergif omdat hij ideeën had verkondigd die door de orthodoxe Atheners als gevaarlijk werden beschouwd, gaf in het laatste gesprek met zijn vrienden blijk van eenzelfde bescheiden objectiviteit.

"Maar komaan, Crito, laten we gehoorzamen en laat iemand het vergif binnenbrengen, als het intussen fijngewreven en gemengd is; zo niet, laat de man het dan fijnwrijven." En Crito zei: "Maar ik meen dat de zon nog boven de bergen staat, Socrates, en nog niet is ondergegaan. En bovendien weet ik dat anderen het pas heel laat drinken, wanneer de waarschuwing hun allang gegeven is, nadat ze uitstekend hebben gegeten en gedronken, en een laatste ontmoeting hebben gehad met wie ze ook maar verlangden te zien. Haast je niet, er is nog voldoende tijd." En Socrates zei: "Het is begrijpelijk dat degenen over wie jij het hebt die dingen doen, Crito, want zij denken er voordeel van te hebben als ze die dingen doen. Maar ik zal dat uiteraard niet doen. Want als ik het wat later drink is, denk ik, het enige voordeel dat ik ervan heb dat ik me het gelach op de hals haal, omdat ik me vastklamp aan het leven en het wil sparen, ook al houdt het niets meer in. Maar ga nu," zei hij, "doe wat ik zeg en niet anders." Plato, Phaedo

De versregels van Andrew Marvell over de executie van Karel I geven niet een letterlijk maar een poëtisch beeld van 'het juiste handelen' van de koning als slachtoffer van het politieke opportunisme.

That thence the Royal Actor borne
The tragic scaffold might adorn;
While round the armed bands
Did clap their bloody hands.

He nothing common did or mean
Upon that memorable scene,
But with his keener eye
The axe's edge did try;

Nor call'd the gods with vulgar spight
To vindicate his helpless right;
But bow'd his comely head
Down, as upon a bed.
En dat de Speler van Koninklijk bloed
Het tragisch schavot daarom sieren moet
Terwijl de gewapende benden rondom
Hun bebloede handen klappen

Geen gemeenheid echter valt hen ten deel
Vanaf dat gedenkwaardige toneel;
Maar hij, met zijn scherpere blik,
Schat de snede van de bijl.

Noch smeekt hij uit platte wrok de goden
Hun zijn hopeloos recht te vergoeden;
Maar legt zijn welgevormd hoofd
Slechts neer, als op een bed.
Uit Ode upon Cromwell's Return from Ireland

Hierin klinkt misschien iets na van de bemoedigende woorden van Thomas More aan het adres van zijn beul, toen hij het schavot beklom.

"Ik verzoek u, goede Meester Pope, bij zijne Hoogheid te bemiddelen dat mijn dochter Margaret mijn begrafenis zal mogen bijwonen."
"De koning stemt daarmee al in," sprak Meester Pope, "Dat het uw vrouw, kinderen en andere vrienden vrij zal staan daarbij aanwezig te zijn."
"O, hoeveel ben ik dan zijne Genade verschuldigd," zei Sir Thomas More,
"Dat hij het zich verwaardigt zoveel genadelijke inschikkelijkheid te betonen ten aanzien van mijn povere begrafenis." Pope barstte in tranen uit en More troostte hem:
"Bedaar, goede Meester Pope en laat u niet in verwarring brengen; want ik vertrouw erop dat we, eenmaal in de hemel, elkaar in alle opgewektheid zullen zien, waar we ongetwijfeld samen zullen leven en liefhebben, in een vreugdevolle gelukzaligheid, tot in alle eeuwigheid."
R.W. Chambers, Thomas More

Sommige mensen, die op een vergelijkbare of nog gruwelijker manier de dood vonden, misten die wezenlijk juiste wijze van denken die we zien bij Socrates, Molinos, Charles I en Thomas More - die zekerheid en kalmte die voortkomen uit een geest die in harmonie is met het zelf. Jeanne d'Arc, die eveneens om politieke redenen terechtgesteld werd op grond van gedrag dat voor de censors van het denken van die tijd verontrustend was, was volkomen in de war toen ze werd geconfronteerd met inquisiteurs die veel intelligenter waren dan zij en van hen te horen kreeg dat de innerlijke stem waarop ze steeds was afgegaan, misschien niet meer was dan een ingeving van de duivel. Toch blijkt uit een kort ooggetuigeverslag van haar dood op de brandstapel hoe groot haar innerlijke zekerheid was, waardoor een groot aantal geharde medeplichtigen aan haar weinig fraaie proces en terechtstelling tot tranen werden geroerd.
Meester Pierre Maurice bezocht haar die ochtend, voordat ze naar de preek in de Vieux Marché werd geleid; en Jeanne zei tot hem: "Meester Pierre, waar zal ik vannacht zijn?" En Meester Pierre antwoordde haar: "Vertrouw je op God?" Ze zei dat ze op God vertrouwde en dat ze, met Gods hulp, in het paradijs zou zijn. Dit heb ik gehoord van Meester Pierre zelf.
Toen Jeanne zag hoe het hout in brand werd gestoken begon ze luidkeels te roepen: "Jezus! Jezus!" En tot het moment van haar dood bleef ze "Jezus!" roepen. En toen ze dood was zeiden de Engelsen, omdat ze bang waren dat ze misschien was ontsnapt, tegen de beul dat hij het vuur wat uiteen moest slaan, zodat de omstanders konden zien dat ze dood was en niemand ooit zou kunnen beweren dat ze was ontsnapt (...) Ik hoorde Meester Jean Alepée, die toen kanunnik van Rouen was en die aanwezig was bij de dood van Jeanne en overvloedig weende, in tegenwoordigheid van mijzelf en degenen die om mij heen stonden zeggen: "Ik zou willen dat mijn ziel was waar ik denk dat de ziel van die vrouw nu is." R. Pernoud, Vie et mort de Jeanne d'Arc

Er zijn talloze voorbeelden van de moed van martelaars. De heiligenkalender bevat talloze, van meer dan één kant bevestigde verhalen over de onverschilligheid van mensen die werden gefolterd en oog in oog stonden met de dood, een onverschilligheid die voortkwam uit een vorm van 'krachtenbundeling' die het slachtoffer in staat stelt van zijn of haar beproeving getuige te zijn zonder er volledig in weg te zinken. Die beheersing wordt bereikt door een verandering in het niveau van het denken, die door een gelovige geloofszekerheid zou worden genoemd. Maar ook ongelovige mensen kunnen onder wanhopige omstandigheden de beschikking krijgen over een onverwachte kracht.
Een aantal jaren geleden beschreef een oude communiste uit de periode van Béla Kun hoe ze onder het stalinistische regime in Hongarije lange tijd eenzaam opgesloten had gezeten. Ze had tot het moment van haar vrijlating haar geestelijke gezondheid weten te behouden met behulp van doelbewuste denkoefeningen, door in haar geest elk detail van alle plaatsen en gebeurtenissen vóór haar gevangenschap te reconstrueren.
Zonder zich ervan bewust te zijn volgde ze een weinig bekende techniek uit de boeddhistische meditatie. Deze zorgvuldig opgezette terugtrekking naar een dieper ervaringsniveau stelde haar in staat de kruisverhoren van haar ondervragers en haar langdurige isolement te doorstaan. Door terug te keren naar een reëlere periode uit haar leven oefende ze zich, zouden we kunnen zeggen, in een vorm van 'zelfherinnering' ook al ontbraken daarin de esoterische en spirituele bijklanken.

Andere mensen die zich in de afgelopen tijd hebben weten te verweren tegen eenzame opsluiting en hersenspoeling slaagden erin hun geestelijke gezondheid te behouden door hun toevlucht te nemen tot vergelijkbare technieken. Arthur Koestler bijvoorbeeld, die in een van de gevangenissen van Franco in de dodencel zat, bedacht vergelijkbare oefeningen in oplettendheid, die hem beschermden tegen de ergste aanvallen van angst en wanhoop. Hij beoefende een vorm van mantra-meditatie.

Een magische remedie was een bepaald citaat uit een bepaald werk van Thomas Mann; dat bereikte altijd zijn doel. Soms herhaalde ik in een aanval van angst datzelfde vers dertig of veertig keer, bijna een uur lang, totdat een milde vorm van trance intrad en de aanval overging. Ik wist dat dit de methode van de gebedsmolen was, van de Afrikaanse tam-tam, van de eeuwenoude magie van geluiden. Maar hoewel ik dat wist, werkte het toch (...) Het ontleende zijn helende kracht (...) aan de techniek van de vermenging van het grimmige beeld van het vuurpeloton met het algemene probleem van leven en dood, de vermenging van mijn individuele ellende met de biologische ellende van het universum; zoals de trillingen en spanningen van een radio-ontvanger naar de aarde worden geleid, waar ze zich verspreiden, had ik mijn gevoel van nood 'geaard'.
Met andere woorden, ik had ontdekt dat de menselijke geest in staat is bepaalde vormen van hulp in te roepen waarvan hij, onder normale omstandigheden, geen weet heeft en waarvan hij het bestaan pas in zichzelf ontdekt onder op zich abnormale omstandigheden. Ze dienen, afhankelijk van het geval in kwestie, als een barmhartige verdoving of als een extatische stimulans. De techniek die ik onder de dreiging van het doodvormis ontwikkelde, bestond uit een handig gebruik van deze hulpmiddelen. Ik wist overigens dat op het beslissende moment, als ik werd geconfronteerd met de muur, die psychische technieken automatisch in werking zouden treden, zonder bewuste ingreep van mijn kant. Ik voelde dus geen angst voor het feitelijke moment van mijn terechtstelling; ik was alleen bang voor de angst die aan dat moment vooraf zou gaan.
Ik vertrouwde op (...) dat droomachtige gevoel dat het bewustzijn in tweeën gedeeld is, zodat je met de ene helft ervan jezelf observeert met een zekere afstand en onverschilligheid, alsof je naar een vreemde kijkt. Het bewustzijn zorgt ervoor dat de volledige vernietiging ervan nooit wordt ervaren. Het geheim van het bestaan en het verval ervan wordt nooit onthuld. Het is niemand toegestaan met open ogen in die duisternis te kijken. Hij wordt eerst geblinddoekt. Dat is waarom situaties die je hebt doorleefd in werkelijkheid nooit zo erg zijn als in de verbeelding. De natuur ziet erop toe dat bomen niet boven een bepaalde hoogte uitgroeien, zelfs niet de bomen van het lijden. Dialogue with Death

In De Goelag Archipel vertelt Alexandr Solzjenitsyn over een gevangen gezette Russische sterrenkundige, die zichzelf in het werkkamp wist te redden door te mediteren over een thema uit zijn eigen vroegere werk.

Als het eerste wat je elke ochtend ziet de ogen van je celgenoot zijn die krankzinnig is geworden, hoe moet je jezelf dan in de dag die volgt overeind houden? Nikolai Aleksandrowitsj Kozyrev, wiens briljante loopbaan in de sterrenkunde was afgebroken door zijn arrestatie, redde zichzelf door uitsluitend te denken aan het eeuwige en het oneindige; aan de ordening van het Universum - en aan de hoogste Geest ervan; aan de sterren; aan de toestand in het inwendige van de sterren; en aan de vraag wat tijd en het verstrijken van de tijd eigenlijk zijn. De Goelag Archipel

Een laatste voorbeeld van een dergelijke terugtrekking, die in dit geval onbedoeld was, vinden we bij Laurens van der Post in zijn bekende beschrijving van zijn gevangenschap in een Japans kamp voor krijgsgevangenen.

(...) het was mijn beurt voor een confrontatie met Mori. Toen ik op hem afliep, voelde ik me plotseling merkwaardig kalm. Het was alsof ik iemand anders geworden was en, ergens heel diep in mij, iemand die veel wijzer was en in de voordelige positie verkeerde dat hij dit soort confrontaties al sinds het begin van het menselijk bestaan op aarde onder ogen had moeten zien, de leiding van me overnam. Ik keek Mori aan en dat andere zelf van mij schatte Mori's slagen in en was zijn schoppen zo nauwkeurig voor, dat het me in staat stelde mijn hoofd en lichaam te bewegen op het allerlaatste moment, vlak voordat de klap aankwam, op een manier die voor de woedende man en zijn jaknikkers niet merkbaar was, maar voldoende om ze hun ergste kracht te ontnemen - zo zelfs dat ik ze nauwelijks voelde. Het fysieke effect van wat Mori probeerde me aan te doen, leek zelfs zo irrelevant dat, gedurende de hele episode van zijn aanval op mij, dat proces in mij - het inschatten van de volledige betekenis van het incident en het doorzoeken van mijn verbeelding naar een manier om er een eind aan te maken, voordat het in iets ergers ontaardde, iets dat zelfs Mori misschien niet bedoeld zou hebben - onbelemmerd voortging en zo mogelijk nog helderder dan tevoren.
Het gevolg was dat, toen Mori zijn laatste schop uitdeelde en me terug duwde naar mijn plaats in de rij en ik voor de zoveelste keer een vluchtig beeld opving van het machinegeweer bij de poort, het was alsof ik diep in mijzelf heel duidelijk een gezaghebbende stem van dat andere zelf hoorde, die me als het ware met de autoriteit van het leven zelf opdroeg: "Draai je om! Ga terug en bied je aan Mori aan voor een volgende afstraffig."
Rationeel gesproken miste een dergelijke manier van doen elke grond. Als er, onder normale omstandigheden, iets was wat de Japanners tot extreme wreedheid prikkelde, was het een activiteit van onze kant die in strijd was met hun regels en hun gevoel voor orde. Toch was de stem die bijna als een klok in mij weergalmde zo duidelijk en zo nadrukkelijk, dat ik me zonder enige aarzeling omdraaide en nogmaals voor Mori in de houding ging staan, voordat een volgende officier mijn plaats kon innemen.
Mori stond klaar om zijn volgende slachtoffer in elkaar te slaan. Maar precies op het moment dat hij tot de aanval over wilde gaan, drong het besef tot hem door dat hij oog in oog stond met degene die hij even tevoren had geslagen. De schok van die geringe variatie in een proces dat hij als vanzelfsprekend had beschouwd, was groot en onmiddellijk in zijn ogen te zien. Hij keek me over zijn opgeheven knuppel aan en hield hem halverwege de neergaande beweging stil, zoals dat volgens het cliché hoort, als iemand die op klaarlichte dag een spook ziet. De schok was zo groot dat het versnellende ritme van zijn hartstocht en woede waarin hij gevangen gezeten had er volledig door werd doorbroken.
Hoe gering de onregelmatigheid op zich ook was, ze begon hem los te maken uit de vastliggende processen van collectief en instinctief reageren waanin hij verstrikt was en maakte hem geloof ik plotseling bewust van het feit dat hij een individueel wezen was. Hij stond me aan te staren terwijl de sombere gloed van zijn donkere ogen een vreemde, innerlijke verwarring over deze onverwachte wending in de gang van zaken verried.
Na een laatste halfslachtige klap in de richting van mijn hoofd gromde hij vanuit een soort walging dat hij de hele gang van zaken volkomen onbegrijpelijk en meer dan verachtelijk vond. Hij duwde me in de richting van onze rij, draaide zich om en liep, nog steeds gespannen in zichzelf mompelend, weg tot hij uit het gezicht verdween (...) The Night of the New Moon

Hoewel een verandering in het denken meestal dus wordt voorafgegaan door een langdurig proces van doelgerichte training, zoals religieuze stromingen die bijvoorbeeld voorschrijven, kan ze ook plotseling optreden onder invloed van gewelddadige of tragische omstandigheden. Een volgend voorbeeld van een onverwachte transformatie van een negatieve in een positieve houding, zelfs onder de ondraaglijkste omstandigheden, zien we in de beschrijving die een vrouw geeft van de plotselinge ommekeer in haar gevoelens als gevolg van verschillende sterfgevallen.

Ik had een heel gelukkig huwelijk, waaraan een plotseling einde kwam toen kort achter elkaar mijn moeder, mijn zoontje dat nog geen jaar oud was en tenslotte mijn man stierven. Ik wilde bidden, maar ik wist niet waar ik moest beginnen. Op een middag toen ik me naar de ondergrondse haastte, om mijn twee dochtertjes van school te halen, merkte ik tot mijn ergernis dat ik vergeten was een boek mee te nemen. Iets in me drong erop aan, dat ik in plaats daarvan zou bidden. Toen ik me bedacht dat ik niet wist hoe ik dat moest doen, zei 'het' tegen me, dat er voor alles een eerste keer moest zijn en dat ik op dat moment moest beginnen.
Ik stapte bij Westminster de ondergrondse in en deed mijn best. Ik was nog maar net hortend en stotend met mijn gebed begonnen, toen ik overspoeld leek te worden door een liefdevol gevoel van warmte - niet een fysieke warmte, maar iets zo enorms, dat ik het gevoel had dat ik het niet zou overleven als het nog langer aanhield - en een gevoel dat ik me buiten ruimte en tijd bevond.
Ik slaagde erin bij het station South Kensington naar buiten te komen, dronken van geluk en van de zekerheid dat God bestond en dat Hij de enige werkelijkheid was. Het was alsof ik eindelijk thuis was - alsof ik iets had gevonden waarnaar ik onbewust mijn hele leven lang had gezocht. In die tijd kreeg ik nog steeds condoléancebezoeken van goede vrienden en wat ze gedacht zullen hebben toen ze zagen dat ik er jaren jonger en stralend gelukkig uitzag, is iets waar ik maar liever niet bij stilsta.
Terwijl ik me nog afvroeg wat ik zou gaan doen, overkwam me een volgende, nog ontzagwekkender ervaring, op een ochtend toen ik bezig was het ontbijt klaar te maken en juist het nieuws van zeven uur wilde aanzetten. Beide ervaringen vonden plaats onder hoogst prozaïsche omstandigheden, niet op een moment dat ik geraakt was door bijvoorbeeld een mooie zonsondergang, een schitterend concert of een ontroerende preek (ik ga niet naar de kerk). RERU 1212

Onwetendheid is de voornaamste oorzaak van onze illusies, zeggen de boeddhisten. Die onwetendheid is niet hetzelfde als gebrek aan kennis, laat staan een gebrek aan opleiding. Molinos was inderdaad een geleerd man; in zijn 'Verdediging van de contemplatie' werkt hij een redenering uit, die elke beschuldiging van ketterij zeker had kunnen weerleggen als zijn proces geen politieke achtergrond had gehad. Niet alleen vond hij precedenten voor zijn opvattingen en handelwijzen bij de grote mystici uit het verleden, hij wist bovendien overtuigend aan te tonen dat hij een volgeling was van Jan van het Kruis, die al meer dan honderd jaar daarvoor was gestorven en korte tijd later heilig verklaard zou worden.
Jeanne d'Arc, die verre van geleerd was, viel daarentegen terug op haar innerlijke zekerheid dat ze Gods werk had verricht. Haar gebrek aan opleiding was niet onwetendheid; zij verdedigde zich, toen ze werd geconfronteerd met een wrede, eenzame dood, door de hulp van Christus in te roepen. Maar de Hongaarse communiste deed zelfs dat niet; ze riep Marx niet aan en probeerde evenmin haar zuiverder marxisme te rechtvaardigen tegenover de corruptie van de stalinistische bureaucratic. Ze viel terug op de realiteit van het leven zoals ze dat buiten de gevangenis had gekend, door haar aandacht honderdtachtig graden te draaien. Op dezelfde manier vond Laurens van der Post de bevestiging van een realiteit die waarachtiger was dan die van het Japanse kamp.
Stuk voor stuk kwamen ze van het niveau van verbijstering, pijn en verwarring op een ander denkniveau met een duurzamer realiteit. Maar wat kunnen we zeggen over de vrouw, die plotseling merkte dat ze in staat was te aanvaarden, wat volgens elke maatstaf een opeenvolging van de zwaarst mogelijke verliezen was geweest? Hoe slaagde zij er, in haar verborgen toestand van aanvaarding, in de kracht te vinden haar vrienden onder ogen te komen die haar kwamen opzoeken om hun medeleven met haar te betuigen? Kennelijk verkeerde ze niet in de troostende overtuiging dat de doden niet in het niets zijn verdwenen, maar in plaats daarvan naar een nieuw leven zijn overgegaan. Ze wist eenvoudig dat, in de woorden van de middeleeuwse kluizenaarster Julian van Norwich, alle dingen, ook zonde en verlies, hun eigen plaats in de wereld innemen en daarom een aanvaardbaar deel van een goddelijk patroon zijn. "In mijn dwaasheid vroeg ik me af waarom God niet in den beginne het ontstaan van de zonde had verhinderd," schrijft Julian. Het antwoord op haar vraag kwam in de vorm van een openbaring.

Maar ik zag geen zonde: want ik geloof dat die niet op enige wijze substantie heeft noch deel heeft aan het zijnde, noch gekend zou kunnen worden dan door de pijn waarvan zij de oorzaak is. En daarom is pijn, zoals ik het zie, iets wat tijdelijk is; want ze loutert en ze dwingt ons onszelf te kennen en om genade te vragen. Want de lijdensweg van de Heer is voor ons een troost in dit alles, evenals zijn gezegende wil. En wat betreft de tedere liefde, die de goede Heer koestert voor ieder die verlost zal worden, hij geeft zijn troost met graagte en liefde, aldus zeggend: "Het is waar dat de zonde de oorzaak is van al deze pijn; maar allen zullen goed zijn en alles zal goed zijn en alle soorten dingen zullen goed zijn." Revelations of Divine Love

Onwetendheid laat zich samenvatten in één enkele gedachte: "Het had ook anders kunnen zijn." De soefidichter Rumi herleidde het tot het ene woord 'als'.

Zorg ervoor dat ge niet de gevangene wordt van 'als' door te zeggen: "Als ik dit of dat had gedaan." Want de oprechte profeet verbood de mensen 'als' te zeggen en zei: "Dat is een vorm van huichelarij." Want de huichelaar stierf terwijl hij 'als' zei en verwierf zich door 'als' te zeggen alleen maar wroeging. Een vreemdeling was eens met grote spoed op zoek naar onderdak; een vriend nam hem mee naar een ingestort huis. Hij zei tegen de vreemdeling: "Als dit huis een dak had, zou het niet alleen mij maar ook u onderdak bieden; en als het nog een kamer had zou ook uw gezin het hier geriefelijk hebben."
"Ja," zei hij, "Het is prettig bij vrienden te verblijven, maar, mijn brave ziel, in 'als' kan men niet overnachten." Rumi, Mathnawi

Het juiste denken ligt dus in het aanvaarden van de situatie, het juiste handelen is dat van de slager van de prins, die de draad van het vlees volgde en de gewrichten tussen de botten zocht en daarom op geen enkele weerstand stuitte. Zijn mes bleef scherp, terwijl de messen van minder bedreven koks voortdurend met de wetsteen in aanraking komen.
Op een dieper en abstracter niveau schrijven de boeddhistische teksten elk onderscheid toe aan de geest zelf. De wereld kent geen alternatieven. Het gaat er eenvoudig om te kiezen tussen het vasthouden aan de illusie van het 'als' in een gehechtheid aan verlangen, spijt en zelfmedelijden en de aanvaarding van Molinos, Julian van Norwich en de duizenden reizigers in de métro van Parijs, de subway van New York of de underground van Londen, die, door hun geest een ommekeer van honderdtachtig graden te laten maken, het onaanvaardbare kunnen aanvaarden. Laten we de Lankavatara Soetra nog eens citeren.

Wanneer wordt ingezien dat het bestaan en het niet-bestaan van de uiterlijke wereld voortkomen uit de geest zelf, dan is de bodhisattva gereed de toestand van het beeldloze te betreden en daar een blik te werpen in de leegte die elk onderscheid kenmerkt en alle diep gelegen gehechtheden die daaruit voortkomen. Hij zal daarin geen tekenen zien van diep wortelende hechting noch van niet-hechting; hij zal daarin niemand zien die geknecht is en niemand die bevrijd is, omdat geen van de dingen enige grijpbare 'substantie' heeft.
Maar zolang een dergelijk onderscheid wordt gekoesterd door de onwetenden en de eenvoudigen van geest, gaan zij voort zich daaraan te hechten en gaan ze, als de zijderups, voort met het spinnen van hun draad van onderscheid en blijven ze zichzelf en anderen omwikkelen en worden ze door hun gevangenis bekoord. Maar de wijze ziet geen tekenen van hechting of niet-hechting; hij ziet hoe alle dingen vertoeven in eenzaamheid, waar zich geen onderscheid kan ontwikkelen. Lankavatara Soetra

Minder eenvoudig is het deze afwijzing van het maken van onderscheid te vinden bij christelijke schrijvers. Want de christelijke mysticus staat altijd op voet van oorlog met de duivel, die hem niet alleen verleidt tot de zonde, maar de zonde bovendien listig verbergt in een schijn van deugdzaamheid en de deugdzamen verleidt zich op hun goede daden te beroemen. Weinigen zien even helder als Julian van Norwich dat ook de zonde aanvaard moet worden als deel van het wereldbeeld. Een van die weinigen was Meester Eckehait, die te maken kreeg met een beschuldiging van ketterij, zodat zijn volgelingen aarzelden hem met naam en toenaam te citeren. Want dat het nooit tot een veroordeling is gekomen is alleen te danken geweest aan het feit dat hij voor het eind van het proces is gestorven. Hij zag wat er zich achter de dualiteit bevond en was daarin meer verwant aan de niet-christelijke Grieken zoals Plotinus, wiens werk hij gelezen had en de vedantisten en boeddhisten van wie hij uiteraard niets wist.

Een betere afsluiting voor dit hoofdstuk over het juiste denken en het juiste handelen dan een fragment uit het werk van deze dertiende-eeuwse Duitse geleerde en mysticus is nauwelijks denkbaar.

De heiligen zeggen dat alle dingen in God zijn zoals ze eeuwig in God zijn geweest; niet dat wij in God waren in de grove aard die wij hier hebben; wij waren op een eeuwige wijze in God, zoals kunst in de kunstenaar. God zag zichzelf en zag alle dingen. God was daar niet veelvuldig zoals de dingen hier in afzondering van elkaar zijn. Hoewel de schepselen hier veelvuldig zijn, zijn ze in God niet meer dan één denkbeeld. God in zichzelf is slechts de ene.
Wanneer het schepsel teruggaat naar haar eerste oorzaak, kent het God uitsluitend als één in vorm en wezen en drievoudig in werking. Wat het intellect kent, is kennis en kennis houdt stil bij wat zij kent, één wordend met wat wordt gekend. Het eenvoudige denkbeeld werd nooit door enige kennis betreden, want dit ondeelbare voorbeeld waarnaar God alle schepselen heeft geschapen, torent hoog als God boven alle schepselen uit. Het schepsel dat God tot zijn eeuwige hoogte volgt moet boven alle schepselen uitstijgen, ja, zelfs boven zichzelf, zijn eigen gebruiken en gewoonten en agnosia ('kennisloosheid') nastreven tot in de van alles verlaten Godheid.
De heilige Dionysius zegt: "Gods woestijn is Gods eenvoudige aard." De woestijn van een schepsel is zijn eenvoudige aard. In de woestijn van zichzelf wordt het ontdaan van zijn eigen gestalte; in Gods woestijn, die op zijn eigen woestijn aansluit, wordt het ontdaan van zijn naam; daar wordt het niet langer de ziel genoemd, daar wordt het God in God genoemd. Eckehart

Veelvuldigheid wordt hier gereduceerd tot eenheid, Gods overvloed tot 'de woestijn' van God. Kennis wordt doorgevoerd tot een stadium dat verder ligt dan het denken, het stadium van de agnosia. Het denken overstijgt de gedachten tot dat allerhoogste niveau, waar denker en denken één zijn. Er is geen onderscheid meer. Alles is God. En Meester Eckehart, een rondreizende dominicaner geleerde die voor halfanalfabete nonnen preken had gehouden in hun eigen taal, verkondigde zijn waarheden even onopgesmukt en sober als een willekeurige zen-meester.
Het hoeft ons niet te verbazen dat zijn vijanden besloten hem te vervolgen wegens ketterij. Maar welk effect had hij op zijn toehoorders? Een van hen, zuster Katrei, vond de verlichting, zoals we nog zullen zien en was in staat haar eigen leraar te onderrichten. Anderen werden later veroordeeld op grond van ketterij. Want de denkbeelden van hun meester gingen veel verder dan het algemeen aanvaarde theologische niveau, waarop mens en God voor altijd van elkaar geseheiden zijn en alleen door een middelaar die zowel God als mens is tot elkaar kunnen worden gebracht.
"Die man kende de Vedanta," zei een Indiase leraar eens toen hem een aantal passages uit het werk van Eckehart waren voorgelezen. Hij weigerde te geloven dat zijn uitspraak historisch gezien niet waar kon zijn.

terug naar de Inhoud

3. Mededogen
"De verschuiving van het emotionele middelpunt brengt (...) een toename van naastenliefde en tederheid jegens medeschepselen teweeg," schreef William James. In de Eerste Brief aan de Corinthiërs wordt keer op keer benadrukt hoe noodzakelijk mededogen is: "Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal."
Mediteren en zelfs het juiste denken en handelen kunnen gebaseerd zijn op eigenbelang. Iemand die mediteert zal misschien uiteindelijk vooral zijn eigen verlossing voor ogen hebben, zijn eigen bevrijding van het wiel. Daarom dringt het boeddhisme erop aan dat elke verdienste, die men zich door zijn handelingen of meditatie verwerft, wordt gewijd aan de verlossing van alle wezens van het wiel der wedergeboolten.
Het woord naastenliefde heeft al lang zijn betekenis verloren en geen equivalent is ruim genoeg om die te kunnen dekken. Naastenliefde is 'caritas', 'dierbaarheid'. Het is liefde. Maar liefde veronderstelt een object waar liefde naar uit kan gaan; en een uitverkoren object veronderstelt de uitsluiting van andere objecten. Meestal behelst het ook het verlangen dat degene die we liefhebben onze liefde beantwoordt.
De liefde van een moeder voor haar kind benadert naastenliefde misschien nog het meest; en de liefde van het kind voor de moeder wordt door de boeddhisten gebruikt als voorbeeld om mededogen te stimuleren (ze houden ons voor dat elk levend wezen ooit in een eerder leven onze moeder is geweest). Naastenliefde is vooral een geesteshouding. Het maakt niet uit of ze gericht is op medemensen, dieren, een leraar of een aspect van God. "De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren (...) zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe (...)." (Paulus)
Bovendien, merkt H.P. Blavatsky op, is het voelen van 'mededogen' onder een passende praktische uitwerking daarvan niet een uiting van altruïsme, maar het tegenovergestelde. Werkelijke zelfontwikkeling langs de esoterische weg betekent handelen.

Boeddhisten geven met name de raad haar te richten op diegenen die ons slecht hebben behandeld, op degenen die ons in onze verwachtingen hebben teleurgesteld en op dolende, niet belichaamde geesten. William Law noemt het liefde, maar vat dit woord op in een ruimere betekenis dan gewoonlijk; in zijn opvatting maakt liefde geen onderscheid naar tijd, plaats of persoon.
Dit is de grondslag en de oorspronkelijke vorm van de geest van de liefde in het schepsel: het is een wil die naar al het goede streeft en moet dat ook zijn; en gij zult de geest van de liefde alleen dan hebben wanneer ge deze wil tot al het goede hebt, op elk moment en onder alle omstandigheden. U kunt vele werken van liefde verrichten en u daarin verheugen, vooral op momenten dat ze u niet slecht uitkomen, of in strijd zijn met uw toestand of stemming of het verloop van uw leven. Maar de geest van de liefde is pas in u wanneer hij de geest van uw leven geworden is, wanneer u vrijelijk, bereidwillig en in alle opzichten in overeenstemming daarmee leeft. Want elke geest handelt vrij en alomvattend overeenkomstig wat hij is. Hij hoeft geen opdracht te krijgen zijn eigen leven te leiden, of te zijn wat hij is, zoals ge toorn niet hoeft te smeken vertoornd te zijn. Wanneer dus liefde de geest van uw leven is, heeft hij de vrijheid en universaliteit van een geest; hij zal altijd leven en werken in liefde, niet om deze of gene reden, niet alleen hier of daar, maar omdat de geest van de liefde alleen kan liefhebben, waar hij zich ook bevindt, waarheen hij ook gaat en wat hem ook wordt aangedaan.
Zoals naar boven opspatten de enige beweging is die een vonk kent, of het nu is in de duisternis van de nacht of bij het heldere licht van de dag, zo volgt de geest van de liefde altijd dezelfde koers; hij maakt geen onderscheid naar tijd, plaats of persoon; maar of hij geeft of vergeeft, draagt of verdraagt, hij doet in dezelfde mate zijn eigen heerlijke werk en ondergaat in dezelfde mate zijn eigen zegen. Want de geest van de liefde, waar hij zich ook bevindt, is zijn eigen zegen en zijn eigen geluk, omdat hij de waarheid en de werkelijkheid van Gods aanwezigheid in de ziel is. S. Hobhouse, Selected Mystical writings of William Law

Walter Hilton, een Engelse priester uit de veertiende eeuw, ziet liefde als een kracht die in het verborgene in een mens werkzaam is en merkt op dat dit voor iemand die uitsluitend leeft volgens zijn verstand een 'groot mysterie is'. Wat voor zijn tijd al gold gaat tegenwoordig nog sterker op. Hilton stelt zich vriendelijk op tegenover degenen die, hoewel ze de volledige warmte van de naastenliefde missen, zich onder moeilijke omstandigheden toch geduldig en lankmoedig gedragen.

De liefde werkt wijs en mild in een ziel waar zij wil, want zij is een machtig bestrijder van toorn en afgunst, en alle hartstochten van woede en de zwartgalligheid daarin en brengt de ziel de deugden van het geduld en de zachtmoedigheid, vredelievendheid en vriendschap voor zijn medechristenen. Het is een beproeving en een zware inspanning voor een man die alleen de bewegingen van zijn verstand volgt, geduldig te blijven en een heilige kalmte en mildheid in zijn hart te bewaren en naastenliefde voor zijn medechristenen, als zij hem onredelijk lastig vallen of hem onrecht doen, dat hij het niet op een of andere wijze aan hen vergeldt door de opwekking van toorn of van zwartgalligheid, hetzij in zijn wijze van spreken, hetzij in zijn wijze van doen, hetzij in beide.
Maar ook al wordt een man getergd of in beroering gebracht en wekt men zijn onrust, moge het dan niet overmatig zijn en de grenzen van zijn verstand overschrijden en moge hij zijn hand en zijn tong in bedwang houden en bereid zijn de overtreding te vergeven wanneer hem om genade wordt gevraagd; want dan heeft die man toch de deugd van het geduld, zij het slechts zwak en schamel, hoe rijkelijk hij het zich ook zou wensen en hoe hevig hij zich inspant om zijn onredelijke hartstochten te beheersen, opdat hij deze deugd zal hebben en het hem bovendien spijt dat hij niet over haar beschikt zoals hij het zich zou wensen. The Scale of Perfection

Voor de christelijke mystici - evenals overigens de soefi's - is het stimuleren van de groei van liefde en naastenliefde door middel van gebed niet een wezenlijk probleem. De boeddhisten zijn minder optimistisch en bieden de moderne mens een aantal praktischer aanwijzingen. Het doel is de cultivering van gelijkmoedigheid of onbegrensde welwillendheid. Na een bespreking van de vraag wie de meest geschikte persoon is om mee te beginnen - een vriend, een vijand, een dierbaar lid van het andere geslacht of iemand die is gestorven - wordt een verhandeling over meditatie als volgt besloten.

Welwillendheid moet allereerst keer op keer worden ontwikkeld voor de beoefenaar zelf. "Moge ik gelukkig zijn, vrij van kwade invloeden" of: "Moge ik vrij zijn van vijandschap, vrij van letsel, vrij van inmenging en moge ik mijzelf in rust en kalmte handhaven." Conze, Buddhist Meditation

Wanneer de grondslag van een dergelijke vrijheid van zelfhaat eenmaal is gelegd, kan de oefening worden uitgebreid, eerst tot de leraar, zonder wiens royale hulp alle moeite voor niets zou zijn geweest, vervolgens tot 'een dierbaar iemand' daarna tot 'een onverschillig iemand' en tenslotte tot een vijand. Wanneer de beoefenaar van de meditatie op dit punt merkt dat een gevoel van afkeer in hem opkomt, moet hij terugkeren naar een van zijn eerdere 'objecten' - de leraar, een vriend, een neutraal iemand - om op die manier zijn afkeer te verjagen.
Net als andere boeddhistische meditatiemethoden lijkt dit misschien niet meer dan een oefening van de geest, die veel inspanning en oppervlakkig denken vergt. Iemand die mediteert op een mantra of op de ademhaling zal zich misschien afvragen of de hierboven beschreven methode ooit kan leiden tot samadhi, het transcenderen van de oppervlakkige werkelijkheid. Hoewel men streeft naar een emotioneel resultaat -liefde, niet alleen voor de naaste maar zelfs voor de vijand - lijkt het emotioneel gezien een nogal dor proces te zijn. Maar de ervaring bewijst het tegendeel.

Tegelijkertijd met het wegvallen van de barrières verwerft de monnik onmiddellijk het geestelijke beeld en de toegang tot concentratie. Maar wanneer hij de barrières heeft doen instorten en vervolgens dat geestelijke beeld koestert, ontwikkelt en cultiveert, bereikt hij zonder veel moeite de volledige concentratie. Buddhist Meditation

Concentratie in die zin vereist geen inspanning, maar is eerder het op één punt richten van de aandacht. De beoefenaar van meditatie straalt nu welwillendheid - liefde, zou een christen zeggen - uit en beschouwt zich als één met alle wezens. Dat brengt hem tot een onbegrensd mededogen, dat in de eerste plaats gericht is op de zieken, vervolgens op de ongelukkigen en tenslotte zelfs op de gelukkige mensen (want is hun geluk niet vergankelijk?).
Van mededogen gaat hij vervolgens naar vreugde over de vreugde van anderen en tenslotte komt hij in het stadium dat hij zich gelijkmoedig voelt ten aanzien van alle mensen, of zij nu zijn vrienden zijn of zijn vroegere vijanden, degenen die zich verheugen of degenen die treuren.
Pas wanneer hij deze staat van gelijkmoedige kalmte heeft bereikt kan hij alle mensen met eenzelfde mededogen beschouwen. En daar bereikt hij samadhi. Het is natuurlijk duidelijk dat, hoewel dit een intellectuele vorm van meditatie lijkt te zijn, het in feite een proces is waarbij het hart wordt geopend. 'Gelijkmoedigheid' is een nogal kleurloos woord; het woord 'mededogen' heeft een warmere gevoelswaarde. 'Welwillendheid' daarentegen is, vergeleken met 'liefde' nogal koel. Ook voor de soefi is Gods hoogste attribuut het karakter van een vriend.

Een zekere man klopte op de deur van een vriend; zijn vriend vroeg hem: "Wie zijt ge, o man vol vertrouwen?" Hij antwoordde: "Ik." De vriend zei: "Ga weg, dit is voor jou niet het geschikte moment om binnen te komen; aan een tafel als deze is geen plaats voor een rauw man." Maar wat kan, afgezien van het vuur van afwezigheid en scheiding, een rauw man gaarstomen? Wat zal hem verlossen van huichelarij? De ongelukkige ging weg. Een jaar lang reisde hij rond, gescheiden van zijn vriend en hij werd verschroeid door de vonken van het vuur. Die geschroeide man was klaar; toen keerde hij terug en liep nogmaals op en neer voor het huis van zijn kameraad. Hij klopte op de deur, vervuld van honderd angsten en zorgen dat wellicht een oneerbiedig woord aan zijn lippen zou ontsnappen. Zijn vriend riep hem toe: "Wie is het die daar voor mijn deur staat?"
Hij antwoordde: "Gij zijt het die voor de deur staat, o hartenbezweerder."
"Als gij ik bent, kom dan binnen, o ik" zei de vriend. "In dit huis is niet voldoende plaats voor twee ikken." Mathnawi

Zo ziet Rumi dat het laatste stadium van 'welwillendheid' eenwording met het goddelijke is. Het grote verschil tussen de christelijke praktijk en de oosterse traditie is de christelijke vooringenomenheid met de zonde. De legende over de kennismaking van de mens met de zonde in de Tuin van het Paradijs en zijn behoefte aan verlossing door middel van een bloedig offer, aanvankelijk van een lam en tenslotte van een goddelijk wezen, hangt als een noodlottige ster boven het hoofd van de christelijke mysticus. Hij kan alleen toegang krijgen tot de weg als hij het bloedgeld betaalt. Alleen door een ascese die vaak gepaard gaat met zelffoltering kan hij de vriendschap van die boze God winnen, tegenover wie hij persoonlijk verantwoording moet aflggen voor de zonde van Adam.
Heinrich Suso, een tijdgenoot en volgeling van Meester Eckehart, heeft een soefi-achtige vreugde over de schoonheid van de wereld, maar is niet in staat die te zien als een afspiegeling van bovenaardse schoonheid. In zijn ogen is ze een valstrik; wanneer hij daarvan geniet wil dat zeggen dat zijn gedachten worden afgeleid van het wezenlijke doel van het offer van de verlosser. In zijn 'Büchlein der Ewigen weisheit' discussieert hij, als Dienaar, met een Meester, die de personifiatie is van de Eeuwige wijsheid. Aan het begin vertelt de Dienaar over zijn verlangen, als jongen, naar hij-weet-niet-wat. Maar al snel komt het gesprek op het onderwerp 'liefde voor de wereld'.
De Dienaar: Geliefde, als ik U verlaat, al is het maar voor een korte tijd, ben ik als een ree die zijn moeder heeft verlaten en door jagers achterna wordt gezeten; hij vlucht er vandoor met plotselinge bochten en wendingen, totdat hij zijn leger bereikt. Heer, ik vlucht, ik haast me naar u toe met een koortsachtige, brandende ijver, zoals de hertebok naar het stromende water. Heer, een uur zonder U is als een geheel jaar. Wanneer men een jaar lang een vreemde voor U is, is dat alsof men duizend jaar lang een vreemde is voor een liefhebbend hart. O, Gij twijg van verlossing, Gij meitak, Gij roodbloesemende rozestruik, open Uw armen, verstrooi en spreid de bloesemende takken van Uw goddelijke en menselijke aard! Büchlein der Ewigen weisheit

Het visioen dat volgt laat een pelgrim zien die een verwoeste stad nadert, door Suso geschilderd met evenveel oog voor detail als een Vlaamse kunstenaar uit zijn tijd, de veertiende eeuw. De pelgrim is Christus; de verwoeste stad is de nu uiteengevallen religieuze eenheid. We bevinden ons in een dualistisch gebied, waar het noodzakelijk is te verzaken als we winst willen boeken. Suso beziet de schoonheid van de wereld, die hem als dichter (want zijn beschrijvende gaven zijn dichterlijk) zó bekoort, met afschuw. Het cultiveren van 'eeuwige wijsheid' door de beoefening van uitsluitend wereldse liefde of 'welwillendheid', zou in zijn ogen verraad zijn tegenover de 'pelgrim' die zichzelf voor de mensen had opgeofferd. Suso beoefende de meest extreme vormen van zelfkastijding, zoals hij in zijn autobiografie vertelt. Jarenlang droeg hij een haren hemd, dat bedekt was met spijkers waarvan de punten in zijn lichaam prikten. Wanneer hij neerviel in een extatisch visioen was zijn vreugde vermengd met pijn, zoals hij zelf zegt en zelfs nadat hem in dit visioen was gevraagd zijn wrede boetedoening op te geven, ging hij er nog enige tijd mee door. Hij trok rond en preekte zelfs in deze toestand van door zichzelf toegebrachte pijn.
We kunnen niet zeggen of Suso's weg verkort of juist verlengd werd door zijn zelfkastijding. Misschien werd hij er ongevoelig voor, bijvoorbeeld door toepassing van methoden zoals die door yogi's worden gebruikt. Maar dat is niet waarschijnlijk, omdat hij zijn pijn koesterde als boetedoening voor zijn zondigheid.
Het mededogen van Christus voor de mens komt tot uiting in zijn lijden en de christelijke mystici werden geobsedeerd door de fysieke marteling van de geseling, het oprichten van het kruis en de kruisiging. Als hij had geleden, dan moesten zij zijn lijden delen of nabootsen. Zijn ogenschijnlijke verlatenheid aan het kruis, toen hij tevergeefs zijn Heer aanriep, wordt op veel kleinere schaal geëvenaard door hun perioden van eenzaamheid. Van de mystici is Eckehart vrijwel de enige die inziet dat lijden voor degenen die een heilig leven hebben geleid, misschien niet hetzelfde is als voor andere mensen. Zij kunnen 'vergetelheid van de beproevingen ervan' bereiken.

Mensen vertellen ons over het heilige leven, hoe zij geleden hebben. Om te vertellen wat de vrienden van onze Heer hebben geleden, schiet de tijd tekort. Maar ik zeg: zij hebben niet geleden. Bij het geringste vermoeden van het bewustzijn van God zou al het lijden vergeten zijn. Dit is heel goed mogelijk terwijl de ziel nog in het lichaam is. Ik zou zelfs meer willen zeggen: ook als de ziel nog in het lichaam is, kan zij vergetelheid van haar beproevingen bereiken zodat zij zich die niet meer herirmert. Eckehart

Maar, concludeert Eckehart, "Voor wie niet uit liefde lijdt, is het lijden lijden en zwaar te dragen." We zouden kunnen zeggen dat het lijden van Christus niet hetzelfde kan zijn geweest als dat van de eenvoudige rover die naast hem hing. Bovendien kan zijn ogenschijnlijke verlatenheid niet dezelfde zijn geweest als voor iemand op een lager niveau. Verlichte mensen moeten niet beoordeeld worden naar de maatstaven van de niet-verlichten. Toch legt het orthodoxe christendom voortdurend de nadruk op juist de menselijkheid die de verlosser aannam en vraagt zijn volgelingen het lichamelijke lijden van de verlosser op zich te nemen.
Alleen de gnostici zagen Christus als meer dan menselijk, als een goddelijke afgezant, een bodhisattva. Hun invloed op het christendom was aanzienlijk, totdat verschillende vroege kerkelijke concilies daar een eind aan maakten. De gnostici stelden Jezus uitsluitend voor als een prediker van de verlichting, die gevonden kon worden door een reeks 'boetedoeningen' of bekeringen. In een document uit de tweede eeuw, dat Pistis Sophia wordt genoemd, spreekt hij in deze trant tot zijn discipelen.

"Wanneer ik het Licht ingegaan zal zijn, verkondig dat dan aan alle mensen en zeg tot hen: Houd niet op te zoeken, dag en nacht en laat daarvan niet af, totdat ge de mysteriën van het koninkrijk van het Licht hebt gevonden, die u zullen louteren en u zullen maken tot een subtiel licht en u zullen leiden naar het koninkrijk van het Licht. Zeg tot hen: zie af van de wereld en al het stoffelijke daarin en alle zorgen en alle zonden ervan, kortom, alle verbindingen die daarin zijn, opdat ge de mysteriën van het Licht waardig zijt en gered wordt van alle kastijding die ligt in het oordeel. Zeg tot hen: zie af van het mopperen, opdat ge de mysteriën van het Licht waardig zijt en gered wordt van het vuur van degene met de hondekop. Zeg tot hen: zie af van het afluisteren, opdat ge de mysteriën van het Licht waardig zijt en gered wordt van het oordeel van degene met de hondekop." Pistis Sophia

De hondkoppige demonen van het laatste oordeel doen sterk denken aan de boze godheden van Het Tibetaanse dodenboek (een boek met instructies over de kunst van het sterven). Later werden ze in de vorm van een obsessie met zonde en lijden een foltering voor de orthodoxen en aanleiding tot de sektarische twisten en oorlogen, vervolgingen en heksenjachten waarin het christendom zich van de andere grote godsdiensten onderscheidt. Deze obsessie met zondigheid staat recht tegenover het boeddhistische principe dat men zichzelf moet vergeven voordat men mededogen jegens anderen kan ontwikkelen. Zelfvergeving is niet synoniem met toegevendheid ten opzichte van zichzelf. Talloze boeddhistische geschriften waarschuwen hiertegen, evenals de anonieme auteur van de Theologia Germanica.

Er wordt gezegd dat Adam gedoemd werd of viel omdat hij van de appel at. Ik zeg dat dit gebeurde omdat hij iets voor zichzelf opeiste - op grond van zijn Ik, Mij, Mijn enzovoort. Al had hij zeven appels gegeten maar niets voor zichzelf opgeëist, dan zou hij niet gevallen zijn. Maar zodra hij iets als het zijne bestempelde, viel hij en hij zou ook gevallen zijn als hij de appel niet had aangeraakt.
Zie! Ik ben honderd maal vaker en dieper gevallen en honderd maal verder afgedwaald dan Adam; en zelfs niet de hele mensheid kon zijn val goedmaken of hem van zijn dwaalweg terugbrengen. Maar hoe zal mijn val kunnen worden goedgemaakt? Hij moet worden hersteld zoals Adams val werd hersteld en op dezelfde wijze. Door wie en op welke wijze werd dat herstel bewerkstelligd? Bedenk dit: een mens kan niet buiten God en God zou niet zonder de mens moeten zijn (...)
Ook in dit terugbrengen en herstellen kan en mag en moet ik niets uit mijzelf doen, maar moet ik mij eenvoudig overgeven aan God, zodat Hij alleen alle dingen in mij kan doen en kan werken en ik Hem en al zijn werk en zijn goddelijke wil kan ondergaan. En omdat ik niet bereid ben dit te doen, maar mijzelf als van mij beschouw en Ik, Mij, Mijn enzovoort zeg, wordt God belemmerd, zodat Hij niet alleen en ongehinderd zijn werk in mij kan doen. Om die reden is er voor mijn val en voor het afdwalen van de weg geen herstel. Zie! De oorzaak van dit alles is dat ik iets opeis als het mijne. Theologia Germanica

Wie zichzelf vergeeft erkent daarmee nederig dat hij zich op een grote afstand van het goddelijk bewustzijn bevindt, waarnaar hij verlangt. Zijn zonde is evenredig aan de afstand die hem van zijn doel scheidt. Er is wel gezegd dat de wortel van het woord dat in het nieuwtestamentische Grieks wordt gebruikt voor zonde alleen maar de afstand tot het goddelijke inhoudt - en omstandigheid die uiteraard moet worden onderkend en verholpen, maar geen reden tot zelfhaat is.
Zelfhaat is bovendien niet alleen een innerlijk vergif, maar wordt ook op de buitenwereld geprojecteerd. Meestal keuren we in anderen juist die tekortkomingen af die we het hardst voor onszelf verborgen proberen te houden. In feite is haat jegens onze naaste meestal een projectie van zelfhaat. Natuurlijk moet deze aanvaarding van onszelf niet leiden tot overdreven toegevendheid ten aanzien van onze begeerten en vooroordelen. Over die obstakels is het boeddhisme even expliciet als het christendom. De volgende, eenvoudige gedragsregel maakt deel uit van het advies dat de Boeddha eens gaf aan een familiehoofd.

"Welke zijn nu de vier ondeugden van het gedrag waarvan hij afstand heeft genomen? Dat zijn de volgende, jonge heer: de ondeugd van het doden van schepselen; het nemen van iets wat niet gegeven is; het verkeerde gedrag in handelingen van seksuele hartstocht; en oneerlijkheid," zo sprak de Verhevene. Toen de Gelukkige aldus had gesproken, voegde de Meester daaraan nog toe: "Wie doodt, wie steelt, wie leugens spreekt, wie de vrouw van een ander schendt - hij wordt door de wijzen veroordeeld.
En welke zijn dan de vier beweegredenen voor het doen van het kwaad, zonder welke hij geen kwade daden zal verrichten? Een man verricht kwade daden als hij de verkeerde weg inslaat, uit begeerte, uit haat, uit misleiding en uit angst. Maar omdat de discipel deze vier verkeerde wegen niet inslaat, verricht hij geen kwade daden op grond van deze vier beweegredenen tot het doen van het kwaad. " Some Sayings of the Buddha

Een wezenlijk aspect van de boeddhistische meditatie is de beoefening van de 'controle' - het onderzoeken van vroegere handelwijzen en beweegredenen. Deze vorm van introspectie vormt de tegenhanger van de christelijke obsessie met zonde. In alle tradities wordt zelfkennis als een deugd beschouwd. Een moderne westerling zou daar tegenin kunnen brengen, dat het afwijzen van haat, afgunst en de andere ondeugden eenvoudig genoeg is, maar dat het voorkomen ervan een heel ander verhaal is.
Het stelsel van Gurdjieff probeerde dit probleem te overwinnen door als eerste stap op te leggen dat degenen die zich bezighouden met het werk, geen uiting mogen geven aan hun 'negatieve emoties' - het equivalent van de door de Boeddha genoemde ondeugden - en de hoop dat ze op die manier uit zichzelf zouden verdwijnen. Meestal betekende dit alleen maar dat ze van binnen voortwoekerden, totdat ze op een ongelegen moment in een onverwachte vorm naar buiten barstten. De enige manier om ons tegen ondeugden te verweren is ons hart open te stellen in liefde, of, zoals in het nu volgende chassidische verhaal, in verdriet.

De Baalsjem liet eens zijn leerling rabbi Wolf Kizes de kawwanna (de op God gerichte intentie bij de uitvoering van een handeling) leren van het blazen op de sjofar (de ramshoom waarop in de synagoge, voornamelijk op het nieuwjaarsfeest, wordt geblazen), opdat hij op het feest de verschillende hoornstoten voor hem zou kunnen aangeven. Rabbi Wolf leerde den kawwanna, tekende ze echter voor alle zekerheid ook nog op op een blaadje dat hij in zijn borstzak stak, maar dat spoedig daarna op de grond viel, zonder dat hij het merkte; naar men zegt had de Baalsjem dat bewerkt.
Toen nu de tijd om te blazen kwam, zocht rabbi Wolf eerst vergeefs naar zijn brief en bezon zich daarna op de kawwanna, maar kon er zich geen enkele meer herinneren. De tranen braken hem uit en wenend gaf hij de volgorde van de hoornstoten zonder enige kawwanna. Later zei de Baalsjem tegen hem: "In het paleis des konings zijn veel zalen en kunstige sleutels openen de deuren; maar de bijl is sterker dan die alle, geen grendel kan haar weerstaan. Wat zijn alle kawwanot tegenover één innig verdriet!" Chassidische vertellingen

De ondeugd van de vergeetachtigheid werd dus verpletterd door de bijl van het liefdevolle berouw. De boeddhistische meditatie van de onbegrensde vriendschap jegens alle schepselen, is bedoeld om de ondeugden te verjagen, maar is tegelijkertijd een handeling van devotie tegenover die geest of adem die hen doordringt en zo leidt tot het ontwaken van het hart. Op het moment dat hij zichzelf aanvaardt, kan de discipel op een evenwichtige manier zijn vrienden én degenen voor wie hij ooit onverschilligheid of haat heeft gevoeld, aanvaarden; maar hij wendt zich vooral in diepe dankbaarheid tot zijn leraar, in wie hij een afspiegeling van de hoogste leraar ziet.
Goeroe-meditatie vormt echter een klasse apart. De discipel wijdt zich volledig aan de meester, loopt op diens wensen, hoe onredelijk ook, vooruit en fungeert als zijn kok en bediende tot het moment waarop de meester vindt dat hij het waard is en hem de gunst van zijn onderricht schenkt. Een extreem voorbeeld van de toewijding aan een goeroe vinden we in de autobiografie van Milarepa. Hij vertelt hoe hij, na de grote yogi Marpa te hebben opgezocht, werd onderworpen aan een reeks beproevingen. Eerst biedt Marpa de jongen aan hem te onderrichten en voor de duur van het onderricht in zijn levensbehoeften te voorzien, op voorwaarde dat hij hem een huis voor zijn zoon bouwt. Op dit voorstel volgt enig loven en bieden, maar de jongeman gaat akkoord.

Hij bracht mij naar een rotsrichel die op het oosten uitzag en beschreef me, nadat hij een bepaalde plaats had aangewezen, een cirkelvormig bouwwerk en gaf me opdracht dat daar te gaan bouwen; en dit deed ik onmiddellijk. Toen ik ongeveer de helft had voltooid, kwam hij langs en zei dat hij, toen hij me de opdracht gaf, de zaak nog niet goed had doordacht en dat ik moest ophouden met het werk aan het gebouw, en de aarde en de stenen die ik had gebruikt moest terugbrengen naar de plaats waar ik ze vandaan had gehaald. Toen ik deze opdracht had volbracht, bracht de lama, die mij in een roes scheen te verkeren, mij naar een richel die op het westen uitkeek en gaf mij opdracht daar een ander huis te bouwen. Nadat hij het grondplan ervan had beschreven, dat de vorm van een halve cirkel moest hebben, ging hij weg. Toen ik dit huis had opgetrokken tot ongeveer halverwege de verlangde hoogte, kwam de lama weer naar mij toe terwijl ik aan het werk was en zei me dat ook dit huis niet voldeed en dat ik de klei en de stenen moest terugbrengen naar de plaatsen waar ik ze gevonden had. Ook ditmaal deed ik wat hij me opdroeg. Nogmaals nam de lama mij mee naar een richel, die uitzag op het noorden en wendde zich tot mij (...) Tibet, Great Yogi

Nog drie huizen werden gebouwd en weer gesloopt en door het sjouwen van de stenen had de discipel zijn rug opengeschaafd. Maar Marpa bleef argumenten verzinnen en hoewel zijn vrouw probeerde in te grijpen was Milarepa nog geen stap dichter bij het door hem verlangde onderricht. Het was een langdurige beproeving, maar tenslotte werd Milarepa beloond en ontwikkelde zich tot een veel groter leraar dan Marpa zelf.
Toewijding aan een goeroe heeft parallellen in andere geloven. Een westerse christen kan devotie voelen voor een heilige, Christus en een bepaalde hoedanigheid van de Verlosser. Een mahayana-boeddhist schouwt de Boeddha in een van diens aspecten, dat door de leraar wordt gekozen overeenkomstig het temperament van de leerling. Van deze aspecten wordt Avalokiteshvara, de belichaming van het mededogen, geassocieerd met het ontwaken van het hart door gelijkmoedigheid. Een dergelijk ontwaken kan spontaan optreden in mensen die normaal gesproken nuchter en geremd zijn. Het is misschien wel de meest voorkomende vorm van een spontane 'mystieke ervaring'. Twee voorbeelden uit onze eigen tijd laten zien, wat het effect is van een dergelijke ervaring op mensen die zich, ondanks hun religieuze karakter, van het geloof hadden afgekeerd.

Toen ik zeventien was, was ik de weg kwijt en op zoek. Niets leek veel inhoud te hebben; de wereld was oneerlijk en de mensen onbetrouwbaar. Maar ik was nog niet vergeten hoe ik moest bidden; en ik bad oprecht en zonder schaamte dat God, als Hij bestond, me op een of andere manier een licht in de chaos zou laten zien. Op een dag veegde ik de trap in het huis waar ik werkte, toen ik plotseling werd overvallen, overweldigd, verzadigd (...) door een gevoel van een allerhoogste en levende liefde. Het beïnvloedde niet alleen mijzelf, maar leek alles om me heen tot leven te brengen. De stoffer die ik vasthield, het stofblik, de trap, alles leek tot leven te komen van liefde. Het was alsof ik niet langer mezelf was, met mijn kleinzielige zorgjes en probleempjes, maar deel uitmaakte van die oneindige macht van de liefde, van een zo volstrekte en overweldigende verrukking dat ik onmiddellijk wist wat het was dat de heiligen gevonden hadden. Het duurde misschien hoogstens twee minuten, maar in die korte periode leek het een eeuwigheid (...) RERU 1753

Deze onverwachte golf van liefde bracht alles in de omgeving van het meisje tot leven. Ze was niet langer zichzelf maar "en deel van die oneindige macht van de liefde" die zich uitstrekte tot alledaagse voorwerpen zoals een stoffer en blik. Kunnen we dat liefde noemen, dit besef van de eenheid van alle dingen waartoe we behoren? De volgende verteller spreekt liever over mededogen.

Hoewel godsdienst voor mij heel veel betekend had, maakte ik in diezelfde tijd een periode van twijfel en desillusie over het leven door en werd ik verscheurd door een innerlijke strijd (...) Op die specifieke dag in juni had ik tijd over. Het was een heerlijke, zonnige avond en ik had een wandeling door het St. James' Park gemaakt en was bij het water gaan zitten met de bedoeling wat te lezen. Maar het boek bleef dicht. Het was heel mooi, de zon glinsterde door de bomen en er zwommen eenden in het water en heel plotseling voelde ik me uitgetild boven alle strijd en rumoer. Het was geen visueel beeld en ik wist dat ik op een bankje in het park zat, maar ik had het gevoel alsof ik boven de wereld werd uitgetild en erop neer keek. De desillusie en het cynisme waren verdwenen en ik voelde hoe mededogen mijn hele wezen doorstroomde, mededogen met alle mensen op aarde. Ik werd beheerst door een rust die ik nooit tevoren ervaren had en sindsdien ook nooit meer heb en - wat voor mij nog het meest interessant en het vreemdst is - die toestand was niet emotioneel; niet dat ik emotieloos was, maar het was alsof ik erboven stond. Langzaam vervaagde de ervaring. Het duurde misschien een minuut of twintig, of een half uur. Toen had ik het gevoel dat het een ervaring van God was, omdat ik het interpreteerde binnen mijn eigen religieuze kader. RERU 363

Ook hier zien we dat de ervaring werd voorafgegaan door 'wijfel en desillusie'. Het cynisme van deze vrouw ging over in 'mededogen met alle mensen op aarde' en dat gaf haar het gevoel dat ze, ook al ging het niet gepaard met visuele beelden, opgetild werd van het bankje in het park waarop ze zat. In dit indringende relaas merkt ze met enige verbazing op dat ze niet emotieloos was, maar er als het ware boven stond. Wat algemeen wordt aangezien voor inspiratie is meestal niet zuiver: vaak is het vermengd met begeerte, opwinding en verwachtingen, en wordt de slotfase ervan verduisterd door gevoelens van teleurstelling en spijt. Maar de emotionele gevoelens waarmee momenten als deze gepaard gaan, deze voorproefjes van samadhi, houden verband met diepere ervaringen: de 'oneindige macht van de liefde' is het eerste voorbeeld en 'rust die ik nooit tevoren ervaren had' is het tweede.
Hoewel deze ervaringen beperkter zijn, behoren ze duidelijk tot dezelfde categorie als de verrukking van Heinrich Suso, die, net als de twee hierboven geciteerde vrouwen, voorafgaand daaraan een periode van moeilijkheden en lijden had doorgemaakt. Zelfs de beschrijving komt op sommige punten overeen. Voor Suso lijkt de ervaring echter niet de aanzet tot mededogen te hebben gegeven, maar eerder tot een intensivering van zijn religieuze praktijken.

In de eerste periode van zijn bekering gebeurde het op de feestdag van de heilige Agnes, toen het klooster op het middaguur de vasten gebroken had, dat de dienaar het koor binnenging (Suso noemt zichzelf de dienaar). Hij was alleen en nam plaats in de laatste nis aan de kant van de prior. En hij verkeerde in grote nood, want zware moeilijkheden drukten op zijn hart. En toen hij daar alleen en zonder enige troost was -niemand stond naast hem, niemand bevond zich in zijn buurt - raakte zijn ziel in zijn lichaam, of buiten zijn lichaam, plotseling in vervoering. Toen zag en hoorde hij wat geen tong ooit onder woorden zal kunnen brengen.
Dat wat de dienaar zag had geen vorrn, noch enige wijze van zijn; toch ontleende hij daaraan een vreugde zoals hij had kunnen ervaren in het zien van de vormen en stoffen van alle vreugdevolle dingen. Zijn hart was hongerig, maar voldaan; zijn ziel was vol tevredenheid en vreugde: zijn gebeden en zijn hoop werden vervuld. En de broeder kon slechts deze Stralende Schittering aanschouwen; en hij vergat zichzelf en alle andere dingen volkomen. Was het dag of nacht? Hij wist het niet. Het was als het ware een uiting van de zoetheid van het Eeuwige Leven, in de gewaarwording van stilte en rust.
Toen zei hij: "Als dat wat ik zie en voel niet het koninkrijk der hemelen is, weet ik niet wat het wel zou kunnen zijn: want het lijdt geen twijfel dat het verduren van elke denkbare pijn maar een heel geringe prijs is voor het eeuwige bezit van een zo grote vreugde." Geciteerd door Evelyn Underhill in Mysticism

Meestal houdt men dergelijke ervaringen voor zich. Vaak praten degenen wie het is overkomen er liever niet over, zelfs niet met een goede vriend. Ze zijn bang dat ze, door de ervaring onder woorden te brengen en bloot te stellen aan het cormnentaar of de kritiek van een ander, hoe vriendelijk ook, de glasheldere hoedanigheid ervan zullen vertroebelen door haar terug te brengen tot het niveau van het alledaagse. Maar soms worden dergelijke ervaringen uitgewisseld tussen intieme vrienden, in dit geval man en vrouw.
De waarschijnlijk diepste mystieke ervaring die me ooit is overkomen vond plaats kort voor de dood van mijn man (...) Op een dag waren we samen, zonder anderen, toen een plotselinge verandering zich van hem meester maakte en ik het gevoel kreeg dat we werden omgeven door een zingende, golvende enorrne kracht (...) Ongeveer een half uur lang waren we in staat bijna normaal met elkaar te praten over onszelf en de kinderen en de toekomst, in een diep besef van eenheid en doelgerichtheid en onsterfelijke liefde, zonder enige bezitsdrang. Toen gleed hij weg in een toestand van bewusteloosheid en een dag of twee daarna stierf hij. Sindsdien zijn er verscheidene momenten geweest waarop mijn man heel krachtig en levend aanwezig is (...) RERU 871

'Liefde zonder enige bezitsdrang' is het kernbegrip in dit korte, ontroerende verslag. Het is een emotie die misschien vaker tot uitdrukking komt in daden dan in woorden. Weinig mensen praten met elkaar over de naderende dood of wat er daarna komt. Om de dood te bevatten moeten we ons naar een hoger emotioneel niveau verheffen dan in een ziekenhuis of ziekenkamer gebruikelijk is. Vanaf dat niveau bezien heeft de dood een ander uiterlijk.
Het delen van de ervaring is ongetwijfeld de voornaamste reden om samen te bidden of in een groep te mediteren. "Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam" zal de kracht ervan groter zijn dan waar een enkele gelovige in afzondering bidt of mediteert. De heilige Catharina van Genua en haar metgezellen lijken tijdens hun gesprekken gedeelde extatische momenten te hebben ervaren, maar wat de precieze aard ervan was, wordt uit haar beschrijving niet helemaal duidelijk.

Deze ziel vertoefde sindsdien vele malen in het gezelschap van vele spirituele vrienden, sprekend over de Goddelijke Liefde, op een zodanige wijze dat zij het gevoel hadden in het paradijs te zijn, zowel gezamenlijk als ieder van hen op zijn eigen manier (...) Hij die sprak en hij die luisterde, elk gevoed door het spirituele voedsel van de verrukkelijkste soort; en omdat de tijd zo snel verstreek, werden ze nooit verzadigd, maar bleven ze daar terwijl ze van binnen in vuur en vlam stonden, uiteindelijk niet in staat te spreken, niet in staat te vertrekken, alsof ze in extase verkeerden. Catharina van Genua, Dialoog

Maar dergelijke verhalen zijn zeldzaam; Catharina van Genua lijkt een haast paranormale gevoeligheid te hebben gehad. Het openstellen van het hart voor 'het vuur van de liefde' is het steeds terugkerende thema van het werk van de veertiende-eeuwse Engelse mysticus Richard Rolle van Hampole.

Het branden van de ware liefde die in een ziel wordt opgenomen, loutert haar van alle ondeugden; het wist zowel het overdadige als het te geringe uit en zet de schoonheid van alle deugden neer. Het paart zich nooit aan een hoofdzonde en als het zich paart aan geringe zonden kan desondanks de beweging van de liefde in God en de begeerte daarnaar zo verschroeiend zijn, dat alle geringe zonden erdoor worden weggebrand; want omdat de ware geliefde tot God wordt gebracht met een krachtige en hartstochtelijke begeerte, zijn alle dingen die hem van het aangezicht van God weerhouden hem onaangenaam. Al verheugt hij zich waarachtig van jubelende blijdschap, zijn hart kan de hemelse dingen die hij voelt niet uiten en daarom kwijnt hij van liefde. Richard Rolle van Hampole, The Fire of Love

En de toestand die, wanneer de geringe zonden eenmaal verteerd zijn, uit deze schroeiende vreugde voortkomt, wordt onthuld in de laatste openbaring van Julian van Norwich, waarin haar vraag naar de bedoeling werd beantwoord.
En vanaf de tijd dat het mij werd getoond, verlangde ik dikwijls te vernemen wat de bedocling van onze Heer was. En vijftien jaar of langer nog daarna ontving ik een antwoord in een geestelijke ingeving, die mij zei: "Wilt ge vernemen wat hierin de bedoeling van onze Heer is? Luister dan goed: liefde was zijn bedoeling. Wat hij u heeft getoond? Liefde. Waartoe hij het heeft getoond? Tot liefde. Houd u daarbij, dan zult ge over datzelfde meer vernemen en weten. Maar ge zult daarin nimmer enig ander ding zonder doel weten noch vernemen." Zo vernam ik dat liefde de bedoeling was van onze Heer. Revelations of Divine Love

Het enthousiasme van Rolle en Julian wordt geëvenaard door dat van de soefi's, de geliefden van God, die tenslotte alleen nog maar zijn attributen zijn.
Wij zijn de fluit, onze muziek behoort slechts U toe;
wij zijn de bergen die slechts Uw klank weerkaatsen;
Gij stelt de slaglinie op van de schaakstukken, en gaat af op nederlaag of zege;
Hoog op het blazoen ontvouwen zich de leeuwen -
Uw onzichtb're wind jaagt ons door de wereld. Rumi, Persian Poets

Hoewel het duidelijk is dat licht en vuur altijd standaard connotaties zijn geweest bij seksuele hartstocht en dat het christelijke gebruik van seksuele rnetaforen werd gesteund door de misschien toevallige aanwezigheid in de bijbel van een gedicht over de wereldlijke liefde, het Hooglied, moeten er voor de erotische parallellen die niet alleen door de christelijke mystici maar ook door de soefi's met zoveel enthousiasme worden getrokken, dwingender redenen zijn. Welk aspect van de transcendente ervaring kan worden aangemcrkt als vuur? Vuur en zang bieden samen een dubbele metafoor voor de verrukking van Richard Rolle.

