Prof. dr. Wim Couwenberg - Religie in het defensief
Religie in het defensief door opmars moderne wetenschapCivis Mundi Digitaal #69, Oktober 2018 (II)
Het streven naar verzoening tussen geloof en rede
Religie kent meerdere dimensies: behalve de verkondiging en aanvaarding van een bepaalde geloofswaarheid (creed) ook een ethische (code) en rituele dimensie (cult) en zij is tevens een bron van gemeenschapsvorming (communion). Wel is het zo dat het waarheidsaspect met name in het christendom een heel sterk accent gekregen heeft. Vandaar dat nergens zoveel nagedacht is over de relatie van geloof en rede als in de christelijke wereld, vrij recent nog in de encycliek Fides et ratio van paus Johannes Paulus II.
De hoop op en het streven naar verzoening tussen geloof en rede is ook de harde kern van religieuze vrijzinnigheid. Voor de christelijke opvatting, zo merkte de voormalige paus Benedictus XVI in dit verband op, kan en mag er geen principieel verschil bestaan tussen geloof en rede. Maar in de ogen van atheïstische filosofen als Paul Cliteur en Herman Philipse is dat wel degelijk het geval.
Hoe dit zij, door die nadruk op het waarheidsaspect is de christelijke religie in ieder geval bijzonder kwetsbaar geworden sinds de moderne wetenschap zich wat de waarheidsvraag betreft, ontwikkeld heeft tot een geduchte concurrent, kwetsbaarder nog dan als bron van ethiek, al wordt zij ook op dit punt inmiddels als overbodig aangemerkt.[1] Als uitvloeisel van het methodische atheïsme van de moderne wetenschap, aldus E. Schuurman[2] - bijzonder hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte - ontwikkelt zich een atheïstische cultuur, waarin de hele werkelijkheid gereduceerd wordt tot een louter materiële, en langs technisch-rationele weg volledig te beheersen werkelijkheid.
In die geest concludeerde de filosoof F. Staal[3] in 1988 dan ook dat godsdiensten en religies een achterhaald fenomeen zijn geworden. Wat de waarheidsvraag betreft zijn zij inmiddels overtroefd door de wetenschap. Alleen door de achterstand van de menswetenschappen op de natuurwetenschappelijke ontwikkeling ziet hij nog enige ruimte voor het voortbestaan van religieuze geloofsuitingen en dat betreurt hij.
Evenals Staal ziet ook de neuroloog D. Swaab[4] religie tot afsterven gedoemd, maar om een andere reden. Als bron van groepsvorming heeft zij in de evolutie een bepaald nut gehad. Maar met de opmars van economische en culturele globalisering vervalt die nuttige sociale functie. Dat de culturele en maatschappelijke rol van religie uitgespeeld is, is in Nederland inmiddels een standpunt dat door culturele elites breed gedragen en in een soms triomfantelijke toonzetting verkondigd wordt, al is er de laatste te dien aanzien wel sprake van een zekere kentering[5].
Zingevingsbehoefte irrelevant?
In tegenstelling tot H. Philipse[6] is de rechtsfilosoof P. Cliteur[7] van oordeel dat het moderne wetenschappelijke denken niet in staat is religies op louter logische gronden te onttronen en op te heffen. Maar religie is wel definitief in het defensief gedrongen en moet zich, wil zij overleven, voortdurend aanpassen aan de resultaten van de wetenschappelijke ontwikkeling. Dat de waarheidsvraag alleen nog door de positieve wetenschap beantwoord kan worden, gaat echter alleen op, als men uitgaat van een materialistisch en rationalistisch wereldbeeld waarin de werkelijkheid gereduceerd wordt tot dat wat meet-, tel- en reproduceerbaar is. Verbeeldingskracht als bron van zin en betekenis[8] wordt in dat wereldbeeld dan ook niet serieus genomen evenmin als de vraag naar de zin van het bestaan, die juist centraal staat in de ontwikkeling van de religieuze dimensie van het menselijk bestaan. Die vraag wordt zelfs afgedaan als irrelevant, een uiting van psychische onvolwassenheid, een nodeloze en nutteloze zelfkwelling[9].
Het belijden van dat wereldbeeld is bovendien niet minder een subjectief bepaalde keuze dan dat van een religieuze wereldbeschouwing. Wanneer een bioloog als R. Plasterk - nu minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in het huidige Nederlandse kabinet - met veel bravoure uitroept: wie na Darwin nog in God gelooft is gek, is dat geenszins een empirisch getoetst wetenschappelijk inzicht, maar een antireligieuze stellingname, die voortvloeit uit een bepaalde, i.c. materialistische en reductionistische interpretatie van de evolutie.
