Frater Henri Boelaars OSB, Scivias van Hildegardis van Bingen Boek 3
Eigen beheer, Willibrordsabdij, Doetinchem, 1984 (Volledige tekst)Inhoud
Over het derde deel van het boek Scivias
Negentiende miniatuur: eerste visioen van het derde boek
Twintigste miniatuur: eerste visioen van het derde boek
Eenentwintigste miniatuur: tweede visioen van het derde boek
Tweeëntwintigste miniatuur: derde visioen van het derde boek
Drieëntwintigste miniatuur: derde visioen van het derde boek
Vierentwintigste miniatuur: vierde visioen van het derde boek
Vijfentwintigste miniatuur: vierde visioen van het derde boek
Zesentwintigste miniatuur: vijfde visioen van het derde boek
Zevenentwintigste miniatuur: zesde visioen van het derde boek
Achtentwintigste miniatuur: zevende visioen van het derde boek
Negenentwintigste miniatuur: achtste visioen van het derde boek
Dertigste miniatuur: negende visioen van het derde boek
Eenendertigste miniatuur: tiende visioen van het derde Boek
Tweeëndertigste miniatuur: elfde visioen van het derde boek
Drie- vier- en vijfendertigste miniaturen: de Eeuwige Glorie
Vierde hoofdstuk
Over het derde deel van het boek Scivias
In het derde deel van Scivias worden twee onderwerpen behandeld. In de eerste tien visioenen van dit deel wordt de bouw beschreven van de Stad Gods in de loop van heel de heilsgeschiedenis, vanaf de zondeval tot en met de wederkomst van de Heer. In de laatste drie visioenen wordt de gruwel van de antichrist verhaald, het laatste oordeel en tenslotte de gelukzaligheid in de hemel. Deze dertien visioenen nu worden geïllustreerd met 16 miniaturen. Daarvan zijn er vier bestemd voor de laatste drie visioenen. Zo resten ons dus 12 miniaturen te bespreken die bedoeld zijn als illustratie van de bouw van de Stad Gods. Die Stad Gods heeft een enorme betekenis in de beeldspraak van onze visionaire.
Terwijl Hildegardis in het tweede boek van Scivias uitvoerig gesproken heeft over het aandeel van God in onze verlossing, wil zij nu het aandeel van de mens in dit werk laten zien. En dit doet zij dan onder het beeld van een stadsbouw, een middeleeuwse stad wel te verstaan, een stad die vanaf een hooggelegen punt gemakkelijk geheel te overzien is, en die volgens een eeuwenoud eenvoudig schema is uitgevoerd. In Italië treft men nog dergelijke stadjes aan b.v. San Gimignano in de buurt van Siëna. Als men daar op de hoge stadhuistoren staat, kan men bijna de hele plattegrond in één blik vangen. Om de betekenis van een stadsbouw voor een Hildegardis te begrijpen, zou men zelf in het bouwvak gewerkt moeten hebben, maar dan in het bouwvak zoals dat uitgeoefend werd in een tijd waarin alles nog handwerk was zonder de moderne hulpmiddelen. Toen waren samenwerking van velen en een groot geduld de voornaamste vereisten om tot resultaten te komen. Of Hildegardis zelf gemetseld heeft, is niet bekend en gezien haar zwakke gestel niet waarschijnlijk, maar zij is er wel veel bij betrokken geweest. Eerst op de Disiboodsberg waar zij ongeveer dertig jaar gewoond heeft naast een abdij van benediktijnermonniken die juist in die jaren een grote abdijkerk bouwden. Dan heeft zij de leiding gehad bij de bouw van haar nieuwe klooster op de Rupertusberg bij Bingen, en op het einde van haar leven bij de verbouwing van haar tweede klooster in Eibingen. De sterkste ervaring welke men opdoet bij de uitvoering van een groot bouwwerk, is wel het scheppen van ruimten door muren langzaamaan maar onontkoombaar hoger op te trekken. Men neemt bezit van ruimten die aangepast zijn aan menselijke maat en die uiteindelijk te verdedigen zijn en waar men zich meester voelt. Dat is bouwen! Bouwen is ook zich verdedigen tegen een vijand. En alle leven is strijd, ook het leven van de Kerk. Conflixere duello mirando (Een wonderlijke tweestrijd bevochten). Zelfs God vecht tegen Zijn vijand, de duivel, het kwaad.
Het derde boek van Scivias laat ons de strategie zien van deze wonderbare strijd maar dan in middeleeuwse symbolentaal. God houdt Zijn verblijf in en opereert altijd vanuit het Oosten, de duivel legert steeds in het Noorden. Deze plaatsbepaling in windstreken is een oeroud gegeven dat we uitvoerig terugvinden in de symboliek van de Bijbel. Dit houdt ondermeer verband met de geografische ligging van het H. Land. Oostelijk lagen de woestijnen, oneindig groots, daar ligt ook de Sinaï waar God woont. Noordelijk lag de weg naar Babylon en vandaar kwamen steeds de vijandige legers. In het zuiden ligt Jeruzalem, de stad van vrede, en westelijk de zee, de blauwe bron van verkoeling en vruchtbaarheid.
