Max Heindel - De Wereldbeschouwing der Rozekruisers

of Esotherisch Christendom
Uitg. Stichting Zeven, Den Haag, 2000

Deel 2 Kosmogenese en antropogenese

Inhoud

6 Het ontwikkelingsplan
Het begin
De werelden
De zeven tijdperken
7 Het ontwikkelingspad
Werelden doordringen elkaar
Rondten en kosmische nachten
8 Het ontwikkelingswerk (door de Heren of Engelen)
De draad van Ariadne
Het Saturnustijdperk, warmte
De Heren van de Vlam (Tronen)
De minerale toestand voor de mens: het lichaam
Kosmische nacht
Herhalingen
Het Zonnetijdperk, licht en warmte
De Heren van Wijsheid en de Cherubijnen
De bewustzijnstoestand van de droomloze slaap
Het Zonnetijdperk en het plantenbestaan
Het Maantijdperk, vochtigheid, water
De Heren van Individualiteit en de Serafijnen
De Heren van de Vorm
De Heren van Verstand


6 Het ontwikkelingsplan

Het begin

Max Heindel
Overeenkomstig het hermetische axioma 'Zo boven, zo beneden' en omgekeerd, worden zonnestelsels geboren en sterven ze en worden wederom geboren in cycli van werkzaamheid en rust, evenals met de mens het geval is. In elke afdeling van de natuur is een voortdurend opvlammen en uitdoven van werkzaamheid waar te nemen, wat overeenkomt met de wisselingen van eb en vloed, dag en nacht, zomer en winter, leven en dood.
Bij de aanvang van een dag van openbaring zo wordt geleerd, dat een zeker groot Wezen - in de westerse wereld met de naam van God aangeduid, maar in andere delen van de aarde door andere namen - zichzelf tot een bepaald gedeelte van de ruimte begrenst, waarin het een zonnestelsel voor de ontwikkeling van verhoogd zelfbewustzijn wenst te scheppen. In zijn eigen wezen zijn een menigte stralende Hiërarchieën besloten, die voor ons van een onmetelijke geestelijke kracht en heerlijkheid zijn. Dit is de uitkomst van vroegere openbaringen van hetzelfde Wezen en ook andere Wezens in steeds afnemende mate van ontwikkeling, tot wij diegenen bereiken die nog niet die hoogte van bewustzijn hebben bereikt, waarop onze huidige mensheid staat en daardoor niet in staat zullen zijn hun ontwikkeling in dit stelsel te voltooien.
In God, het machtige collectieve Wezen, bevinden zich ook lagere wezens op elke trap van verstandelijkheid en bewustzijn, van alwetendheid af tot onbewustheid, dieper dan die van de diepste trancetoestand aan toe. Gedurende het tijdperk van openbaring waarmee wij ons nu bezighouden, hebben deze verschillende soorten wezens tot taak meer ondervinding op te doen dan zij bij de aanvang van dit bestaanstijdperk bezaten. Zij die in vorige openbaringen de hoogste trap van ontwikkeling hebben bereikt, werken op diegenen in, die nog geen spoor van bewustzijn ontwikkeld hebben. Zij wekken een zekere mate van zelfbewustzijn in hen op, waardoor zij zelf het werk kunnen voortzetten.
Degenen die hun ontwikkeling tijdens een vorige 'dag van openbaring' hadden aangevangen, maar aan het slot daarvan nog niet vergevorderd waren, nemen nu hun taak opnieuw op, evenals wij onze dagtaak 's morgens aanvangen, daar waar wij hem de avond te voren hebhen neergelegd. De verschillende wezens nemen echter niet allemaal hun ontwikkeling in de beginstadia van een nieuwe openbaring op. Sommigen moeten wachten tot dat hun voorgangers de omstandigheden bereid hebben, die voor hun verdere ontwikkeling nodig zijn.

Niets in de natuur gaat plotseling. Alles is een uiterst langzame ontvouwing, een ontwikkelingsproces, dat, hoewel het heel langzaam voortschrijdt, onvermijdelijk aan het eind tot volmaaktheid leidt. Zoals er in het menselijke leven opklimmende trappen bestaan namelijk kinderjaren, jeugd, volwassen leeftijd en ouderdom, zo zijn er in de macrokosmos ook verschillende trappen, die met de verschillende tijdperken in het leven van de microkosmos overeenkomen. Een kind is niet in staat om de plichten van het vader- of moederschap op zich te nemen. Zijn gebrek aan verstandelijke en lichamelijke ontwikkeling maken het voor een dergelijke taak ongeschikt.
Hetzelfde geldt voor de minder ontwikkelde wezens aan het begin van de openbaring. Zij moeten wachten tot de meer ontwikkelden de omstandigheden voor hen geschikt hebben gemaakt. Hoe lager de verstandelijke trap is waarop het zich te ontwikkelen wezen staat, des te meer is het van hulp van buitenaf afhankelijk. In het begin werken dus de hoogst ontwikkelde Wezens in op degenen die de grootste mate van onbewustheid bezitten. Later dragen ze hen over aan enkele van de minder ontwikkelde Wezens, die dan in staat zijn het werk een weinig verder te brengen.
Tenslotte wordt het zelfbewustzijn gewekt. Het zich ontwikkelende leven is mens geworden. Vanaf het ogenblik dat het zelfbewuste individuele ego tot bestaan is gekomen, moet het zijn bewustzijn zonder hulp van buitenaf gaan ontplooien. Eigen ondervinding en gedachte moeten dan de plaats van de buitenstaande leermeesters innemen en de heerlijkheid, macht en luister die voor hem zijn weggelegd, zijn grenzeloos. De periode die gewijd is aan het verkrijgen van zelfbewustzijn en aan de ophouw van de voertuigen waardoor de geest in de mens zich kan openbaren, noemt men 'involutie'. De daarop volgende bestaansperiode, waarin het individuele menselijke wezen zelfbewustzijn tot goddelijke alwetendheid ontwikkelt, wordt 'evolutie' genoemd.

De kracht in het zich ontplooiende wezen maakt de ontwikkeling tot wat zij is en het is niet slechts een ontvouwen van latente mogelijkheden in de kiem. De kracht maakt dat de ontwikkeling van elk individu verschilt van die van ieder ander; die zorgt voor een zekere oorspronkelijkheid en geeft vrijheid aan het scheppende vermogen, dat het zich te ontwikkelen wezen op moet bouwen om een God te worden.
Die kracht noemt men 'talent' en deze 'aanleg' openbaart zich, zoals wij reeds hebben aangeduid, als 'epigenesis.' De meeste moderne levensbeschouwingen erkennen involutie en evolutie. De wetenschap erkent alleen maar de laatste, omdat die slechts met de vormzijde van de openbaring rekening houdt. De involutie behoort tot de levenszijde. Veel vooruitstrevende wetenschapsbeoefenaars houden echter epigenesis voor een bewijsbaar feit. In De wereldbeschouwing der Rozenkruisers vindt men alle drie verenigd, omdat zij noodzakelijk zijn voor een volledig begrip van de vroegere, huidige en toekomstige ontwikkeling van het stelsel waartoe wij behoren.

terug naar de Inhoud

De werelden
Wij kunnen een heel duidelijk voorbeeld geven om het bouwen van een kosmos te verduidelijken. Veronderstel dat een man een huis wil bouwen waarin hij wil gaan wonen. Allereerst zoekt hij een geschikte plek en begint daarna aan de bouw van zijn huis, dat hij in verschillende kamers verdeelt die voor bepaalde doeleinden moeten dienen. Hij maakt een keuken, een eetkamer, slaapkamers en een badkamer en richt die zo in, dat ze beantwoorden aan het speciale doel waarvoor zij moeten dienen.
Wanneer God wil scheppen, zoekt Hij in de ruimte een geschikte plaats uit en vult die met zijn aura, terwijl Hij elk atoom van de kosmische wortelsubstantie van dat bijzondere gedeelte in de ruimte met zijn leven doordringt, waardoor op deze wijze de werkzaamheid, die binnenin elk onscheidbaar atoom verborgen is, wordt wakker geschud. Deze kosmische wortelsubstantie is een uitdrukking van de negatieve pool van de Universele Geest, terwijl het machtige Scheppende Wezen dat wij God noemen en waarvan wij als geesten deel uitmaken, een uitdrukking is van de positieve energie van diezelfde Universele Absolute Geest.
Uit hun wisselwerking is alles wat wij in de stoffelijke wereld om ons heen zien, voortgekomen. De oceanen, de aarde, alles wat wij als mineralen, planten, dieren en menselijke vormen geopenbaard zien, alles is gekristalliseerde (verdichte) ruimte, die voortgekomen is uit deze negatieve Geestsubstantie, die alleen aan de dageraad van het 'Zijn' bestond. Net zo zeker als het harde, steenachtige huis van de slak de vastgeworden vochten van zijn weke lichaam zijn, net zo zeker zijn alle vormen kristallisaties om de negatieve pool van de geest.
Uit de kosmische wortelsubstantie daarbuiten trekt God zijn directe of naaste sfeer; op die manier wordt de substantie in de groeiende kosmos dichter dan in de ruimte in het heelal tussen zonnestelsels. Nadat God aldus het materiaal voor zijn woning bereid heeft, gaat Hij het rangschikken. Elk deel van het stelsel wordt met zijn bewustzijn doordrongen; maar in elk gedeelte of afdeling echter een andere graad van dat bewustzijn. De kosmische wortelsubstantie wordt in verschillende trillingssnelheid gebracht en is daarom in de verschillende afdelingen of sferen op verschillende wijze samengesteld. Op deze manier komen de werelden tot stand en worden ze geschikt gemaakt om in het ontwikkelingsplan voor verschillende doeleinden te dienen, zoals de verschillende kamers in het huis ingericht worden om aan de doeleinden van het dagelijks leven in de stoffelijke wereld te beantwoorden.