De stelligheid waarmee hij en andere neo-darwinistische biologen zich afzetten tegen alles wat naar religie zweemt, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het evolutionisme als ideologisch uitvloeisel van de evolutietheorie in hun wereldbeeld de rol vervult van substituut religie en doet onwillekeurig denken aan de stelligheid waarmee creationisten op hun beurt hun geloofsvisie verkondigen. Zij gaan er bij de bestrijding daarvan bovendien gemakshalve aan voorbij dat waarheidsvinding, die ze exclusief reserveren voor de wetenschap, niet alleen in de religieuze, maar ook in de wetenschappelijke wereld belemmerd wordt door verschijnselen als dogmatisme, taboes e.d. Zo heeft de socioloog en antropoloog A.J.F. Köbben[10] er herhaaldelijk op gewezen, dat taboes en partijdigheid ook in de wetenschappelijke wereld het vrije onderzoek en een redelijke en open discussie over de resultaten daarvan niet zelden in de weg staan. I. Maso[11], hoogleraar wetenschapsleer, methodologie en onderzoeksleer spreekt in dit verband van ’het kwaad in de wetenschap’, d.w.z. de neiging van dogmatici in verschillende wetenschapsgebieden om critici van hun theorieën bij voortduring de mond te snoeren en 'ketterse bevindingen' die op cruciale punten in strijd zijn met die theorieën, onschadelijk te maken door stemmingmakerij onder het mom van wetenschap. Wel zijn dogma’s, taboes e.d. in de wetenschap uiteraard veel kwetsbaarder, dankzij het empirische en kritische onderzoek dat de grondslag vormt van wetenschappelijke arbeid. Op termijn raken zij dan ook omstreden en geëlimineerd.
Als ritueel en bron van gemeenschapsvorming, en daarmee samenhangende emotionele bindingen is religie bovendien nog steeds een alleszins serieus te nemen factor. Een atheïstische auteur als G. Groot ziet in dat ritueel zelfs de belangrijkste religieuze functie. Het is juist de religieuze rituele praktijk, die de geheime kracht van religie is en haar niet alleen duurzaamheid verschaft, maar ook inspireert.[12] In de 19e eeuw was dat ook de overtuiging van Prosper Guéranger, een van de belangrijkste voortrekkers van de beweging in de katholieke kerk, die streefde naar eenheid van liturgie (het samenstel van rituelen en ceremoniën waarin geloofswaarheden concrete vorm krijgen)[13].
Gesloten versus open wereldbeeld
Over religie valt niet te discussiëren, meent NRC Handelsblad-columniste Beatrijs Ritsema, want je loopt al gauw tegen het plaatstaal van een goddelijke openbaring op en dat betekent einde discussie. Daarmee - en dat doen niet alleen orthodoxe gelovigen, maar tegenwoordig ook religieus ongelovigen - wordt religie gelijkgesteld met openbaringsgodsdiensten, i.h.b. met de orthodoxe uitingen daarvan en abstraheert men zodoende van religie als dynamisch en historisch-cultureel bepaald fenomeen. Men heeft grote moeite te aanvaarden dat religie een veel breder bereik heeft en zich uitstrekt tot het elementaire besef dat de wereld ondanks alle wetenschappelijke verlichting in raadsels gehuld blijft.
Achter de verschijnselen gaat een mysterieuze werkelijkheid schuil die verwijst naar iets dat buiten en boven de zichtbare werkelijkheid uitgaat.
Ook een godsdienstcriticus als F. Sierksma ziet in het besef van het mysterieuze karakter van de werkelijkheid de voornaamste bron van alle religie gelegen.[14] Maar door de onttovering van de wereld in en door het moderniseringsproces is dat besef verduisterd geraakt en is ons bestaan gereduceerd en versmald tot een prozaïsche en louter contingente werkelijkheid. Toch blijft dat besef ook onder wetenschappers voortleven. Met de aanvaarding van het Mysterie als levensgrond, betoogt bv. de bekende antropoloog J. van Baal, lossen alle problemen van de theodicee (godsleer die op de rede berust) zich vanzelf op.
Door het besef deel uit te maken van dat Mysterie kunnen we ondanks alle wederwaardigheden zin vinden in een anders leeg lijkend bestaan.[15]
Het symbolische werkelijkheidsbesef
Religieuze elites trachten dat besef in religieuze concepten en voorstellingen te verwoorden en te verbeelden. En dat is zoals alles steeds mede bepaald door de historisch-culturele context, waarin dat plaatsvindt. Die relativerende dimensie van alle religieuze pogingen tot bestaansverheldering wordt in orthodoxe uitingen daarvan systematisch genegeerd. Evenals in de kunst veronderstellen die pogingen de aanwezigheid van een symbolisch bewustzijn, d.w.z. de ontvankelijkheid voor een door metaforen en mythen verbeelde werkelijkheid waarin gepoogd wordt het mysterie achter ons bestaan enigszins te duiden.[16] Als expressie van een symbolische, dus verbeelde werkelijkheid kunnen religieuze voorstellingen niet louter rationeel begrepen worden. Zij moeten veeleer ervaren worden als een inwijding in het mysterieuze karakter van ons bestaan. De absurditeit daarvan maakt eveneens deel uit van dat mysterieuze karakter.