Uit deze symbolenwereld put Hildegardis haar beelden om de situatie en het grondplan van de te bouwen Stad Gods te beschrijven.
terug naar de Inhoud
Negentiende miniatuur: eerste visioen van het derde boek
Eerst begint Hildegardis te spreken over God zelf, die woont in het Oosten. Zij ziet daar een hoog oprijzende rots van ijzerkleur, hier als van bovenaf gezien voorgesteld door blauwe en witte cirkels. De miniaturist moest een geweldige rots van ijzerkleur uitbeelden. Baillet en Keller menen dat de cirkel de rots van bovenaf gezien, voorstelt en Keller gaat zelfs nog verder met haar veronderstelling dat de blauwwitte kleur de wolk is die volgens Hildegardis boven die rots hing. Ik neig er het meeste toe, deze cirkel te zien als een enorme hardstenen kei, zo groot dat hij de indruk maakt van een bol. Daarboven zweeft de witte wolk hier voorgesteld als aan bloem waarop de troon van God staat, zoals Boeddha zit op een lotusbloem. Hiltgart Keller geeft een andere betekenis aan deze omhoog gerichte bruine halve bol met meniekleurige golven die versierd zijn met witte lijnen en zwarte randen. Zij ziet hierin niet de witte wolk, maar de in de Sciviastekst beschreven vuurkleurige glans van steen en staal. De glans die na de val van de engelen, voorgesteld als uitdovende vallende sterren, terugkeert naar de troon van de Schepper. Hier is veel voor te zeggen; immers, de grote lichtcirkel rondom de Schepper is als een mandorla, eveneens bruinrood en menierood van kleur en met witte golflijnen. Hoe dan ook, de verklaring zegt van de rots, dat ze de Vreze des Heren is, de grondslag van alle bovennatuurlijke kennis. Boven die rots ziet Hildegardis een witte wolk zweven, beeld van de gave der Wijsheid. Maar als ons gezegd wordt, dat op die wolk gods troon staat, roept het geheel sterke herinneringen op aan de Godsverschijning op de berg Sinaï in het Oosten. De voorstelling van God toont verwantschap met de Pantokrator van de mozaïeken in de oude basilieken. We kunnen niet direct zien of het om God de Vader gaat of om Christus. Maar staat er niet in het Evangelie: "Wie Mij (Christus) ziet ziet de Vader?" Een apart detail valt nog op te merken: op de borst van het Godsbeeld zien we een gouden schild waarover een bruine band loopt als een pallium. Volgens de tekst is dit het leem dat God op zijn hart draagt. Dit geeft de eeuwige verlossende Voorzienigheid aan, waardoor God de zondige mens kent en hem verlossen wil uit de modder van de ondeugd. De edelstenen die de leem omlijsten zijn de martelaren, maagden, belijders en ook de boetvaardigen. De Eeuwige heeft hen allen voorbestemd om de engelen te vervangen die Lucifer in zijn val had meegesleurd.
terug naar de Inhoud
Twintigste miniatuur: eerste visioen van het derde boek
Voor de soevereine majesteit van God stond Lucifer als een grote Ster te schitteren. We hebben in de tiende miniatuur gezien, dat de engelen zijn geschapen toen God sprak "het worde licht". Hier worden zij voorgesteld als gouden sterren tegen een zilveren achtergrond. Dit zilver heeft in de voorgaande miniaturen twee bijzondere betekenissen: het wijst op de almacht van God de Vader, het ondoorgrondelijk licht, maar ook op het licht van het geloof waaraan ieder schepsel zich onderwerpt dat God gehoorzaamt, zowel engel als mens. Doch de hemelse geesten bleven niet allemaal engelen van het licht. Een aantal onder hen hield op de ongeschapen Schoonheid aanbiddend te beschouwen en keek naar zichzelf. Zij raakten verstrikt in en verduisterd door de zonde van hoogmoed. Daarom werden zij neergeworpen in de afgrond van het Noorden v?r van het aanschijn van God. Hun schittering veranderde in duisternis. Maar het licht dat zij verloren, werd bestemd voor de gelukzaligen die God mettertijd vormen zou uit het leem der aarde. Deze miniatuur waarop de gouden sterren in een soort kolk naar beneden getrokken worden en steeds meer uitdoven en duisterder worden, is door haar eenvoud van compositie, klaarheid van symboliek en harmonie van kleuren één van de mooiste van heel de serie.
terug naar de Inhoud
Eenentwintigste miniatuur: tweede visioen van het derde boek
Deze miniatuur biedt ons het algemeen overzicht van de Stad Gods. Vóór de tweede Persoon van God, de Lucidens Sedens, de Gezetelde van wie al het licht uitgaat, strekt zich de plattegrond uit van een stad, een vestingwerk, viervoudig ommuurd en verstevigd met torens. Trouw aan de tekst van Hildegardis heeft onze miniaturist gepoogd een overzicht te geven van zijn geheel en zijn onderdelen. Rechts van de Lucidens Sedens die zoals wij zagen in het oosten zetelt, begint een muur, de meest lichtgevende van de vier, die dan ook in zilver is weergegeven. Deze muur die de lucida pars genoemd wordt (het deel dat licht uitstraalt), loopt van het oosten naar het noorden. Ongeveer in het midden ervan staat een brede toren met kantelen, die Hildegardis de toren van het plan van het werk Gods, de Turris praecursus voluntatis Dei, noemt. En verderop verheft zich de kolom van het Woord Gods, een soort boom waarvan op iedere tak een menselijk hoofd is afgebeeld.