Wij hebben al gezien dat er zeven werelden zijn. Deze werelden hebben elk een andere 'maat' en snelheid van trilling. In de dichtste wereld, de stoffelijke, is de trillingsmaat - al bereiken lichtgolven bijvoorbeeld een snelheid van honderden miljoenen trillingen per seconde - niettemin oneindig klein in vergelijking met de trillingssnelheid van de begeertewereld, die op de stoffelijke wereld volgt.
Om enig begrip te krijgen van de betekenis en de snelheid van trillingen, is het misschien het gemakkelijkst om naar de warmtetrillingen boven een zeer hete kachel te kijken of die van een radiator in de buurt van een raam. Men moet voortdurend in gedachte houden, dat deze werelden niet gescheiden zijn door ruimte of afstand, zoals de aarde bijvoorbeeld van de andere planeten gescheiden is. Het zijn toestanden van stof van verschillende dichtheid en trilling, zoals de vaste stoffen, vloeistoffen en gassen in onze stoffelijke wereld. Deze werelden worden niet plotseling geschapen bij de aanvang van een dag van openbaring en evenmin blijven zij eindeloos bestaan. Maar zoals een spin, draad na draad haar web weeft, zo differentieert God de ene wereld na de andere in zichzelf, naarmate erin het ontwikkelingsplan waarmee Hij bezig is, aan nieuwe voorwaarden behoefte is. Op die wijze zijn de zeven werelden geleidelijk gedifferentieerd tot wat zij nu zijn.

Eerst worden de hoogste werelden geschapen en daar de involutie tot doel heeft om het leven langzaam in steeds dichter wordende stof over te brengen voor het opbouwen van vormen, verdichten de ijlere werelden zich langzamerhand en worden nieuwe werelden in God gedifferentieerd om de vereiste schakels tussen Hem en de werelden die zich hebben verdicht, te vormen. Op een bepaald tijdstip is de grootste dichtheid, het nadir van stoffelijkheid bereikt.
Vanaf dat punt begint het leven, naarmate de ontwikkeling voortschrijdt, in hogere werelden op te stijgen. Daardoor worden de dichtere werelden na elkaar ontvolkt. Is het doel waarvoor een bepaalde wereld geschapen was bereikt, dan maakt God een einde aan het bestaan van die wereld, die overbodig is geworden, door binnen in zichzelf de bijzondere werkzaamheid, waardoor die wereld in het leven geroepen was en onderhouden werd, te laten ophouden. De hoogste - fijnste, ijlste, meest etherische - werelden worden het eerst geschapen en het laatst opgebroken, terwijl de drie dichtere werelden waarin onze tegenwoordige fase van ontwikkeling plaatsvindt, betrekkelijk voorbijgaande verschijnselen zijn, die de onderdompeling van de geest in de stof met zich meebrengt.

terug naar de Inhoud

De zeven tijdperken
Het ontwikkelingsplan wordt door deze vijf werelden heen in zeven grote tijdperken van openbaring ten uitvoer gebracht, gedurende welke de maagdelijke geest of het zich ontwikkelende leven, eerst mens en daarna een God wordt. Bij het begin van de openbaring differentieert God binnenin (niet uit) zichzelf deze maagdelijke geesten die de zich ontwikkelende levensgolf samenstellen (zoals de menselijke geesten), die als vonken uit een vlam in staat zijn, zelf tot vlammen aangewakkerd te worden. Ontwikkeling is het aanwakkeringsproces dat tot dat doel moet leiden.
In de maagdelijke geesten liggen alle mogelijkheden van hun goddelijke Vader besloten, met inbegrip van de kiem van een onafhankelijke wil die hen in staat stelt nieuwe, niet latente toestanden, in het leven te roepen. De latente mogelijkheden worden tijdens de ontwikkeling in dynamische krachten en beschikbare vermogens omgezet, terwijl de onafhankelijke wil nieuwe en oorspronkelijke richtingen of 'epigenesis' bepaalt. Vóór de aanvang van de pelgrimstocht door de stof is de maagdelijke geest in de wereld van de maagdelijke geesten op een na de hoogste van de zeven werelden. Hij heeft goddelijk bewustzijn, maar geen zelfbewustzijn.

Zelfbewustzijn, zielenkracht en het scheppend denkvermogen zijn eigenschappen of vermogens die door ontwikkeling moeten worden verkregen. Wanneer de maagdelijke geest in de wereld van de goddelijke geest ondergedompeld wordt, wordt hij verblind en door die stof volkomen onbewust gemaakt. Hij is even ongevoelig voor indrukken van buitenaf als een mens in de diepste trancetoestand. Deze toestand van onbewustheid heerst gedurende het eerste tijdperk.
In het tweede tijdperk verheft hij zich tot de toestand van droomloze slaap; in het derde tijdperk bereikt hij de trap van droombewustzijn, terwijl in het midden van het vierde tijdperk dat wij nu bereikt hebben, het volle menselijke waakbewustzijn verkregen wordt. Dit is een bewustzijnstoestand, die slechts aan de laagste van de zeven werelden eigen is.
Gedurende de resterende helft van dit tijdperk en de daarop volgende drie tijdperken, moet de mens zijn bewustzijn zodanig uitbreiden, dat hij alles in de zes werelden boven deze stoffelijke wereld bevatten kan. Op de neerwaartse gang door deze werelden werden de krachten van de mens door hogere Wezens geleid die hem hielpen om zijn onbewuste wilskracht naar binnen te keren voor het opbouwen van geschikte voertuigen. Toen hij eindelijk ver genoeg ontwikkeld en toegerust was met het drievoudige lichaam als een onmisbaar instrument, openden deze hogere Wezens zijn 'ogen' en richtten hun blik naar buiten op de scheikundige sfeer van de stoffelijke wereld, opdat zijn bekwaamheden deze zouden kunnen veroveren.
Wanneer hij zich door zijn werk in de scheikundige sfeer heeft voorbereid, zal zijn volgende stap op de weg van vooruitgang een uitbreiding van zijn bewustzijn betekenen, dat dan de gehele etherische sfeer zal omvatten en daarna de begeertewereld, enzovoort. In de terminologie van de Rozenkruisers luiden de namen van de zeven tijdperken als volgt:
Het Saturnustijdperk
Het Zonnetijdperk
Het Maantijdperk
Het Aardetijdperk
Het Jupitertijdperk
Het Venustijdperk
Het Vulcanustijdperk
Al deze tijdperken zijn achtereenvolgende wedergeboorten van onze aarde.

Men moet niet denken dat de bovengenoemde tijdperken iets te maken hebben met de planeten, die tezamen met de aarde hun banen om de zon beschrijven. Eigenlijk kan men er niet genoeg de nadruk op leggen, dat er absoluut geen verband bestaat tussen deze planeten en de namen van de tijdperken. De tijdperken zijn gewoon vroegere, tegenwoordige of toekomstige wedergeboorten van onze aarde, 'toestanden' die zij heeft doorgemaakt, nu nog doormaakt of in de toekomst door zal maken.
De eerste drie tijdperken, het Saturnus-, Zonne- en Maantijdperk, zijn achter de rug. Wij zijn nu in het vierde of Aardetijdperk. Wanneer dit Aardetijdperk van onze aardbol zal zijn geëindigd, zal onze bol - en wij incluis - nog de Jupiter-, Venus- en Vulcanustoestanden doormaken, voordat de grote zevenvoudige 'dag van openbaring' ten einde loopt, wanneer alles wat nu bestaat weer voor een tijdperk van rust in het Absolute zal verzinken en de vruchten van de evolutie zal assimileren om aan de dageraad van een nieuwe grote 'dag' wederom aan de oppervlakte te verrijzen om een verdere en hogere ontwikkeling door te maken.
In het drieëneenhalve tijdperk dat reeds achter ons ligt, hebben wij onze tegenwoordige voertuigen en toestanden van bewustzijn opgebouwd. Het overblijvende drieëneenhalve tijdperk zal worden gewijd aan de volmaking van deze verschillende voertuigen en de uitbreiding van ons bewustzijn tot iets, wat veel lijkt op alwetendheid.