Kunst en religie zijn in de ogen van onze volksschrijver Gerard Reve geen concurrenten van elkaar maar tweelingzusters: beide gericht als zij zijn op ontroering en duiding van de werkelijkheid. Verwondering over het bestaan is hun beider basis en inspiratiebron. In het moderne denken was het vooral Goethe die zich tot tolk gemaakt heeft van dat symbolische werkelijkheidsbesef en van de nauwe samenhang tussen kunst en religie. Als alternatief van religie zoeken ongelovigen vaak houvast en bestaansverheldering in de wereld van de kunst en de filosofie, in het bijzonder in de praktisch gerichte filosofie van de levenskunst die weer in de mode is en nu dienst doet als substituut van een religieuze levensoriëntatie.[17]
Gaat het hier uiteindelijk niet om een botsing tussen enerzijds een louter immanente en gesloten zienswijze waarin uitgegaan wordt van een zinloos universum en een even zinloze menselijke existentie zoals die gekoesterd wordt in positivistische wetenschap en seculiere levensovertuigingen, en anderzijds een levenshouding die openstaat voor een bovenzintuiglijke werkelijkheid en niet uitsluit dat daarin een ultieme bestaanszin besloten kan liggen? Als in een recente dissertatie de verveling wordt aangemerkt als de onderdrukte grondstemming van onze tijd[18], heeft dat volgens de schrijver van deze dissertatie veel zo niet alles te maken met dat gesloten en nihilistische wereldbeeld.
Secularisme in het defensief
In het vooruitgangsperspectief van de moderniteit duidt het huidige reveil van religieus - i.c. christelijk, joods, islamitisch en hindoeïstisch - fundamentalisme[19] en hand in hand hiermee het reveil van een eschatologisch perspectief uiteraard op een achterhoedegevecht. In de heterogene wereld van die moderniteit met een veelvoud aan religieuze en andere overtuigingen valt aan een relativering van overtuigingen, ook die van orthodox-gelovigen, op den duur immers niet meer te ontkomen. Ook islamitische orthodoxie, die nu nog grote aanhang en invloed heeft en zelfs inspireert tot zelfmoordaanslagen, zal daar op den duur aan moeten geloven.
Niettemin zijn er auteurs die in dat reveil van religieus fundamentalisme een crisis van het moderne secularisme onderkennen en dat verklaren als een reactie op het teloorgaan van het aanvankelijk grote vertrouwen in de pretenties van het moderne, seculiere beschavingsproces, nu dat vaak niet zozeer als vooruitgang, maar als decadentie ervaren wordt. Als referentiekader ter verklaring van de loop der ontwikkeling stelt dat secularisme steeds minder voor.[20] Dat modernisering van de samenleving per se een verval van de religie impliceert, zoals aanhangers van de secularisatietheorie jarenlang stellig beweerd hebben, staat steeds meer ter discussie[21].
Ook in het sterk geseculariseerde Europa blijft het gros van de mensen vasthouden aan een of andere vorm van religie, al is het dogmatische gehalte ervan sterk verzwakt geraakt[22]. Tegenover de moderne seculiere opvatting van religie als een privé-aangelegenheid stelt de redactie van Christen Democratische Verkenningen onbeschroomd de opvatting dat democratie als regerings- en bestuursvorm niet goed kan functioneren zonder de inbreng van religieuze overtuigingen.[23] Ook in ontwikkelingssamenwerking heeft men inmiddels oog gekregen voor het belang van religie als motiverende factor in het bevorderen van economische en politieke ontwikkeling.[24] Met het oog daarop is in Nederland een ‘Kennisforum Religie en Ontwikkeling’ opgericht. Daarin werken medewerkers van Buitenlandse Zaken nauw samen met vertegenwoordigers van religieuze of religieus georiënteerde ontwikkelingsorganisaties om de minister te adviseren ten aanzien van de rol van religie in het ontwikkelingsbeleid en al doende bij te dragen op beleidsvorming op dit terrein.[25]
Het lijkt er momenteel op of niet zozeer de religie in het defensief is gedrongen, maar het tot voor kort zo zelfverzekerde secularisme. Voor de gedreven atheïst en evolutiebioloog R. Dawkins was dat voldoende reden om als ongetwijfeld heel eloquente spreekbuis van een atheïstische minderheid opnieuw een wervend pleidooi te houden voor het atheïsme als tegenwicht van dat wereldwijd sterk toegenomen religieus besef dat in zijn ogen als een besmettelijke ziekte voortwoekert en met wortel en tak moet worden uitgeroeid.[26] Hij blijft daarom naarstig zoeken naar al wat religie in diskrediet brengt.