Tussen deze twee torens zullen we straks een poort die toegang geeft tot de stad zelf, zien open gaan. Waar de lichtgevende muur in het noorden de driedelige muur welke naar het westen loopt, raakt, zien we een hoogst merkwaardige kop omgeven door drie blauwwitte vleugels. Een zeer opvallend symbool van de Zelus Dei, de vurige ijver Gods, die met haar brandende ogen, de duivel in het noorden bedreigt. Op de plattegrond zien we nu, vanaf de Zelus Dei aan de noordzijde in westelijke richting een schans opgeworpen van drie evenwijdige muren. Het gaat om muren die door de gelovige mensen opgetrokken worden. In de westhoek zien we een rode kolom uitgebeeld, zoals de andere torens naar buiten neergeslagen. Deze rode zuil is een zinnebeeldige weergave van de openbaring van het mysterie van de H. Drievuldigheid op het einde der tijden, immers toen de zon in het westen reeds onderging en de avond aanbrak, is dit groot geheim door het mensgeworden Woord geopenbaard.
Tussen het westen en het zuiden zien we twee torens in aanbouw, en daarvan is de eerste, de toren van de Mensheid van het Woord, bijna voltooid. Verderop in de zuidhoek wordt de grote toren van de Kerk van het Godsvolk opgetrokken door de gelovigen zelf, die langs ladders stenen naar boven brengen. Zo vinden we in het zuiden, pal tegenover het noorden waar de duivel woont, de plaats waar de Kerk wordt opgetrokken. Waarom in het zuiden? Omdat daar de plaats gedacht werd van het oorspronkelijke aardse paradijs. En nu is van het zuiden terug naar het oosten, waar de Lichtende zetelt, de laatste muur in aanbouw; en als deze voltooid is, zal de volledige openbaring van de wederkomst van de verrezen Heer plaats vinden. In de tien volgende visioenen en miniaturen wordt de symboliek van al die onderdelen van de Stad Gods verder uitgewerkt. Maar laten we eerst nog nader ingaan op die van héél het bouwwerk. Het gaat om een verdedigingswerk in de strijd tussen God en duivel. God wil de mensheid, door de duivel uit het paradijs geroofd en weggevoerd naar diens rijk der duisternis in het noorden, terugleiden naar het zuiden. Daar wil God samen met de mensen van goede wil het nieuwe paradijs nl. de Kerk opbouwen. De gelovigen die vanuit het noorden naar het zuiden komen om de slottoren van de Kerk te bouwen, moeten evenwel verdedigd worden tegen de aanvallen van de vorst der duisternis, die in het noorden heerst.
Men zou zich het verloop als volgt kunnen voorstellen: God woont in het oosten; rechts van Hem in het noorden zetelt de duivel en links in het zuiden is het nieuwe paradijs gedacht. Het eerste wat God doet, is een zware verdedigingsmuur bouwen in noordelijke richting om de eerste aanvallen vandaaruit op te vangen. Dan dreigt een dubbel groot gevaar vanuit de open westkant. Op dat ogenblik nodigt God de mens uit Hem te helpen en een driedubbele muur op te trekken van het noorden naar het westen. In het westen komt de tweede Persoon van de H. Drievuldigheid zelf als mens ons te hulp. En Hij voltooit samen met hen die hiertoe geroepen zijn, de muur van het westen naar het zuiden, waartussen de hoge toren van Zijn Mensheid oprijst. Zo komen we in het zuiden, waar door alle gelovigen steentje voor steentje de grote slottoren van de Kerk wordt opgetrokken. Daar kunnen de gelovigen van het Nieuwe Testament, grotendeels beschermd tegen de aanvallen uit het noorden, doorwerken. Maar het einddoel, de afronding en voltooiing van het bouwwerk liggen in het oosten. En deze nieuwe muur van het zuiden naar dat eindpunt wordt even als de noordwest muur door de gelovigen zelf opgetrokken. Het Rijk Gods is tenslotte als een bouwwerk tot stand gekomen in een samenwerking van God met de vrije wil van de mens.
Deze hoofdgedachte van een samenspel tussen God en mens tegen duivel en zonde is eigenlijk de leidraad van heel het betoog van Hildegardis over de wegen des Heren. Maar zij wil in dit samengaan van God en mens tegen de duivel graag de alles overtreffende grootheid van God naar voren brengen.