De reis die door de maagdelijke geest is afgelegd van onbewustheid naar alwetendheid, waarbij de latente mogelijkheden zich tot arbeidsvermogen van beweging ontplooiden, is een wonderbaarlijk ingewikkeld proces en wij kunnen in het begin niets anders doen dan er een ruwe schets van geven. Naarmate wij echter met onze studie voortgaan, zullen er meer bijzonderheden kunnen worden ingevuld tot het schilderij zo volledig is als de schrijver in staat is het te maken.
De onderzoeker moet vooral goed letten op de definitie van de termen, als er nieuwe denkbeelden worden voorgelegd. Hij moet er zich zoveel mogelijk vertrouwd mee zien te maken. Het is de bedoeling om de zaak zoveel mogelijk te vereenvoudigen; in het gehele werk wordt slechts één bekend Nederlands woord voor hetzelfde begrip gebruikt. Die naam zal het weer te geven denkbeeld zo duidelijk mogelijk omschrijven in de hoop, dat daardoor veel verwarring die voortvloeit uit een veelvoudige terminologie, zal worden vermeden.
Als men nauwgezet op de definitie van de termen let, kan iedere mens met een middelmatig verstand best enige kennis van tenminste de hoofdlijnen van het ontwikkelingsplan opdoen. Dat die kennis van het allergrootste belang is, zal elk verstandig mens moeten toegeven. Wij leven in deze wereld, bestuurd door de wetten van de natuur. Onder die wetten moeten wij leven en werken en wij kunnen ze onmogelijk wijzigen. Als wij ze kennen en erop verstandige wijze mee samenwerken, worden deze natuurkrachten zeer waardevolle dienaren, zoals bijvoorbeeld elektriciteit. Als wij ze echter niet begrijpen en er in onze onwetendheid tegenin werken, worden zij zeer gevaarlijke vijanden en kunnen ze vaak tot verschrikkelijke verwoesting aanleiding geven. Hoe meer wij daarom van de werkwijzen van de natuur, die slechts het zichtbaar symbool van de onzichtbare God is, afweten, des te beter zullen wij in staat zijn voordeel te trekken uit de gelegenheden die zij biedt voor groei en macht, voor bevrijding uit knechtschap en voor het bereiken van meesterschap.

terug naar de Inhoud

7 Het ontwikkelingspad

Werelden doordringen elkaar
Een waarschuwing in verband met de diagrammen die ter verduidelijking gegeven worden, is hier misschien wel op zijn plaats. De onderzoeker moet goed bedenken, dat niets dat tot een andere afmeting teruggebracht wordt, ooit nauwkeurig kan zijn. De afbeelding van een huis zou ons zo goed als niets zeggen, als wij nooit een huis hadden gezien. In dat gevai zouden wij in de afbeelding niets anders zien dan lijnen en vlekken. Wij zouden ons er daardoor geen voorstelling van kunnen maken.
Diagrammen ter verduidelijking van bovenstoffelijke zaken geven nog veel minder getrouwe voorstellingen van de werkelijkheid, om de eenvoudige reden, dat op de afbeelding het huis van drie afmetingen slechts tot twee afmetingen wordt teruggebracht, terwijl in het geval van diagrammen van tijdperken, werelden en bollen, de feiten in werkelijkheid vier tot zeven afmetingen hebben, zodat de diagrammen in twee afmetingen waarin getracht wordt ze weer te geven, nog veel verder van de mogelijkheid van getrouwe weergave afstaan.
Wij moeten voortdurend in gedachte houden, dat deze werelden elkaar doordringen; dat de bollen elkaar doordringen en dat de manier waarop ze op het diagram worden afgebeeld, overeenkomt met het naast elkaar leggen van alle radertjes van een horloge dat men uit elkaar heeft gehaald om te kijken hoe het loopt. Willen deze diagrammen voor de onderzoeker enig nut hebben, dan moeten zij geestelijk worden voorgesteld, anders zullen zij verwarrend werken in plaats van verhelderend.

terug naar de Inhoud

Rondten en kosmische nachten
Het Saturnustijdperk is het eerste van de zeven tijdperken en in dit beginstadium zetten de maagdelijke geesten de eerste schrede op het pad naar de ontwikkeling van bewustzijn en vorm. Op diagram 7 zien wij dat de ontwikkelingsimpuls zeven maal rond de zeven bollen, A, B, C, D, E, Fen G gaat, in de richting die door de pijltjes is aangegeven. Eerst wordt een gedeelte van de ontwikkeling doorgemaakt op bol A, die in de wereld van de goddelijke geest ligt en de ijlste van de vijf werelden is die ons veld van ontwikkeling uitmaken.
Daarop wordt het ontwikkelende leven geleidelijk overgebracht naar bol B, die in de iets dichtere wereld van de levensgeest ligt. Hier wordt een ander stadium van ontwikkeling doorgemaakt. Na verloop van tijd is het ontwikkelende leven gereed om het strijdperk op bol C te betreden, die in de nog dichtere substantie van de sfeer van de abstracte gedachte ligt en daaruit ook wordt gevormd. Nadat de levensgolf de lessen geleerd heeft, die inherent zijn aan die bestaanstoestand, trekt de levensgolf verder naar bol D, gelegen in en bestaande uit de substantie van de sfeer van de concrete gedachte. Dit is de laagste graad van stof die de levensgolf in het Saturnustijdperk bereikt.

(Steiner beschrijft deze gang door verschillende toestanden als volgt: Er is één grote kringloop die al deze ontwikkelingstrappen bevat. Daarbinnen zijn zeven tijdperken (de 'Saturnus'-toestand, 'Zonne'-toestand enz. genoemd); in ieder tijdperk worden zeven kleinere tijdvakken doorlopen met namen van de streken waar deze voornamelijk plaatsvond (zoals 'Atlantis'), daarbinnen spelen zich zeven beschavingen af.)

Vanaf dit punt wordt de levensgolf weer opwaarts geleid naar bol E. die in de sfeer van de abstracte gedachte ligt, net als bol C; toch zijn de omstandigheden niet dezelfde als op bol C. Dit is het stadium van involutie en de substantie van de werelden wordt voortdurend dichter. Alles heeft de neiging om, naarmate de tijd voortschrijdt, dichter en vaster te worden; daar de ontwikkelingsgang spiraalsgewijs loopt, zal het dus ook duidelijk zijn dat, al worden dezelfde punten doorlopen, de omstandigheden nooit dezelfde zijn, maar zich op een hoger, meer geëvolueerd gebied voordoen. Is het werk op bol E afgelopen, dan wordt de volgende trap doorlopen op bol F, die in de wereld van de levensgeest ligt, evenals bol B; daarna stijgt de levensgolf naar bol G. Is het werk daar volbracht, dan is de levensgolf eenmaal over alle zeven bollen gegaan, eenmaal naar beneden en eenmaal naar boven door de vier respectievelijke werelden.
Deze reis van de levensgolf noemt men een rondte en zeven rondten vormen een tijdperk. In één tijdperk gaat de levensgolf dus zeven keer naar beneden en naar boven door de vier werelden. Als de levensgolf zeven maal volledig om de zeven bollen heen is gegaan, aldus de zeven rondten vervullend, dan is de eerste scheppingsdag ten einde en volgt een kosmische nacht van rust en assimilatie, waarna het Zonnetijdperk aanbreekt.

De kosmische nacht van rust na de voleinding van het Saturnustijdperk is evenmin als een nacht van slaap tussen twee dagen in het menselijke leven of de tijd van rust tussen twee aardlevens, een tijd van passieve rust, maar een voorbereidingstijd voor de werkzaamheid die in het aanstaande Zonnetijdperk ontplooid zal worden, wanneer de mens-inwording een verdere onderdompeling in de stof zal ondergaan. Daarvoor zijn nieuwe bollen nodig, die een andere plaats ten opzichte van de zeven werelden innemen dan die uit het Saturnustijdperk.
Het vormen van die nieuwe bollen naast andere geestelijke werkzaamheden, houden de ontwikkelende geesten in de tijd tussen twee tijdperken - de kosmische nacht - bezig. Het verloop is als volgt: nadat de levensgolf bol A in het Saturnustijdperk voor de laatste keer verlaten heeft, begint de bol langzaam uiteen te vallen. De krachten die hem in stand hielden, worden van de wereld van de goddelijke geest, waar bol A zich in het Saturnustijdperk bevindt, naar de wereld van de levensgeest, waar bol A zich in het zonnetijdperk bevindt, overgebracht. Zie diagram 8.
Nadat de levensgolf bol B van het Saturnustijdperk voor de laatste maal verlaten heeft, begint deze op zijn beurt te ontbinden en worden de krachten van die bol, evenals het zaadatoom van een menselijk voertuig, als nucleus voor bol B in het Zonnetijdperk gebruikt, die dan in de sfeer van abstracte gedachte ligt. Op dezelfde wijze worden de krachten van bol C naar de sfeer van de concrete gedachte overgebracht, waar zij uit de substantie van die sfeer het materiaal naar zich toe trekken, geschikt voor de bouw van een nieuwe bol C voor het aanstaande Zonnetijdperk. Op dergelijke wijze wordt bol D omgezet en in de begeertewereld geplaatst. Ook dc bollen E, F en G Worden na elkaar overgebracht.