Waarlijk, de geliefde van de Almachtige God wordt niet verheven in de geest om zonder vaardigheid in hoge dingen te zien en het lied van de liefde te zingen dat opwelt in de ziel, die vurig en openlijk brandt met het vuur van de liefde en zich uitstrekt in zoete devotie, toevend in liederen die de honing van onze oprechtste Middelares schenken. Daarom wordt de zanger tot het opperste geluk gebracht en wanneer de bron van eindeloze warmte uitbarst in geluk, wordt hij hortend opgenomen in een zonderlinge bevrijding en wordt de geliefde getooid met de kracht van de schoonste wijs en verkwikt in de zoete warmte. Hij verheugt zich, waarlijk glanzend, witter dan sneeuw en roder dan een roos; want hij wordt aangewakkerd door Gods vuur en omdat zijn geweten onbevlekt is, gaat hij gekleed in het wit.
Daarom wordt hij, uitverkoren boven alle anderen, daarnaar opgeheven; want in zijn geest toeft nog de melodie en talmt een zoete overdaad aan warmte; zodat niet alleen hij zelf een diepste offergave in zichzelf zal offeren en Christus zal loven in geestelijke muziek, maar ook anderen ertoe zal bewegen lief te hebben, zodat ze zich haasten zich vroom en volmaakt aan God te geven; en daarom verblijden zich zijn geliefden, die met hun hele hart tot hem neigen, ook in dit ballingsoord. The Fire of Love

We zouden deze passage kunnen opvatten als een voorbeeld van een uitgewerkte poëtische metafoor. Rolle was ongetwijfeld een dichter, hoewel hij zelf zegt, in de aanhef tot het hoofdstuk waaraan dit fragment is ontleend, dat zijn ervaring van verrukking "noch uitgesproken noch opgeschreven" kan worden. Maar wanneer we kijken naar de beoefening van meditatie in het Oosten, beseffen we dat dit vuur in het hart, dit branden van de lieflebbende ziel, niet alleen een poëtisch woordenspel is. Zelfs de beoefenaar van een eenvoudige vorm van meditatie zal soms inzien dat dit hartevuur iets zegt over zijn eigen ervaring.
De meeste meditatiemethoden schrijven een verlegging van de aandacht van het hoofd naar het hart voor, naarmate de beoefenaar vorderingen maakt. Een mantra begint misschien als een onuitgesproken herhaling van het woord in het hoofd of in de keel en niet altijd strikt gelokaliseerd, maar na verloop van tijd kan men de mantra verplaatsen naar het hart - natuurlijk niet naar het fysieke hart, maar naar de tegenhanger ervan, de chakra, het bovenzinnelijke centrum ter hoogte van het hart. Dit is het begin van een elementaire vorm van tantristische meditatie.

Het licht van de ogen moet kalm schijnen en gedurende een lange tijd moet noch een gevoel van slaperigheid noch enige afleiding opkomen. De ogen kijken niet naar buiten, maar ze laten hun oogleden neer en verlichten dat wat van binnen is. Het Licht bevindt zich op deze plaats. De mond spreekt noch lacht. Men sluit de lippen en ademt naar binnen toe. De ademhaling bevindt zich op deze plaats. De neus ruikt geen geuren. De reuk bevindt zich op deze plaats. Het oor hoort geen uitwendige dingen. Het gehoor bevindt zich op deze plaats. De gedachten dwalen niet af; waarachtige gedachten hebben een eigen continuïteit. Als de gedachten duurzaam zijn, is het zaad duurzaam; als het zaad duurzaam is, is de kracht duurzaam; als de kracht duurzaam is, zal ook de geest duurzaam zijn. De geest is het denken; het denken is het hart; het hart is het vuur; het vuur is het elixer. Het geheim van de gouden bloem

Geen christelijk voorschrift voor het openen van het hart is zo specifiek als deze taoïstische verhandeling. In de christelijke mystiek voltrekt zich, misschien onzichtbaar, een alchemistisch proces, maar dit wordt niet in kaart gebracht. De tantristische processen, waarbij seksuele energie doelbewust wordt getransformeerd tot hogere energie, wordt door de christelijke metafoor van de liefde maar zeer partiëel overgebracht.
Het thema verscheen voor de eerste maal in het christelijke denken in de loop van de elfde eeuw, toen de westerse mystiek tot bloei kwam. Een mogelijke aanleiding was de humaniserende invloed van de soefi's, die ten tijde van de kruistochten in Europa voelbaar werd. Van de soefi's was in elk geval de cultus van de hoofse liefde aflomstig. De lyriek van de troubadours werd geïnspireerd door de Arabische poëzie uit Spanje.
Een van de eerste Spaanse mystici, Ramon Llull, die zich tot doel had gesteld missie te bedrijven onder de moslims, leerde Arabisch en knoopte betrekkingen aan met Arabische geleerden op Majorca. Uit de oosterse idealisering van de erotische liefde ontstonden de westerse cultus van de maagdelijke moeder Maria en de seksuele metafoor van het heilige huwelijk tussen de ziel - die in alle westerse talen vrouwelijk is - en de hemelse bruidegom. Deze lyrische invloed drong niet door tot de oosters-orthodoxe Kerk, die haar inspiratie bleef putten uit de woestijnkluizenaars en monniken van de Sinaï, voor wie de zonde altijd een vrouwelijke gestalte aannam.
De voorschriften van de 'nieuwe theoloog' uit de elfde eeuw, de heilige Simeon, voor wat overeenkomt met de opening van het hart, zijn even expliciet als de boeddhistische instructies, maar hebben een heel eigen strengheid. Het denkbeeld van de welwillendheid ontbreekt en net als zijn leermeester, Sint Jan van de Ladder, vervangt hij zelfvergeving door een starre aandacht voor gedachten en een ogenblikkelijke onderdrukking van elke opwelling van wellust: "Wie in zichzelf geen aandacht heeft en niet toeziet op zijn geest, kan niet zuiver zijn van hart en daarom God niet zien. Als hij geen aandacht vestigt op zichzelf kan hij niet arm zijn van geest."
Er is geen plaats voor vergeving van het zelf en het moet als een vijand zorgvuldig worden gefouilleerd op eventuele zondige gedachten. Deze zelfobservatie komt misschien overeen met de boeddhistische controle of het katholieke gewetensonderzoek, maar het voortdurende onderdrukken van gevaarlijke gedachten voordat ze de kans krijgen op te komen, is haast een obsessie. Bovendien gaat Simeon uit van een 'vrijheid van zorgen' die iedere mens met enige psychologische kennis eerder zal zien als het resultaat van de beoefening van meditatie dan als het uitgangspunt ervoor. Ironisch genoeg waarschuwt hij de lezer niet bovenaan de ladder te beginnen door een poging tot contemplatie te doen, maar op de laagste sport, die van het gesproken gebed. We kunnen ons niet onttrekken aan de indruk dat Simeon een even ketterse indruk zou hebben gemaakt op de oosterse Kerk als op het Rome van zijn tijd. De strikte voorschriften van Simeon luiden als volgt:

De methode waarmee hij, die dat wenst, zich kan verheffen van de aarde en opstijgen naar de hemel, is de volgende; ten eerste moet hij worstelen met zijn geest en zijn hartstochten temmen; ten tweede moet hij het psalmodiëren beoefenen, dat wil zeggen, hij moet bidden met de lippen, want wanneer de hartstochten zijn onderdrukt, brengt het gebed op een heel natuurlijke wijze zoetheid en vreugde naar de tong, die door God worden aanvaard omdat ze Hem welgevallig zijn; ten derde moet hij bidden in de geest; ten vierde moet hij zich verheffen tot contemplatie.
Het eerste is gepast voor de beginner; het tweede voor degene die al een zekere mate van succes heeft bereikt; het derde voor degene die nog maar een paar stappen van de voltooiing is verwijderd en het vierde voor hem die volmaakt is. Het enig mogelijke begin is dus de verzwakking en onderwerping van de hartstochten. Dit kan alleen worden bereikt in de ziel, door toe te zien op het hart en door middel van aandacht, want, zoals de Heer zegt, uit het hart komen kwade gedachten die een mens bezoedelen. Daar zijn toezicht en aandacht dus noodzakelijk. Wanneer de hartstochten, doordat het hart zich tegen hen verzet, volledig onderworpen zijn, begint de geest te verlangen naar God (...) Philokalia

Hier lijkt 'toezicht op het hart' te worden voorgesteld als inleiding tot elke willekeurige vorm van gebed. Pas wanneer 'alle hartstochten volledig zijn onderworpen' kan het louteringsproces beginnen. Het evangelie zegt dat het koninkrijk der hemelen verworven kan worden met behulp van kracht. Maar waar zou een monnik de kracht kunnen vinden om zijn hartstochten te onderwerpen als het niet was door het gebed ter harte te nemen? Want de lagere energie die de hartstochten voedt, moet worden getransformeerd tot de hogere energie die het vuur in het hart aanwakkert. In alchemistische bewoordingen zouden we kunnen zeggen dat het lage metaal moet worden veranderd in goud. Enkele pagina's eerder spreekt Simeon over het verfijnen van het vuur.

"Zal iemand vuur in zijn boezem halen, zonder dat zijn klederen in brand geraken?" zegt de wijze Salomon (Spreuken 6:27). En ik zeg: zal hij, die in zich het goddelijke vuur van de Heilige Geest naakt voelt branden, niet in vuur en vlam geraken, zal hij niet glanzen en stralen en de schittering van de Godheid krijgen al naar gelang zijn loutering en de mate waarin hij door het vuur is doordrongen? Want de doordringing door het vuur volgt op de loutering van het hart en de loutering van het hart volgt op haar beurt op de doordringing door het vuur, dat wil zeggen, voor zover het hart gelouterd is, ontvangt het de goddelijke genade en voor zover het de goddelijke genade ontvangt wordt het gelouterd. Wanneer dit is voltooid (dat wil zeggen, dat de loutering van het hart en de verwerving van de genade hun volheid en volmaaktheid hebben gevonden) wordt een mens onder invloed van de genade volledig een god. Philokalia

Uiteindelijk wakkert de genade het verterende vuur dus aan. De oude man wordt verbrand tot as, waaruit hij als de feniks wordt herboren. Maar nergens in de Philokalia, de verzameling teksten waarin we de 'praktische en theologische voorschriften' van de heilige Simeon kunnen vinden, zien we de vreugde waardoor het werk van Eckehart is geïnspireerd en soms zelfs dat van Suso. Deze klinische meesters van de zelfkastijding lijken zelden de genade te hebben ontvangen waarvoor ze zo hun uiterste best deden en die de twijfelende jood uit het volgende korte chassidische verhaal eenvoudig geschonken werd.

Een leerling vroeg aan rabbi Sjmelke: "Er is ons geboden: Heb uw naaste lief als uzelf. Hoe kan ik dat vervullen, als mijn naaste mij kwaad doet?" De rabbi antwoordde: "Je moet het woord goed verstaan: Heb uw naaste lief als iets wat gij zelf zijt. Want alle zielen zijn één; ze zijn ieder immers een vonk van de oerziel en die is geheel aanwezig in hen allen, zoals uw ziel in alle ledematen van uw lichaam.
Het kan eens gebeuren dat je hand zich vergist en zichzelf slaat; zou je dan een stok nemen en je hand kastijden omdat ze geen begrip had en zo je pijn nog vergroten? Zo is het ook wanneer je naaste, die één van ziel is met jou, je kwaad doet uit gebrek aan begrip; als je hem vergeldt, doe je jezelf pijn."
De leerling vroeg verder: "Maar als ik een mens zie, die slecht is jegens God, hoe kan ik dan van hem houden?"
"Weet je dan niet," zei rabbi Sjmelke, "dat de Oerziel uit Gods wezen kwam en dat iedere mensenziel een deel van God is? En zou je je niet over haar ontfermen als je ziet hoe een van haar heilige vonken is gevangen en wordt verstikt?" Chassidische vertellingen

De boeddhistische 'welwillendheid' jegens een vijand wordt door deze uiterst eenvoudige uiteenzetting kracht bijgezet. Er zijn verschillende plezierige overeenkomsten tussen de zeventiende-eeuwse joodse sekte en de zen-meesters. Beide werden getroffen door dezelfde bliksemfltsen van inzicht. Deze bliksem kan op elk willekeurig moment en op elke willekeurige plaats in het hart inslaan, ongeacht geloof en cultuur en zonder voorafgaande waarschuwing. Vaak doet het stadium dat hieraan voorafgaat denken aan de 'duistere nacht' van Jan van het Kruis, maar tegenwoordig zal men eerder geneigd zijn het te beschouwen als een depressieve bui of een negatieve toestand, die misschien wijst op de behoefte aan psychotherapie. Dat was echter niet de indruk die de verteller van het volgende verhaal kreeg.

Tegen het einde van de jaren vijftig hadden de verschillende negatieve aspecten van mijn leven me tot een neurotisch mens gemaakt, niet in staat lief te hebben, geremd, nerveus en met een zwartgallige persoonlijkheid, die soms aanleiding was te verlangen naar de dood als enige uitweg uit een ondraaglijk bestaan (...) In die periode ontmoetten mijn man en ik de man die ons beider dierbaarste vriend zou worden. Een zo hechte relatie, zowel intellectueel als spiritueel en vaak zelfs telepathisch, had ik nooit eerder gekend en ik verwacht ook niet die voor een tweede maal te kennen: een relatie waarop ik nauwelijks had durven hopen en die ik zelfs niet voor mogelijk had gehouden. (Toen) stierfhij plotseling. We wisten dat hij niet lang te leven had, omdat zijn gezondheid altijd zeer wankel was geweest, maar toch waren de schok en de ontreddering vernietigend. lk herinner me dat ik dacht: "Op een moment als dit zou het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel de grootst mogelijke steun bieden." Maar ik kon niet voorwenden dat ik deze overtuiging deelde en deed daartoe ook geen poging.
De zondag daarna reden mijn man en ik over een landweggetje (...) Verdrietig hadden we het over onze vriend, toen ik plotseling wist dat zijn geest voortleefde en op dat moment even dicht bij mij was als tijdens zijn leven ooit het geval was geweest. Ook al gebruik ik het woord 'wist', woorden zijn onvoldoende om de ervaring over te brengen. Dit 'weten' was intenser en werkelijker dan wat ik ooit in letterlijke zin ervaren had. Het was alsof ik heel even de werkelijkheid had gekend en vergeleken daarmee was de wereld van de zintuigen een droom. Ik werd vervuld van een onuitsprekelijke vreugde, die ik nooit zal kunnen beschrijven. Het was alsof ik, tot op zekere hoogte, de onuitputtelijke liefde van God voor ons begreep, die het universum omvat en alles wat zich daarin bevindt.
Bovendien begreep ik, zonder enige twijfel, dat niets in het leven, hoe onbelangrijk het ogenschijnlijk ook is, ooit verloren gaat of doelloos is, maar dat alles is gericht op de verwezenlijking van een opzet die ons op een dag duidelijk zal worden gemaakt (...) Sinds die dag, die ik alleen maar kan beschouwen als een wedergeboorte, verdwenen mijn neurotische problemen en zijn nooit meer teruggekeerd. RERU 809

Het opmerkelijkste van deze ervaring is het blijvende effect ervan. Het was haast een bekering. Toch was de ervaring tegelijkertijd heel veelzijdig. De tegenwoordigheid van de overleden vriend werd gevoeld, er was de verzekering van de onsterfelijkheid en de vrouw die de ervaring onderging, ontving zowel een heel duidelijke 'kennis' van de werkelijkheid als een intense vreugde. Dit doet ons denken aan de geruststelling van Julian van Norwich dat "alles goed zal zijn".
Toch kwam de ervaring voort uit een heel pijnlijk verlies en het besef dat het op dat moment niet goed was. Maar onder het verlies lag een gedeelde liefde. De ervaring ontstond in het hart en verlichtte de hele geest. Het openen van het hart heeft maar zelden een zo volledig effect als in dit geval. Misschien lijkt het op het eerste gezicht een zuiver emotionele ervaring; zoals in eerder geciteerde gevallen lijkt de emotie misschien hoogstens een verschuiving in het bewustzijn.
Een verhoogd besef van de werkelijkheid hoeft niet gepaard te gaan met een instroom van waarachtige en blijvende kennis over de werkelijkheid achter de sluier van de uiterlijke schijn. Degene die de ervaring ondergaat denkt misschien even volgens een andere categorie, maar even later is er niets van over dat onder woorden gebracht kan worden. Misschien vervaagt de hele ervaring zelfs al snel. Dat gold echter niet voor het hierboven geciteerde geval en evenmin voor het volgende. Voor degene die de ervaring onderging, bleef het zelfs "altijd onder de oppervlakte".

Op 23 januari 1961 kwam ik 's avonds thuis, na een lezing die bij een paar vrienden thuis gehouden was. Het vroor die avond (...) Ik had geen enkel voorgevoel dat er iets ongebruikelijks zou plaatsvinden, maar plotseling, ik weet niet wat er precies gebeurde, maar het had wel wat weg een langdurige elektrische schok. Dit was natuurlijk heel anders, het was niet iets mechanisch, het was een persoon; dat wist ik heel zeker.
Er bruiste een gevoel van warmte en licht door mijn bloed, het overspoelde me en het verlamde me bijna, alsof iemand van buitenaf iets in me witgloeiend opstookte en ik snikte van liefde en dankbaarheid. Ik wilde dat het door zou gaan en een poosje bleef het steeds sterker terugkeren, maar in de tussenpozen was ik zwak en bibberig. Er waren geen beelden of stemmen, maar de persoon communiceerde met woorden, of eerder ideeën, of zekerheden, met een soort diepe intimiteit, veel dichterbij dan in mijn oor of in mijn verbeelding (...)
Meer dan een week lang gedroeg ik me alsof ik dronken was; ik kon aan niets anders denken en smeekte en hoopte heel vaak dat de gewaarwording weer terug zou komen, om het gevoel van puur geluk dat het me had gegeven. Maar het bleef altijd onder de oppervlakte, als een elektrisch kacheltje dat op de meest onverwachte momenten plotseling aangezet wordt - wanneer ik autoreed bijvoorbeeld, of rondliep, of in de tuin bezig was, of het huishouden deed. RERU 1057

Een bijzonderheid van deze ervaring is de aanwezigheid van fysieke warmte, het vuur in het hart dat door Richard Rolle zo vaak wordt genoemd. Misschien is het onder dergelijke omstandigheden zelfs gebruikelijker fysieke uitingen op te merken dan een instroom van kennis gewaar te worden. De bewustzijnsverhoging wordt opgevat als een scherper gezichtsvermogen, een scherper gehoor, een grotere bewustheid van de omgeving. Dat geldt in elk geval voor de twee korte fltsen die hieronder zijn opgenomen. De eerste is vrijwel uitsluitend gewaarwording, een bewustheid van schoonheid die leidt tot een plotselinge scheidslijn tussen realiteit en illusie.

Ik was aan het werk, druk bezig met de dingen die bij mijn baan horen, toen plotseling een gewaarwording van rust en mededogen rondom me 'neerdaalde', vergezeld van een gevoel van fantastische schoonheid, alsof alle schoonheid ter wereld maar een fractie was van deze schoonheid. Het duurde maar een paar minuten. Er viel niets te zien, horen, proeven of ruiken.
De ervaring deed me sterk denken aan een passage uit de Mandukya Oepanisjad: Als twee vogels van gouden pluimage, onafscheidelijke metgezellen, zijn het individuele zelf en het onsterfelijke zelf, neergestreken in dezelfde boom. De eerste proeft de smaak van de zoete en bittere vruchten van de boom, de tweede proeft geen van beide, maar ziet rustig toe. RERU 1817

In het tweede geval vertelt een jonge vrouw in bondige en heel authentieke bewoordingen over een krachtige ervaring die kennelijk door haarzelf was opgeroepen: niet meer dan het oprapen van een kwartje misschien, maar een heel stralend kwartje. Ze maakt melding van de eerder geciteerde Broeder Laurent, maar zegt niets over haar methode.

Toen ik tussen de tien en de twintig was las ik Beoefening van de tegenwoordigheid van God van Broeder Laurent en werd daardoor diep ontroerd. Ik herlas het toen ik begin twintig was en nam me voor te proberen elke dag even greep te krijgen de goddelijke tegenwoordigheid in mijzelf.
Ik deed verschillende vergeefse pogingen en stond op het punt de hele ondememing op te geven, toen plotseling midden op de dag ik een tot dat moment verborgen knop in mijzelf aanraakte en een klein pakje of een quant van warmte, licht, liefde (hoe je het noemen wilt) naar mijn middelpunt hupte en zich vervolgens verspreidde en mijn hele wezen doorstraalde. Het was de opwindendste ervaring die me ooit was overkomen. Het van een priemende heerlijkheid. RERU 1528

We kunnen ons afvragen of we deze ervaringen mogen vergelijken met die van mensen die openlijk voor het religieuze leven hebben gekozen, jarenlang hebben gemediteerd en zich aan strikte leefregels hebben gehouden. De toestand van verhoogd bewustzijn, waardoor deze mensen uit onze tijd werden overvallen, kwam over het algemeen onaangekondigd. Ze beschouwden zich niet als aanhangers van een bepaald geloof. Toch hebben zij kennelijk niet alleen de genade ontvangen waarom velen hun leven lang hebben gebeden, maar in twee van de hierboven geciteerde gevallen heeft deze ervaring bovendien een blijvende verandering teweeg gebracht.
Is het een beloning die iemand ook onverdiend kan krijgen? Als het antwoord ontkennend luidt, moeten de betrokkenen beschikken over bepaalde kwalifiaties. Tenzij men de theorie aanvaardt dat we vele malen leven is die ongelijkheid tussen de verschillende mensen echter onbeglijpelijk. Sommige mensen kunnen de gedachte aan een onstoffelijk bestaan niet bevatten - ze beschikken niet over onzichtbare 'middelen van bestaan'. Voor anderen is het een kwellende mogelijkheid, die ze het liefst negeren, omdat hun materialistische lethargie erdoor wordt verstoord. Ze willen niet ontwaken.
Voor een derde groep is het een essentiële realiteit - aanwezig in hun kindertijd, zoals in het geval van Wordsworth en een daadwerkelijk aspect van hun volwassen leven. Het zijn de mensen uit de twee laatste categorieën die door dergelijke spontane ervaringen worden overvallen. Voor sommigen van hen is het een vorm van bekering. Ze worden meegesleurd door een plotselinge ommekeer van de waarden waaraan ze zich altijd hebben vastgehouden.
De muren van Jericho storten in door een enkele stoot op de trompet. Maar zoals de vele geciteerde ervaringen hebben laten zien, worden de muren soms snel weer opgebouwd. Van het trompetgeschal blijft alleen een zwakke echo over. Voor de derde groep is de ervaring een openbaring van wat ze altijd al wisten. Het is verblindend, maar niet nieuw. Het is een bevestiging van wat in het onderbewuste altijd al latent aanwezig was. En soms, zoals in de laatste twee geciteerde ervaringen, leidt het tot een blijvende verandering. Maar is de ervaring van een vrouw die met haar man een tochtje in de auto maakt van dezelfde orde en dezelfde waarde als de ervaring van Heinrich Suso toen hij in een extatische bewusteloosheid neerzonk op de treden van het altaar? Wie zou daarover kunnen oordelen? Alleen iemand die in staat is in te schatten welke invloed dat moment heeft op het latere leven van degene die de ervaring heeft doorgemaakt.

Voor Suso en de zijnen is een dergelijke verrukking niet meer dan de bevestiging dat zijn voeten de juiste weg zijn ingeslagen, de weg die hij al sinds zijn jongenstijd zoekt en die hij tot zijn dood toe zal blijven volgen. Maar voor veel van onze tijdgenoten is het misschien hoogstens een bevestiging van het bestaan van de weg. De levendigheid ervan hangt samen met het contrast tussen deze toestand en het algemene bewustzijnsniveau van de dag ervoor. Mensen die leven volgens een discipline van gebed en meditatie zullen, in elk geval in het begin, een paar fltsen van dit inzicht opvangen. De reden is dat, omdat hun bewustzijnsniveau stapsgewijs stijgt, de toppen nauwelijks afsteken tegen de geleidelijk klimmende bergrug.
De weg maakt een vrijwel vlakke en weinig opwindende indruk. Alleen reïncarnatie kan de enorme verschillen in spirituele ervaring verklaren. Door de wet van het karma, die handeling in verband brengt met gevolg en daad met verdienste en tekortkoming, zowel binnen één enkel leven als in elkaar opvolgende levens, wordt het punt waarop we de weg betreden bij onze geboorte bepaald. Er wordt gezegd dat goed of slecht karma vele jaren of zelfs vele levens lang kan liggen sluimeren, totdat een geschikt moment voor de uitwerking ervan aanbreekt. In deze openbaringen, of ze nu groot of klein lijken, is sprake van een geïnspireerd weten - het besef dat het universum een geordende werkelijkheid is waarvan het zelf deel uitmaakt. Men ontvangt "een quant van warmte, licht, liefde" dat tegelijkertijd inzicht is, maar wanneer de ervaring verdwijnt geen intellectuele sporen hoeft achter te laten. Het is het vuur waarover in de Katha oepanisjad wordt gesproken.

Tel de schakels van de keten: eer het drievoudige vuur: kennis, meditatie, beoefening; het drievoudige proces: bewijs, gevolgtrekking, ervaring; de drievoudige plicht: studie, concentratie, verzaking; begrijp dat alles voortkomt uit de Geest, dat de Geest alleen wordt gezocht en gevonden; vind de eeuwig durende rust; stijg uit boven geboorte en dood. Wanneer een mens zichzelf begrijpt, het universele zelf begrijpt, wakkert de eenwording van deze twee het drievoudige vuur aan en biedt het offer aan; dan zal hij, hoewel hij nog op de aarde verblijft, de kluisters van de dood verbreken, boven het lijden uitgaan (en) opstijgen naar de hemel. The Ten Principal Upanishads

De oepanisjad wijst naar een punt dat boven het stadium van liefde, naastenliefde en mededogen uitgaat naar een gebied waar het zelf en het niet-zelf één zijn. Hoewel in veel toevallige ervaringen aanwijzingen verborgen liggen voor deze hoogste eenheid, vindt een onmiddellijke terugkeer naar de dualiteit plaats en kan de kennis die men mee terugneemt alleen worden verwoord in termen van dualiteit, of misschien in de vorm van een gelijkenis. Want de diepste waarheden kunnen in onze dualistische wereld - de dualiteit van geest en lichaam, hier en daar, dit en dat - alleen worden weergegeven in de vorm van een gelijkenis of een paradox. Denk bijvoorbeeld aan het bekende verhaal van Chuang Tzu over de vlinder.

Op een dag droomde ik, Chuang Tzu, dat ik een vlinder was, dat ik hierheen fladerde en daarheen fladderde, en in alle opzichten een vlinder was. Ik was me er alleen van bewust dat ik mijn ingevingen als vlinder volgde en ik was me niet bewust van mijn individualiteit als mens. Plotseling ontwaakte ik en lag daar weer als mijzelf. Nu weet ik niet of ik toen een man was die droomde dat hij een vlinder was, of dat ik nu een vlinder ben die droomt dat hij een man is. Tussen een man en een vlinder ligt uiteraard een barrière. De overgang wordt zielsverhuizing genoemd. Musings of a Chinese Mystic

Vandaar ook de paradoxale ontdekking van een anonieme musicus, dat, hoewel hij de weg bewandelt, er in feite geen weg is.

Al vroeg in mijn leven kwam ik, wanneer ik viool speelde, terecht in een soort droomtoestand - ik gebruik liever niet het woord trance - waarin ik leek door te dringen tot in de kern van mijn klank. Het was alsof een innerlijke, niet-fysieke stilte over me neerdaalde. Dit ging vergezeld van een verandering in het ritme van mijn ademhaling, die dieper en trager werd. De klank onderging een metafysische verandering. In een latere periode van mijn leven had ik dezelfde ervaring wanneer ik een orkest dirigeerde.
Nu ben ik in staat mij af te stemmen op deze alomvattende stilte wanneer ik buiten ben, vooral in een bosgebied, waar ik merk dat ik in harmonie ben met de bomen. Het is een bijzonder indringende ervaring. Na jaren van diepgaande studie en meditatie is mij duidelijk geworden dat er in de sfeer van het intuïtieve geen weg is, geen zoeker, geen methode en geen verlichting. Ik ben verlost van de last van een intellectueel streven hiernaar, dat er altijd op neerkomt dat je het verkeerde spoor volgt. RERU 1223

"Ik ben verlost van de last van een intellectueel streven hiernaar," schrijft hij. En ongetwijfeld kunnen veel mensen de weg niet vinden, juist doordat ze zo hun best doen hem te vinden.
De meesten van de huidige verkopers van de toegang tot de weg verkondigen dat intellectuele inspanningen zinloos zijn en dat men moet worden als een klein kind. Maar het kost vaak een aanzienlijke inspanning om die verloren gegane eenvoud terug te vinden. "Er is geen stelsel" beweren ze, waarna ze tot in de kleinste details een methode uitwerken die wenselijk, zo niet noodzakelijk is om een gevorderde meditatieve toestand te kunnen bereiken en de mate waarin men het pseudowetenschappelijke ratjetoe aanhangt, dat soms uit naam van de geest wordt verkondigd, gebruiken als test voor de mate van begrip.
Een Indiase leraar van deze tijd, dr. R.P. Kaushik, kiest een benadering die in verschillende opzichten overeenkomt met die van Krishnamurti en zij beiden zouden, net als de violist, geneigd zijn te zeggen dat er in feite geen weg is, geen zoeker, geen methode en geen verlichting op een bepaald moment in de toekomst.

Een geest die iets bepaalds zoekt is niet in staat te zoeken en niet in staat te zien. Juist het zoeken maakt blind. Welk verschil is er tussen iemand die zoekt naar een spirituele geestestoestand, een betere geestestoestand, waarin sprake is van een heldere ontvankelijkheid of gewaarwording en de denker, het verwarde intellect zelf. Juist door zijn verwarring zoekt het. Of u nu zoekt naar liefde, of God, of helderheid van geest, het is hetzelfde streven - u zoekt uit frustratie en verwarring, u zoekt naar iets wat in de toekomst ligt. En daarom negeert u wellicht de mogelijkheid dat het zich in het heden bevindt - u gaat ervan uit dat helderheid nu niet bestaat. Light of Exploration

Soms komt de openbaring pas als de intellectuele inspanning van het bestuderen van een stelsel is opgegeven. Flitsen van mededogen en inzicht treden vaak pas op als we niet langer met ons hoofd beuken tegen de ondoordringbare muur van gedachten, die het licht van de werkelijkheid afschermen. Maar wat te doen als 'de vonk van welwillendheid' weigert op te vlammen?
Een van de volgelingen van Ouspensky beklaagde zich eens bij hem over het feit dat hij voor niemand liefde voelde. Waar moest hij beginnen? "Begin bij de hond," was het advies dat Ouspensky hem gaf. Zoals we hebben gezien zou het boeddhistische advies luiden: "Begin bij jezelf." Niemand is in staat een volgend stadium van verlichting te bereiken als hij niet zichzelf heeft aanvaard zoals hij is en zichzelf nog steeds om zijn zondigheid haat. Want zondigheid vaart wel bij onze obsessie ermee. Obsessie met de zonde is te vergelijken met het haren hemd van Suso. De nagels prikken hem voortdurend in het vel en geven hem geen rust en geen ruimte voor stilte.

De leerlingen van de tendai-school legden zich al toe op meditatie voordat zen in Japan zijn intrede deed. Vier van hen, die goede vrienden van elkaar waren, beloofden elkaar zeven dagen van stilte in acht te nemen. De eerste dag zwegen ze alle vier. Hun meditatie was voorspoedig begonnen, maar toen de avond viel en het licht van de olielampen zwakker werd, kon een van de leerlingen zich er niet van weerhouden tegen een bediende te roepen: "Maak die lampen in orde." De tweede leerling verbaasde zich erover dat hij de eerste had horen spreken. "Maar we zouden niets zeggen," zei hij. "Jullie zijn allebei sufferds. Waarom doen jullie je mond open?" vroeg de derde. "Ik ben de enige die niets heeft gezegd," merkte de vierde tot besluit op. Zen Flesh, zen Bones

Misschien is ons onvermogen te zwijgen onze voornaamste 'zonde', het grootste obstakel op de weg naar verlichting.

terug naar de Inhoud

4. Verlichting
Verlichting is geen op zichzelfstaand proces en in de beginstadia niet iets blijvends. Over het algemeen is de ervaring van korte duur en de beschrijvingen ervan door degenen die deze ervaring hebben doorgemaakt, lopen zo uiteen, dat we zouden denken dat het volkomen verschillende gebeurtenissen betreft. Maar alle flitsen van verlichting hebben één ding gemeen: er is altijd sprake van een verruiming van het bewustzijn, een tijdelijk wegvallen van de grenzen van het zelf, een instroom van iets wat onder andere natuur, tijdloosheid, goddelijkheid, kennis, vreugde, harmonie, licht en creativiteit wordt genoemd.
In een beschrijving, een herinnering aan een jeugdervaring, vertelt een vrouw dat ze als kind 'wist' in de korte momenten van haar extase, dat ze hoogstens op de rand van iets stond.

Toen ik een jaar of elf was, bracht ik een deel van de zomervakantie door in het dal van de Wye. Toen ik op een prachtige ochtend heel vroeg wakker werd, toen nog niemand in het huis op was, kwam ik mijn bed uit en knielde neer op de lage vensterbank, om uit te kijken over de bocht die de rivier maakte, vlak onder het huis. De bomen tussen het huis en de rivier - ik bevond me ter hoogte van de hoogste takken -waren populieren en zilverber-ken en aan de overkant van de rivier strekten zich tot in de wijde verte groene velden uit. Het ochtendzonlicht glinsterde op de blaadjes van de bomen en het rimpelende water van de rivier. Het was een prachtig gezicht en plotseling had ik het gevoel dat ik op de rand van een grote openbaring stond. Het was alsof ik onopzettelijk terecht was gekomen in een gebied waar ik niet werd verwacht en elk moment kon worden ingewijd in een of ander wonderbaarlijk mysterie, iets van een onbeschrijfelijke betekenis. Toen verdween het gevoel, even plotseling als het was opgekomen. Maar tijdens het korte moment dat het duurde had ik geweten dat op een of andere merkwaardige manier ik, de wezenlijke ik, deel uitmaakte van de bomen, het zonlicht en de rivier; en dat we allemaal deel uitmaakten van een grote eenheid. Het liet een gevoel van diepe geestelijke vreugde en verrukking in mij achter. Geciteerd door E. Robinson in The Original Vision

Een ander voorbeeld geeft blijk van een enorme bewustzijnsverruiming, die eveneens voortkomt uit een versterkte gewaarwording van de natuur.

Op een middag lag ik uit te rusten na een lange wandeling over de vlakte (...) Het gras was warm en de insekten die er rondscharrelden, waren voor mij op ooghoogte. Alles was warm, bedrijvig en druk bezig met leven. Ik was ontspannen, maar ik stond buiten het tafereel. Toen gebeurde het: een gevoel van gelukzaligheid. Geen bewustzijnsverlies, maar een bewustzijnsverruiming (...) Ik voelde de aarde onder me, helemaal tot in het middelpunt van de aarde en ik maakte er deel van uit en de aarde maakte deel uit van mij. Ook voelde ik dat de insekten mijn broeders en zusters waren en dat al wat leefde met mij verwant was, omdat we allemaal levende materie waren die moest sterven om plaats te maken voor de volgende generatie (...) En ik voelde en ervoer alles wat bestond, zelfs geluiden en kleuren en smaken, allemaal tegelijk en het was verrukkelijk (...) Ik was ervan overtuigd dat er een uiterst belangrijke waarheid was verkondigd: dat we allemaal aan elkaar verwant waren - dier, plant en anorganische stof - en dat dus niemand alleen is. Het is een ervaring die me altijd is bijgebleven. RERU 822

De meeste Engelsen die dergelijke ervaringen beschrijven, vallen terug op de dichters, met name Wordsworth, wanneer ze een geschikte vergelijking zoeken voor hun kortstondige visioen. Waarschijnlijk is het onder invloed van deze grote dichter dat zoveel mensen de manier waarop ze in hun kindertijd of puberteit de natuur gewaarwerden associëren met een gevoel van verlies. Wordsworth keek terug op een prenatale eenheid met de natuur.

Er was een tijd dat bomen, gras en beek, het land en alles wat ik zag getooid leek in een hemels licht, de fisse schoonheid van een droom. Het is niet langer zoals toen; waarheen ook ik mij wend, bij daglicht of bij nacht, de dingen die ik heb gezien zijn nu niet langer zichtbaar. Intimations of Immortality

Het leven van Wordsworth kenmerkte zich misschien door een neergaande lijn van een zuiver naar een vertroebeld zien. In zekere zin was hij op de vlucht voor de om zich heen grijpende industrialisatie: van een natuurmysticus zakte hij af tot een kleingeestige anglicaan die zich had gevestigd in een afgelegen, rustig deel van Engeland, dat nog niet door mijnen en fabrieken was aangetast. Maar hoewel hij het vermogen tot direct zien was kwijtgeraakt, was Wordsworth nog steeds in staat een diepere 'tegenwoordigheid' te voelen, zowel in de natuur als in de menselijke geest. Toch blikte hij altijd terug.
Een vroegere dichter voor wie hij grote bewondering had, Thomas Traheme, keek daarentegen buiten de tijd naar het eeuwige karakter van zijn vroege ervaring. Hoewel hij zich die uit zijn kindertijd herinnerde, is zijn beschrijving ervan, in de bekendste van zijn Centuries of Meditation, alsof hij het op dat moment voor zich ziet.

Het graan was Parelende en Onsterfelijke Tarwe, dat nooit geoogst zou mogen worden, noch ooit was gezaaid. Ik dacht dat het van eeuwigheid tot eeuwigheid had gestaan. Het zand en de Stenen van de Straat waren Kostbaar als GOUD. De Poorten waren aanvankelijk het einde van de wereld, de Groene Bomen brachten mij, toen ik ze voor het eerst door een van de Poorten zag, in vervoering en verrukking; hun Liefljkheid en hun ongebruikelijke Schoonheid deden mijn Hart opspringen en brachten mij van Extase haast tot waanzin, zulke vreemde en wonderbaarlijke Dingen waren zij.
De Mannen! Welk een Eerbiedwaardige en Eerwaarde wezens schenen mij de Ouden! Onsterfelijke Cherubijnen! En glinsterende Jonge Mannen en Flonkerende Engelen en Maagden vreemde Serafinse Stukken van Leven en Schoonheid! Jongens en Meisjes Tuimelend en Spelend over de Straat, als bewegende Juwelen. Ik wist niet dat zij Geboren waren of moesten Sterven. Maar alle dingen bleven Eeuwig zoals zij waren op hun Eigen Plaats. Eeuwigheid was zichtbaar in het Licht van de Dag en iets oneindigs doemde Achter elk ding op: en dit sprak tot mijn Verwachting en beroerde mijn Begeerte. De Stad leek zich te bevinden in Eden of Gebouwd te zijn in de Hemel. De Straten behoorden mij toe, de Tempel behoorde mij toe, de Mensen behoorden mij toe, Hun Klederen en Goud en zilver behoorden mij toe, evenals hun Sprankelende Ogen, Tere Huid en blozend gelaat.
De Hemelen behoorden mij toe, evenals de Zon en de Maan en de Sterren en de hele wereld behoorde mij toe en ik was de enige Toeschouwer en Genieter daarvan. Ik kende geen Laag Eigendom en geen Verdeling: maar alle Eigendom en Verdeling behoorden mij toe: alle Schatten en hun Eigenaars. Zodat ik met veel omhaal bedorven werd; en gedwongen werd de Gemene Streken van deze wereld te leren. Die ik nu afleer en ik word weer als een klein Kind, opdat ik het koninkrijk Gods mag binnengaan. Centuries of Meditation

Hoe bekend deze passage ook is, wanneer u haar in de huidige context nog eens leest, vindt u er misschien nieuwe aspecten in. Net als Wordsworth is Traherne zich bewust van de neerval vanuit het zuivere zien in de verdorvenheid van het wereldlijke leven. Hij stelt echter dat, dankzij het gezicht bij de poort van de stad (waarschijnlijk Hereford) hij alleen 'met veel omhaal' ertoe gebracht kon worden 'de gemene streken van deze wereld te leren'. Er is geen sprake van enige hunkering.
Wordsworth daarentegen merkt spijtig op: "De dingen die ik heb gezien zijn nu niet langer zichtbaar." Kenmerkend voor het visioen van Traheme is zijn inzicht dat op dat moment alle dingen aan hem toebehoorden. Maar die uitspraak bevat geen spoor van bezitsdrang. Er was voor hem die dag geen onderscheid tussen degene die ziet en dat wat hij zag. De ervaring van Traheme gaat misschien zelfs verder dan vereenzelviging met de natuur, tot een dieper besef van eenheid.
Hiermee staat dit fragment niet ver af van een passage uit een van de preken van Eckehart: "Dit is het nu van de eeuwigheid, wanneer de ziel alle dingen in God kent, even nieuw en zuiver en lieflijk als ik ze op dit moment vind." Maar het staat evenmin ver af van de onopgesmukte ervaring van een lusteloze, eenzame moeder die, op een somber moment in de Eerste wereldoorlog, in Schotland achter haar kinderwagen loopt.

In 1916 liep ik over de kustweg vanuit Culross in westelijke richting een kinderwagen te duwen waarin één kind lag en een ander kind alles deed behalve liggen. Om me heen liepen drie andere kleine kinderen me voor de voeten en stelden me de gekste vragen (...) De zon scheen niet. lk keek naar de overkant van het water van de Firth of Forth, naar de bergen waarachter de stad Linlithgow ligt en volgde hun contouren tegen de waterige lucht, en vanuit de volstrekte verveling en lege zinloosheid van die middag kwam
een plotselinge, felle opwelling van wéten. Ik wist (en ik heb sindsdien altijd geweten) dat er een of andere Reden is, een Plan, een Oorzaak, een ziel - hoe je het ook noemen wilt - waarop je kunt vertrouwen (...) Gedurende een heel kort moment, daar op de kust van de Firth, begreep ik het. Wat ik begreep, weet ik niet. Ik weet het nog steeds niet, maar ik weet dat ik het toen begreep en op die rots - dat wil zeggen dat ik het eens begrepen had - ben ik sindsdien stevig en rustig en onwankelbaar blijven staan. Geciteerd door M. Laski in Ecstasy

Hier deed zich onverwacht en kennelijk zonder enige religieuze context een moment van diep inzicht voor, dat blijvende gevolgen had voor de vrouw die de ervaring onderging. Misschien was het het landschap om haar heen, misschien ook een innerlijk resultaat van 'zelfherinnering' waardoor deze plotselinge bewustzijnsverandering teweeg werd gebracht. We hoeven echter niet te twijfelen aan de invloed van de Palestijnse nacht op de schrijfster en archeologe Jaquetta Hawkes, die in haar autobiografie zorgvuldig en gedetailleerd vertelt over een dergelijke langdurige ervaring en een nergens aangedikte of verdraaide beschrijving van de gebeurtenissen geeft.

Op een avond, toen het land nog fris was van de regen, liep ik in de omgeving van ons kamp te genieten van de maan, toen zich een mateloze vervoering van mij meester maakte. Het was alsof de witte Godin van de maan een betoverend poeder door haar stralen had gemengd. Het leek me dat onze dorre satelliet zelf een levende tegenwoordigheid was, stuiterend in de hemel (...) De nacht zelf danste om me heen. Het was alsof het maanlicht niet langer iets fysisch was, maar een toestand van verlichting in mijn eigen geest vertegenwoordigde. Net als daar in het donkere landschap accentueerde het rustige witte licht de omtrek van elk olijfblad en elke steen, zodat het was alsof er aan mijn gedachten en gevoelens een uitzonderlijke helderheid en waarheid gegeven was.
Ik was zo intens geroerd door deze gewaarwording van bezit, dat ik omhoog klom naar een langs de monding van de wadi uitstekend stuk rots en daar neerknielde. Het maanlicht zwom rondom en in mijn hoofd terwijl ik daar knielde en over de vlakte uitkeek naar de zilverglanzende strook van de Middellandse zee. Ver achter me, nog gedempt door de plooiingen van het gebergte, hoorde ik het koperen geluid van kamelebellen. Voor mijn scherpere, maar in één punt samenkomende zintuigen leken ze een rij bruine bloemen die bloeiden in het maanlicht. In werkelijkheid was het geluid afkomstig van een heel gewone karavaan van misschien twintig kamelen, beladen met pakken en ruiters, die de wadi passeerden op weg naar Haifa, in het noorden. Maar zelfs nu kan ik die karavaan niet in dergelijke alledaagse termen zien; mijn herinnering eraan is als een soort droom, terwijl ze tegelijkertijd een van de meest intense zintuiglijke en emotionele ervaringen uit mijn leven belichaamt.
Gedurende die minuten en ik heb geen idee hoeveel dat er waren, had ik de verhoogde ontvankelijkheid van iemand die hartstochtelijk verliefd is en daarmee het vermogen om alles wat mijn zintuigen waarnamen te transformeren tot symbolen van een indringende betekenis. Dit is zonder enige twijfei een van de grootste beloningen van het mens-zijn (...)
De bellen kwamen dichterbij en een ander geluid vermengde zich ermee; een laag, monotoon gezang. Ik keek even achterom en zag de donkere processie van achter de laatste bocht in de wadi tevoorschijn komen en daarna draaide ik me om, zodat de kolonne mij kon passeren en de wereld van wat ik zag vanaf de achterkant kon betreden. Ik merkte dat ik elk fysiek feit van hun gang begreep alsof het een deel van mijn eigen bestaan was. Ik wist hoe de grote, zachte voeten van de kamelen neerkwamen op de ruwe stenen van het pad en ze omvatten; ik kende de warme diepte van hun vacht en het schuren van het leren tuig en de benen van de ruiters; ik kende het bloed dat door de lichamen van mannen en dieren stroomde en beschouwde het als een echo van het leven van de anemonen die nu zwart afstaken tegen de rotsen om me heen. Het geluid van de belletjes en het gezang leken even stralend en overdadig als de materie van de karavaan zelf (...) Terwijl de maan aan de hemel sprong en danste nam ik volledig bezit van een liefde en vertrouwen die me sindsdien niet meer verlaten hebben. Man on Earth

Al deze momenten van plotseling zien hebben een intense verscherping van de zintuigen gemeen. Er is geen sprake van enige vertroebeling van de zintuigen, ook al gebruiken Tennyson en zijn tijdgenoten het woord 'trance'. De manier waarop het meisje vanaf haar vensterbank de tuin zag en de manier waarop Jaquetta Hawkes de Palestijnse nacht in zich opnam, zijn veel directer dan in het normale leven. Jaquetta Hawkes hoorde, zag en voelde zelfs met een bovennatuurlijke scherpte. Iemand die meditatie beoefent, zal zich over deze gelijktijdige verruiming van het innerlijke en het uiterlijke bewustzijn niet verbazen. Meestal is de kamer lichter na een periode van meditatie.
We zouden nog een groot aantal voorbeelden van dergelijke ervaringen in de vrije natuur kunnen noemen. Sommige mensen merken dat ze in de bergen gevoeliger zijn voor dergelijke episoden van vervoering. Hier volgt de ontdekking van 'Phaedrus' het filosofische alter ego van de motorrijder uit het boek van Robert M. Pirsig, Zen en de kunst van het motoronderhoud, wanneer hij op weg is naar het hoogste gedeelte van een pas over de Rocky Mountains.

Phaedrus was ervan overtuigd dat op het moment waarop zuivere kwaliteit werd waargenomen, of eigenlijk ook niet tijdens de waarneming, dat er op het moment van zuivere kwaliteit geen subject is en geen object is. Er bestaat alleen een gevoel voor kwaliteit dat naderhand een gewaarwording van subjecten en objecten teweegbrengt. Op het moment van zuivere kwaliteit zijn subject en object identiek. Dit is de 'tat twam asi'-waarheid van de oepanisjaden, maar je vindt het ook terug in alledaagse uitdrukkingen als 'iets met hart en ziel beleven', 'in iets opgaan' waarin deze overeenkomst tot uitdrukking komt. Zen en de kunst van het motoronderhoud

In dit boek wordt de zen-kwaliteit van de directheid geleidelijk blootgelegd. De zienswijze van de verteller is bijna nooit zuiver en vaak volledig verhuld. Hij is misschien kenmerkend voor de moderne, door de techniek bezeten mens die, wanneer hij het gekeuvel aan het begin van de weg nadert, terugschrikt en wanhopig besluit zijn eigen gids te zijn. Maar tenslotte lijkt de persoonlijke zen-variant van de motorrijder effectief te zijn.
Zelfs de stad blijkt een omgeving te zijn waarin een dergelijke ervaring kan optreden. Toen ik op een dag door Marylebone Road liep, werd ik plotseling gegrepen door een uitzonderlijk gevoel van grote vreugde en verrukking, alsof een fantastische bundel van spirituele kracht door me heen schoot en me in vervoering verbond met de wereld, het universum, het Leven met een hoofdletter L en alle wezens om me heen. Alleen maar verrukking en kracht, alleen maar levende wezens, alle tijd in een kort moment versmolten. RERU 58

De jongen uit de kapperszaak in Ipswich herinnert zich dat hij als man van middelbare leeftijd plotseling werd overweldigd door zo'n bewustzijnsverandering, in een achterafstraatje in Reading. Hij haastte zich naar de dichtst bijzijnde kerk en ging daar zitten mediteren. Het was een gewone meditatie en na afloop ervan was de gebeurtenis voorbij.

We kunnen ons afvragen of het mogelijk is dergelijke ervaringen zelf op te roepen. Deze zelfde getuige herinnert zich een dergelijke poging uit de periode dat hij deel uitmaakte van een van de groepen die na de dood van Ouspensky waren ontstaan. Het was tijdens een wandeling door Kensington Gardens. De door hemzelf bedachte methode hield in dat hij probeerde zijn passen te verlengen en regelmatiger te maken, evenals zijn ademhaling en in de verte te staren. Dit had tot resultaat dat, toen hij aan de noordkant van de Serpentine bleef staan, zijn blik in het water bijzonder helder en zijn stemming heel rustig was. Maar hoewel hij in de loop van de jaren vele pogingen deed, was dit het enige 'kwartje' dat hij ooit vond. Het kon nauwelijks een goede investering worden genoemd. Ouspensky zelf, die een vergelijkbare poging ondernam, kwam tot indrukwekkender resultaten.

Ik herinner me dat ik eens op een sofa zat te roken en naar een asbak keek. Het was een gewone, koperen asbak. Plotseling had ik het gevoel dat ik begon te begrijpen wat de asbak was en tegelijkertijd voelde ik, met een zekere verwondering en bijna angstig, dat ik dat nog nooit had begrepen en dat we zelfs de eenvoudigste dingen om ons heen niet begrijpen. De asbak bracht een storm van gedachten en beelden teweeg. Hij omvatte een oneindig aantal feiten en gebeurtenissen; hij was verbonden met een zo onmetelijk aantal dingen. Ten eerste met alles wat verband hield met roken en tabak. Dit riep onmiddellijk duizenden beelden, voorstellingen en herinneringen op.
Ik herinner me dat ik een paar woorden op een velletje papier schreef, om iets van deze gedachten vast te houden en de volgende dag nog eens na te kunnen lezen. En de volgende dag las ik: "Van één asbak kan iemand gek worden." Het was onmogelijk de volledige betekenis te kennen van al wat, naar ik voelde, in die ene asbak besloten lag. De asbak was door onzichtbare draden verbonden met alles in de wereld, niet alleen het heden, maar bovendien het gehele verleden en de gehele toekomst. "Alles leeft," zei ik bij mezelf tijdens deze gewaarwordingen. "Niets is dood, alleen wij zijn dood. Als we even tot leven komen, zullen we merken dat alles leeft, dat alle dingen leven, denken, voelen en tot ons kunnen spreken." A New Model of the Universe

Waarschijnlijk ontwierp Ouspensky zijn experiment naar het voorbeeld van de eerste fase van de verlichting van Jakob Boehme, die plaatsvond in 1600, toen hij vijfentwintig jaar oud was en als schoemnaker werkte in Görlitz.

Toen hij op een dag in zijn kamer zat, viel zijn blik op een schaal van gebrand tin, waarin de zon zo schitterend werd weerkaatst dat hij verviel in een innerlijke extase en het scheen hem toe dat hij nu tot in de beginselen en de diepste grondslag der dingen kon zien. Hij dacht dat het niet meer dan verbeelding was en ging naar buiten, het grasveld op, om deze uit zijn geest te bannen. Maar daar merkte hij dat hij zag tot in de kem der dingen, zelfs van de planten en het gras en dat de werkelijke natuur in harmonie was met wat hij innerlijk had gezien. Hij sprak hierover met niemand, maar loofde en dankte God in stilte. Geciteerd door William James in Varieties of Religious Experience

"Als gevolg van deze ervaring leerde Boehme de diepste grondslag van de natuur kennen en maakte hij zich het vermogen eigen voortaan met de ogen van de ziel tot in alle dingen te zien, een vermogen dat hem bijbleef zelfs wanneer hij in normale toestand verkeerde." Aldus Boehmes biograaf, die vervolgens vertelt over de tweede fase van deze eerste verlichting, die zich eveneens in 1600 afspeelde.

In het vijfentwintigste jaar van zijn leven werd hij nogmaals omgeven door het goddelijke licht en vervuld van hemelse kennis; zodanig dat hij, nadat hij de velden bij een brink even buiten Neys Tor in Görlitz was ingelopen, daar ging zitten en, toen hij de planten en het gras van het veld in zijn innerlijk licht bekeek, tot in het wezen ervan zag, tot in hun nut en hun eigenschappen, die hij ontdekte aan de hand van hun nerven, vormen en kenmerken. Op dezelfde manier aanschouwde hij de gehele schepping en op grond daarvan schreef hij later zijn boek De signatuur van alle dingen.
Toen deze mysteriën aan zijn begripsvermogen werden onthuld was dat hem tot een grote vreugde, maar hij keerde terug naar huis en droeg zorg voor zijn gezin en leefde in grote rust en stilte, terwijl hij vrijwel niemand iets van deze wonderbaarlijke dingen die hem waren overkomen, liet merken en in het jaar 1610, toen hij nogmaals in het licht was gevoerd, schreef hij, om te voorkomen dat de aan hem geopenbaarde mysteriën als een rivier door hem heen zouden stromen en eerder om ze voor zichzelf vast te leggen dan met het oog op publikatie, zijn eerste boek, dat de titel Aurora of Ochtendrood droeg. Geciteerd in The Varieties of Religious Experience

Veel van de al geciteerde ervaringen vertonen enige overeenkomst met de ervaring die Boehme even buiten de poort van zijn stad ondervond. We denken natuurlijk onmiddellijk aan het visioen van Traheme even buiten de poort van Hereford, later in diezelfde eeuw. Maar er is één groot verschil tussen de verlichting van Boehme en de andere voorbeelden, want hoewel sommige mensen beweren er definitief door veranderd te zijn, wist niemand het oorspronkelijke visioen vast te houden, zoals hij dat deed. Meestal was de ervaring snel voorbij en liet alleen een herinnering achter. Deze vorm van verlichting kan leiden tot wetenschappelijke ontdekkingen, of, zoals in het geval van Descartes, zelfs tot theorieën die de koers van het westerse denken ingrijpend zouden veranderen.
Zijn theorie over een rationeel universum hing samen met een plotselinge verlichting, een lichtflts die hem trof op de avond van de tiende november 1619, toen hij alleen was in Amsterdam. Tot dat moment was Descartes op zoek geweest naar een sleutel voor het mysterie van de wereld, die een volkomen nieuw stelsel toegankelijk zou maken dat elk probleem zou kunnen oplossen. Hij las de Catalaanse mysticus Ramon Llull, maar mystiek inzicht was niet wat hij zocht. Hij meende dat mechanica en meetkunde modellen waren waaraan een nieuwe, universele wetenschap zich zou moeten conformeren.
Toen vond hij, op de avond van zijn verlichting, de drievoudige zekerheid dat alle kennis één was, dat het het werk was van één enkele geest en dat het de vorm had van een dichterlijke ingeving. Descartes wijdde zich aan het zoeken naar deze universele wetenschap, die de mens in staat zou stellen de natuur te onderwerpen, zijn eigen levensduur te verlengen en de banden en verhoudingen te leren kennen die het ene object verbonden met het andere. Hij had een rationele God gevonden, hij had de rationele eigenschappen van de mens en de natuur vergoddelijkt en wilde nu de metafysische waarheden bewijzen, op dezelfde manier als hij dat deed met een meetkundig theorema.
Bijna twee eeuwen lang hebben de theorieën van Descartes wetenschap en godsdienst van elkaar gescheiden gehouden. In de afgelopen tijd zijn theoretici echter geneigd ze weer met elkaar te verzoenen, door een steeds irrationelere wetenschap in verband te brengen met een steeds minder dogmatische godsdienst. Een van de anti-cartesianen uit onze tijd, de Amerikaans fysicus Fritjof Capra, brengt de wezenlijke denkpatronen van de taoïstische mystiek en de subatomaire fysica met elkaar in verband. Zijn inzichten ontstonden, net als dat het geval was met Descartes, met een moment van verlichting, dat hij beschrijft in het voorwoord van zijn boek De tao van fysica.

Vijf jaar geleden had ik een bijzondere ervaring, waardoor ik de weg opging die tot het schrijven van dit boek leidde. Ik zat aan zee, op een middag in de nazomer, zag hoe de golven op het strand kwamen aanrollen en voelde het ritme van mijn ademhaling, toen ik me er plotseling van bewust werd dat mijn hele omgeving een gigantische kosmische dans uitvoerde.
Ik ben fysicus, dus ik kende de gedachten dat het zand, de rotsen, het water en de lucht om me heen uit trillende moleculen en atomen bestaan, die weer opgebouwd zijn uit deeltjes, die op elkaar inwerken door andere deeltjes te scheppen en te vemietigen. Ik wist ook dat de dampkring van de aarde voortdurend wordt gebombardeerd door regens van 'kosmische stralen', energierijke deeltjes die talloze botsingen ondergaan terwijl ze de lucht binnendringen. Dat alles was me bekend uit mijn onderzoek naar de hoge-energie-fysica, maar tot dat moment kende ik die verschijnselen alleen uit grafieken, diagrammen en wiskundige theorieën.
Terwijl ik op het strand zat, kwamen mijn vroegere ervaringen tot leven; ik 'zag' watervallen van energie naar beneden komen, vanuit de ruimte, waar deeltjes in ritmische impulsen werden geschapen en vernietigd; ik 'zag' hoe de atomen van de elementen en die van mijn lichaam deelnamen aan de kosmische dans van energie; ik voelde het ritme ervan en ik 'hoorde' de klank ervan en op dat moment wist ik dat dit de Dans van Shiva was, de Heer van de dansers die door de hindoes wordt vereerd. De tao van fysica

In het geval van Capra werd de aard zijn visioen ongetwijfeld bepaald door zijn natuurwetenschappelijke achtergrond. De kosmologische voorstellingen van Boehme hangen samen met zijn semi-wetenschappelijke belangstelling voor de theorie van de alchemie die, net als voor Capra, aanleiding was tot het schrijven van boeken die bedoeld waren om een verklaring van het universum te geven tegen de achtergrond van zijn verlichtingservaringen. Tegenwoordig gaan momenten van verlichting vaak gehuld in een wetenschappelijk jasje. Iemand die jarenlang transcendente meditatie heeft beoefend, maar geen natuurkundige is, geeft de volgende beschrijving van wat op het eerste gezicht een symbolisch visioen is.

Op een ochtend lag in bed wat te soezen, toen ik een zeer intense ervaring beleefde. Ik leek honderden kleine, donkere spikkeltjes te zien die zich met grote snelheid tegen een lichte achtergrond verplaatsten, als mieren die eindeloos en zonder enig doel blijven rondrennen. Dit gaf me een gevoel van agitatie en zinloosheid.
Toen zag ik één spikkeltje, dat precies op de overige leek, maar stil stond. Mijn bewustzijn van dit bewegingloze spikkeltje was aanleiding tot een diep gevoel van geluk en geruststelling. Hoewel het zo klein was, hield de aanwezigheid ervan in dat de angstige gevoelens, die het gevolg waren van de koortsachtige, willekeurige bewegingen van de overige spikkeltjes, volkomen werden overwonnen en het totaalbeeld betekenis kreeg. S.J.C.

Misschien kan dit worden geïnterpreteerd als een geruststelling dat, temidden van de voortdurende wisselende fenomenen van het leven, er één stabiel punt is, dat een duurzaam zelf is. Dat hij op deze wijze werd gerustgesteld, was voor degene die de ervaring onderging een bron van groot geluk. De man in kwestie - een maatschappelijk werker, halverwege de veertig - is een vooral religieus ingesteld iemand, die ondanks de wetenschappelijke symboliek deze ervaring religieus opvat.
Verlichting kan ook voortkomen uit het aanschouwen van een kunstwerk. De grote Amerikaanse kunstcriticus en kunsthistoricus Bernard Berenson schrijft de verdieping van zijn inzicht toe aan het effect van een sculptuur, dat op zich waarschijnlijk niet opmerkelijker was dan vele andere die hij tijdens een reis door Italië zag.

Toen ik op een ochtend de plantenmotieven bekeek, die zijn uitgesneden in de deurstijlen van de San Pietro, even buiten Spoleto, kwamen de stengel, de ranken en het blad plotseling tot leven en gaven me, door tot leven te komen, het gevoel alsof ik in het licht kwam na een lange tijd te hebben rondgetast in het duister van een inwijding. Ik voelde me als iemand die verlicht is en aanschouwde een wereld waarin elke omtreklijn, elke rand en elk oppervlak een levende relatie met mij had en niet alleen, zoals tot dat moment, een cognitieve. Sinds die ochtend is niets visueels ooit nog oninteressant of saai geweest. Overal voel ik het zichtbaar gemaakte pulseren van vitaliteit, ik bedoel energie en straling, alsof het allemaal dient om mijn eigen functioneren kracht bij te zetten. Aesthetics and History

Dit lijkt misschien een diepgaandere variant van de al genoemde ervaring van de man die in de National Gallery het schilderij van Gerard David werd ingetrokken. Berenson zelf heeft het misschien als een esthetische ervaring opgevat; het had in elk geval geen duidelijk religieuze bijklank. Misschien kunnen we het zien als een voorbeeld van wat de Oostenrijkse dichter Rilke Einffilung, inlevingsvermogen, noemt: het is duidelijk dat de kwaliteit van het snijwerk een rol speelde in Berensons ervaring. Iemand die religieus is ingesteld en door een beeld of een schilderij tot een ervaring van verlichting wordt gebracht, zou eerder door het onderwerp van het werk worden bewogen dan door de uitvoering ervan. Dit was ongetwijfeld het geval met de schildering van Christus, die voor de heilige Teresa van Avila soms tot leven leek te komen.

Soms leek het mij ongetwijfeld dat ik naar een schildering keek, maar bij veel andere gelegenheden scheen het mij toe dat ik niet naar een schildering keek, maar naar Christus zelf, zó groot was de helderheid waarmee het hem welgeviel zich aan mij te vertonen. Toch waren er momenten waarop het visioen zo onduidelijk was, dat ik dacht dat het een schildering was, hoewel het geen gelijkenis vertoonde met zelfs de volmaaktste aardse schildering en ik heb verscheidene heel goede schilderingen gezien.
Nee, het zou ongerijmd zijn van een gelijkenis te spreken; het visioen leek niet meer op een schildering dan een portret op een levend mens. Hoe goed een portret ook geschilderd is, het kan nooit een volkomen natuurlijke indruk maken, want het is omniskenbaar een dood ding. Het leven van de heilige Teresa

De argumentatie van Teresa is zorgvuldig. Door haar superieuren, die dergelijke hoge ervaringen alleen in theorie kenden, is haar gevraagd een beschrijving van haar spirituele leven te geven. Ze houdt haar aanspraken bescheiden; voor haar werd een waarschijnlijk middelmatig kunstwerk getransformeerd tot dat wat het voorstelt. Omdat Teresa toen al vergevorderd was op de weg, moeten we deze ervaringen niet opvatten als een plotselinge verlichting, maar eerder als een contemplatieve groei.
Een heel andere religieuze verlichting, die aanleiding was tot een leven van prediking en vervolgingen en bovendien de aanzet vormde tot de beweging van de quakers, wordt beschreven door George Fox in zijn Journal. Voorafgaand aan deze episode had hij de banden met zijn familie, met de priesters, met de puriteinse sekten en met vrijwel al zijn medemensen verbroken. Fox zwierf van de ene stad naar de andere, geteisterd door verleidingen en volkomen in de war.

Nu was ik in de geest, door het vlammende zwaard, opgestegen tot het paradijs van God. Alle dingen waren nieuw en de gehele schepping had voor mij een andere geur dan tevoren, iets wat niet in woorden uitgedrukt kan worden. Ik kende slechts zuiverheid, onschuld en gerechtigheid, daar Christus Jezus mij had doen herleven tot het beeld van God, zodat ik opsteeg tot de staat van Adam, waarin hij verkeerde voordat hij viel. Geciteerd door Ronald Knox in Enthusiasm

Fox voelde dat hij geroepen was overal in zijn land en in de Amerikaanse koloniën vrede en ingetogenheid te prediken. Maar hij preekte op een gewelddadige manier, waarbij hij alle andere christelijke sektes hekelde en soms zelfs verviel tot straatgevechten. In zijn openlijke veroordeling van 'de bloedige stad Lichfild' volgt hij de stijl van de profeten van het Oude Testament. In feite vertoont de verlichting van Fox veel parallellen met de door William James genoemde bekeringen, hoewel sommigen van de door James genoemde bekeerlingen al snel terugvielen in hun oude, zondige leefwijze.
Dat gold niet voor Fox. Vergeleken met de verlichting van Boehme was de ervaring van Fox slechts partieel. Ze gaf hem de beschikking over voldoende emotionele energie om hem gedurende een woelig leven staande te houden. Maar ze gaf hem geen vergroting van zijn kennis. Hij kreeg geen dieper inzicht in de aard van het universum, alleen in een aantal van zijn waanbeelden. Hij was zich er niet van bewust dat er onder de priesters, die hij zo luidruchtig veroordeelde, platonisten waren die even vredelievend en helder van geest waren als Traheme en dat zich onder de door hem zo gehate katholieken mensen bevonden als Broeder Laurent en Molinos. Toch was zijn ervaring veel directer dan bij veel geestelijk leiders van de Kerk het geval was, die hun uiterste best deden degenen met een ruimere ervaring op het smalle pad van de orthodoxie te houden.
De veertiende-eeuwse Nederlandse mysticus Jan van Ruusbroec geeft een kant-en-klare methode aan, waarmee men een verlicht man kan onderscheiden van iemand die alleen maar geleerde verhandelingen houdt over het onderwerp 'heiligheid'.