Daarom zullen we bij de uitwerking van de vierkante plattegrond een grote afwijking ontdekken. De eerste muur toch die door God de almachtige Vader en de derde die door Gods Zoon in Zijn Mensheid worden opgetrokken, zijn beide twee maal zo lang als de tweede en vierde muur die de gelovigen mogen op metselen. Het is de vrijheid van beeldgebruik die een creatief kunstenaar zich mag veroorloven. Hij durft bepaalde beelden en thema?s om te buigen, tot ze geschikt zijn om zinnen overstijgende waarheden uit te beelden.
Nog andere grondgedachten spelen mee in de symboliek van dit bouwwerk. De dynamiek van de uitvoering b.v. komt helemaal overeen met de dynamische beweging van de bijbelse geschiedenis. Eerst de openbaring aan Abraham en de profeten van oost naar noord. Dan de hiërarchie en de ascese van de joodse wet van noord naar west, welke uiteindelijk verwijzen naar de grote openbaring van Christus over het mysterie van de H. Drievuldigheid. Het is de bekering tot het geloof in het geheim van Gods Zoon dat dan verder de drijfveer uitmaakt van de bouw van de Kerk in het zuiden. En het is het verlangen naar de wederkomst van de Heer, dat de gelovigen de wilskracht geeft om de laatste muur te voltooien van het zuiden naar het oosten. Deze dynamiek, deze drijfveer naar de voltooiing is toch weer een werk van God en mens samen. God geeft hiertoe de genade en de mens beantwoordt eraan en ontleent er zijn kracht, zijn deugd aan. Dit laatste begrip van deugdbeoefening vormt één van de grondideeën van de hele verhandeling van Scivias, speciaal van het derde Boek.
Door dit thema van de dynamische beweging van de bij belse geschie denis krijgen we te maken met een merkwaardig parallellisme tussen wat we zouden kunnen noemen de macro- en micro-ecclesia. De geschiedenis van de kerkopbouw gezien vanuit het Oude Testament over het Nieuwe Testament naar de parousia (de wederkomst des Heren), herhaalt zich in het klein voor iedere mensenziel. En dezelfde ontwikkeling welke Hildegardis ons schildert van de krachten Gods in de macro-ecclesia, kan elke gelovige ontdekken in zijn eigen geloofs- en deugdenleven. Het is omwille van deze les dat Hildegardis zo uitvoerig ingaat op de deugdenleer. Zij ziet bij die opbouw van de grote Kerk, waarin God en mens samenwerken, zes groepen van deugden die de mens tot steeds grotere rijpheid helpen brengen.
In de volgende miniaturen 22 tot en met 31 trekt een stoet van gepersonifieerde deugden aan ons voorbij, die samen a.h.w. een moraliteit in beelden vormen. In de tekst van de visioenen worden we overstelpt met ellenlange allegorische verklaringen van de kleding en de gebaren van deze personificaties. Hildegardis zelf moet deze uitleg als onbevredigend ervaren hebben. Immers, toen zij het boek Scivias voltooid had, heeft zij een echte moraliteit (toneelstuk) geschreven en muziek ervoor gecomponeerd. Deze draagt als titel ?Ordo Virtutum?, wat men zou kunnen vertalen met: De ontwikkeling van het deugdenleven. En deze moraliteit placht Hildegardis bij bijzondere gelegenheden door haar monialen op het plein voor haar kerk te laten spelen, waarschijnlijk voor de toegestroomde pelgrims.
Bij de verdere uitleg van de miniaturen gaan we nog dieper in op deze deugdengroepen, maar men zal merken, dat de beeldspraak erg gecompliceerd is. Hiermede hebben de miniaturisten zeker ook moeite gehad en dit is waarschijnlijk de reden, waarom de miniaturen van het derde boek, artistiek gesproken, niet de kwaliteit hebben van de voorafgaande.
terug naar de Inhoud
Tweeëntwintigste miniatuur: derde visioen van het derde boek
Zoals gezegd is dit bouwwerk samengesteld uit vier muren en bij die muren zijn drie zuilen en twee torens opgetrokken. In de eerste muur die van oost naar noord (uitgebeeld in de drie volgende miniaturen) staan de toren van Gods raadsbesluiten en de zuil van Gods Woord opgesteld. Het verschil tussen zuil en muur moeten we waarschijnlijk zoeken in het feit dat zuilen door God zelf als één stuk neergezet worden, terwijl torens door de gelovigen met Gods hulp steen voor steen in de loop van de geschiedenis opgetrokken worden.