Het gevolg is, zoals men op diagram 8 zien kan, dat in het Zonnetijdperk alle bollen één trap lager afgedaald zijn in dichtere stof dan in het Saturnustijdperk, zodat de levensgolf bij zijn verrijzen uit de kosmische nacht van rust tussen de laatste werkzaamheid op bol G van het Saturnustijdperk en de hernieuwde werkzaamheid op bol A van het Zonnetijdperk, een nieuwe omgeving klaar vindt, waar de levensgolf gelegenheid voor nieuwe ondervinding geboden wordt.
Gedurende het Zonnetijdperk beweegt de levensgolf zich nu zeven keer om de zeven bollen en trekt zodoende zeven maal op en neer door de vier werelden of sferen waarin deze bollen zich bevinden. Hij beschrijft zeven rondten in het Zonnetijdperk, evenals in het Saturnustijdperk. Wanneer de levensgolf bol A van het Zonnetijdperk voor het laatst verlaat, begint die bol uiteen te vallen. De krachten ervan worden naar de dichtere sfeer van de abstracte gedachte overgebracht, waar ze een nieuwe planeet vormen die in het Maantijdperk dienst zal doen. Op dezelfde wijze worden de krachten van de andere bollen overgebracht en dienen als nuclei voor de bollen van het Maantijdperk, zoals men op diagram 8 zien kan; het verloop is precies hetzelfde als toen de bollen hun plaats in het Saturnustijdperk moesten verlaten om die van het Zonnetijdperk in te nemen. Zodoende liggen de bollen van het Maantijdperk één trap lager in de stof dan die van het Zonnetijdperk, terwijl de laagste, bol D, in de etherische sfeer van de stoffelijke wereld ligt.
Na de kosmische nacht tussen het Zonnetijdperk en het Maantijdperk begint de levensgolf haar loop weer op bol A van het Maantijdperk en doorloopt in de bepaalde tijd haar zeven rondten, zoals daarvoor. Dan volgt een nieuwe kosmische nacht, waarin de bollen opnieuw één trap lager worden gebracht en ditmaal bevindt zich de dichtste bol in de scheikundige sfeer van de stoffelijke wereld, zoals men op diagram 8 kan zien. Dit nu is het Aardetijdperk en de laagste en dichtste bol, bol D, is onze tegenwoordige aarde.

De levensgolf begon hier als gewoonlijk op bol A na de kosmische nacht die volgde op het Maantijdperk. In het tegenwoordige Aardetijdperk is zij driemaal om de zeven bollen heengegaan en is nu in de vierde rondte op bol D aangeland. De grootste dichtheid van stof - het nadir van stoffelijkheid - werd hier op aarde in deze tegenwoordige vierde rondte een paar miljoen jaren geleden bereikt. Voortaan zal dus een opwaartse neiging in ijlere substantie merkbaar zijn. Gedurende de drieëneenhalve rondte die nog in dit tijdperk moeten verlopen, zal de aarde langzamerhand steeds etherischer worden en in het volgende tijdperk - het Jupitertijdperk - zal bol D zich, evenals in het Maantijdperk, weer in de etherische sfeer bevinden en zullen ook de andere bollen naar evenredigheid hoger liggen. In het Venustijdperk zullen zij in dezelfde werelden liggen als tijdens het Zonnetijdperk.
De bollen van het Vulcanustijdperk zullen dezelfde dichtheid bezitten en zich in dezelfde werelden bevinden als die van het Saturnustijdperk. Dit alles kan men zien op diagram 8. Als de levensgolf zijn werk in het Aardetijdperk heeft volbracht en de daarop volgende kosmische nacht voorbij is, zal hij zijn zeven rondten over de bollen van het Jupitertijdperk doormaken. Dan komt de gewone kosmische nacht met zijn geestelijke werkzaamheden; daarna de zeven rondten van het Venustijdperk; dan weer een tijd van rust, gevolgd door het laatste tijdperk van het huidige ontwikkelingsplan: het Vulcanustijdperk. Hier beschrijft de levensgolf ook zijn zeven rondten en aan het einde van de laatste rondte worden alle bollen opgelost en wordt de levensgolf weer in God teruggetrokken, wat even lang duurt als die van alle zeven tijdperken in actie. Dan gaat God-zelf in het Absolute op gedurende de 'universumse nacht' van assimilatie en voorbereiding voor een nieuwe grote dag. Dan zullen andere, grotere ontwikkelingen volgen, maar wij kunnen ons alleen maar met de zeven hier beschreven tijdperken bezighouden.

terug naar de Inhoud

8 Het ontwikkelingswerk (door de Heren of Engelen)

De draad van Ariadne
Nu wij kennis hebben gemaakt met de werelden, de bollen en de rondten waarover het ontwikkelingspad in de zeven tijdperken loopt, kunnen wij het werk dat in elk tijdperk verricht wordt, zowel als de daarvoor gebruikte methoden, nader gaan beschouwen. De 'draad van Ariadne' die ons door het doolhof van bollen, werelden, rondten en tijdperken moet voeren, zal worden gevonden als men bedenkt en goed onthoudt, dat de maagdelijke geesten die de zich ontwikkelende levensgolf samenstellen, geheel onbewust werden, toen zij hun ontwikkelingstocht door de vijf werelden van dichtere substantie dan die van de wereld van de maagdelijke geesten begonnen.
Daar het doel van ontwikkeling is hen tot vol bewustzijn te brengen, in staat de stof van alle werelden te beheersen, zijn ook de omstandigheden, belichaamd in bollen, werelden, rondten en tijdperken, overeenkomstig dit doel geregeld. Gedurende het Saturnus-, het Zonne- en het Maantijdperk en de afgelopen helft van ons tegenwoordige Aardetijdperk, hebben de maagdelijke geesten onbewust hun verschillende voertuigen onder toezicht van de verheven Wezens die hun ontwikkeling leidden (de Heren of Engelen), opgebouwd en zijn langzamerhand wakker geschud, tot zij nu de toestand van waakbewustzijn hebben bereikt. Dit verloop noemt men 'involutie'.
Vanaf nu tot aan het eind van het Vulcanustijdperk zullen de maagdelijke geesten, nu onze huidige mensheid, door hun eigen streven en vernuft in de vijf werelden hun voertuigen volmaken en hun bewustzijn uitbreiden. Dit verloop noemt men 'evolutie'.

Het bovenstaande is de sleutel tot het begrijpen van hetgeen volgt. Een grondig begrip van het schema van planetaire ontwikkeling, zoals dit op de voorgaande bladzijden geschetst is, is voor de onderzoeker van onschatbare waarde. Hoewel sommige aanhangers van de wetten van oorzaak en gevolg, en van wedergeboorte schijnen te denken dat het bezit van dergelijke kennis heel onbelangrijk en van weinig nut is, is zij aan het volgende grondig te bestuderen, te verwerken en de verstandelijke beelden van deze werelden, bollen en tijdperken in zich op te nemen.
Indien men die weg wenst in te slaan, zijn de studie van wiskunde en van Hinton's werk The Fourth Dimension prachtige oefeningen voor abstract denken. Dit werk van Hinton - hoewel het op onjuiste grondslag gebouwd is, omdat de begeertewereld van vier afmetingen in werkelijkheid niet door methoden die slechts op drie afmetingen slaan, gevonden kan worden - heeft de ogen van verscheidene personen die het bestudeerd hebben, geopend en hen helderziend gemaakt.
Terwijl we denken aan het gezegde dat de logica de beste leermeester is in welke wereld dan ook, staat het bovendien vast, dat degene die erin slaagt de bovenstoffelijke wereld door dergelijke oefeningen in abstract denken te betreden, niet in de war zal raken, maar in staat zal zijn onder alle omstandigheden zijn tegenwoordigheid van geest te bewaren. Een machtig plan ontrolt zich hier voor onze blik en naarmate de ene bijzonderheid na de andere wordt ingevuld, wordt het duizelingwekkend van ingewikkeldheid.
Ieder die in staat is het te begrijpen, zal ruimschoots beloond worden als hij zich daarvoor alle mogelijke moeite getroost. Daarom moet de onderzoeker langzaam lezen, dikwijls herhalen, en veel en diep nadenken. Dit boek en dit hoofdstuk in het bijzonder, kan niet zo maar hier en daar eens opgeslagen worden. Elke zin is van belang voor, en houdt verband met hetgeen volgt en veronderstelt kennis van hetgeen voorafgaat. Als men het boek niet grondig en systematisch bestudeert zal het, naar mate men vordert, steeds onbegrijpelijker en verwarder worden. Indien men het boek echter geleidelijk bestudeert en overdenkt, zal men zien dat elke bladzijde verduidelijkt wordt door de vermeerderde kennis van hetgeen voorafging.
Geen enkel werk dat de diepzinnigste fasen van het grote wereldmysterie behandelt, die het menselijk denkvermogen op zijn huidige trap van ontwikkeling kan bevatten, kan zo gesohreven worden dat het gemakkelijk leest. Toch zijn de meest diepzinnige fasen die wij nu kunnen bevatten slechts het abc van het grootse ontwerp zoals het geopenbaard zal worden, als op de latere trappen van onze ontwikkeling als hogere mens, onze denkvermogens in staat zijn meer te begrijpen.