Terwijl de verlichte mens, door de genade van het goddelijk licht, eenvoudig en standvastig en vrij van vreemde overwegingen is, zijn deze anderen veelvuldig en rusteloos en vol scherpzinnige redeneringen en overpeinzingen; en zij proeven niet de innerlijke eenheid, noch de voldoening die zonder beelden is. En daaraan kunnen zij zichzelf kennen. Jan van Ruusbroec

Een vergelijkbare test voor mensen die beweren verlicht te zijn, is te vinden in de Diamant Soetra.
"Wat denkt ge, Subhuti? Als een leerling het niveau van arahat (volledige verlichting) heeft bereikt, zou hij dan in zijn geest een zó willekeurig denkbeeld kunnen herbergen als 'Ik ben een volledig verlicht mens?'"
"Nee, door alle werelden geëerde! Omdat er waarlijk geen volledig verlichte mensen bestaan. Als een leerling, die een dergelijk niveau van verlichting heeft bereikt, in zijn geest een zo willekeurig denkbeeld koestert als 'Ik ben een arahat geworden,' zou hij al snel de hand uitstrekken naar zijn eigen persoonlijkheid, die van anderen, levende wezens en een universeel zelf." Diamant Soetra

In een andere oosterse tekst wordt een portret geschetst van iemand die zich op de rand van de verlichting bevindt en alle tekenen van deze nieuwe toestand opvat als de symptomen van een ziekte; in deze toestand is de taoïstische meester, tot wie hij zich om genezing wendt, niet in staat hem te helpen.
"Gij beheerst grote vaardigheden. Ik heb een ziekte. Kunt ge die genezen, heer?"
"Tot nu toe heb je me alleen in kennis gesteld van je verlangen," antwoordde Wen Chih. "Vertel me alsjeblieft eerst wat de symptomen van je ziekte zijn. "
"Ik beschouw het niet als een eer dat ik in mijn geboortedorp word geprezen," zei Lung Shu. "Evenmin beschouw ik het als een schande dat men in het rijk waar ik ben geboren, kwaad over mij spreekt. Winst brengt mij geen vreugde, verlies brengt mij geen verdriet. Ik beschouw het leven als gelijk aan de dood, rijkdom gelijk aan armoede, mijn medemensen gelijk aan evenzovele zwijnen en mijzelf als niet anders dan mijn medemensen. Ik bewoon mijn huis alsof het een karavanserai is en het district waar ik geboren ben met even weinig gevoel als ik een barbaars rijk zou bewonen.
Omdat ik op deze uiteenlopende wijzen getroffen ben, kunnen eerbewijzen en beloningen mij niet opwinden, pijn en bestraffigen mij geen ontzag inboezemen, voor- en tegenspoed mij niet beïnvloeden, vreugde en verdriet mij niet beroeren. Daarom ben ik niet in staat mijn vorst te dienen, met mijn vrienden en verwanten om te gaan en leiding te geven aan mijn vrouw en kinderen. Welke ziekte is dit en welke remedie kan haar genezen?"
Wen Chih antwoordde Lung Shu door hem te vragen met zijn rug naar het licht te gaan staan, terwijl hij zelf met zijn gezicht naar het licht was gekeerd en keek hem aandachtig aan. Na een poosje zei hij: "Ah! Ik zie dat een flinke vierkante duim van je hart hol is. Nog even en je bent een werkelijk wijs man. Van de openingen in je hart zijn er zes geopend en duidelijk zichtbaar, alleen de zevende is geblokkeerd. Maar dat is ongetwijfeld een gevolg van het feit dat je dat, wat in werkelijkheid de goddelijke verlichting is, aanziet voor een ziekte. In een geval als dit biedt mijn oppervlakkige vaardigheid geen enkele uitkomst." Musings of a Chinese Mystic

Dit verhaal is vooral tegenwoordig heel relevant. Gebrek aan plezier in de alledaagse vreugden van de wereld wordt vaak beschouwd als een ziekelijke aandoening, die genezen moet worden met behulp van medicijnen of psychotherapie. Maar we kunnen het ook opvatten zoals de taoïstische meester dat deed, of, in christelijke termen, zien als de 'duistere nacht' waarin het gewone licht is gedoofd en de nieuwe verlichting nog niet tot het slachtoffer is doorgedrongen. Van hen die rondzwerven bij de kraampjes aan het begin van de weg om van al het gebodene iets te proeven, zijn de meesten misschien bijna 'werkelijk wijze mensen,' ware het niet dat 'een flnke vierkante duim van hun hart hol is.'
Maar van de 'meesters met grote vaardigheden' die hun wondermiddelen aanbieden, zullen er tegenwoordig niet veel zijn die, zoals de taoïstische meester, bereid zijn toe te geven dat hun kunsten hiervoor geen soelaas kunnen bieden. Pas als de betrokkene zijn eigen karma (het resultaat van vroegere handelingen) heeft uitgewerkt, wordt de blokkade uit de weg geruimd.
Gurdjieff en een groot aantal andere leraren laten een breed spoor van beschadigde zielen achter zich, voor wie hun 'behandeling' prematuur of ongeschikt bleek te zijn. Wie de leer van de wedergeboorten aanvaardt, zal begrijpen dat afwezigheid van verlichting in dit leven niet een totaal ontbreken hiervan hoeft te zijn. Het kan lang duren voordat de mist van een slecht karma optrekt en soms blijft die mist zelfs tot de dood hangen. Maar zij die zoeken, zullen tenslotte inderdaad vinden.

Verlichting is niet een op zichzelf staande, uniforme toestand. Er zijn verschillende gradaties die wij, onverlichte schrijvers, maar vaag van elkaar kunnen onderscheiden. De eerste daarvan wordt 'kosmisch bewustzijn' genoemd, een begrip dat in de negentiende eeuw werd geïntroduceerd door R.M. Bucke, een Amerikaanse arts, die deze toestanden onderzocht en een boek met die titel schreef. Zijn klassieke beschrijving van deze vorm van verruimd bewustzijn is gebaseerd op zijn eigen ervaringen.

Het was in het vroege voorjaar, aan het begin van zijn zesendertigste levensjaar. Hij en zijn twee vrienden hadden de avond doorgebracht met het lezen van Wordsworth, Shelley, Keats, Browning en met name Whitman. Om middernacht gingen ze uit elkaar. Hij had een lange rit met een huurkoetsje voor zich (het speelde zich af in een Engelse stad). Zijn geest, die diep onder de indruk was van de ideeën, beelden en emoties die door de lectuur en de gesprekken van die avond waren opgeroepen, was kalm en vredig. Hij voelde een rustige, bijna passieve vreugde.
Plotseling, zonder voorafgaande waarschuwing, merkte hij dat hij als het ware omwikkeld was door een vuurkleurige nevel. Even dacht hij aan brand, een plotseling oplaaien van vlammen in de grote stad; maar een ogenblik later wist hij dat het licht zich in hemzelf bevond. Onmiddellijk daarna maakte een gevoel van vervoering zich van hem meester, een mateloze blijdschap, vergezeld van of onmiddellijk gevolgd door een intellectuele verlichting, die zich onmogelijk laat beschrijven.
Een kortstondige lichtflts van brahmanische schittering, die sindsdien zijn leven heeft verlicht, stroomde zijn hersenen in; op zijn hart viel een druppel brahmanische gelukzaligheid, die hem vanaf dat moment voorgoed een nasmaak van de hemel schonk. (...) hij zag en wist onder andere dat de kosmos niet dode materie is, maar een levende Tegenwoordigheid, dat de ziel van de mens onsterfelijk is, dat het universum zo gebouwd en geordend is dat zonder enige twijfel alle dingen samenwerken in het belang van alles en iedereen, dat het grondbeginsel van de wereld is wat wij liefde noemen en dat het geluk van iedereen op den duur volkomen vaststaat.
Hij beweert dat hij in de paar seconden dat de toestand van verlichting aanhield meer leerde dan in de voorgaande maanden of zelfs jaren van studie en dat hij veel te weten kwam dat geen enkele studie hem ooit had kunnen bijbrengen. Cosmic Consciousness

Het zou moeilijk zijn het alomvattende karakter van deze ervaring te overdrijven. Het was een bevestiging van de goedheid van het universum, zoals die is bevestigd door Julian van Norwich - dat het universum een levend iets is en dat het leven eeuwig is, zoals dat aan Boehme bekend was. En ze ging verder dan de christelijke belofte van een toekomstig eeuwig leven, door de eeuwigheid als een realiteit van dit moment te zien - en daarin is dr. Bucke te vergelijken met Blake. Het was een ervaring van vreugde en verrukking, maar ook van een onbeschrijfelijke intellectuele openbaring, die het cartesiaanse dualisme en materialisme op zijn kop zette. Hij leerde dat "het grondbeginsel van de wereld liefde is."
De tijd die verliep vanaf het moment waarop Bucke werd omgeven door wat hij vuur noemt (wat door anderen die eenzelfde ervaring ondergaan licht wordt genoemd), tot het moment waarop hij merkte dat hij nog steeds in een huurkoetsje door de stad reed, bedroeg niet meer dan enkele seconden. Maar vijfentwintig jaar later, toen hij deze weergave van de gebeurtenissen opschreef, leefde hij nog steeds in het licht van deze openbaring, die hem door aanvallen van depressiviteit heen had geholpen.
Voor zover we weten was Bucke niet op deze ervaring voorbereid. Als lid van de kring rondom Walt Whitman was hij gewend te denken in poëtische en onmaterialistische begrippen. Thomas van Aquino zei over zijn eigen ervaring dat die meer waarheid bevatte dan hij ooit had kunnen neerleggen in alles wat hij geschreven had: "Er zijn mij zodanige dingen onthuld dat nu, al wat ik geschreven heb, mij toeschijnt van evenveel waarde te zijn als stro." Julian van Norwich en Boehme maakten een voortschrijdende reeks openbaringen door.
Voor zover we weten kwam Bucke maar één keer in contact met wat hij het kosmische bewustzijn noemde. Een voorbeeld van kosmisch bewustzijn dat door een leraar opzettelijk in een leerling wordt opgeroepen is te vinden in de autobiografie van de yogi Paramhansa Yogananda. De jongeman zat ongeconcentreerd te mediteren, toen zijn meester hem riep.

"Arme jongen, de bergen zouden je niet kunnen geven waarnaar je verlangt," sprak de meester teder en troostend. Zijn kalme blik was onpeilbaar. "Je diepste wens zal worden vervuld." Sri Yukteswar liet zich zelden met raadsels in; ik was verbijsterd. Hij sloeg mij licht tegen de borst, even boven het hart. Mijn lichaam bleef onbeweeglijk aan de grond genageld staan; de adem werd mij uit de longen getrokken als door een grote magneet. Ziel en geest lieten onmiddellijk hun fysieke boeien vallen en stroomden naar buiten, als een vloeibaar, priemend licht vanuit elke porie. Het was alsof mijn vlees dood was, maar in mijn uiterst scherpe bewustzijn wist ik, dat ik tevoren nooit volledig geleefd had.
Mijn gevoel van identiteit beperkte zich niet langer tot de enge grenzen van het lichaam, maar omvatte de omringende atomen. Mensen in ver weg gelegen straten leken zich rustig door mijn eigen afgelegen periferie te begeven. De wortels van planten en bomen werden zichtbaar door de vaag doorschijnende laag van de bodem; ik onderscheidde de inwendige stroom van het sap. De hele omgeving lag naakt voor me.
Het normale, frontale zien was veranderd in een enorm bolvormig gezichtsvermogen, dat tegelijkertijd alziend was. Door de achterkant van mijn hoofd zag ik mensen door de Rai Ghat Lane lopen en merkte ik een witte koe op, die traag naderbij kwam. Toen ze de ruimte voor de open poort van de ashram bereikte, zag ik haar als was het met mijn fysieke ogen. Toen ze achter de gemetselde muur langs liep, zag ik haar nog steeds heel duidelijk.
Alle voorwerpen binnen mijn panoramisch blikveld beefden en trilden als snelle fimbeelden. Mijn lichaam, dat van de meester, de door zuilengangen omgeven binnenhof, de meubels en de vloer, de bomen en het zonlicht kwamen van tijd tot tijd in een heftige beweging, totdat alles met elkaar versmolt tot een lichtende zee; zoals suikerkristallen die in een glas water worden geworpen, oplossen wanneer het glas wordt geschud. Het verenigende licht werd afgewisseld door een stoffelijke verwezenlijking van vorm, waarbij de metamorfoses de wet van oorzaak en gevolg in de schepping onthulden.
Golven van oceanische vreugde braken op de kalme, eindeloze kust van mijn ziel. De Geest van God is eindeloze gelukzaligheid, besefte ik; zijn lichaam bestaat uit talloze weefsels van licht. Een opzwellende heerlijkheid in mij begon steden, continenten, de aarde, het zonnestelsel en sterrenstelsels, ijle sterrennevels en zwevende universa te omvatten. De hele kosmos, zacht oplichtend als een stad die men bij nacht vanaf een afstand ziet liggen, glinsterde in de oneindigheid van mijn wezen.
Het verblindende licht buiten de scherp afgetekende, wereldomvattende omtrekken werd aan de verste uiteinden iets zwakker; daar merkte ik een zachte straling op, eeuwig onverminderd. Het was onbeschrijfelijk teer; de planetaire voorstellingen waren gevormd uit een grover licht. De goddelijke verstrooiing van stralen stroomde uit een eeuwige bron, laaide op tot melkwegstelsels, getransfigureerd door onuitsprekelijke sferen. Keer op keer zag ik hoe de scheppende stralen zich verdichtten tot gesternten, om zich vervolgens op te lossen tot ijle lagen van doorschijnend vuur (...)
Plotseling keerde de adem terug in mijn longen. Met een bijna ondraaglijk gevoel van teleurstelling besefte ik dat mijn oneindige onmetelijkheid verdwenen was. Ik was weer beperkt tot de vernederende kooi van een lichaam, dat niet gemakkelijk plaats biedt aan de Geest. Als een verloren zoon was ik weggelopen uit mijn macrokosmische huis en had ik mijzelf opgesloten in een schamele microkosmos. Autobiography of a Yogi

Misschien was zijn visioen niet indringender dan dat van Bucke, maar de verandering in de ogenschijnlijke samenstelling van de materie was groter. Alles leek in een vibrerende beweging te zijn en hij zag dingen tegelijkertijd vanuit meer dan één gezichtspunt. Yogananda was zich bewust van mensen in straten die een heel stuk verder lagen, van de wortels van planten in de grond en van een mateloze gelukzaligheid. Zijn beschrijving van deze bevrijding van de grofstoffelijkheid doet denken aan Buckes ervaring en aan de door drugs opgewekte visioenen van Aldous Huxley.
Yogananda werd teruggeroepen naar de kooi van zijn lichaam. Zijn indringende introductie tot het kosmische bewustzijn werd een herinnering en in zijn latere leven onderrichtte hij yoga in Califomië, Engeland en India. We mogen aannemen dat zijn manier van waarnemen was veranderd als gevolg van dit visioen en waarschijnlijk is hij gedurende de rest van zijn leven in een zekere toestand van kosmisch bewustzijn gebleven - en een blijvende, maar veel minder intense beleving van deze gelukzalige toestand.
Het door Bucke geïntroduceerde begrip 'kosmisch bewustzijn' is goed gekozen en wordt dan ook nog steeds gebruikt. Want in de eerste fase van de verlichting wordt iemand zich bewust van zijn relatie met het universum. In latere stadia zal hij leren leven op het niveau van goden en engelen: het goddelijke bewustzijn en in eenheid met de universele geest, niet langer als een afzonderlijk ego, maar zowel alles als niets (eenheid en nirvana). Bezien vanaf het niveau van betrekkelijkheid waarop wij leven zijn dit drie afzonderlijke fasen van de verlichting, waarin het onderscheid tussen het licht en het wezen dat erdoor wordt verlicht, steeds kleiner wordt.
Iemand die in het kosmische bewustzijn leeft is zich tegelijkertijd bewust van zichzelf als bewerkstelliger en van de objectieve wereld waarin hij zijn daad verricht. Maar op dit niveau wordt de bewerkstelliger minder misleid door het idee van zijn eigen individualiteit dan in de wereld van de illusie, waarin het grootste deel van ons leven zich afspeelt. Hij is niet aan objecten gehecht, noch aan de resultaten van zijn handelingen, wat die ook mogen zijn. Hij is onthecht, hoewel niet dadeloos, want hij levert strijd zoals Arjuna of doet bediendenwerk in de keuken zoals Broeder Laurent.
Broeder Laurent en zijn medechristenen bereikten deze staat van onthechting door elke handeling op te dragen aan de heerlijkheid van God. Hindoes en boeddhisten vatten onthechting in zuiver menselijke termen op als een noodzakelijke vorm van hygiëne. De instructies aan boeddhistische monniken over de beoefening van opmerkzaamheid eisen dat men aan elke handeling zijn volledige aandacht schenkt.

Opmerkzaam ademt hij in, opmerkzaam ademt hij uit. Of hij nu diep of oppervlakkig inademt, hij beseft dat hij diep of oppervlakkig inademt. Wanneer hij uitademt is het niet anders. Bij zijn oefeningen denkt hij: "Ik zal inademen, ik zal uitademen, waarbij ik mijn gehele lichaam duidelijk waarneem." Some Sayings of the Buddha

Onthechting (of 'niet vastklampen' en aandacht voor elke handeling zijn elkaar aanvullende kenmerken van deze oefening in opmerkzaamheid. Het doet denken aan Gurdjieffs 'zelfherinnering' hoewel er in het boeddhistische geloof geen zelf is dat men zich kan herinneren, alleen een tijdelijk lichaam dat onderworpen is aan voortdurende verandering en verval. 'Zelfherinnering' gaat uit van een waar zelf, dat verborgen ligt achter de wuivende sluiers van de persoonlijkheid.
Maar hoe is het mogelijk dat de volgelingen van Ouspensky, ondanks deze nadruk op zelfherinnering, er tot nu toe zo slecht in zijn geslaagd deze principes in praktijk te brengen, dat zijn al geciteerde, uiteindelijke conclusie was dat we de zelfherinnering het dichtst benaderen, wanneer we ons herinneren dat we onszelf niet herinneren? De oorzaak daarvan is eenvoudig. Zijn voorschriften voor opmerkzaamheid zijn alleen uitvoerbaar voor hen die, zoals de volgelingen van de Boeddha, opmerkzaamheid, meditatie en de beoefening van het juiste denken en het juiste handelen met elkaar combineren.
Ouspensky gokte op de mogelijkheid dat, door het veronderstelde gedrag te imiteren van mensen die in het kosmische bewustzijn leven, hij en zijn volgelingen die toestand zouden kunnen bereiken. Als hij zelf daarin slaagde - en waarschijnlijk was dat het geval - is dat vermoedelijk een gevolg geweest van de ineenstorting van het stelsel, de bliksemflits van eenvoud.

In dezelfde periode als Ouspensky's bijeenkomsten in Londen vond een zich over verschillende jaren uitstrekkende reeks gesprekken plaats in de ashram van Ramana Maharshi, een Indiase wijze die volgelingen uit Oost en West aantrok. Het volgende fragment is een dialoog tussen een wat oudere Indiër, een filosofisch geschoolde ambtenaar en de swami, die zijn antwoorden op een leitje noteerde, omdat hij zich op dat moment door een gelofte verplicht had te zwijgen.

V.: Hoe kunnen we het werkelijke verwezenlijken?
A.: Wanneer het geziene verdwijnt, verschijnt de werkelijke aard van de ziener of het subject.
V.: Is het niet mogelijk dat te verwezenlijken terwijl men de uitwendige dingen nog ziet?
A.: Nee, want de ziener en het geziene zijn als het touw en de verschijning van een slang daarin. Totdat je je ontdoet van de verschijning van een slang, kun je niet zien dat het enige bestaande het touw is.
V.: Wanneer zullen de uiterlijke objecten verdwijnen?
A.: Als het verstand verdwijnt, dat de oorzaak is van alle gedachten en handelingen, zullen ook de uitwendige objecten verdwijnen.
V.: Wat is de aard van het verstand?
A.: Het verstand is uitsluitend gedachten. Het is een vorm van energie. Het manifesteert zich als de wereld. Wanneer het verstand wegzinkt in het zelf, wordt het zelf verwezenlijkt; wanneer het verstand te voorschijn komt, verschijnt de wereld en wordt het zelf niet verwezenlijkt.
V.: Hoe zal het verstand verdwijnen?
A.: Alleen door jezelf de vraag te stellen: "Wie ben ik?" Hoewel ook deze vraag een werking van het verstand is, vernietigt hij al het verstandelijke functioneren, zoals de stok waarmee bij een lijkverbranding de brandstapel wordt aangestoken zelf tot as wordt, nadat de brandstapel en de lijken verbrand zijn. Pas dan wordt het zelf verwezenlijkt. Het ik-denken wordt vernietigd, de ademhaling en andere tekenen van leven nemen af. Het ego en de prana (adem of levenskracht) hebben een gemeenschappelijke bron. Wat je ook doet, doe het niet vanuit egoïsme, doe het zonder het gevoel "Ik doe dit." Wanneer een man die toestand bereikt, zal zelfs zijn eigen vrouw hem voorkomen als de universele moeder. Waarachtige bhakti (devotie) is de overgave van het ego aan het zelf. Ramana Maharshi and the Path of Self-Knowledge

Aanvankelijk krijgen we de indruk dat Ramana Maharshi een proces beschrijft dat alleen kan plaatsvinden in een toestand van diepe meditatie (samadhi). Alleen door tot onder het niveau van het denken te gaan, kan, lijkt het, de 'verschijning van een slang' verdwijnen. Maar al snel brengt hij ons naar het punt van de toepassing ervan op onze normale activiteiten - het opgeven van het ik-bewustzijn - en doet hij de aanbeveling dit dagelijks in praktijk te brengen. In een andere dialoog geeft hij duidelijk aan dat we ons deze gewoonte ook in de wereld van alledag kunnen aanwennen. In het volgende fragment kunnen we lezen welk antwoord hij hierover gaf aan de Engelse auteur Paul Brunton.

V.: Hoe kan men onzelfzuchtig worden wanneer men een leven van wereldse activiteiten leidt?
A.: Werk en wijsheid botsen niet met elkaar.
V.: Bedoelt u dat iemand al zijn oude activiteiten kan voortzetten, zijn beroep bijvoorbeeld en tegelijkertijd verlichting bereiken?
A.: Waarom niet? Maar in dat geval zal hij niet denken dat de oude persoonlijkheid het werk doet, omdat zijn bewustzijn langzamerhand wordt getransformeerd, totdat het Dat betreedt, wat buiten de grenzen van het kleine zelf ligt. Ramana Maharshi and the Path of Self-Knowledge

Dit is de manier van het 'familiehoofd' waarvan Maharishi Mahesh Yogi zegt dat hij die samen met zijn meester Dev herontdekt heeft, toen hij in 1959-1960 de transcendente meditatie introduceerde. De volgelingen van Ramana Maharshi kampten met het probleem dat, tenzij ze de meester regelmatig konden opzoeken, de invloed van zijn onderricht al snel afnam.
Gurdjieff en Ouspensky hielden hun volgelingen bij zich in de buurt, door hen los te maken van hun vroegere vrienden en hen langzamerhand over te halen hun leven te concentreren op het werk en de bijbehorende activiteiten. De beweging van de transcendente meditatie en andere, vergelijkbare bewegingen, hebben bovendien talloze activiteiten ontwikkeld en een formidabele organisatie opgebouwd, waarin ze de opvattingen van hun volgelingen kneden volgens een eenvoudig, pseudowetenschappelijk wereldbeeld. Maar wie wil leren, zal een individuele leraar moeten vinden, want samenkomsten en videobanden kunnen, hoeveel het er ook zijn, nooit de plaats van een leraar innemen.

De betrouwbaarste gidsen zijn niet te vinden in de grootste kramen. Een ontmoeting met mensen die het kosmische bewustzijn lijken te hebben bereikt, of daarmee zijn geboren, is geen uitzondering. Van één ding kunnen we zeker zijn: ze zullen nooit aanspraak maken op bijzondere eigenschappen, noch op enige andere manier proberen de aandacht op zich te vestigen. We zien een zekere onverschilligheid, die in eerste instantie misschien een wat kille indruk maakt, maar al snel een werkelijke betrokkenheid bij anderen blijkt te verbergen; het ontbreken van 'inhaligheid', zorgvuldige aandacht voor welk werk zich ook maar aandient; het vermogen te luisteren en een gave om verstandige en objectieve antwoorden te geven; een voorkeur voor stilte, landelijke gebieden, bergen en eenzaamheid; en vooral een volstrekte betrouwbaarheid, een consequente houding van dag tot dag, die bij de meeste mensen ontbreekt omdat ze heen en weer worden geslingerd door de opeenvolging van stemmingen en begeerten. Misschien hangt hij een bepaalde religie aan, misschien ook niet, maar iemand met een heldere blik - en dat is waarschijnlijk equivalent aan iemand die zelf op weg is naar dat bewustzijnsniveau - zal hem onmiddellijk herkennen.

Er is een nauwe samenhang tussen kosmisch bewustzijn en artistieke creativiteit. Weinig kunstenaars bereiken het niveau blijvend, zoals hun levensloop duidelijk maakt. Maar in een kunstwerk manifesteert de uiterlijke realiteit zich als een innerlijk idee en wordt het innerlijke landschap geprojecteerd als een uiterlijk beeld - of, in de bewoordingen van T.S. Eliot, een objectief correlaat. Dit tweerichtingsverkeer wordt op een heldere manier beschreven door Plotinus in zijn verhandeling 'Over intelligibele schoonheid':

Zij die niet volledig zien, geven zich alleen rekenschap van de directe indruk; maar zij die dronken zijn van deze wijn, vervuld van de nectar, wier gehele ziel is doordrongen van deze schoonheid, kunnen niet uitsluitend toeschouwer blijven: er is niet langer een waarnemer die van buitenaf een uiterlijk schouwspel gadeslaat; wie beschikt over een heldere blik ziet het beeld in zichzelf, hoewel hij meestal niet weet dat het zich in hemzelf bevindt, maar ernaar kijkt als iets, wat zich buiten hem bevindt en het ziet als een visueel object, dat door toedoen van zijn wil gevangen is.
Wat hij ziet als een schouwspel is nog steeds uiterlijk; hij moet het beeld naar binnen brengen en het niet langer als iets afzonderlijks zien, maar zoals wij onszelf kennen; op die manier hoeft een man die vervuld is van een god - bezeten door Apollo of door een van de muzen - niet langer buiten zichzelf te zoeken naar zijn beeld van het goddelijke zijnde; hij hoeft slechts de kracht te vinden om de goddelijkheid in zichzelf te zien. Plotinus

Iemand die dit zijnsniveau heeft bereikt, handelt zonder te handelen en bouwt daarom met zijn daden en gedachten niet langer slecht karma op. Doordat hij geen nieuwe schulden aangaat, hoeft hij alleen te betalen wat er nog van de oude schulden rest. Hij is één met zijn omgeving, doordat hij de wetten van het universum aanvaardt en steeds meer doorziet. Zijn kennis breidt zich uit, niet in de breedte, maar in de vorm van een verdieping van zijn inzicht. Als hij zich een nieuwe begaafdheid eigen moet maken zal hij dat gemakkelijker doen dan tevoren, omdat de psychische belemmeringen voor het leerproces zijn verdwenen. Maar hij heeft zijn bestemming nog niet bereikt.
Het is voor een niet verlicht mens nauwelijks mogelijk het niveau van het goddelijke bewustzijn te definiëren. Op dat niveau is iemands wil volledig in harmonie met het goddelijke of evolutionaire doel. Zijn begrip verdiept zich nog, omdat zijn geest zich beweegt op het niveau van het wezenlijke - dat van de platonische ideeën. De veda's spreken over 'God-bewustzijn' omdat de goden van het hindoeïstische pantheon diezelfde wezenlijke elementen vertegenwoordigen, die uiteraard geen abstracties zijn, maar levende wezens, aspecten van de Godheid.

In het boeddhistische denken zijn ze de verschillende Boeddha's, die met verschillende symbolen worden weergegeven als de incarnaties van bepaalde eigenschappen van de Boeddha of de volmaakte mens, bijvoorbeeld: wijsheid, mededogen en kalmte. Plotinus ziet dit niveau, waar kennis van iets hetzelfde is als het daadwerkelijke zijn van dat iets: er is geen onderscheid tussen de kenner en het gekende. Zuster Katrei, een leerling van meester Eckehart, realiseerde datzelfde goddelijke bevattingsvermogen. Het vol-
gende fragment is een gesprek tussen Eckehart, in zijn rol van biechtvader en de non.

De biechtvader zoekt zijn dochter dikwijls op en vraagt haar dan: "Zeg me, hoe gaat het met u?""Slecht," antwoordt ze. "Hemel en aarde zijn mij te beperkt." Hij verzoekt haar hem hierover iets meer te vertellen. Ze zegt: "Er is niets wat ik zou kunnen vertellen.""Al is het maar een enkel woord, uit naam van God," smeekt hij en hij krijgt wat hij vraagt. Vervolgens onthult ze hem zo diepzinnige en wonderbaarlijke dingen over de zuivere gewaarwording van de goddelijke waarheid, dat hij uitroept: "Je weet dat dit niet aan een ieder bekend is en als ik niet zou behoren tot die priesters die hierover in theologische geschrifin hebben gelezen, dan zou ook ik hiervan geen kennis hebben.""Veel hebt ge daar niet aan" zei ze. "Ik zou willen dat u daarvan een daadwerkelijk besef had." Waarop hij zei: "Ik ben er daarom niet minder ontvankelijk voor; ik weet dit met een even grote zekerheid als ik weet dat ik vandaag de mis heb opgedragen. Niettemin word ik gehinderd door dit ontbreken van daadwerkelijke ervaring."

Met de woorden: "Bid voor mij tot God" zoekt de dochter haar afzondering weer op, om in eenzaamheid van Gods gezelschap te genieten. Niet lang daarna staat ze weer voor zijn deur en vraagt naar haar biechtvader, tot wie ze zegt: "Heer, verheug u met mij, ik ben God.""God zij geloofd!" roept hij uit. "Keer terug in uw afzondering; moge elke vreugde de uwe zijn, dan zult ge God blijven."
Gehoorzamend aan haar biechtvader gaat zij naar de kapel, waar zij een afgelegen hoek opzoekt. Daar daalde vergetelheid over haar neer en vergat zij al wat benoemd was en raakte zij zo ver verwijderd van zichzelf en al het geschapene, dat zij uit de kerk weggedragen moest worden en drie dagen lang bleef liggen en men met stelligheid aannam dat zij gestorven was.
"Ik betwijfel of zij dood is," zei haar biechtvader. Weet dat, als er geen biechtvader was geweest, men haar begraven had. Zij spanden zich op allerlei manieren in, maar of haar ziel zich nog in haar lichaam bevond konden zij niet ontdekken. Ze zeiden: "Natuurlijk is ze dood.""Natuurlijk is ze niet dood," zei haar biechtvader. Op de derde dag keerde de dochter terug. "Wee mij, ongelukkige, ik ben terug!" riep ze uit. Haar biechtvader, die zich al daar bevond, sprak tot haar met de woorden: "Sta mij toe de goddelijke waarheid in de openbaring van uw ervaring te proeven." Ze zei: "God is mijn getuige dat ik dat niet kan. Mijn ervaring is niet te verwoorden.""Hebt ge nu al wat ge verlangt?" vroeg hij. Zij antwoordde: "Ja, ik heb de bevestiging ontvangen." Eckehart

Julian doelt misschien op hetzelfde als zuster Katrei, maar gebruikt veel minder schokkende bewoordingen.

Hogelijk moeten wij ons verheugen dat God woont in onze ziel en hogelijker nog moeten wij ons verheugen dat onze ziel woont in God. Onze ziel wordt tot Gods woonplaats; en de woonplaats van de ziel is God, die ongeworden is. En het is een hoog begrijpen, in het innerlijk te zien en te weten dat God, die onze schepper is, in onze ziel woont; en het is een hoger begrijpen in het innerlijk te zien en te weten dat onze ziel, die geschapen is, in Gods wezen woont: uit welk wezen van God wij zijn die we zijn. Revelations of Divine Love

Een vergelijkbare uitspraak van Plotinus roept geen enkel probleem op.

Dan ziet de ziel niet, noch onderscheidt zij door te zien, noch verbeeldt zij zich dat er twee dingen zijn (...) zij behoort God toe en is één met Hem (...) in deze vereniging met de Godheid waren er niet twee dingen, maar was de waarnemer één met de waargenomen dingen. Plotinus

De Duitse non doet, al voordat ze samadhi bereikt, de verbijsterende uitspraak dat ze God is - woorden die misschien niet vreemd klinken uit de mond van een soefi die in een extatische godsroes verkeert, maar die in een christelijke context een merkwaardige indruk maken. Zuster Katrei is één geworden met het goddelijke bewustzijn en Eckehart erkent vol vreugde dat haar niveau hoger is dan het zijne.
Eén zijn met God, doordrongen zijn van het goddelijke bewustzijn, is een toestand die christenen nooit beschrijven zonder de kloof tussen schepsel en schepper te benadrukken. Op zich rechtvaardigt deze uitspraak de beschuldiging van ketterij die tegen Eckehart was ingebracht. Maar de geschiedenis van deze passage is vrij duister. Volgens moderne geleerden staat niet onomstotelijk vast dat Eckehart er inderdaad de auteur van is. Het zou een tekst kunnen zijn die aflomstig is uit de ketterse kringen van de Godsvrienden. Maar als Eckehart niet de auteur is, moet tot deze kring minstens één man hebben behoord met een minstens zo diepzinnige visie als Eckehart. In een preek, waarin hij geen haarbreed van de orthodoxie afwijkt, zegt Eckehart in feite hetzelfde.

Ik vroeg mij onlangs af of ik bereid ben iets aan God te vragen of iets van hem te aanvaarden. Ik moet emstig bij mijzelf te rade gaan, want door iets van God te aanvaarden, maak ik mijzelf tot de mindere van God, zoals een dienaar de mindere is van zijn meester, waar het het geven betreft. In het eeuwige leven is dat met ons niet het geval. Ik heb hier ooit gezegd en het was een waar woord: als een man buiten zichzelf treedt om God te zoeken of te gaan halen, handelt hij verkeerd. Ik vind God niet buiten mijzelf en beschouw hem alleen als van mij en in mij. Een man zou niet met het oog op enig waarom te werk moeten gaan, noch ter wille van God noch ter wille van zijn heerlijkheid noch ter wille van wat zich ook maar buiten hem bevindt, maar alleen ter wille van dat wat zijn wezen is, het leven zelf in hem.
Sommige eenvoudige mensen stellen zich graag voor dat ze zullen zien hoe God als het ware daar staat, terwijl zij hier staan. Maar dat is onjuist. Wat betreft weten, zijn God en ik één. Wanneer ik God liefdevol in mij opneem, word ik opgenomen in God. Sommigen zeggen dat geluk niet gelegen is in kennis, maar uitsluitend in de wil. Ze hebben ongelijk; als het uitsluitend een zaak van de wil was, zou er geen eenheid zijn. Werken en worden zijn aan elkaar gelijk. Wanneer de timmerman ophoudt te werken, houdt het huis op te worden. Breng de bijl tot stilstand, dan komt de groei tot stilstand.
God en ik zijn naar werking één: hij werkt, ik word. Het vuur verandert het brandhout dat erop wordt geworpen in zichzelf, zodat het wordt omgezet in de aard van het vuur. Het hout neemt het vuur niet op, het vuur neemt het hout op. "Wij zullen in God worden veranderd, zodat wij hem zullen kennen zoals hij is," zegt Paulus. En de wijze waarop wij zullen kennen is als volgt: ik ken Hem zoals Hij mij, niet meer en niet minder, maar precies zo. Eckehart

Los van elke dogmatiek lijkt het dus mogelijk dat een heilige een kortstondige, of zelfs aanhoudende vereenzelviging met God ervaart, het uiteenvallen van het individuele zelf. De beoefenaar van meditatie die diep verzonken is in samadhi, ervaart dit, maar weet het niet. Wanneer hij terugkeert tot het niveau van het denken en de verklaringen, zal hij voor zichzelf en anderen zijn ervaring ongetwijfeld weergeven in termen van de door hem aanvaarde theologie. Als de kerk waartoe hij behoort een jaloerse kerk is, zal hij, zoals de heilige Teresa, zijn inzichten met de nodige voorzichtigheid in begrijpelijke taal omzetten. Zuster Katrei was zich echter van geen censuur bewust en Eckehart (want wij wijzen de theorie van Eckeharts dubbelganger af) was kennelijk zó ontroerd, dat hij haar woorden ongewijzigd heeft weergegeven. Als we vergelijkbare extatische bewoordingen willen vinden mocten we ons wenden tot de soefi's, bijvoorbeeld een parabel van de Perzische dichter Attar.

Ik ging van God tot God, totdat zij in mij om mij riepen, zeggende: "O, gij ik!" Want ik heb vernietiging in God bereikt. Dertig jaar lang was God de allerhoogste mij tot een spiegel, nu ben ik mijn eigen spiegel en dat wat ik was, ben ik niet meer, want 'ik' en 'God' vertegenwoordigen een ontkenning van zijn eenheid. Omdat ik niet meer ben, is God de allerhoogste zijn eigen spiegel. Zie, nu zeg ik dat God de spiegel van mij is, want hij spreekt met mijn tong en ik ben heengegaan. Attar

Met deze laatste citaten zijn we wellicht van het stadium van het goddelijke bewustzijn overgegaan naar dat van de eenheid. Want hier verkondigt de soefi evenals zuster Katrei dat hij identiek is aan God. Christelijke mystici die over deze verenigende toestand spreken, benadrukken echter nog steeds het voortdurende onderscheid tussen mens en God: in hun ogen was slechts één man één met God. Oosterse geloven gaan er daarentegen van uit dat niemand zo geboren wordt, maar dat elk mens zo kan worden.
De God-bewuste mens heeft het vermogen de goddelijke wil ten uitvoer te leggen. Misschien beschikt hij ook over andere vermogens - de bovennatuurlijke siddhi's, die in een later hoofdstuk aan de orde zullen komen - die hem in staat stellen uit te gaan boven dat wat gewoonlijk als de natuurlijke wetten wordt beschouwd. De God-bewuste mens kan de zieken genezen, de denkwereld van anderen kennen en beïnvloeden, de toekomst zien en weten wat er zich op grote afstand afspeelt. Maar vrijwel niemand is ooit van deze vermogens getuige en hij zal ze nooit voor zijn eigen ontwikkeling kunnen gebruiken. De beschikking erover is hoogstens een bevestiging of een nevenprodukt van zijn toestand.
Degene die met het goddelijke verenigd is vraagt niet om vermogens of een andere bevestiging; zijn wil is één met het goddelijke en hij kan geen onafhankelijke wilsdaden verrichten. Plotinus geeft een beknopte beschrijving van de aard van het leven daar, op dat niveau.

In ons rijk is alles deel dat voortkomt uit het deel en niets kan méér dan een deel zijn; maar Daar is elk wezen een eeuwig voortbrengsel van een geheel en is tegelijkertijd een geheel en een individu dat zich manifesteert als deel, maar door de scherpe blik Daar wordt gekend als het geheel dat het is. Plotinus

Het is nauwelijks mogelijk een zinvol commentaar te leveren op de verenigende toestand. Een aantal citaten over deze toestand zal voor zich moeten spreken. In een andere preek beschrijft meester Eckehart de eenheid op een heel sobere manier, waarbij hij zijn gehoor waarschuwt tegen een eventuele ketterse interpretatie van zijn woorden.

(...) onze Heer zegt: "Waar ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn" zo volkomen wordt de ziel het wezen dat God is, niet minder en dit zowaar als God God is. Geliefde kinderen, ik verzoek u te beseffen wat dit inhoudt. Ik smeek u uit naam van God dit te doen ter wille van de liefde en deze geesteshouding zorgvuldig in acht te nemen. Al dergelijken verkeren in eenheid, zoals ik heb gezegd, want zij zijn vrij van vorm en wij dorsten niet te denken dat er in de vorm minder kans is dat zij zich uit de eenheid losmaken.
Het zou verkeerd zijn dat te doen en zelfs een ketterij kunnen worden genoemd, want ge moet weten dat er in de eenheid geen Koenraad noch een Hendrik is. Ik zal u zeggen hoe ik de mensen beschouw. Ik probeer mij zelf en ieder ander te vergeten en ga zelf ter wille van hen op in eenheid. Mogen wij in eenheid blijven, zo helpe ons God almachtig. Eckehart

Voor Ruusbroec is er ongetwijfeld noch een Koenraad noch een Hendrik. Hij ziet de toestand van eenheid als volgt.

De derde en hoogste eenheid ligt boven het bevattingsvermogen van onze rede en bevindt zich toch wezenlijk in ons. We bezitten haar op een bovennatuurlijke wijze, wanneer wij in onze deugdzame werken de lof en glorie van God in gedachten houden en boven al onze doelen, boven onszelf, boven alle dingen alleen in Hem willen rusten. Dit is de eenheid waarin wij, overeenkomstig ons zijn, thuis zijn. De geestelijke bruiloft

Ook Rumi gebruikt sobere bewoordingen om de extatische ervaring te beschrijven.

Als de roos dood en de tuin verwoest is, waar zullen we dan de geur van de roos vinden? In het rozewater. Voor zover God niet binnen ons gezichtsveld komt, zijn de profeten zijn plaatsvervangers. Begrijp mij niet verkeerd! Het is verkeerd te denken dat de plaatsvervanger en Hij die de plaatsvervanger vertegenwoordigt, twee zijn.
Voor de aanbidder van vormen zijn zij twee; wanneer ge zijt ontkomen aan het bewustzijn van de vorm zijn zij één. Zolang ge de vorm beschouwt ziet ge dubbel: kijk niet naar de ogen, maar naar het licht dat eruit stroomt. Ge kunt het licht van tien lampen die tegelijkertijd branden niet van elkaar scheiden, zolang uw gezicht gewend is naar alleen dit licht.
In de zaken van de geest is er geen tweedeling, geen getal, geen individu. Hoe heerlijk is de eenheid van de Vriend met zijn vrienden! Vat de geest en druk hem aan uw hart. Tuchtig de opstandige vorm totdat zij verdwijnt: graaf de schat van de eenheid op! Wij en het al waren eenvoudig één wezen; wij waren zonder knopen en als water zo zuiver. Toen dit mooie licht vorm aannam, werd het veel, zoals de schaduwen van een gekanteelde muur. Vernietig de duistere muur, dan zal elk onderscheid uit deze veelheid verdwijnen! Rumi

De eenheid laat zich alleen in de vorm van een parabel of een analogie beschrijven. Veel christelijke teksten over dit onderwerp zijn zelfs zo technisch, dat ze alleen voor de beoefenaar van het innerlijke gebed te begiijpen zijn. Maar wat zou het onderscheid tussen de drie stadia van verlichting ook kunnen betekenen voor iemand die aan het begin van de weg staat en misschien bij toeval een 'kwartje' heeft gevonden, maar te dankbaar is om na te gaan tot welke valuta het behoort?
De verwezenlijkte mens, zegt Chuang Tzu, is dronken, maar niet van wijn.

Een dronken man die van de wagen valt, zal zich misschien verwonden, maar hij sterft niet. Zijn botten zijn dezelfde als die van andere mensen; maar hij gaat anders met zijn ongeval om. Zijn geest verkeert in een toestand van geborgenheid. Hij is zich er niet van bewust dat hij op de wagen rijdt; evenmin is hij zich ervan bewust dat hij er vanaf valt. Gedachten aan leven, dood, angst enzovoort kunnen niet in zijn borst doordringen; daarom heeft hij van het contact met het objectieve bestaande niet te lijden. Maar als hij al zoveel geborgenheid ontleent aan de wijn, hoeveel geborgenheid zal hij dan niet ontlenen aan God! In God zoekt de wijze zijn toevlucht, daarom kan hem geen letsel overkomen. Musings of a Chinese mystic

De boeddhistische Soetra van de zesde patriarch vertelt hoe, temidden van alle wijzen in het klooster, juist een ongeletterde dwaas, net als Broeder Laurent, de verlichting ontving en de nieuwe patriarch werd. Verscheidene monniken hebben aforistische verzen op de muren geschreven, in de hoop dat een van hen door de vijfde patriarch als zijn opvolger wordt aangewezen. Ieder van hen is ervan overtuigd dat uit zijn verzen blijkt dat hij de verlichting heeft bereikt. De keukenhulp overreedt een lage beambte de opgetekende verzen voor te lezen en vervolgens zijn eigen vers eronder te zetten. Wat er daarna gebeurde vertelt hij zelf.

"Dicteer je strofe," zei hij. "Ik zal hem voor je opschrijven. Maar denk eraan dat je me bevrijdt als je erin slaagt de dhanna te krijgen!" Mijn strofe luidde:
Bodhi is geen boom, Noch is de helder beschouwende geest een doos spiegels, want de geest is ledig. Waar moet het stof zich dan neerzetten?
Later, toen de patriarch zag dat de menigte door verbijstering overweldigd was veegde hij de strofe met zijn schoen uit, om te verhinderen dat jaloerse lieden mij iets zouden aandoen. Afgaand op dit gebaar namen zij als vanzelfsprekend aan, dat ook de auteur van deze strofe het wezen van de geest nog niet had doorgrond. De volgende dag kwam de patriarch in het geheim naar de ruimte waar de rijst werd gestampt. Toen hij zag dat ik daar met een stenen stamper aan het werk was, zei hij tot mij: "Iemand die de weg zoekt stelt zijn leven in de waagschaal voor de dhanna. Moet hij dat doen?" Toen vroeg hij: "Is de rijst klaar?" "Al lang," zei ik, "het wachten is alleen nog op de zeef." Hij tikte driemaal met zijn stok tegen de vijzel en ging weg.
Omdat ik wist wat zijn boodschap betekende, ging ik die avond gedurende de derde nachtwake naar zijn kamer. Hij gebruikte zijn gewaad als een scherm, zodat niemand ons kon zien en verklaarde mij de Diamant Soetra. Toen hij kwam bij de zin: "Men moet zijn geest zo gebruiken, dat hij vrij is van elke gehechtheid" werd ik onmiddellijk geheel verlicht en besefte ik dat alle dingen in het universum het wezen van de geest zelf zijn.
"Wie had kunnen denken dat het wezen van de geest van zichzelf zuiver is!" zei ik tot de patriarch. "Wie had kunnen denken dat het wezen van de geest van zichzelf vrij is van wording en vernietiging! Wie had kunnen denken dat het wezen van de geest van zichzelf zo onafhankelijk is! Wie had kunnen denken dat het wezen van de geest van zichzelf vrij van verandering is! Wie had kunnen denken dat alle dingen een manifestatie van het wezen van de geest zijn!" Op die manier werd mij op het middernachtelijk uur zonder dat iemand het wist de dharma overgedragen. Soetra van de zesde patriarch

De Boeddha bereikte de verlichting toen hij zat te mediteren onder een bodhi-boom, maar bodhi betekent ook 'verlichting' en een bodhisattva is iemand die de verlichting heeft bereikt. Het boeddhisme houdt zich echter nauwelijks bezig met de stadia van verlichting, zodat we niet kunnen zeggen of de zesde patriarch een staat van goddelijk bewustzijn of eenwording bereikte, om de christelijke terminologie te gebruiken.
Nadat hij had beseft dat alle dingen een schepping van de geest zijn en geen afzonderlijk bestaan kennen, kreeg hij onmiddellijk bevel erop uit te trekken en de dharma te verkondigen, om zoveel mogelijk mensen te verlossen, want dat is voor de boeddhist het hoogste doel van elke verlichting.
De vedantist vat verlichting echter op als een proces dat uit twee stadia bestaat: er is samadhi (diepe meditatie) 'met zaad' en samadhi 'zonder zaad.' Patanjali, de belangrijkste theoreticus op het gebied van yoga, licht dit toe.

Deze vormen van samadhi zijn bewust en worden omschreven als 'mediteren met zaad.' In deze hoge toestand van bewust samadhi ligt een volledige absorptie en voldoening. In dit stadium verkrijgt men kennis door de intuïtie (ingeving); deze kennis is volkomen betrouwbaar. De intuïtieve methode is er een van directe waarneming en superieur aan de op deductie en getuigenissen gebaseerde kennis.

In deze bewustzijnstoestand worden alle denkbeelden geleidelijk gegeneraliseerd tot één denkbeeld, dat voor de toeschouwer als een stilstaand beeld is.
Wanneer ook het stilstaande beeld wordt weggenomen bereikt men de onbewuste samadhi of het mediteren zonder zaad. Geciteerd door G. Costa in Yoga and western Psychology

Het onderscheid tussen de twee niveaus van samadhi was ook bij de christelijke mystici bekend. Het volgende fragment van Richard Rolle bijvoorbeeld gaat op dit verschil in, hoewel in minder ondubbelzinnige bewoordingen dan Patanjali.

Maar zoals blijkt, wordt vervoering op twee wijzen opgevat. Eén wijze voorwaar is wanneer een man in vervoering boven zijn vleselijke gevoelens uitstijgt, zodat hij gedurende zijn vervoering duidelijk niets in den vleze voelt, noch wat aangaande het vlees wordt gedaan; en toch is hij niet dood maar levend, want de ziel geeft zijn lichaam nog leven. En op die manier geraken de heiligen soms in vervoering, tot hun eigen voordeel en tot lering van andere mensen; zoals Paulus in vervoering raakte tot de derde hemel. En op deze wijze geraken ook zondaars soms in vervoering door een visioen, zodat ze de vreugden van de heiligen aanschouwen en de pijnen van de noodzaak tot verbetering van zichzelf en anderen; zoals van velen te lezen is.
Er is ook een andere wijze van vervoering, namelijk het verheffen van de geest tot God door contemplatie. En deze wijze van vervoering is in een ieder die een volmaakte geliefde van God is en in geen ander dan in hen die God liefhebben. En dit wordt met recht vervoering genoemd, evenals de andere wijze, omdat men inderdaad wordt weggevoerd met een kracht die als het ware tegennatuurlijk is (...) The Fire of Love

Al Ghazali, die de twee stadia van de soefi-ervaring ontleedt, maakt een vergelijkbaar onderscheid.
In dit eerste stadium van de 'weg' komen de openbaringen en visioenen. De mystici zien nu, terwijl zij in wakende toestand verkeren, de engelen en de geesten van de profeten; ze horen hoe deze tot hen spreken en worden door hen geïnstrueerd. Later wordt een hogere toestand bereikt; niet langer aanschouwen zij vormen en gestalten, maar zij bereiken de stadia van de 'weg' die zich moeilijk in woorden laat beschrijven; als een man tracht hieraan uitdrukking te geven, zullen zijn woorden altijd iets bevatten, wat duidelijk onjuist is. Over het algemeen slagen zij erin nabijheid tot God te bereiken; sommigen echter vatten dit op als een innige verbondenheid, sommigen als eenheid en sommigen als gemeenschap. Dat alles is misleidend (...) Hij die de mystieke toestand heeft 'bereikt' hoeft slechts te zeggen:
Van de dingen die ik mij niet herinner, was wat was; Denk er het goede van; vraag daarvan geen rekenschap. Confessions of al Ghazali

Laten we nu de vierde en hoogste gebedsfase van Teresa wat nader bekijken.

Ik spreek nu van de regen die overvloedig neervalt uit de hemel en de gehele tuin doordrenkt en verzadigt. Als de Heer niet aflaat hem te sturen wanneer er aan hem behoefte was, zou de tuinman ongetwijfeld weinig te doen hebben; en als het nooit winter zou worden, maar het weer zou altijd gematigd zijn, zou er nooit een tekort zijn aan vruchten en bloemen en de tuinman zou vanzelfsprekend verrukt zijn. Maar zolang wij leven is dit niet mogelijk, want we moeten altijd uitzien naar een nieuwe waterbron voor het geval de oude droogvalt. De hemelse regen valt vaak neer op een moment dat de tuimnan er allenninst op bedacht is.
Toch is het zo dat hij in het begin vrijwel altijd komt na een lang, geestelijk gebed. Wanneer daarna de ene fase de andere opvolgt, neemt de Heer zijn vogeltje op en zet het in het nest, waar het rustig kan toeven. Hij heeft lange tijd toegezien hoe het fladderde en probeerde met zijn begripsvermogen en zijn wil en al zijn kracht God te bereiken en Hem te behagen; en nu behaagt het Hem het in dit leven zijn beloning te schenken. Het leven van de heilige Teresa

Teresa geeft toe dat ze niet in staat is een verklaring te geven voor deze toestand van eenwording, die haar soms overkomt en waarvan ze voelt dat het niet mogelijk is die in stand te houden. Als er werkelijk eenwording is van alle vermogens, schrijft ze, kan de ziel die niet kenbaar maken, zelfs als ze dat zou willen. Natuurlijk wordt dit uitgelegd in geschriften over theoretische mystiek, die onderscheid maken tussen 'intellect', 'ziel' en 'geest', maar in haar ogen is er tussen deze drie geen onderscheid. Het gaat haar begrip te boven en in deze toestand van eenwording kan de ziel niets uitrichten. Alles is opgelost, behalve de ervaring zelf. Alleen het bewustzijn kan zich in deze toestand van samadhi 'zonder zaad' handhaven. Maar de meditatieve discipline, die tenslotte leidde tot deze hoogste ervaringen van eenwording, was hoogstens de helft van Teresa's leven. Ze was bijzonder actief als hervormer van haar orde van karmelietessen en bij het stichten van nieuwe kloosters.
Ze reisde door Spanje om de rijken geld te vragen, toezicht te houden op de verbouwing en uitbreiding van de gebouwen die haar nieuwe kloostergemeenschappen onderdak moesten verschaffen, novieten te werven en haar 'meisjes' te oefenen in gebed en hard werk. Toen ze toetrad tot de orde waren de kloosters vervallen tot tehuizen voor oude dames. Haar hervormde orde - die van de ongeschoeide karmelietessen (de oorspronkelijke orde droeg schoenen) - wijdde zich aan werk en gebed. De giften waren karig en het leven van de 'meisjes' was hard. Bovendien was ze een strenge meesteres en een ware gesel waar het valse deugdzaamheid betrof.

Wanneer ik zie dat mensen verlangend zijn te weten welk gebed zij moeten zeggen, hun gelaat bedekt houden en bang zijn zich te bewegen of te denken, voor het geval zij iets kwijtraken van de tederheid en devotie die zij voelen, dan weet ik hoe weinig zij begrijpen van het verwerven van de eenwording met God, omdat ze denken dat die uit dit sooit dingen bestaat. Nee, zusters, nee. Onze Heer verwacht werk van ons. Als ge een zieke zuster ziet, aan wie ge verlichting kunt brengen, wees dan niet bang dat ge uw devotie zult kwijtraken: behandel haar met mededogen; als ze pijn lijdt, voel dan voor haar alsof het uw eigen pijn was en als er gebrek is, vast dan opdat zij kan eten.
Dit is de waarachtige eenwording van onze wil met de wil van God. Als iemand anders wordt geprezen, wees daarover dan meer verheugd dan als het uzelf betrof; dit is gemakkelijk genoeg, want als ge nederig bent, is het u een kwelling geprezen te worden. Het is een groot goed u erover te verheugen dat de deugden van uw zuster bekend zijn en u even bedroefd te voelen over de fout die u in haar opmerkt als over uw eigen fout en die voor de aanblik van anderen verborgen te houden. Het leven van de heilige Teresa

In het geval van Teresa gingen mediteren en het juiste handelen hand in hand. Wie haar biografie leest maakt kennis met een bijzonder vastberaden vrouw, die haar zaak bepleitte bij de koning, maar toegevend was tegenover haar spirituele leiders, ook al wist ze dat die onwetend waren. Met het klimmen der jaren leerde ze echter superieuren te kiezen die zelf ervaring hadden met het innerlijke gebed.
De parallel tussen de christelijke mystieke theorie en die van Patanjali en de hindoeïstische traditie, zal duidelijk zijn. Het verschil ligt in het feit dat het christendom de nadruk legt op de middelende rol van de Kerk. Petrus, aan wie ooit de sleutels werden toevertrouwd, beweerde dat alleen hij de poorten van de verlichting kon openen en sluiten - een opvatting die zou leiden tot de vervolging van de albigenzen, de Godsvrienden, de vroege protestanten en de afvallige joden, die allemaal geloofden dat de weg openstond voor iedereen die hem kon vinden.

De boeddhistische opvatting van verlichting is eenvoudiger dan die van de christenen en de hindoes. Hoewel moderne boeddhisten zoals Lama Govinda zich beroepen op Patanjali, maakt het boeddhisme als geheel geen gebruik van categorieën. De boeddhistische verlichting is één enkele toestand, die men kan bereiken door de beoefening van meditatie, het juiste handelen en mededogen. Sommige vedantisten zeggen dat, omdat het boeddhisme geen indeling in categorieën kent, de Boeddha alleen op het niveau van de verlichting predikte - het laagste niveau of het niveau van het kosmische bewustzijn.
Bestudering van de boeddhistische verlichting is onlosmakelijk verbonden met mededogen. De boeddhist verlangt te ontsnappen aan het wiel van de voortdurende opeenvolging van geboorte en dood. Maar op grond van zijn gelofte van mededogen wijdt hij zijn eigen verdienste, die hij zich heeft verworven door meditatie en het juiste handelen, aan het welzijn van alle wezens. Niemand kan voortijdig ontkomen.

terug naar de Inhoud

5. De leegte
De door de heilige Teresa in kaart gebrachte weg naar verlichting kan worden opgevat als een positieve weg: het water stijgt met een steeds groter gemak en de bloemen in de tuin van de ziel raken in bloei. Maar er is nog een weg - de weg van de leegte. Hoewel dit alternatieve en onopvallende pad meestal met het boeddhisme wordt geassocieerd, kenden en volgden ook veel middeleeuwse mystici het. Ruusbroec verkondigde niet alleen het positieve doel van het spirituele huwelijk - de eenwording van de ziel met de hemelse bruidegom - maar gaf tegelijkertijd een beeld van de conceptuele leegte waarin dit zou plaatsvinden.

Soms verricht een ingekeerd man zijn zelfonderzoek eenvoudig, overeenkomstig zijn vruchtbare neiging, meer dan enige activiteit of deugd, door een eenvoudig innerlijk kijken in de vervulling van de liefde. En daar ontmoet hij God zonder enige tussenkomst. En vanuit de Goddelijke Eenheid straalt een eenvoudig licht in hem; en dit licht laat hem de duistemis en de naaktheid en het niets zien. Jan van Ruusbroec, De geestelijke bruiloft

Ruusbroec zegt dat elke mentale activiteit volkomen tot staan moet komen om de weg van de leegte te kunnen betreden. De auteur van The Cloud of Unknowing zegt iets dergelijks, wanneer hij uitlegt dat het noodzakelijk is zelfs de spiritueelste gedachten op te geven, omdat ze tussen de beoefenaar van contemplatie en God in staan.

Want hoewel het soms helpt aan bepaalde schepselen te denken, wat ze zijn en wat ze doen, is dat in dit geval zinloos. Want de handeling van het herinneren of denken aan wat iets is of wat iets doet, heeft een spirituele uitwerking. Het oog van uw ziel concentreert zich daarop, zoals de schutter zijn blik richt op het doelwit. Laat ik dit zeggen: alles waaraan ge denkt en elk moment dat ge eraan denkt, bevinden zich 'boven', tussen u en God in. En ge staat zoveel verder van God af als iets anders dan God zich in uw gedachten ophoudt. The Cloud of Unknowing

De auteur geeft ons de raad uitsluitend aan God te denken - over wie het omnogelijk is te denken - omdat elke denkhandeling tussen u en Hem in staat. Dit staat recht tegenover de handelwijze van mystici zoals Julian van Norwich, die in haar gebeden haar aandacht richt op een of andere gebeurtenis uit het lijden van Christus, waardoor ze in een meditatieve toestand komt. De Tao Té Tjing definieert de weg in termen van zuivere leegte.

De weg is als een leeg vat waaruit men kan nemen zonder dat het ooit gevuld hoeft te worden. Hij is onbegrensd, de bron van alle dingen in de wereld. Alles wat daarin scherp is, wordt bot, alle verwarring wordt eenheid, elke schittering getemperd, alle stof gladgestreken. Het is als een diepe poel die nooit droogvalt. Was hij bovendien het voortbrengsel van iets anders, we weten het niet. Maar als onstoffelijk beeld bestond het eerder dan de voorvader. Tao Té Tjing

Niets - een lege kom; een onstoffelijk beeld. Maar ook voor de soefi's een kom - de kom van de vernietiging. Alle soefi's, met uitzondering van al Ghazali misschien, roepen op tot verwerping van het denken. De volgeling moet zich hullen in het kleed van het niets, als hij temninste hoopt zijn ik ooit geheel op te geven.

Wie de wereld achter zich laat, verwijdert zich van de sterfelijkheid en wanneer hij zich van de sterfelijkheid heeft verwijderd, verwerft hij onsterfelijkheid. Als ge merkt dat ge verdwaasd zijt, o hart, steek dan de brug over (dunner dan een haar, scherper dan het lemmet van een mes) die de laaiende vuren van de hel overspant. Treur niet, want de vlam van de olie in de lamp verspreidt roet zo zwart als een oude kraai, maar wanneer de olie door de vlam is verbruikt, is het niet langer olie.
Als ge verlangt de verblijfplaats van de onsterfelijkheid te bereiken en deze verheven plaats in te nemen, ontdoe u dan eerst van het ik en roep vervolgens een gevleugeld ros uit het niets tot u om u hemelwaarts te dragen. Hul u in het kleed van het niets en drink de kom van de zelfvernietiging en trek over uw hoofd het gewaad van het niet-bestaan. Zet uw voet in de stijgbeugel van de volledige verzaking en berijd, met voorwaarts gerichte blik, het ros van het niet-zijn naar de plaats waar niets is. Keer op keer zult ge verdwalen. Maar zet in volkomen rust uw weg voort, totdat ge tenslotte de wereld bereikt waar ge uw ik volledig hebt opgegeven. Attar

De wijn in Attars kom van zelfvernietiging wekt een roes die de geleerde dominicaan Eckehart volkomen vreemd is, wanneer hij twee eeuwen later preekt over ditzelfde afbreken van alle gedachten en beelden.

God is zodanig dat wij hem beter kunnen bevatten door ontkenning dan door bevestiging. Vandaar de uitspraak van een meester, dat wie op grond van een overeenkomst over God spreekt valselijk over hem spreekt, maar wie spreekt met gebruikmaking van ontkenningen juist over hem spreekt. Dionysius merkt op, wanneer hij over God schrijft, dat Hij meer dan wezenlijk en meer dan helder is; hij kent hem noch dit, noch dat toe. Want wat hij zich ook voorstelt, God stijgt daar verre boven uit.
Het is niet mogelijk hem op grond van een overeenkomst te kennen. Eerder kunnen wij een poging doen hem te begrijpen door aan hem het ontbreken van enige overeenkomst toe te schrijven. Wanneer ik bijvoorbeeld een schip beschrijf aan iemand die nog nooit een schip heeft gezien, zal hij wanneer hij naar een steen kijkt duidelijk zien dat die geen schip is. En hoe duidelijker hij ziet dat de steen geen overeenkomst vertoont met een schip, des te meer zal hij weten over een schip. Datzelfde geldt ten aanzien van God. Eckehart

Zoals meestal wanneer hij voor eenvoudige nonnen preekt, gebruikt Eckehart een simpele analogie. Hij heeft alle filosofen aangehaald en concludeert dan dat God alleen gedefinieerd kan worden door wat hij niet is. Paulus, zegt hij, werd tot in de derde hemel weggevoerd en zag onbenoembare dingen. Hij zag, maar hij was niet in staat ze onder woorden te brengen. Tijdens een gewone meditatie zal men geen onbenoembare dingen zien. Jan van het Kruis raadt zelfs aan elk beeld tijdens de bezinning te weren, niet omdat dit tot een grote verheffig van de geest zou leiden, maar omdat de meeste gedachten de ijdelheid versterken.

Wanneer de ziel in zichzelf inkeert en alle dingen vergeet, wordt zij voorbereid op het binnenstromen en de leer van de Heilige Geest, die zich verre houdt van gedachten waaraan inzicht ontbreekt. Zelfs als we van deze vergetelheid en de afwezigheid van de herinnering niet meer profijt zouden hebben dan de bevrijding van verwarring en pijn, zou dat op zich een groot voordeel en een zegen zijn, omdat de pijn en de verwonding die door de tegenslagen van het leven worden veroorzaakt geen verlichting brengen, maar die tegenslagen eerder verergeren en de ziel schaden (...) zelfs als de hele wereld en tegelijk daarmee alle dingen in verwonding zouden geraken, is onrust dienaangaande ijdelheid, want wij worden daardoor eerder geschaad dan verlicht.
Alle dingen met een gelijkmoedige en kalme geest te verduren, levert de ziel niet alleen veel zegeningen op, maar stelt ons ook in staat, temidden van moeilijkheden, een zuiver oordeel te behouden en ze op de meest passende manier tegemoet te treden. Jan van het Kruis, De duistere nacht

De houding van Jan van het Kruis maakt een bijzonder koelbloedige indruk. Hij geeft blijk van een boeddhistische onthechting, maar zonder het bijbehorende mededogen. Bedoelt hij dat we alle tegenslagen van het leven van ons afmoeten zetten, ook wanneer niet wijzelf maar anderen het slachtoffer worden? Een ervaren beoefenaar van meditatie zal zich waarschijnlijk niet richten op een dergelijke onthechting ten opzichte van wereldse tegenspoed. Een deel van zijn oefeningen zal in elk geval gewijd zijn aan de ontwikkeling van dat mededogen. evenmin zal hij een bliksemflits verwachten van het soort waardoor Paulus werd getroffen. Maar ook hij zal, in de beoefening van kalmte of samadhi, de weg van de leegte volgen. Maar wat zijn innerlijk oog ziet, wat zijn aandachtige geest in beslag neemt, zal op een of andere manier onbenoembaar zijn, zoals Eckehart zegt, welke woorden hij later ook zal gebruiken in zijn poging het te beschrijven. Het denken is verdwenen, misschien zonder dat hij daarom heeft gevraagd. De mantra, mandala of voorstelling, die hij in het begin misschien heeft gebruikt, vervaagt zodra hij daardoor langs de smalle rand van de aandacht naar het niets is gebracht. Het doel van mediteren is de geest zich te laten concentreren op één enkele gedachte, met de bedoeling hem van alle andere gedachten te ontdoen. Dit bereikt men niet door opkomende gedachten uit te bannen. Ze zullen zich verzetten, zodat de geest een slagveld wordt.
Zich opdringende gedachten moeten de kans krijgen te vervagen en dat zullen ze doen wanneer de aandacht er met zachte hand vandaan wordt gevoerd, terug naar de mantra, de ademhaling of wat men ook gebruikt. Zelfs de aandacht daarvoor zal tenslotte moeten vervagen, totdat ze tenslotte even ijl zijn als de beelden die zweven tussen waken en slapen. Dan zien we onszelf en beginnen de positieve kracht van sunyata, het niets, te ervaren. Maar pas wanneer we ons eigen volstrekte niets hebben verwezenlijkt, kunnen we beginnen het waarachtige ledig te ervaren. Het concept van het ledig wordt diepgaand behandeld in een van de soetra van het zen-boeddhisme.

Alle dingen hier kenmerken zich door leegte: ze zijn niet geboren, ze zijn niet vernietigd; ze zijn niet bezoedeld, ze zijn niet smetteloos; ze nemen niet toe, ze nemen niet af. Daarom, o Sariputra, is er in het ledig geen vorm, geen gewaarwording, geen denken, geen vervaardiging, geen bewustzijn; geen oog, oor, neus, tong, lichaam, intellect; geen vorm, geluid, kleur, smaak, aanraking, voorwerp; geen element van het zien, totdat we het element van het bewustzijn bereiken; geen kennis, geen onwetendheid, totdat we daar komen waar geen ouderdom is en geen dood, geen uitdoving van ouderdom en dood; er is geen lijden, geen vermeerdering, geen vemietiging, geen pad; er is geen kennis, geen verworvenheid en geen verwezenlijking. Omdat er geen verworvenheid is. In de geest van de bodhisattva die blijft vertrouwen op diepe meditatie zijn er geen hindemissen; en wanneer hij de vervormde voorstellingen achter zich gelaten heeft bereikt hij het uiteindelijke nirvana. Alle boeddha" van het verleden, het heden en de toekomst, die vertrouwen op de toegepaste meditatie, bereiken de hoogste, volmaakte verlichting. Geciteerd door Suzuki in Manual of zen Buddhism

Al mediterend merkt de bodhisattva dat het nirvana of de volmaakte verlichting voorbij het stadium van het onderscheiden van vormen, gewaarwordingen en het bewustzijn ligt. Dit denkbeeld van het ledig is op waarnemingen gebaseerd en hoewel het zich alleen in negatieve begrippen laat defiiéren is het in feite het absolute, dat zich aan schepping en vemietiging onttrekt. Het is vooral een ervaring. Maar er is een groot verschil tussen deze soetra en Eckehart: in de soetra is geen sprake van God. Ze dringt rechtstreeks door tot het vormloze absolute, dat volgens Eckehait godheid is.
Zolang ik leefde in de grond, op de bodem van de rivier en de bron van godheid, vroeg niemand me waarheen ik ging en wat ik deed: er was niemand die het me kon vragen. Toen ik mij in de stroom bevond spraken alle schepselen van God. Als mij wordt gevraagd: Broeder Eckehart, wanneer hebt ge uw huis verlaten? dan moet ik daarin zijn geweest. Op dezelfde wijze spreken alle schepselen van God. Een waarom spreken zij niet van de godheid? Alles in de godheid is één en daarover kan niets worden gezegd. God werkt, de godheid werkt niet, er is niets dat gedaan kan worden (...) Eckehart

Eckeharts opvatting van de godheid is niet alleen filosofisch. De grond of bodem wordt waargenomen in de diepte van de meditatie, maar wanneer de rivier eenmaal begint te stromen zijn we terug in het gebied van vorm en onderscheid. godheid kent die niet; het is sunyata. We hebben de opmerking van de moderne leraar, dat Eckehart de vedanta gekend moest hebben, al genoemd. Een boeddhist zou kunnen zeggen dat hij het mahayana gekend moest hebben. Op de bodem van de bedding van de rivier zijn alle ervaringen gelijk. Wanneer hij weer bovenkomt in de stroom van vorm en onderscheid zal iedereen die naar beneden gedoken is op dezelfde manier spreken over een ervaring die zich niet laat verwoorden. Een zen-vertelling behandelt diezelfde waarheid.

Twee monniken maakten ruzie over een wimpel.
De een zei: "De wimpel beweegt." De ander zei: "De wind beweegt."
De zesde patriarch kwam toevallig langs. Hij zei tegen hen: "Het is niet de wind en niet de wimpel; de geest beweegt."