Maar ondanks alle uitwassen die hij signaleert en in veel gevallen alleszins terecht, blijft de mens ongeneeslijk religieus zoals ook de van zijn gereformeerde geloof afgevallen theoloog H. Kuitert erkent. Wie die algemeen menselijke religieuze behoefte niet serieus neemt en wil uitroeien, zoals Dawkins, vecht tegen de bierkaai.
Literatuurverwijzing
[1] Zie o.a. Paul Cliteur, Moreel esperanto. Naar een autonome ethiek, 2007
[2] Zie E. Schuurman, Moderniteit en religie: van de noodzaak van een Verlichting van de ‘Aufklärung’, Civis Mundi, 2, 2001
[3] F. Staal, Religies behoren tot het verleden, NRC Handelsblad, 11 juni 1988. In dezelfde zin S. Harris, The End of Faith, 2005
[4] D. Swaab, Hersenen, bewustzijn en geloof, in: In het diepst van mijn gedachten, Thijmgenootschap, 2001
[5] Zie W.B.H.J. van de Donk, Geloven in het publieke domein, publicatie Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, 2006
[6] Zie H. Philipse, Atheïstisch Manifest, 1995
[7] P.B. Cliteur, Atheïsme en de zin van het leven, Civis Mundi, 1, 1996
[8] Zie o.a. J. de Jongh, Godspraak is beeldspraak. Over de betekenis van religieuze verbeelding, 2006
[9] Zie bv. psychiater B.E. Chabot en zijn artikel De wil om niet te geloven, Trouw, 3 juni 1995
[10] A.J.F. Köbben, Taboes in de wetenschap, NRC Handelsblad, 4 april 1989; idem, De weerbarstige waarheid, 1991. Zoe ook F. Bovenkerk e.a. (red.), Wetenschap en Partijdigheid, opstellen voor André J.F. Köbben, 1990
[11] I. Maso, Het kwaad in de wetenschap, Rekenschap, juni 1995
[12] G. Groot, Het krediet van het credo, 2006, p. 10
[13] Zie P.G.J.M. Raedts, Een nieuwe toekomst voor de Latijnse liturgie, Geschriften vereniging voor Latijnse liturgie, 10, pp 14-15
[14] F. Siersma, De religieuze projectie, 1957
[15] J. van Baal, Boodschap uit de stilte - Mysterie als openbaring, 1991, p 147
[16] Zie T. van den Berk, Mystagogie, 1999; zie ook H.J. Adriaanse, Wat verbeelden we ons? in: R.F. Beerling, Niet te geloven, 1979, pp 195-212
[17] Zie J. Dohmen (red.), Over levenskunst, 2002, p 11; zie ook W. Schmidt, Filosofie van de levenskunst, 2002
[18] Zie Awee Prins, Uit verveling, 2007
[19] De term fundamentalisme vindt zijn oorsprong in de christelijke réveilbewegingen, die aan het einde van de 19e eeuw vooral in de Verenigde Staten ontstonden als reactie op de ontwikkeling van de natuurwetenschap en met name het darwinisme. Het islamitische fundamentalisme heeft met het christelijke gemeen, dat het eveneens een terugkeer wil naar de oorspronkelijke bronnen van het geloof en zich afzet tegen de moderne ontwikkelingen in het geloof en de maatschappij.
[20] Zie H. Cox, Religie van de stad van de mens, 1984; J. Moltmann, Christendom in het derde millennium, in: Zijn de dagen van God geteld?, 1995, pp. 132-153
[21] Zie o.a. P.L. Berger, Secularism in Retreat, The National Interest, 46, Winter, 1996/1997
[22] Zie L. Halman e.a., Atlas of European Values, 2005; en A. Bakas & M. Buwalda, De Toekomst van God - Religie-trends in Europa, 2006
[23] Zonder geloof geen democratie, CDV, zomereditie 2006, p. 9
[24] Zie G. ter Haar, Religie terug van weggeweest, in: De last van de blanken. Ontwikkelingshulp in de schijnwerper, Civis Mundi, 2/3, 2007
[25] In het Forum nemen de volgende ontwikkelingsorganisaties deel: Cordaid, ICCO en Prisma.
[26] Zie R. Dawkins, The God Delusion, 2006
terug naar het literatuuroverzicht
^