terug naar de Inhoud

Het Saturnustijdperk, warmte
De bollen uit het Saturnustijdperk bestonden uit een veel ijlere, fijnere substantie dan onze aarde, zoals men op de diagrammen 7 en 8 duidelijk zien kan. Wij raden de onderzoeker aan deze diagrammen bij de hand te houden om ze hij de bestudering van dit onderwerp steeds te kunnen raadplegen. De dichtste bol van dat tijdperk bevond zich in dezelfde afdeling van de gedachtewereld waar nu de ijlste bollen van ons tegenwoordig tijdperk liggen: de sfeer van de concrete gedachte.
Deze bollen hadden geen dichtheid zoals wij die nu kennen. Warmte is het enige woord dat het denkbeeld van het oude Saturnustijdperk hij benadering uitdrukt. Er heerste duisternis en indien een mens de ruimte die deze bol innam, had kunnen betreden, zou hij niets hebben kunnen zien. Alles om hem heen zou duisternis zijn geweest, maar hij zou de warmte ervan hebben gevoeld.
De materialist zal het natuurlijk idioot vinden een dergelijke toestand een 'bol' te noemen en te beweren dat hij het ontwikkelingsveld van vorm en leven was. Als wij echter de nevelvlektheorie beschouwen, kunnen wij begrijpen dat de nevel duister geweest moet zijn, voordat hij van licht gloeide en dat hij warm geweest moet zijn, voordat hij vurig kon worden. Deze hitte moet door beweging zijn teweeggebracht en beweging is leven.

Wij kunnen zeggen dat de maagdelijke geesten, die bewustzijn en vorm moesten ontwikkelen, zich in deze bol bevonden of liever dat de gehele bol uit maagdelijke geesten bestond, evenals een framboos uit een groot aantal kleine frambozen bestaat. Zij lagen in de bol besloten zoals het leven dat het mineraal bezielt, nu in onze aarde besloten ligt. Daarom zeggen de occultisten dat de mens in het Saturnustijdperk de mineraaltoestand doormaakte. Buiten deze 'warmtebol' - namelijk in de atmosfeer ervan - stonden de grote Scheppende Hiërarchieën die de ontwikkelende maagdelijke geesten hielpen vorm en bewustzijn op te bouwen. Er waren vele Hiërarchieën, maar nu zullen wij ons slechts met de voornaamste bezighouden, namelijk die Hiërarchieën die het belangrijkste werk van het Saturnustijdperk verrichtten.

terug naar de Inhoud

De Heren van de Vlam (Tronen)
In de terminologie van de Rozenkruisers heten zij 'Heren van de Vlam', vanwege de stralende schittering van hun lichaam en hun grote geestelijke vermogens. In de Bijbel worden zij 'Tronen' genoemd en zij werkten uit eigen vrije wil op de mens in. Zij waren zo verheven, dat hun optreden in deze ontwikkeling hun geen nieuwe ervaring kon bieden en bijgevolg ook niet meer wijsheid. Ditzelfde kan gezegd worden van de twee nog hogere orden die wij later zullen noemen. De overige Scheppende Hiërarchieën waren verplicht op, in, en met de mens te werken om hun eigen ontwikkeling te voltooien.
Deze Heren van de Vlam stonden buiten de donkere Saturnusbol en hun lichamen straalden een krachtig licht uit. Zij projecteerden als het ware hun beeltenis op de oppervlakte van die oude Saturnusbol die zo onvatbaar voor indrukken was, dat hij bij wijze van echo alles wat ermee in aanraking kwam, terugkaatste en de beelden veelvoudig herhaald teruggaf. Dit wordt verteld in de Griekse mythe waarin gezegd wordt, dat Saturnus zijn eigen kinderen ombracht.
Toch slaagden de Heren van de Vlam er na herhaalde pogingen in, om in de eerste rondte in het zich ontwikkelende leven de kiem te leggen waaruit ons tegenwoordige grofstoffelijke lichaam is ontwikkeld. Deze kiem ontwikkelde zich een beetje gedurende de overige eerste zes rondten, daar de aanleg tot ontwikkeling van de zintuigen, in het bijzonder het oor, erin opgesloten lag.
Daardoor is het oor het hoogst ontwikkelde orgaan dat wij hebben. Het is het instrument dat met de grootste nauwkeurigheid de indrukken van buitenaf naar het bewustzijn overbrengt. Het is minder onderhevig aan de begoochelingen van de stoffelijke wereld dan de andere zintuigen. (Muziek is daardoor de meest vluchtige, meest spirituele kunstvorm.)

terug naar de Inhoud

De minerale toestand voor de mens: het lichaam
Het bewustzijn van het zich ontwikkelende leven uit dat tijdperk is te vergelijken met dat van onze mineralen - een toestand van onbewustheid die overeenkomt met die van mediums in de diepste trance - maar in de eerste zes rondten werkte het zich ontwikkelende leven op de kiem van het grofstoffelijk lichaam in, onder leiding en met behulp van de verschillende Scheppende Hiërarchieën.
In het midden van de zevende rondte werden de Heren van de Vlam die werkeloos gebleven waren sinds zij in de eerste rondte de kiem van het grofstoffelijke lichaam gegeven hadden, weer actief, deze keer om het hoogste geestelijke beginsel te doen ontwaken. Zij wekten in de goddelijke geest van de mens een begin van activiteit op. Men ziet dus dat de mens zijn hoogste en zijn laagste voertuig - de goddelijke geest en het grofstoffelijk lichaam - aan de ontwikkeling van het Saturnustijdperk dankt.
De Heren van de Vlam hielpen hem uit eigen vrije wil om ze tot openbaring te brengen, daar zij in geen enkel opzicht gedwongen waren dit te doen.
Het werk van de verschillende Scheppende Hiërarchieën begint niet op bol A, aan het begin van een tijdperk of een rondte. Het begint in het midden van een rondte, neemt geleidelijk in kracht toe en bereikt zijn hoogtepunt in het midden van de kosmische nacht, die zowel tussen twee rondten als tussen twee tijdperken intreedt. Daarna neemt het werk langzamerhand af naarmate de levensgolf het midden van de volgende rondte nadert. Zo was het werk van de Heren van de Vlam bij het doen ontwaken van het kiembewustzijn het krachtigst en het grootst gedurende het tijdperk van rust tussen het Saturnusen het Zonnetijdperk.

terug naar de Inhoud

Kosmische nacht
We herhalen nog eens, dat een kosmische nacht niet als een tijd van werkeloosheid moet worden beschouwd. Het is geen ledig bestaan, zoals wij ook al hebben gezien in het geval van de mens die van de dood tot wedergeboorte komt. Zo is het ook met de grote dood van alle bollen uit een tijdperk. De actieve openbaring houdt op, opdat een naar verhouding levendiger, geestelijke activiteit zich kan ontplooien. Men kan zich misschien het best een begrip vormen van de aard van deze geestelijke activiteit door na te gaan wat er gebeurt als men een rijpe vrucht in de grond begraaft. Gisting en verrotting van het vruchtvlees zijn het gevolg, maar uit die chaos ontspringt de nieuwe plant en schiet hoog op in de lucht en in de zonneschijn. Zo wordt ook, als een tijdperk ten einde is, alles in een opeengehoopte chaos opgelost, waarin het onmogelijk schijnt te zijn enige orde te brengen.
Op een bepaalde tijd echter worden de bollen van een nieuw tijdperk gevormd en gereed gemaakt om in bezit te worden genomen als werelden die tot woonplaats van de mens kunnen dienen. Hierheen wordt het zich ontwikkelende leven overgebracht van de vijf duistere bollen die het gedurende de kosmische nacht doorloopt om de werkzaamheden van een nieuwe scheppingsdag in een gewijzigde omgeving te beginnen, voorbereid en uiterlijk vormgegeven gedurende de werkzaamheid van de kosmische nacht. Evenals het gistingsproces in de vrucht het zaad stimuleert en de bodem waarin het groeit, vruchtbaar maakt, zo wekken de Heren van de Vlam de kiem van de goddelijke geest tot leven, hoofdzakelijk in de kosmische nacht tussen het Saturnusen het Zonnetijdperk. Zij gaan hiermee door tot het midden van de eerste rondte van het Zonnetijdperk.

terug naar de Inhoud

Herhalingen
Voordat de werkzaamheid in het een of andere tijdperk kan beginnen, heeft er steeds herhaling plaats van alles wat vroeger is doorgemaakt. Tengevolge van de spiraalvormige ontwikkelingsgang, vindt deze activiteit telkens op een hoger plan plaats dan de ontwikkelingstrap die wordt herhaald. De noodzakelijkheid hiervan zal blijken wanneer wij aan een beschrijving van het herhalingswerk zelf komen. De eerste rondte in elk tijdperk is een herhaling van het werk van het grofstoffelijke lichaam tijdens het Saturnustijdperk en wordt door de Rozenkruisers de 'Saturnusrondte' genoemd. Het tweede tijdperk is het Zonnetijdperk en daarom is de tweede rondte in elk tijdperk volgend op het Zonnetijdperk de 'Zonnerondte'. Het derde tijdperk is het Maantijdperk; daarom is ook de derde rondte van elk volgend tijdperk een herhaling van het werk dat in het Maantijdperk verricht is en wordt de 'Maanrondte' genoemd.