Mummon zegt daarover: "De zesde patriarch zei: "Niet de wind beweegt, niet de wimpel beweegt. De geest beweegt." Wat bedoelde hij daarmee? wanneer ge dit werkelijk begrijpt zult ge zien dat de twee monniken probeerden ijzer te kopen maar goud kregen. De zesde patriarch verdroeg het niet die twee sufkoppen te zien, daarom kwam hij tot dit akkoord: Wind, wimpel, geest beweegt. Hetzelfde inzicht. Wanneer de mond zich opent, heeft iedereen ongelijk." Zen Flesh, zen Bones

Het verhaal bevat een koan, een innerlijk raadsel: proberen ijzer te kopen en goud te krijgen. De vragen waren naïef; het antwoord was diepgaand. De stoffelijke werkelijkheid is uitsluitend een voortbrengsel van de rusteloze geest. Wanneer de geest tot stilstand komt worden vormen niet langer van elkaar onderscheiden. De mens staat neutraal tegenover zowel wind als wimpel. Hij heeft de toestand van gelijkmoedigheid bereikt; zijn gezicht is naar het ledig gekeerd; hij zelf is het ledig, omdat in de diepste meditatie -samadhi 'zonder zaad' - de waarnemer één is met het waargenomene en het nirvana bereikt.
Nirvana is, net als sunyata, een begrip met een ogenschijnlijk negatieve betekenis, dat niettemin een positieve toestand aangeeft. Het is de dubbele min die plus wordt. Volgens H.P. Blavatsky is "Het individuele of persoonlijke bestaan de oorzaak van pijn en verdriet; het collectieve en onpersoonlijke eeuwige leven is voor altijd vervuld van goddelijke gelukzaligheid en vreugde, terwijl noch oorzaken noch gevolgen het licht ervan kunnen verduisteren."
Dit is de toestand van de verlichte mens, die van de christelijke toestand van eenwording alleen verschilt doordat het individuele volledig opgaat in het absolute. Er is niet langer enig onderscheid tussen mens en God, zoals zuster Katrei wist. Een wederkeer van de Boeddha Gautama is daarom ondenkbaar. Maar zijn opvolger, de Maitreya Boeddha, zal ooit, in de toekomst, zijn taken nogmaals volbrengen; en hij op zijn beurt zal worden gevolgd door een reeks bodhisattva's die de volledige verlichting bereiken.
Het is van belang dat de Boeddha niet volledig verlicht werd geboren, maar tenslotte door zijn ervaring met deze wereld van verandering, lijden en verval als het ware de verlichting in geworpen werd. Hij werd geboren als zoon van een vorst en was voorbestemd zijn vader op te volgen. Maar aangespoord door medelijden met de levensomstandigheden van de mens trok hij zich terug om kluizenaar te worden. Toen hij, zittend onder een boom, de verlichting eenmaal had bereikt, werd hij een rondtrekkende prediker, die een groep mannelijke en vrouwelijke volgelingen verzamelde. Voor hen hield hij zijn preek over het vuur, misschien wel het grootste manifest van de menselijke vrijheid dat ooit is verkondigd.

Alle dingen branden. En waaruit bestaan alle dingen die branden?
Het oog brandt; vormen branden; het oog-bewustzijn brandt; indrukken die door het oog worden opgedaan branden; en elke gewaarwording, aangenaam, onaangenaam of neutraal, dankt haar ontstaan aan de afhankelijkheid van indrukken die worden opgedaan door het vuur, dat eveneens brandt. En waardoor branden zij?
Door het vuur van de hartstocht, zeg ik u, door het vuur van de haat, door het vuur van de verdwaasdheid; door geboorte, ouderdom, dood, leed, weeklagen, ellende, verdriet en wanhoop branden zij.
Het oor brandt; geluiden branden; de neus brandt; geuren branden; de tong brandt; smaken branden; het lichaam brandt; tastbare dingen branden; de geest brandt; denkbeelden branden; het geestesbewustzijn brandt; indrukken die door de geest worden opgedaan branden; en elke gewaarwording, aangenaam, onaangenaam of neutraal, dankt haar ontstaan aan de afhankelijkheid van indrukken die worden opgedaan door de geest, die eveneens brandt. En waardoor branden zij?
Door het vuur van de hartstocht, zeg ik u, door het vuur van de haat, door het vuur van de verdwaasdheid; door geboorte, ouderdom, dood, leed, weeklagen, ellende, verdriet en wanhoop branden zij.

Wanneer hij dit gewaarwordt, vat de geleerde en edele leerling een afkeer op voor het oog, vat hij een afkeer op voor vormen, vat hij een afleer op voor het oog-bewustzijn, vat hij een afkeer op voor indrukken die worden opgedaan door het oog; en voor elke gewaarwording, aangenaam, onaangenaam of neutraal, die haar ontstaan dankt aan de aflankelijkheid van indrukken die worden opgedaan door het oog, daarvoor vat hij eveneens een afkeer op.
Hij vat een afleer op voor het oor, hij vat een afkeer op voor de neus, hij vat een afkeer op voor geuren, hij vat een afkeer op voor de tong, hij vat een afkeer op voor smaken, hij vat een afkeer op voor het lichaam, hij vat een afkeer op voor tastbare dingen, hij vat een afkeer op voor de geest, hij vat een afkeer op voor denkbeelden, hij vat een afkeer op voor de indrukken die door de geest worden opgedaan en voor elke gewaarwording, aangenaam, onaangenaam of neutraal, die haar ontstaan dankt aan de afhankelijkheid van indrukken die worden opgedaan door de geest, daarvoor vat hij eveneens een afkeer op.
En doordat hij deze afkeer opvat wordt hij ontdaan van hartstocht en door de afwezigheid van hartstocht wordt hij vrij; en hij weet dat de wedergeboorte ten einde is, dat hij het heilige leven leidt, dat hij doet wat het hem betaamt te doen en dat hij niet langer van deze wereld is. De vuurpreek

Aan de leerling die aan het vuur weet te ontsnappen en het boeddhaschap bereikt, wordt geen onsterfelijkheid beloofd. Het is eerder een belofte van uitdoving, zij het niet in negatieve maar in positieve zin - het is niet langer noodzakelijk terug te keren naar het wiel van de levens. Maar we zien hier geen visioen van de hemel.
Nirvana is niet een toestand van vreugde over een toekomstig bestaan aan Gods rechterhand. De boeddhistische kosmologie kent hemelen, maar dat zijn toestanden waar men van de resultaten van zijn verdienste kan genieten, misschien een levensduur lang. Maar wanneer de verdienste - het goede karma - is uitgeput, moet men terugkeren naar het aardse bestaan. Want alleen op aarde kan men zich nieuwe verdienste verwerven.
Het leven van een engel - een deva - is niet produktief. Het boeddhaschap kan men zich alleen verwerven in het vuur van de menselijke ervaring. Het grootste geschenk waar men om kan vragen, is te worden herboren in een land waar de dharma - de religieuze waarheid - wordt gepredikt.

Nirvana is vrijheid van de illusie van de wereld. In een van zijn andere fundamentele preken geeft de Boeddha, die heeft gemerkt dat zijn leerlingen intussen zijn hele leer kunnen begrijpen, een uiteenzetting over de waarheid van nirvana, niet in de vorm van een gelijkenis, maar in een verklaring die even direct en even essentieel is als de bergrede. Eerder had hij opgemerkt: "Wortelend in nirvana leeft men het heilige leven. Nirvana is het doel." Nu komt hij tot een uiteraard in negatieve bewoordingen gesteld denkbeeld, dat een positieve hoedanigheid heeft. Nirvana is vrijheid van de boeien van die illusie waaraan we ons het sterkst vastklampen.
Er is een omstandigheid, waarin er noch aarde, noch water, noch lucht, noch de sfeer van de oneindige ruimte, noch de sfeer van het oneindige bewustzijn, noch de sfeer van het ledig, noch de sfeer van gewaarwording of niet-gewaarwording is: waar geen "deze wereld" en "gene wereld" zijn, geen maan en geen zon. Die omstandigheid noem ik noch komen noch gaan noch stilstand noch verdwijnen noch oprij zen: maar het is zonder vastheid, zonder beweeglijkheid, zonder grondslag. Dat is het einde van smart. Some Sayings of the Buddha

Het is interessant dat de Boeddha beweert dat het nirvana buiten elke sfeer ligt, zelfs die van sunyata of het ledig, dat voor de onverlichte mens de dichtst mogelijke benadering ervan lijkt. Wanneer iemand tijdens het mediteren oog in oog komt te staan met het ledig is dat, meer dan welke toevallige ervaring en welke willekeurige 'inval' ook, een onmiskenbare wegwijzer naar een uiteindelijk nirvana. Wanneer we kijken naar het Westen, vinden we in Eckeharts verhandeling over Zuster Katrei de duidelijkste defiitie van het nirvana in christelijke bewoordingen.

De theologen zeggen: God is van nature geneigd zijn evenbeeld uit hun zelfzucht naar zichzelf te trekken, zoals de zon vocht omhoog trekt. Dan is de ziel, vermengd met de naakte godheid, evenmin te vinden als een druppel wijn in de zee (...) Van de mens wordt gezegd dat hij aan God gelijkvormig is. God is zijn actieve beginsel. Hij kent het eigenlijke waarnemen. Voor hem zijn de dingen zonder beeld, want hij is één met God, in wie alle dingen zijn. Eckehart

Misschien is de versmelting met de godheid zoals Eckehart die ziet, minder volledig dan het boeddhistische nirvana. Eckehart spreekt over een mens die in een toestand van eenheid leeft. Maar nirvana is de hoogste paradox, waarin het zijn op een verbijsterende wijze samenvalt met niet-zijn. We moeten wel geloven dat de waarheid zo verblindend is, dat zelfs de niet hartstochtelijke geest die elke dualiteit heeft overwonnen, haar niet zonder 'verbijstering' kan aanschouwen. Zoals H.P. Blavatsky opmerkt is het "Een toestand die wat betreft soort, niet alleen wat betreft gradatie, verschilt van die van elk bewustzijnsniveau in het zichtbare universum." Het doet ons denken aan de extatische bruid uit Ruusbroecs spirituele huwelijk.
En de komst van de Bruidegom verloopt zo snel dat Hij voortdurend komt, maar toch binnenin verblijf houdt met een onpeilbare rijkdom; en telkens opnieuw komt, in zijn Persoon, zonder onderbreking, met een zó nieuwe schittering dat het is alsof hij nog niet eerder gekomen was. Want zijn komst bestaat, buiten de tijd, in een eeuwig NU, dat altijd met nieuwe verlangens en nieuwe vreugde wordt ingehaald. Jan van Ruusbroec, De geestelijke bruiloft

De soefi's beschrijven diezelfde verbijstering of roes, zoals Attar in zijn fabel van de mot en de kaars.

Op een nacht kwamen de motten bijeen, gekweld door het verlangen zich te verenigen met de kaars. Allemaal zeiden ze: "We moeten iemand vinden die ons kan berichten over datgene, waarnaar we zo diep verlangen." Een van de motten ging naar een afgelegen kasteel en keek in het licht van de kaars. Hij keerde terug en vertelde de anderen wat hij had gezien. Hij begon de kaars zo intelligent mogelijk te beschrijven. Maar de wijze mot, die de leiding over de bijeenkomst had, merkte op: "Jij kan ons geen werkelijke informatie over de kaars geven."
Een andere mot bracht een bezoek aan de kaars; hij vloog vlak langs het licht en ging erop af. Met zijn vleugels raakte hij de vlam van dat wat hij begeerde: de hitte van de kaars dreef hem terug en hij was verslagen. Ook hij keerde terug en onthulde iets van het mysterie, door enigszins uit te leggen wat eenwording met de kaars inhield; maar de wijze mot zei tot hem: "Jouw uitleg heeft even weinig werkelijke waarde als die van je kameraad."
Een derde mot verhief zich, bedwelmd door liefde, om zich met kracht in de vlam van de kaars te werpen. Hij stortte zich voorwaarts en strekte zijn voelsprieten uit in de richting van de vlam. Toen hij zich geheel in haar omhelzing begaf, werden zijn ledematen even rood als de vlam zelf. Toen de wijze mot van een afstand zag dat de kaars de mot met zich had verenigd en hem haar eigen licht had gegeven, zei hij: "Deze mot heeft zijn verlangen vervuld; maar alleen hij begrijpt datgene wat hij verworven heeft. Niemand anders weet het en dat is alles." Attar

In de boeddhistische geschriften is een dergelijke extatische beschrijving van het opgaan van de geest in nirvana niet te vinden, maar ze bevatten een aantal lyrische passages.

Voor hen die midden in de stroom blijven, emstig bedreigd door het water, voor hen die in beslag worden genomen door leven en sterven, voor hen verkondig ik het Eiland. Er is niets waar niets wordt vastgeklampt. Dit is het Eiland van het Niet-verder. Ik noem het nirvana: de volkomen uitdoving van leven en sterven. Lankavatara soetra

Deze belofte is ongetwijfeld niet gericht tot de toegewijde mormiken, maar tot de lijdenden in het algemeen. Welk verband is er tussen het nirvana en de hemel zoals die door christelijke mystici wordt beschreven? Christelijke voorstellingen geven vrijwel altijd een idee van een gebied dat door dezelfde God geschapen is die ook de aarde heeft geschapen. Zelfs Ruusbroec schetst een hemel waarvan de verbeelding zich een voorstelling kan maken, een 'verblijfplaats' voor God en zijn heiligen.

God heeft de hoogste hemel geschapen, een zuivere en eenvoudige schittering, die alle hemelen en alle lichamelijke en stoffelijke dingen die God ooit geschapen heeft omringt; want het is een uiterlijke verblijfplaats en een koninkrijk van God en zijn heiligen, vol glorie en eeuwige vreugde. Omdat nu deze hemel een onvoorstelbare schittering is, is daar noch tijd noch ruimte, noch beweging, noch enige verandering; want het is bovenal onbeweeglijk en onveranderlijk. Jan van Ruusbroec, De geestelijke bruiloft

Na deze definitie van de hemel, waarvan de laatste zinnen in negatieve bewoordingen zijn gesteld, werkt Ruusbroec een kosmogonie van aristotelische sferen uit en spreekt hij over de macht van God als eerste beweger. Ondanks de extatische kracht van zijn ervaring moet hij tot op zekere hoogte worden gerekend tot de filosofen. Waar het om de hemel gaat, is het christelijke denken over het algemeen gedomineerd door filosofen. Dat het Koninkrijk zich in het innerlijk bevindt, is tot een gemeenplaats gedegradeerd. De hemel werd al in het vroege christendom tot een toestand of gebied waartoe men toegang kon verkrijgen door te handelen overeenkomstig de regels en geboden van de Kerk. Niet-christenen waren er per definitie van uitgesloten, met uitzondering van de enkelen voor wie Christus de toegang mogelijk maakte, toen hij na zijn dood afdaalde naar de hel. Op die manier konden de Griekse en Hebreeuwse beroemdheden, op wier leer het christendom stoelde, postuum tot de hemel worden toegelaten, dankzij een verlossing die in hun geval terugwerkende kracht had. Plato, Aristoteles, Mozes en Jeremia kwamen in de hemel, maar Plotinus, die het christendom verwierp, moet temidden van de gedoemden blijven smachten.

De leer van het vagevuur, waar de gestorvenen voor hun zonden boeten gedurende een onbepaalde tijd die kan worden verkort door de gebeden van de levenden en de theorie over het laatste oordeel, dat volgt op de wederkomst van Christus, zijn vergeleken met het mahayana bijzonder vaag. De hel, het gebied waartoe zondaars en heidenen automatisch worden veroordeeld, is in de traditionele theologie een plaats van eeuwige marteling waaruit de verdoemden wellicht nooit kunnen worden bevrijd. Dat zijn de straffen van de vroege overgave van het christelijke denken aan het dualisme: zondaar of heilige, christen of heiden, verlost of verdoemd. Op die manier geven ze voor eeuwig concreet vorm aan toestanden die in werkelijkheid voortdurend in verandering zijn.
Natuurlijk vindt er op het moment van de dood een oordeel plaats, maar hemel, hel en vagevuur zijn ervaringen van voorbijgaande aard. De christelijke filosofen hebben ze getransformeerd tot starre gegevens, die voortduren in een tijd die een enorme uitbreiding is van de tijd die door onze zintuigen tijdens het leven wordt geregistreerd - "Voor altijd en eeuwig, amen."
Deze filosofen-theologen hebben zichzelf opgesloten in een replica van de wereld van tijd en ruimte, de illusie van de stoffelijkheid. Zelfs Dante ziet de sferen van hel, vagevuur en paradijs als stoffelijk en eeuwig. Wanneer iemand die ervaart en begint de imaginaire muren, waarbinnen hij gevangen zit, neer te halen en ze te zien als een illusie - 'geen steen' - merkt hij dat hij wordt geconfronteerd met de leegte in zichzelf, die het koninkrijk van Christus is.
Johann Tauler beschrijft dit koninkrijk als een neerdaling door de godheid in de ziel, die op zijn komst is voorbereid. Daar is een groot aantal oefeningen voor nodig. Maar zelfs wanneer zijn zintuigen en rede zijn verzameld in wat door andere mystici de nevel van duisternis wordt genoemd, beschouwt hij zich niet, zoals zuster Katrei, als God. Tauler is bescheidener en zegt dat hij zich alleen "voorstelt God te zijn" - een extatische illusie.
Dit koninkrijk is gelegen in de diepste hoeken van de geest. Wanneer door allerlei oefeningen de uiterlijke mens is overgegaan in de innerlijke, met rede begaafde mens en die beide, dat wil zeggen de vermogens van de zintuigen en de vermogens van de rede, worden vergaard in het middelpunt van zijn wezen - de onzichtbare diepten van zijn geest, waarin het beeld van God gelegen is - en hij zich op die wijze stort in de goddelijke afgrond, waar hij eeuwig toefde voordat hij werd geboren; wanneer dan God de man zo eenvoudig en naakt naar zich toegewend ziet, buigt de godheid zich en daalt neer in de diepten van de zuivere, wachtende ziel en transformeert de geschapen ziel, door haar omhoog te trekken naar de ongeschapen essentie, zodat de Geest met Hem één wordt. Zou een dergelijk man zichzelf kunnen aanschouwen, dan zou hij een zo edel beeld van zichzelf zien dat hij zich God waant en zichzelf duizend maal edeler zien dan hij is, en alle gedachten en doelen, werken en woorden gewaarworden en alle kennis hebben van alle mensen die ooit hebben geleefd. Nu zoudt gij moeten schouwen tot op de bodem van uw hart en zien of ge niet graag dit koninkrijk zoudt binnengaan en aan deze hoge waardigheid deel krijgen. Dan zouden al uw zorgen voorbij zijn en voorgoed verdwenen zijn! Dit is het koninkrijk waarvan ons is gezegd dat we het het eerst moeten zoeken. Tauler, Preken

Tauler was een van de geliefde autoriteiten van Maarten Luther, die hem beschouwde als een criticus van zowel de scholastieke geleerdheid als het mystieke quiëtisme. Verder was hij, zoals uit deze preek blijkt, eenvoudiger in zijn benadering dan Eckehart en Suso. Hij preekte in het Duits en behandelde liever nederige dan diepzinnige onderwerpen. Met een verwijzing naar Eckehart, die hij bestempelde als een van zijn leermeesters, merkt Tauler op: "Over de mystieke eenwording heeft een geliefde meester tot u geschreven en gesproken, maar ge hebt het niet begrepen. Hij wilde bij dergelijke verheven onderwerpen niet stil blijven staan.
Tauler vertelt weinig over zijn eigen ervaringen, die waarschijnlijk minder diepgaand zijn dan die van Eckehart. Misschien was deze bescheidener sfeer verantwoordelijk voor zijn grotere populariteit. Toen de lutheranen hem als hun voorganger begonnen te beschouwen, was dat aanleiding tot allerlei conflcten over de authenticiteit van de verschillende geschriften die onder zijn naam waren gepubliceerd.
Ongetwijfeld droegen de theologen en filosofen hun steentje bij aan de gevangenis waarin de gewone man opgesloten was. De theologie had ervoor gezorgd dat de weg naar God afschrikwekkend moeilijk leek. Maar zelfs onder de geleerden waren er mannen die inzagen dat het koninkrijk ook voor de ongeletterden was bestemd. Een laatste passage van de zeer geleerde Meester Eckehart vormt de afsluiting van het bewijs dat hij over dit inzicht beschikte.

Als nu de ziel zich op elke wijze heeft verloren (...) merkt ze dat ze juist datgene is, waarnaar ze tevergeefs heeft gezocht. De ziel vindt zichzelf in het bovenaardse beeld waar God werkelijk in al zijn godheid is, waar hij het koninkrijk zelf is. Daar herkent de ziel haar eigen schoonheid. Daarheen moet ze zich begeven om tot zichzelf te komen en te beseffen dat zij en God één gelukzaligheid zijn; het koninkrijk dat ze, zonder het te zoeken, gevonden heeft. Eckehart

Bij Eckehart heeft het absolute, net als in het hele christelijke denken, een plusteken, ook al is het voor degenen die de diepste ervaring hebben beleefd alleen in negatieve bewoordingen weer te geven. Eckehart snoeit het concept van de ziel bij totdat ze weinig meer is dan een ontvanger voor de straling van de godheid. Toch is ze niet, zoals voor die 'heidense filosofen', de Grieken, uitsluitend een vonk van de godheid - dat zou de ketterij van het pantheïsme zijn. Want als de mens inderdaad was gevormd rondom een goddelijke vonk, waarom zou hij dan een verlosser nodig hebben? Hij zou zich alleen maar naar binnen hoeven te keren, de weg hoeven te vinden, de ketenen van het eigen willen hoeven af te werpen de 'zelfkoestering' van de boeddhisten - en alles was zoals het zijn moest. Als het koninkrijk der hemelen zich werkelijk in ons bevindt, is het niet langer nodig dat Petrus of de Kerk de poort ontsluit. Zoals Socrates in de Meno zegt, hoeft de ziel niets te leren: ze hoeft zich alleen maar te herinneren wat ze al weet, want elk onderzoek, elk leerproces is 'herinnering'.

Omdat de ziel dus onsterfelijk is en dikwijls geleefd heeft en zowel hier als in de Hades allerlei zaken heeft gezien, is er niets wat ze niet heeft geleerd; zodat het niet verwonderlijk is dat zij zich over de deugd en over andere dingen kan herinneren wat zij vroeger heeft geleerd. Want omdat zij verwant is aan de gehele natuur en de ziel alle dingen geleerd heeft, weerhoudt niets iemand, die zich één ding herinnert (dat wat de mensen dan onderwijs noemen) ervan, ook alle andere dingen te ontdekken, als hij moedig is en er niet voor terugschrikt te zoeken; want het zoeken en het leren zijn geheel en al herinnering. Plato, Meno

Een van de dialogen van Plato, de kosmologische Timaeus, was in de middeleeuwen bekend. Eckehart maakte echter langs verschillende kanalen kennis met Plato's denkwereld. Het is begrijpelijk dat hij werd beschouwd als een 'ziel met een christelijke aard' - een onbetwistbare kandidaat voor de verlossing, toen Christus afdaalde naar de hel - want somrnige aspecten van zijn geschriften lopen parallel aan het christelijke denken. In de volgende passage uit de Phaedrus vinden we, afgezien van het cruciale thema van de 'hennnering' een aanwijzing voor een 'val uit de onschuld' en natuurlijk het gelukzalige visioen, 'dat beeld van een andere wereld waardoor de mensen in vervoering raken van verwondering'.

Elke ziel van een mens heeft door haar aard het ware zijn aanschouwd; dat was de omstandigheid waaronder zij overging naar een menselijk lichaam. Maar niet alle zielen herinneren zich de dingen van de andere wereld moeiteloos; misschien hebben ze ze maar gedurende een korte tijd aanschouwd, of misschien is hun aardse lot niet gelukkig en zijn ze, omdat hun hart zich door een of andere verderfelijke invloed naar onrechtmatige dingen heeft gekeerd, de herinnering aan de heilige dingen die ze ooit hebben aanschouwd kwijt geraakt. Maar weinigen hebben daaraan een overeenkomstige herinnering; en wanneer zij hier een beeld van de andere wereld aanschouwen, raken zij van verwondering in vervoering; maar zij weten niet wat deze vervoering betekent, omdat hun gewaarwording niet helder is. Want deze aardse kopieën bevatten niet het licht van de Rechtvaardigheid of de Matigheid en van enig ander juweel van de ziel; ze worden onduidelijk gezien als in een spiegel; en er zijn weinigen die, wanneer zij de beelden opzoeken, deze in hun ware gedaante aanschouwen en dat slechts met moeite. Plato, Phaedrus

De passage wordt afgesloten met een uiteenzetting van Plato's theorie over de ideeën of vormen, die dichter ligt bij het mahayana-boeddhisme dan bij het christelijke denken. Het 'licht' van rechtvaardigheid, matigheid en de andere juwelen van de ziel, die de mens tijdens zijn aardse bestaan slechts 'onduidelijk als in een spiegel' ziet, zijn niets meer of minder dan de aspecten van de Boeddha, die de belichaming is van mededogen, wijsheid en de andere fundamentele eigenschappen waarnaar de mens streeft.
Ook in zijn veronderstelling dat de mens vele levens heeft geleid en wordt geboren met een grote ervaring, die hij zich weer te binnen moet brengen, staat Plato dichter bij het boeddhisme. Maar het boeddhisme werkt dit gegeven verder uit. De ziel, die in laatste instantie een ledig is, een onlosmakelijk deel van het grote ledig, heeft een relatief bestaan en een ontwikkelingsweg. In de zienswijze van Jakob Boehme leidt de ziel een dubbelleven. Het ene deel leeft in God, maar het andere deel weet dat niet. In de eerste zin van het volgende citaat geeft hij duidelijk weer hoe hachelijk de situatie van de mens is in een materialistische tijd. Boehme, een onorthodoxe protestant die in zijn Kerk even weinig populair was als zijn katholieke voorgangers in de hunne, is de eerste moderne gids op het mystieke pad.

Zo leef ik nu in God en mijn zelf weet het niet, want het leeft niet in God, maar in zichzelf. Ook al bevindt God zich wel daarin, het merkt hem niet op en verbergt de parel die ik in Christus ben (...) Ik ben aan mijzelf bekend, maar niet in mijn zelf, maar in zijn spiegel die hij genadelijk in mij heeft geplaatst, om daardoor mijn zelf tot hem aan te trekken (...) en op dezelfde wijze, dierbare broeders, zal het aan u worden voorgehouden vanuit zijn spiegel, die hij heeft bekendgemaakt door mijn vermogens als zijn instrument te gebruiken. De signatuur van alle dingen

Boehme gebruikt alchemistische of theosofische bewoordingen om een christelijke waarheid aan te duiden. De 'signatuur' waarop de titel van het boek waaraan deze fragmenten zijn ontleend, betrekking heeft, is dus wat we een decoderingsmethode zouden kunnen noemen. "Als voor een mens de geest toegankelijk is, dan begrijpt hij de taal," zegt Bolnne. In het verborgen zelf ligt dus dit potentiële instrument om de goddelijke boodschap te kunnen ontvangen. Maar ook hier is in de mens een spiegel geplaatst, die God kan weerkaatsen en daardoor het 'zelf' naar hem toe kan trekken. Boehme demonstreert "het grote mysterie van alle wezens" waardoor ze in staat zijn een alchemistische transformatie te ondergaan; het onedele metaal van hun gewone wezen kan worden getransformeerd tot spiritueel goud.
We hebben Boehme's weergave van de manier waarop deze transformatie in hemzelf plaatsvond al geciteerd, evenals een gedeelte van de dialoog tussen een meester en zijn leerling. De leer van Boehme, die hij in verschillende boeken ontvouwt, is over het algemeen nogal duister, omdat elke zogenaamd wetenschappelijke uiteenzetting van de weg naar zelfverwezenlijking hermetisch wordt zodra van theologisch taalgebruik wordt afgezien. Toch heeft zijn voorstelling van het universum als een mechanisme van harmoniërende delen, waarin de geest woont overeenkomstig zijn aard, een schoonheid die doet denken aan Plotinus (wiens werk Boehme niet gelezen had) en die vooruitloopt op Pascal en anderen.

Zo geraakt elk ding in zijn harmonie en wordt voortgedreven door de geest alleen, die in elk ding is overeenkomstig de eigenschappen van het ding; en zo is de klok van het grote mysterie van de eeuwigheid in elk bestanddeel overeenkomstig de eigenschappen van het bestanddeel en vervolgens overeenkomstig de allerkleinste vorm van het samengestelde instrument. De signatuur van alle dingen

De regels die hierop volgen zijn cryptisch. Maar Boehme lijkt te bedoelen dat niet alleen de grote klok, het grote mechanisme, uit alle bezielde en niet bezielde schepselen is samengesteld, maar dat zij er allemaal zijn overeenkomstig hun oorsprong of 'signatuur'. Dit is op het eerste gezicht misschien een wel heel diepzirmige manier om het geloof in de absolute juistheid van alle dingen te bevestigen. Julian van Norwich heeft dit waarschijnlijk bondiger verwoord.
Toch moest de juistheid van de machine opnieuw worden bevestigd in een tijd die zich in toenemende mate met machines ging bezighouden. Pascal, wiens grote, visionaire bevestiging hieronder is opgenomen, hield zich uit hoofde van zijn beroep bezig met het ontwerpen van machines, die de voorlopers waren van onze moderne rekenmachines. Het visioen, dat tot hem kwam na een lange periode van ziekte en religieuze beroering, werd door hem opgetekend in een 'gedenkschrift' dat wellicht kort na de gebeurtenis, die twee uur duurde, door hem werd geschreven. Het gedenkschrift heeft een tweeledig ritme van bevestiging: vreugde en zekerheid dringen in zowel zijn geest als zijn hart door. Maar het is duidelijk dat Pascal niet probeert met zo groot mogelijke precisie op te tekenen wat er is gebeurd. Van de afwijzing van 'filosofen en geleerden' en het begin tot zijn uiteindelijke dankbaarheid jegens 'mijn gids' gebruikt Pascal de ervaring als kapstok voor een bevestiging van zijn loyaliteit aan het katholicisme.

Het jaar van de genade 1654 Maandag 23 november, de feestdag van St. Clemens, paus en martelaar en van anderen in het martyrologium De wake van St. Chrysostomus, martelaar en anderen, van ongeveer half elf in de avond tot half één in de nacht.
VUUR God van Abraham, God van Isaäk, God van Jakob, niet van de filosofen en geleerden zekerheid. Zekerheid. Voelen. Vreugde. Rust. God van Jezus Christus. Mijn God en uw God. "Uw God zal voor mij mijn God zijn."
Het vergeten van de wereld en van alle dingen behalve God. Hij kan alleen worden gevonden zoals ons dat in het evangelie wordt geleerd. Grootsheid van de menselijke ziel, Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend, maar ik heb U gekend. Vreugde, vreugde, vreugde, tranen van vreugde. Ik ben van Hem weggevallen. "Zij hebben Mij verlaten, de bron van het levende water." "Mijn God, zult gij mij verlaten?" Moge ik niet voorgoed van Hem wegvallen. Dit leven is eeuwig, opdat zij U zullen kennen, de enige ware God en Jezus Christus die Gij gezonden hebt. Jezus Christus, Jezus Christus. Ik ben gevallen: ik ben Hem ontvlucht, heb Hem geloochend, Hem gekruisigd. Moge ik niet voorgoed van Hem wegvallen. Wij beschouwen hem slechts op de manier die ons in het evangelie wordt geleerd. Verzaking, volkomen en zoet. Volledige overgave aan Jezus Christus en mijn gids. Eeuwig in vreugde voor de aanwending van een dag op aarde. Uw woord zal ik niet vergeten. Amen. Pensées

Ondanks de vele bijbelse en dogmatische interpolaties zijn de sporen van de ervaring duidelijk zichtbaar. Net als de al geciteerde ervaringen van dr. Bucke en anderen begint ze met de gewaarwording van vuur, waaruit 'zekerheid, voelen, vreugde en rust' voortvloeien. Ook het vergeten van de wereld en alle dingen behalve God, dat daarop volgt, is bekend, evenals de tranenvloed. Maar verweven met de opmerkingen over het visioen zien we een aantal meer dan duidelijke dogmatische bevestigingen, waaruit Pascals alles overheersende angst blijkt: "Moge ik niet voorgoed van hem wegvallen," is een verlangen naar iets waarvan hij zich tijdens de ervaring zelf zeker voelde.
Beoefenaars van meditatie zullen in het gedenkschrift van Pascal niet alleen de tweeledige lijn van zekerheid herkennen, die hem die avond twee uur lang overspoelde, maar ook het besef van verlatenheid dat daarop volgde en dat hij probeert teniet te doen door een bevestiging van een geloof dat niets met de hem geschonken vreugde te maken heeft. "Dit leven is eeuwig, opdat zij u zullen kennen," is een uitspraak van een heel ander gehalte dan de conclusie: "Wij beschouwen hem slechts op de manier die ons in het evangelie wordt geleerd."
Wat de aard was van het feitelijke visioen van Pascal kunnen we opmaken uit het ontzag waarvan deze passages uit de Pensées zijn doortrokken, waarin hij het ledig van de oneindige ruimte onder ogen ziet, de oneindigheid van grootheid en kleinheid in de ontdekkingen van de "filosofen en geleerden" aanschouwt, die hij in zijn gedenkschrift afwijst, maar van wie hij er zelf één was.
Het volgende korte verslag vertoont, zoals de verteller ervan opmerkt, een paar parallellen met Pascal. In haar geval werd de leegte die aan dat moment voorafging, kennelijk niet veroorzaakt door religieuze twijfel - ze stelt nadrukkelijk dat ze geen belangstelling heeft voor religie - maar door een zware, emotionele schok.

Het volgende overkwam me in een periode dat ik geen gevoel voor religie had. Het was niet het gevolg van religieuze extase of een vreugdevolle verheffig van de geest. Een bepaald voorval had mij gekwetst en vernederd. Wanhopig haastte ik me naar mijn kamer terwijl ik me even waardeloos voelde als een lege dop. Vanuit dit punt van volkomen leegte werd ik als het ware opgepakt in een andere dimensie. Mijn afzonderlijke zelf hield op te bestaan en heel even leek ik deel uit te maken van een tijdloze onmetelijkheid van kracht en vreugde en licht. Iets wat buiten dit domein van leven en dood ligt. Mijn subjectieve, pijnlijke gevoelens verdwenen.
De intensiteit van het visioen nam af, maar het is me altijd als een sterke herinnering bij gebleven. Jaren later las ik over het moment van verlichting van Pascal en ik was verbaasd over de overeenkomst met dat van mij. RERU 1146

Het vuur van Pascal wordt in haar geval gereduceerd tot een eenvoudige vermelding van licht. Maar de woorden "opgepakt in een andere dimensie" die ons de extase van de mystici in herinnering brengen, doen ook denken aan Pascal, niet zozeer aan het eerder geciteerde fragment uit het gedenkschrift, maar aan de pensée: "Het is niet in de ruimte dat ik mijn waardigheid moet zoeken, maar door de beheersing van mijn gedachten (...) In de ruimte omvat het universum mij en slokt mij op als een stofje; in het denken omvat ik het universum." Maar in zijn denkwereld of in zijn meditatie wordt Pascal geconfronteerd met een existentiële angst. Vergeleken met de subatomaire deeltjes is de mens een kolos; vergeleken met de uitgestrektheid van het universum is hij een stofje. Een man die zich in dit licht beziet, zal bevreesd zijn voor zichzelf; wanneer hij ziet hoe hij zweeft in het stoffelijke lichaam dat de natuur hem heeft gegeven, tussen de twee afgronden van de oneindigheid en het niets, zal hij in het aangezicht van deze wonderen beven. En ik geloof dat, naarmate zijn weetgierigheid overgaat in ontzag, hij meer geneigd zal zijn ze te aanschouwen dan ze aanmatigend te onderzoeken. Pensées

Omdat hij zich verloren voelt in het universum en bang is voor het ledig waarmee hij al mediterend is geconfronteerd, neemt Pascal zijn toevlucht tot religieuze dogma's. In een beroemde weddenschap zette hij zijn vertrouwen liever in op de religie dan op de vrijheid van waarneming, die hem misschien had geconfronteerd met een absolute dat geen goddelijk gezicht had en voor hem, in zijn diepe angst, eerder een min- dan een plusteken leek te hebben. Het visioen van het vuur gaf hem slechts een tijdelijke zekerheid, maar de prijs daarvoor was dat hij zijn vrijheid tot het doen van filosofische verkenningen opgaf. Hij verlangde duurzaamheid en genadeloos onderzoek op zijn eigen terrein van wetenschap zou hem een beeld van een voortdurend veranderende wereld hebben voorgehouden, zoals Heraclitus het zag in de eerste decennia van het Griekse onderzoek naar de aard van het universum.

Alle stervelingen verschijnen in het proces van ontstaan en vergaan als schaduwbeelden en onzekere schimmen van zichzelf. Niemand kan tweemaal in dezelfde rivier stappen, noch een levend wezen tweemaal onder dezelfde omstandigheden aanraken. In een snelle en zich herhalende verandering vallen de dingen uiteen en groeien weer aan, niet in een opeenvolging in de tijd, maar alleen in substantie komen zij samen en stromen weer weg, naderen ze en vertrekken ze. Daardoor eindigt worden nooit in zijn. Heraclitus

De beelden trekken over het ledig, dat een spiegel is, veranderen en trekken er dan weer overheen. Er is niets blijvends en evenmin is er de zekerheid die Pascal en dr. Bucke vonden in het vuur. Maar de grote en kleine oneindigheden die Pascal ontzag inboezemden, zijn de scheppingen van de menselijke geest - de menselijke interpretatie van een realiteit die hij niet werkelijk kan bevatten. Want, zoals Heraclitus stelt in een aforistisch fragment van zijn verloren gegane werk, "de weg omhoog en de weg naar beneden is één en dezelfde," want elke richting in tijd en ruimte is een verdichtsel van de geest, die, zoals de Boeddha zegt, de schepper is van alle dingen. Wanneer de geest haar activiteiten staakt is er ware leegte: "In de binnenste diepten van de zee verheffen zich geen golven. Alles is stil. Laat daarom de monnik stil zijn. Moge geen beweging, geen golf van gedachten, zich in zijn geest roeren."

terug naar de Inhoud

6. Het licht
De verlichten baden zich in licht. Bovendien stralen ze licht uit, wat wordt weergegeven door het aureool om de hoofden van heiligen en bodhisattva's in de christelijke en boeddhistische kunst. Er is een subtiele vorm van licht, die het innerlijk oog treft en het lichaam doorstroomt. Het begrip 'verlichting' is geen metafoor, zoals ook het openen van het derde oog niet uitsluitend een anatomische fictie is. William Blake zag met het derde oog engelen en goddelijke wezens, die hij, naar hij zei, met zijn fysieke ogen nooit had gezien.

(...) Blake stond te praten met een groep die zich om hem heen had verzameld, binnen het gehoor van een dame wier kinderen juist voor de vakantie van kostschool thuis gekomen waren. "Een paar avonden geleden maakte ik een wandeling," zei Blake op zijn gebruikelijke, rustige manier, "toen ik bij een weiland kwam en in de verste hoek een kooi met lammeren zag. Toen ik dichterbij kwam, was de grond één bloemenveld; en de tenen schaapskooi en haar wollige bewoners hadden een heerlijke, idyllische schoonheid. En ik keek nogmaals en het bleek niet een levende kudde te zijn maar een prachtig beeldhouwwerk."
De dame, die dacht dat dit een schitterende vakantievoorstelling voor haar kinderen zou zijn, onderbrak hem enthousiast: "Mag ik u vragen waar u dat hebt gezien, Mr. Blake?" "Hier, mevrouw", antwoordde Blake terwijl hij zijn voorhoofd aanraakte. Gilchrist, The Life of William Blake

Of het derde oog nu verband houdt met de pijnappelklier, zoals de theosofische theorie beweert of niet, het is in staat subtiele vormen van straling op te vangen, die voor andere ogen onzichtbaar zijn. De volgende ervaring van een kind, dat alleen op de hei was, was niet alleen een ervaring van licht. Ze vertelt ons veel meer. Toch omvatte de herinnering eraan een heel landschap dat "verlicht was met een soort innerlijke, glanzende schoonheid".

Ik was toen twaalf jaar oud en het was september, het eind van de zomervakantie. Ik maakte in mijn eentje een wandeling, naar de top van mijn lievelingsberg, vanwaar je een panoramisch uitzicht had over het noordelijk deel van Staffordshire, helemaal tot het Peak District. Het liep tegen de avond. Ik was over een muurtje geklommen en stond op een oneffen stuk grond dat begroeid was met hei, varens en braamstruiken, zoekend naar bramen - toen ik plotseling heel stil bleef staan en diep begon na te denken, waarop een onbegrijpelijke rust die ik sindsdien heb proberen te omschrijven als een 'diamanten moment van de realiteit' op mij afstroomde (of misschien zelfs in mij ontwaakte) en ik besefte dat overal om me heen alles verlicht was met een soort innerlijke, glanzende schoonheid - de rotsen, de varens, de braamstruiken, het uitzicht, de lucht en zelfs de bramen - en ik zelf ook (...)
En op dat moment, op die vloedgolf van licht, kwam ook kennis. De kennis dat, hoewel een ramp langzaam maar zeker op me afkwam (iets wat ik onbewust al enige tijd wist), tenslotte toch "alles goed zal zijn en alle soorten dingen goed zullen zijn". Destijds had ik nooit van Julian van Norwich gehoord, maar dat tijdloze moment dat me ook nu nog helder voor de geest staat, is me waarschijnlijk tot grote steun geweest in de heel moeilijke jaren die volgden (...) RERU 1520

Dat moment, 'die vloedgolf van licht', was een voorproefie van wat eerder 'kosmisch bewustzijn' is genoemd. Er was eenheid met de natuur, rust en geruststelling. De volgende ervaring, van een volwassen man die duidelijk op zoek is naar de weg, begint met een visioen van licht, dat niet de buitenwereld doorstroomt maar de man zelf; en tegelijkertijd treedt er een enorme bewustzijnsverruiming op, die zes dagen aanhoudt. De duur ervan, die zo opmerkelijk in tegenstelling is met de kortstondigheid waardoor dit soort gebeurtenissen zich meestal kenmerken, had misschien te maken met het feit dat de verteller al een tijd lang zoekende was geweest. Het was niet een 'quant' of een fragment van een visioen, maar een gebeunenis die een blijvende rust en vrede bracht.

In de vroege uren van de ochtend en dat op zes achtereenvolgende dagen, merkte ik dat ik klaarwakker was en was ik me ervan bewust dat ik werd doorstroomd met een soort warm licht en een gevoel van enorme expansie daarin. En tegelijkertijd was ik me bewust van een sterke stroom van 'iets', wat me vervulde van energie en mijn ademhaling veranderde van oppervlakkig in lange, diepe, ritmische en krachtige in- en uitademingen. Ik voelde me opgenomen en geïntegreerd in een wijde zee van licht en energie, expansie en vreugde (...)
Ik was me als nooit tevoren bewust van de realiteit van een kracht die die van de fysieke wereld overtrof. Ik was overweldigd, verbaasd en diep onder de indruk (maar allerminst bang) en voelde me tegelijkertijd heel dankbaar en bemoedigd. Ik besefte dat ik me nooit meer 'alleen' zou voelen (...) Het effect van dit overweldigende visioen was zó diep en zó heilig, dat ik me er drie dagen lang niet toe kon zetten er met wie dan ook over te praten, zelfs niet met mijn vrouw.
Ik voelde me letterlijk met stomheid geslagen en vervulde in die dagen mijn rol in Caesars wereld als in een wonderbaarlijke droom - ik voelde me getransformeerd tot een toestand van hemelse glorie - een soort roes; mijn lichaam voelde lichter en ik was me meer bewust van alle dingen, zowel levende wezens als dode materie, op aarde en overal in de hele schepping. Ik voelde de waarheid van de woorden van Walt Whitman: "Een enorme gelijkenis omsluit ons allen." Als ik duizend jaar zou leven zou ik geen grotere vreugde en zegen kunnen verlangen dan dat ik die onuitsprekelijke ervaring nog eens zou mogen doormaken. Zoals zo vaak gebeurt - dat is tenminste mijn ervaring - kom ik, wanneer ik een bepaalde ontwikkelingsfase bereik, een artikel of een boek of een gedicht tegen, dat mijn ervaringen van de afgelopen tijd als het ware samenvat. In dit geval zag ik kort daarop de volgende versregels uit de Oxyrhynchus Papyrus:
Jezus zei: Laat hij die zoekt niet ophouden voordat hij heeft gevonden. En als hij vindt, zal hij verbijsterd zijn; verbijsterd zal hij in het koninkrijk komen en wanneer hij het koninkrijk heeft gevonden zal hij rusten.
Ik had het koninkrijk der hemelen gezocht - ik had het in mijzelf gevonden, zoals me jaren daarvoor al was verteld - ik was inderdaad volkomen verbijsterd en ik heb inderdaad een toestand van spirituele kalmte en rust gevonden. Ik maak me niet meer druk over religieuze problemen - een nieuwe, enorme verdraagzaamheid aanvaardt de gouden draad en de waarheid die ze allemaal bevatten. RERU 1052

Een andere ervaring van licht, die eveneens werd begrepen als een uiterlijk fenomeen, is afkomstig uit de autobiografie van G.R. Levy.

De schok van de plotselinge dood van mijn vader duwde me uit het opgaan in mijn eigen zoektocht en bestemming naar een grotere betrokkenheid bij het leven van de mensen in mijn directe omgeving en verloste me voorgoed van de verafschuwde druk van maatschappelijke verplichtingen. Het was in die periode van definitief verlies en gedeeltelijke onderdompeling in de familiekring dat ik, tweeëntwintig jaar oud, voor het eerst een rechtstreekse aanwijzing kreeg (los van een esthetische visualisatie) van een bovenaards bestaan.
Ik was naar een kleine kamer verhuisd om dichter bij mijn moeder en zuster te kunnen zijn en toen ik daar op een dag binnenging, merkte ik dat de kamer werd overspoeld door een wit licht van een intense schittering, een levend licht dat zich concentreerde op een onduidelijke bolvormige gestalte. Het deed zich maar één keer voor, maar het liet een gevoel van positieve energie bij mij achter dat in de jaren daarna een grote steun voor mij was. The Phoenix' Nest

Rachel Levy aarzelde in die periode tussen haar academische belangstelling voor de klassieke oudheid en haar verlangen te schilderen, terwijl beide ambities botsten met het verlangen van haar weduwe geworden moeder dat ze een conventioneel huwelijk zou sluiten. Haar ervaring was ongetwijfeld een gevolg van deze spanningen, waarvoor ze pas jaren later een oplossing vond door als tekenaar deel te nemen aan een archeologische expeditie in Irak. Haar leven lang is ze momenten van verdieping blijven ervaren.

De verschijning van licht in een lege kamer is geen zeldzaamheid, hoewel het openen van het innerlijk oog meestal plaatsvindt als de fysieke oogleden gesloten zijn. Veel beoefenaars van meditatie ervaren dat op het diepste punt van hun meditatie hun innerlijke ruimte wordt overspoeld door een intens licht - wit, blauw of violet. Dit licht heeft niets te maken met de breking van daadwerkelijk licht, die kort na het sluiten van de ogen optreedt. Het is helder en meestal bolvormig en gaat vergezeld van een gevoel van diepe rust.
Sommige hindoeïstische meditatiemethoden stimuleren dit verschijnsel, door voordat men de ogen sluit de blik te richten op een kaarsvlam. In sommige boeddhistische methoden wordt gebruik gemaakt van opzettelijke, zeer gedetailleerde visualisaties van boeddhafiguren, die vervolgens vaak opgaan in zuiver licht. De tantristische theorie interpreteert de kleur van het licht: elke kleur zou samenhangen met de chakra, het bovenzintuiglijke centrum dat wordt gestimuleerd. Blauw licht hoort bijvoorbeeld bij de keel en de verschijning daarvan gaat gepaard met de verdwijning van alle haatgevoelens. Wit licht is natuurlijk het zuiverst en treedt op in het geval van een volledige verlichting. De christelijke mystici kenden deze verlichting. Dat Walter Hilton het begrip 'licht van de rede' gebruikt, waarin de beoefenaar van meditatie God gedeeltelijk 'ziet', is niet een willekeurige metafoor.

Hij opent het innerlijk oog van de ziel wanneer hij de rede verlicht door de aanraking en het stralen van Zijn gezegende licht, om Hem te zien en Hem te kennen; niet volkomen en geheel op hetzelfde moment, maar geleidelijk en op uiteenlopende momenten, naar gelang de ziel Hem kan ondergaan. Hij ziet Hem, niet wat Hij is, want dat zal geen schepsel in de hemel of op de aarde kunnen doen; noch ziet hij Hem zoals Hij is, want dat aangezicht is er alleen in de gelukzaligheid van de hemel. Maar hij ziet Hem, dat Hij is: een onveranderlijk wezen, een soevereine macht, een soevereine waarachtigheid, een soevereine goedheid, een gezegend leven en eindeloze gelukzaligheid. The Scale of Perfection

Ook Ruusbroec spreekt over het licht dat achter de 'goddelijke duisternis' ligt.

Wanneer de liefde ons boven alle dingen uit en verder dan alle dingen heeft gebracht, boven het licht, naar de Goddelijke Duisternis, dan worden wij gesmeed en omgevormd door het Eeuwige Woord, dat het beeld is van de Vader; en zoals de lucht wordt doordrongen door de zon, zo ontvangen wij in de ledigheid van onze geest het Onbevattelijke Licht, dat ons omsluit en ons doordringt. En dit Licht is niets anders dan een eindeloos staren en zien. We aanschouwen dat wat we zijn en we zijn dat wat we aanschouwen; omdat ons denken, ons leven en ons zijn worden verheven in eenvoud en één worden met de waarheid die God is. De geestelijke bruiloft

Warmeer we dit vergelijken met het RERU-verslag van het visioen van licht op zes achtereenvolgende ochtenden (nr. 1052), vallen verschillende parallellen op: de 'verheffing' van Ruusbroec komt bijvoorbeeld overeen met het gevoel van lichamelijke lichtheid van de ander. Maar Ruusbroecs ervaring gaat verder in de richting van eenheid, omdat hij in dit licht ziet wat hij is en is wat hij ziet. Het visioen en de gene die het visioen ondergaat zijn één.

Het openen van het innerlijke oog lijkt een tweeledige gebeurtenis te zijn. Het licht kan van binnen en van buiten optreden. In feite kan verlichting een uiterlijk aspect hebben, waardoor natuurlijke voorwerpen worden overspoeld door een bovennatuurlijk licht. Maar dit gaat altijd gepaard met een innerlijke luister, die door degene die de ervaring ondergaat kan worden geïnterpreteerd als liefde, rust of geruststelling dat 'alle soorten dingen goed zullen zijn'.
Zoals eerder opgemerkt is het gebruikelijk dat, wanneer iemand na een meditatie de ogen opent, de voorwerpen in de ruimte lichter lijken te zijn. Misschien is het een bewolkte dag, zodat de kamer somber was op het moment dat we de ogen sloten. Wanneer we ze dan weer openen worden we vaak getroffen door een kennelijke weersverandering, maar als we naar het raam lopen zien we dat de wolkenlaag nog even dik is als tevoren. Niet de kamer, maar de innerlijke ruimte van het hoofd van degene die mediteert is lichter. Het innerlijke oog heeft zich enigszins geopend. Het is vaak lastig innerlijk en uiterlijk licht van elkaar te onderscheiden.
Bucke dacht, tijdens zijn rit in het huurkoetsje, aanvankelijk dat er ergens in de stad een enorme brand was uitgebroken. Het duurde even voordat hij besefte dat het vuur zich in hemzelf bevond. Een beoefenaar van transcendente meditatie, die bevriend is met een van de auteurs, voelde, toen hij zat te mediteren, hoe een innerlijke stem er bij hem op aandrong de deur van een kast in zijn kamer te openen, maar niet meer dan een kiertje, omdat hij anders zou worden verblind. Hij werd doorstroomd door een overweldigend wit licht, dat een poosje bij hem bleef en toen geleidelijk verzwakte. Hij bleef mediteren. In werkelijkheid had hij noch zijn ogen noch de deur van de kast geopend. Het was uitsluitend een ervaring van innerlijk licht. Een andere ervaring overkwam G.R. Levy in de oude Queen's Hall in Londen, tijdens een uitvoering van de muziek uit Götterdämmerung.

(...) de toeschouwer bevond zich in een concertzaal en zat achter het orkest, het gezicht gericht naar de halfduistere zaal. Toen de muziek aanzwol tot een hoogtepunt werd de zaal een amfitheater, blakerend in wit zonlicht, waarin de afzonderlijke gestalte te zien was van een vrouw die even in de dertig was, de bewegingloze witte plooien van haar kleed, haar blanke schouder en de gouden sieraden daarboven, die alle gloeiden in het intense licht. De zware golven van haar roodbruine haar werden bijeengehouden door een gouden haarnet; het donkere oog dat zichtbaar was staarde zonder iets te zien naar het podium. Ze maakte een trotse en daarom gereserveerde indruk, maar de toeschouwer voelde nu met het hart en de geest van de vreemde vrouw, die volledig in beslag werden genomen door een verwarde afschuw en angst. De toeschouwer wist dat die gevoelens betrekking hadden op de handelingen van een zestienjarige jongen, op wiens schouder haar hand rustte. De toeschouwer zag hem op de rug. Hij was gekleed in een chlamys (mantel) van glanzende, zeekleurige stof, waaroverheen zijn lichte haar in stijve krullen neerhing. De toeschouwer probeerde haar blik als het ware een bocht te laten maken, om het gezicht van de jongen te kunnen zien, maar als gevolg van die inspaming werd het blauwe halfduister van een Londense middag weer zichtbaar in de zaal, die trilde van de ontzagwekkende akkoorden van de Gotterdämmerung. The Phoenix' Nest

Het incident begon met een visioen, 'blakerend in wit zonlicht'. Zoals Rachel Levy zelf opmerkt was de vrouw die verscheen aanvankelijk vooral een objectieve gestalte voor de toeschouwer, die zich vervolgens met de vrouw vereenzelvigde en haar emoties voelde. Het was een direct beeld, opgebouwd als een schilderij, zo wordt ons verteld en hoewel het verband hield met een of ander drama uit het verleden, dat door andere mensen was beleefd, had het ook betrekking op het leven van de toeschouwer.
In het volgende gedeelte vertelt ze dat "de ontvouwing van juist dat bijzondere moment van schrik en spanning in vele latere dagdromen werd voortgezet, totdat het hele verhaal niet alleen samenhang vertoonde, maar ook relevant was voor mijn huidige leven". Hoewel ze in reïncamatie geloofde bracht Rachel Levy deze dramatische episoden duidelijk in verband met haar leven van dat moment; en de personages daarin waren ongetwijfeld haar intimi gedurende de lange perioden van 'ontvouwing'.
Haar leven, waarin ze heel actief was als archeologe en classica, was net als dat van Blake nooit helemaal gescheiden van de visionaire wereld. Maar behalve in haar korte autobiografie en een enkel gesprek roerde ze haar visionaire ervaringen niet aan. In haar boek beschreef ze ze kort en met enige aarzeling, alleen omdat ze het nodig vond anderen ervan te verzekeren dat het menselijk leven niet altijd begrensd hoeft te zijn door de wereld van het stoffelijke.
De volgende hier opgenomen ervaring, die de journalist Warner Allen beschrijft in zijn boek The Timeless Moment, deed zich eveneens voor in Queen's Hall en is in veel striktere zin een komst van het licht.

Toen de auteur zijn vijftigste levensjaar naderde kwam het bij hem op - zoals dat bij veel andere gewone journalisten moet zijn opgekomen - die niet minder afwijzend stonden tegenover de ogenschijnlijke slonzigheid van de modieuze mystiek dan hij, dat hij bijna een halve eeuw had geleefd zonder in het leven ooit enig patroon of een rationeel doel te hebben gezien. Zijn opvattingen hierover lieten zich min of meer samenvatten in een vage gedachte dat de Machten van Leven en Dood de betekenis van het universum hadden gehuld in een ondoordringbare duisternis, uit angst dat het leven die pikante aantrekking van een moedig avontuur zou kwijtraken als het mysterie van de dood en het lijden werd opgelost en onzekerheid plaats zou maken voor de zekerheid van een toekomstige gelukzaligheid.
Een merkwaardig intense droom bracht zijn vertrouwen in deze voorzichtige verklaring van de menselijke onwetendheid aan het wankelen, hoewel hij met geen mogelijkheid had kunnen zeggen wat de verschijning, in zijn slaap, van een licht dat helderder was dan de zon, hiermee te maken zou kunnen hebben.
Haast voordat hij het besefte, merkte hij dat hij bezig was zich elk detail dat hij zich van zijn vroegere leven herinnerde te binnen te brengen, in de hoop een of ander patroon of een opzet op het spoor te komen, dat ten grondslag lag aan het uiterlijke gebrek aan samenhang en de afzonderlijke episoden van zijn gedachten, gevoelens en handelingen in te passen in de eenheid van een rationeel doel.
Dit zoeken naar de waarheid voerde hem langs paden van onvoorziene duisternis en gevaren, maar binnen een kalenderjaar kwam een antwoord. Het flitste op als een bliksemschicht tijdens een uitvoering van de zevende symfonie van Ludwig van Beethoven in de Queen's Hall, in dat triomfantelijke snelle gedeelte waarin "de morgensterren samen zingen en alle zonen van God juichen van vreugde". Er was geen onderbreking in de snel stromende continuïteit van de muziek, zodat wat T.S. Eliot "het snijpunt van het tijdloze moment" noemt moet zijn samengevallen met een rust tussen twee tweeëndertigste noten. The Timeless Moment

In tegenstelling tot het drama waarvan Rachel Levy in Queen's Hall getuige was, lijkt dit moment te zijn voortgekomen uit de muziek. De aandacht van Warner Allen richtte zich niet alleen op de muziek, maar ook op de ruimte tussen de noten. Dit is niet zozeer een esthetische ervaring als wel een 'tijdloos moment' - de titel van het boek is goed gekozen. Al dergelijke dingen spelen zich af in een veranderde tijdschaal, iets waarvan Allen zich uitstekend bewust is. Zijn visioen treedt op in de intervallen in wat we gewoonlijk zien als de vaste schaal van de tijd. Zoals een droom of een dagdroom zich kan afspelen in het oneindig korte moment tussen slapen en waken, zo vindt dit alles plaats tussen twee noten uit de zevende symfonie van Ludwig van Beethoven.
De jongen uit de kapperszaak in Ipswich herinnert zich een vergelijkbare, maar minder dramatische gebeurtenis in een bioscoop in een buitenwijk. Plotseling was het alsofde film stil bleef staan, zodat gedurende een waameembaar moment hetzelfde beeldje op het scherrn zichtbaar was. Het had niets te maken met een mankement aan de projector, want zijn zoons, die naast hem zaten, merkten niets. Dit speelde zich af in een periode dat hij emotioneel diep geroerd werd door zijn laatste ontmoetingen met Ouspensky. De ervaring van Warner Allen, een agnostische, actieve journalist, wekte in hem een metafysische betrokkenheid, die hij zijn leven lang zou behouden. Het universum kreeg voor hem een nieuw aanzicht.

Voor Martin Israel, in die tijd een joodse schooljongen in Zuid-Afrika, veranderde een vergelijkbare ervaring het hele patroon van zijn bestaan.

(...) ik keerde die dag in een nogal moedeloze stemming terug naar huis en ging na het eten naar bed. Daar luisterde ik naar de radio (ik was toen zestien). De omroeper kondigde de ouverture van Webers opera Oberon aan en ik luisterde met een gevoel van plezierige verwachting, want ik kende de muziek goed en hield ervan, ook al was het niet een van mijn lievelingsstukken. Na een paar minuten werd ik me plotseling bewust van een verandering in mijn gewaarwording. De klanken begonnen door elkaar te lopen en tegelijkertijd baadde mijn slaapkamer zich in een stralend, iriserend licht, zodat ik de contouren ervan en de meubels niet meer scherp kon onderscheiden. Heel even voelde ik een dreigende angst, maar zodra ik me aan de ervaring overgaf, verdween de angst, om plaats te maken voor een gevoel van verheffing en rust dat ik nooit eerder had ervaren (...) Ik bevond me zelfs niet meer in het universum, maar in het rijk van het eeuwige leven, dat noch verleden noch toekomst is, maar alleen het eeuwigdurende heden. Ik was opgetild tot een hoogte boven alle meetbare hoogten.
In die situatie was ik in staat de hele geschapen wereld te zien, want ik bevond me daarbuiten. Ik 'zag' en 'hoorde' met de 'ogen' en 'oren' van de ziel, die bovendien de liefdevolle invloed 'voelde' van de hoogste macht, die mij had opgetild en omhelsde. In wetenschappelijke bewoordingen zou dit het best kunnen worden beschreven als gewaarwording met een innerlijk, verborgen waarnemingsorgaan dat alle vijf de zintuigen omvatte, die stuk voor stuk functioneerden in een vergroot, getransfonneerd bewustzijn. Bovendien werd de informatie die ik kreeg door een innerlijk orgaan van intelligentie verwerkt tot een samenhangend systeem van bovenzintuiglijke inhoud en betekenis (...)
Het hele geschapen universum werd me symbolisch getoond als een reusachtige bol, waarvan de beweging zichtbaar werd als het minieme draaien van een wiel, maar die beweging besloeg talloze generaties van mensen gedurende een enorme tijdsperiode. Toen deze spirituele waarden mij werden onthuld besefte ik plotseling dat mijn eigen persoonlijkheid was getransformeerd. Ik was niet langer een afzonderlijke, geisoleerde eenheid. Hoewel ik mijn identiteit niet was kwijtgeraakt - ik had zelfs nog nooit in mijn leven werkelijk de identiteit van een volledige persoon gevoeld - was ik één met de hele schepping en werd mijn identiteit daaraan toegevoegd, zodat die iets van haar wezen afstond aan het geschapen geheel.
In deze toestand van verruimd bewustzijn was ik boven het persoonlijke bestaan uitgestegen. Maar op het gelukzalige moment dat de eenheid werd verwerkelijkt, voelde ik dat ik langzaam maar zeker begon te zakken. Toen dat gebeurde merkte ik dat mijn persoonlijkheid weer de overhand kreeg en in opstand kwam tegen deze neerdaling uit het rijk van het eeuwige leven. Ze probeerde zelfs zich weer tot dit leven te verheffen, maar tevergeefs (...) De stille muziek van de eeuwigheid maakte plaats voor de maten van de ouverture van Oberon. Omdat ik de muziek kende kon ik vaststellen dat de hele episode ongeveer drie minuten had geduurd. Precarious Living

Het is interessant dat de ervaring van Martin Israel niet alleen een grotere intensiteit had dan die van veel andere die we hier hebben genoemd, maar bovendien langer duurde. In die tijd zag hij 'de hele geschapen wereld'. Hoe is het mogelijk dat een nogal verveelde en kennelijk niet voorbereide schooljongen een visioen ten deel viel op een niveau dat vergelijkbaar is met de visioenen van Eckehart en Julian van Norwich? Wanneer we het leggen naast een verslag van de kluizenares over haar momenten van vervoering en de daaropvolgende terugval in pijn en lijden, kunnen we alleen maar constateren dat de Zuidafrikaanse jongen en de middeleeuwse non een vergelijkbare openbaring ontvingen.

En daarna toonde hij een soeverein, geestelijk genot in mijn ziel. Ik was vervuld van een eeuwige zekerheid, krachtig aanhoudend, zonder enige pijnlijke vrees. Dit gevoel was zo gelukkig en zo geestelijk dat ik in volkomen rust en kalmte verkeerde, dat er niets op aarde was wat me had kunnen verdrieten. Dit duurde maar even en ik werd omgedraaid en aan mijzelf overgelaten in de zwaarte en vermoeienis van mijn leven en de matheid van mijzelf, zodat ik nauwelijks enig geduld had om te leven. Er was voor mij alleen troost en alleen verlichting in geloof, hoop en liefde; en die had ik waarachtig, maar in mijn gevoel was er daarvan weinig. En onmiddellijk hierna gaf onze gezegende Heer mij weer vertroosting en rust in mijn ziel, in een zo gelukzalige en zo machtige voldoening en zekerheid, dat geen vrees, geen verdriet en geen lichamelijke pijn die ik zou kunnen lijden mij hadden kunnen benauwen. En daarna toonde de pijn zich weer aan mijn gevoel en daarna de vreugde en het behagen, nu het één, dan het ander, meerdere malen - ik denk ongeveer twintig maal (...) Revelations of Divine Love

Maar het efiect van deze twee ervaringen was volkomen verschillend. Julian bleef op en neer deinen tussen verrukking en geduldig lijden, gesteund door duisternis goddelijke troost dat uiteindelijk 'alles goed zal zijn'. Martin Israel daarentegen begon aan een carrière van achtereenvolgens docent pathologie, anglicaans geestelijke en actief deelnemer aan christian healing. De ervaring van Warner Allen begon met de verschijning van een licht "dat helderder was dan de zon" en vervolgens de vorm van een bol aannam. Maar zijn aandacht werd niet afgeleid van zijn omgeving; hij miste geen maat van de muziek. De aandacht van dr. Israel werd opgetild; zijn 'zintuigen werden donker' en de kamer vervaagde, zoals Queen's Hall vervaagde voor Rachel Levy tijdens het visioen van de Griekse vrouw en jongen. Want, zegt ze, toen het voorbij was, werden haar zintuigen niet alleen door de muziek, maar ook door "het halfduister van een Londense middag in de zaal" weer in beslag genomen.
De verschijning van het licht en het openen van het innerlijke oog zijn vermoedelijk een inleiding tot meerdere soorten ervaringen. Ze kunnen een inleiding zijn tot een verruiming of koersverandering van het bewustzijn. Maar misschien is een dergelijk onderscheid niet reëel. Als het al mogelijk is de waarde van een extatische ervaring te beoordelen, zouden we dat alleen kunnen doen door het effect ervan te bepalen op het latere leven van degene die de ervaring ondergaat. Er is een oppervlakkige gelijkenis tussen de ervaring van Warner Allen en die van een studente, die hieronder is opgenomen. De aanleiding tot de gebeurtenis is duidelijk niet esthetisch - het is een filosofische vraag, waarop de seconden die volgen het antwoord lijken te geven.

(Twee jongerejaars spraken over het onderwerp 'levenskracht. De een vroeg: "Maar waar bevindt die zich? En wat is het?)
Tussen haar vraag en de tranen die onbeheersbaar langs mijn gezicht begonnen te stromen, lag een tijdloos moment. Toen voelde ik een grote angst; in de kamer (...) (die) plotseling gevuld was met licht, een wit, maar warm licht, gebeurde iets wat onzichtbaar was, maar van het grootste belang. Hoewel 'het' duidelijk buiten mij lag, was het ook een deel van mij; maar het was een deel zonder fysieke lokatie. Het was volkomen één met een gebied van mijn geest.
Het gekke is dat ik het licht voelde. Hoewel ik mijn ogen open had, was de gewaarwording van het licht iets innerlijks. Ik bleef de dingen in de kamer duidelijk zien, rnaar alle voorwerpen werden verlicht door dit innerlijke licht. Zodra ik dat licht zag, voelde ik een grote vreugde en rust. Ik wilde de kracht die zich op een zo onuitsprekelijke manier manifesteerde, aanbidden (...) Soms had ik tijdens de ervaring een gedachte, die ik (net als het licht) innerlijk 'voelde' of waarnam: "Dertig, veertig, zeventig jaar zijn niets. Het leven begint pas echt wanneer je één bent met deze kracht (...)."
Het opvallendst was de verandering in mijn waameming. Mijn ogen voelden aan alsof ze heel wijd openstonden. Alles in de kamer glansde. Ik zag dingen - gewone dingen zoals een fluitketel, een lepel, het peukje van een sigaret - in een getranscendeerde vorm, op een volkomen ander waarnemingsniveau. Het was alsof er een extra dimensie was: tijdloosheid. Elk ding was volmaakt op zich en volmaakt in zijn verhouding tot al het overige in de kamer. Het was eenvoudig en dat was genoeg.
Ik had het gevoel dat ik volledig 'buiten de tijd' stond - dat niets van mijn bestaan in de tijd er nog toe deed. De kleuren waren veel intenser en zo helder dat ze gloeiend op me af leken te komen (...) Het eindigde met een onbeschrijfelijk gevoel van kracht, zekerheid en een grote sereniteit. RERU 1519

Veel ervaringen kenmerken zich door dit gevoel van tijdloosheid en rust, en een emotionele uiting van vreugde in de vorm van tranen is geen zeldzaamheid. Het verlangen te aanbidden, in een jonge vrouw die kennelijk geen godsdienstige achtergrond had, richtte zich op het licht of de kracht zelf, die een mysticus zou hebben vereenzelvigd met het goddelijke. Maar, zoals ze opmerkt, de ervaring bevatte een element dat eruit sprong - de verandering in haar waameming. Kleuren werden helderder, gewone voorwerpen leken een 'extra dimensie' te hebben, een bestaan buiten de tijd. Dit doet sterk denken aan Aldous Huxley's beschrijving van de manier waarop hij dingen ziet onder invloed van mescaline.
Een andere ervaring is een passend vervolg van onze reeks. Wanneer hij tijdens het zingen van het Te deum in een dorpskerk staat, merkt de schrijver W.L. Wilmhurst de verschijning van licht op, dat aanvankelijk lijkt op te wellen uit de naden tussen de tegels waarmee de vloer is bedekt. Hieruit ontwikkelde zich een visioen, waarvan de afsluiting wijst op de tegenwoordigheid van een "afzonderlijk samenhangend organisme van engelachtige aard, dat ruimte en tijd vult".