Bij iedere zuil en toren treffen we een groep gepersonifieerde deugden (ook wel krachten van God genoemd). We zullen nu de eerste groep deugden naderbij bezien en zien wat voor een ontwikkeling we daarin kunnen ontdekken. In en vóór de toren van Gods raadsbesluiten staan opgesteld: de liefde tot het hemelse, de discipline, dan de bescheidenheid en de barmhartigheid en de overwinning. Deze vijf vormen als het ware Gods eerste werktekening voor heel het verlossingswerk. Het zijn eveneens deze deugden die we in groter verband in de volgende groepen deugden nader uitgewerkt tegen zullen komen. Beneden aan de toren staan nog twee andere deugden die de houding van de gelovige tegenover het plan van God aangeven: de Patientia, het geduld en naast haar de Gemitus, de verzuchting. Eerst komt het geduld dat ieder moet opbrengen tegen de aanvallen van de duivel, wanneer men zich voorgenomen heeft de begeerten van het vlees te overwinnen. Het geduld staat hier in het groen omdat het onder leiding van de H. Geest zich wil richten naar het voorbeeld van Gods Zoon. Zij staat onder een lage boog, eigenlijk altijd min of meer onder druk en zij draagt een rode kroon van het lijden des Heren. Wanneer de gelovige zich eenmaal overgegeven heeft aan de plannen van God komt het verlangend verzuchten de Gemitus naar boven en wil zij ook in navolging van Christus het kruis dragen en is de Gemitus hier met een kruisbeeld voorgesteld.
De eerste kracht Gods die in dit bouwwerk optreedt is de Amor caelestis omdat de drijfveer van alle actie hier is het verlangen naar het einddoel. In dit geval is het einddoel de overwinning van het goede op het kwaad en de satan. Dit plan, deze boodschap is het eerst verkondigd aan Abraham en de andere aartsvaders. Het is het begin van de goddelijke openbaring.
Daarom is de toren van Gods raadsbesluiten in de 22ste miniatuur in zilver uitgebeeld evenals de hele muur van het oosten naar het noorden en heet hij de lichtstralende muur. Zilver wijst zoals we gezien hebben op het goddelijk licht en op het menselijk antwoord in geloof daarop gegeven.
Samen met deze Amor caelestis staan de andere deugden in deze miniatuur boven op de toren in bustevorm uitgebeeld; bovendien in de volgende miniatuur nog eens apart en dan in volle lengte.
terug naar de Inhoud
Drieëntwintigste miniatuur: derde visioen van het derde boek
De Amor caelestis is in het wit gekleed want zij is door de eerste Persoon van de H. Drievuldigheid opgewekt. Wit wijst immers naar God zelf. De derde deugd is de Verecundia, de bescheidenheid, gekleed in blauw en wit, want zij is bij uitstek de deugd van de tweede Persoon van God, terwijl de tweede de Disciplina en de vierde de Misericordia rode kleren dragen die duiden op de liefde van de H. Geest. Maar rood is ook de martelaarskleur omdat discipline en barmhartigheid van iedere gelovige zelfverloochenende daden vragen soms tot lijden en dood toe. Mooi is de voorstelling van de barmhartigheid om Christus wille, zij draagt een afbeelding van Christus in haar armen en koestert Hem aan haar hart. Tenslotte zien we de voltooiing van Gods plan in de Victoria, de overwinning in het wonderbare duel tussen God en het kwaad. De Victoria is al heel twaalfde eeuws gedacht, nl. als een ridder met een volledige wapenrusting. De vorm van deze wapenrusting droeg er toe bij om Dom Baillet de overtuiging te geven dat deze miniaturen stammen uit de tijd van Hildegardis zelf omstreeks 1160. Aan het einde van het derde visioen zegt Hildegardis, dat Gods goedheid door deze deugden tot de harten der mensen wil spreken en hen wil vermanen, het boze te laten en zich tot het goede te verheffen. Waar zijn die mensen, die gelovigen? Eigenlijk staan zij maar twee maal in deze tien miniaturen van het bouwwerk weergegeven, en wel in de 25ste en de 30ste miniatuur. Daar zullen we verder over hen spreken.
terug naar de Inhoud
Vierentwintigste miniatuur: vierde visioen van het derde boek
Iets verder dan de toren van Gods raadsbesluiten vinden we tegen de lichtgevende muur een hoge driekantige kolom (zie min. 21) de kolom van het Woord Gods, die nu in deze 24ste miniatuur nog eens apart wordt uitgebeeld. Zij is driekantig ter ere van de Triniteit. Hiermee wil Hildegardis aantonen welke belangrijke plaats de hele H. Schrift inneemt in de ontwikkeling van de strijd tegen het kwade en in Gods overwinning door het goede. Voor de eerste maal vinden we deze openbaring na de zondeval in het paradijs uitgesproken in de voorzegging dat er een Verlosser zal komen om de zondige mensheid te redden. De patriarchen ontwikkelden deze profetie en de zieners van Israël gaven er bloemen aan en deden haar vrucht zetten. Daarom is deze zuil voorgesteld als een boom met takken en op iedere tak zit een profeet. Toch is het idee van zuil door de miniaturist vastgehouden, want op de plaats van de boomtop heeft hij een kapiteel getekend waarop een duif die een lichtstraal in de vorm van de maan in haar snavel houdt. Het is onder inspiratie van de H. Geest, dat de oude zieners geprofeteerd hebben. Maar ook na de Menswording is de openbaring doorgegaan apostelen, geestelijke vaders martelaren maagden en belijders hebben eveneens onder vurige leiding van de H. Geest door hun getuigenissen en profetieën de zuil van het Woord Gods volledig gemaakt. Daarom zien we in de vlammen welke aan de kolom ontspringen kopjes uitgebeeld waarvan de drie bovenste met een boek. Het valt niet te ontkennen dat deze miniatuur gelijk een kindertekening moeilijk te ontcijferen is. Dit hoort wellicht bij het geloofsmysterie en om dit te vatten, hebben we allen hulp nodig van de Scientia Dei, de kennis of de wetenschap van God. Deze kracht Gods wordt apart uitgebeeld in de volgende miniatuur.