Het eigenlijke werk van een tijdperk begint pas als de herhalingsrondten voorbij zijn. In het tegenwoordige Aardetijdperk bijvoorbeeld hebben wij drieëneenhalve rondte achter de rug. Dat wil zeggen, dat in de eerste of de Saturnusrondte van het Aardetijdperk het werk uit het Saturnustijdperk herhaald werd, maar op een hogere trap. In de tweede of Zonnerondte werd het werk uit het Zonnetijdperk nog eens doorgemaakt. In de derde of Maanrondte werd het werk uit het Maantijdperk herhaald en pas in de vierde - de tegenwoordige rondte - begon het eigenlijke werk van het Aardetijdperk.
In het laatste van de zeven tijdperken - het Vulcanustijdperk - zal slechts de laatste rondte met het eigenlijke Vulcanuswerk verband houden. In de voorafgaande zes rondten zal het werk uit de vroegere zes tijdperken worden herhaald. Bovendien - en dit moet de onderzoeker vooral goed onthouden - staat een Saturnusrondte in elk tijdperk altijd in verband met de ontwikkeling van een nieuwe eigenschap in het grofstoffelijk lichaam, omdat daarmee in een eerste rondte werd begonnen en iedere zevende of Vulcanusrondte heeft als bijzondere taak de een of andere werkzaarnheid in verband met de goddelijke geest, omdat daarmee in een zevende rondte een begin werd gemaakt. Zo zullen wij zien dat er eveneens een verband bestaat tussen de verschillende rondten en de voertuigen van de mens.

terug naar de Inhoud

Het Zonnetijdperk, licht en warmte
De omstandigheden van het Zonnetijdperk waren absoluut verschillend van die van het Saturnustijdperk. In tegenstelling met de 'warmtebollen' uit het Saturnustijdperk, waren de bollen uit het Zonnetijdperk gloeiende lichtballen die dezelfde dichtheid als gas hadden. Deze grote gasbollen bevatten alles wat in het Saturnustijdperk ontwikkeld was en zo bevonden zich ook in de atmosfeer de Scheppende Hiërarchieën. In plaats van het echoachtige, weerspiegelende vermogen van het Saturnustijdperk, bezaten deze bollen tot op zekere hoogte de eigenschap elke gezichts- of geluidsindruk die hun oppervlakten trof, te absorberen en te verwerken. Zij 'voelden' als het ware de dingen.
De aarde schijnt dit niet te doen en een materialist zou de gedachte alleen al idioot vinden, maar de occultist weet dat de aarde alles op en in zich voelt. Deze lichtere bol was veel sensitiever dan de aarde, omdat hij niet door zulke vaste en harde banden van stoffelijkheid gebonden en beperkt was als onze tegenwoordige woonplaats.
Het leven was er natuurlijk anders, omdat er geen vormen zoals wij die kennen, konden bestaan. Het leven kan zich echter even goed of zelfs beter in vormen van vurig gas uitdrukken als in vormen van harde scheikundige stof, zoals de tegenwoordige grofstoffelijke vormen van mineralen, planten, dieren en mensen.

Toen het zich ontwikkelende leven in de eerste of Saturnusrondte van het Zonnetijdperk op bol A verscheen, stond het nog altijd onder de hoede van de Heren van de Vlam, die in het midden van de laatste rondte van het Saturnustijdperk in de mens de kiem van de goddelijke geest opwekten. Voordien hadden zij de kiem van het grofstoffelijk lichaam gelegd. In de eerste helft van de Saturnusrondte van het Zonnetijdperk, moesten zij hierin enige verbeteringen aanbrengen. In het Zonnetijdperk moest met de vorming van het levenslichaam worden begonnen, met alles wat daarbij behoorde van vatbaarheid voor assimilatie tot groei, voortplanting, klieren enzovoort.
De Heren van de Vlam legden in de kiem van het grofstoffelijk lichaam slechts de aanleg voor het ontwikkelen van zintuiglijke organen. Nu was het nodig dat de kiem zodanig werd gewijzigd, dat doordringing met een levenslichaam mogelijk was, plus het vermogen tot ontwikkeling van klieren en een spijsverteringsstelsel. Dit werd tot stand gebracht door het gezamenlijke optreden van de Heren van de Vlam, die de oorspronkelijke kiem legden en de Heren van Wijsheid, die zich in het Zonnetijdperk met de stoffelijke ontwikkeling belastten.

terug naar de Inhoud

De Heren van Wijsheid en de Cherubijnen
De Heren van Wijsheid, die niet zo hoog ontwikkeld waren als de Heren van de Vlam, werkten om hun eigen ontwikkeling te voltooien; daarom kregen zij hulp van een orde van verheven Wezens die, evenals de Heren van de Vlam, uit eigen vrije wil handelden. In esoterisch spraakgebruik noemt men hen Cherubijnen. Deze verheven wezens namen echter pas actief deel aan het werk toen het nodig was de kiem van het tweede geestelijke beginsel van onze groeiende mens te doen ontwaken, daar de Heren van Wijsheid wel in staat waren het werk te doen in verband met het levenslichaam dat in het Zonnetijdperk aan de samenstelling van de mens moest worden toegevoegd, maar niet om het tweede geestelijke beginsel wakker te roepen. Toen de Heren van de Vlam en de Heren van Wijsheid in de Saturnusrondte van het Zonnetijdperk gezamenlijk het ontkiemende grofstoffelijk lichaam opnieuw opbouwden, begonnen de Heren van Wijsheid in de tweede rondte het eigenlijke werk van het Zonnetijdperk, door uit hun eigen lichaam de kiem voor het levenslichaam uit te stralen en het vatbaar te maken om het grofstoffelijk lichaam te doordringen, terwijl zij in die kiem het vermogen legden om de groei en de voortplanting te bevorderen, de zintuiglijke centra van het grofstoffelijk lichaam te prikkelen en hun te doen bewegen. Kortom, zij legden in het levenslichaam de kiem van alle vermogens die het nu bezig is te ontplooien om een volmaakt en gewillig voertuig voor het gebruik van de geest te worden.
Dit werk nam de tweede, derde, vierde en vijfde rondte van het Zonnetijdperk in beslag. In de zesde rondte verschenen de Cherubijnen en zij lieten de kiem van het tweede aanzicht van de drievoudige geest in de mens - de levensgeest - ontwaken. In de zevende en laatste rondte werd de pas ontwaakte kiem van de levensgeest met de ontkiemende goddelijke geest verbonden, waarna deze nog verder bewerkt werd.

terug naar de Inhoud

De bewustzijnstoestand van de droomloze slaap
Wij herinneren ons, dat ons bewustzijn in het Saturnustijdperk overeenkwam met de trancetoestand. Door de activiteit van het Zonnetijdperk werd dit zodanig gewijzigd, dat het langzamerhand veel overeenkomst vertoonde met het bewustzijn in een droomloze slaap. De ontwikkeling in het Zonnetijdperk voegde aan de samenstelling van de zich ontwikkelende kiemmens het op een na hoogste en op een na laagste van zijn huidige voertuigen toe. Als resultaat van het Saturnustijdperk bezat hij een grofstoffelijk lichaam en een goddelijke geest, beide in kiem. Aan het einde van het Zonnetijdperk bezat hij in kiem een grofstoffelijk lichaam en een levenslichaam, een goddelijke geest en een levensgeest, dat wil zeggen, een tweevoudige geest en een tweevoudig lichaam.
Wij zien ook dat zoals de eerste of Saturnusrondte van ieder tijdperk te maken heeft met werk in het grofstoffelijk lichaam, omdat daarmee in een eerste rondte een begin gemaakt werd, de tweede of Zonnerondte van ieder tijdperk te maken heeft met verbeteringen aan het levenslichaam, omdat dit in een tweede rondte ontstond. Zo is ook de zesde rondte van elk tijdperk gewijd aan het een of andere werk, dat in verband staat met de levensgeest en elke zevende rondte is in het bijzonder gewijd aan bezigheden die in verband staan met de goddelijke geest.

terug naar de Inhoud

Het Zonnetijdperk en het plantenbestaan
In het Saturnustijdperk maakte de mens in wording een mineraalachtige bestaanstoestand door, dat wil zeggen hij had een grofstoffelijk lichaam zoals het mineraal. Ook zijn bewustzijn kwam overeen met dat van het huidige mineraal. Zo kan men ook zeggen, dat analoog en op dezelfde wijze, de mens in het Zonnetijdperk het plantenbestaan doormaakte. Hij had een grofstoffelijk lichaam en een levenslichaam zoals de plant dat heeft en ook zijn bewustzijn was, gelijk het hunne, dat van een droomloze slaap. De onderzoeker zal deze analogie volkomen begrijpen, wanneer hij diagram 4 in het hoofdstuk over de vier rijken nog eens naslaat, waar de voertuigen van bewustzijn van mineralen, planten, dieren en mensen geschetst zijn, naast de bijzondere toestand van bewustzijn, die aan elke groep eigen is, afhankelijk van de mate waarin zij over hun voertuigen kunnen beschikken.
Toen het Zonnetijdperk ten einde was, volgde er een nieuwe kosmische nacht, die gewijd was aan assimilatie en geestelijke werkzaamheid, die noodzakelijk waren voor de aanvang van het Maantijdperk. Deze kosmische nacht was even lang als het voorafgaande tijdperk van feiteiijke openbaring.