Mijn oog viel op iets in de zijbeuk naast me, iets wat leek op blauwige rook die uit de kieren tussen de stenen van de vloer naar boven kwam. Toen ik beter keek zag ik dat het geen rook was, maar iets fijners, iets ijlers - een zacht, ongrijpbaar, uit zichzelf oplichtend, violetkleurig waas, dat geen enkele overeenkomst vertoonde met een of andere stoffelijke damp. In de veronderstelling dat ik leed aan een plotselinge oogafwijking of een waanbeeld, richtte ik mijn blik op een volgend deel van de zijbeuk, maar ook daar was dat tere waas aanwezig.
Ik merkte het wonderbaarlijke feit op dat mijn gezicht zich verder uitstrekte tot buiten de muren en het dak van het gebouw, en daar niet door werd begrensd. Ik kon erdoorheen kijken en zag het landschap in de verte (...) Ik zag met alle delen van mijn wezen tegelijkertijd, niet alleen met mijn ogen. Maar hoezeer mijn waamemingsvermogen ook was geïntensiveerd, ik raakte het contact met mijn stoffelijke omgeving niet kwijt, mijn zintuiglijke vermogens vielen niet weg (...) Ik voelde geluk en diepe rust - niet in woorden te vatten.
Ogenblikkelijk werd het blauwe waas dat mij en alles en iedereen om mij heen overspoelde, getransformeerd tot een gouden schittering, tot een onbenoembaar licht (...) Het gouden licht, waarvan het violette licht mij nu een soort sluier of buitenste rand toescheen, welde op uit een enorme bol van schittering in het midden (...) Maar het wonderbaarlijkst was dat deze bundels en golven van licht, die enorme uitgestrektheid van de fotosfeer en zelfs de grote bol in het midden eensgezind waren samengepakt met de gestalten van levende wezens (...) één samenhangend organisme dat elke plaats en alle ruimte vulde, maar dat was samengesteld uit een oneindige hoeveelheid individuele levens (...) Bovendien zag ik dat deze dingen in krioelende massa's aanwezig waren in de kerk waar ik me bevond; dat ze zich vermengden met mij en mijn medekerkgangers en ongehinderd door ons heen gingen (...) De hemelse scharen fladderden door de menselijke congregatie zoals de wind door een groep bomen scheert. W.H. Wilmhurst, Contemplations

Het opvallende van het verhaal van Wilmhurst is de merkwaardige uitbreiding van zijn gezichtsvermogen; hoewel hij in de kerkbank stond, was hij in staat zowel de dingen in als buiten de kerk te zien. We hebben hiervan al een paar voorbeelden gezien - waaronder dat van de jonge Yogananda in meditatie. Het visioen van het licht, dat over het algemeen als wit wordt aangeduid, wordt hier in verschillende fasen onderscheiden, van blauw naar violet en vervolgens naar goud en tenslotte "een enorme bol van schittering in het midden".
Zoals al eerder is opgemerkt, worden in de theorieën van het boeddhistische tantrisme de kleuren in verband gebracht met de activering van de verschillende chakra's of zenuwcentra langs de wervelkolom. Volledige activering daarvan leidt tot de koendalini-ervaring van totaal bewustzijn. De in dit hoofdstuk al genoemde voorbeelden laten zien dat het verschijnsel licht geen zeldzaamheid is, noch bij religieuze mensen, noch bij mensen die niet binnen de traditionele structuur van de kerk leven. In veel verslagen uit de RERU-archieven wordt het licht genoemd als in elk geval een aspect van de beschreven ervaring en we zouden meer voorbeelden kunnen aanhalen.
Het visioen van Wilmhurst vertoont overeenkomsten met die van de christelijke mystici. Maar over het algemeen wordt de komst van het licht in de christelijke mystiek slechts beschreven als een verlichting en wordt nauwelijks aandacht besteed aan de manier waarop het zich manifesteert. De monniken uit de Sinaïwoestijn zijn echter gedetailleerder in hun verwijzingen naar de verlichting. Het leven van de heilige Simeon de Nieuwe Theoloog is wat betreft de beschrijving van dit fenomeen heel specifiek.

Op een nacht, toen hij in gebed was en zijn gezuiverde geest zich bij de oorspronkelijke Geest voegde, zag hij een licht in de hemel, dat plotseling zijn stralen op hem neer deed vallen, een groot, zuiver licht, dat alle dingen verlichtte en een even stralende helderheid gaf als het daglicht. Ook hij werd erdoor verlicht en hij had het gevoel dat het hele gebouw, met inbegrip van de cel waar hij zich bevond, was verdwenen en in een oogopslag was opgegaan in het niets, dat hijzelf was opgeheven in de lucht en dat hij zijn lichaam volkomen vergeten was. Geciteerd door M. Eliade in The Two and the One

Een tweede ervaring van deze zelfde monnik is even gedetailleerd opgetekend.
Een licht als dat van de dageraad begon van bovenaf te stralen (...) Het werd geleidelijk sterker en maakte de lucht steeds stralender en het was alsof hij en zijn gehele lichaam de dingen van deze wereld hadden opgegeven. Toen het licht bleef schijnen met een nog steeds toenemende helderheid en werd als de zon die op het middaguur stralend boven hem schijnt, zag hij dat hijzelf het middelpunt vormde van het licht en de verrukking die zijn gehele lichaam van zo nabij doortrok, vervulde hem van vreugde en deed zijn tranen vloeien.
Hij zag hoe het licht zich op een ongelooflijke manier verenigde met zijn vlees en langzamerhand doordrong in zijn leden. Hij zag hoe dit licht tenslotte zijn lichaam, zijn hart en zijn ingewanden doortrok, hoe het gehele licht zijn gehele lichaam binnenging en hem volledig veranderde in vuur en licht; en zoals het even tevoren de omtrekken van het gebouw had vernietigd, zo vemietigde het nu voor hem elk bewustzijn van de gestalte, houding, omvang en uiterlijke verschijning van zijn lichaam. Eliade

Deze ervaringen van het licht, door de woestijnvaders en de monniken van de Sinaï die hun opvolgers waren, waren niet subjectief. Wanneer zij in gebed waren, zagen anderen dat ze 'straalden van licht'. Abba Arsenius, die door een bezoeker werd geobserveerd door het venster van zijn cel, "was als een vuur", terwijl een ander, die eveneens in gebed was, "een zuil van licht" leek. Ook bij Indiase yogi's ziet men soms dat hun gezicht of hun ogen stralen van een bovennatuurlijk licht.
De vele verwijzingen naar licht in heilige geschriften moeten niet figuurlijk worden opgevat. In de Pistis Sophia zien we hoe Jezus 'de mysterien van het licht' onderwijst.

Ik ben verlost uit de chaos en bevrijd uit de kluisters van de duisternis. Ik ben tot u gekomen, o Licht! want gij was licht rondom mij en gij redde mij en hielp mij. Door het licht wordt de wijsheid gelouterd van eigenzinnigheid en verlost van de chaos. Pistis Sophia

In de gnostiek, met name in deze Egyptische tekst, laat de kracht van het licht het spirituele element in de mens uitkomen. Het is onmogelijk de verschillende gnostische varianten te onderscheiden van de vroegste vormen van het christendom. De gnostici beschouwden zich als christenen en interpreteerden het verhaal van het evangelie op hun eigen manier. Zich beroepend op de autoriteit van de apostel Jakobus halen zij een uitspraak van Jezus tegen zijn volgelingen aan: "Als ge naar de steden en landstreken en koninkrijken gaat, getuig dan eerst tot hen met de woorden: "Blijf immer zoeken en laat niet af voordat ge de mysteriën van het Licht hebt gevonden, dat u zal leiden naar het koninkrijk van het Licht.""
Ditzelfde licht, dat door zovelen is gezien binnen de context van vreugde, spirituele extase, diepe rust en openbaring, zou een verklaring kunnen bieden voor veel mysterieuze gebeurtenissen, opgetekend uit bronnen die uiteenlopen van de evangeliën tot seances. Als de geest van de mens een "kracht van het licht" is, die voor het innerlijke oog en soms voor de uiterlijke zintuigen waarneembaar is, zouden we daarin een aanwijzing kunnen vinden voor de manier waarop de discipelen de herrezen Jezus zagen, maar ook voor bijvoorbeeld de verschijning van spoken.
Ongetwijfeld zouden de gnostici Jezus niet hebben gedwongen zijn lichamelijkheid te benadrukken door Thomas aan te sporen zijn vingers in de wonden te steken. Maar verschillende kerkelijke concilies verklaarden de gnostiek tot ketterij en de uitspraak "Ik ben het Licht der wereld", was voor de orthodoxe christenen alleen nog een metafoor. In 'De coelo et de inferno' merkt Emanuel Swedenborg op de hem eigen wetenschappelijke manier op dat er twee vormen van licht zijn - het licht van de wereld en dat van de hemel - en dat dit tweede licht overdag even goed zichtbaar is als 's nachts.

Mensen die alleen vanuit de natuur denken, kunnen niet bevatten dat er licht is in de hemel. Toch is het licht in de hemel zodanig, dat het vele malen het licht van het middaguur op de wereld overtreft. Ik heb dat licht vaak gezien, ook gedurende de avond en de nacht. Aanvankelijk verwonderde ik mij wanneer ik engelen hoorde zeggen dat het licht van de wereld nauwelijks meer is dan een schaduw in vergelijking met het licht van de hemel, maar nu ik het heb gezien kan ik ervan getuigen dat dit inderdaad zo is. De helderheid en de pracht ervan zijn zodanig dat ze niet beschreven kunnen worden. De dingen die ik in de hemel heb gezien, heb ik in dat licht gezien en daarom met veel grotere helderheid en duidelijkheid dan de dingen in deze wereld. De coelo et de inferno

In het licht van de hemel zag Swedenborg de bewoners van hemel en hel; maar nergens blijkt dat hij besefte hoe zeldzaam een dergelijk gezichtsvermogen is. Het was niet zijn gewoonte, zoals Blake, die eveneens over deze tweede vorm van gezicht beschikte, te zeggen dat hij zijn visioenen niet met zijn fysieke ogen waarnam. Zijn bewoners van hemel en hel lijken de schimmen of astrale lichamen te zijn van gewone achttiende-eeuwse mensen, terwijl die van Blake de belichaming zijn van poëtische ideeën.
Swedenborg was niet de "door de Kerken geschoren Samson", zoals Blake het uitdrukt. We zouden beter kunnen zeggen dat de kerken geschoren waren door de wetenschappelijke methode die hij op de visionaire wereld wilde toepassen. Daarom werd het licht van het visioen het terrein van dichters, occultisten, spiritisten en tenslotte de technici van het psychologisch onderzoek, gewapend met encefalogrammen en andere verfijnde meetmethoden. De kerken begonnen zich argwanend op te stellen tegenover bovennatuurlijke verschijnselen. Zij beschouwden het licht als een versleten metafoor, dit in tegenstelling tot de soefi's.

(...) richt de blik naar binnen. Wees nu, als een geliefde die de Geliefde aanschouwt, innerlijk ontsluierd en zie het wezen. De vorm is voor u een sluier en het hart is een sluier. Wanneer de sluier verdwijnt, zult ge geheel Licht worden. Trekt de sluiers van al wat ge in deze wereld ziet, weg en ge zult uzelf in afzondering met God bevinden. Als ge de sluiers van de sterren en de sferen wegtrekt, zult ge zien dat alles één is met het wezen van uw eigen, zuivere ziel. Als ge de sluier wegtrekt zult ge zuiver worden, zoals Hij zuiver is. Werp de sluier van het bestaan en het niet-bestaan van u af en ge zult onmiddellijk de ware betekenis van Gods bedoeling zien. Wanneer ge de sluier van u hebt afgeworpen, zult ge het wezen zien en alle dingen zullen binnen het wezen worden verkondigd. Als ge de sluier wegtrekt van het gelaat van de Geliefde, zal al wat verborgen is, zichtbaar worden gemaakt en zult gij God worden, want dan zult ge het waarachtige wezen Zijn van het Goddelijke.

Hier is het wezen het innerlijke licht en bevinden de vonk van Eckehart en het goddelijke licht zich buiten. De weg die daarheen voert is zelfkennis, het wegtrekken van sluiers. Maar wanneer de sluiers van de illusie weggeworpen worden, valt ook de sluier van het gelaat van de Geliefde, die God is. Wezen en licht zijn nu onderling verwisselbare begrippen en "al wat verborgen is, wordt zichtbaar gemaakt"; de 'Geheimste' naam van de God van het Oude Testament, zal bekend Zijn.
Dat gold ook voor de soefi's die begrepen dat men, om één te zijn met het goddelijke licht, 'geheel licht' moet worden. Rumi ziet de mensheid als 'kinderen van het licht' en vergelijkt de wereld, die onderworpen is aan de zichtbare sterren en hun conjuncties waardoor het menselijke lot wordt bepaald, met die stralender hemel waarvan de sterren hun licht rechtstreeks onttrekken aan het goddelijk licht: "Wie ook zijn lot aan deze sterren ontleent, zijn ziel (...) verteert de ongelovigen."
Binnen de mystieke traditie lijkt dit een vreemde uitspraak. De betekenis ervan is dat, net als in het mahayana-boeddhisme, zijn verdienste die wezens verlost die nog in de onwerkelijkheid zijn ondergedompeld. Ook de soefi wijdt zich aan deze hoogste naastenliefde.

Achter de sterren bevinden zich de Sterren waarin geen overstraling (doving door het licht van de zon) noch enig onheilspellend aspect is, Sterren die zich in andere hemelen bewegen, niet in de aan allen bekende zeven hemelen, Sterren die een geheel vormen met de straling van het Licht van God, noch met elkaar verbonden noch van elkaar gescheiden. Wie ook zijn lot aan deze sterren ontleent, zijn ziel verjaagt en verteert de ongelovigen.
God strooide Zijn Licht over alle geesten, maar alleen de gezegenden hielden hun slippen op om het te ontvangen; En nadat zij de rijke gave van het licht hadden ontvangen keerden zij hun gelaat af van een ieder behalve van God. Dat wat afkomstig is uit de zee gaat naar de zee; het gaat naar de plaats vanwaar het kwam - Van de berg de snelstromende beek en van ons lichaam de ziel wier beweging door liefde wordt ingegeven. Rumi

Zij die "hun slippen ophouden (...) om de rijke gave van het licht" te ontvangen weten misschien niet dat Zij dat doen. Het enige wat onze volgende schrijfster zegt te weten is dat "achter de sterren" sterren zijn "die zich in andere hemelen bewegen".

Toen ik zestien was had ik een ervaring die ik alleen maar mystiek kan noemen (...) Plotseling en als bij heldere hemel gebeurde er iets (...) waarvan ik de pure verwondering en extase nu, jaren later, nog steeds voel (...) Ik voelde dat ik plotseling, op dat moment, me bewust werd van het antwoord op het mysterie van het leven en in die wetenschap had ik het willen uitschreeuwen van vreugde. Het leek op dat moment zo eenvoudig - ik vroeg me af waarom men het niet zag en voelde en overliep van vreugde! Alsof ik tot dat moment dood was geweest en plotseling leefde.
De feitelijke ervaring duurde natuurlijk niet lang; ik had het denk ik niet kunnen verdragen al te lang in die intensiteit te leven, maar de herinnering eraan is nooit vervaagd en heeft mijn leven volledig veranderd. Ik heb die wonderbaarlijke extase nog een paar keer ervaren, altijd volkomen onverwacht, soms als ik bezig was met de afwas of andere dagelijkse karweitjes in het huishouden. Altijd datzelfde gevoel, dat me tranen van vreugde deed vergieten en me een gevoel van diepe eerbied en een gevoel van verering en liefde gaf, dat ik denk ik het best kan beschrijven als een soort heimwee, een smachtend zoeken naar een eldorado, bijna alsof ik een leven had gekend van een zo grote schoonheid en een zo onbeschrijfelijk geluk dat ik er nog naar hunker en dat ik er heimwee naar heb (...)
Ik weet niet wie de uitdrukking 'smachtend zoeken naar een eldorado' heeft bedacht, maar wie het ook was, hij of zij kende dit, deze zekerheid en heeft het in die woorden volmaakt uitgedrukt. RERU 975

De overweldigende vreugde die deze vrouw voelde bij de plotselinge openbaring van het antwoord op het mysterie van het leven, de plotselinge verandering die haar leven vanaf dat moment onderging, het gevoel van verering en liefde voor een niet nader benoemde God - dat alles doet denken aan de extase van de soefi. Als ze had geprobeerd de kennis die ze had ontvangen onder woorden te brengen, had ze misschien Ouspensky's aforistische gebod "denk in nieuwe categorieen" opgekrabbeld. Maar ze had geen behoefte aan een intellectuele verklaring. Het was goed zoals het was.
De soefi-literatuur maakt niet vaak melding van het licht. In het Verre Oosten komen we daarover meer te weten, waar het wordt opgevat als een subtiele straling die kan worden gebruikt ten behoeve van de mens. Het taoïstische geschrift 'Het geheim van de gouden bloem' is een verhandeling over de 'omloop van het licht', een vorm van gestuurde meditatie. De definitie waarop de volgende tekst is gebaseerd, heeft een gnostische ondertoon: hier zien we hoe het mysterie van het licht in een oefening is vertaald. Het commentaar geeft een verklaring van het principe waardoor de gedachten op één punt worden geconcentreerd.

Het werk met de omloop van het licht is volkomen afhankelijk van de achterwaarts stromende beweging, zodat de gedachten (de plaats van het hemelse bewustzijn, het hemelse hart) worden samengebracht. Het hemelse hart bevindt zich tussen de zon en de maan (dat wil zeggen tussen de ogen).
Het Boek van de gele burcht zegt: "In het veld van een vierkante duim dat behoort bij het huis van een vierkante voet kan het leven geordend worden." Het huis van een vierkante voet is het gezicht. Het veld van een vierkante duim in het gezicht: zou dat iets anders kunnen zijn dan het hemelse hart? In het midden van de vierkante duim woont de schittering. In de purperen zaal van de stad van jade woont de God van de Opperste Leegte en het Leven.
De confucianisten noemen dit het middelpunt van de leegte; de boeddhisten noemen het het terras van het leven; de taoïsten noemen het het land van de voorouders, de gele burcht, de donkere pas of de ruimte van de vroegere hemel. Het hemelse hart is de woonplaats, het licht is de heer. Wanneer daarom het licht in omloop is verschijnen de energieën van het hele lichaam voor zijn troon, zoals, wanneer een heilige koning zijn hoofdstad heeft gesticht en de grondregels van zijn bewind heeft vastgesteld, alle staten naar hem toegaan om hem schatting te betalen; of zoals, wanneer de heer zwijgt en bedaard is, de knechten en meiden uit eigen beweging zijn geboden gehoorzamen en elk hun werk doen.
Daarom hoeft ge alleen het licht in omloop te brengen: dat is het diepste, wonderbaarlijkste geheim. Het licht laat zich gemakkelijk verplaatsen, maar is moeilijk vast te zetten. Als men het lang genoeg in omloop houdt, kristalliseert het vanzelf uit; dat is het natuurlijke geestlichaam. Deze gekristalliseerde geest wordt ver voorbij de negen hemelen gevormd. Het is de toestand waarvan in het 'Boek van het zegel van het hart' wordt gezegd: "Zwijgend vliegt gij op in de ochtend." Het geheim van de gouden bloem

"Het hemelse hart is de woonplaats; het licht is de heer." Het doel van de oefening is de woonplaats, het intellect, zo te ordenen dat de geest er kan wonen. De oefening begint met de synchronisatie van de ademhaling met de bewegingen van het hart - misschien de hartslag - en verenigt de "omloop van het licht" daarmee. Het licht wordt tweeledig opgevat: een licht van het oog en een licht van het oor, die volgens het commentaar dezelfde oorsprong hebben en alleen in naam verschillen. Het licht van het oog zouden we kunnen zien als dat wat zich tijdens het mediteren kan voordoen. Dat van het oor is het licht van het begrijpen. Het doel van dit proces is de activering van de verschillende centra in de hersenen.
Dat is ook het hoogste doel van de koendalini-yoga, die, door de verschillende chakra's te activeren, de corresponderende centra in de hersenen tot leven wekt. Het 'geheim van de gouden bloem' is dus in wezen een tantristische verhandeling en het openen van de bloem zelf is te vergelijken met het openen van de lotus, die in de tantristische yoga wordt geassocieerd met de chakra bij de zonnevlecht.
Het uiteindelijke doel van deze oefeningen is niet alleen het in omloop brengen van het licht - wat volgens het cornmentaar niet moeilijk is - maar het vastzetten ervan, dat wil zeggen het bereiken van blijvende verlichting. Het mahayana kent een meditatietechniek die min of meer dezelfde koers volgt. Het begint met de visualisatie van een boeddha-figuur boven het hoofd en een vloed van nectar die van hem neerstroomt, door de schedelnaad, naar alle chakra's van het hoofd, de keel, het hart, de zonnevlecht en de geslachtsdelen tot de onderkant van de ruggegraat. Vandaar wordt het uitgezonden om alle levende wezens te verlichten.
Dit is een oefening voor het openen van het hart, maar niet ter wille van persoonlijke verlichting. Het effect ervan is dat in het hart een gloed wordt gewekt die meestal in de vorm van lichamelijke warmte wordt waargenomen. In veel mystieke geschriften lijkt de warmte in het hart hoogstens een metafoor. Alleen Richard Rolle schrijft erover met een nadruk die wijst in de richting van een fysieke ervaring van tantristische aard.

Waarlijk, de geliefde van de Almachtige God wordt niet verheven in de geest om zonder vaardigheid in hoge dingen te zien en het lied van de liefde te zingen dat opwelt in de ziel, die vurig en openlijk brandt met het vuur van de liefde en zich uitstrekt in zoete devotie, toevend in liederen die de honing schenken van onze oprechtste Middelares. Daarom wordt de zanger tot het opperste geluk gebracht en wanneer de bron van eindeloze warmte uitbarst in geluk, wordt hij hortend opgenomen in een zonderlinge bevrijding en wordt de geliefde getooid met de kracht van de schoonste wijs en verkwikt in de zoete warmte. The Fire of Love

Het door Rolle gelegde verband tussen vuur en het zingen van een lied doet denken aan de oepanisjaden. Als één christelijke auteur de eenheid van de hele schepping had kunnen roemen - aarde, water, vuur, wind, zon, maan, bliksem, donder en de hele mensheid en het Zelf dat in dit alles tegenwoordig is - zou dat Rolle van Hampole zijn geweest, of misschien Franciscus van Assisi. Maar een dergelijke lofzang op de tegenwoordigheid van God in alle dingen, zoals we die aantreffen in de oepanisjad die "Beroemde gesprekken in het woud" wordt genoemd, zou vanuit het christelijke gezichtspunt als pantheïstisch zijn veroordeeld.

Deze aarde is de honing van alle wezens, alle wezens de honing van deze aarde. Het stralende eeuwige Zelf dat in de aarde is, het stralende eeuwige Zelf dat in dit lichaam leeft zijn één en hetzelfde; dat is onsterfelijkheid, dat is Geest, dat is het al. Water is de honing van alle wezens, alle wezens de honing van het water. Het stralende eeuwige Zelf dat in het water is, het stralende eeuwige Zelf dat leeft in het menselijk zaad zijn één en hetzelfde; dat is onsterfelijkheid, dat is Geest, dat is het al.
Vuur is de honing van alle wezens, alle wezens de honing van het vuur. Het stralende eeuwige Zelf dat in het vuur is, het stralende eeuwige Zelf dat leeft in de spraak zijn één en hetzelfde; dat is onsterfelijkheid, dat is Geest, dat is het al. Wind is de honing van alle wezens, alle wezens de honing van de wind. Het stralende eeuwige Zelf dat in de wind is, het stralende eeuwige Zelf dat leeft in de adem zijn één en hetzelfde; dat is onsterfelijkheid, dat is de Geest, dat is het al.
De zon is de honing van alle wezens, alle wezens de honing van de zon. Het stralende eeuwige Zelf dat in de zon is, het stralende eeuwige Zelf dat leeft in het oog zijn één en hetzelfde; dat is onsterfelijkheid, dat is de Geest, dat is het al. De windstreken zijn de honing van alle wezens, alle wezens de honing van de windstreken. Het stralende eeuwige Zelf dat in de windstreken is, het stralende eeuwige Zelf dat leeft in het oor zijn één en hetzelfde; dat is onsterfelijkheid, dat is de Geest, dat is het al.
Wat zou er verder nog kunnen worden gezegd ter verheerlijking van het alomtegenwoordige Zelf dat de schepping doordringt en haar voedt met de soma, de honing, waarvan wordt gezegd dat het het voedsel van de goden is?
Het Zelf is de honing van alle wezens, alle wezens de honing van het Zelf. Het stralende eeuwige Zelf dat overal is, het stralende eeuwige Zelf dat leeft in een mens zijn één en hetzelfde; dat is onsterfelijkheid, dat is de Geest, dat is het al. The Ten Principal Upanishads

Deze vreugde over de eenheid van de gehele schepping kan zich op onverwachte momenten en plaatsen voordoen. Deze spontaniteit is zelfs een element in de meeste voorvallen uit de RERU-bronnen die we in dit boek hebben opgenomen. Het volgende speelde zich af toen, na een verwoestende luchtaanval op Plymouth, het luchtalarm werd beëindigd.

Toen omstreeks middernacht het luchtalann werd beëindigd, gingen enkelen van ons naar de bovenste verdieping van het huis, dat gelegen was op een hoge heuvel boven de stad en keken naar het afschuwelijke schouwspel onder ons - brandende gebouwen waarvan alleen nog de muren stonden (...) Ik stond ernaar te kijken en registreerde met mijn verstand dat dit waarschijnlijk betekende dat honderden mensen gedood waren, dat duizenden voor het leven verminkt waren en dat een groot aantal huizen was verwoest. Het leek mij dat mijn hart verscheurd had moeten zijn van medelijden en verdriet, maar ik voelde alleen maar de diepste rust die ik ooit had ervaren - een rust die niets had te maken met mijn verstand en mijn rationele vermogens (...)
De gedachte flitste door mij heen dat degenen die die nacht onverwacht de eeuwigheid ingeworpen waren daarover waarschijnlijk intens verheugd waren en probeerden aan ons, die achtergebleven waren, iets over te brengen van wat zij hadden gevonden (...) De sluier tussen deze wereld en de volgende leek op dat moment heel dun te zijn (...) RERU 243

Als we lezen over een verschrikkelijke ramp kunnen we die alleen vanaf de buitenkant bezien, maar wie zich er middenin bevindt, kent soms de rust die elk begrijpen te boven gaat. Het is opmerkelijk dat degene die de ervaring beschrijft, een non, aanvankelijk het gevoel had dat dit een verkeerde emotie was. Ze wilde dat ze had kunnen rouwen om de doden en de verminkten in de gebombardeerde stad. Maar wat haar overkwam was "de diepste rust die ik ooit had ervaren". Ze voelde dat de doden "zich verheugden" en wilden dat de overlevenden zouden weten "wat zij hadden gevonden".
Zoals bij dergelijke verhalen vaak het geval is worden we herinnerd aan Julian van Norwich en haar verzekering dat "alle soorten dingen goed zullen zijn". De non verwoordt het anders, in haar laatste zin: pas wanneer men een ramp meemaakt, vindt met de rust die "elk begrijpen te boven gaat". Door aan de buitenkant te blijven staan en de gebruikelijke emoties van de betrekkelijke wereld te ervaren, blijven we vastzitten in de chaos en zijn we niet in staat verder te zien.
Dichters kennen het licht van een andere realiteit. Blake's gedichten geven vaak blijk van vreugde, hoewel zijn persoonlijke mythologie van reusachtige geesten met buitenissige namen veel 'emanaties' van toorn en duisternis bevat. De strekking van zijn latere werk, 'The Prophetic Books' en van de gravures waarmee het is geïllustreerd, is duister. Veel critici komen tot hun eigen interpretatie. Het is echter duidelijk dat Blake bekend was met geesten en in de conventionele taal van de mystiek niet kon overbrengen wat hij van hen had Vernomen. Hij had het werk van Boehme en Swedenborg gelezen, maar de bewoordingen die hij koos waren niet de hunne en de abstracte vormen die zijn gedichten bevolken, behoren alleen hem toe. Hij sprak met engelen en hun inspiratie leverde regels van een glasheldere vreugde op, zoals die van de gelouterde ziel in zijn overigens grimmige "The Four Zoas".

"Sta op, trage Ziel! waarom zit ge hier nog? waarom blijft ge hier wenend zitten?
Gindse Zon wordt oud en kwijnt weg, maar gij zult voor altijd bloeien.
De vrucht zal rijpen en neervallen en de bloemen zullen verdorren,
Maar gij zult overleven. Sta op! O droog uw natte tranen!"
Ah! Zal ik dan overleven? Vanwaar die zoete, troostende stem,
Vanwaar die stem vol bitterheid? O Zon! voor mij bent ge nu niets meer:
Volg verheugd uw baan en laten we ons tezarnen verheugen!
Ik wandel tussen Zijn kudden en hoor het geblaat van Zijn lammeren.
O! mocht ik Zijn gelaat aanschouwen en Zijn Zuivere voeten volgen!
Ik wandel in het voetspoor van Zijn kudden. Kom tot mij, tedere kudden!
Kunt ge spreken met een zuivere Ziel die zoekt naar haar schepper?
Ge antwoordt niet: laat mij dan zijn uw meesteres in deze tuin.
Ik zal naar u kijken en uw stappen leiden. Gij Zijt niet als de vogels
Die zingen en vliegen in de stralende lucht;
maar gij likt mijn voeten en laat mij uw wollige ruggen beroeren:
volg mij als ik zing; want in mijn hart welt een nieuw Lied op voor mijn Heer:
Sta op, o Zon! luisterrijkste dienaar en licht van de dag! Waai,
Zachte bries en draag de stem van mijn vreugde mee!
Kabbel, helder water, leid uw stroom om het tere gras;
En gij, zoetgeurende grond, leg uw leven in vrucht en bloesern;
Volg mij, o mijn kudden en hoor hoe ik mijn heerlijk lied zing!
Ik Zal mijn stem doen horen op de wolken die schitteren in de zon! The Four Zoas

De Ameiikaanse dichter Allen Ginsberg, die op zoek naar een goeroe door India reisde, vertelde een yogi aan wie hij een bezoek bracht over William Blake. De Indiër, die misschien niet wist of hij een zo veeleisend zoeker ooit tevreden zou kunnen stellen, zei: "Laat William Blake uw goeroe Zijn!"
Maar de leer van Blake is veel te persoonlijk om door wie dan ook gevolgd te kunnen worden. Zelfs zijn stijl van dichten doet de conventies van de dichtkunst vaak geweld aan door te ontaarden in zuivere retoriek. Toch blijkt uit zowel zijn bekendere korte gedichten als uit de eilanden van helderheid in zijn langere werken, dat hij leefde op een bewustzijnsniveau dat zeldzaam is onder mensen die niet hun hele leven aan de religie hebben gewijd. De dichtregels uit "The Four Zoas" doen denken aan een van de oudste gedichten ter wereld, de Sanskriet-hymnen van de Rigveda. (177 )

Volgens de vedantisten kunnen deze hynmen niet vertaald worden, want elk woord van de oorspronkelijke tekst heeft niet alleen een betekenis, maar voegt zich bovendien volledig naar het wezen van datgene wat het betekent. Het Sanskriet is voor hen de oertaal van de mens; elke andere taal is daarvan een afgeleide. In het Sanskriet heeft bijvoorbeeld het woord voor 'moeder' dezelfde trilling als het concept 'moeder'. De hymnen van de Rigveda moeten daarom worden gezongen met precies die intonatie die ze hebben gekregen in de periode waarin ze werden gedicht, omstreeks 1500 voor Christus. Volgens de vedantisten is die intonatie nooit gevarieerd en door een ononderbroken traditie van pundits of cantoren onveranderd overgeleverd, van de beginperiode, die volgens hen vele eeuwen vroeger ligt dan de door de westerse geleerden geachte datering, tot nu.
Vedantisten beschouwen de hymnen van de Rigveda niet zozeer als gedichten, maar als bezweringsformules, die alleen werkzaam zijn wanneer ze op de juiste wijze in de oorspronkelijke, onveranderde vorm worden gezongen. Een strikte vedantist zal het misschien ongepast vinden een paar verzen van de 'Hymne aan de dageraad' te laten volgen op de regels van Blake. In vertaling zullen ze hun werkzaamheid volledig verliezen. Maar als lofprijzing op het licht, zowel het innerlijke als het uiterlijke, dat zowel spirituele als wereldlijke zegeningen brengt - "het geschenk van het leven en het nageslacht" - verdienen deze versregels het hier te worden opgenomen, ook al is de magische werking die de vedantisten eraan toeschrijven minder gemakkelijk te aanvaarden.

Al sinds de eeuwigheid der tijden straalt de Dageraad, de godin
en schenkt heden dit licht, begiftigd met rijkdom.
Zo zal zij stralen in de dagen die komen;
onsterfelijk beweegt zij zich voort met haar eigen kracht, nimmer kwijnend.

Over de grenzen van de hemel straalt zij in haar schittering:
de godin werpt de sluier der duisternis af.
Zij wekt de wereld met haar purperen paarden,
wanneer zij nadert op haar fraai getoomde zegewagen.

Zij brengt alle levengevende zegeningen, zij toont zichzelf,
zij verleent schitterende luister.
De laatste van de talloze morgens die verdwenen zijn,
de eerste van de stralende morgens die komen gaan als de Dageraad zich verheft.

Sta op! De adem en het leven zijn weer tot ons gekomen:
de duisternis is verdwenen, het licht nadert.
Zij baant de weg waarlangs de zon zich zal begeven:
wij zijn daar gekomen waar de mensen hun leven verlengen.

Terwijl hij met het web van deze hymne de lof zingt van stralende morgens,
verheft de dichter, de priester zich.
Schijn dan vandaag, rijke vrouwe, over hem die u prijst,
schijn op ons met het geschenk van het leven en het nageslacht. Rigveda

terug naar de Inhoud

7. Tijd en eeuwigheid
Alle dingen worden geschapen door de geest, zei de Boeddha. Volgens dit principe is ook het concept 'tijd' een rationele schepping, ondanks de ogenschijnlijke garantie van de omwenteling van de aarde en de wijzers van onze polshorloges. In 'De geheime leer' vraagt H.P. Blavatsky zich af: "Wat zou tijd (...) anders zijn dan de panoramische opeenvolging van onze bewustzijnstoestanden?"
In feite worden we voortdurend geconfronteerd met het relatieve karakter van de tijd. Uiterlijke gebeurtenissen houden zich aan de tijd van de klok zolang ze zich in onze nabijheid afspelen. Als ze plaatsvinden aan de andere kant van de aarde, moeten het uur en de dag worden aangepast aan die van ons; en als ze zich afspelen in een afgelegen melkwegstelsel vereist de aanpassing in termen van lichtjaren een ingewikkelder berekening.
Wat de innerlijke gebeurtenissen betreft, staan ademhaling en spijsvertering misschien in verband met temporele biologische ritmes, maar een droom ondergaat een tiental metamorfoses tussen het moment waarop het daglicht tot onze ogen doordringt en het moment waarop we wakker worden. Droombeelden passeren heel snel, volgens hun eigen tijdschaal; datzelfde geldt, zoals we hebben gezien, voor de andere bewustzijnstoestanden die de gelukkigen overkomen die "een kwartje vinden" als voorproef van de grotere schat die nog moet worden gevonden. Deze ervaringen kunnen maar zelden nauwkeurig in de tijd worden geplaatst. Alleen die van Warner Allen en Martin Israel kunnen exact met de wijzers van de klok worden vergeleken door hun samenhang met een muziekstuk. De ervaring van Allen was uiterst kort; die van Israel duurde drie minuten en zelfs in die periode was er niet alleen ruimte voor de ervaring zelf, maar ook voor de omzetting ervan in woorden. Degene die de ervaring ondergaat, heeft in elk geval wat 'tijd' nodig om zichzelf te vertellen wat er is gebeurd en een aanvaardbare vergelijking voor een niet te verwoorden gebeurtenis te vinden. Iemand die droomt moet natuurlijk diezelfde omzetting verrichten - hij heeft tijd nodig om zichzelf te vertellen wat er aan het licht is gekomen. Het effect van de droom is snel verdwenen, dat van een verdieping van het bewustzijn houdt langer aan.

Ik onderging fantastische ervaringen, die meestal ongeveer tien minuten duurden. Wanneer ik door een straat liep veranderden de dingen plotseling voor mijn ogen en werden ongelooflijk mooi en echt. De dingen die de wetenschap zegt over lichtgolven en geluidgolven, zwaartekracht, atomen enzovoort, waren plotseling helder en begrijpelijk. Dat gold ook voor passages uit de Bijbel, waarvan tot dat moment de betekenis me was ontgaan (...)
Kleuren waren adembenemend mooi, alles had betekenis en alles en iedereen was één. Niet alleen alle mensen, maar alle dieren, planten, stenen, alles behoorde tot een eenheid. De opvatting dat alleen mensen een ziel hebben bleek volkomen onzinnig. Tijd zoals wij die kennen bestaat niet. Alles wat er is, is er altijd geweest, is er nu en zal er ook altijd zijn (...) En wij zijn hier en nu in de eeuwigheid. RERU 1916

Degene die deze ervaringen onderging, beschrijft met grote nauwkeurigheid en zonder enige religieuze ondertoon aanwijzingen voor het bestaan van eenheid en het niet-bestaan van de tijd: "Wij zijn hier en nu in de eeuwigheid." Maar we weten dat niet. De fout die wij maken ligt niet zozeer in ons concept van de tijd - een nuttige, zij het nogal willekeurige methode om gebeurtenissen in de betrekkelijke wereld te meten - maar in ons concept van het nu. Dit wordt over het algemeen opgevat als een uiterst klein punt tussen het verleden en de toekomst.
"Het Heden is slechts een wiskundige lijn, die het deel van de Eeuwige Duur, dat wij de Toekomst noemen, scheidt van dat deel dat we het Verleden noemen," zoals H.P. Blavatsky in 'De geheime leer' opmerkt. Maar als verleden en toekomst alleen maar een rationeel concept zijn, geldt dat dan ook voor het 'nu'. Degene aan wie het bovenstaande citaat is ontleend zou daarop antwoorden: "Nee; het is het punt van toegang tot de eeuwigheid." Boehme zag dit heel duidelijk toen hij schreef over de twee bestaansniveaus van de mens - in de tijd en in de eeuwigheid - die zich beide nu voltrekken. De scheidslijn ligt niet tussen de tijdelijke en de eeuwige ervaring, maar tussen de twee zelven, waarvan er een tijdgebonden en blind voor de eeuwigheid is.

Zo leef ik nu dan in God en mijn zelf weet het niet, want het leeft niet in God, maar in zichzelf (God is weliswaar daarin, maar het neemt Hem niet waar) (...) en zo dan schrijf ik over het grote mysterie van alle dingen, niet dat ik het in mijn zelf heb waargenomen (...) ik ben aan mijzelf bekend, niet in mijn zelf maar in Zijn (Christus') spiegel die Hij in Zijn genade in mij heeft geplaatst. De signatuur van alle dingen

De spiegel is er altijd, maar meestal is hij vertroebeld door fantasieën en projecties van het zelf. Wij leven niet in het 'eeuwige nu' maar betreuren altijd het verleden en lopen vooruit op de toekomst. Het effect van het plotseling helder worden van de spiegel, wordt door iemand anders beschreven als "het ronddraaien van een caleidoscoop" die de hele manier van zien verandert. Het meisje weet dat ze "deel is van de eeuwigheid".

De eerste keer (ik was acht of tien jaar) was ik in de tuin en scharrelde daar in mijn eentje wat rond. Een koekoek vloog luid roepend over me heen. Plotseling onderging ik een sensatie die ik alleen maar kan beschrijven als een effect dat voortkomt uit het ronddraaien van een caleidoscoop. Het was een gevoel van tijdloosheid, een gevoel dat niet alleen de tijd stilstond en dat elke tijdsduur had opgehouden te bestaan, maar dat ikzelf me volkomen buiten de tijd bevond. Op een of andere manier wist ik dat ik deel was van de eeuwigheid. Verder was er een gevoel van ruimteloosheid. Ik raakte elk contact met mijn omgeving kwijt. Tegelijk met die onthechting voelde ik de meest intense vreugde die ik ooit had ervaren en bovendien een zo diep verlangen - waarnaar wist ik niet - dat het haast een gevoel van pijn was (...)
Het duurde een poos voordat het me een tweede keer overkwam. Het was een windstille en heel zonnige dag. Alles in de tuin glansde ademloos, in hoopvolle verwachting, zou je kunnen zeggen. Plotseling voelde ik me overtuigd van het bestaan van God; alsof ik alleen maar mijn hand hoefde uit te strekken om Hem aan te raken. En tegelijkertijd was er die heel intense vreugde en dat onbeschrijfelijke verlangen, zoals het verlangen van een balling naar huis, misschien. Het was alsof mijn hart uit alle macht probeerde uit mijn lichaam te springen. Hoe lang ik daar heb gestaan en hoe lang ik daar misschien nog was blijven staan weet ik niet; de bel voor de thee werd geluid, waardoor de extra dimensie waarin ik gevangen leek te zijn, uiteenviel. Ik keerde terug op aarde en ging gehoorzaam naar birmen. Ik sprak er met niemand over. RERU 1263

We kunnen net als zij dergelijke ervaringen vooral religieus opvatten, als een bevestiging van het bestaan van God. Dit intense, Wordsworthiaanse begrijpen van de natuur, heeft ze gemeen met veel anderen. Maar belangrijker is het gevoel van tijdloosheid en ruimteloosheid, dat neerkomt op een 'extra dimensie'. In feite lijken dingen in de natuur onder deze omstandigheden meer reliëf te krijgen. Wolken tekenen zich duidelijker af tegen de lucht, de boeken in een boekenkast krijgen een diepere kleur en meer reliëf. Maar dat is ongetwijfeld een gevolg van een toename van de scherpte van het gezichtsvermogen waarmee de verheldering van de spiegel gepaard gaat, niet van een toegevoegde dimensie. Een plotselinge verandering van omstandigheden kan onverwachte veranderingen teweegbrengen in de diepte van het bewustzijn en het inzicht.
Een vrouw van middelbare leeftijd onderbreekt haar gewone leven en brengt een week door in een huisje aan de kust.

Toen ik vijftig was, bracht ik een week alleen in het huisje door (...) Toen welden in mijn kalme bewustzijn die levensbronnen van inzicht op, bekend maar toch onbekend, zichtbaar maar toch onzichtbaar. Op het geraas van de jagende zeewind spoelde de geest van de waarheid door me heen en over me heen, niet in woorden of logica of de ratio te vatten. De last van het lijden van de wereld en mijn eigen hartzeer huilden in de klagende kreten van de meeuwen. Ik had me even teruggetrokken en me weer verenigd met een natuur van een schroeiende schoonheid. In het moment van openbaring is er geen verleden of toekomst en het was alsof mijn leven tot één heel heden was gesmeed, toen ik de top van de heuvel bereikte en voorover tegen de zoute zeewind leunde. RERU 500

Het grotere bewustzijn van de natuur was misschien te voorzien, maar de openbaring van tijdloosheid was een verrassende 'bonus'. Plotseling was de spiegel schoon ("De deuren van de gewaarwording waren gereinigd") en alles werd daarin weerspiegeld als in een onmiddellijk heden. Het is gangbaar geworden de tijd de vierde dimensie te noemen, waarin een voorwerp lineair bestaat vanaf zijn geboorte tot zijn dood, vanaf zijn schepping tot zijn vernietiging; en het bovenstaande relaas lijkt erop te wijzen dat de eeuwigheid moet worden opgevat als de vijfde dimensie, die zich verhoudt tot de tijd zoals hoogte zich verhoudt tot breedte in de meting van de ruimte. Deze dimensionele speculaties, die vaak in verband worden gebracht met J.W. Dunne (auteur van An Experiment with Time) gaan voorbij aan het belang van wat in de ogen van Dunne hoogstens een toevallig snijpunt is - het continue heden. Maar juist daar kan de hele hoedanigheid van het bestaan veranderen, zoals William Law opmerkte.

Veronderstel slechts dat een man zelf weet dat hij in deze wereld komt met geen andere boodschap dan zich te verheffen uit de ijdelheid van de tijd naar de rijkdommen van de eeuwigheid; veronderstel slechts dat hij zijn innerlijke gedachten en zijn uiterlijke handelingen beheerst door deze kijk op zichzelf en dat dan voor hem elke dag zijn kwaad is kwijtgeraakt (...) Leven en dood zijn in gelijke mate welkom, omdat ze in gelijke mate deel uitmaken van zijn weg naar de eeuwigheid (...) De Hemel is even dicht bij onze ziel als de wereld bij ons lichaam is. Selected Mystical writings of William Law

Ook hier worden we herinnerd aan de uitspraak van Krishnamurti: "Je hoeft nergens heen te gaan. Je bent er al." Het denkbeeld dat we moeten streven naar een doel op een of ander punt in de toekomstige lineaire tijd wordt hierdoor ter discussie gesteld.

Moet men wel streven? Streven richt zich altijd op iets op de andere oever, op een afstand die wordt afgelegd in de tijd (...) Het streven en het bereiken liggen in de toekomst - daar, net aan de andere kant van de heuvel (...) Al het leven ligt in het heden, niet in de schaduw van gisteren of in de schittering van de hoop van morgen. Om in het heden te leven, moet men vrij zijn van het verleden en van morgen. In morgen is niets te vinden, want morgen is het heden en gisteren is slechts een herinnering.
De afstand tussen wat bereikt moet worden en dat wat is, wordt door het zoeken dus steeds groter - hoe aangenaam en troostend dat zoeken soms ook is (...) Om in het heden te leven moet de geest zich niet laten opdelen door de herinnering aan gisteren en de stralende hoop van morgen; hij moet geen morgen en geen gisteren kennen (...) Het einde (van de oude manier van denken) is het begin en het begin is de eerste stap en de eerste stap is de enige stap. The Second Penguin Krishnamurti Reader

De wijze man in de Tao Té Tjing kende dit geheim.

Mijn huis niet uitgaande, ken ik de wereld. Mijn vensters niet uitglurend, zie ik de weg des hemels. Hoe verder men uitgaat, hoe minder kent men. Daarom: de wijze gaat niet, maar weet toch, ziet niet, maar noemt toch, doet niet, maar volbrengt toch. Tao Té Tjing

Daarom kan men op dit bewegingloze moment van nu 'de wereld kennen' zonder ergens heen te gaan. Hoewel vanuit een stil middelpunt misschien alles bekend is - en concepten van ruimte en tijd worden willekeurig toegepast op wat in werkelijkheid een continuüm is, zonder grenzen en dimensionele voorwaarden, een eenheid die slechts een veelheid lijkt - toch moet 'de weg des hemels' begrepen worden. Andere beelden van de tijd kunnen misschien een aanwijzing geven voor het begrijpen van de eeuwigheid, omdat wij in het westen tegenwoordig worden beheerst door het lineaire denken. Plato vatte de tijd op als "het bewegende beeld van de eeuwigheid". Door de vroege Griekse fiosofen werd de tijd gezien als een slang die in zijn eigen staart bijt. Na verloop van tijd gebeurt alles opnieuw; er is niets nieuws onder de zon. Maar in de pythagorische leer van de eeuwige herhaling ligt de verlossende belofte van een individuele ontsnapping. De Griekse mysteriën richtten zich erop hun volgelingen te bevrijden uit de gevangenis van de tijd. Een grot vormt het decor voor de allegorie die de trouwste weergave is van de essentie van die verloren gegane mysteriën - Plato's mythe uit De staat.

"Vergelijk dan" zei ik, "met die gewaarwording het verloop van onze ontwikkeling en van onze onontwikkeldheid. Stel je voor, mensen die gevangen zitten in een onderaardse, grotachtige behuizing, die aan de bovenkant een ingang heeft over de hele breedte van de grot: zij zitten daar van klein kind af, vastgeklonken aan hals en enkels, zodat ze daar moeten blijven en alleen voor zich uit kunnen kijken, omdat ze door de boeien niet in staat zijn hun hoofd om te draaien. Achter hun rug en hoog boven hen brandt een vuur dat licht geeft en tussen het vuur en de geketenden loopt een weg naar boven en zie hoe daarlangs een muurtje gemetseld is, zoals het schot tussen kunstemakers en de publiek, waarboven ze hun kunsten vertonen."
"Ik zie het voor me," zei hij.
"Stel je dan voor dat langs dat muurtje mensen allerlei voorwerpen dragen die boven het muurtje uitsteken, poppen en andere wezens van steen en hout en allerlei produkten, terwijl sommigen van de dragers praten en andere zwijgen."
"Je schetst een vreemd beeld en vreemde gevangenen," zei hij.
"Ze lijken op ons, zei ik. En denk je dat ze aanvankelijk van zichzelf en van elkaar iets anders zien dan de schaduwen die door het vuur op de grotwand tegenover hen worden geworpen?" De staat

De mens ziet niet meer dan een schaduw van de werkelijkheid. Maar wat gebeurt er wanneer hij wordt bevrijd en men hem dwingt de langskomende figuren te zien zoals zij werkelijk zijn? Het volgende is misschien niet zozeer bedoeld als een vorm van shockbehandeling, maar als argument voor een geleidelijke inwijding in de mysteriën.

"Kijk dan" zei ik, "hoe ze uit hun boeien worden losgemaakt en van hun domheid genezen, welke dan ook, als die door hun karakter met hen zou harmoniëren. Wanneer een van hen wordt losgemaakt en wordt gedwongen op te staan en zijn hoofd om te draaien en te gaan lopen en naar het licht te kijken, zou het hem, wanneer hij al die dingen deed, pijn doen en zou hij door de schittering niet in staat zijn de dingen te zien, waarvan hij tevoren de schaduwen zag. Wat zal hij denk je zeggen, als iemand tegen hem opmerkt dat hij destijds onzinnige dingen heeft gezien, maar dat hij nu iets veel beters ziet dat dichter bij de werkelijkheid staat en dat hij, nu hij zich naar een betere werkelijkheid heeft gekeerd, scherper ziet? En terwijl hij (degene door wie hij van zijn boeien is bevrijd) naar elk van de voorbijgangers wijst, dwingt hij hem antwoord te geven op de vraag wat al die dingen zijn. Zou je niet denken dat hij daartoe niet in staat is en meent dat de dingen die hij tevoren heeft gezien echter zijn dan de dingen die hem nu worden getoond?"
"Natuurlijk" zei hij.
"Als dan iemand hem dwingt naar het licht zelf te kijken, zullen zijn ogen dan niet pijn doen en zal hij niet proberen daaraan te ontkomen door zijn blik af te wenden naar de dingen die hij wel kan zien en zal hij niet veronderstellen dat die dingen duidelijker zijn dan wat hem getoond wordt?"
"Ja," zei hij.
"En" zei ik, "als nu iemand hem met geweld langs het oneffen en steile pad sleurt en hem niet laat gaan totdat hij hem naar buiten naar het licht van de zon heeft getrokken, zou hij dan geen pijn lijden en boos zijn? En wanneer hij eenmaal in het licht komt, zullen zijn ogen dan niet overweldigd worden door de schittering, zodat hij van de hem nu voorgehouden waarheid niets kan zien?" De staat

Langzamerhand zou de bevrijde gevangene eraan wennen de dingen te zien zoals ze zijn en tenslotte zou hij naar de zon zelf kunnen kijken. Hij zou medelijden krijgen met degenen die nog in de grotten onder de grond gevangen zaten. Maar als hij zou proberen hen te vertellen over de werkelijkheid die hij nu kende, zouden ze denken dat hij gek was. Plato zegt niets over de afdaling in de grot, alleen over de mogelijkheid van bevrijding en het hoongelach waarop de bevrijde gevangene zou worden onthaald door degenen die met de duisternis waarin ze leven tevreden zijn.
Wat een plotselinge, onaangekondigde reeks ontsnappingen uit de grot kan betekenen, blijkt uit de kosmische ervaringen die in het volgende verslag worden beschreven.

Het was alsof mijn geest grenzen had doorbroken en zich bleef uitbreiden totdat hij versmolt met het universum. Mijn geest en het universum verenigden zich. De tijd hield op te bestaan. Alles was één en alles was in een toestand van oneindigheid. Het was alsof ik tegen wil en dank rechtstreeks werd blootgesteld aan een entiteit in mijzelf en de natuur in haar geheel. Ik leek met een ander gezicht in een andere wereld te 'zien' (...) Ik ben atheïst en materialist en mijn referentiekader voorzag niet in dit soort gebeurtenissen. Ik vroeg me serieus af of ik krankzinnig was geworden. Mijn geest stond in brand van alle gevoelens, visioenen, gedachten en ideeën, die zo snel en zo duidelijk op me afkwamen, maar die ook zo nieuw voor mij waren, dat ik aanvankelijk verbijsterd was en niet wist hoe ik hun geldigheid het best kon beoordelen (...) Hoewel mijn 'kosmische ervaring' in termen van ons gewone wereldbeeld irrationeel was, vind ik het onbevredigend het alleen maar te zien als een illusie, of een desillusie. Het raakte me, op een heel reële manier, het gaf een nieuwe wending aan mijn perspectief en was op allerlei manieren een verrijking en verruiming van mijn bewustzijn. Maar het stelde me ook voor een raadsel - het soort raadsel dat je alleen kunt proberen op te lossen als je je scherp bewust bent van het feitelijke mysterie van de schepping. In die zin zou ik mijn ervaring 'religieus' kunnen noemen. RERU 1481

Dit moment van verruimd bewustzijn, dat begon met een soort buitenlichamelijke ervaring, was voor degene die de ervaring onderging bijzonder verwarrend. "Ik vroeg me af of ik krankzinnig was geworden," schrijft hij. En dat is ongetwijfeld de verklaring die een behaviouristische psycholoog voor deze gebeurtenissen zou geven. Hij was duidelijk niet op deze bewustzijnsverruimingen voorbereid, die zijn 'gewone wereldbeeld' verstoorden. Maar op een dergelijk moment, als men vrij is van de illusie van de grot, 'doorbreekt de geest grenzen' en een onverklaarbare gebeurtenis als deze kan iemands kijk op leven en dood blijvend veranderen.
Van de Grieken kunnen we zeggen dat hun opsluiting in de grot van de metafysische illusie geen belemmering vormde voor hun aanzienlijke talenten op het gebied van poëzie, architectuur en wetenschap. Misschien vormden de mysteriën een bron van inspiratie voor hun toneelstukken en hun tempels. Misschien namen hun grote architecten, beeldhouwers en dichters deel aan de mysteriediensten en ontvingen zij de verlichting, hoewel we niet beschikken over bewijzen die deze theorie steunen.
In elk geval is wel duidelijk dat hun politici en soldaten een dergelijke verlichting niet hadden ervaren. Want de Griekse beschaving ging ten onder als gevolg van de hebzuchtige oorlogen tussen onbeduidende staatjes, die, nadat ze ontkomen waren aan vernietiging door de Perzen en vervolgens onder leiding van Alexander het hele Perzische rijk hadden veroverd, zich moesten buigen voor de meedogenloze efficiëntie van de Romeinen. Maar de traditie van een mogelijke bevrijding uit de gevangenis van de misleidende schaduwen werd doorgegeven aan verschillende ondergrondse Romeinse cultussen en de mysteriën zelf wisten zich met steun van de Romeinen tot op zekere hoogte te handhaven.
De prediking van het christendom bood een mogelijkheid tot ontsnapping uit de gevangenis van de eeuwige herhaling. In een opzicht was het een buitengewoon populaire mysteriecultus die universele verlossing bood. Dat de eerste fasen ervan geheim waren wordt onmiddellijk duidelijk als men door de kilometers lange catacomben aan de rand van Rome loopt. Hier werd een geheim leven geleid dat het daglicht niet kon verdragen, waar slaven en kleine kooplieden vrij werden gemaakt door middel van de inwijdende doop. Het christendom bood het mysterie van Orfeus, de zanger die afdaalde naar de onderwereld, aan Romeinen en barbaren zonder onderscheid. Het was een esoterische leer voor iedereen en als gevolg daarvan waren er velen die struikelden of verblind raakten, zoals Plato had voorspeld. Het christendom bood de verlossing aan iedereen die geloofde in het offer van de joodse genezer, die werd uitgeroepen tot de enige zoon van God, iets wat hij zelf overigens nooit had beweerd.

Maar het was geen echte vrijheid die aan de volgelingen van het chnstendom werd geboden. Zodra hij was bevrijd uit de ene gevangenis merkte hij dat hij in een andere was terechtgekomen, die van de lineaire tijd, de grote illusie van het westen. Nu hij niet langer de gevangene was van een deterministische, onvermijdelijke herhaling, werd hij vastgeketend in de nog knellender boeien van verleden, heden en toekomst. De geschiedenis van de mens zou, vanaf de mythische, Babylonische hof van Eden, in een rechte lijn voortschrijden tot de wederkomst van Christus, een gebeurtenis die zich nog tijdens hun leven zou kunnen voordoen en die gevolgd zou worden door de onhenoepelijke beslissingen van het laatste oordeel. Maar in de visie van de vroegste christenen stond bij de geboorte van de verlosser de tijd stil. Dit idee van een tijdloos moment, het stilhouden van de stroom op een cruciaal punt in de geschiedenis, zien we in het 'Protevangelium' of 'Boek van Jakobus', een apocrief evangelie. Jozef heeft een grot gevonden waarin het kind zal worden geboren en gaat erop uit om de vroedvrouw te roepen.

Ik nu, Jozef, liep en ik liep niet. En ik keek op naar de lucht en ik zag hoe de lucht zich verwonderde. En ik keek op naar de pool van de hemel en ik zag dat hij stil stond en dat de vogels in de lucht zich niet bewogen. En ik keek naar de aarde en zag een schotel die daar was geplaatst en werklieden die daar omheen lagen en hun handen staken ze in de schotel: en zij die kauwden, kauwden niet en zij die het voedsel oppakten pakten het niet op en zij die het naar hun mond brachten, brachten het niet daarheen, maar allen hielden het gezicht naar boven gericht. En zie, daar waren schapen die gedreven werden en zij gingen niet voorwaarts, maar stonden stil; en de herder hief zijn hand op om hen met zijn staf te treffen en zijn hand bleef in de lucht. En ik keek neer naar de stroom van de rivier en zag de bekken van de geitjes bij het water en zij dronken niet. En plotseling zetten alle dingen hun bewegingen weer voort. Het apocriefe Nieuwe Testament

Het 'eeuwige nu' dat de centrale ervaring in de oude mysteriecultussen was, werd al snel bedolven door de Romeinse heerbaan van de tijd. Maar ironisch genoeg was de voomaamste boodschap van de joodse genezer, in wiens naam deze religie werd gepredikt, een verkondiging van het eeuwige nu geweest. We zien dat in het derde hoofdstuk van het evangelie van Johannes, waar Jezus in gesprek is met Nicodemus - een belangrijk man die, aangetrokken door zijn wonderbaarlijke vermogens, naar hem toe is gekomen. Nicodemus is een heel letterlijke man, doortrokken van de mozaïsche wet. Wanneer Jezus zegt dat een wedergeboorte noodzakelijk is ter voorbereiding op het binnengaan in het koninkrijk der hemelen, vraagt hij, zonder enig gevoel voor humor, hoe men van een oud man kan verwachten dat hij terugkeert naar de schoot van zijn moeder. Jezus lijkt zich erover te verbazen dat een man met zijn positie van dergelijke dingen niet op de hoogte zou zijn; hij moet hem uitleggen dat de door hem verlangde wedergeboorte die van het water is (de doop of de inwijding) en van de geest en vervolgens dat de geest niet dezelfde stoffelijkheid heeft als het vlees: "De wind blaast waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zo is een ieder die uit de Geest is geboren."
Degenen die niet zijn wedergeboren, kunnen de handelingen van verlichte mensen zien, maar niet beoordelen. Jezus vertelt Nicodemus misschien dat de siddhi's die hij verricht niet alleen maar magische vermogens zijn, maar de werking van de Geest. Vervolgens legt hij uit dat opstijging naar de hemel alleen mogelijk is voor wie uit de hemel is neergedaald, namelijk 'de Zoon des mensen'. Deze 'Zoon' van de mens, die uit de vleselijke mens wordt wedergeboren, is dezelfde als de 'vonk' van Eckehart, de essentie in zijn ziel die, ook al kent hij haar niet, goddelijk is. Want zoals de alchemisten zeiden, "men moet goud hebben om goud te kunnen maken". Jezus verlangt vervolgens van hem dat hij in 'de Zoon' zal geloven, iets wat later werd geïnterpreteerd als een profetische eis dat men in zijn toekomstige offer aan het kruis zou geloven.

Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door hem behouden worde. Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet in Hem gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God. Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos. Johannes 3:16-21

We hoeven aan deze woorden geen profetische betekenis toe te schrijven. Wat Jezus in feite verlangt van degenen die de verlichting zullen bereiken, is, niet meer en niet minder - dan dat ze Gods eniggeboren Zoon zullen volgen, die hij in de ziel van ieder mens heeft gelegd. Jezus eist niet dat men in hem zelf gelooft, maar geeft instructies voor de wedergeboorte die hij van Nicodemus verlangt. De hele passage heeft iets dringends, iets boos zelfs. Iedereen die niet van deze verlossing profiteert door te geloven in de Zoon, zal in zijn eigen hart worden veroordeeld. Jezus vereenzelvigde zich met het licht, zoals de gnostici zich herinnerden. Maar tegelijkertijd klinkt in Zijn stem, zoals die door dit evangelie wordt overgeleverd, de echo door van de boze Jehova wanneer hij zondaars in de duisternis stort.
Het is opmerkelijk dat de Boeddha, toen hij de dharma aanbood, diegenen die niet bereid waren "de stroom in te gaan" niet veroordeelde. Hij voelde voor hen slechts mededogen. De interpretatie van Jezus' gesprek met Nicodemus was misschien aanvaardbaar in de periode waarin het evangelie werd geschreven, ongeveer zeventig jaar na Jezus' dood. Hoe snel de leer van de unieke relatie tussen Jezus en God zich ontwikkelde, zullen we nooit weten. Als we de standaard interpretatie aanvaarden lijkt de auteur van Johannes deze uitspraak in de mond van Jezus te leggen, ook al moet hij hebben geweten dat een heilig man nooit over zijn spirituele status spreekt en nooit verlangt dat men in hem gelooft. Het enige contemporaine verslag over Jezus is te vinden in de Slavische vertaling van 'De joodse oorlog' van Josefus, die verschillende fragmenten bevat die in andere tekstoverleveringen niet voorkomen. Een daarvan vertelt over het onderricht en de terechtstelling van Jezus op een manier die voor deze auteur, een gehelleniseerde jood, heel geloofwaardig is.

In die tijd verscheen een man - als 'man' het juiste woord is - die alle eigenschappen had van een man, maar groter leek te zijn. Zijn handelingen waren ongetwijfeld bovennatuurlijk, want hij verrichtte zulke wonderbaarlijke en verbluffende wonderen, dat ik hem in elk geval niet als een man kan beschouwen; maar gezien zijn overeenkomst met ons kan ik hem ook niet beschouwen als een engel. Alles waartoe hij door een of andere verborgen kracht in staat was, deed hij door een gezaghebbend woord. Sommige mensen zeiden dat hun eerste wetgever uit de doden herrezen was en vele wonderbaarlijke genezingen had verricht; anderen dachten dat hij een boodschapper uit de hemel was. Maar in veel opzichten schond hij de wet - hij nam bijvoorbeeld de Sabbat niet op de traditionele manier in acht. Tegelijkertijd was er op zijn gedrag niets aan te merken. Hij hoefde zijn handen niet te gebruiken: een woord was voldoende om alles te volbrengen. Velen uit het volk sloten zich bij hem aan en luisterden naar zijn leer. Er ontstond een golf van gespannen verwachting dat hij de joodse stammen in staat zou stellen het Romeinse juk af te werpen.
Meestal was hij te vinden tegenover de Stad, op de Olijfberg, waar hij ook de zieken genas. Hij verzamelde honderdvijftig helpers en grote aantallen volgelingen. Toen ze zagen hoe hij in staat was alles te doen wat hij wilde door een woord te spreken, zeiden ze hem dat ze wilden dat hij de Stad binnen zou gaan, de Romeinse troepen zou vernietigen en zelf koning worden; maar hij gaf daaraan geen gehoor. Toen deze suggestie de joodse autoriteiten ter ore kwam kwamen ze bijeen onder leiding van de hogepriester en spraken: "Wij zijn onmachtig weerstand te bieden aan de Romeinen; maar daar de boog gespannen is, zullen we Pilatus gaan vertellen wat we hebben gehoord, om moeilijkheden te voorkomen, voor het geval hij het van andere hoort en onze bezittingen in beslag laat nemen, onszelf doodt en onze kinderen aan hun lot overlaat."
Daarom gingen ze naar Pilatus en vertelden het hem en hij stuurde troepen en liet velen van het volk afslachten. Toen liet hij de wonderdoener voor zich brengen en nadat hij een onderzoek naar hem had ingesteld, sprak hij zijn oordeel uit, dat hij een weldoener was, geen misdadiger en niet begerig was naar het koningschap. Toen liet hij hem gaan, want hij had zijn vrouw genezen, die stervende was. Hij keerde terug naar zijn gebruikelijke verblijfplaats en zijn gebruikelijke bezigheden. En toen nog meer mensen zich om hem heen verzamelden, verwierf hij zich door zijn handelingen grote roem. De leraren van de wet werden overweldigd door jaloezie en gaven Pilatus dertig talenten, om hem ter dood te laten brengen. En hij nam dat aan en gaf hun toestemming zelf hun wens ten uitvoer te brengen. Daarom grepen en kruisigden ze hem, in strijd met de wet van hun vaderen. De joodse oorlog

Wie dit wil afdoen als een vervalsing, een interpolatie in één manuscript waarvan de Slavische tekst een vertaling is, moet zich er rekenschap van geven dat noch de christenen noch de joden met deze beschrijving van Jezus erg gelukkig kunnen zijn geweest. Een christelijke vervalser zou een verhaal hebben bedacht dat dichter bij de evangeliën lag, een joodse vervalser zou minder blijk hebben gegeven van zijn bewondering voor Jezus en van zijn overtuiging dat hij, hoewel geen engel, toch meer was dan een gewoon mens. Bovendien wordt in een volgende passage, die eveneens alleen in de Slavische vertaling voorkomt, gespeculeerd over de verdwijning van Jezus' lichaam uit het graf en de conclusie getrokken dat het niet onredelijk is die uit te leggen als een wonder.
De Jezus van Josefus is een man met bovennatuurlijke vermogens. Door zijn volgelingen, die hem willen transformeren tot een politiek leider, wordt hij verkeerd begrepen. Sommigen zien hem als de reïncarnatie van Mozes. Ook de evangeliën vertellen hoe hij de mensen vroeg wie zij dachten dat hij was. De sfeer van onbegrip die in de evangeliën om Jezus heen hangt, is in de versie van Josefus nog beter voelbaar. De discipelen begrepen hem voortdurend verkeerd en tenslotte werd hij door een van hen verraden en door een van hen geloochend, waarna de rest zich verspreidde.
Maar als de Slavische versie juist is, waarom ontbreken deze passages dan in de Griekse manuscripten? De verklaring van de vertaler is dat, in de Romeinse wereld uit de tijd van Josefus, de christenvervolging een hoogtepunt had bereikt en dat zelfs gematigde lof aan het adres van Jezus tactloos zou zijn geweest. We moeten daarom aannemen dat het oorspronkelijke manuscript voor het publiek verborgen werd gehouden en pas veel later tevoorschijn kwam in Byzantium. Uit wat we weten over het leven van Josefus blijkt dat hij in Jezus' tijd in Jeruzalem kan hebben gewoond en hij zal ongetwijfeld mensen hebben gesproken die daar toen woonden.
Het christendom begint met een mysterie en al van het begin af aan zijn er tenminste twee groepen die tegenover elkaar staan - enerzijds de joodse kerk, die bleef waar ze was, anderzijds degenen die werden uitgezonden om te bekeren en al snel onder invloed van de Grieken kwamen, wier taal ze gebruikten voor hun preken en hun brieven. Jezus overtuigde en verzamelde zijn volgelingen, volgens Josefus en de evangeliën, door zijn vermogen wonderen te verrichten.
We zien dat Paulus, de belangrijkste rondtrekkende propagandist van het christendom, de nadruk legt op de wonderbaarlijke aspecten van de leer van zijn meester. In zijn eerste brief aan de christenen in Corinthe vertelt hij, nadat hij heeft benadrukt dat naastenliefde voor een christelijke gemeente een eerste vereiste is, tot in details over Jezus' bovennatuurlijke vermogens - het spreken in vreemde tongen, het geven van profetieën en openbaringen, en vervolgens over de algemene verwachting van een opstanding uit de dood, die werd beloofd door de opstanding van Jezus.

Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen dat er geen opstanding der doden is? Indien er geen opstanding der doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud en zonder inhoud is ook uw geloof. I Corinthiërs 15:12-14

Paulus lijkt hier de spirituele realiteit stevig te verankeren in de tijd. In eerdere paragrafen voert hij verschillende getuigen aan om het feit van de opstanding te staven, waaraan hij tenslotte zijn eigen getuigenis toevoegt, hoewel zijn geloof daarin hem gegeven was door de genade en niet berustte op weten. Christus' opstanding is het bewijs dat iedereen tenslotte zal herrijzen "wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt". Uiteindelijk zal ook de zoon zich aan de vader onderwerpen, "opdat God zij alles in allen".
Kunnen we in deze brief van Paulus een diepere betekenis lezen, waardoor de door Christus' voorbeeld gegarandeerde herrijzenis een innerlijke gebeurtenis in iedere mens is? Brengt "de zoon des mensen" zelf de ziel tot verlichting? En wordt de individuele mens tenslotte teruggehaald door middel van eenwording binnen een nirvanisch wederopgaan in de godheid, die nu "alles in allen" is?
Het is mogelijk dat die verborgen betekenis nog steeds geldt. Maar als we afgaan op het wanordelijke en opgewonden gedrag van de gemeente in Corinthe, waar iedereen zijn eigen psalm zong en zijn eigen openbaring rondschreeuwde, was de algemene verwachting apocalyptisch en waren de ogen van de gelovigen gericht op een gebeurtenis in de toekomst, het glorieuze einde der tijden. Deze gebeurtenis wordt gedetailleerd beschreven in de Openbaring van Johannes (de hoofdstukken 7 tot 9).
Dostojewski's 'De idioot' bevat een passage over tijd en eeuwigheid, wanneer Kirilow antwoordt op Stawrogins vraag of hij gelooft in een toekomstig eeuwig leven.