terug naar de Inhoud
Vijfentwintigste miniatuur: vierde visioen van het derde boek
Een lieflijke, vergulde vrouwenfiguur staat hier omgeven door zes en gelen, terwijl rechts van haar zes welwillende gelovigen naderen en links drie personen zich vijandig gedragen. Deze mensen over wie we reeds spraken, komen vanuit het noordrijk van de duivel en het ongeloof het kasteel, beter gezegd de Stad Gods binnen door de poort die zich bevindt tussen de toren van Gods raadsbesluiten en de zuil van Gods Woord. Hier gebeurt eigenlijk iets heel belangrijks in de geschiedenis van de Verlossing. Hildegardis geeft deze Godskracht of deugd, de naam van Scientia Dei dat is het 'Weten van God' of het 'Kennen van God'. Maar dit begrip van kennen wordt in dubbele zin gebruikt. Op de eerste plaats het kennen of het weten van God, wie aan Zijn uitnodiging gehoor geeft en geloof schenkt aan de openbaring. Op de tweede plaats betekent dit het weten van de mens over God. Het antwoord van de mens, die uit vrije wil geloof schenkt aan de openbaring van het Woord Gods.
Hier komt de scheiding der geesten: zij die goed willen, ontvangen als bij het bruiloftsmaal het feestkleed, maar zij die zonder kleed binnen dringen, worden teruggedreven. Het is waar dat de Heer de armen van de straat, de ongelukkigen door zijn dienaars liet ophalen, opdat zijn feestzaal vol zou raken. Van ieder wordt echter geëist, dat hij zich presenteert in een feestkleed. De uitnodiging is een genadegeschenk, maar men moet er gevolg aan willen geven. Nog een ander belangrijk aspect van de roeping tot het koninkrijk Gods komt hier naar voren: Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren, om deel te nemen aan de uitvoering van Gods plannen. God heeft enkelen uitverkoren om zijn medewerkers te worden in de verwerkelijking van het grote bouwplan. Als God in zijn goddelijke ijver om de vijand te verslaan, gaat beginnen samen met de gelovigen de drie gemetselde muren op te trekken, dan heeft Hij bijzondere medewerkers nodig. Aanvankelijk roept hij het joodse volk en oefent het in strenge discipline.
Met de gegevens van de vorige miniaturen is de kleurencombinatie hier gemakkelijk te ontleden. Dat zilveren driehoekje is een gedeelte van de lichtgevende muur, welke we opgetrokken weten van het oosten naar het noorden. De overeenkomst tussen de vergulde vrouwenfiguur en een Maria-voorstelling is zeker niet toevallig.
terug naar de Inhoud
Zesentwintigste miniatuur: vijfde visioen van het derde boek
Eerlijk gezegd, deze miniatuur van de Zelus Dei, de ijver Gods, blijft een van de merkwaardigste voorstellingen van heel de codex. Ook de uitleg van het visioen waarop deze miniatuur gebaseerd is, kunnen wij niet gemakkelijk plaatsen in het beeld van het verlossingswerk dat we thans hebben en dat sterk bepaald is door het Tweede Vaticaans Concilie.
De goddelijke actie tegen de duivel ziet Hildegardis als een vurig hoofd van een wel zeer bijzondere vorm. Met een kleur als vuur richt dit hoofd, dat geen haren heeft of sluier draagt, vreselijke blikken naar het Noorden. Hildegardis zegt in haar uitleg: het is zonder haren als een mannenhoofd en zonder sluier zoals vrouwen die gewoon zijn te dragen. De ijver Gods is meer mannelijk dan vrouwelijk, want de Kracht Gods toont zich meer in de mannelijke agressie dan in de zachtmoedigheid van de vrouw. Hier conformeert Hildegardis zich aan de gangbare mening over man en vrouw, ofschoon zij zelf meer dan eens tegenover de groten der aarde blijk heeft gegeven van mannelijke moed. Drie schrikwekkende vleugels proberen de duivelse heerscharen op de vlucht te jagen. Natuurlijk drie vleugels, want Hildegardis spreekt hier van de macht van de drie goddelijke Personen. In de uitleg van het visioen gaat Hildegardis uitvoerig in op de betekenis van de drie vleugels, hoe God in zijn drievoudige macht het kwaad en het ongeloof bestrijdt.