terug naar de Inhoud

Het Maantijdperk, vochtigheid, water
Zoals het hoofdkenmerk van de donkere Saturnusbollen omschreven kon worden als 'warmte' en dat van de bollen uit het Zonnetijdperk als 'licht' of gloeiende hitte, zo kan het hoofdkenmerk van de bollen uit het Maantijdperk het best omschreven worden als 'vochtigheid'. Er was geen lucht, zoals wij die kennen. In het midden was de hete vurige kern. Daarop volgend was een dichte dampkring van vocht, die ontstaan was door contact met de koude van de ruimte erbuiten. Door aanraking met
de vurige centrale kern, veranderde deze dichte vochtnevel in hete stoom die naar buiten drong, daar afkoelde en weer naar het middelpunt terugzonk. Daarom noemt de occultist de bollen van het Maantijdperk 'water' en beschrijft de atmosfeer uit die tijd als 'vuurmist'.
Dit was het toneel voor de volgende voorwaartse stap van het zich ontwikkelende leven. Het werk van het Maantijdperk bestond hierin, dat de kiem van een begeertelichaam werd gelegd en een begin werd gemaakt met de kiemwerkzaamheid van het derde aanzicht van de drievoudige geest in de mens - de menselijke geest - het ego. In het midden van de zevende rondte van het Zonnetijdperk, hadden de Heren van Wijsheid de in kiem zijnde levensgeest die door de Cherubijnen in de zesde rondte van het Zonnetijdperk gegeven is, onder hun hoede. Dit geschiedde met het doel om hem met de goddelijke geest te verbinden. Zij bereikten het hoogtepunt van hun werkzaamheid in de kosmische nacht tussen het Zonne- en het Maantijdperk.

Bij het eerste ochtendgloren van het Maantijdperk, toen de levensgolf zijn nieuwe pelgrimstocht begon, verschenen de Heren van Wijsheid opnieuw en brachten de kiem van de voertuigen van de groeiende mens met zich mee. In de eerste of de Saturnusrondte van het Maantijdperk, werkten zij samen met de Heren van Individualiteit, die zich in het bijzonder met de stoffelijke ontwikkeling van het Maantijdperk belastten. Samen bouwden zij de kiem van het grofstoffelijk lichaam dat meegebracht was uit het Zonnetijdperk, opnieuw op. Deze kiem had nog niet ontplooide embryonale zintuigen, spijsverteringsorganen, klieren en dergelijke ontwikkeld en was doordrongen van een levenslichaam in de knop, dat een zekere mate van leven in het embryonale grofstoffelijke lichaam uitstortte. Natuurlijk was dit niet vast en zichtbaar zoals nu; toch was het op ruwe wijze enigszins georganiseerd en het is goed te onderscheiden door de geoefende helderziende blik van de bevoegde onderzoeker, die taferelen uit dit verre verleden in het geheugen der natuur naspeurt.
In het Maantijdperk was het noodzakelijk dat het grofstoffelijk lichaam opnieuw werd opgebouwd om het geschikt te maken om met een begeertelichaam doordrongen te worden en ook om een zenuwstelsel, spieren, kraakbeen en het begin van een geraamte te ontwikkelen. Het werk van de Saturnusrondte in het Maantijdperk was deze wederopbouw. In de tweede of Zonnerondte werd het levenslichaam ook zodanig gewijzigd, dat het geschikt werd om met een begeertelichaam doordrongen te worden en ook om het aan te passen aan het zenuwstelsel, de spieren, het geraamte en dergelijke. De Heren van Wijsheid die de scheppers van het levenslichaam waren, hielpen ook de Heren van Individualiteit met dit werk.

terug naar de Inhoud

De Heren van Individualiteit en de Serafijnen
In de derde rondte begint het eigenlijke Maanwerk. De Heren van Individualiteit straalden uit zichzelf de substantie uit, die de onbewuste, groeiende mens zich met hun hulp toeëigende en tot een begeertelichaam in kiem opbouwde. Ook hielpen zij hem om dit begeertelichaam in kiem in te bouwen in het verenigde levenslichaam en grofstoffelijk lichaam dat hij reeds bezat. Dit werk nam de gehele derde en vierde rondte van het Maantijdperk in beslag. Zoals met de Heren van Wijsheid, zo was het ook met de Heren van Individualiteit; hoewel zij ver boven de mens verheven waren, werkten zij toch op en in hem om hun eigen ontwikkeling te voltooien.
Zij hadden wel het vermogen om het lagere voertuig te hanteren, maar stonden machteloos ten opzichte van het hogere. Zij konden de geestelijke stoot die nodig was, niet geven om het derde aanzicht van de drievoudige geest in de mens te doen ontwaken. Daarom daalde gedurende de vijfde rondte van het Maantijdperk een andere orde van Wezens af die de noodzakelijkheid om een zodanige ontwikkeling door te maken als de onze, ontstegen waren en dus ook, evenals de Heren van de Vlam en de Cherubijnen uit eigen vrije wil werkten om de mens te helpen. Zij worden 'Serafijnen' genoemd. Zij deden de kiem van het derde aanzicht van de geest, de menselijke geest, ontwaken.

In de zesde rondte van het Maantijdperk verschenen de Cherubijnen opnieuw en werkten met de Heren van Individualiteit samen om de pas opgewekte kiem van de menselijke geest met de levensgeest te verbinden. In de zevende rondte van het Maantijdperk kwamen de Heren van de Vlam de mens weer te hulp en hielpen de Heren van Individualiteit om de menselijke geest met de goddelijke geest te verbinden. Aldus ontstond het afgescheiden ego: de drievoudige geest.
Voor het begin van het Saturnustijdperk verbleven de maagdelijke geesten die nu mensen zijn, in de wereld van de maagdelijke geesten en waren 'albewust' zoals God in wie, en niet uit wie, zij zich verschillend ontwikkeld hadden. Zij waren echter niet 'zelf'bewust. Het verwerven van dat vermogen is gedeeltelijk het doel van de ontwikkeling, die de maagdelijke geesten in een zee van stof van steeds groter wordende dichtheid dompelt, waardoor zij tenslotte van het albewustzijn worden afgesloten.

Zo werden de maagdelijke geesten in het Saturnustijdperk in de Wereld van de goddelijke geest ondergedompeld en gehuld in het teerste vlies van die substantie, dat zij met behulp van de Heren van de Vlam nog gedeeltelijk konden doordringen. In het Zonnetijdperk werd de maagdelijke geest in de dichtere Wereld van de levensgeest gedompeld en door een tweede sluier uit de [...] wereld van de levensgeest meer daadwerkelijk van het albewustzijn afgesloten. Toch kon hij met behulp van de Cherubijnen ook deze tweede sluier gedeeltelijk doordringen. Ook was het besef van 'het bewust zijn van alles' nog niet verloren, want de wereld van de levensgeest is nog altijd een universele wereld die aan alle planeten van een zonnestelsel toebehoort en ze alle doordringt.
In het Maantijdperk echter worden de maagdelijke geesten dieper gedompeld in nog dichtere stof van de sfeer van de abstracte gedachte en hier wordt de dichtste sluier, de menselijke geest, toegevoegd. Van nu af aan is het albewustzijn van de maagdelijke geest verloren. Hij kan niet langer door zijn sluiers heendringen, naar buiten kijken en anderen waarnemen. Aldus wordt hij gedwongen zijn bewustzijn naar binnen te keren en daar vindt hij zijn zelf als het ego, afgescheiden en los van alle anderen.
De maagdelijke geest is dus in een drievoudige sluier gehuld en doordat zijn buitenste sluier, de menselijke geest, hem absoluut blind maakt voor de eenheid van alle leven, ervaart hij zichzelf als het ego, door een begoocheling van afgescheidenheid, opgevat gedurende de involutie. Evolutie zal die begoocheling langzamerhand opheffen en het albewustzijn terugbrengen, terwijl tevens zelfbewustzijn verworven is.
Zo zien wij dat de mens aan het einde van het Maantijdperk een drievoudig lichaam op verschillende trappen van ontwikkeling, naast de kiem van de drievoudige geest bezat. Hij had een grofstoffelijk, een etherisch en een begeertelichaam, naast een goddelijke, een levens- en een menselijke geest. Wat ontbrak, was de schakel ertussen. Wij hebben gezien dat de mens in het Saturnustijdperk de minerale trap doorliep en in het Zonnetijdperk het plantenstadium; zijn pelgrimstocht door het Maantijdperk is op overeenkomstige wijze te vergelijken met de toestand van dierlijk bestaan; hij bezat namelijk het grofstoffelijke, het levens- en begeertelichaam, zoals onze tegenwoordige dieren bezitten en een geestelijk 'beeldend bewustzijn', zoals de lagere dieren van onze tijd. Dit lijkt op het droombewustzijn van de mens, behalve dan dat het absoluut redelijk is, daar het door de Groepsgeest van de dieren bestuurd wordt. Hier verwijzen wij de onderzoeker opnieuw naar diagram 4 in het hoofdstuk over de vier natuurrijken, waarop dit wordt aangetoond.