"Nee, niet in een toekomstig eeuwig leven, maar in dit huidige eeuwige leven. Er zijn momenten - je kunt momenten bereiken - waarop de tijd plotseling stilstaat en eeuwig wordt."
"En hoopt u een dergelijk moment te bereiken?"
"Jazeker."
"Dat kan nauwelijks in onze tijd zijn," zei Stawrogin langzaam en op nadenkende toon, maar zonder ironie. "In de Openbaring belooft de engel dat er geen tijd meer zal zijn."
"Dat weet ik en daarin ligt veel waars; het is duidelijk en nauwgezet. Wanneer een man de zaligheid bereikt, zal er geen tijd meer zijn, omdat tijd niet langer nodig is. Dat is een ware gedachte."
"Waar zullen ze de tijd dan laten?"
"Nergens. Tijd is niet een ding, het is een denkbeeld. Hij zal eenvoudig uit de geest verdwijnen." De idioot

In de periode van het vroege christendom bleef men het einde van de wereld verwachten en het jaar 1000 leek een mathematisch geschikt moment voor het ophouden van de tijd. Aanvankelijk werd de verwachting dat Christus' wederkomst ophanden was misschien gewekt door een verkeerde interpretatie van een aantal uitspraken van Jezus, zoals zijn antwoord aan Petrus na zijn herrijzenis: "Indien Ik wil dat hij (de geliefde discipel) blijft, totdat Ik kom, wat gaat het u aan?" Johannes 21:22.
De vroege christenen leefden ongetwijfeld dagelijks in de verwachting dat het einde van de wereld nabij was, waarbij ze hun geest richtten op een apocalyptische toekomst en één vroeger drama in de vorm van het lijden en de herrijzenis van de Heer. Daardoor waren ze de gevangenen van de lineaire tijd, wegkwijnend in Plato's grot en in toenemende mate blind voor het eeuwige nu; en dat gaf hun tenslotte in deze wereld de macht om hun vijanden te vernietigen. De Kerk werd een machtig instituut; de boodschap van de joodse genezer werd begraven onder een dikke stapel dogma's, hoewel hij voldoende levenskrachtig bleef om door de eeuwen heen van tijd tot tijd zoekers naar het licht te inspireren.
Niets getuigt beter van de oorspronkelijke betekenis van Jezus' boodschap aangaande het koninkrijk dat in de mens zelf gelegen is en waarvan de kiem 'de zoon des mensen' is, dan de fragmentarisch overgeleverde uitspraken op stukken papyrus, die in deze eeuw bij opgravingen in Egypte (Nag Hammadi) werden gevonden. Hier volgt een aantal voorbeelden.

Ik stond in het midden van de wereld en in het vlees verscheen ik aan hen en ik zag dat allen dronken waren en geen onder hen trof ik aan die dorstig was en mijn ziel treurt om de zonen der mensen, omdat zij blind zijn in hun hart en niet zien.
Jezus zei: Hij die mij nabij is, is nabij het vuur en hij die ver van mij is, is ver van het koninkrijk.
Zijn discipelen zeiden tot hem: Op welke dag zal uw koninkrijk komen? (Jezus zei:) Het komt niet wanneer het wordt verwacht. Zij zullen niet zeggen: Voorwaar hier! of: Voorwaar daar! Maar het koninkrijk van de Vader strekt zich uit over de aarde en de mensen zien het niet. Evangelie van Thomas

Dergelijke uitspraken, die vaak een echo zijn van uitspraken in de kanonieke evangeliën, dragen bij tot de herschepping van de man die, sprekend uit naam van de Heilige Geest, als genezer wonderen verrichtte die een opgewonden publiek aantrokken, een man die vervolgens door Zijn volgelingen in een verkeerd daglicht werd gesteld en tenslotte door de autoriteiten werd geëxecuteerd. Dat hij na zijn dood aan hen verscheen, wordt door verschillende bronnen bevestigd. Dat was het wonder waarop de Kerk haar verwachtingen baseerde. Door de eeuwen heen zijn uit zijn naam veel dingen gedaan die in strijd waren met zijn geest, maar wat hij in de straten van Jeruzalem verkondigde, is vastgelegd en heeft in niet-spirituele tijden veel mensen de weg gewezen naar een spiritueel leven. Deze leiding vond altijd plaats uit naam van de eeuwigheid, als een ontkenning van de heerschappij van de tijd. Want de tijd is de grootste vijand van het ware inzicht, zoals Krishnamurti aantoont.

Mediteren betekent dat men de tijd overstijgt. Tijd is de afstand die het denken voor zijn verrichtingen aflegt. De reis volgt altijd het oude pad, dat wordt bedekt met een nieuw wegdek en nieuwe inzichten, maar steeds dezelfde weg is, die nergens heen leidt - behalve naar pijn en verdriet. Pas als de geest de tijd overstijgt, houdt de waarheid op een abstractie te zijn. Dan is gelukzaligheid niet een aan genot ontleend denkbeeld, maar een niet te verwoorden werkelijkheid. Wanneer men de geest van de tijd ontdoet, is dat de stilte van de waarheid en het zien hiervan is het doen: zien en doen zijn dus niet van elkaar gescheiden. The Second Penguin Krishnamurti Reader

Maar de getuigenis van Krishnamurti is individueel. Hij zegt niet een leer te verkondigen en staat buiten elk religieus kader. De werkelijke tegenstelling is die tussen het christendom en het boeddhisme. Vergeleken met de missie van Jezus, die eindigde aan het kruis met de wanhopige kreet: "Waarom hebt gij mij verlaten?" was die van de Boeddha geslaagd. Nadat hij de verlichting had bereikt, preekte hij en verzamelde discipelen om zich heen, wier inzicht zich in de loop van de tijd verdiepte. Tenslotte liet hij vijfhonderd verlichte volgelingen en een organieke leer achter, die werd uitgewerkt en verspreid, maar ondanks alle verschillen toch fundamenteel een eenheid gebleven is. Ze nam veel over van de religies in de landen waarin ze verspreid werd en heeft allerlei ketterij en voortgebracht, waarvan ze het nooit nodig heeft gevonden die te vuur en te zwaard te bestrijden.
Ondanks de grote verschillen tussen het grote voertuig (mahayana) en het kleine voertuig (hinayana) het eerste filosofisch en ritualistisch, het tweede eenvoudig en ethisch - is ze haar oorspronkelijke doel nooit uit het oog verloren: het streven naar verlichting ter wille van de gehele schepping. De leer van de Boeddha was een hervorming binnen het hindoeïsme van de oepanisjaden.
Het hindoeïsme plaatst de mens in het enorme strijdperk van de cyclische tijd. Een volledige era (mahayuga) bestond uit vier samenstellende era's, die elk een dageraad en een schemering kennen. Wij leven, volgens moderne vedantisten, in de schemering van de laatste, de kaliyuga, van de huidige mahayuga - een periode van algemeen verval in zeden en beschaving, die de individuele zoeker echter een maximum aan kansen biedt. Deze uitgestrekte cyclische panorama's van de veda's werden verveelvuldigd in het leven van de universele geest (meer dan twaalf miljoen jaar) en zelfs tot de hele levensduur van Brahma. De verveelvuldiging van de era's, die elk hun eigen cyclus van schepping en vernietiging doormaken, is hiermee echter niet uitgeput. In de verbijsterende uitgestrektheid van de cyclische tijd verschijnen met tussenpozen avatars, om de waarheid van de verlichting aan de mensheid te verkondigen. De zevende en laatste van hen was Gautama, die door de vedantisten de Boeddha of 'verlichte' werd genoemd, ook al werd het boeddhisme in India afgewezen en al lang geleden vervangen door een herleving van het hindoeïsme.
De kosmologie van de veda's werd door de Boeddha niet bestreden. Misschien heeft hij haar zelfs stilzwijgend aanvaard. Hij verlegde slechts het aandachtspunt van zijn volgelingen van het uitgestrekte panorama van era's en goden naar het eeuwige moment waarop iemand zijn aandacht kan richten op de achterliggende realiteit, die de leegte is. De leer van de zielsverhuizing, waaraan de hindoeïsten de vrijheid toekenden van alle tijdperken waarin men sterft en wordt herboren, werd door hem niet ontkend. Hij vroeg zijn discipelen eenvoudig de blik naar binnen te keren en te ontdekken dat de ziel geen permanent bestaan kent, maar zelf een aaneenschakeling is van gedachten, verlangens en lijden, niet afgezonderd van de rest van de schepping, maar afhankelijk van haar relatie met al het haar omringende.
Het boeddhisme kent geen ziel in de vedische zin. Deze wereld is 'een dal van Ziel-maken' zoals Keats, die niets over de vedanta wist, schreef in een brief, toen hij al wist dat hij aan tuberculose zou sterven op een moment dat zijn dichterlijke gaven nog grotendeels onontwikkeld waren. Op het voorgaande blad van deze lange brief staat hij stil bij het lijden en de onvermijdelijkheid ervan, waarna hij concludeert dat, als er geen lijden bestond en een mens het volmaakte geluk kon bereiken, de dood een verschrikkelijker einde zou zijn dan het hem op dat moment toeschijnt. In dit deel van de brief verwerpt hij de gedachte van de onsterfelijkheid, maar in het nu volgende gedeelte aanvaardt hij het met enige aarzeling, hoewel niet in de christelijke zin.

Onder de misleiden en bijgelovigen is het gebruikelijke cognomen van deze wereld 'een tranendal' waaruit we zullen worden verlost door een wat willekeurige tussenkomst van God, waarna we naar de Hemel worden gebracht. Wat een kleine, beperkte, benepen opvatting! Noem deze wereld alsjeblieft 'een dal van Ziel-maken' dan zul je het nut van de wereld ontdekken (ik pleit nu in de hoogste bewoordingen voor de menselijke aard door toe te geven dat zij onsterfelijk is, iets wat ik als vanzelfsprekend zal aannemen, om een denkbeeld hieromtrent dat mij trof toe te lichten). Ik zeg 'ziel-maken' - de Ziel zoals zij zich onderscheidt van de Intelligentie. Misschien zijn er in miljoenen mensen intelligenties of vonken van het goddelijke, maar zij worden pas Zielen wanneer zij een identiteit krijgen, wanneer elk van hen persoonlijk zichzelf is. Intelligenties zijn atomen van gewaarwording - ze weten en ze zien en ze zijn zuiver; kortom, ze zijn God. Hoe worden de Zielen dan gemaakt? Hoe kunnen deze vonken die God zijn een identiteit krijgen - zodat zij zelfs een gelukzaligheid bezitten die eigen is aan elk van hen door hun individuele bestaan? Hoe anders dan door middel van een wereld als deze? Ik zou dit punt oprecht in overweging willen nemen, omdat ik denk dat het een groter stelsel van verlossing is dan de christelijke religie - of eigenlijk een stelsel van Geestschepping. Keats, Letters

Misschien hechtte Keats te veel belang aan de individualiteit van de ziel, door ervan uit te gaan dat zij in wezen verschilt van alle andere zielen. Want zoals in elk van hen de vonk dezelfde is, zo blijken zielen wanneer ze eenmaal geschapen zijn, identiek te zijn. De individualiteit wordt overstegen. De volmaaktheid draagt het minteken van het nirvana. Keats was nog niet lang dood toen de materialistische wetenschap, geïnspireerd door Darwins On the Origin of Species, haar volle vertrouwen gaf aan de lineaire tijd. In tegenstelling tot de vroegchristelijke linearisten zagen de mannen van de wetenschap de tijd echter niet als iets wat naar het einde van de wereld zou leiden, maar naar volmaaktheid. Vooruitgang - politiek, wetenschappelijk, biologisch, eugenetisch en intellectueel - zou de mens voeren naar een nieuwe hemel op aarde, waar het lijden tot het uiterste beperkt zou zijn, hoewel de dood zelf waarschijnlijk nooit uitgebannen kon worden. Dat is een visie die de wetenschap niet altijd heeft aangehangen. Paracelsus bijvoorbeeld - een Zwitserse arts uit de renaissance, wiens invloed tot in de zeventiende eeuw voelbaar is gebleven - beschouwde de mens als een microkosmos van het universum en het Universurn als de macrokosmos van de mens. Alle dingen vertoonden één groot patroon - een conclusie die de nucleaire fysica in de afgelopen vijftig jaar op grond van heel ander bewijsmateriaal heeft getrokken.

De hemel is de mens en de mens is de hemel, en alle mensen tezamen zijn één hemel en de hemel is slechts één mens. Ge moet dit weten om te begrijpen waarom de ene plaats zus is en de andere zo, het ene nieuw is en het andere oud en waarom overal zo veel uiteenlopende dingen zijn. Paracelsus

De westerse wetenschap, die voortkwam uit de astrologie, begon dus met een perspectief van eenheid. Alle dingen kwamen met elkaar overeen. Paracelsus dacht dat de mens aan twee invloeden onderworpen was: de hemel, waaraan hij bij zijn geboorte "het fundamentele licht, waartoe wijsheid, kunst en rede behoren" ontleende; en dat wat "voortkomt uit de materie" en alles omvat wat "samenhangt met vlees en bloed". Maar deze theosofische en voor de buitenwereld christelijke astroloogarts concludeert dat het wezenlijke doel eenheid is.

Er is een enkel getal dat ons leven op aarde moet bepalen en dit ene getal is Een. Laten we niet verder tellen (...) Het is waar dat de godheid drie is, maar de Drie zijn gebundeld in het Ene (...) En omdat God zich transformeert tot het Ene moeten ook wij aardse mensen naar het Ene streven, ons aan het Ene wijden en daarin leven. Paracelsus

Zo begon de moderne wetenschap dus vanuit het standpunt van eenheid, zonder te denken aan een ontwikkeling in de tijd; en tot een dergelijk standpunt lijken de astrofysici en de nucleaire fysici op dit moment terug te keren. "Zo boven, zo ook beneden", zoals op het atomaire niveau, zo ook in de sterrenstelsels. Oneindigheid is de enige werkelijke maatstaf voor de ruimte geworden. Maar hoe moet iemand zich zijn positie voorstellen, wanneer hij zweeft in een continuum zonder tijd en zonder afmetingen?
De Boeddha zegt hem dat alles een schepping van de geest is: de werkelijkheid is alleen werkelijk voor zover er een geest is die haar op die manier ziet. Samsara, het betrekkelijke, onderscheidt zich alleen van nirvana doordat er personen zijn die het zo zien. Maar welk beeld moet iemand zich vormen van de eeuwigheid, als onze beeldenwereld uitsluitend bestaat uit vormen met een kleur, een omvang en een gedaante? De zeventiende-eeuwse dichter Henry Vaughan beschrijft een visionaire droom in termen van licht.

Laatst zag ik 's nachts de Eeuwigheid,
Als een grote Ring van eindloos, zuiver licht,
Van even grote rust als helderheid
En rondom onder haar de Tijd, in uren, dagen, jaren,
Als een vlietende schaduw voortgedreven door de sferen,
waarin met kracht geworpen werden de wereld en haar schare. The world

Het gedicht beschrijft vervolgens een anatomie van het wereldlijke tafereel, waarin de vele soorten mensen, die allerlei ijdelheden nastreven, de revue passeren. Maar als de dichter zijn afleuring wil uitspreken over "hen die leven in grotten en holen en het daglicht haten", wordt hij eraan herinnerd dat de eeuwigheid, de 'Ring' uit de eerste regels, niet aan iedereen is voorbehouden - ze is er alleen voor de Bruidegom en Bruid. Deze verwijzing naar Ruusbroec is ongetwijfeld geen opzet. Vaughan was een neoplatonist, wiens denkbeelden niet alleen door de Grieken maar ook door Paracelsus en diens nieuwe natuurkundigen werden beïnvloed. Vaughan vatte de eeuwigheid op als licht en bracht haar in verband met het zuivere gezichtsvermogen van de kindertijd, waarmee hij vooruitliep op Wordsworth.

Ik kan het niet bereiken en mijn gespannen ogen
worden erdoor verblind als door de eeuwigheid.

Van de Engelse metafysische dichters is Wordsworth degene die zich het meest verdiept in de relatie tussen tijd en eeuwigheid, tussen het vergankelijke en het onvergankelijke. Toen het Engelse mystieke denken plaats maakte voor de reformatie, waren de dichters de erfgenamen van het visioen van de eeuwigheid. Met uitzondering van William Law en de opmerkelijke George Fox, brachten de protestantse Kerken weinig mensen met een diep religieus inzicht voort. De protestantse zieners waren Vaughan en Traherne, Blake en Wordsworth - en Keats, die, als we afgaan op de eerder geciteerde brief, zelfs geen christen was. Keats ziet de eeuwigheid als een bevroren moment in de tijd, een beeld dat hem werd ingegeven door de op Griekse vazen geschilderde fiuren. Daar is geen verleden en geen toekomst en niets wat ons kan vertellen waar deze 'schone mensen' vandaan komen en waar ze naar toe gaan. Ze bespelen hun dubbele fluit maar we horen geen muziek, de takken bloeien en het zal altijd lente blijven.
Deze stille processie, die uit de lege stad te voorschijn komt, staat in tegenstelling tot de wereld van het lijden, de hartstocht die alleen maar 'een gloeiend voorhoofd en een tong van leer' oplevert. Keats schrijft vanuit zijn eigen ervaring van dit lijden, terwijl Vaughan en de andere dichters uit zijn tijd slechts een objectief en conventioneel beeld schetsten van samsara, de betrekkelijke wereld. Keats was een romanticus. Hij verdiepte zich in het lijden en zwolg er soms zelfs in. Minder getalenteerde dichters uit de romantiek schreven vaak alleen over het lijden, waarvoor zij geen altematief zagen, behalve misschien door te ontsnappen in de fantasie of een droom.
Baudelaire, James, Thomson, Heine en anderen leefden altijd in "de stad van pijn" en kenden niets anders. De eerste grote moderne dichter van de tijdloosheid was de Oostenrijker Rainer Maria Rilke. Voor hem was het begrijpen van de eeuwigheid een daad van translatie - menselijke voorwerpen moesten worden verheven tot ideeën en essenties, die in de hogere wereld van de engelen bevattelijk zouden zijn.

Engel! Eén plaats laat er zijn die wij niet kennen en daar,
op een onuitsprekelijk tapijt, zouden zij die beminnen,
en het bij ons hier tot kunnen nooit hebben gebracht,
de vermetele hoge fiuren vertonen van de bezieling
des harten, hun torens van lust, hun allang,
waar nooit bodem was, aan elkaar slechts leunende ladders,
bevend - en zouden het kunnen,
voor de toeschouwers rondom: ontelbare, zwijgzame doden.
Zouden die dan hun laatste, zorgvuldig bewaarde,
altijd verborgen gehouden, ons onbekende, eeuwig geldige munten
van het geluk toewerpen aan het eindelijk
waarachtig glimmende paar
op het gestilde tapijt? Rilke, Vijfde Elegie van Duino

Zo is het leven (op een schilderij van Picasso, La famille des saltimbanques, gesymboliseerd door een groep acrobaten) een voortdurend handelen in de tijd dat moet worden verheven tot het niveau van de eeuwigheid, die "plaats die wij niet kennen". Daar verrichten we wat we hier "niet kunnen". De tien Elegieën van Rilke vormen samen een poging het vergankelijke te vereeuwigen, zodat, wat op aarde fragmentarisch is, in de wereld der ideeën op waarde kan worden geschat. Voor Rilke zijn engelen geen hemelbewoners, maar platonistische wezens die zich voedden met het destillaat van de menselijke ervaring. In de wereld van Rilke heeft de priester plaatsgemaakt voor de dichter. Zijn bundel pas gesmede symbolen vormt het nieuwe bezit van de mens en is nu zijn enige middel tot communicatie met hogere bewustzijnsniveaus. Maar nauwelijks hadden de dichters de taak op zich genomen de tussenpersoon tussen mensen en goden, tussen tijd een eeuwigheid te zijn, of ze gaven die taak al op. Voor de dichters van de generatie na Rilke was het voldoende verkenningstochten alleen nog rondom hun eigen schedel te maken.
De engelenwereld van Rilke, net als die van Blake, vertegenwoordigt zijn persoonlijk perspectief, hoewel hij ontdekkingen doet die algemeen toepasbaar zijn. Hij hield zich over het algemeen niet bezig met de gewone ervaring. Keats daarentegen beschrijft, in zijn 'Ode to a Grecian Urn' op een heel oorspronkelijke manier een algemene ervaring - het moment waarop de tijd stil blijft staan. "Het was onsterfelijkheid nu," zoals een tijdgenoot zegt, "tastbaar aanwezige eeuwigheid".

Er waren weinig beelden, maar er was een intens gevoel. De hele ervaring was er een van vreugde en dankbaarheid, die soms oplaaiden tot extase, maar zich op andere momenten verdiepten tot een enorme, uitgestrekte, verlichte rust. Er waren geen negatieve emoties, geen twijfel, geen verschrikkingen, geen strijd. Het was onsterfelijkheid nu, tastbaar aanwezige eeuwigheid. Ik wilde nergens naar toe, niets veranderen, alleen maar dankbaar zijn.
De enige drang die ik voelde was dat alle andere mensen datzelfde geluk zouden moeten verwezenlijken, omdat het aan iedereen toebehoort, dankzij het geschenk van welk onbenoembaar mysterie dan ook dat hiervoor verantwoordelijk is. Niet dat pijn en verdriet niet bestaan. Ze bestaan natuurlijk wel, maar op een oppervlakkiger, vergankelijk niveau - op het niveau van oefenen en proberen, zou ik misschien kunnen zeggen. Omdat de gewaarwording mij overkwam na ongeveer twintig minuten van bemiddelend gebed, nam zij geleidelijk in intensiteit toe tot een grote, gloeiende vreugde. Ik merkte dat ik doordrenkt was van dankbaarheid voor het leven (...) Ik werd overweldigd door de overvloed van het leven. Ik kon het nauwelijks verdragen. Ik had het gevoel dat ik eraan zou kunnen sterven, ook al wist ik dat dat onmogelijk was. De 'Last Lines' van Emily Bronté kwamen mij in gedachten:

Er is geen plaats voor de Dood,
Geen atoom, dat zijn macht hol zou kunnen maken:
Gij - gij bent wezen en Adem
en wat GIJ zijt kan niet vernietigd worden.

Ik verkeerde in barensnood van het onsterfelijke leven. Ik zei: "Het is vreemd jezelf geboren te zien worden." Ik voelde dat deze enorme overvloed van leven is wat een baby gewaarwordt wanneer hij uit de baarmoeder de grote wereld betreedt. Het was te veel (...) en als een baby schreeuwde ik het uit, snakkend naar adem (...) RERU 1802

Een dergelijke wedergeboorte kan in onze huidige wereld plaatsvinden. Maar over het algemeen heeft de bewustheid van het tijdloze moment meer te maken met de tegenstelling tussen de verstrijkende tijd en de eeuwigheid. Soms worden dergelijke ervaringen alleen maar 'een uitglijden in de tijd' genoemd. Tot die categorie behoren déja vu-ervaringen, waar de tijd in tweeën gedeeld lijkt te zijn. Een illustratief voorbeeld daarvan werd door Sir Walter Scott opgetekend in zijn Journal.

Ik weet werkelijk niet of het waard is op te schrijven dat ik gisteren, tijdens het middagmaal, op een vreemde manier bevangen werd door wat ik zou willen noemen een gewaarwording van een eerder bestaan - videlicet, een verward idee dat niets wat voorviel voor het eerst werd gezegd, dat dezelfde onderwerpen eerder besproken waren en dat dezelfde personen dezelfde meningen over dezelfde onderwerpen verkondigden. Het is inderdaad zo dat er enige reden tot herinnering had kunnen zijn, aangezien in elk geval drie leden van het gezelschap oude vrienden waren en elkaar dikwijls gezelschap hielden: dat wil zeggen de edelachtbare Clerk, Abercrombie en ik. Maar de gewaarwording was zo sterk dat ze leek op wat in de woestijn een 'fatamorgana' wordt genoemd, of hittekoorts aan boord van een schip, wanneer men in de woestijn meren ziet en bosrijke landschappen in de zee.
Het was heel onthutsend gisteren en het bracht mij de fantasieën van bisschop Berkeley over een denkbeeldige wereld voor de geest. Er was in alles wat ik zei en deed een kwalijk gevoel van gebrek aan werkelijkheid. Het maakte mij somber en neerslachtig, hoewel ik mij vlei met de gedachte dat dit niet werd opgemerkt.
Het lichamelijke gevoel waarop deze onaangename hallucinatie het meest lijkt is de toestand van duizeligheid die volgt op een flnke aderlating, wanneer men het gevoel heeft te lopen op een veren bed en geen vaste grond onder de voeten kan vinden. Ik denk dat de maag er iets mee te maken had. Ik dronk verscheidene glazen wijn, maar daardoor werd de stoornis alleen nog verergerd. Ik vond niet het 'in vino veritas' van de fiosofen. Iets van dit waanzinnige gevoel blijft mij ook nu nog bij, maar slechts een weinig. Journal

Het gevoel van onwerkelijkheid waarmee Scotts fata morgana gepaard ging, vormt de belangrijkste aanwijzing voor de ervaring. Een deel van de romanschrijver stond buiten de gewone wetende en sprekende man en buiten de normale tijdschaal waarin de gesprekken plaatsvonden. Het gevoel van lichtheid, alsof hij over een veren bed liep, wekt de indruk dat er een verband is tussen dit incident en bepaalde buitenlichamelijke ervaringen, die later zullen worden besproken.
De déja vu-gewaarwording waarmee dergelijke momenten gepaard gaan, kan ook in omgekeerde richting optreden, waarbij men weet (door 'voorschouw' wat even later gaat worden gezegd. Colin Middleton Murray vertelt in zijn autobiografie "One Hand Clapping" hoe hij als kind onopzettelijk een volwassen gezelschap in verwarring bracht door vooruit te lopen op wat er zou gaan worden gezegd. Hij zag een paar seconden in de toekomst en die profetische neiging verbaasde hem niet; hij aanvaardde het zonder meer. Toen hij merkte dat anderen door zijn voorschouw in verlegenheid werden gebracht, sprak hij er niet meer over. Toen hij ouder werd, verdween het. Scotts ervaring was er niet een van voorschouw, maar eerder van onwerkelijkheid. Een tijdje was hij getuige van het stromen van de tijd, dat leek plaats te vinden in het verleden, alsof alles al eens eerder was gebeurd. Datzelfde geldt voor het volgende voorbeeld, hoewel we hier een zeker ontzag zien dat in de dagboekaantekening van Scott ontbreekt.

(Ik) stond op een avond aan de achterkant van mijn huis en keek naar de lampen van de auto's die over de nabijgelegen hoofdweg naderden. Plotseling werd ik me ervan bewust dat dit niet alleen een heel belangrijke ervaring was, maar dat daarin bovendien de overweldigende zekerheid lag, dat dit mij eerder overkomen was. Ik heb nooit kunnen vaststellen of dat inderdaad het geval was, maar het gevoel is me altijd bijgebleven. Voor de meeste mensen is het een bekend gevoel, J.B. Priestley heeft het uitgewerkt in zijn toneelstuk I Have Been Here Before. Het was een duidelijk spirituele ervaring, in die zin dat het dieper leek te gaan dan normale ervaringen. De lampen van de auto's werden plotseling enorm belangrijk en de duisternis kreeg iets wat bijna bovennatuurlijk was, alsof ze een eigen leven leidde. RERU 266

Waarschijnlijk is het déja vu een variant op de ervaring van verdiept bewustzijn, waarvan we in de eerdere hoofdstukken een groot aantal voorbeelden hebben geciteerd. Fysiologen hebben verschillende verklaringen voorgesteld, zoals een plotseling wegvallen van de synchroniteit tussen de kwabben van de hersenen. Maar daarmee wordt niets verklaard. Het roept alleen een volgende vraag op: wat is de aanleiding tot de fysiologische veranderingen die ongetwijfeld plaatsvinden tijdens momenten van bewustzijnsverandering?
Een elektro-encefalogram laat zien dat er tijdens meditatie variaties optreden in de elektrische ontlading in de hersenen. Maar dat zegt niets over de ervaring zelf en het effect ervan. Terwijl u dit boek leest, zijn uw oogspieren in beweging. Maar het mentale effect van het boek kan niet worden verklaard uit de bewegingen van de oogspieren.
Het déja vu heeft geleid tot allerlei speculaties over de aard van de tijd. Ouspensky beschouwde dit verschijnsel als een bewijs voor zijn theorie van de zich herhalende levens. Hij kwam op die gedaehte naar aanleiding van een ervaring die hij samen met zijn zuster had, tijdens hun jeugd in St. Petersburg. Terwijl ze bij het raam zaten, wisten ze wie er vervolgens door de straat zou komen en vertelden elkaar wie het zou zijn. Hij ontwikkelde de theorie dat na de dood een identiek leven nogmaals werd herhaald, met dezelfde gebeurtenissen en dezelfde vergissingen en dat die cyclus zich zou herhalen totdat de betrokkene in staat was 'zichzelf te herinneren' duidelijk genoeg om zich van een naderende fout bewust te zijn, voordat hij die beging.
Ter illustratie van dit thema schreef hij een korte roman, The Strange Life of Ivan Osokin, waarin de ondergang van de held begint op het moment dat hij van school wordt gestuurd. Tijdens één leven beseft de jongeman waar het begin van zijn problemen lag en hij wendt zich tot een magiër, met het voomemen 'de volgende keer' zijn gedrag te veranderen. Maar 'de volgende keer' heeft hij daaraan alleen nog een vage herinnering en nemen de gebeurtenissen nogmaals hun onvermijdelijke loop. Hij keert terug naar de magiër, die belooft hem te zullen redden als hij bereid is zijn wil voor een korte tijd aan hem af te staan. Osokin stemt daarmee in en het einde van het verhaal vertelt hoe hij zijn eigen onwerkelijkheid ontdekt: "Osokin kijkt om zich heen en plotseling maakt de buitengewoon krachtige gewaarwording zich van hem meester dat, als hij er niet zou zijn, alles precies hetzelfde zou zijn."
Ontsnapping aan de herhaling van steeds hetzelfde leven vindt dus volgens Ouspensky pas plaats als men ontdekt dat het verstrijken van de tijd onwerkelijk is en men doorbreekt naar een andere dimensie. Het denkbeeld van de herhaling speelde een aanzienlijke rol in de manier waarop hij het stelsel uitlegde, hoewel Gurdjieff het niet aanvaardde en het afdeed als een slimmigheid van Ouspensky. Het déja vu bewijst dat onze relatie met het verstrijken van de tijd slechts oppervlakkig is. Soms zijn we een soort getuige van het moment: we staan er iets buiten en zien hoe het verstrijkt. Een ander geval van déja vu brengt ons op het terrein van de voorschouw.

Op een nacht had ik een visioen, dat een aankondiging was van drie sterfgevallen die zich enkele maanden later voordeden. In mijn visioen zag ik hopen aarde, die veel weg hadden van kort tevoren gevulde graven en op elk graf lagen bloemen. Het visioen was zo levensecht dat ik bijna de namen kon zien op de kaartjes die aan de bloemen waren vastgebonden; daarna gebeurde het volgende. Een paar maanden later deed zich het eerste sterfgeval voor (mijn zwager) (...) Daarop volgde de dood van de oudste broer van mijn vrouw en binnen een jaar overleed ook mijn vrouw (...)
Ik was me er niet van bewust dat ik graag naar Canada wilde gaan. Dit is wat me overkwam, enkele maanden voordat ik mij inscheepte: op een nacht had ik een visioen van een aankomststeiger (...) Toen ik later uitkeek over de haven van Halifax was alles wat ik daar zag hetzelfde als wat ik in mijn visioen had gezien: ik stond te kijken naar het land waar ik zou gaan wonen. Het was allemaal alsof ik er al eerder was geweest. RERU 239

De eerste droom van deze man is zuiver profetisch; zijn visioen symboliseert toekomstige gebeurtenissen. Het tweede is echter een omgekeerd déja vu: hij herkent de haven van Halifax uit een visioen ervan dat hij eerder heeft gehad. Dergelijke profetische dromen en de daarop volgende herkenning komen bijzonder vaak voor, maar zijn lastig te bevestigen. Zoals in alle gevallen van profetische kennis moeten we ons afvragen of de gebeurtenis werkelijk een vervulling van de profetie is, of de betrokkene alleen maar herinnert aan iets wat hij eerder heeft gezien, gehoord of gedroomd. De eerste aanblik van zijn toekomstige woonplaats zou bovendien een déja vu kunnen hebben teweeg gebracht, dat hij alleen maar met zijn vroegere droom in verband bracht als gevolg van de dromerige sfeer die er hing.
Het voorspellende visioen van Sir Victor Goddard, generaal bij de luchtmacht, waarin hij een nog niet aangelegd vliegveld zag, lijkt tot diezelfde categorie te behoren: toen hij in 1934 in nevelig en regenachtig weer boven Schotland vloog zag hij onder zich wat de luchthaven van Drem had moeten zijn. Maar in plaats van de niet gebruikte hangars tussen de velden, waaruit Drem in die tijd bestond, leek de luchthaven volop in bedrijf te zijn met werktuigkundigen in blauwe overalls temidden van gele vliegtuigen. Vier jaar later was aan alle details van Goddards ervaring voldaan - de luchthaven was herbouwd, de lestoestellen waren in die tijd geel en blauwe overalls waren het standaarduniform geworden voor boordwerktuigkundigen.
Bekende en goed gedocumenteerde verhalen over visioenen van het verleden, zoals de terugkeer van de dames Moberley en Jourdain naar de achttiende eeuw, waarbij zij door de tuinen van Versailles liepen en het visioen van Edith Olivier van een markt die lang geleden in Avebury werd gehouden, kunnen alleen worden verklaard als een uitglijden in de tijd dat optreedt op momenten van verruimd bewustzijn. Daarbij kan het punt nu zich uitbreiden en iets opnemen van een op een verborgen niveau verwant moment uit het verleden of de toekomst, dat heden is op de plaats waar de betrokkene het 'ziet' van het overvloedige, maar heel persoonlijke materiaal dat ons over momenten van verruimd bewustzijn ter beschikking staat, kunnen we hoogstens zeggen dat de tijd zijn illusionaire, lineaire karakter verliest en dat iets wordt waargenomen wat in 'het verleden' of in 'de toekomst' ligt.
Met betrekking tot het eeuwige nu willen we dit hoofdstuk besluiten met het antwoord van de Tibetaanse lama Chogyam Trungpa op de vraag hoe we ons door een betrekkelijk moment in de tijd bewust kunnen worden van dit absolute nu.

We moeten om te beginnen het betrekkelijke aspect doornemen, totdat tenslotte dit nu een zo werkelijke hoedanigeid krijgt, dat het niet langer afhankelijk is van een betrekkelijke manier om aan dit nu uitdrukking te geven. We zouden kunnen zeggen dat nu altijd bestaat, buiten het concept van betrekkelijkheid. Maar omdat elk concept is gebaseerd op het idee van de betrekkelijkheid, is het niet mogelijk woorden te vinden die daar bovenuit gaan. Daarom is het nu de enige manier om rechtstreeks te zien. Eerst ligt het tussen het verleden en de toekomst - nu. Dan ontdekt men geleidelijk dat het nu helemaal niet aflankelijk is van enige betrekkelijkheid (...) Het verleden bestaat niet, de toekomst bestaat niet - alles gebeurt nu. Meditatie in actie

terug naar de Inhoud

8. Krachten en 'slinkse' methoden (siddhi's of paranormale vermogens)
Van wonderbaarlijke en bovennatuurlijke gebeurtenissen zijn in de annalen van de grote religies en de sjamanistische cultussen talloze voorbeelden te vinden. Op sommige hoge niveaus van spirituele kundigheid lijken ze zich spontaan voor te doen, hoewel ze zich een enkele keer ook voordoen bij mensen met een laag ontwikkelingsniveau. Er zijn mediums, genezers, hypnotiseurs, zwarte magiërs en soms kinderen die poltergeistverschijnselen kunnen oproepen en over bepaalde vreemde, aangeboren vermogens beschikken, die ze meestal niet onder controle hebben. Vaak verdwijnen ze op een gegeven moment, zodat het medium of de wonderdoener gedurende de rest van zijn of haar leven alleen nog kan doen alsof. Misschien is er een verband tussen deze siddhi's of paranormale vermogens en de zuiverheid van lichaam en zenuwstelsel die door beoefenaars van meditatie wordt bereikt, waardoor het lichaam de beschikking krijgt over vermogens die onbekend zijn aan de gemiddelde mens, die gevangen zit in zijn grofstoffelijkheid en de beperktheid van zijn gezichtsvermogen.
Ook is het redelijk te veronderstellen dat sommige primitieve en onderontwikkelde mensen, die minder diep zijn weggezonken in de stoffelijke klei, daarom misschien bepaalde atavistische eigenschappen hebben behouden. Vandaar misschien het legendarische 'tweede gezicht' van sommige Keltische boeren en de aanspraken op helderziendheid van de Eskimo's. Dat niet alle vlees identiek is, blijkt uit de welriekende onvergankelijkheid van dode heiligen; dat niet alle geesten identiek zijn blijkt uit het overduidelijke verschil tussen een heilig mens en een bendelid. Maar het is niet nodig over de siddhi's te speculeren, omdat Patanjali ze op een bijzonder adequate manier in kaart heeft gebracht.

Een mens kan buitengewone vermogens (siddhi's) verkrijgen bij zijn geboorte, of door het gebruik van bedwelmende middelen, of door het reciteren van mantra's, of door ascese, of door samadhi. De veranderingen die in het lichaam van een mens teweeg worden gebracht, zijn het gevolg van een natuurlijke instroom. Handelingen zijn niet de rechtstreekse oorzaak van deze natuurlijke metamorfoses, maar vormen de voorbereiding daarop door hindernissen uit de weg te ruimen.
De mens verschilt van alle overige schepselen doordat hij keuzes kan maken. Als een boer verwijdert hij de dam uit de stroom en leidt het water naar zijn veld. Alleen die vermogens die worden bereikt door middel van samadhi zijn veilig, want daardoor doet men geen nieuw karma op. Soetra IV, I-6

Bovennatuurlijke vermogens kunnen dus op vijf verschillende manieren worden verkregen, maar alleen de laatste daarvan is veilig, want alleen siddhi's die men verkrijgt door diepe meditatie zijn vrij van nieuw karma. Wanneer iemand ze op een van de vier overige manieren verkrijgt, kan hij ze gebruiken ten gunste van zichzelf, of alleen ter wille van het uiterlijk vertoon. Bovendien bestaat het gevaar dat de bezitter ervan ze gebruikt, zoals Milarepa dat deed, om het gewas van zijn verwanten te vernietigen.
Zwarte magie is niet een uitvinding van schrijvers van griezelverhalen. Het gebruik van magische vermogens, die vaak onaangename consequenties voor de gebruiker hebben, laat zich illustreren aan de hand van voorbeelden van bekende beoefenaars van de 'zwarte kunsten': Gilles de Retz, die ooit een van de kameraden van Jeanne d'Arc was maar zich later bezighield met rituele moorden en daarvoor werd terechtgesteld; Raspoetin, die waarschijnlijk over helende krachten beschikte, maar een hypnotische invloed uitoefende op de Russische koninklijke familie; en Aleister Crowley, een sinistere fiuur, half magiër, half clown, die zoveel macht had over zijn discipelen dat verscheidenen van hen zelfmoord pleegden.
Recentere gevallen van 'zwarte magie' zijn bekend van groepen drugsgebruikers in Californië en Carlos Castaneda vertelt in zijn misschien niet voor honderd procent waarheidsgetrouwe verhalen hoe zonder enige scrupules gebruik wordt gemaakt van paranormale macht. Als zijn 'Don Juan' werkelijk heeft bestaan, heeft hij zeker niet alleen goede bedoelingen gehad.
Patanjali zegt nadrukkelijk dat het gevaarlijk is te beschikken over siddhi's die aangeboren zijn of die men op een oneigenlijke manier verkrijgt door het gebruik van drugs of het zingen van bezweringsformules en gaat niet in op de voordelen ervan. Hij geeft alleen aan dat ze zich in iemand die een diepe ervaring met samadhi heeft, vanzelf ontwikkelen. In dat geval zijn ze het resultaat van veranderingen, die zonder gebruik van drugs in het lichaam optreden. En uit de verschillende verhalen over uitingen van het bovennatuurlijke krijgen we de indruk dat ze vergezeld gaan van een lichamelijke lichtheid en de uitstraling van licht. Er is ongetwijfeld een verband met het 'mysterie van het licht' waarvan volgens de gnostici Christus de leraar was. Want zoals zijn wonderen aantonen, was hij inderdaad een grote meester in de siddhi's. De eerste van de paranormale vermogens waarover Patanjali spreekt is het betreden van andermans lichaam.

Wanneer de oorzaken van de gebondenheid worden losgelaten en de subtiele zintuigen vrij zijn, is de yogi in staat andere lichamen binnen te gaan. Soetra III, 38

Deze uitspraak kan op twee manieren worden uitgelegd: ten eerste dat de yogi een ander lichaam kan aannemen, ogenschijnlijk identiek aan zijn eigen lichaam, om op een andere lokatie aan een niet aanwezige persoon te verschijnen; en ten tweede dat hij bezit kan nemen van het lichaam van iemand anders, met zijn mond spreken en zich met zijn ledematen bewegen. Hoewel de mythen en legenden talloze anekdotes bevatten over 'verschijningen' op twee plaatsen tegelijk en over bezetenheid, kunnen we daarover alleen maar zeggen dat ze, omdat ze overal ter wereld uit de menselijke fantasie zijn voortgekomen, misschien tot op zekere hoogte reëel zijn.
De belangrijkste voorbeelden in het Nieuwe Testament zijn de verschijningen van Jezus na zijn dood. De ontmoetingen met de gestorven Jezus zijn in te delen in twee categorieën. Op de weg naar Emmaüs (Lucas 24:13-34) ontmoeten de discipelen een man met wie zij samen oplopen. Zij denken dat de man een vreemde is, want "hun ogen waren bevangen, zodat zij hem niet herkenden". Onderweg vertellen ze hem over zijn eigen kruisiging en over andere gebeurtenissen in Jeruzalem en wanneer ze hun bestemming bereiken, halen ze hem over om samen met hen te eten. Pas wanneer ze aan tafel aanliggen "werden hun ogen geopend en herkenden zij Hem". Daarna verdween hij, hen verwonderd achterlatend. Want ze voelden dat hun hart in hen had gebrand toen de vreemdeling naast hen had gelopen.
Bij de tweede verschijning (Lucas 24:36-53) en bij de verschijningen waarover in Johannes wordt verteld, wordt Jezus onmiddellijk herkend. In Lucas brengt zijn verschijning de discipelen aanvankelijk in paniek; ze zijn bang dat hij een 'schim' of een spook is. In Johannes staat hij twee keer plotseling in hun midden, hoewel de deuren gesloten zijn en benadrukt hij zijn lichamelijkheid op een andere manier, namelijk door hun de wonden in zijn handen en zijn zij te laten zien. Al het mogelijke wordt gedaan om te laten zien dat hij geen schim is. Thomas, die de rol van twijfelaar toebedeeld heeft gekregen en er niet van overtuigd is dat Jezus herrezen is, krijgt daarvan het bijzonder fysieke bewijs (Johannes 20:20-27).
Het is opmerkelijk dat juist Thomas de discipel is op wiens autoriteit de gnostische christenen zich het vaakst beroepen. Zij beschouwden Christus vooral als 'het licht' en waren meer geïnteresseerd in het innerlijke 'koninkrijk der hemelen' dan in de toegezegde 'herrijzenis van het lichaam' op de laatste dag. Op die manier spreekt Thomas in de kanonieke evangeliën de opvattingen tegen die hem in de onder zijn naam gebundelde apocriefe uitspraken van Jezus juist toegeschreven worden. Hij spreekt daarin over Jezus als een alomtegenwoordig licht, een alomtegenwoordige geest.

Jezus zei: Ik ben het licht dat over alle dingen schijnt. Ik ben het Al; (uit mij) is het Al voortgekomen en tot mij is het Al wedergekeerd. Kloof hout; daar ben ik. Til de steen op en ge zult mij daar vinden. Evangelie van Thomas

Van Thomas wordt verteld, hoewel dit niet door een gezaghebbende bron wordt bevestigd, dat hij de apostel is die naar India zou zijn gereisd. Ongetwijfeld zou hij in India een manier van denken hebben aangetroffen die met de zijne overeenkwam. Maar wanneer we de aan hem toegeschreven uitspraken van Jezus vergelijken met overeenkomstige uitspraken in de kanonieke evangeliën, kunnen we ons alleen maar afvragen welke versie het dichtst ligt bij de werkelijke leer van Jezus.
De tegenwoordigheid van iemand die eigenlijk afwezig is, met name op het moment van zijn dood of op de plaats waar hij is gestorven, is een verschijnsel dat veel wordt genoemd, maar vrijwel nooit is te bewijzen. Rodney Collin Smith bijvoorbeeld vertelt aan het eind van zijn 'Theory of Eternal Life' hoe Ouspensky zich, toen hij stervende was, bij drie van zijn volgelingen voegde.

Terwijl hij in Surrey in bed lag, nam hij met zijn eigen geest bezit van een jonge man die boven de Atlantische Oceaan vloog en die hij al van een illusie had bevrijd. Die ochtend, toen hij dood was, liep hij samen met een reiziger naar de overkant van London Bridge; en aan een derde, die achter het stuur van een auto zat, maakte hij de aard van het universum bekend. The Theory of Eternal Life

Een andere volgeling van Ouspensky, kolonel Halsey, vertelde een van de auteurs hoe Ouspensky naast hem geweest was tijdens een wandeltocht door Kent. Een andere getuige, die geen paranormale neigingen heeft, beschrijft echter heel feitelijk de tegenwoordigheid van een gestorven vriend in de buurt van een meer waar ze vaak samen hadden gevist. Die getuige is Colin Middleton-Murry, wiens kinderlijke voorkennis van wat de volwassenen zouden gaan zeggen, al is genoemd.
Van de talloze ervaringen op dit gebied kunnen er echter maar een paar worden bevestigd. In het werk van de Franse reizigster Alexandra David-Néel, Lama Govinda en John Blofeld vinden we veel aanwijzingen dat de Tibetanen, voor de machtsovername door communistisch China in 1959, bekend waren met en geloof hechtten aan de praktijk van 'invloed op afstand' al dan niet lichamelijk. Een ervaring van Lama Govinda in een afgelegen klooster vertelt, hoe in de veranderende vormen van de stenen in een muur de tegenwoordigheid merkbaar wordt van een wezen, dat hij beschouwt als Maitreya, de Boeddha van de toekomst.

Ik voelde slechts dat er in het oppervlak van die muur iets was wat mijn aandacht vasthield, als was het een fascinerend landschap. Maar nee, het suggereerde allesbehalve een landschap. Deze ogenschijnlijk toevallige vormen waren op een mysterieuze manier met elkaar verbonden; ze werden steeds plastischer en samenhangender. Hun omtrekken tekenden zich duidelijker af en maakten zich los uit hun achtergrond. Het had iets weg van een kristallisatieproces, of een organisch groeiproces; en de transformatie die op het oppervlak van de muur plaatsvond, was even natuurlijk en overtuigend alsof ik keek naar een onzichtbare beeldhouwer, bezig met de schepping van een levensgroot reliëf. Het enige verschil was dat de onzichtbare beeldhouwer werkte vanuit het innerlijk van zijn materiaal en overal tegelijkertijd.
Voordat ik wist hoe dit alles mogelijk was, vormde zich voor mijn ogen een majesteitelijke menselijke figuur. Hij zat op een troon, met beide voeten op de grond, zijn hoofd was gekroond met een diadeem, zijn handen opgeheven in een gebaar alsof hij de verschillende aspecten van en ingewikkeld probleem toelichtte: het was de fiuur van de Boeddha Maitreya, de Komende, die nu al op weg is naar het boeddhaschap en die, zoals de zon voordat zij zich boven de horizon verheft, zijn stralen van liefde uitzendt in deze wereld van duisternis, waarover hij, ontelbare malen geboren en gestorven, in ontelbare gedaanten heeft gewandeld. Ik voelde hoe een golf van vreugde door mij heen ging, zoals ik dat in aanwezigheid van mijn Goeroe had gevoeld (...) The way of the white Clouds

Misschien was het een volkomen subjectieve ervaring en werden de veranderende aspecten van de Boeddha Maitreya ingegeven door de veranderingen in de invalshoek van het avondlicht. Vaak ook zien we de neiging dergelijke ervaringen te interpreteren overeenkomstig de culturele conditionering en de religieuze vooronderstellingen van de betrokkene. Toch is het ook mogelijk dat het een levende tegenwoordigheid was, die de muur was 'binnengegaan' en vreugde bracht aan de Duitse boeddhistische reiziger op zoek naar diepere kennis - die hij inderdaad vond - en inwijding in de meditatiemethoden die werden beoefend door de als kluizenaar levende monniken van die afgelegen streken.
Waar zouden we, op zoek naar een Eckehart of een Ruusbroec, midden in de twintigste eeuw beter kunnen zoeken dan in Tibet, dat restant van een vrijwel verdwenen cultuur? Wanneer we ons verdiepen in de eerder geciteerde soetra van Patanjali zullen we merken, dat hierdoor meer vragen worden opgeroepen dan antwoorden gegeven. Maar uit de christelijke verhalen over de herrijzenis blijkt voldoende dat betrouwbare getuigen door een verschijning overtuigd kunnen worden, hoewel de vraag of ze die zien
met het innerlijke of met het uitwendige oog, lichamelijk of in de vorm van licht, een onderwerp van discussie is voor letterknechten en symbolisten, immanentisten en transcendentalisten, christenen en gnostici.
Bovendien beschikken we over een groot aantal verhalen van kennelijk authentieke gevallen van verschijningen van stervenden aan goede vrienden en familieleden en over een paar voorbeelden, die zich niet in een of andere categorie laten indelen, van invloeden zoals die op Madame Blavatsky en Lama Govinda. Wat die invloed precies is, is iets waarnaar we zelfs niet kunnen raden. Een andere soetra van Patanjali gaat over levitatie.

Door de kracht van de ademhaling te sturen naar de relatie tussen het lichaam en de omringende ruimte wordt het lichaam even licht als zwevende spinnewebben en door hierover te mediteren reist hij door de ruimte. Soetra III, 43

Maar deze siddhi werd niet altijd verwelkomd door de heiligen, die nooit de bedoeling hadden gehad iets dergelijks te bereiken. De heilige Teresa bijvoorbeeld beschrijft een onverwachte levitatie die haar in grote verlegenheid bracht. Ze bad dat het haar nooit meer zou overkomen.

Dit is slechts zelden gebeurd. Maar eemnaal vond het plaats toen we allen tezamen in het koor waren en ik op mijn knieën lag om de communie te ontvangen. Dit ontstelde mij in hevige mate, want het leek iets heel uitzonderlijks en zou zeker aanleiding tot allerlei geruchten zijn. Daarom gaf ik de nonnen opdracht - want het gebeurde nadat ik tot priores was gekozen - er niet over te spreken.
Bij andere gelegenheden, wanneer ik voelde dat de Heer op het punt stond mij weer in vervoering te brengen en in het bijzonder éénmaal tijdens een preek - het was de feestdag van onze patroonheilige en verschillende hoge dames waren aanwezig - lag ik op de grond en kwamen de zusters om mij op de grond te houden, maar toch was de vervoering waarneembaar. Toen smeekte ik de Heer dringend mij geen gunsten meer te verlenen als ze met uiterlijk zichtbare tekenen gepaard bleven gaan. Want de zorgen hierover putten mij uit en telkens wanneer Hij mij deze vervoering schonk, werd ik gezien.
Het schijnt dat het Hem, in Zijn goedheid, heeft behaagd mij gehoor te geven. Want sindsdien heb ik ze niet meer gehad, hoewel ik moet zeggen dat het nog niet lang geleden is. Wanneer ik probeerde mij te verzetten, leek het mij dat een grote kracht, die ik met niets kan vergelijken, mij van de grond ophief. Dat kwam met groter geweld dan enige andere spirituele ervaring en bracht mij in grote ontreddering. Verzet vraagt om een zware worsteling en heeft tenslotte weinig zin, als de Heer het anders wil, want er is geen kracht die Zijn kracht kan weerstaan. Het leven van de heilige Teresa

De levitaties van Teresa gingen altijd gepaard met 'vervoering' of extase; waarschijnlijk ging de vervoering van Suso en Jan van het Kruis eveneens gepaard met levitatie. Hoewel eenvoudige mensen hierin ongetwijfeld een bewijs van grote heiligheid zagen, stelden religieuze mensen ze niet op prijs. Het volgende verslag van de levendige levitaties van de heilige Jozef van Cupertino doet vermoeden dat dergelijke gebeurtenissen door onwetenden behoorlijk overdreven werden.

Hij steeg op en vloog vanuit het midden van de kerk als een vogel naar het hoogaltaar, waar hij de tabernakel omarmde (...) Soms ook zag men dat hij vloog naar het altaar van Sint Franciscus en van de Maagd van de Grottello (...) Bij een andere gelegenheid vloog hij in een olijfboom "en bleef een half uur lang geknield op een tak liggen, die op en neer leek te deinen alsof er een vogel op was neergestreken." In een andere extase vloog hij ongeveer zeven voet boven de grond naar een amandelboom, die zich driehonderd voet verderop bevond. Geciteerd door M. Eliade in Shamanism

Hoewel het westen weinig voorbeelden van levitatie heeft opgetekend en de verhalen daarover in de levens van de heiligen nauwelijks betrouwbaar zijn, werd in de kloosters van Tibet deze vaardigheid tot halverwege deze eeuw nog onderricht. In haar boek 'Mystiek en magie in Tibet' beschrijft Alexandra David-Néel wat haar was verteld over het onderricht in levitatie.

De leerling zit met gekruiste benen op een groot, dik kussen. Hij ademt traag en langdurig in, alsof hij zijn hele lichaam wil vullen met lucht. Dan springt hij, terwijl hij zijn adem inhoudt, met gekruiste benen op, zonder zijn handen te gebruiken en valt terug op het kussen zonder zijn houding te veranderen. Tijdens elke oefenperiode herhaalt hij deze oefening enige malen. Sommige lama's kunnen op die manier heel hoog springen. Sommige vrouwen oefenen zich op dezelfde manier.
Het doel van deze oefening is geen acrobatische springkunst, zoals men gemakkelijk zal aannemen. Volgens de Tibetanen wordt het lichaam van degene die zich jarenlang op deze wijze oefent bijzonder licht, haast gewichtloos. Zij zeggen dat deze mannen op een gerstaar kunnen zitten zonder de halm te buigen en op een hoop graan kunnen zitten zonder een korrel van zijn plaats te brengen.
In feite is het doel van de oefening levitatie. Men heeft een merkwaardige proef ontworpen en van de leerling die deze met succes aflegt, denkt men dat hij in staat is de bovengenoemde prestaties te verrichten, of bekwaamheid daarin tenminste te benaderen. Men graaft een kuil in de grond, die even diep is als de kandidaat lang is. Over deze kuil heen bouwt men een soort koepel, waarvan de grootste hoogte ten opzichte van het grondniveau eveneens overeenkomt met de lengte van de kandidaat. Aan de bovenkant van de koepel wordt een kleine opening vrijgelaten. De afstand tussen de man, die met gekruiste benen op de bodem van de kuil zit en de opening is dus tweemaal zijn lichaamslengte (...) De proef bestaat hieruit dat hij met gekruiste benen opspringt, zoals hij dat tijdens de oefensessies heeft gedaan en door de kleine opening in de bovenkant van de koepel naar buiten komt. Ik heb Khampa's horen zeggen dat men in hun land deze prestatie het best verricht, maar ik zelf ben van zoiets nooit getuige geweest. Mystiek en magie in Tibet

Om deze vaardigheid te leren, moet de leerling drie jaar ingemetseld achter een muur in de duisternis leven. Desondanks was levitatie alleen maar de voorbereiding op de beoefening van 'trance-lopen', waarvoor een verdere, langdurige discipline was vereist. Kennelijk specialiseerden bepaalde kloosters zich in het oefenen van deze spirituele atleten, maar tegen de tijd dat Tibet toegankelijk werd voor nieuwsgierige westerlingen, waren dergelijke prestaties een zeldzaamheid geworden. De schrijver en dichter Richard Church, die niet drie jaar lang ingemetseld achter een muur in duisternis had geleefd, beschiijft in zijn autobiografi hoe hij als jongen op een dag besloot 'op te stijgen'.

Maar nu was ik vrij. Omdat tijd en ruimte bedriegers waren die elkaar openlijk tegenspraken en in het gunstigste geval een compromis boden in plaats van een wet, stond het mij vrij verder te twijfelen en mijn verkenningstocht van de horizon van de vrijheid voort te zetten. Terwijl ik me nog steeds bewust was van het wanne bloed dat in mijn aderen fluisterde, keek ik neer naar mijn pols en zag het doorschijnende vlees, de vogelachtige botjes, de blauwe kanaaltjes onder de huid. Dit was materie die even breekbaar was als een plant. Het kon onmogelijk meer wegen dan de stevige aarde onder mijn voeten, waarop ik zelf en de rest van de voor de gek gehouden mensheid zo volgzaam liepen. (...)
Ik merkte, met een gevoel van beminnelijkheid dat dieper en gerustellender was dan de rede, dat mijn ledematen en romp lichter waren dan ze leken en dat ik ze alleen maar door een wilsdaad hoefde te reduceren, misschien zelfs alleen een verandering in het fysieke mechanisme, om hen van de grond los te maken en te bevrijden van de tirannie van de zwaartekracht. Daarop concentreerde ik mijn wil, terwijl ik mij voorstelde dat ik mij met mijn handen en voeten afzette tegen het middelpunt van de aarde.
Het kwam voor mij niet als een verrassing dat ik de grond verliet en een dertig centimeter of een halve meter boven de parketvloer door de kamer zweefde (de kamer was leeg). Aanvankelijk was ik bang dat ik in elkaar zou storten, dat ik zou vallen en mijzelf pijn doen. Maar ik hoefde alleen maar diep in te ademen en de lucht door de zware gedeelten van mijn lichaam te leiden en te zien hoe de lucht stroomde en de vaste materie van botten en vlees oploste door de behulpzame chemische activiteit van het bloed, dat nieuwe, vrijgemaakte en intelligente bloed, om nog hoger op te stijgen, tot halverwege het plafond. Dit was bijzonder beangstigend en ik liet mijzelf dalen en kwam zo zacht op de vloer neer, dat dat alleen al een zintuiglijk genot was. Over the Bridge

Het is interessant te zien dat Church spontaan gebruik maakte van de ademhalingstechniek die altijd deel uitmaakt van het onderricht in levitatie. In het westen horen we nog maar sinds kort over deze oefening, maar een verwant verschijnsel - de buitenlichamelijke ervaring - lijkt betrekkelijk vaak voor te komen, hoewel de meeste mensen wie het overkomt, er niet graag over praten. Een jungiaanse psycholoog beschrijft een korte ervaring van deze aard.

Toen ik zeventien was, had ik de ervaring dat ik bijna stierf (...) Ik kwam mijn lichaam uit en merkte dat ik er ongeveer twee meter boven lag en toekeek hoe de hoofdzuster en een arts mij daar beneden verzorgden (...) Het was een ervaring van intens 'leven', van expansie en welbehagen. Ik dacht: "Als dit de dood is, wat is het dan heerlijk en natuurlijk en gemakkelijk."
De terugkeer was het tegenovergestelde daarvan - heel onaangenaam, samengeperst worden in een ziek lichaam.
Sindsdien ben ik niet bang voor de dood. Bovendien weet ik uit ervaring dat dit beperkte tijdruimtelijke, driedimensionale continuüm niet meer is dan partieel en betrekkelijk ten opzichte van het intense leven waarvan ik toen iets heb gezien (...) Daarna volgde een levenslang werken aan de persoonlijkheid, door middel van psychoanalyse (voornamelijk jungiaans). RERU 354

Het verschijnsel dat men zich uit het lichaam losmaakt, doet zich soms voor op het moment dat een patiënt de dood nabij is. Maar die losmaking is soms onvolledig, zoals in het geval van M.K., een vriendin van een van de auteurs, die hem haar ervaringen beschreef.

M.K. Was herstellende van een keeloperatie, toen ze een plotseling recidief doormaakte. Ze merkte dat ze boven haar ziekenhuisbed zweefde, terwijl ze zich tegelijkertijd bewust was van de pijn in haar keel van het groteske zelf dat daar onder haar lag. Ze hoorde het gesprek tussen twee verpleegsters naast haar bed. De ene ging tekeer tegen de ander omdat ze een verkeerd medicijn had toegediend: "Heb het hart niet dat je mijn patient dood laat gaan!" Ze had het gevoel dat ze terug moest naar het bed, omdat M., haar zoon, te jong was om zonder haar te kunnen. Toen ze weer bijkwam, vertelde ze een van de zusters dat ze niet had moeten denken dat haar patiënt bewusteloos was omdat die haar ogen dicht had. Ze vertelde het verhaal aan de dokter en herhaalde het gesprek dat ze had gehoord.

Opgemerkt moet worden dat deze vrouw sinds die tijd vaak ziek is geweest en als gevolg van de hier weergegeven ervaring nooit meer bang is geweest voor de dood. Ze heeft geen religieuze overtuiging, maar heeft van tijd tot tijd transcendente meditatie beoefend. We zien dat ze tijdens haar ervaring zich bewust bleef van haar fysieke pijn.
Beatrice Mayor, een schrijfster die lange tijd omging met Ouspensky, ervoer een veel drastischer losmaking. In verband met een plotselinge bloeding werd ze haastig naar het ziekenhuis gebracht, waar ze merkte dat ze van het bed wegzweefde naar buiten, onder de nachtelijke hemel en zich heel gelukkig voelde, waarna ze met tegenzin terugkeerde naar haar lichaam. Het gevoel van geluk bleef, ook na deze bevestigende ervaring en ze vroeg verschillende vrienden bij haar te komen om hun erover te vertellen.
In een populair boek, getiteld Leven na dit leven, heeft dr. Raymond Moody een aantal van dergelijke ervaringen gebundeld, die hij in Amerika had verzameld onder mensen die op het moment dat ze bijna dood waren hun lichaam tijdelijk hadden verlaten. Het schijnt dat sommigen van hen terechtkwamen in het tussengebied - dat in Tibetaanse teksten bardö wordt genoemd - en zelfs een glimp opvingen van het heldere licht dat, volgens deze teksten, het hoogste visioen is van de toestand tussen twee levens in.
Met de titel van zijn boek en met de tekstfragmenten die hij er als appendix aan toevoegt, geeft Moody aan dat hij de hypothese van reïncarnatie aanvaardt. Een van de volledigste door hem opgetekende ervaringen is aflomstig van een man die, net als Mrs. Mayor, het gevoel had dat hij de dood daadwerkelijk had ondervonden, maar was teruggekomen.

Ik hoorde de artsen zeggen dat ik dood was en op dat moment kreeg ik het gevoel dat ik begon te rollen, een soort zweven eigenlijk, door een duisternis die een soort omheind gebied was (...) Alles was diep zwart, behalve dat ik in de verte, heel ver weg, een licht zag. Het was een heel stralend licht, maar in het begin was het nogal klein. Toen ik dichterbij kwam, werd het steeds groter. Ik probeerde in de buurt van dat licht daar aan de andere kant te komen, omdat ik voelde dat dat Christus was en ik probeerde dat punt te bereiken.
Het was geen beangstigende ervaring. Het was eigenlijk wel prettig. Want omdat ik een christen ben, had ik dat licht onmiddellijk in verband gebracht met Christus, die zei: "Ik ben het licht van de wereld." Ik zei bij mezelf: "Als dat het is, als ik moet sterven, dan weet ik in elk geval wie er aan de andere kant daar in dat licht op me staat te wachten." Leven na dit leven

Het 'een soort zweven' waarmee de beschrijving begint, is iets wat de meeste van deze ervaringen met elkaar gemeen hebben. In een andere door Moody opgetekende ervaring, zweeft iemand boven het toneel van een verkeersongeluk waarbij hij betrokken was. Anderen, die hun lichaam verlieten tijdens een operatie of een kritieke fase in een ziekteproces, zoals M.K., hoorden en herinnerden zich wat er door de artsen en verpleegsters om hen heen werd gezegd en konden, toen ze later melding maakten van die gesprekken, hun ervaring min of meer verifiëren.
Moody slaagde erin een aanzienlijke hoeveelheid bewijsmateriaal bijeen te brengen en onderscheidt een aantal kenmerken die mensen op de grens van de dood met elkaar gemeen hebben. Vaak is er het gevoel dat men vanuit een tunnel in het licht komt, zoals ook vaak melding wordt gemaakt van een razend of zoemend geluid, dat in Het Tibetaanse dodenboek wordt genoemd en waarschijnlijk samenhangt met het 'universele gezoem' waarvan Patanjali spreekt in Soetra III, 42. Over het algemeen keert men na een dergelijke ervaring onwillig terug naar het leven, maar altijd in de overtuiging dat de dood niet beangstigend en niet het einde is.
We kunnen ons afvragen of de verhalen van de door Moody geïnterviewde mensen op een of andere manier zijn gekleurd door suggesties van zijn kant. Waren er onder hen mensen die bekend waren met de oosterse literatuur over dood en wedergeboorte? Dat is gezien het karakter van de verhalen niet waarschijnlijk. Het taalgebruik is eenvoudig, nergens blijkt iets van enige bekendheid met de oosterse literatuur en als er al gesproken wordt over enig geloof is dat een simpel, niet-metafysisch christendom.
Een ander recent boek over buitenlichamelijke ervaringen, dat net als het boek van Moody in grote kring bekendheid gekregen heeft, is 'Uittredingen' van Robert. A. Monroe. Net als in het geval van Castaneda bevinden we ons hier op verraderlijk terrein. Monroe beweert in staat te zijn zijn lichaam te verlaten als hij dat wil en zegt dat hij uitvoerig heeft gereisd door wat we een swedenborgiaans grensgebied van astrale wezens en landschappen zouden kunnen noemen. Tijdens zijn 'nachtvluchten' bezoekt hij regelmatig zijn vrienden, aan wie hij dan de volgende ochtend vertelt wat hij hen heeft zien doen en horen zeggen. Hij beschikt dus over veel meer bewijsmateriaal. Bovendien wordt zijn boek ingeleid door een onaflankelijk, wetenschappelijk onderzoeker van dit verschijnsel, dr. Charles Tart, die met Monroe heeft samengewerkt.
Andere verkenningstochten voeren Monroe naar een science-fiction-gebied, dat de indruk wekt in de toekomst te liggen of tot een andere planeet te behoren. Tijdens dergelijke reizen komt hij in contact met engelen of archetypen, zodat we ons afvragen of deze visioenen soms niet overgaan in een moeilijk ervan te onderscheiden droomtoestand. Een getuige, die voorzichtiger is in zijn uitspraken en beter op de hoogte van de literatuur over dit onderwerp en daarom betrouwbaarder is, is professor Whiteman uit Kaapstad. Een artikel over zijn ervaringen verscheen in de Proceedings van de Society of Psychical Research. Whiteman is zijn leven lang ontvankelijk geweest voor buitenlichamelijke ervaringen en zijn nachtelijke reizen hebben hem diepgaandere visioenen opgeleverd dan Monroe. Hier volgt het verslag van een 'vlucht' toen hij achtentwintig was, waarbij hij iets zag van het 'heldere licht' in de loop van de nacht, maar niet in een droom, zag hij hoe hij uit zijn lichaam 'losgemaakt' werd en snel naar een grote hoogte werd opgetild.

Plotseling werden mijn ogen geopend, hoewel er verder niets veranderde. Boven en voor mij, maar tegelijkertijd in mij, van mij en om mij heen, was de Glorie van het Archetypische licht. Niets anders kan zo waarachtig licht zijn, omdat dat Licht al het overige licht tot licht maakt; en het is niet een vlak, stoffelijk licht, maar een scheppend licht van het leven zelf, dat uitstroomt in Liefde en Begrip en uit zijn substantie al het overige leven vormt (...)
Beneden in de diepte, want op momenten als deze kan men dingen zien zonder zich af te wenden, verscheen iets wat het aardoppervlak leek. Maar dat was slechts even, als een veraanschouwelijkend visioen, om duidelijk te maken tot welk een onmetelijke hoogte de ziel was opgeheven en hoe dicht zij zich bij de Zon bevond. Hoe zou de bron ervan beschreven kunnen worden, of de richting? Het was, hoewel opwaarts en voorwaarts, niet een geometrische richting, in relatieve zin, die zich verhield tot iets anders, maar een absolute richting, in exacte zin, door haar archetypische aard. De Bron was zij van Leven en waarheid, omdat zij de bron was van alle ideeën van leven en waarheid; toch manifesteerde zij zich alsof zij ruimtelijk was. The Mystic Life

Professor Whiteman is wiskundige, zoals Ouspensky; zijn kosmische visie is, net als die van de Rus, ongetwijfeld gekleurd door zijn latere speculatieve manier van denken. Maar hij bereikte een punt waar tijd en beweging ophouden te bestaan; hij was opgegaan in het licht. Misschien hoort een dergelijk visioen van het licht bij de andere ervaringen van het licht, die we in het betreffende hoofdstuk hebben besproken; maar het begon met een buitenlichamelijke ervaring, zoals vrijwel alle in zijn artikel genoemde voorbeelden.
'Nachtvluchten' lijken regelmatig voor te komen, maar worden door de betrokkenen over het algemeen als een droom opgevat. De man aan wie het eerder genoemde incident met de kast overkwam is een van diegenen die regelmatig nachtvluchten boven onbekend gebied maakte. Anderen, zoals Castaneda, beschrijven hoe ze 's nachts als het waren naar een heksensabbat vlogen. Wanneer we uitgaan van het bestaan van een 'astraal lichaam' zijn dergelijke incidenten niet moeilijk te aanvaarden. Het beste bewijs ervoor is te vinden in de door Moody methodisch verzamelde ervaringen van mensen die op de rand van de dood verkeerden of zelfs klinisch dood waren en in de gegevens die wij hebben over de siddhi's die in het verleden werden verricht door monniken en kluizenaars in Tibet. Zij zouden, net als Patanjali, ongetwijfeld van mening zijn dat Monroe iemand is die al vanaf zijn geboorte over deze vermogens beschikt - een omstandigheid die eerder gevaarlijk dan gunstig is. Alexandra David-Néel geeft een voorbeeld van 'trance-lopers' in Tibet.