Artistiek gezien is deze zes en twintigste miniatuur zeer suggestief, ja zij heeft iets angstwekkends. De mens voelt zijn kleinheid als God zijn macht ten toon spreidt. Dit is een voorspel op hetgeen Hildegar dis ons wil leren over de openbaring van de Joodse Wet, de wet van de Vreze des Heren.
terug naar de Inhoud
Zevenentwintigste miniatuur: zesde visioen van het derde boek
We hebben in het begin de opmerking gemaakt, dat een miniatuur die een volle bladzijde beslaat een aanwijzing kan zijn, dat Hildegardis een in haar ogen belangrijk onderwerp wil illustreren. In deze miniatuur behandelt zij uitvoerig de eerste van de drie muren welke de gelovigen met de hulp van God steen voor steen opbouwen. De eerste muur heeft voor Hildegardis een grote betekenis, want zij ziet in de opbouw van de joodse samenleving een voorafbeelding van de eerste fase van het geestelijk leven, die zij die geroepen zijn om intiemer met God om te gaan, moeten doorlopen.
Deze muur van Noord naar West is drievoudig, omdat zij de eerste aanvallen van de vijand uit het Noorden moet opvangen. De buitenste muur duidt op de macht der wereldse overheid, de binnenste verwijst naar de hiërarchie van de geestelijke leiders, terwijl de middelste een beeld is van de onderdanen, de gelovigen, die onder het gezag staan van de wereldlijke en kerkelijke overheid en, zo beschermd, hun taak van het opbouwen van de verdedigingsmuur kunnen volbrengen.
Dit alles is zeer middeleeuws gedacht, maar ook monastiek. De echte opgang van het geestelijk leven begint altij d met een streng gedisciplineerd leven in gehoorzaamheid aan allen die in gezag gesteld zijn. Het komt allemaal overeen met de gedachtengang van St. Benedictus over het slot van het klooster en met de grote betekenis welke hij hecht aan de gehoorzaamheid als grondslag voor diepgaand geestelijk leven. In feite echter is dit de opvatting van alle geestelijke leiders, tot de guru's in het boeddhisme toe.
Hier gaat Hildegardis dieper op in door twee groepen van drie gepersonifieerde deugden te laten optreden. Die zes deugden samen vormen de ontplooiing van de Discipline, die we reeds ontmoetten in de Toren van Gods raadsbesluiten na de Liefde voor het Hemelse. De drie deugden van de eerste groep zijn de Abstinentia, de zelfverloochening, die bijgestaan wordt door de Largitas en de Pietas, wat men het beste kan vertalen met edelmoedigheid en vroomheid. Wie herkent hier niet het begin van het geestelijk leven, zoals dat door alle geestelijke vaders wordt geleerd?
Het gaat om edelmoedige zelfverloochening, in stand gehouden door godsvrucht en in praktijk gebracht door gehoorzaamheid aan het wettig gezag. De drie volgende deugden die we ontmoeten bij het goed beleven van de wet, zijn: de Waarheid geflankeerd door de Vrede en de Gelukzaligheid. Eigenlijk zijn zij meer de vruchten van de deugdbeoefening dan eigenlijke deugden, zoals wij die gewoonlijk verstaan. Nu wordt het zeer ingewikkeld om na te gaan, hoe Hildegardis deze zes gepersonifieerde deugden uitgebeeld heeft. Ik wijs hier alleen op de Pax die rechts van de Veritas staat. Deze Pax is geheel in het zilver en heeft twee grote vleugels, want zegt de uitleg: hij draagt het zegel van de hemel en is de gezel der engelen, hij vlucht al het boze en ziet evenals de engelen steeds het aangezicht van God, zonder wijken gaat hij rustig op zijn doel af en gelijkt steeds meer op de Mensenzoon. Deze tekst moet men dikwijls herlezen om de diepere zin van de Pax meester te worden. Zilver is onder meer beeld van de spiegel waarin de gelijkenis met Christus zichtbaar wordt.
Wat eigenlijk het einddoel is van deze zes deugden, die samen de discipline van de wet vormen, leert ons de 'Salvatio animarum'. En deze zieleredding wordt hier in beeld gebracht door drie handelingen van dezelfde gepersonifieerde deugd. Als de vrucht van het disciplinaire leven onder de wet ontvangt de leerling de genade van de nieuwe wet.
Getroffen door de genade van de 'Discretio' waarvan we het beeld nog zullen beschrijven, besluit de ziel het veelkleurig gewaad van de werken van de oude wet uit te trekken. Zij zegt dan, dat zij door het bloed van het Lam verlost is en vrij is geworden door de genade Gods.