Deze Maanwezens waren niet alleen maar een kiem, zoals in de voorafgaande tijdperken.Voor het oog van de geoefende helderziende lijkt het of zij aan draden in de atmosfeer van de vuurnevel hangen, zoals het embryo met de navelstreng aan de placenta hangt. Door deze draden vloeiden stromen - die zij alle gemeen hadden - naar binnen en naar buiten door de atmosfeer en verschaften een soort van voedsel. De stromen zijn dus in zekere zin te vergelijken met de functie van het bloed in onze ontwikkeling. Waar wij dus de naam'bloed' op deze wezens toepassen, doen wij dit louter bij wijze van analogie, omdat de wezens uit het Maantijdperk niets bezaten wat maar enigszins leek op ons tegenwoordige rode bloed, dat nog maar van zeer jonge datum is.

Tegen het einde van het Maantijdperk ontstond er een splitsing in de bol, die het veld van onze en andere ontwikkelingen uitmaakte: deze andere ontwikkelingen hebben wij voor de duidelijkheid tot nu toe niet genoemd, maar nu zullen wij er kennis mee maken. Een gedeelte van die grote bol was gekristalliseerd door het onvermogen van de mens om het gedeelte dat hij bewoonde, in de hoge trillingstoestand te houden die de andere wezens daar handhaafden en daar dit gedeelte steeds trager werd, werd het door de middelpnntvliedende kracht van de wentelende bol in de ruimte geslingerd, waar het om het gloeiend vurige centrale gedeelte begon te draaien.
De geestelijke reden voor het afwerpen van zulke kristallisaties is, dat de hoogste wezens voor hun ontwikkeling op een dergelijke bol, de ontzettend snelle vuurtrillingen nodig hebben. Zij worden door verdichting belemmerd, hoewel een dergelijke toestand juist nodig is voor de ontwikkeling van andere, minder vergevorderde wezens die een lager trillingsgetal vragen. Daarom wordt, wanneer een gedeelte van de een of andere bol door een groep zich ontwikkelende wezens ten nadele van anderen verhard is geworden, dat gedeelte precies op de juiste afstand van de centrale massa weggeslingerd, zodat het als een satelliet om de hoofdbol blijft wentelen. De warmtetrillingen die hem treffen, zijn van een zodanige snelheid en kracht, dat zij in de bijzondere behoeften van de zich op die satelliet ontwikkelende wezens voorzien.
Het spreekt vanzelf, dat de wet van de zwaartekracht het verschijnsel vanuit een stoffelijk oogpunt op zeer bevredigende wijze verklaart. Er bestaat echter altijd een diepere oorzaak die een vollediger verklaring biedt en die wij kunnen vinden, wanneer wij de dingen van de geestelijke kant beschouwen. Zoals een stoffelijke daad slechts de zichtbare openbaring is van de onzichtbare gedachte die eraan vooraf moet gaan, zo is het afslingeren van een planeet van een centrale Zon niets anders dan het zichtbare, onvermijdelijke gevolg van onzichtbare geestelijke voorwaarden.
De kleinere planeet die in het Maantijdperk werd weggeslingerd, verdichtte zich betrekkelijk snel en bleef het veld van onze ontwikkeling tot aan het eind van dat tijdperk. Zij was een maan voor de moederplaneet en draaide om haar heen, zoals onze maan rond de aarde draait, maar zij vertoonde geen fasen zoals onze maan. Zij draaide zo, dat de ene helft altijd licht was en de andere altijd donker, zoals met Venus het geval is. Een van de polen was rechtstreeks naar de grote vurige bol gericht, zoals een van de polen vanVenus rechtstreeks naar de zon wijst.

Rond deze satelliet uit het Maantijdperk vloeiden stromen, zoals de stromen van de Groepsgeest rond de aarde gaan. De Maanwezens volgden die stromingen instinctief van de lichte naar de duistere kant van deze oude maan. Op bepaalde tijden van het jaar, als zij aan de lichtkant waren, vond er een soort van voortplanting plaats.Wij zien een atavistisch overblijfsel van deze maanreizen in verband met de voortplanting, in de reizen van de trekvogels die tot op de dag van vandaag op bepaalde tijden van het jaar de stromingen van de Groepsgeest rond de aarde met dergelijke bedoelingen volgen. Zelfs de huwelijksreizen van menselijke wezens tonen aan, dat de mens zelf de neiging tot reizen in verband met de paring nog niet ontgroeid is.

De Maanwezens waren op deze laatste trap ook in staat om geluiden of kreten te uiten. Dit waren kosmische geluiden; geen uitdrukking van individuele vreugde of smart, want er bestond nog geen individu. De ontwikkeling van het individu kwam pas later namelijk in het Aardetijdperk. Aan het einde van het Maantijdperk volgde weer de tussentijd van rust, de kosmische nacht. De gesplitste delen werden ontbonden en verzonken in de algemene Chaos die aan het gereedmaken van de bol voor het Aardetijdperk voorafging.
De Heren van Wijsheid waren nu zo ver ontwikkeld, dat zij in staat waren als hoogste, Scheppende Hiërarchie de leiding op zich te nemen. Aan hen in het bijzonder was de zorg voor de goddelijke geest in de mens gedurende het Aardetijdperk, toevertrouwd. Ook de Heren van Individualiteit waren voldoende gevorderd om op de geest van de mens in te werken en daarom werd de levensgeest onder hun hoede gesteld.

terug naar de Inhoud

De Heren van de Vorm
Een andere Scheppende Hiërarchie belastte zich in het bijzonder met de zorg voor de drie zich ontwikkelende kiemen van het grofstoffelijke, het levens- en het begeertelichaam. Zij waren het die onder leiding van de hogere orden eigenlijk het voornaamste werk in verband met deze lichamen deden en het zich ontwikkelende leven als een soort van instrument gebruikten. Deze Hiërarchie noemt men de 'Heren van Vorm'. Zij waren nu zo ver ontwikkeld, dat men hen in het komende Aardetijdperk met de zorg van het derde aanzicht van de geest in de mens - de menselijke geest - belastte.

Bij de aanvang van het Saturnustijdperk waren er twaalf grote Scheppende Hiërarchieën met het ontwikkelingswerk bezig. Twee van deze Hiërarchieën werkten mee aan het allereerste begin.Wij weten niets van hen af noch van het werk dat zij deden, behalve dat zij uit eigen vrije wil hielpen en zich daarna uit het beperkte bestaan terugtrokken om de hevrijding in te gaan. Drie andere Scheppende Hiërarchieën volgden bij het begin van het Aardetijdperk hun voorbeeld en wel de Heren van de Vlam, de Cherubijnen en de Serafijnen, zodat nog zeven Hiërarchieën actief werkzaam bleven op het moment dat het Aardetijdperk begon. Diagram 9 zal ons een duidelijk begrip geven van de twaalf Scheppende Hiërarchieën en van de trap, waarop zij stonden.

terug naar de Inhoud

De Heren van Verstand
De Heren van Verstand werden uiterst bedreven in het houwen van lichamen uit 'denkstof ', evenals wij bedreven worden in het houwen van lichamen uit scheikundige stof en dit is ook de reden, dat de sfeer van de concrete gedachte de dichtste toestand van stof was gedurende het Saturnustijdperk waarin zij menselijk waren, terwijl de scheikundige sfeer de dichtste toestand is, waar onze mensheid mee in aanraking komt.
In het Aardetijdperk bereikten de 'Heren van Verstand' de toestand van schepper en straalden uit zichzelf in ons wezen de kiem van het materiaal uit, waarvan wij nu een georganiseerd denkvermogen trachten op te houwen. Paulus noemt hen 'Machten der Duisternis', omdat zij van het duistere Saturnustijdperk afkomstig waren en zij worden als slecht beschouwd als gevolg van de neiging afgescheiden te willen zijn, wat aan het gebied van de rede eigen is, in tegenstelling tot de samenbindende krachten van de wereld van de levensgeest, het rijk van de liefde.
De Heren van Verstand werken met de mensheid, maar niet met de drie lagere natuurrijken. De Aartsengelen werden bedreven in het bouwen van een lichaam van begeertestof: de dichtste stof van het Zonnetijdperk. Daardoor zijn zij in staat minder ontwikkelde Wezens zoals mensen en dieren, te leiden en hun te leren hoe een begeertelichaam te vormen en te gebruiken. De Engelen zijn uiterst bedreven in het houwen van een levenslichaam, want toen zij menselijk waren in het Maantijdperk, was de ether de dichtste toestand van stof. Met het oog op deze vaardigheid zijn zij de juiste leraren van mensen, dieren en planten, wat betreft de levensfuncties van voortplanting, voeding en dergelijke.


terug naar het literatuuroverzicht

terug naar het weblog







^