(...) zag ik, in de verte voor ons, een bewegende zwarte stip, waarvan mijn verrekijker mij duidelijk maakte dat het een man was. Toen ik hem door mijn verrekijker bleef observeren zag ik dat de man zich voortbewoog met ongebruikelijke passen en vooral met een buitengewone snelheid. Hoewel mijn mensen met het blote oog nauwelijks meer konden zien dan een zwarte stip die zich verplaatste over de met gras begroeide grond merkten ook zij al vlug de snelheid van de beweging op. Ik gaf hen mijn verrekijker. Een van hen mompelde, nadat hij de reiziger enige tijd had geobserveerd: "Lama lung-gom-pa chig da", "Dat lijkt wel een lama lung-gom-pa" (...) De man kwam nog steeds onze richting uit en zijn merkwaardige snelheid werd ons steeds duidelijker. (Mevrouw David-Néel werd gewaarschuwd dat zij niet tegen de lama moest spreken en zijn trance niet moest doorbreken.)
Ik zag nu duidelijk zijn volmaakt kalme, onbewogen gezicht en de wijd geopende ogen die staarden naar een onzichtbaar voorwerp dat zich op een grote afstand ergens hoog in de ruimte moest bevinden. De man rende niet. Hij leek zich van de grond te verheffen en ging met grote sprongen voorwaarts. Het was alsof hij de elasticiteit van een bal had gekregen en telkens wanneer zijn voeten de grond raakten omhoog stuiterde. Zijn stappen hadden de regelmaat van de slinger van een klok. Mystiek en magie in Tibet

Dezelfde auteur kruiste nog tweemaal het pad van een 'trance-loper' en slaagde erin hierover enige informatie te verkrijgen. De bedoeling ervan bleek niet utilitair te zijn, hoewel een dergelijke snelle en ogenschijnlijk moeiteloze manier van reizen een groot voordeel moet zijn geweest in een land waar de afstanden zo groot zijn en voertuigen met wielen onbekend waren. Het doel van het lung pa trance-lopen was ceremonieel en dit wonderbaarlijke vermogen zich te verplaatsen werd toegepast in verband met religieuze feesten die nog uit de preboeddhistische tijd dateerden.
De training die men hiervoor moest ondergaan was bijzonder streng en alleen toegankelijk voor degenen die met goed gevolg de hoogste levitatieproef hadden afgelegd. Tegen die tijd was het lichaam zo licht geworden, dat de lopers soms kettingen om hun hals hingen om te voorkomen dat ze van de grond los zouden komen, zoals Alexandra David-Néel eens zag in een eenzaam woud. Lama Govinda kwam tijdens zijn reizen geen trance-lopers tegen. Maar op een gegeven moment merkte hij dat hijzelf spontaan deze prestatie leverde. Hij bevond zich ver van zijn kamp, in het eenzame gebied boven het Blauwe Meer, waar hij te lang had zitten schilderen en hij was bang dat hij niet voor het vallen van de avond terug zou zijn. Bovendien was de weg terug naar het kamp gevaarlijk, als gevolg van steenslag na een recente aardverschuiving.

Het was niet langer mogelijk me een weg te banen tussen de rotsblokken die over een afstand van ik weet niet hoeveel mijl voor mij de grond bedekten; het was volkomen donker; toch sprong ik tot mijn verbazing van het ene stuk rots naar het volgende zonder uit te glijden of een misstap te doen, ook al droeg ik slechts een paar dunne sandalen (...) Toen besefte ik dat een vreemde kracht zich van mij meester had gemaakt, een bewustzijn dat zich niet langer liet leiden door mijn ogen en mijn hersenen. Mijn ledematen bewogen zich als in trance, vanuit een geheimzinnige, eigen kennis, hoewel hun beweging een haast mechanische indruk maakte. Ik zag de dingen slechts zoals in een droom, vanaf een afstand. Zelfs mijn lichaam was ver weg en als het ware losgekoppeld van mijn wil. Ik was als een pijl die door de kracht van de eerste impuls in een rechte lijn zijn baan blijft volgen en ik wist alleen maar dat ik onder geen beding de vervoering die zich van mij had meester gemaakt moest doorbreken.
Pas later besefte ik wat er was gebeurd: dat ik, onopzettelijk en onder druk van de omstandigheden en het acute gevaar, een lung-gom-pa was geworden, een trance-loper, die, zich niet bewust van obstakels en vermoeidheid, op het beoogde doel afgaat waarbij hij de grond nauwelijks raakt, zodat een verre waarnemer de indruk zou kunnen krijgen dat de lung-gom-pa door de lucht (lung) werd voortgedragen en alleen maar over het aardoppervlak scheerde. (...) bewoog ik me voort met de zekerheid van een slaapwandelaar - hoewel ik zeker niet sliep. Ik weet niet hoeveel mijl ik over dit met rotsblokken bezaaide landschap heb afgelegd; ik weet slechts dat ik me tenslotte op de pas boven de lage bergen bevond en dat de vlakte en het magnesiummoeras voor me lagen (...) nog onder invloed van de 'vervoering' ging ik dwars over het moeras heen zonder er één keer in weg te zakken. The way of the white Clouds

In die tijd, toen hij merkte dat hij een trance-loper was, had hij de verhalen daarover van mevrouw David-Néel nog niet gelezen en pas later besefte hij dat hij de techniek op een of andere manier onbewust geleerd moest hebben. Mevrouw David-Néel was op haar reizen getuige van een aantal miraculeuze gebeurtenissen, onder andere een verdwijning die alleen kan worden verklaard aan de hand van de paranormale vermogens die Patanjali in een van zijn soetra's beschrijft.

Op een middag bevond ik mij met mijn kok in een hut, die wij als keuken gebruikten. De jongen vroeg mij om wat levensmiddelen. lk antwoordde: "Kom maar naar mijn tent, dan kun je de dingen die je nodig hebt uit de kisten nemen." We liepen naar buiten en toen we mijn tent naderden, zagen we beiden de lama-kluizenaar op een vouwstoeltje bij mijn kamptafel zitten. Dit verbaasde ons niet, want de lama kwam dikwijls een praatje met mij maken. De kok zei alleen maar: "Rimpoche is er, ik zal onmiddellijk thee voor hem maken. Ik kom de levensmiddelen later wel halen."
De man draaide zich om en ik ging rechtstreeks naar de lama toe. Ik keek voortdurend naar hem, terwijl hij bewegingloos bleef zitten. Toen ik nog maar enkele stappen van de tent was verwijderd, leek plotseling een dunne nevel weg te trekken, als een gordijn dat langzaam opzij geschoven wordt. En plotseling zag ik de lama niet meer. Hij was verdwenen (...) Hij herhaalde dit verschijnsel bij een volgende gelegenheid. Hij verdween spoorloos terwijl ik met hem stond te praten op een breed, kaal pad in het land, zonder een tent of een huis of enige andere schuilplaats in de wijde omtrek. Mystiek en magie in Tibet

Aan deze zelfde onvermoeibare reizigster danken we een bijzonder dramatisch verslag over de produktie van bovennatuurlijke warmte - een siddhi die verwant is aan het produceren van licht en de circulatie ervan door het lichaam, waarover in een eerder hoofdstuk is gesproken met betrekking tot verschillende ervaringen, met name die van Richard Rolle. Ook deze kracht had in een land waar het zo intens koud is een praktische waarde.

In de strenge vorst van een winternacht werden degenen die dachten in staat te zijn de proef met goed gevolg af te leggen naar de oever van een rivier of een meer geleid. Als elk water in de omgeving bevroren is, wordt in het ijs een gat gehakt. Men kiest daarvoor een heldere nacht met harde wind. In de wintermaanden zijn dergelijke nachten in Tibet geen zeldzaamheid.
De neofiten gaan naakt en met gekruiste benen op de grond zitten. In het ijskoude water worden lakens gedompeld; elke man wikkelt zich in zo'n laken, dat op zijn lichaam moet drogen. Zodra het laken droog is wordt het in het water gedompeld en nogmaals om het lichaam van de neofit gewikkeld, waar het weer moet drogen. Dit gaat door tot het aanbreken van de dag. Degene die het grootste aantal lakens heeft gedroogd wordt beschouwd als de winnaar van de competitie. Mystiek en magie in Tibet

Mevrouw David-Néel beschrijft de oefening voor het produceren van warmte tot in details. Het proces lijkt in belangrijke mate afhankelijk te zijn van de ademhaling. De meeste siddhi's worden overigens verkregen door beheersing van de ademhaling. Ter afsluiting van de verhalen van deze reizigers over wat in Tibet intussen een dode kunst moet zijn, willen we een verslag opnemen van een nog mysterieuzer feit, waarvan onder andere de Engelse boeddhist John Blofeld getuige was, tijdens een bezoek aan een afgelegen klooster in het westen van China, in de buurt van de grens met Tibet.

Toen we de kleine mimte betraden en oog in oog kwamen te staan met het venster aan de andere kant, slaakte ieder van ons een kreet van verbazing, alsof de vele uren durende gesprekken ons onvoldoende hadden voorbereid op wat we nu zagen. Daar in de grote open ruimte achter het open venster, ogenschijnlijk niet meer dan honderd of tweehonderd meter van ons verwijderd, zweefden talloze bollen van vuur op majestueuze wijze voorbij. We konden niet beoordelen hoe groot ze waren, omdat niemand wist hoe ver ze van ons waren verwijderd, maar van dichtbij gezien leken ze op de pluizige, wollen ballen waarmee baby's spelen. Ze leken zich voort te bewegen in het statige tempo van een grote, goed doorvoede vis die doelloos het water doorklieft; maar hun werkelijke snelheid konden we uiteraard niet vaststellen zonder te weten hoe groot de tussenliggende afstand was. Waar ze vandaan kwamen, waaruit ze bestonden en waar ze naar toe gingen wanneer ze in westelijke richting uit het zicht verdwenen, wist niemand. The wheel of Life

Deze vuurbollen en de merkwaardige gebeurtenissen waarvan Alexandra David-Néel verslag doet, kunnen niet wetenschappelijk worden verklaard. We kunnen ons hoogstens aansluiten bij haar uitspraak dat in Tibet de kracht van het denken, wanneer het wordt beoefend door lama's met een zo grote kundigheid en een zo groot concentratievermogen, sterk genoeg was om fantomen, geesten en lichtverschijnelen op te roepen, die voor de een wel en voor de ander niet zichtbaar waren. Er was in elk geval sprake van telepathie tussen lama en discipel, die soms geen andere mogelijkheid tot communicatie hadden; en toevallig onderschepte telepathische boodschappen kunnen op een vreemde wijze worden geïnterpreteerd.
Mevrouw David-Néel bleef zelf altijd sceptisch en was geneigd te zoeken naar stoffelijke verklaringen, voor zover mogelijk. Maar na jarenlang door Tibet te hebben gereisd, twijfelde ze er niet aan dat, zonder enige bijbedoeling van uiterlijk vertoon, in de eenzame kloosters in de uitgestrekte, dun bevolkte gebieden bepaalde paranormale vermogens in praktijk werden gebracht, die misschien toen al bezig waren uit te sterven. Patanjali noemt niet alleen de vermogens waarmee men paranormale of magische verschijnselen teweeg kan brengen, maar geeft bovendien een opsomming van de vaardigheden die diepere kennis en een subtielere wijze van communiceren kunnen opleveren. De volgende soetra's behoren tot de eerste categorie.

Door de kracht van de adem te sturen naar een geest die vrij is van gedachten, wordt hij onzichtbaar. Hij is dan zuivere intelligentie en breekt het licht niet.

Dit zou de verdwijningen waarvan Alexandra David-Néel getuige was kunnen verklaren. Een andere door Patanjali bevestigde siddhi (Soetra III, 49) betreft helderziendheid, een gebruikelijker verschijnsel. Een goed voorbeeld van zuivere helderziendheid is het bekende geval van Swedenborg en de brand in Stockholm. Immanuel Kant was zo onder de indruk van de verhalen die hij daarover hoorde, dat hij zelf een onderzoek instelde. Hier volgt zijn verslag.

De volgende gebeurtenis lijkt mij de grootste bewijskracht te hebben en de beweringen ten aanzien van Swedenborgs buitengewone gave boven elke twijfel te verheffen. In het jaar 1759, tegen het eind van de maand september, op een zaterdag om vier uur in de middag, kwam Swedenborg vanuit Engeland in Goteborg aan, toen Mr. William Castel hem en een gezelschap van ongeveer vijftien anderen uitnodigde naar zijn huis. Omstreeks zes uur ging Swedenborg naar buiten, waarna hij bleek en ontsteld naar het gezelschap terugkeerde. Hij zei dat in Stockholm op Södermalm zojuist een felle brand was uitgebroken, die zich snel uitbreidde. Hij zei dat het huis van een van zijn vrienden, die hij bij name noemde, al in de as was gelegd en dat zijn eigen huis gevaar liep. Omstreeks acht uur, nadat hij weer naar buiten was gegaan, riep hij verheugd uit: "Goddank! Het vuur is geblust, drie deuren van mijn huis vandaan"...)
Op maandagavond arriveerde een boodschapper in Goteborg, die op het moment van de brand door de Handelsraad van Stockholm was uitgezonden. In de brieven die hij bij zich had, werd de brand beschreven precies zoals Swedenborg had gezegd. Dinsdagochtend arriveerde de koninklijke koerier bij de gouverneur met het droevige bericht van de brand, van de daardoor geleden verliezen en de beschadiging en verwoesting van huizen, hetgeen niet afweek van wat Swedenborg daarover had bericht op het moment dat het zich afspeelde; want de brand was om acht uur geblust. I. Kant, Documents Concerning Swedenborg

Voor Swedenborg zou het ondenkbaar zijn geweest een dergelijke gave op te vatten als een paranonnaal vermogen zonder enige samenhang met de spirituele realiteit. Voor hem was dat, net als voor Blake, een kwestie van 'kennis van de wereld der geesten'. In een briefwisseling met John Wesley gaf Swedenborg een juiste voorspelling van de datum van zijn eigen dood, op 29 maart 1772.
Swedenborg is een uitzondering. Yogi's lijken meestal niet in staat te zijn helderziendheid te combineren met wat we voorschouw zouden kunnen noemen. Het is altijd moeilijk precies vast te stellen hoe helderziend yogi's zijn en in hoeverre ze in staat zijn telepathisch de gedachten van anderen te lezen. Er zijn talloze voorbeelden van een yogi die vertrouwt op een duidelijk onbetrouwbare man, die vervolgens zijn woord breekt. Een duidelijk voorbeeld daarvan is Judas in de evangeliën. Meestal weet de yogi niet of en hoe zijn leer zich verder zal ontwikkelen. Er lijkt een groot gebied van onzekerheid te bestaan, waarin onvoorspelbare factoren kunnen optreden. Waarschijnlijk heeft de yogi normaal gesproken geen precieze kennis van verleden en toekomst. Ook heeft hij meestal geen gedetailleerde kennis aangaande zijn eerdere levens. Een Tibetaanse lama, die een kennis is van een van de auteurs, is herkend als de reïncarnatie van een kluizenaar die kort voor de geboorte van de lama was gestorven. Hij spreekt over de jaren die hij doorbracht in een grot in Nepal alsof ze tot zijn huidige leven behoren, maar hij heeft geen fysieke herinneringen aan zijn leven als kluizenaar.
Yogi's moedigen hun discipelen bovendien niet aan herinneringen aan vorige levens op te halen. Het is zelfs de enige siddhi die nadrukkelijk ontraden wordt. De meest voor de hand liggende reden daarvoor is dat te veel belangstelling voor het verleden wijst op een fascinatie die de aandacht afleidt van het eeuwige nu - het enige moment waarin verlichting mogelijk is. Soms houdt helderziendheid niet alleen in dat de betrokkene onbekende feiten verneemt, maar vindt ook een grote verdieping en verruiming van het bewustzijn plaats. De twee volgende voorbeelden zijn meer dan alleen een voorproefje van 'kosmisch bewustzijn'.

Mijn eerste bewuste herinnering aan het intense zien speelt zich af toen ik een jongen was. Ik zag bomen niet alleen met mijn normale gewaarwording, maar ze brachten me in trance. Er was iets tussen mij en de bomen; iets van hen in mij en misschien iets van mij in hen. Het huidige moment opende zich. Toen ik opgroeide leefde ik in een mystiek deelgenootschap met de natuur, ook al was ik tegelijkertijd heel actief en goed in zwemmen, paardrijden, boksen en schermen.
Toen ik eens op school alleen in een klaslokaal extra werk zat te doen, keek ik uit het raam naar de zwaaiende takken van de sparren; ik had een intens gevoel dat ik in eerdere levens iets dergelijks had gezien. Ik was niet op de hoogte van een theorie over reïncamatie, maar ik had een directe indruk van een vroeger leven, van vele vroegere levens (...)
In Cambridge had ik nog steeds de hebbelijkheid dingen op een bijzondere manier te zien. Toen ik eens bezig was het mesonephron uit een salamander te snijden, zag ik het schepsel zoals het in zijn schaal water dreef als een wezen - niet alleen bestaande uit organen, een huid, ogen enzovoort, maar als een gedaante die het stempel droeg van een creatieve impuls. Ik stond aan de rand van het mysterie van het leven. Dichterbij kwam ik niet, als gevolg van de kwantitatieve maatstaven van de biologie.
De kwaliteit van het leven kwam nooit ter sprake. De beperkingen van de moderne wetenschap waren zodanig dat zij elk subjectief gevoel uitsloot, of probeerde uit te sluiten. Ik merkte dat dit volstrekt onmogelijk was, omdat niet twee mensen in staat zijn hetzelfde paramecium, dezelfde hondshaai of dezelfde rups te zien. RERU 1155

Een antwoord op een vragenlijst, die door Marghanita Laski was rondgestuurd ter voorbereiding van haar boek Ecstasy, komt tot dezelfde conclusie.

Wanneer je plotseling merkt dat een bepaald vermogen met moeiteloze efficiëntie werkzaam is, waardoor je in staat bent niet alleen kennis van de kleinste bacteriën in het veld en de werking van grassprietjes op de voorgrond van je bewustzijn te houden, maar tegelijkertijd en even gedetailleerd kennis van het hele universum - alles wat je over de natuur weet, het totaal, dan kun je aan al die dingen tegelijk denken en niet in onderdelen, het is een kennis die bijna onbegrensd is - je bent je objectief bewust van wat je doet maar van niets anders, niet bewust van gisteren of morgen, alleen maar van dit moment, wat je nu doet. Ecstasy

Patanjali is minder nauwkeurig in zijn beschrijving van de voordelen van sommige siddhi's. Hij maakt slechts algemene opmerkingen over de kracht die het mediteren over vriendschap kan opleveren.

Door de kracht van de ademhaling te richten op vriendschap en mededogen verwerft de yogi zich welwillendheid, mededogen en gelijkmoedigheid in zowel vreugde als verdriet. Soetra III, 24

Maar de kracht die voorkomt uit deze ontwikkeling van mededogen kan tot verrassende resultaten leiden, niet alleen bij hen die meditatie beoefenen, maar ook bij degenen in wie de gave om te onderrichten of de gave om te helen aangeboren is. Het volgende verslag van een vrouw die merkte dat ze over en spontane en onverwachte helende vermogens beschikte illustreert de betekenis van mededogen zoals Patanjali het opvat - niet emotioneel en zonder eisen te stellen.

Kort geleden werd ik naar de eerste-hulpafdeling (van een beroemd ziekenhuis) gebracht, waar ik werd neergelegd naast een meisje dat bij een emstig verkeersongeluk betrokken was geweest. Haar beide benen en een van haar armen waren gebroken en ze verkeerde in een schemertoestand waarin ze niemand herkende, niet kon spreken, niets hoorde en met nietsziende ogen voor zich uit lag te staren. Ik vroeg de verpleegster naar haar en zij zei me dat het meisje een schoolvoorbeeld van een kandidaat voor euthanasie was (...) haar hart had zelfs opgehouden te kloppen en ze was naar de reanimatiekamer gebracht, maar het had te lang geduurd voordat er werd ingegrepen en er was zuurstofgebrek in de hersenen ontstaan. Ze werd met behulp van een sonde gevoed en was incontinent. Haar goede arm was vastgebonden, omdat ze gewelddadig werd en aan de verpleegsters en alle anderen die bij haar in de buurt kwamen begon te trekken en te krabben (...)
Om een onverklaarbare reden raakte ik bij dit gezin betrokken en behandelden ze me als een van hen. Op een avond bad ik voor dit meisje met een absorberende kracht, die ik niet kon verklaren. Ik voelde hoe ik werd opgeheven tot een horizontale houding en vervuld werd van een vreemde kracht - een kracht die mijn hele lichaam vulde en uit mijn handen leek te stromen en ik wist dat ik, als ik mijn handen naar haar zou kunnen uitstrekken, het meisje zou kunnen genezen. Het was een kracht die geen tegenwerpingen en geen twijfel toeliet en toen ik mijn handen naar haar uitstrekte hoorde ik haar mompelen: "Mama, mama." Op dat moment leken mijn krachten uitgeput, maar tegelijkertijd besefte ik dat het meisje op een dag weer gezond zou zijn. Ik heb het nooit aan iemand verteld (...)
De volgende ochtend vroeg werd ik naar een andere zaal gebracht. Die avond kwam de moeder van het meisje binnenrennen om te zeggen dat haar dochter bij bewustzijn was gekomen en sprak. De verpleegsters waren zo verbluft dat ze haar vragen begonnen te stellen (over verschillende details waarop alleen zij het antwoord zou kunnen geven. Ze gaf op elke vraag het juiste antwoord.) Later, met Kerst, kreeg ik van haar moeder een brief waarin ze schreef dat 'Susan' thuis was geweest en naar een revalidatiecentrum ging. Ze bedankte me nogmaals voor alles wat ik voor haar dochter had gedaan - en toch had ik nooit iets over mijn gebed gezegd. RERU 1169

In de al genoemde soetra (III, 42) beschrijft Patanjali het betrekkelijk gewone, maar zelden genoemde verschijnsel 'muziek der sferen'.

Door de kracht van de ademhaling te beheersen, brengt de yogi een verbinding tot stand tussen zijn oor en de omringende ether. Zo verwerft hij zich het goddelijke horen.

'Muziek der sferen' is een begrip dat vooral met Pythagoras in verband wordt gebracht. Het werd ook gebruikt door Johannes Kepler, een astronoom uit de zeventiende eeuw, in zijn grote werk De harmonia mundi ('De harmonie van de wereld'). Plato beschrijft in de mythe van Er het universum als een gecompliceerd, muzikaal mechanisme in de vorm van acht onderling verbonden spoelen.

Op elk van de ringen van de spoel zit schrijlings een sirene, die op haar ring ronddraait terwijl zij één klank op één toonhoogte uitbrengt; en de klanken van alle acht tezamen vormen een melodie. De staat

Deze muziek, waaraan volgens de pythagorische theorie ons octaaf is ontleend, is de fundamentele harmonie van het universum en even essentieel voor de ervaring van de mens als de kleuren van de regenboog. In Soetra III, 42 zegt Patanjali dat iemand zich het 'goddelijke horen' kan verwerven, met andere woorden, dat hij zich met zijn innerlijke oor van deze muziek bewust kan worden. Het is vreemd dat over dit vermogen de harmonie der sferen te horen, dat toch niet zeldzaam is, vrijwel niets is opgetekend. Rosalind Heywood vertelt echter over deze muziek en beschrijft het geluid als 'het zingen'.

Het is alsof 'het Zingen' mij iets over mijn omgeving vertelt. Het laat zich het best beschrijven als een soort aanhoudend, vibrerend, innerlijk quasi-geluid, dat in onze uiterlijke wereld het meest overeenkomt met het lawaai dat teweeg wordt gebracht wanneer we een schelp tegen ons oor houden, of misschien het gezoem van een verre dynamo. Voor ieder ander klinkt dat als een oorsuizing, maar iemand die er ervaring mee heeft, zal niet de indruk hebben dat het door het oor wordt gehoord en evenmin dat het precies te lokaliseren is. Het doordringt de hele atmosfeer, als een soort licht, hoewel het het duidelijkst waarneembaar is in een wijde boog boven en achter het hoofd. En - ik kan niet uitleggen wat ik hiermee bedoel - het lijkt niet in de ruimte te klinken, maar het bevindt zich ook niet diep 'van binnen'. Misschien is 'grensgebied' het juiste woord, omdat er denk ik geen duidelijke barrière is tussen zintuiglijke en buitenzintuiglijke verschijnselen.
Om het Zingen te kunnen horen moet men normaal gesproken de aandacht doelbewust omschakelen, want het is heel subtiel. Als ik zorgvuldig luister, kan ik het een enkele keer door een gewoon gesprek heen horen en nu hoor ik het, als ik me inspan, door het tikken van de toetsen van mijn schrijfmachine heen. Maar in het geroezemoes van, zeg, een cocktailparty of het lawaai van een drilhamer kan ik het niet horen. Maar er zijn ook plaatsen waar het zich aan je opdringt. Het brengt de stilte tot leven. The Infinite Hive

Rosalind Heywood voegt eraan toe dat ook haar man 'het zingen' kon horen, net als anderen die er met haar over spraken. Een arts, die transcendente meditatie beoefent en zelf het 'hemels geneurie' kan horen, zegt er het volgende over.

Ik merk dat ik, als het in mijn omgeving stil genoeg is, een schel geluid kan 'horen' dat een beetje lijkt op het tsjirpen van cicades, maar veel minder duidelijk is - meer etherisch. Het is in elk geval geen oorsuizing, die zich in het oor bevindt (meestal in één oor). Dit is diffuus en niet te lokaliseren, hoewel ik het met Rosalind Heywood eens ben dat het zich lijkt uit te strekken in een boog boven het hoofd. In tegenstelling tot R.H. ervaar ik niet dat het sterker wordt of een ander karakter aanneemt al naar gelang de plaats, in een kerk bijvoorbeeld. Maar het is ongetwijfeld veel gemakkelijker het te horen als het verder stil is.
Voor zover ik me kan herinneren ben ik mijn leven lang in staat geweest het te horen. Een tijdlang heb ik het afgedaan als een neuronaal 'geluid' in de hersenen - iets wat te vergelijken is met het gezoem van een radio als er geen zender doorkomt - maar misschien is dat niet de juiste verklaring. Hoewel het in mijn geval niet vergezeld lijkt te gaan van telepathische indrukken, is het ontegenzeggelijk veel luider nadat ik heb gemediteerd - op zo'n moment is het soms zelfs haast oorverdovend, al wordt paradoxaal genoeg het horen van gewone geluiden er nooit door gehinderd, hoe luid het ook is - ik vermoed zelfs dat mijn gehoor op die momenten uiterst scherp is. Als jongen dacht ik dat het 'het geluid van de stilte' was. Dr. A.C.

Dit 'geluid van de stilte' brengt ons een door Krishnamurti beschreven moment in herinnering, toen de wereld tot stilstand leek te komen en de ochtend werd doortrokken van een stilte, die niet uitsluitend de afwezigheid van geluid was.

Die ochtend, vooral op dat vroege uur, was het dal uitzonderlijk stil. De uil oehoede niet langer en zijn partner ver in de bergen gaf geen antwoord. Nergens in het dorp blafte een hond en het dorp zelf sliep nog. In het oosten was een gloed zichtbaar, een belofte en het Zuiderkruis was nog niet verbleekt. Zelfs de bladeren ritselden niet en de aarde zelf leek haar omwenteling tot stilstand te hebben gebracht. Je kon de stilte voelen, aanraken, ruiken; het had iets indringends. Het was niet de stilte daarbuiten in de bergen, tussen de bomen die stil was; je maakte er deel van uit. De stilte en jij waren niet twee afzonderlijke dingen.
Het onderscheid tussen geluid en stilte had geen betekenis. En de donkere, bewegingloze bergen maakten er deel van uit, net als jij. Deze stilte was heel actief. Het was geen ontkenning van het geluid en vreemd genoeg was het die ochtend door het venster gekomen als een parfum en tegelijk daarmee was een besef, een gevoel van het absolute gekomen. Toen je uit het venster keek viel de afstand tussen alle dingen weg en openden je ogen zich met de dageraad en zagen alle dingen anders. The Second Penguin Krishnamurti Reader

Voor Krishnamurti lag de essentie van dit moment van helderheid in de spontaniteit ervan. Hij zou de laatste zijn geweest om opwekking van 'het geluid van de stilte' aan te bevelen, laat staan de opzettelijke ontwikkeling van een van de siddhi's. Deze passage laat duidelijk zien dat hij iets anders ondervond, dat veel subtieler en veel onstoffelijker was dan in de meeste verslagen van dergelijke gebeurtenissen doorklinkt. Hoewel Patanjali de vele bovennatuurlijke vermogens die men zich eigen kan maken beschrijft, evenals de manieren waarop men ze kan verwerven, is er geen duidelijke overeenkomst tussen de door ons hiervan verzamelde voorbeelden en zijn indeling, waarvan we alleen de meest relevante aspecten hebben geciteerd. Bovendien hebben we verwezen naar vier vertalingen van zijn soetra's en is de betekenis daarvan nog steeds niet helemaal duidelijk.
Verschillende van zijn uitspraken zijn echter niet voor meer dan één uitleg vatbaar. Ten eerste zegt hij expliciet dat men zich siddhi's alleen door samadhi op een veilige manier eigen kan maken. In feite zijn ze een nevenprodukt van het mediteren. Als iemand probeert ze door middel van drugs, bezweringen of andere mechanische methoden te verkrijgen, ter wille van de vermogens zelf, zijn ze schadelijk, omdat hij door een oneigenlijk gebruik ervan slecht karma vergaart.
Een bescheiden voorbeeld hiervan wordt vermeld door Alexandra David-Néel. Op een dag sloot een jongeman zich bij haar karavaan aan, die een leerling in het trance-lopen bleek te zijn. Hij had zijn studie echter opgegeven en reisde als een van haar dragers met haar mee. Op een gegeven moment was zij met twee anderen vooruit gegaan om het kamp op te zetten en het vlees voor het avondeten te stoven. De jongeman, die bij de rest was achtergebleven, rook van verre de geur van het stovende vlees en ging er met bovennatuurlijke snelheid vandoor, omdat hij in het kamp wilde zijn voordat alles op was. Daarna schaamde hij zich diep dat hij met een zo profane bedoeling lung-pa had beoefend. (Toen een van de auteurs een leraar ooit naar siddhi's vroeg, luidde het antwoord: "Ja, we zouden ze wel aan je kunnen leren, maar ze zouden je geen goed doen."
De Tibetaanse traditie de siddhi's te onderrichten voor religieuze doeleinden, verdween na de Chinese machtsovemame in 1959, toen de kloosters werden ontmanteld. Het was, zoals we hebben gezien, een overblijfsel van een oud, preboeddhistisch systeem van denken en doen, dat verder overal verdwenen was. In de huidige wedergeboorte van het Tibetaanse boeddhisme onder leiding van de Dalai Lama in India en, verder van Tibet verwijderd, in het westen, is voor dergelijke dingen geen plaats.
Toch zijn reizigers die zich op deze weg begeven nooit vrij van gevaar, want het 'kleine zelf' blijft altijd bij hen en kan hen op elk moment van de rechte weg afbrengen. Het kleine zelf verlangt vooral ervaringen. Die vormen de schatting die ze probeert te innen als beloning voor de ongemakken van de onderneming. De meeste van de tot nu toe geciteerde incidenten uit onze tijd waren een voorbode, die vooral aangaf dat er een pad is dat wegvoert uit het leven van alledag naar een ander leven van tegenovergestelde waarden, waar leegte vervulling is en tijd eeuwigheid. Inleidende ervaringen zijn meestal aangenaam en soms verlangt het kleine zelf ernaar zich er blijvend aan te kunnen laven. De wereld wordt nu voorgoed lichter en rijker, denkt het. Maar de weg voert door een groot aantal dorre gebieden. Hij klimt gestaag maar biedt zelden een betoverend uitzicht over een beloofd land in de verte.
Deze vroege ervaringen brengen sommige mensen ertoe zich op weg te begeven. Ze vormen, afgezien van boeken, het enige bewijs dat er een doel is, dat het leven niet uitsluitend bestaat uit verlangen, frustratie, hebzucht en lijden. Met alle respect voor Patanjali kunnen we dus misschien concluderen dat een kunstmatig opgewekt voorproefje voordelen kan hebben. Een ervaring onder invloed van drugs is misschien verantwoord. Veel religieuze cultussen hebben door de eeuwen heen van bedwelmende en hallucinogene stoffen gebruik gemaakt als inleiding tot een religieuze ervaring. Als de betrokkene is voorbereid en werkelijk verlangt de spirituele weg te ontdekken, komt alles misschien toch goed.
Maar er wordt vaak misbruik gemaakt van drugs. Misschien raakt het kleine zelf zo verrukt van deze vluchtige blik in een andere wereld dat het een eindeloze herhaling verlangt. Soms 'flipt' iemand door drugs te gebruiken zonder voldoende voorbereid te zijn; de uitwerking ervan is dan te sterk voor zijn gestel. Drugs kunnen iemand trouwens nooit verder helpen op de spirituele weg. Ze versterken slechts het obsessieve verlangen naar ervaringen van het kleine zelf. En al kunnen ervaringen een bewijs zijn van voortgang op de weg, ze kunnen ons nooit verder helpen. In het meest gunstige geval kunnen ze iemand aanmoedigen, maar mechanisch opgewekte ervaringen kunnen hem alleen maar van de rechte weg afbrengen.
Oppervlakkig bezien is er geen verschil tussen de plotselinge expansie van het bewustzijn die spontaan optreedt en expansie onder invloed van drugs. In beide gevallen is de spiegel plotseling helder, zodat er een veel subtielere wereld in wordt weerkaatst. Datzelfde kan een epilepticus overkomen, die onmiddellijk het bewustzijn verliest, omdat het geopenbaarde licht te sterk is voor zijn beschadigd zenuwstelsel. Ook schizofrenen kennen dit plotselinge licht, dat in hun geval echter meestal wordt vertroebeld door hun waanbeelden.
Een scepticus die zijn argumentatie baseert op de overeenkomst tussen hallucinatoire en spirituele ervaringen, zal misschien zeggen dat het mystieke visioen niet meer geldigheid heeft dan een visioen onder invloed van mescaline of LSD. In zekere zin is dat zo. Maar de mystieke ervaring is een mijlpaal op de weg; en wanneer de betrokkene opklimt naar een hoger bewustzijn, verleent ze hem een kennis die niet verkregen kan worden door een reeks mechanische experimenten.
Dat een eenmalig gebruik van LSD niet hoeft te verschillen van het gewone 'vinden van een kwartje' blijkt uit het feit dat de op pagina 204 geciteerde ervaring in feite het verslag was van een LSD-trip (RERU 1802). De voornaamste aanwijzing voor het feit dat dit niet een natuurlijke maar een kunstmatig opgewekte ervaring betrof, is te vinden aan het eind, in de uitspraak: "Het was te veel." Dit is een herhaling van de beladenheid van een eerder gedeelte: "Ik kon het nauwelijks verdragen. Ik had het gevoel dat ik eraan zou kunnen sterven." Bovendien is degene die de ervaring ondergaat, verbaasd over de afwezigheid van verschrikkingen en negatieve emoties. Hij was bang geweest voor een 'bad trip' en het is niet moeilijk te begrijpen dat excessen ertoe kunnen leiden dat iemand flipt.
Het gevaar van ervaringen met drugs is dat de deur van de gewaarwording misschien iets te ver wordt opengezet, zodat de betrokkene wordt verblind door een overdaad aan licht. Het herirmert ons aan de waarschuwing aan de mediterende man die werd overspoeld met licht, kennelijk aflomstig uit zijn kast (zie pag. 158), zijn ogen niet te ver open te doen. In dit verslag van een LSD-trip klinkt iets door van een opwinding, een drang om iets over te brengen, wat niet te verwoorden is. Datzelfde zien we ook bij een van de eerste schrijvers die over zijn door drugs opgewekte visioenen sprak, Thomas de Quincey.

Als er in deze wereld één ramp is waarvoor geen verlichting bestaat, is het de druk die wordt uitgeoefend op het hart door het Onmededeelbare. En als een nieuwe Sfinx zou opstaan om de mens een nieuw raadsel voor te leggen - en zou zeggen: "Wat is de enige last die voor de menselijke standvastigheid ondraaglijk is?" zou ik onmiddellijk antwoorden: "Het is de last van het Onmededeelbare." Confessions of an English Opium Eater

William James, een meer filosofisch ingesteld onderzoeker die met lachgas experimenteerde, ontwikkelde een helderder inzicht in de aard van deze 'onmededeelbare' openbaring.

Ons normale, wakende bewustzijn, zoals we het noemen, is slechts één speciale vorm van bewustzijn, waaromheen, ervan gescheiden door uiterst dunne wanden, potentiële bewustzijnsvormen liggen die daarvan volkomen afwijken. We kunnen door het leven gaan zonder van hun bestaan ook maar een vermoeden te hebben; maar pas de juiste prikkel toe en ogenblikkelijk zijn ze daar in al hun volheid, duidelijke soorten geestesgesteldheid die waarschijnlijk ergens een gebied van toepassing en aanpassing hebben. Geen weergave van het universum in zijn totaliteit kan ooit afdoend zijn als deze andere bewustzijnsvormen buiten beschouwing worden gelaten. The Varieties of Religious Experience

Een dergelijke overtuiging is waarschijnlijk het grootste voordeel dat het gebruik van drugs aan een onbevooroordeelde onderzoeker te bieden heeft. Een vriend van een van de auteurs, een Mexicaanse geleerde en criticus, verkreeg na het eten van hallucinogene paddestoelen eenzelfde geruststelling dat andere bewustzijnsmodi bestaan. Emotioneel gezien was die ervaring voor hem bevrijdend. Toen hij de volgende ochtend naar de universiteit ging, voelde hij een onverwachte hartelijkheid jegens al zijn collega's, die maanden aanhield. Hij had zelfs het gevoel dat hij voorgoed was veranderd. Maar toen hem lang daarna werd gevraagd of hij het middel nog eens zou gebruiken, antwoordde hij gereserveerd: "Misschien."
Een bijzonderheid van deze Mexicaanse ervaring was dat het een gemeenschappelijk experiment van een aantal intellectuelen was en dat hij als enige tevreden was met de openbaring. Alleen een vrouw had een 'bad trip' doorgemaakt. Maar toen iemand opmerkte dat dit een slinkse methode was en dat ze door te mediteren blijvende resultaten zouden kunnen bereiken, bleek niemand geïnteresseerd. De openbaring was voldoende.
Een ander merkwaardig aspect van dit eten van paddestoelen was dat de ervaring kennelijk niet diepgaand was. Een van de betrokkenen dicteerde zelfs tijdens het experiment een verslag van zijn gewaarwordingen aan zijn vrouw, de ene fase na de andere. Voor iemand die lachgas heeft gebruikt of diep in meditatie verzonken is, is dit natuurlijk onmogelijk. Het is dus duidelijk dat ervaringen onder invloed van bepaalde hallucinogene stoffen in belangrijke mate verschillen van de mystieke gemoedstoestanden waarmee we ons hebben beziggehouden. De getuige is veel alerter en heeft meer controle over zijn uiterlijke omstandigheden dan in een toestand van samadhi. Aldous Huxley, die na het innemen van mescaline anderhalf uur lang naar een vaas bloemen zat te kijken, beschreef zijn gedachten en gewaarwordingen aan een paar vrienden, die van hun gesprek een bandopname maakten.

Ik bleef naar de bloemen kijken en in hun levende licht leek ik het kwalitatieve equivalent te bespeuren van de ademhaling - maar een ademhaling zonder terugkeer naar het uitgangspunt, zonder terugkerend eb, slechts een zich herhalende stroom van schoonheid naar grotere schoonheid, van diepere betekenis naar steeds diepere betekenis. Woorden als Genade en Transfiguratie kwamen mij voor de geest en dit was natuurlijk wat zij onder andere vertegenwoordigden. Mijn ogen gingen van de roos naar de anjer en van die gevederde fonkeling naar de gladde krullen van levende amethist die de iris was.
Het Gelukkige Visioen, Sat Chit Ananda, Zijn-Bewustzijn-Gelukzaligheid - voor het eerst begreep ik, niet op het verbale niveau, niet door ontluikende wenken of afstandelijk, maar heel nauwkeurig en volledig wat met die magische syllaben werd bedoeld. Toen herinnerde ik me een passage die ik ooit in een van de essays van Suzuki had gelezen. "Wat is het Dharma-Lichaam van de Boeddha?" (In plaats van het Dharma-Lichaam van de Boeddha kan men ook zeggen Geest, Zo-zijn, de Leegte, de godheid.) De vraag wordt gesteld door een emstige en verbijsterde noviet in een zenklooster. En met de irrelevante directheid van de Marx Brothers antwoordt de Meester: "De haag achterin de tuin."
"En als ik zo vrij mag zijn het te vragen, wat is de man die deze waarheid doorgrondt?" informeert de noviet aarzelend. Groucho geeft hem met zijn staf een klets op zijn schouders en zegt: "Een goudharige leeuw." The Doors of Perception

Het scherpere zien van Huxley lijkt een openbaring te benaderen. Maar er is steeds een actieve commentator, een briljante intelligentie aan het werk, die de ervaring eerder lijkt te leiden dan zich eraan over te geven. De verschrikkingen blijven achterwege, maar hij heeft ook geen 'gelukzalig visioen'. Het was een geslaagd experiment, al bleef de ervaring beperkt; en misschien kan een experiment met een dergelijke 'slinkse' methode inderdaad niet tot grotere resultaten leiden. Maar Huxley was niet alleen in intellectueel opzicht avontuurlijk. Hij was een werkelijk religieus ingesteld man. Zijn grootste prestatie is The Perennial Philosophy, dat de 'Grootste Gemene Coëfficient' volgt, de draad die door alle mystieke tradities van alle grote wereldreligies loopt. Hij streefde naar zowel rationele kennis als het hoogste intuitieve inzicht.
Huxley, die bevriend was met Krishnamurti en lid was van een vedantistisch centrum in Californië, was veel meer dan een intellectueel onderzoeker. Maar zijn training op het gebied van meditatie was beperkt en hij vertrouwde niet op een spirituele gids, maar op een vriendelijke arts die bedrevener was in het behandelen van schizofrene patiënten dan in de omgang met mystici. Deze arts wist wat een aanvaardbare dosis was, maar desondanks ging Huxley tijdens een volgende sessie te ver. De eeuwige werkelijkheid leek uiteen te vallen en hij werd bang.

Geconfronteerd met een stoel die eruit zag als het laatste oordeel - of beter gezegd, met het laatste oordeel dat ik, na een lange tijd en met aanzienlijke moeite, herkende als een stoel - merkte ik dat ik op het punt stond in paniek te raken. Dit voerde te ver, voelde ik plotseling. Te ver, ook al voerde het naar intensere schoonheid en diepere betekenis. Achteraf is mijn analyse dat ik bang was overweldigd te worden, bang was uiteen te vallen onder druk van een realiteit die veel groter was dan mijn geest, gewend aan een bestaan dat zich grotendeels afspeelde in een knusse wereld van symbolen, ooit zou kunnen verdragen.
De literatuur over religieuze ervaringen bevat talrijke verwijzingen naar de pijn en de verschrikking waardoor degenen worden overvallen, die te plotseling oog in oog staan met een manifestatie van het mysterium tremendum. Theologisch gesproken is die angst te wijten aan de onverenigbaarheid van het menselijk egoïsme en de goddelijke zuiverheid, tussen het door hemzelf verscherpte isolement van de mens en de oneindigheid van God. Volgens Boehme en William Law kunnen we zeggen dat verdorven zielen het goddelijk licht in al zijn gloed alleen kunnen zien als een brandend, louterend vuur. The Doors of Perception

Zelfs dat begreep Huxley. De kennis die we niet aan ervaring maar aan boeken ontlenen is een behulpzame gids en Huxley heeft altijd een uitstekend gevoel voor literatuur gehad. Hij wist op welke teksten hij kon vertrouwen.

Een vrijwel identieke doctrine is te vinden in Het Tibetaanse dodenboek, waarin wordt beschreven hoe de gestorven ziel in elkaar krimpt van angst voor het Heldere Licht van de Leegte en zelfs voor kleinere, gedemptere Lichten, om vervolgens hals over kop de troostende duisternis van het zelf in te vluchten, als wedergeboren menselijk wezen, of zelfs als een dier of een ongelukkige geest, een bewoner van de hel. Alles liever dan de brandende schittering van de absolute waarheid - werkelijk alles. The Doors of Perception

Hij wist dat hij oog in oog had gestaan met het Heldere Licht van het Ledig en dat de schittering voor hem te fel was. Maar toen zijn vrouw stierf en later ook tijdens zijn eigen stervensproces, was hij in staat deze les daadwerkelijk toe te passen.
Huxley publiceerde het verslag van zijn experimenten met mescaline in 1954. Het onderzoek naar de uitwerking van mescaline, LSD en andere drugs werd op steeds grotere schaal voortgezet, met name aan de universiteiten van de Verenigde Staten. In 1962 schrok Huxley van de eigenschappen die aan de drugs werden toegeschreven en de onwetenschappelijke manier waarop sommige onderzoekers ze gebruikten. Bovendien ergerde hij zich aan de theorieën van sommigen van zijn medeonderzoekers op dit gebied. "Wat hij beweert is onzin," merkte hij op over een niet bij name genoemde 'Ierse onderzoeker' - misschien dr. Timothy Leary - in een brief aan zijn oorspronkelijke medewerker dr. Humphrey Osmond, over de stelling dat de bewuste geest niet meer is dan een robot en dat de ware intelligentie verborgen ligt in het DNA: "Ik heb hem meer dan eens gezegd dat de enige houding die een onderzoeker op dit delicate terrein kan aannemen die van een antropoloog temidden van potentieel gevaarlijke wilden is." (Letters)
De redeneringen van de Engelse intellectueel haalden tegenover de psychedelische cowboys van de pionierende westkust weinig uit. Ze zagen hoe een uitgestrekt, nieuw terrein zich voor hen uitstrekte, rijp om verkend te worden en luisterden niet naar beteugelende woorden. Huxley kreeg echter vaak de schuld van wat er toen volgde. Er zijn talloze slinkse benaderingen onder de methoden die de rivaliserende standwerkers in hun kramen langs het begin van de weg aan het publiek aanbieden. Van sommige wordt beweerd dat ze de weg bekorten en veel sneller tot verlichting leiden dan de manieren die worden aanbevolen door de oude religies. "Dit is het supersonische tijdperk" schreeuwen de standwerkers. "Koop onze reisgids en volg de moderne weg naar verlichting."
De behoefte is ongetwijfeld groot; en volgens de vedantistische theorie van de cycli is dit een geschikte tijd. Want we naderen het einde van de kali yuga en in een dergelijke periode worden, volgens de theorie, alle fasen van de achterliggende tijd in een versneld tempo herhaald. Dat wordt zeker bevestigd door de snelle stijlveranderingen en de herleving van oude elementen in onze huidige kunstvormen en denkwijzen. Ook de astrologische tijdrekening steunt deze interpretatie van de geschiedenis, want aan het eind van de eeuw zullen we overgaan van het 'Vissentijdperk' naar het 'Watermantijdperk'.

Het is die grote behoefte die sommige mensen ertoe brengt wegen in te slaan, die even vreemd zijn als die van de Argentijnse student antropologie, Carlos Castaneda, die besloot de Mexicaanse sjamaan (medicijmnan) 'Don Juan' te volgen. Onder invloed van drugs of hypnose ondervond Castaneda wat het betekent bezeten te zijn door kwade geesten, nachtvluchten te maken over spookachtige bergen en allerlei andere verschrikkingen door te maken, om te worden aanvaard door een leraar uit een primitieve traditie in wie de meeste onderzoekers geen vertrouwen zouden hebben gehad. Wie de boeken The Teachings of Don Juan en A Separate Reality heeft gelezen, vraagt zich af waar de grens ligt tussen feit en verbeelding. Over het algemeen verlangt de sjamaan volledige overgave van de wil aan de ervaring.
We zouden kunnen zeggen dat Gurdjieff een vergelijkbare overgave verlangde. Hij vertelde dat, in de groep mensen aan wie hij het stelsel onderrichtte, het de gewoonte was de volgelingen te vragen in een droge rivierbedding te gaan staan en vervolgens de bovenstrooms gelegen sluis te openen, zodat het water geleidelijk steeg tot aan hun hoofd. Pas als iemand op het punt stond te verdrinken, werd hij uit het water getrokken. Dat was in het begin de inwijding tot het werk. De ontberingen die de vroege volgelingen van Gurdjieff in Fontainebleau moesten ondergaan, kwamen daar zelfs niet in de buurt. Dit sjamanistische element, dat misschien door Gurdjieff werd gebruikt, maar nooit door Ouspensky is overgenomen, impliceert de eis dat men de rede prijsgeeft. De volgeling levert zijn wil uit aan zijn meester als aan een god.
Daarom behoren de misschien fitionele handelwijzen van 'Don Juan' tot de sjamanistische cultussen die onder primitieve volken gebruikelijk zijn en in een gemodemiseerde versie nog voorkomen onder de negeren mestiezenbevolking van Brazilië, Venezuela en het Caraïbisch gebied. Een overzicht van het sjamanisme valt zowel buiten het kader van dit boek als buiten de competentie van de auteurs. In algemene zin kan echter worden gezegd dat het doel van het sjamanisme is de volgelingen in extase te brengen met behulp van mechanische methoden, onder andere drugs, aanhoudend tromgeroffel in combinatie met dansen, zingen, schreeuwen en andere heftige bewegingen. Het effect van dergelijke procedures, die plaatsvinden in groepsverband, is een extatische trance onder de deelnemers, die visioenen zien, de toekomst voorspellen, met de doden spreken en andere persoonlijkheden lijken aan te nemen.
Enerzijds grenst sjamanisme aan spiritisme, anderzijds is het erop gericht met krachtige middelen 'blokkades' weg te nemen, die het gewone bewustzijn ervan weerhouden zijn eenheid met het absolute te verwezenlijken. Een beschrijving van een sjamanistische cultus zoals die tegenwoordig nog in Brazilië voorkomt, laat zowel de kracht als de beperkingen ervan zien. Een van de auteurs kreeg de kans de 'helingsfeesten' van een Braziliaanse sjamaan bij te wonen.

Het medium had voor deze gelegenheid de plaatselijke herberg overgenomen en een sambagroep van vier man ingehuurd. Maar dit was geen normale 'festa' in de gebruikelijke Latijns-Amerikaanse zin van het woord. Het bleek een combinatie van solotoneel, agapè en genezing te zijn, afgewisseld met muziek, zang, dans, gelach, plotselinge gespannen stiltes en veel gepraat. De gasten varieerden van hoge ambtenaren, legerofficieren, bankdirecteuren en zakenlui tot vissers, vrachtwagenchauffeurs en bananensjouwers. De religieuze ingrediënten bestonden uit een metafysische cocktail van het soort waarin Brazilie uitblinkt, allemaal binnen het kader van de aloude synthese tussen katholicisme en spiritisme.
Deze sjamaan in het bijzonder had zijn eigen unieke mengsel binnen een mengsel samengesteld, beweerde lid te zijn van de 'Romeinse Cultus' - een aristocratische vorm van mediamieke bekwaamheid, waarin onder andere de paranormale invloed van twijfelachtige historische figuren zoals keizer Nero een rol speelde, wiens rusteloze ziel probeert voor zijn aardse zonden en gruweldaden te boeten door bezit te nemen van het medium en een genezende kracht uit te stralen.
Iemand vertelde ons dat de eerste patiënt leed aan nierkanker. Hij werd naar een aangrenzend vertrek gebracht en toen ik hem weer zag lag hij ogenschijnlijk bewusteloos op het bed, terwijl zijn ingewanden open en bloot lagen. Binnen een uur danste hij een samba om zijn dank te betuigen. De volgende patiënt onderging in aanwezigheid van alle gasten (ongeveer zestig mensen in het totaal) een 'oogoperatie' waarbij een gekwalificeerd arts assistentie verleende. Later vroeg ik hem wat hij van dat alles dacht. Hij antwoordde voorzichtig: "Ik heb gezien wat ik heb gezien." De genezer plaatste een gewoon, niet steriel mes tussen het ooglid en de oogbol en verwijderde iets uit het oog van de man. De patiënt bleef staan en vertrok geen spier. Vervolgens was een non aan de beurt. En plein public werd een vergelijkbare, maar ingewikkelder operatie uitgevoerd aan haar beide ogen. Ook zij danste al snel; niet alleen haar ogen maar de uitdrukking van haar hele gezicht was volkomen veranderd.
De gemeenschappelijke vreugde over vooral deze 'operatie' was groot en ontroerend, want het leek iedereen duidelijk dat een ongecompliceerde en onmiddellijke genezing had plaatsgevonden. Ze reageerde goed op een eenvoudige gezichtstest en vertelde dat ze niets had gevoeld. De vierde patiënt, een jongeman die leed aan gewelddadige aanvallen van onbeheersbare agressie, onderging in het aangrenzende vertrek een 'hersenoperatie'. Een luid hamerend geluid uit het aangrenzende vertrek wekte bij mij bange voorgevoelens. Na de 'operatie' mocht ik hem zien. Ook hij lag bewusteloos op het bed terwijl een wittige substantie uit de beide zijkanten van zijn hoofd te voorschijn kwam. Zo te zien was een lange, stalen naald door zijn hoofd en vermoedelijk dus dwars door zijn hersenen gestoken. Uit zijn beide slapen staken korte stukjes staal. Strikt genomen had hij ter plaatse moeten sterven, maar een paar uur later droeg ik met een paar anderen hem de zaal van de festa weer in, waar hij bijkwam, heel samenhangend begon te praten en een sigaret rookte. Later hoorde ik dat hij het goed maakte. J-F. P., Brazilië, 1968

Het wonderbaarlijke is niet dat de patiénten door deze exotische sjamanistische handelingen genezen worden, maar dat ze de 'operaties' überhaupt overleven. Het is in Brazilië, waar de waarheid over het algemeen een ongrijpbaar goed is, bijzonder moeilijk iets te weten te komen over het vervolg van een dergelijk geval. Soms hoorden we dat een patiënt was teruggevallen in zijn vroegere toestand, maar er waren ook mensen die beweerden volkomen genezen te zijn.
Tijdens dergelijke 'helingsfeesten' wordt zonder enige twijfel energie ontleend aan de deelnemers. In zekere zin is het een groepsbehandeling, waarbij het medium letterlijk een 'tussenpersoon' is, de overbrenger door wie de genezing tot stand komt. Na dergelijke sessies hebben de deelnemers vaak het gevoel dat ze op een of andere onnaspeurbare manier iets hebben bijgedragen; bovendien hebben ze het gevoel dat al hun energie is verbruikt.
We kunnen zeggen dat het sjamanisme, net als de moderne drugscultus, erop uit is verschijnselen te produceren. De sjamaan, het medium of de leider van de cultus is ogenschijnlijk paranormaal begaafd. Hij lijkt niet alleen te kunnen genezen, maar beschikt ook over profetische gaven, helderziendheid en nog veel vreemdere en spectaculairdere vermogens. Tegelijkertijd krijgt het medium een grote invloed op zijn volgelingen. Aan sommigen van hen geeft hij zijn vermogens door, terwijl anderen hem alleen uit een bijgelovige angst blijven volgen.
Hoewel het sjamanisme van onze tijd meestal christelijke elementen bevat, heeft het van het christendom niet het geloof in verlichting overgenomen. Kortom, het hoogste doel is het opwekken van extase, die soms op een epileptisch acces lijkt. Uitbarstingen van 'preken in tongen' en andere opgewonden praktijken, werden in de middeleeuwen door een vijandige Kerk beschouwd als de normale gang van zaken in ketterse sekten. Het christendom heeft altijd bepaalde sjamanistische en charismatische elementen gekend en zelfs een zo orthodox mysticus als Ruusbroec ziet de 'spirituele roes' als een natuurlijke toestand.

De spirituele roes is deze: dat een man meer zintuiglijke vreugde en verrukking ontvangt dan zijn hart kan bevatten en verlangen. De spirituele roes brengt in de mens een groot aantal vreemde gedragingen teweeg. Onder zijn invloed beginnen sommigen te zingen en God te loven wegens de volheid van hun vreugde, terwijl anderen veel tranen vergieten wegens de verrukking in hun hart. De een wordt rusteloos in al zijn ledematen, zodat hij moet rennen en springen en dansen; en een ander wordt daardoor zo opgewonden dat hij zich gedwongen voelt te gebaren en in zijn handen te klappen. Weer een ander begint met luide stem te roepen en geeft op die manier blijk van de volheid die hij in zich voelt en een volgende blijft zwijgen en trekt zich terug als gevolg van de vervoering die hij in al zijn zintuigen ondergaat.
Soms denkt hij dat de hele wereld moet voelen wat hij voelt; soms vraagt hij zich af waarom niet alle mensen verlangend worden naar God. Soms denkt hij dat God er voor hem alleen is of voor niemand zozeer als voor hem; op een ander moment vraagt hij zich verbaasd af wat de aard van deze verrukkingen kan zijn en waaruit zij voortkomen en wat er met hem is gebeurd. Dit is het meeslependste leven (wat betreft de lichamelijke gevoelens) dat een mens op aarde kan bereiken. Soms wordt de overdaad aan vreugde zo groot, dat zijn hart ervan breken moet. Jan van Ruusbroec

Hoe eigenaardig in de ogen van Ruusbroec de gedachte ook zou zijn geweest dat een 'blokkade' kan worden weggenomen als gevolg van de plotselinge verheffig van het hart, de ervaring daarvan wordt door hem aanvaard - hoewel hij daarbij een sobere nederigheid bepleit, vanuit het bewustzijn dat de mens dergelijke geschenken niet waardig is. Maar, zegt hij, het gevaar bestaat dat degene die dit geschenk ontvangt, zich te vroeg van de wereld afkeert. Dergelijke mensen worden vaak geschaad door mist en rijp, want in het verloop van het innerlijk leven is het pas "het midden van de maand mei". Op die manier waarschuwt Ruusbroec tegen de verlokkingen die een gevolg kunnen zijn van spirituele dronkenschap.
Een aangedikte vergelijking tussen dit spirituele enthousiasme en het sjamanisme is niet mogelijk. De Kerk beoefende in het verleden een te strakke discipline om toe te laten dat de gelovigen zich door dergelijke uitbarstingen lieten meeslepen. Wanneer een dergelijke al te enthousiaste beweging ontstond, werd die ketters verklaard en geliquideerd. Tegenwoordig is dat niet meer het geval en sjamanistische elementen steken in verschillende vormen overal in de 'beschaafde wereld' de kop op.
Niet alleen gaan verschillende opgewonden West-Indische congregaties over tot het heftige zingen van gezangen dat ontaardt in een 'gewauwel in tongen', ook meer beschaafde cultussen proberen op vergelijkbare manieren 'blokkades' weg te nemen. De subud-cultus impliceert, net als die van de shakers in de zeventiende eeuw, verwrongen bewegingen en kreten, geschreeuw en gekreun, die tot doel hebben een moment van kalmte op te roepen waarin de spiegel van de geest plotseling wordt schoongeveegd.
Een van de aspecten van de cultus van Gurdjieff was de 'superinspanning', die tot doel had het lichaam uit te putten en een dieper bewustzijn vrij te maken. Een volgeling vertelde een van de auteurs eens hoe hij, toen hij thuiskwam na een buitengewoon lange wandeling over Salisbury Plain, van zijn metgezellen, die in de Gurdjieff-hiërarchie hoger stonden dan hij, opdracht kreeg dezelfde wandeling nog eens te maken. Hij was uitgeput, maar hij kreeg geen toestemming te rusten of iets te eten. De volgeling deed wat hem gezegd was, maar zonder opmerkelijk resultaat. Een gepensioneerde marine-officier daarentegen, die zich maandenlang onderwierp aan een strakke discipline in een Birmees klooster, werd beloond met een vluchtige openbaring toen hij, op de terugreis, in de eerste Europese haven die zijn schip aandeed van boord ging.
De beproevingen van de ascese in christelijke kloosters hadden ongetwijfeld hetzelfde doel. Ze ontaardden echter in een obsessie met de slechtheid van het lichaam, die ver afstond van hun oorspronkelijke bedoeling. Tobben over het kwaad en de verleiding van seks is een even noodlottige bijdrage aan een blokkade als ondergaan in de genietingen ervan. Voor de huidige beoefenaar van meditatie is het wegnemen van blokkades een serieus probleem. De grote tradities volgen meestal het drievoudige pad van meditatie, lichaamsoefeningen en het juiste handelen. De yogi mediteert, doet hatha yoga en streeft naar wijsheid (jnana yoga). De soefie mediteert, beoefent de wervelende dervishdans en is een rechtschapen koopman en familievader. De boeddhist daarentegen volgt het achtvoudige pad van het juiste zien, het juiste doel, het juiste spreken, het juiste handelen, het juiste leven, de juiste inspanning, de juiste opmerkzaamheid en de juiste contemplatie.

Geen van de grote leren heeft ooit zijn toevlucht gezocht tot 'verbijstering van de geest' om tot een snel resultaat te komen en nergens vinden we een enkelsporige weg tot verlichting. De yogi die wekenlang in samadhi zit kan pas een volgende stap doen, wanneer hij daaruit komt en onderricht gaat geven. De hatha-yogi kan in een kuil in winterslaap gaan en zijn stofwisseling vertragen tot die van een zevenslaper of leren over gloeiende kolen te lopen, maar als het bij dergelijke vermogens blijft, bevindt hij zich op een doodlopende weg. De vedantistische geleerde die elke denkbare wijsheid heeft vergaard, merkt dat zijn wijsheid een blokkade is geworden.
Met hardhandige methoden is het probleem van de blokkade niet op te lossen. "Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars grijpen ernaar," merkte Jezus op (Mattheüs 11:12). Jezus was geen tegenstander van Johannes; hij was immers door hem in de Jordaan gedoopt voordat hij aan zijn opdracht begon. Maar doelde hij misschien op sjamanistische elementen in de leer van Johannes?
Gewelddadige methoden zijn altijd mogelijk. Misschien is de plotselinge manier waarop Yogananda door zijn meester in een hoger bewustzijn werd ingewijd hiervan een voorbeeld. Ook zen heeft vergelijkbare aspecten. Maar het was niet de methode die Jezus gebruikte. Ook toen zijn discipelen om hem heen lagen te slapen in de tuin van Getsemane, probeerde hij niet hen te wekken. Deze laatste opmerkingen zijn echter volkomen speculatief. De geciteerde passage uit Mattheüs is een van de vele uit de evangeliën die we niet meer kunnen interpreteren. De sleutel tot hun betekenis is allang verloren gegaan. Maar het probleem van de blokkades blijft.
Volgens zen kan een klap van de meester, als die op het juiste moment wordt uitgedeeld, voldoende zijn om ze weg te nemen. Ouspensky geloofde dat, als de meester zijn volgeling zou zeggen wat de aard was van zijn 'voornaamste karaktertrek', diens hele valse persoonlijkheid, die van deze ene karaktertrek afhankelijk was, uiteen zou vallen. Op die manier zou de discipel werkelijk begrijpen dat zijn hele persoonlijkheid draaide om een vals zelfbeeld, dat hij een geslepen man van de wereld was bijvoorbeeld. Als hij eenmaal zou aanvaarden dat dit niet meer was dan een fictie waarmee hij zichzelf geruststelde, zou hij, in de bewoordingen van Gurdjieff, een 'verwezenlijkt mens' worden.
In de afgelopen tijd heeft het westen kennis kunnen maken met een aantal min of meer gewelddadige nieuwe technieken om zelfkennis te ontwikkelen. Ze bevatten elementen die zijn ontleend aan de psychoanalyse, het stelsel van Gurdjieff en sociologische theorieën. Ze hebben tot doel botsende persoonlijkheden met elkaar te confronteren, om iemand te dwingen zijn of haar 'voornaamste karaktertrek' te herkennen en vervolgens zijn relaties daaraan aan te passen. Sommige van deze encountertherapieën en confrontatiegroepen houden zich vooral bezig met huwelijksproblemen, sommige met zelfverwezenlijking in het algemeen, terwijl andere zich er alleen maar op richten 'persoonlijkheidsconflcten' tussen collega's in een bedrijf of overheidsinstelling glad te strijken. Tijdens cursussen en samenkomsten worden de deelnemers gedwongen zich aan elkaar bloot te geven in een in scene gezette situatie; en na verschillende uitbarstingen ontstaat tussen de deelnemers soms een zekere warmte. Ongetwijfeld kunnen dergelijke methoden bepaalde blokkades wegnemen. Het volgende verslag laat zien dat zo'n bijeenkomst van leidinggevenden een heel gunstig resultaat kan opleveren.

Ik heb eens deelgenomen aan een afmattende cursus voor leidinggevenden. Ik was een soort gevangene, ik zat opgesloten in een hotel met nog negenenvijftig anderen - mannen en vrouwen van het bedrijf waar ik werkte. We deden de hele week groepsspelen, losten problemen eerst zelf op en daarna samen met anderen, meestal in groepjes van zes. In de loop van de week, die opzettelijk een aaneenschakeling was van frustraties en lange dagen, begon de groep waartoe ik behoorde sterk op elkaar te leunen. Op de eenna-laatste dag van de cursus evalueerden we elkaar en die buitengewoon emotionele activiteit werd gevolgd door een feest, om een beetje te kunnen afreageren. Ik werd door mijn groep heel goed beoordeeld en dronk tijdens het feest flnk wat wijn.
Tijdens de laatste sessie, de volgende ochtend, merkte ik dat ik van buitenaf naar mezelf keek. Ik stond letterlijk naast mezelf. Ik was tevreden over wat ik zag. Tegelijkeltijd was ik me bewust van een fysieke verandering in mijn hoofd, een soort in elkaar passen van twee beelden die niet helemaal scherp waren geweest. Dit werd gevolgd door een gevoel van bevrijding; absolute voldoening, verrukking, extase. Wat het ook geweest is, ik heb me nog nooit in mijn leven zo fantastisch gelukkig gevoeld. Ik voelde hoe een glimlach zich verspreidde over mijn gezicht en hoe mijn ogen oplichtten.
Kennelijk zagen de anderen het ook - ze moeten iets hebben gevoeld, want ik merkte dat ze met een soort ontzag naar me keken (...) Het was alsof ik een hoek van het kleed had opgetild en het prachtig geordende patroon kon zien dat aan het universum ten grondslag lag. Ik voelde dat ik voor meer nog niet klaar was, dus liet ik het kleed weer vallen. Maar die vluchtige blik was voldoende om me een soort hoeksteen van geloof in de juistheid van het universum te geven. RERU 1148

Het boeddhisme kent de theorie van de blokkades, maar herleidt ze tot één enkele oorzaak - de gewoonte van de mens zichzelf te koesteren. In de meditatie over mededogen staat het gebed tot Avalokiteshvara, de Boeddha van het mededogen, om de 'verduistering' weg te nemen centraal. De beoefenaar van deze meditatie leert de nectar te visualiseren die uit zijn beeld neerstroomt en door de chakra's of bovenzinnelijke centra circuleert, om vervolgens weg te stromen als een golf van mededogen voor alle levende wezens. Op die manier kunnen de blokkades geleidelijk verdwijnen en wordt de beoefening van gevorderde meditatie of tantra mogelijk gemaakt. Maar hoe verstandig was de zojuist geciteerde vrouw toen ze, na het moment van bevrijding, besefte dat ze "voor meer nog niet klaar was".
Alleen een deskundige gids zal het moment herkennen waarop de beoefenaar van meditatie sterk genoeg is om verder te gaan. Dan treedt de plotselinge verwezenlijking van zen op, de inwijding in de tantra van het mahayana. Moderne leraren in het westen, die zich laten verblinden door het vooruitzicht van een grote organisatie en wereldwijde invloed, proberen hun leer te automatiseren. Zonder enig persoonlijk contact met hun volgelingen, bieden ze nieuw materiaal en nieuwe oefeningen aan iedereen die er voldoende tijd en geld voor heeft. Dat leidt tot veel mislukkingen en afvalligheid, hoewel mensen met voldoende innerlijke kracht daarvan geen nadeel hoeven te ondervinden. Onze conclusie is dat geen van de in dit hoofdstuk besproken 'slinkse' methoden een zoeker ooit dichter bij werkelijke verlichting zal kunnen brengen.

terug naar de Inhoud

9. Dood en wedergeboorte
De leer van de wedergeboorte, die door alle oosterse religies is aanvaard, was gangbaar onder de Grieken, de joden uit de voorchristelijke tijd, de soefi's en ook onder de christenen, met name de gnostische vleugel van het christendom, tot de derde eeuw, toen geloof in reïncarnatie tot heterodoxie werd verklaard. Een van de grote kerkvaders, Origenes, heeft hierover een eenvoudige uitspraak gedaan, die hij zelf niet als een merkwaardige uitlating opvatte.

Elke ziel komt in deze wereld gesterkt door de overwinnigen of verzwakt door de nederlagen van haar vorige leven. Haar plaats in de wereld als een vat, dat is bestemd voor eer of eerloosheid, wordt bepaald door haar vroegere verdiensten of tekortkomingen. Haar werk in deze wereld bepaalt haar plaats in de wereld die op deze zal volgen (...)

H.P. Blavatsky formuleert het als volgt:

Niemand kan in één geboorte werkelijke en blijvende wijsheid leren; en elke wedergeboorte, of we tot voor- of tegenspoed herboren worden, is een volgende les die we uit handen van de strenge, maar rechtvaardige leraar mogen ontvangen. Karmic Life

Een dergelijke onomwonden verkondiging van de wet van karma was in de tijd van Origenes iets traditioneels, hoewel het voor de 'lineaire' christenen al onaanvaardbaar geworden was. Zij geloofden dat elk kind voor het eerst wordt geboren en daarbij zijn eigen deel van de erfzonde meebrengt, waarvan het zich kon bevrijden dankzij de verlossing aan het kruis, maar alleen als het gedoopt was. Heidenen, joden en aanhangers van andere geloven waren automatisch van verlossing uitgesloten en kinderen van christenen die niet lang genoeg hadden geleefd om gedoopt te kunnen worden, waren eveneens uitgesloten van deelneming in het geschenk van Christus.
We hebben twee passages uit de evangeliën opgenomen, waaruit blijkt, hoewel misschien niet overtuigend, dat Jezus zelf niet onbekend was met het denkbeeld van reïncarnatie. In het eerste fragment vraagt hij zijn volgelingen: "Wie zeggen zij dat ik ben?" Het antwoord varieerde: van Elia tot Jeremia tot Johannes de Doper. Johannes de Doper was al met Elia geïdentifieerd. Maar dit bewijst niet dat men aan reïncarnatie dacht. Volgens de bijbel was Elia niet gestorven maar ten hemel opgenomen en het leven van Jezus overlapte dat van Johannes. De vraag lijkt eerder betrekking te hebben op het doorgeven van profetische inspiratie. Ook de passage in Johannes 9 over een blinde gaat niet in deze richting.

En Zijn discipelen vroegen Hem en zeiden: Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is? Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd noch zijn ouders, maar de werken Gods moesten in hem openbaar worden.

Jezus lijkt hier te zeggen dat het het karma was van de man dat hij blind moest worden geboren, opdat de werken van God aanschouwelijk konden worden gemaakt door de genezing van de man. Net als andere heilige mannen voor en na hem gebruikt Jezus elke vraag voor zijn eigen doeleinden en zijn doel van dat moment was benadrukking van de kansen van de periode waarin hij bij hen was.

Wij moeten werken de werken desgenen die mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld.

We zouden kunnen zeggen dat de introductie van de blinde man in het verhaal als excuus diende voor een verwijzing naar 'het licht van de wereld'. De vraag naar karma blijft over het algemeen onbeantwoord. De reden daarvan is duidelijk: Jezus wilde niet spreken over oorzaken in het verleden en effecten in de toekomst. Meer dan eens richtte hij de aandacht van zijn leerlingen op het dichtstbij zijnde moment waarop de keten van karma kon worden doorbroken. Deze aarzeling om over de opeenvolging van wedergeboorten te spreken is onder yogi's gebruikelijk, met name onder hen die zich op een westers publiek richten. De fascinatie met het verleden leidt de aandacht sterk af van de mogelijkheid nu te ontsnappen aan het wiel van de wedergeboorten, tijdens dit leven. Het verleden kan niet worden veranderd. De toekomst bestaat niet. De kans ligt in het heden.
Toch is het noodzakelijk te proberen de wetten van het karma te begrijpen voor zover ze op reïncarnatie van toepassing zijn, wil men kunnen profiteren van de unieke kans om aan het wiel te ontsnappen die zich voordoet op het moment van de dood. Het is opmerkelijk dat veel spirituele leren benadrukken dat we ons ervan bewust moeten zijn dat we op elk denkbaar moment kunnen sterven. De Grieken, de hindoes en de boeddhisten hechtten grote waarde aan hun geheime leren over de cycli van wedergeboonen. Ook de Egyptenaren hadden dergelijke leren, evenals veel primitieve religies. De traditionele mysteriën van het oude Griekenland leven voort in een orfisch graftablet, waarin de dode wordt verteld hoe hij zich op de reis naar de onderwereld moet gedragen

Tot hem die, gelouterd, deze vicieuze cirkel wil doorbreken
En eens te meer de lucht van de hemel wil inademen, gegroet!
Daar in de hoven van Hades zult ge
Ter linkerzijde een lokkende cypres zien, hoog en schitterend,
Uit wiens wortels het water van de
Vergetelheid stroomt.
Nader hem niet: bedwing uw dorst nog enige tijd.
Want aan de andere zijde - en verder gelegen - welt
Uit bodemloze poelen het klare water van de Herinnering,
Koel en verfrissend. Roep tot de wachters:
"Ik ben het kind van de aarde en de sterrenrijke hemel:
Weet dat ook ik hemels ben - maar dorst schroeit mij!
Ik teer weg: geef mij dan snel dat heldere vocht
Van ijskoude Herinnering! En uit die goddelij ke bron
Zullen zij u de drank geven. Wanneer ge die met diepe teugen drinkt
Zult ge met de andere helden eeuwig heersen.
Gouden tablet, gevonden in een orfisch graf

Het water uit de stroom van de herimiering geeft de man zijn kennis over zijn eeuwige wezen terug, wie hij was en is en voegt hem daardoor bij de schare van de helden - zij die niet meer hoeven te worden herboren.
Dat is tenminste de betekenis als men het tablet interpreteert volgens de pythagorische traditie waartoe het behoort. Deze traditie van eeuwige wederkeer en het geheim van de verlossing daaruit is alleen in de vorm van verwijzingen in latere teksten bewaard gebleven. In de eerder geciteerde passage uit Plato's mythe van Er hebben we de enorme, in elkaar grijpende spoelen gezien waarop het universum zich wentelt volgens het geluid van de goddelijke, fundamentele harmonie. Plato beschrijft het hiernamaals zoals het wordt gezien door Er zelf, die, net als de patiënten van dr. Moody, bijna was gestorven, maar naar de wereld was teruggekeerd.

Hij zei dat zijn ziel, toen zij naar buiten ging, samen met vele anderen op weg ging en dat ze aankwamen bij een of andere spookachtige plaats, waar zich dicht bij elkaar twee openingen in de grond bevonden en even daarboven ook twee openingen in de hemel; en daar tussenin zaten rechters, die, als ze hun vonnis hadden geveld, de rechtvaardigen opdroegen rechtsaf door de opening van de hemel naar boven te gaan, nadat ze aan hun voorkant een plakkaat met daarop het oordeel hadden aangebracht; de onrechtvaardigen droegen zij op linksaf naar beneden te gaan, terwijl ook zij een plakkaat droegen met daarop alles wat ze hadden gedaan, maar op hun rug. Maar toen hij zelf bij hen kwam zeiden ze dat hij de mensen moest berichten over de dingen die zich daar bevonden en ze bevalen hem goed te luisteren en te kijken naar alle dingen die zich daar afspeelden.
Hij vertelde dat hij had gezien hoe de zielen vertrokken door een van beide openingen, die van de hemel of die van de aarde, wanneer over hen het vonnis was uitgesproken, maar ook dat er zielen langs de twee overige gaten kwamen, vuil en stoffig uit de aarde omhoog, of schoon vanuit de hemel naar beneden. En wanneer zij aankwamen was het altijd alsof ze daar kwamen na een lange reis; en nadat ze vrolijk een weide waren ingelopen, zetten ze zich neer als voor een feestelijke bijeenkomst; degenen die elkaar kenden begroetten elkaar en degenen die uit de aarde waren gekomen, vroegen de anderen hoe het daar (in de hemel) was en degenen die uit de hemel waren gekomen, vroegen naar de toestand bij hen (in de aarde). Die dingen vertelden ze elkaar en sommigen klaagden en jammerden daarbij, wanneer ze zich herinnerden welke dingen ze hadden ondergaan en gezien op hun tocht onder de aarde - het was een reis van duizend jaar - maar anderen vertelden over de verrukkingen en de buitengewoon schone aanblikken van de hemel. De staat

Het door Plato geschetste toneel is poëtisch, maar deze lange mythe is ongetwijfeld nauw verwant aan de verloren gegane, uitvoeriger leer van de pythagorische traditie en de mysteriecultussen. Het centrale gegeven van het verhaal is het oordeel, dat de gestorvenen verdeelt in rechtvaardigen en onrechtvaardigen, waarna zij een tijd doorbrengen in of de hemel, of de onderwereld met haar afgrijselijke aanblikken en haar leed. Op die manier ligt tussen het ene leven en het andere een periode van beloning of straf, die voor degenen die naar de Hades worden gestuurd soms duizend jaar kan duren.
De tijdsaanduiding in deze mythe en in het gedetailleerdere verhaal van 'Het Tibetaanse dodenboek' is natuurlijk symbolisch. De Tibetaanse teksten zeggen dat het verblijf in het barö - de fase tussen dood en wedergeboorte - negenenveertig dagen duurt. Verspreid over die periode werden de ceremoniële gebeden voor de doden gezegd en de stadia van de overgang van de gestorvene van het ene leven naar het andere werd gedurende die periode door de levenden in gedachten gevolgd. Maar wat zou tijd kunnen zijn voor een onstoffelijk wezen van wie alleen de meest wezenlijke ervaring voortleeft? In een gesprek over tijd en het bardö ontlokte een van de auteurs aan een hindoeïstische yogi het felle commentaar: "O, veel en veel sneller! "
De leer van de toestand na de dood wordt door de doodsgids uiteengezet in woorden die zijn gericht tot de stervende, die zich kennelijk vastklampt aan zijn wijkende leven.

O Edelgeborene, in dit stadium zul je bij bruggehoofden, in tempels of bij stoepa's (...) een ogenblik rusten, maar je zult niet in staat zijn daar erg lang te blijven, omdat je kenvermogen van je aardse lichaam is gescheiden. Als gevolg van dit onvermogen ergens te blijven, zul je je menigmaal verontrust en gekweld voelen en aangegrepen worden door paniek.
Soms zal Hij-die-weet vaag zijn, soms vluchtig en onsamenhangend. Daarop zal de gedachte bij je opkomen: "Helaas, ik ben dood! Wat moet ik beginnen?" En door die gedachte zal Hij-die-weet bedroefd worden en het hart zal verkillen en je zult eindeloze ellende moeten ondergaan door smart. Omdat je op geen enkele plaats rust vindt en je gedwongen voelt voort te gaan, is het beter niet aan allerlei dingen te denken, maar het kenvermogen toe te staan te verblijven in de eigen onveranderde staat. Het Tibetaanse dodenboek

De aarzeling van de stervende man verder te gaan, staat in vreemde tegenstelling met de voorbeelden van buitenlichamelijke ervaringen die we hebben gezien, waarbij mensen die zich op de grens met de dood bevinden, juist aarzelen terug te keren. Het Tibetaanse boek heeft echter al gesproken over degenen die hebben gebeden tot de mededogende en die een gemakkelijke of zelfs gelukkige overtocht hebben gemaakt.
Net als in de Griekse traditie wordt in de Tibetaanse de gestorvene geoordeeld, terwijl de in dit boek opgenomen huidige bardö-ervaringen van degenen die de grens bijna overschreden hebben erop wijzen, dat zij kennelijk meteen het verblindende licht te zien kregen. Wat het oordeel betreft, er zijn talloze verhalen in omloop van mensen die, wanneer ze bijna verdrinken of als hun parachute niet op tijd opengaat, hun hele leven als een film aan zich voorbij zien trekken. Het oordeel is dus alleen het aanvaarden van het eigen karma. In het Tibetaanse dodenboek kijkt de gestorvene in een spiegel.

O Edelgeborene (...) luister: dat je zo lijdt, is het gevolg van je eigen karma. Het is niet te wijten aan dat van een ander; het is door je eigen karma. Bid daarom ernstig tot de Kostelijke Drieëenheid; dat zal je beschermen. Als je niet bidt en niet weet hoe te mediteren over het grote symbool, of een andere beschermende godheid, dan zal nu de Goede Genius, die gelijktijdig met je werd geboren, komen en je goede daden met witte kiezelsteentjes uittellen. En de Boze Genius, die gelijktijdig met je werd geboren, zal komen en je verkeerde daden met zwarte kiezelsteentjes uittellen.
Dan zul je heel bang zijn, geïmponeerd en verschrikt en je zult beven en je zult proberen leugens te vertellen en zeggen: "Ik heb geen enkele verkeerde daad begaan." Dan zal de Heer des Doods zeggen: "Ik zal de spiegel van karma raadplegen." Terwijl hij dat zegt, zal hij in de spiegel kijken, waarin elke goede en verkeerde daad duidelijk wordt weerkaatst. Liegen zal niet baten. Het Tibetaanse dodenboek

"De heren van leven en dood zijn je eigen hersenschimmen," houdt de doodsgids de gestorvene en tegelijkertijd de rouwende levenden voor. Swedenborg spreekt over een dergelijk moment wanneer hij zijn eigen tocht naar de dood beschrijft, waarvan hij gelukkig terugkeerde.

Wat betreft de zintuigen van het lichaam werd ik gebracht in een toestand van ongevoeligheid, dus bijna tot een toestand van sterven, maar het innerlijke leven en het denken bleven onverminderd, zodat ik kon waarnemen en de herinnering behield aan de dingen die mij overkwamen en die aan hen overkomen die worden teruggeroepen uit de dood. Ik merkte dat de ademhaling van het lichaam vrijwel geheel werd weggenomen; maar de innerlijke ademhaling van de geest ging voort, verbonden met een lichte en onhoorbare ademhaling van het lichaam. Toen werd aanvankelijk een verbinding gelegd tussen de klop van het hart en het hemelse koninkrijk, omdat dat koninkrijk overeenkomt met het hart van de mens. Engelen uit dat koninkrijk werden op enige afstand zichtbaar en de twee die naast mijn hoofd zaten. Op die manier werd al mijn eigen aandoening weggenomen, hoewel het denken en het waarnemen voortduurden. Gedurende enige uren verkeerde ik in deze toestand. Toen trokken de geesten die rondom mij waren zich terug, in de veronderstelling dat ik dood was (...) Arcana coelestina

Swedenborg was van beroep natuurkundige; hoe grillig en wijdlopig zijn visionaire uiteenzettingen ook zijn, hij lijkt altijd te streven naar een objectieve precisie. In deze beschrijving van zijn afdaling naar het grensgebied met de dood, probeert hij de stadia van die afdaling nauwkeurig aan te geven. Alleen in de laatste zin van het fragment dwaalt hij af naar het terrein van de fantasie. Want als de engelen, die het heldere licht van de Tibetanen en van zoveel mensen die in onze tijd een vergelijkbare ervaring hebben doorgemaakt vertegenwoordigen, zich terugtrekken, kan dat nauwelijks zijn geweest omdat ze dachten dat hij dood was. Waarschijnlijk verdwenen ze omdat hij zelf hun gebied verliet om terug te keren naar het leven van de stoffelijke wereld.
We hebben al gesproken over het licht dat aan mensen die op de grens met de dood zijn, verschijnt en een hoofdstuk gewijd aan de aard van dit licht van de leegte of het absolute, waarmee iemand op het moment van zijn dood wordt geconfronteerd. In Het Tibetaanse dodenboek begeleidt de doodsgids de gestorvene in gedachte en gebed naar deze hoogste ervaring. In de dood kan hij de volmaakte verlichting bereiken, die hem bevrijdt van de noodzaak wedergeboren te worden.

O Edelgeborene, luister. Nu ervaar je het heldere licht van de zuivere werkelijkheid. Herken het. O Edelgeborene, je huidige kenvermogen, dat in zijn waarachtige aard leeg is en ongevormd wat betreft kenmerken of kleur, van nature leeg, is de eigenlijke werkelijkheid, het geheel-goede. Je eigen kenvermogen, dat nu leegte is, maar niet moet worden opgevat als de leegte van het niets, maar als het kenvermogen zelf, onbelemmerd, stralend, opwindend en gelukzalig, is het eigenlijke bewustzijn, de geheel-goede Boeddha. Je eigen bewustzijn, niet gevormd tot iets, in werkelijkheid leeg en het kenvermogen, stralend en gelukzalig - deze twee - zijn onlosmakelijk verbonden. Hun eenwording is de toestand van volmaakte verlichting. Het Tibetaanse dodenboek

We vememen dat het, om op dit moment de confrontatie met het licht aan te kunnen gaan, noodzakelijk is dat we het al hebben ervaren tijdens ons leven, in meditatie. Voor de meesten is het licht te helder - zoals dat het geval was in Plato's gelijkenis van de grot - en men glijdt gemakkelijk terug in het gebied van de goede en slechte visioenen, die voor de Tibetanen werden gepersonifieerd door vreedzame en toornige godheden. Op die manier vallen ze terug in hun karma. Het effect van hun vroegere daden wordt merkbaar en al snel begirmen ze, om aan deze tussentoestand te kunnen ontsnappen, te verlangen naar een wedergeboorte. Ook in de mythe van Er komt de keuze van de volgende geboorte ter sprake; onder de wachtende zielen, die uitrusten in de weide van het gebied vóór de geboorte, worden loten getrokken.
Want hij zei dat het schouwspel de moeite van het aanzien waard was, hoe alle zielen hun levens kozen; het was meelijwekkend en lachwekkend en bewonderenswaardig om te zien. Want ze kozen veel dingen overeenkomstig de gewoonte van hun vroegere leven. Hij zei dat de ziel die eens Orfeus was geweest het leven van een zwaan koos, omdat hij uit haat jegens het vrouwelijke geslacht, als gevolg van zijn dood onder hun handen, niet wilde worden geboren nadat hij gegroeid was in een vrouw (...)
Toen kwam die van Agamenmon; en hij koos, eveneens uit haat tegen het menselijke geslacht, als gevolg van wat hij geleden had, het leven van een adelaar. En de ziel van Atalanta, die toevallig in het midden terechtgekomen was, kon, toen ze de grote eerbewijzen zag die een atleet ten deel vallen, daaraan niet voorbij gaan en koos daarvoor (...) Onder de laatsten zag hij hoe de ziel van de grappemnaker Thersites het leven van een aap koos.
En het gebeurde dat de ziel van Odysseus als laatste van allen kwam om haar keuze te doen, en omdat de herinnering aan de eerdere beproevingen haar van al haar eerzucht had bevrijd, vond ze, na lang zoeken, het leven van een gewoon man die zich niet met politiek inliet en het kostte haar veel moeite het te vinden, omdat de anderen het achteloos hadden laten liggen en toen ze het zag zei ze dat ze datzelfde zou hebben gedaan wanneer ze als eerste gekomen was en ze nam het verheugd aan. De staat

Zo is een gewoon leven dus te verkiezen boven dat van de held. Maar het leven van leraar of filosoof wordt door niemand gekozen. En de helden waren evenmin geïnteresseerd in het toekomstige welzijn van 'alle bewuste wezens'. In de christelijke traditie is maar heel weinig te vinden wat de mens voorbereidt op de dood en al helemaal niets wat een duidelijke aanwijzing zou kunnen zijn voor de toestand na de dood. De auteur van de middeleeuwse tekst 'Horologium Sapientiae' geeft instructies voor de kunst van het sterven, die, zegt hij, maar aan weinigen bekend zijn.

Ge moet begrijpen dat het een zeer nuttige wetenschap is, die elke andere wetenschap overtreft te leren hoe men moet sterven. Dat een man weet dat hij zal sterven, dat hebben alle mensen gemeen, daar er geen mens is die voor eeuwig leeft of daarop hoopt of vertrouwt; maar ge zult slechts weinig mensen vinden die de kunst van het leren sterven verstaan (...)
Ik zal u het mysterie van deze leer uiteenzetten, waardoor ge een aanzienlijk voordeel hebt wat betreft de eerste aanzet tot geestelijke gezondheid en een vaste grondslag voor alle deugden. Horologium Sapientiae

Maar deze priester is niet in staat zijn boeteling te begeleiden voorbij het punt waar zijn vroegere leven in korte fltsen aan hem voorbij trekt: "De bittere pijn die we nu in één uur ondergaan, lijkt even groot als alle smarten van de vergankelijke wereld gedurende honderd jaar," schrijft hij. Maar hij vat dit niet op als een oordeel, want dat moet nog komen.
Een andere, vergelijkbare middeleeuwse tekst, 'Het boek van de kunst van het sterven', behandelt een denkbeeld dat in geconcentreerdere vorm te vinden is in 'Het Tibetaanse dodenboek' - dat men de kunst van het sterven moet leren tijdens het leven en dat die het leven tot steun is.

Hij die niet heeft geleerd te sterven, sterft tegen zijn wil. Leer te sterven, dan zult ge leren hoe ge moet leven, want niemand zal leren leven die niet heeft geleerd te sterven. Het boek van de kunst van het sterven

Als we een westerse gids willen vinden voor de toestand 'aan de andere kant van de grens' zullen we ons dus weer tot Emanuel Swedenborg moeten wenden. In zijn relaas maken we kennis met het licht en worden we omringd door geesten, met wie rechtstreeks, telepathisch contact mogelijk is.

(...) terwijl geesten met elkaar spreken in een universele taal. Elke mens verkrijgt, onmiddellijk na de dood, deze universele taal (...) die eigen is aan zijn geest. Het spreken van een engel of een geest met een mens hoort men even helder als het spreken van een mens met een mens; toch horen anderen die in de buurt staan dit niet, maar alleen hijzelf; de reden daarvan is dat het spreken van een engel of geest eerst zijn denken instroomt (...) Compendium, geciteerd door Moody

Het voorgeborchte van Swedenborg is er een waarin de gestorvenen zich nog bijna hetzelfde gedragen als toen ze leefden. Hun vrienden komen naar hen toe en ze merken dat ze worden belaagd door lichamen. Maar al snel gaan ze zich afvragen waar hun bestermning ligt en zich verdiepen in de mogelijkheden van hemel en hel. Het is niet onwaarschijnlijk dat Swedenborg in zijn beschrijving van de toestand na de dood gebruik maakte van zijn eigen buitenlichamelijke ervaringen, telepathische communicatie en helderziendheid.
Het Tibetaanse dodenboek schetst de verschillende stadia van het bardö, zoals iemand die zich zijn eigen levens voor de geest kan roepen, het zich herinnert. Maar we moeten de elementen die zijn gekleurd door de Tibetaanse traditie goed onderscheiden van de 'gewone ervaring'. Als iemand zich afwendt van het heldere licht wordt hij belaagd door de gestalten van godheden, eerst de goede en vervolgens de kwaadaardige. Tijdens zijn verblijf in het voorgeborchte wordt hem herhaaldelijk de kans geboden te ontsnappen, ook al neemt de kracht daarvan af. Op elke volgende dag herinnert de doodsgids de gestorvene aan de leer die hij van zijn goeroe heeft ontvangen ter voorbereiding op de komende beproeving. Het zegt hem dat al deze visioenen illusies zijn.

O Edelgeborene, de bezitter van een dergelijk lichaam zal plaatsen zien (die hem in het aardse stadium vertrouwd waren) en verwanten (daar) zoals men elkaar in dromen ziet. Je ziet je verwanten en bekenden en spreekt tot hen, maar je krijgt geen antwoord. Wanneer je hen en je familie dan in tranen ziet, denk je: "Ik ben dood! Wat moet ik beginnen?" En je zult je heel ellendig voelen, als een vis die uit het water gehaald zo op de gloeiende kolen is geworpen (...) Maar het zal je weinig baten je nu ellendig te voelen.
Als je een goddelijke leraar (goeroe) hebt, bid dan tot hem. Bid tot de beschermende godheid, de Barmhartige. Ook als je je verknocht voelt aan je verwanten en bekenden zal je dat geen goed doen. Wees daarom niet verknocht. Bid tot de Heer van Barmhartigheid en je zal smart noch angst voelen en niet geïmponeerd worden.
O Edelgeborene, wanneer je (her en der) gedreven wordt door de altijd-bewegende wind van karma, zal je kenvermogen, omdat het geen vast punt heeft waarop het kan rusten, zijn als een veertje, dansend in de wind, rijdend op het paard van de adem. Zonder ophouden en tegen je wil zul je rondzwerven. Tegen allen die huilen zul je zeggen: "Hier ben ik, huil niet." Maar omdat ze je niet horen zul je denken: "Ik ben dood!" En dan zul je je opnieuw heel ellendig voelen. Wees niet ellendig (...)
O Edelgeborene, omstreeks deze tijd zal de hevige wind van karma je, van achteren komend, met vreselijke stoten voortjagen, op een schrikwekkende manier die nauwelijks te verdragen is. Wees er niet bang voor. Het is zelfbegoocheling. Voortdurend zal dichte, indrukwekkende duisternis voor je oprijzen, waaruit schrikwekkende uitroepen (...) zullen opklinken. Wees er niet bang voor. Het Tibetaanse dodenboek

Maar naarmate de dagen verstrijken zullen de goedgunstige godheden zich terugtrekken en zullen de boosaardige godheden de eenzame geest steeds meer schrik inboezemen in zijn grijze tussenwereld, die niet langer door een stralend wit licht wordt verlicht, maar door een troebeler gloed van onheilspellende kleuren. De gestorvene raakt verstrikt in de ketenen van zijn eigen karma. Hij moet een nieuw lichaam zoeken. Pas in de baarmoeder is hij beschermd tegen de toenemende verschrikking van het bardö.

Indien echter een bovennatuurlijke geboorte niet mogelijk is en men er behagen in schept een baarmoeder in te gaan, of daartoe genoodzaakt is - is er een onderricht voor de keuze van de baarmoederingang in ongelouterd sangsara. Luister. Kies, terwijl je met je meer dan normale vermogen van helderziendheid de werelddelen onderzoekt, dat rijk waarin, zoals eerder gezegd, de religie de overhand heeft en ga daar binnen. Wanneer de geboorte moet worden aangenomen door veel onzuiverheid heen, zal een gewaarwording van zoete geur je tot die onzuivere massa aantrekken en daardoor zal geboorte plaatsvinden.
Wat de baarmoeders en visioenen ook schijnen te zijn, beschouw ze niet als zodanig; door je niet te laten aantrekken of afstoten zou een goede baarmoeder moeten worden gekozen. Ook hierin moet je wens, omdat het zo belangrijk is, op de volgende wijze worden gericht. "O, ik zou geboren moeten worden als een universeel keizer of als een brahmaan, als een grote sala-boom (of als een bodhi-boom); of als de zoon van een adept met siddhische vermogens; of in een vlekkeloos hiërarchisch geslacht; of in de kaste van een man, vervuld van religieus vertrouwen; en, door zo te worden geboren, begiftigd zijn met grote verdienste en op deze wijze in staat te zijn alle bewuste wezens te dienen. Het Tibetaanse dodenboek

Hoewel de geboorte dus onzuiver is, moet men een baarmoeder zoeken in een van de landen waar de dharma wordt verkondigd en moet de pasgeborene zijn of haar leven wijden aan het welzijn van alle schepselen. Dat neemt niet weg dat voor velen het bardö zo angstaanjagend is, dat ze een willekeurige plaats opzoeken waar ze 'het geluid van geslachtsgemeenschap' horen en vervolgens worden geboren voor een nieuw leven van lijden in een volgende omwenteling van leven en dood.
Wanneer we dit alles ontdoen van de details die slechts tot de Tibetaanse traditie behoren, zien we een geest die wordt teruggedreven tot wedergeboorte door zijn eigen onvermogen de essentiële leegte in zichzelf te herkennen. Want in het dagelijkse leven weten we aan de confrontatie met deze leegte te ontkomen door onophoudelijk bezig te zijn, 'de tijd te doden' en door allerlei maatschappelijke en andere activiteiten die ons de illusie van onze realiteit geven. Wanneer we op het moment van de dood van dit alles worden ontdaan, staren we in de spiegel, die ons ons ware spiegelbeeld laat zien en wenden ons af. Het heldere licht verblindt ons. We worden belaagd door schuldgevoelens en leed.
In dit grijze bardö hebben we akelige dromen, zonder een geruststellend ontwaken in de ochtend. Daarom zoeken we de toevlucht van de baarmoeder weer op - Freud zag de aantrekkelijkheid daarvan, zij het vanuit een andere invalshoek - en worden zo snel in de wereld herboren dat de meesten van ons niet bewust hebben kunnen kiezen voor "een land waar de dharma wordt verkondigd" en al evenmin een religieus of spiritueel ingestelde familie.
Misschien is een volledig volgend leven nodig voordat we onze bestemming ontdekken. Maar omdat we op dit moment leven in een periode die de afsluiting is van het ene tijdperk en het begin van een volgend, zijn onze kansen beter dan gemiddeld, zoals al is gezegd. Het Tibetaanse dodenboek is pas sinds 1927 beschikbaar in een Engelse vertaling. Voor die tijd bestond een dergelijke gezaghebbende instructie over de wedergeboorte niet, afgezien van de enkele keer dat een leraar naar het westen kwam.
De theosofiche theorieën hierover wekken de indruk van een meer persoonlijke overleving, hoewel met nadruk wordt gesteld dat, na de ontbinding van het fysieke lichaam, het bovenzinnelijke of astrale lichaam eveneens uiteenvalt, zodat alleen het causale lichaam overblijft, dat het karma als een soort genetische code overdraagt van het oude lichaam op het nieuwe. Maar de theosofen lieten hun aandacht afleiden van het centrale thema van de ontsnapping aan het wiel van de wedergeboorten door een te grote belangstelling voor vroegere levens. Aldous Huxley speculeert tijdens zijn experimenten met mescaline wat aarzelend over de vraag of het mogelijk is onder invloed van drugs het licht op te zoeken en vast te houden.

"Zou je je aandacht kunnen richten op wat Het Tibetaanse dodenboek 'Het heldere licht' noemt?" vroeg mijn vrouw. Ik twijfelde daaraan. "Zou het het kwaad afweren als je dat kon doen?" Ik dacht daar een poosje over na. "Misschien" antwoordde ik tenslotte. "Misschien zou dat kunnen - maar alleen als er iemand bij was die me over het 'heldere licht' zou vertellen. Alleen zou je het niet kunnen doen. En dat is waar het lijkt me in de Tibetaanse rite om draait - dat iemand daar voortdurend naast je zit en uitlegt wat het allemaal is." (...)
Ik nam mijn exemplaar van de vertaling van Evans-Wentz van Het Tibetaanse dodenboek en sloeg het op een willekeurige bladzijde open. "O Edelgeborene, laat je niet afleiden." En dat is nu juist het probleem - je niet te laten afleiden. The Doors of Perception

De visioenen onder invloed van mescaline en de visioenen van het bardö kwamen niet met elkaar overeen. Want het middel verhoogde Huxley's bewustheid van de fysiek wereld, die in de bardö-toestand weggevallen is. Zijn verrukking over de grotere subtiliteit en de rijkere kleuren van de voorwerpen die hij zag, was die van een fysieke wezen wiens poort van de gewaarwording is schoongemaakt. Maar in de spiegel van het bardö ziet men geen voorwerpen. Men ziet alleen zichzelf, in al zijn leegte.
Toen zijn vrouw stervende was, probeerde Huxley haar te helpen de stap over de drempel te zetten door haar voor te lezen uit 'Het Tibetaanse dodenboek' en Eckehart. Hij deed dus wat de auteur van 'Het boek van de kunst van het sterven' zou hebben aangeraden, hoewel hij in plaats van de formele christelijke gebeden voor de doden zijn eigen eclectische teksten gebruikte. Zijn brieven uit de peliode daarna maken duidelijk dat dit voorlezen zinvol was.

Die kwestie van de dood - wat gaan we er slecht mee om! (...) Mijn eigen ervaring met Maria heeft me ervan overtuigd, dat de levenden veel kunnen doen om de overgang voor de stervenden gemakkelijker te maken, door de daad die wel de meest fysiologische van het hele menselijk bestaan is te verheffen tot het niveau van het bewustzijn en misschien zelfs spiritualiteit.
De laatste riten van het katholicisme zijn bruikbaar, maar ze leggen de nadruk te zwaar op goed gedrag en het verleden. De nadruk moet liggen op het heden en de postume toekomst, waarvan we moeten aannemen - met recht, denk ik - dat die een realiteit is. Eileen vertelde me dat, tijdens een van haar contacten met wat naar haar overtuiging Maria was, er een boodschap voor mij werd gegeven die erop neerkwam dat wat ik had gezegd de ziel had geholpen over de kloof heen te zweven. (Die boodschap bevatte overigens nog twee punten die ik als een bewijs opvatte - een verwijzing naar iets wat Eileen niet begreep, iets wat op haar overkwam als 'het bardel' - dat natuurlijk het bardö was, waarmee M. goed op de hoogte was en waarvan ik de sfeer en de techniek had gebruikt toen ik in haar laatste uren met haar praatte. Het andere woord dat Eileen had gehoord was 'Ecker', een verwijzing naar een citaat van Meester Eckehart, dat ik een of twee keer had gebruikt. Letters of A ldous Huxley

We hoeven er niet aan te twijfelen dat dit een troostrijke sessie was. De merkwaardige interpretatiefouten van de helderziende geven soms een bevestiging die nauwelijks nodig is. Toen Huxley zelf stervende was, verliet hij het ziekenhuis, nadat hij een operatie had geweigerd. Vervolgens werd hij op dezelfde manier uit deze wereld uitgeleide gedaan als hij zijn vrouw had begeleid.
Er zijn twee soorten aanwijzingen voor reïncarnatie. De eerste, die in het Oosten veel voorkomt, vinden we in de herinneringen van kinderen aan een vorig bestaan, waarvan verschillende details bevestigd kunnen worden. In Tibet werd, na de dood van de Dalai Lama of de abt van een klooster, door het hele land heen naar zijn opvolger gezocht. Zelfs de nederigste boer werd niet overgeslagen door de monniken, die rondtrokken op zoek naar een jongetje dat kort na de dood van de overleden lama was geboren. Als de lichamelijke tekenen veelbelovend waren werd het jongetje, dat misschien vier of vijf jaar oud was, aan een reeks strenge tests onderworpen. Hij kreeg een verzameling voorwerpen te zien, waarvan er enkele aan de overledene hadden toebehoord; deze moest hij zonder enige aarzeling als zijn eigendom kunnen herkennen.
Soms reikte de herinnering van het kind verder terug en herkende hij de bezoekende monnik als een vroegere vriend of dienaar. Op die manier werden 'tulku's' of reïncarnaties ontdekt en tot 1959 is er in de opvolging van de voornaamste lama-functies geen onderbreking geweest. Het kwam maar zelden voor dat een kandidatuur in twijfel werd getrokken. Herinneringen aan vroegere levens, die ook onder kinderen in het westen veel voorkomen, worden zelden gecontroleerd. Westerse ouders schrijven dergelijke dingen vaak toe aan de kinderlijke fantasie en overtuigen hun kinderen er zelfs van dat het niet meer dan verbeelding is.
Meestal houden dergelijke herirmeringen kort stand en het gebeurt maar zelden dat ze verifieerbare feiten bevatten. In het gunstigste geval is er een gedeeltelijke herkenning, een intuïtief gevoel ergens ooit eerder te zijn geweest. Soms gaat dat veel dieper dan een willekeurig, vluchtig moment van déja-vu. Dr. Ian Stevenson heeft jarenlang gevallen die leken te wijzen op reïncarnatie systematisch onderzocht, als een andere verklaring van de gegevens minder plausibel leek dan de hypothese van overleving. Hij beperkte zijn onderzoek niet tot India, maar heeft gevallen overal ter wereld zorgvuldig onderzocht. Hier volgen twee voorbeelden, een uit Japan en een uit Cuba.

Een Japanse jongen, die Katsugoro werd genoemd, beweerde toen hij acht jaar was dat hij in een eerder leven, een paar jaar daarvoor, Tozo had geheten. Hij zei dat hij toen de zoon was geweest van een boer, die Kyubei werd genoemd en diens vrouw Shidzu en dat hij had gewoond in een dorpje dat Hodokubo werd genoemd. Verder zei hij dat Kyubei was gestorven, waarna zijn moeder was hertrouwd met een man die Hanshiro heette. Hij zei dat hijzelf, Tozo, toen hij zes jaar oud was aan pokken was gestorven, een jaar na de dood van zijn vader. Hij beschreef de details van zijn begrafenis en het uiterlijk van zijn vroegere ouders en hun huis.
Katsugoro werd tenslotte naar het door hem genoemde dorp gebracht; de door hem genoemde mensen werden gevonden en er werd vastgesteld dat ze daar inderdaad hadden gewoond. In het dorp wees hij (zonder hulp van iemand die in het dorp woonde) de weg naar het huis van zijn ouders. Hij herkende zowel het huis als zijn ouders. Hij wees op een winkel en een boom in de omgeving en zei dat die er vroeger niet waren geweest. Dat was ook zo. Alles bij elkaar bleken zestien van de door Katsugoro genoemde punten overeen te komen met geverifieerde feiten. Betrouwbare getuigen legden talloze beëdigde verklaringen over de feiten van dit geval af.
Een jongen van vier jaar, Eduardo Esplugus-Cabrera, die woonde in Havana, vertelde zijn ouders over een huis en andere ouders die hij, naar hij zei, in een vorig leven had gehad. De ouders wisten zeker dat hij in het genoemde huis nooit was geweest. Omdat ze de zaak wilden onderzoeken maakten ze een lange omweg naar de straat waar het huis stond, dat hun volkomen onbekend voorkwam en dat, zo was hun vaste overtuiging, ook de jongen niets zou zeggen. Zodra ze de straat in kwamen wees de jongen het huis aan dat hij had bedoeld (...)
De ouders wonnen vervolgens nadere infonnatie in over de vroegere bewoners van het huis en kwamen tot de conclusie dat van de acht uitspraken van de jongen die geverifieerd konden worden er zeven overeenkwamen met de feiten en slechts één (de voornaam van zijn vader) niet. The Evidence for Survival from Claimed Memories of Former Incarnations

Misschien kan de kennis van deze kinderen over vroegere levens op een andere manier dan door herinnering worden verklaard. Maar theorieën die uitgaan van telepathie of helderziendheid doen een nog groter beroep op de goedgelovigheid dan aanvaarding ervan voor wat het is. En het idee dat dergelijke anekdotes 'toevalstreffers' zouden zijn, is in termen van de wetten van de kansberekening uiterst ongeloofwaardig. Want soms betekent afwijzing van het wonderbaarlijke dat men bereid moet zijn het ongeloofwaardige te aanvaarden.
Aanwijzingen van de tweede categorie stellen de theoreticus voor grotere problemen en zijn minder overtuigend. Dat zijn de gedroomde of onder hypnose opgeroepen herinneringen aan vorige levens, die door historici zijn gecontroleerd en een groot aantal correcte details bleken te bevatten, die ten tijde van de droom of de hypnose niet bekend waren. Een verzameling van deze trance-herinneringen, onder de titel 'More Lives Than One', bevat geloofwaardig materiaal, maar roept tegelijkertijd een aantal lastige vragen op. De 'Bloxham tapes' zijn opnamen van gesprekken tussen Arnall Bloxham, een genezer en hypnotiseur uit Cardiff, en een aantal van zijn patiënten en een paar hem onbekende mensen die door televisieproducer Jefiey Iverson waren uitgenodigd. Iverson, die de bandopnamen van Bloxham aanvankelijk had bestudeerd met het oog op de mogelijkheid van een radio- of televisie-opname, besloot na de produktie van het prograrmna een selectie van de banden in het eerder genoemde boek te publiceren. Hij koos daarvoor uiteraard de meest dramatische gevallen.
Ander materiaal, dat niet in het boek werd opgenomen, had de kwestie van de trance-herinneringen in een breder perspectief kunnen plaatsen omdat ze misschien minder perfect waren dan de voor het boek geselecteerde en geredigeerde gevallen. De duidelijkste resultaten bereikte Bloxham met een jonge vrouw met betrekkelijk weinig opleiding, die niet veel had gelezen en niet veel gereisd. Zij produceerde herinneringen aan verschillende vroegere levens, die zich allemaal afspeelden in plaatsen en perioden die goed controleerbaar waren. Ze was afwisselend, een Romeins-Britse vrouw, een jodin uit het twaalfde-eeuwse York, een Egyptisch meisje dat woonde in het huis van Jacques Coeur, een bekende Franse koopman uit de vijftiende eeuw en een eenvoudig naaistertje in het Londen van Queen Anne. Alleen haar laatste leven was zo onopvallend dat er nauwelijks iets te controleren viel; de andere speelden zich af in perioden die ruimschoots gedocumenteerd zijn. Als voorbeeld van de methode van Bloxham citeren we de climax van het verhaal van Rebecca, als zij en enkele anderen in een kerk hun toevlucht hebben gezocht voor het gepeupel van York, dat de hele joodse bevolkingsgroep van de stad uitmoordt.

Bloxham: "Is Rachel bij jullie?" Rebecca: "Ja en mijn zoon. En we slaagden erin naar buiten te komen -iemand heeft ons geholpen - iemand heeft van mijn man geld gekregen om ons te helpen. We konden wegkomen uit het kasteel en hebben ons verborgen in een christelijke kerk en - in die kerk waren een priester en een andere geestelijke en we hebben hen gegrepen en vastgebonden en we hebben ze gezegd dat we ze niets zouden doen zolang ze de mensen niet zouden vertellen dat wij daar zaten - en we zaten beneden in de kelders onder de kerk - diep onder de kerk - en we hadden zo'n honger en we moesten iets eten - het enige dat we konden vinden was wijn en ze scholden ons uit voor ongelovigen en joodse zwijnen omdat we de wijn dronken - het was de miswijn - en we moesten drinken - we hadden dorst - we hadden honger en dorst. En we zitten er allemaal, we kunnen het geschreeuw en gegil horen - verschrikkelijke dingen. En de priester vertelde ons dat er rellen waren geweest in Londen en Chester, en dat de joden werden gedood. En John (de koning) had gezegd dat alle joden moesten worden gedood - dat alle joden moesten worden gedood." More Lives than One

Bloxham stelt suggestieve vragen, die soms nuttig zijn maar vaak irrelevant. We krijgen de indruk dat de gehypnotiseerde vrouw kijkt naar een fim van een vroeger leven, waarbij ze zich intens betrokken voelt. De schuilplaats in de kerk wordt steeds riskanter en tenslotte wordt ze gedood. Maar wanneer ze over dat moment vertelt, zegt ze alleen maar: "Donker ... donker." Ze was nooit in York geweest, maar onder hypnose bleek ze de stad zoals die in de middeleeuwen was geweest, vrij goed te kennen. Ze beschreef het huis waarin ze had gewoond, maar de locatie daarvan kon niet worden geverifieerd, omdat de ligging van de joodse wijk tegenwoordig onbekend is.
Aanvankelijk leverde de kerk waarin Rebecca zich had schuilgehouden even grote problemen op. Ze wist zeker dat het niet de kathedraal van York was geweest en dat het een kerk met een crypte was. De kerk van St. Mary voldeed het best aan haar beschrijving, maar had geen crypte. Later bleek bij opgravingen echter dat er vroeger onder de kerk een oude crypte was geweest.
Ook van het verhaal met betrekking tot Jacques Coeur konden plaatselijke details worden geverifieerd waarvan de gehypnotiseerde vrouw niet op de hoogte geweest kon zijn, omdat ze nooit in Blois was geweest, de stad die de achtergrond van dat vroegere leven vormde.

Andere proefpersonen produceren vergelijkbaar materiaal, altijd in een tamelijk banaal, modern Engels, met uitzondering van een man met een vriendelijke stem uit Swansea, die een vroeger leven beschreef als kanonnier op een schip dat een niet bij name genoemde Franse haven blokkeerde, in een niet nader aangeduid jaar in de achttiende eeuw. Hij gebruikt een rijk zeemansjargon, vol technische termen voor het geschut en het zeemansleven van die tijd - zaken waarvan niemand in de kamer van Bloxham op de hoogte was. Toen men de nautische geschiedenis erop nasloeg, bleek het verhaal authentiek te zijn. Het was echter niet mogelijk het schip van de man te identificeren, evenmin als het tijdstip en de plaats waarop een Franse kanonskogel zijn beide benen eraf had geschoten.
Een merkwaardige kant van deze sessies is dat de hypnotiseur in staat is een ander tafereel op te roepen door de proefpersoon te vragen verder te gaan in de tijd. Dat wekt de indruk dat een aantal van deze verhalen eerder was verteld en ter wille van de cameraploeg alleen maar werd herhaald. Een dergelijke leiding zou kunnen wijzen op een zorgvuldig gerepeteerd optreden door hypnotiseur en proefpersoon, een gezamenlijk in scene gezette misleiding. Maar dit alternatief lijkt minder aanvaardbaar dan andere verklaringen. Want het zou een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek en inventiviteit van de kant van Bloxham hebben gevergd, om nog maar te zwijgen over de bereidheid van de BBC-medewerkers opzettelijk bedrog te plegen, want ook zij vertelden onder hypnose hun verhaal. Een van hen had van de overkant van de straat gezien hoe Charles I werd terechtgesteld.
Maar als we een uitvoerig in scene gezet optreden uitsluiten, blijft de vraag van welke geest de oorsprong van deze historische drama's aflomstig is. Die geest had toegang tot informatie waarover geen van de anderen in die ruimte beschikte en die in feite alleen bij een historicus bekend zou kunnen zijn. Toch lijken de verhalen te worden weerkaatst door een moderne intelligentie. Niet alleen spreekt Rebecca modern Engels, ze spreekt ook op een moderne manier. Een jodin uit de twaalfde eeuw zou in een noodsituatie God hebben aangeroepen en gebeden hebben opgezegd in het Hebreeuws. Ze is niet een geloofwaardig personage van die tijd en die plaats. In feite lijken dergelijke tranceverhalen een spiegelbeeld van vroegere gebeurtenissen te zijn dat wordt weerkaatst door een twintigste-eeuws verstand. Er hangt een geur van historische romans omheen.

Misschien kunnen we de Bloxham-opnamen zien binnen het perspectief van een diepgaander inzicht in de filosofische implicaties van het verschijnsel telepathie. Een aantal jaren geleden merkte de Engelse fiosoof H.H. Price op dat telepathie vraagt om een herziening van de traditionele opvatting dat menselijke geesten in ruimte en tijd van elkaar gescheiden entiteiten zijn, net als lichamen. Als er op een onbewust niveau geen verschil is tussen de ene geest en de andere, en als er inderdaad sprake is van een vorm van raciaal geheugen of collectief onbewuste, waarop de huidige wetten van tijd en ruimte niet van toepassing zijn, is het niet alleen mogelijk, maar zelfs waarschijnlijk, dat dergelijke verschijnselen zich voordoen.
De Franse fiosoof Henri Bergson geeft zelfs een kader aan waarbinnen dergelijke voorvallen mogelijk zijn. Zijn opvatting dat de hersenen een 'terugleidende elektronenbuis' zijn (een begrip dat Aldous Huxley gebruikt met betrekking tot de theorie van Bergson) is wat dat betreft van belang. Een andere hypothese is dat de wereld van de geest rijk is aan herinneringen en dat met name gewelddadige gebeurtenissen een maalstroom achterlaten die nog vele eeuwen later het onbewuste van de mensen kan beïnvloeden. Dat zou onder andere kunnen verklaren waarom soms spookverschijningen worden gezien. De natuurwetenschappen in hun huidige vorm kunnen dergelijke analogieën niet verklaren en bieden evenmin een doorslaggevend bewijs voor of tegen reïncarnatie.

Aanwijzingen dat de mens vele malen wordt geboren en sterft, voordat hij tenslotte aan de stroom weet te ontkomen, berust op oosterse teksten zoals Het Tibetaanse dodenboek, die werden samengesteld door mensen die zich hun vroegere levens herinnerden, iets wat bijvoorbeeld geldt voor veel yogi's en op basis van de geverifieerde herinneringen van kinderen. Omdat alle materie in wezen onvergankelijk is, is er geen logische reden om aan te nemen dat de 'vonk' in de mens bij de dood zou worden gedoofd, terwijl zijn lichaam, bezittingen en kleding 'gerecycled' worden en op een ander moment en een andere plaats in een nieuwe gedaante weer te voorschijn komen.
Dat reïncarnatie een filosofisch respectabel denkbeeld is, blijkt uit de geschriften van Plato, Socrates en de voorsocratici, de vedanta, de boeddhistische teksten en de overlevering van de gnostici, die in dit boek zijn geciteerd, maar ook uit uitlatingen van sommige westerse filosofen uit onze eeuw, met name J. McTaggart, de belangrijkste figuur in de filosofische kringen van Cambridge, voordat Bertrand Russell en Wittgenstein de hegemonie overnamen. Elke vorm van overleving na de dood van het lichaam heeft de logische implicatie dat er een bestaan is dat aan de lichamelijke geboorte vooraf gaat, redeneert McTaggart.

Het eeuwige bestaan van het zelf, dat zich voordoet als een blijvend iets door de tijden heen, houdt niet alleen een leven-na, maar ook een leven vóór in. Het zelf moet hebben bestaan vóór de gebeurtenis die zich voordoet als de geboorte van het huidige lichaam en zal blijven bestaan na dat wat zich voordoet als de dood van dit lichaam. Nu is datgene, wat zich sub specie temporis (uit het gezichtspunt van de tijd) als ons huidige leven voordoet, in vergelijking met ons toekomstige en vroegere leven waarschijnlijk heel kort. En deze langere levensduur wordt waarschijnlijk verdeeld in een groot aantal levens, die ieder worden begrensd door gebeurtenissen die zich voordoen als de geboorte en dood van verschillende lichamen. Zelfs als het niet mogelijk is in elk volgend leven de herinnering aan de vorige levens op te roepen, zou de identiteit van het zelf daardoor niet vemietigd worden. Herinneringen gaan niet verloren, maar sluimeren. 'Human Immortality and Pre-existence' in 'Some Dogma's of Religion'

McTaggart onthoudt zich opzettelijk van het gebruik van het woord 'ziel'. Als hij in deze passage voor het woord 'zelf' een hoofdletter Z had gebruikt, zou ze niet te onderscheiden zijn geweest van een passage uit de klassieke vedanta. Sindsdien heeft de westerse filosofie zich afgekeerd van deze vragen. Ze lijkt in een impasse te zijn geraakt door de linguistische discussie over betekenissen: hoe gedetailleerder de kwalifiaties van een bepaalde propositie worden, des te moeilijker is het er een zinvolle vraag over te stellen. Dit is niet het geval wanneer Nachiketas in de 'Katha oepanisjad' de Dood dwingt hem de drievoudige gunst van een antwoord op drie vragen te verlenen. En hoewel de Dood probeert om de derde vraag heen te draaien wordt hij tenslotte gedwongen ook die te beantwoorden.

Het wetende Zelf wordt niet geboren, het sterft niet; het is voortgekomen uit niets en niets is eruit voortgekomen. De Oude is niet geboren, eeuwig en eeuwigdurend; hij wordt niet gedood, hoewel het lichaam gedood wordt. Als de doder denkt dat hij doodt, als de gedode denkt dat hij gedood is, begrijpen zij het niet; want de een doodt niet en de ander wordt niet gedood.
Het Zelf, dat kleiner dan klein en groter dan groot is, ligt verborgen in het hart van het schepsel. Een man die vrij is van begeerten en vrij van verdriet, ziet de majesteit van het Zelf door de genade van de Schepper. Hoewel hij stil zit, wandelt hij ver; hoewel hij terneer ligt, gaat hij overal heen. Wie, behalve ik, kan die God kennen die zich verheugt en zich niet verheugt? De wijze die het Zelf kent als het lichaamloze in het lichaam, als het onveranderlijke temidden van de veranderlijke dingen, als het grote en alomtegenwoordige, rouwt niet.
Het Zelf kan niet worden verkregen door de Veda, noch door begrip, noch door veel geleerdheid. Het Zelf kan worden verkregen door hem die het Zelf kiest. Het Zelf kiest diens lichaam als zijn eigen lichaam. Maar wie zich niet eerst heeft afgewend van zijn slechtheid, wie niet kalm en beheerst is, wiens geest niet kalm is, kan het Zelf nooit verkrijgen, ook niet door kennis. Wie weet dan waar Hij is, Hij voor wie de brahmanen slechts voedsel zijn, voor wie de dood zelfs slechts een specerij is? Katha oepanisjad

De vraag naar dood en wedergeboone wordt van secundair belang; leven en dood zijn een schepping van de geest en wie zich bevrijdt van de illusie, denkt niet langer aan dood en wedergeboorte, omdat hij de andere oever van de immerstromende rivier van Heraclitus heeft bereikt. Zo wordt dus duidelijk waarom de grote religies zich nooit diepgaand hebben beziggehouden met de kwestie van wedergeboorte als zodanig. Want het doel is niet voortbestaan, maar uitstijgen boven de herhaling van geboorte en dood.
De vedanta en het boeddhisme verkondigen niet zozeer wedergeboorte als de beëindiging van geboorte en dood, het losbreken uit de ijzeren kluisters. De soefi's, gnostici en taoïsten aanvaarden reïncarnatie, maar gaan er nauwelijks op in. De christelijke orthodoxe theologie raakt, door haar ontkenning ervan, echter verstrikt in een logisch onhoudbare, lineaire eschatologie die haar, evenals haar aanspraak op een exclusieve openbaring, eeuwenlang hebben vervreemd van haar mystieke wortels.
Wat Eckehart, Suso en Ruusbroec wisten, was niet te verenigen met wat door de Kerk werd gepredikt. Dat het Koninkrijk der Hemelen in ieder mens is te vinden, is het hoogste geheim dat in het westen veel vrijer kon worden verkondigd door dichters dan door priesters, die verplicht waren zich letterlijk te houden aan een bijzonder star credo. Om de dageraad te bereiken moeten we ons in de brandende zonsondergang storten, Blake's 'poorten van gramschap'. Dan zal Avalokiteshvara, de Boeddha van het mededogen, ons achter de zonsopgang omhoog voeren naar het volle daglicht. Zo werd het onderstaande gedicht van Blake lang geleden eens aan een van de auteurs uitgelegd, zij het zonder de boeddhistische kanttekening, door Mansfield Forbes, met wie hij in Cambridge studeerde. Een passender gedicht ter afsluiting van deze reisgids voor de eerste stadia van de weg is nauwelijks te vinden.
Er is geen scheidslijn tussen de ware dichter en de ware filosoof. Beiden zeggen ons op verschillende manieren hetzelfde: dat het mystieke pad niet mysterieus is, maar voor iedereen toegankelijk. Blake, de meest profetische onder de Engelse dichters, vat in twee coupletten een volledige parabel over de weg van de verlichting samen.

Ik haast mij
De westerse weg te vinden
Die voert door de Poorten van Gramschap
Lieflijke Genade is mijn gids
Met een zachte zucht van spijt
Zie ik het aanbreken van de dag.

De oorlog van speren en zwaarden
Gesmolten door vochtige tranen
Blaast uit hoog in de lucht
Bevrijd van angst
Met zachte dankb're tranen
Stijgt de Zon ten hemel. Blake

Het zijn niet alleen de schepselen die sterven en herboren worden. Ook religieuze tradities kunnen uit hun oorspronkelijke streken verdwijnen, om na een metamorfose te hebben ondergaan in een ander gebied en onder andere mensen weer te verrijzen. Ook zij ondergaan een wedergeboorte. Het Tibetaanse boeddhisme, dat na duizend jaar uit zijn eigen land is verdreven, herleeft in India, Europa, Amerika en Australië. Over de noodzaak van een dergelijke dood en wedergeboorte, schrijft Lama Govinda het volgende.

We worden getransformeerd door wat we aanvaarden. We transformeren datgene wat we aanvaarden door het te begrijpen. We worden getransformeerd door de handeling van het geven en we dragen bij aan de transformatie van anderen door wat wij geven. Hij die zich tegen het proces van transformatie verzet, zal sterven aan starheid; hij zal worden uitgebannen en verdreven uit al wat leeft, als dode materie uit een levend organisme. De dood is het ontbreken van het vermogen tot transformatie. Creatieve Meditatie

De waarheid is onsterfelijk. Maar haar vormen lijken te verdwijnen uit de gebieden waar ze ooit bloeiden. Ze zal echter elders worden herboren in nieuwe vormen. Als de dood wordt aanvaard, is wedergeboorte een zekerheid.

terug naar de Inhoud

Literatuur. Boeken waaraan de citaten zijn ontleend:
Al Ghazali, The Alchemy of Happiness, in het Engels vertaald door C. Field, John Murray, 1930
Al Ghazali, Confessions, in het Engels vertaald door C. Field, John Murray, 1909
Allen, W., The Timeless Moment, Faber, 1946
The Apocryphal New Testament, onder redactie van M.R. James, Oxford University Press
Attar; The Persian Mystics, in het Engels vertaald door M. Smith, John Murray, 1932
Berenson, B., Aesthetics and History, Somerset Publishers, 1955
Blake, W., The Life of William Blake, A. Gilchrist, Dent, 1906
William Blake, onder redactie van A. Ostriker, Penguin, 1977
Blavatsky, H.P., Collected writings, Theosophical Publishing House
Blavatsky, H.P., The Secret Doctrine, Theosophical Publishing House;
De geheime leer, Theosophical University Press, Den Haag, 1988
Blofeld, J., The wheel of Life, Boulder, Shambhala Publications, 1978
Böhme, Jakob, The Signature of All Things, Attic Press, 1968
Buber, Martin, Chassidische vertellingen, Servire, Katwijk, 1967;
oorspronkelijk: Die Erzählungen der Chassidim
A Buddhist Bible, onder redactie van D. Goddard, Harrap, 1956. Some Sayings of the Buddha,
in het Engels vertaald door F.L. Woodward, Oxford University Press, 1939
Capra, F., The Tao of Physics, Bantam, New York, 1977;
Capra, F., De tao van fysica, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1986
Chuang Tzu, Musings of a Chinese Mystic, John Murray, 1906
Church, R., Over the Bridge, Heinemann, 1960
Clark, K., The Other Half, Harper & Row, New York, 1978
Wolters (red.), The Cloud of Unknowing, Penguin, 1961
Collin Smith, R., The Theory of Eternal Life, Vincent Stuart, 1950
Conze, E., Buddhist Meditation, Allen & Unwin, 1972
Costa, G., Yoga and western Psychology, Oxford University Press, 1934
David-Néel, A., with Mystics and Magics in Tibet, Penguin, 1936;
oorspronkelijk: Mystiques et Magiciens du Thibet, Plon, Parijs, 1929;
Mystiek en magie in Tibet, Sirius en Siderius, Den Haag, 1993
De Quincey, Thomas, The Confessions of an Opium Eater, NAL Books, New York, 1966
Dostojevski, F., De idioot, Van Oorschot, Amsterdam
J. Benoit, Meester Eckehart, Ankh-Hermes, Deventer, 1993
Eliade, M., The Two and the One, Harvill, 1962
Eliade, M., Shamanism, Routledge, 1964
Fox, George, Journals, onder redactie van N. Penney, Cambridge, 1911
Govinda, Lama, Creative Meditation and Multi-dimensional Consciousness, Allen & Unwin, 1977
Creatieve meditatie, Ankh-Hermes, Deventer, 1987
Govinda, Lama, The way of the white Clouds, Rider, 1966
Hawkes, J., Man on Earth, Cresset, 1954. Heywood, R., The Infinite Hive, Catto, 1964
Hilton, Walter, The Scale of Perfection, Watkins, 1923
Hindu Scriptures, in het Engels vertaald door Max Miller, Dent, 1938
Huxley, A., The Doors of Perception, Harper & Row, New York, 1970
Huxley, A., The Letters of Aldous Huxley, onder red. van G. Smith, Harper & Row, New York, 1970
Israel, M., Precarious Living, Hodder, 1976
Iverson, J., More Lives than One, Souvenir, 1976
James, W., The Varieties of Religious Experience, Doubleday, New York, 1978
Josephus, Flavius, The Jewish war, in het Engels vertaald door A.G. Williamson, Penguin, 1959
Julian of Norwich, Revelations of Divine Love,
onder red. van G. Warrack, Dynamic Learning Corp., Boston, 1980
Kaushik, R.P., Light of Exploration, Journey Publications, 1977
Keats, J., The Letters of John Keats, Oxford University Press, New York, 1970
Koestler, A., Dialogue with Death, Hutchinson, 1966
Krishnamurti, J., The Second Penguin Krishnamurti Reader, onder red. van M. Lutyens, Penguin, 1973
Lao Tzu, The way and its Power, onder redactie van A. Waley, Allen & Unwin, 1934;
Lao Tseu, Tao Teh Tjing, Ankh-Hermes, Deventer, 1994
Laski, M., Ecstasy, Cresset, 1965
Law, William, Selected Mystical writings of William Law, onder red. van S. Hobhouse, Rockliff, 1948
Lawrence, Brother, The Practice of the Presence of God, Templegate, Springfild, 1974
Levy, G.R., The Phoenix' Nest, Rider, 1961
McTaggart, J.M.E., Some Dogmas of Religion, Cambridge, 1906
Marvell, Andrew, Poems of Andrew Marvell, onder redactie van G.A. Aitken, Routledge
W.Y. Evans-Wentz, Milarepa, Tibets Great Yogi, Milarepa, Oxford University Press, 1951
Moody, Life after Life, Bantam, New York, 1976;
Moody, Leven na dit Leven, Strengholt, Naarden, 1977
Ouspensky, P.D., A New Model of the Universe, Random House, New York, 1971
Ouspensky, P.D., The Strange Life of Ivan Osokin, Faber, 1948
Paracelsus, Selected writings, geselecteerd en
in het Engels vertaald door Jacobi, Princeton University Press, Princeton, 1958
Pascal, B., Pensées, in het Engels vertaald door J.M. Cohen, Penguin, New York, 1966
Persian Poets, onder redactie van A.J. Arberry, Dent, 1954
Philokalia, writings from the Philokalia,
in het Engels vertaald door E. Kadloubovsky en G.E.H. Palmer, Faber, 1951;
A. Selawry, Filokalia, Ankh-Hermes, Deventer, 1993
Pirsig, R.M., Zen and the Art of Motorcycle Maintenance, Morrow, New York, 1974;
Zen en de kunst van het motoronderhoud, Bert Bakker, Amsterdam, 1976
Pistis Sophia, in het Engels vertaald door G.R.S. Mead, Watkins, 1947
Plato, The Myths of Plato, J.A. Stewart, Centaur, 1960
Plato, Republic, Hackett Publishing, Indianapolis, 1973
Plotinus, The Enneads, in het Engels vertaald door S. McKenna, Oxford Univ. Press, New York, 1977
Ramana Maharshi, Ramana Maharshi and the Path of Self-Knowledge, A. Osborne, Rider, Londen, 1954
Richard of St. Victor, in het Engels vertaald door C. Kirchberger, Faber, 1957
Rilke, R.M., Duino Elegies, in het Engels vertaald door S. Spender en J.B. Leishman, Hogarth, 1942;
De Elegieën van Duino, vertaald door W.J.M. Bronzwaer, Ambo, Baarn, 1978 (2e druk)
Robinson, E., The Original Version, RERU, 1977
Rolle, Richard, The Fire of Love, Methuen, 1914
Rumi, Jalal-Uddin, Mathnawi, in het Engels vertaald door R.A. Nicholson, Londen, 1925-1940
Rumi, Jalal-Uddin, Poet and Mystic, in het Engels vertaald door R.A. Nicholson, Allen & Unwin, 1950. Ruysbroeck, John of Ruysbroeck, The Adornment of the Spiritual Marriage,
in het Engels vertaald door C.A.W. Dom, Watkins, 1951
Scupoli, L., Unseen warfare,
in het Engels vertaald door E. Kadloubovsky en G.E.H. Palmer, St. Vladimirs, 1978
The Secret of the Golden Flower, Routledge, 1931;
oorspr. Das Geheimnis der goldene Blüte, uit het Chinees in het Duits vertaald door R. Wilhelm,
Het geheim van de gouden bloem, Ankh-Hennes, Deventer, 1994, (5e druk)
The Secret Sayings of Jesus According to the Gospel of Thomas, Collins, 1960
Solzhenitsyn, A., The Gulag Archipelago, Harper & Row, New York, 1979;
De Goelag Archipel, De Boekerij, Baarn, 1974
Suso, Henry, The Little Book of Eternal wisdom, onder redactie van J.M. Clark, Faber, 1953;
oorspronkelijk: Suso, Heinrich, Büchlein der Ewigen Weisheit
Suzuki, D.T., Essays in Zen Buddhism, Grove, New York, 1961
Suzuki, D.T., Manual of Zen Buddhism, Grove, New York, 1960
Swedenborg, E., Heaven and Hell, Pillar Books, 1976;
oorspronkelijk: De coelo et de inferno. Tauler, Johann, Life and Sermons, Londen, 1907
The Ten Principal Upanishads, in het Engels vertaald door S.P. Swami en W.B. Yeats, Faber, 1937
St. Teresa, The Life of Santa Teresa, in het Engels vertaald door J.M. Cohen, Penguin, 1957
Theologia Germanica, Victor Gollancz, 1937
The Tibetan Book of the Dead, onder redactie van W.Y. Evans Wentz, Oxford University Press, 1927;
Het Tibetaanse dodenboek, Ankh-Hermes, Deventer, 1974, (10e druk)
Traheme, Thomas, Centuries, Poems and Thanksgiving, Oxford University Press, 1958
Trungpa, C., Meditation in Action, Stuart & Watkins, 1968;
Meditatie in actie, Servire, Cothen, 1992
Van der Post, L., The Night of the New Moon, Hogarth, 1970
Vaughan, Henry, The works of Henry Vaughan, onder red. van L.C. Martin, Oxford Univ. Press, 1914
The way of a Pilgrim, in het Engels vertaald door R.M. French, SPCK, 1941
Whiteman. J.H.M., The Mystic Life
Wilhurst, W.L., Contemplations (gecit. door R.C. Johnsons in The Imprisoned Splendor, Hodder, 1953
Wisdom of India, onder redactie van Lin Yutang, Michael Joseph, 1949
Wordsworth, William Wordsworth, onder redactie van J.O. Hayden, Penguin, 1977
Yogananda, P., Autobiography of a Yogi, Self-Realization, 1973;
Autobiografie van een yogi, Ankh-Hermes, Deventer, 1991
Zen Flesh, Zen Bones, onder redactie van P. Reps, Penguin, 1971;
Zen-Zin, Zen-onzin, Ankh-Hermes, Deventer, 1991, (4e druk)

terug naar de Inhoud

Register van geciteerde auteurs over mystiek
Al Ghazali 24, 127-128

Allen, W. 160

Apocriefe Nieuwe Testament 189

Attar, Farid al Din122,132-133, 141

Berenson, B. 105

Bhagavad Gita 36

Bijbelcitaten

Johannes 190, 253

Matteüs 248

I Corinthiërs 194

Blake, W. 153, 176-177, 274

Blavatsky, H.P. 28, 29, 64, 137, 140, 180, 181, 252

Blofeld, J. 227

Bloxham, A. 269

Boeddhistische teksten

Bodhicaryavatara van Shantideva 39
De vuurpreek 138

Diamant Soetra 31, 108

Het Tibetaanse dodenboek 256 e.v.

Lankavatara Soetra 21, 61, 141

Soetra van de zesde patriarch 125-126
Some Sayings of the Buddha 41, 73, 114, 139

Boek van de kunst van het sterven 261

Böhme, J. 32-33, 102,146-148, 181-182
Bronté, E. 204

Brunton, P. 116

Buber, M. 37, 73-74, 85

Bucke, R.M. 110

Capra, F. 103-104

Catharina van Genua 79

Chuang Tzu 36-37, 91, 108-109, 124-125

Church, R. 218-219

Clark, K. 13

Cloud of Unknowing, The 25, 26, 131-132

Collin Smith, R. 214

Conze, E. 66-67

Costa, G. 126-127

David-Néel, A. 217-218, 224-228

Dostojewski, F. 194-195

Eckehart, Meester 62, 70, 119, 121, 123, 133, 136, 140, 144-145

Eliade, M. 167, 217

Evangelie van Thomas 196, 213

Fox, George 106-107

Geheim van de gouden bloem, Het 82,172-173

Govinda, Lama 29, 214-215, 225, 275

Hallaj, Mansur 31-32

Hawkes, J. 98-99

Heraclitus 151-152

Hesychius van Jeruzalem 39

Heywood, R. 233

Hilton, Walter 65-66, 157

Horologium Sapientiae 260

Huxley, A. 239-241, 265

Israel, M. 161-162

James, W. 45, 102, 238

Jan van het Kruis 26, 134

Jeanne d'Arc 54

Josephus 191-192

Julian van Norwich 59, 80, 120, 132


Kant, I. 229

Katrei, Zuster 120

Kaushik, R.P. 92

Keats, J. 198-199

Koestler, A. 55

Krishnamurti, J. 20-21, 33, 184, 196-197, 234-235
Lao Tseu 132, 185

Laski, M. 98, 231

Laurent, Broeder 50

Law, William 19-20, 65, 184

Levy, G.R. 155-156, 158-159

McTaggart, J.M.E. 272

Marvell, A. 52-53

Milarepa, Jetsun 49-50, 74-75

Molinos, Miguel de 15-18

Moody, R. 221

More, Thomas 53


Katha oepanisjad 90, 273

Mandukya oepanisjad 88

Ouspensky, P.D. 48, 101-102

Paracelsus, 199-200

Pascal, B. 148-151

Patanjali 210 e.v.

Pirsig R.M. 100

Pistis Sophia 71, 168

Plato, Phaedo 52

Plato, Phaedrus 145-146

Plato, De staat 185-186, 233, 255, 259-260

Plotinus 117-118, 120, 123
Post, L. van der 56-57


Quincey, T. de 238

Ramana Maharshi, B. 115-116

Rigveda 178-179

Rilke, R.M. 202

Robinson, E. 95

Rolle, Richard 79, 80, 127, 174

Rumi, Jalal-Uddin 38, 60, 68, 80, 123-124,170-171
Ruusbroec, Jan van 108, 123, 131, 140, 142, 157, 246

Scott, W. 204-205

Scupoli L. 18

Simeon de 'nieuwe theoloog' 83-84

Sint Victor, Richard van 15

Solzjenitsyn, A. 56

Stevenson, I. 267

Suso, Henry 69, 77-78

Suzuki, D.T. 19, 43, 135

Swedenborg, E. 168, 258

Symonds, J.A. 45-46

Tauler, Johami 143-144

Temiyson, A. 47

Teresa van Avila, 106, 128, 129, 216-217

Theologia Germanica 72

Traherne, T. 96-97

Trungpa, C. 209

Vaughan, H. 201


Way of a Pilgrim, The 24

Whiteman, J.H.M. 223

Wilmhurst, W.L. 165-166

Wordsworth, W. 95


Yogananda, Paramhansa 111-112

Zen Flesh, Zen Bones 93, 136

terug naar het literatuuroverzicht

terug naar het weblog







^