Men ziet hoe boven het donkere figuurtje tussen de muren van de wet, eenzelfde mensenfiguurtje de kleren uittrekt en de stof er uit klopt. Merkwaardigerwijze is dit figuurtje in het zilver geschilderd, en we hebben gezien, dat zilver het geloof aanduidt. Naast dit ontklede figuurtje zien we een derde ook in het zilver, dat vóór zich een kruisbeeld vasthoudt dat opbloeit uit een boom. Aan weerszijden van die boom zien we takken die in bloei schieten. Hildegardis geeft daaraan de volgende uitleg: "De zieleredding is door het lijden van Jezus de Verlosser tot grote bescherming van de gelovige geworden. Want door het lijden en dood vertrad de Zoon Gods de boom van de dood en de zonde van Adam. En hieruit ontsproten als bloesems de beide Testamenten. Het Oude Verbond zendt zijn witte licht naar het kruis en het Nieuwe Verbond zijn rode glans; en op het hoogtepunt van het geestelijk verstaan neigen die beide bloemen, eenmaal ontrukt aan het verderf van de dood, zich naar het lijden van de goede Verlosser en heel Zijn gerechtigheid". Deze tekst is in zijn geheel geciteerd, omdat hij duidelijk laat zien, hoe al die beelden en kleuren evenzovele lessen zijn over de alles overtreffende betekenis die de gekruisigde Christus voor Hildegardis heeft.
Maar dit beeld van de gekruisigde Heer ontmoeten wij ook in de handen van de tweelingzuster van de Zieleredding nl. de Discretio. Deze deugd is eigenlijk het einddoel van de discipline van het Oude en tegelijk het keerpunt naar het Nieuwe Verbond. Deze deugd ziet Hildegardis gezeten tegenover de zuil van de H. Drievuldigheid, waar miniatuur 28 een prachtige uitbeelding van biedt en die we straks uitvoerig zullen bespreken. Thans gaat het om een nieuwe openbaring van Gods werk en wel door de Tweede Persoon van de H. Drievuldigheid. Tegelijkertijd is deze een geloofsuitdaging, beter gezegd een geloofscrisis voor iedere gelovige. Het geloof in de éne God wordt op een hoger plan gebracht en het is de kracht Gods van de Discretio die ons de genade geeft, in groeiend geloof de diepere zin van deze openbaring te onderscheiden.
De oude Vaders spreken veel over de Discretio, als over het keerpunt in het geestelijk leven. Hildegardis geeft hier in een ingewikkelde beeldspraak haar visie op deze deugd. Het duidelijkste beeld blijft het kruisbeeld, dat zij in de rechterhand houdt en de zonnestralen die komend vanuit de hemel haar borst verlichten.
Zoals reeds werd opgemerkt, zijn de Discretio en de Zieleredding twee aspecten van één zieletoestand. De drie figuren die de Zieleredding weergeven hebben een zwart kleed evenals de Discretio. Nu komt zwart (heraldisch sabel genoemd) vrij weinig voor in de 35 miniaturen van Scivias en als het voorkomt, is het wel in de meest prejoratieve zin van het kwaad op zich.
In niet prejoratieve zin zijn het alleen deze twee deugden die een zwart kleed dragen. Waarschijnlijk om de bekering, het zich ontdoen van de oude mens, duidelijk te kunnen uitbeelden, zoals bij de oude doopceremonie de neofieten na het doopsel een wit kleed kregen. Bovendien had de aanwending van de zwarte kleur het voordeel, het keerpunt, beter gezegd de bekering, de ommekeer in het geestelijk leven ten overstaan van de openbaring van de H. Drievuldigheid in de Menswording duidelijk tot uitdrukking te brengen.
Ik wil hier nog op een interessant detail wijzen. Zoals ik hierboven reeds heb gezegd, zijn de Salvatio animarum en de Discretio twee aspecten van dezelfde bekering. Nu is de Salvatio afgebeeld met een mannenkrullebol en de Discretio met een vrouwensluier. In heel dit zielekasteel dat het beeld wil zijn van de opgang van het geestelijk leven, laat Hildegardis 34 virtutes optreden, personificaties van deugden of godskrachten. Van deze 34 zijn er 28 vrouwelijk voorgesteld en 6 mannelijk. In elk der zes groepen deugden komt één mannenfiguur voor. Deze figuur wijst op de creatieve kracht van God, dus op de eerste plaats op God de Vader. We hebben gezien, dat de activiteiten van de Vader in verband gebracht worden met het licht nl. het licht van de eerste scheppingsdag. In de eerste groep bij de lichtgevende muur (zie miniatuur 22) staan zes vrouwelijke deugden, plus een ridderfiguurtje; de Victoria, gestoken in een zilveren harnas. De overwinning wordt uiteindelijk door de Zoon aan de Vader toegeschreven. In de 25ste en 26ste miniatuur zien wij twee deugden respectievelijk de Scientia Dei en de Zelus Dei. Deze tweede is door Hildegardis opzettelijk weergegeven als een kaal mannenhoofd, omdat de Zelus Dei meer overeenkomt met de mannelijke neiging tot actie en de Scientia Dei meer met de ontvankelijkheid van de vrouw. In miniatuur 27 zien we zes deugden voor de muren van de Oude Wet staan, één ervan is mannelijk en wel de Pax, omdat, zegt Hildegardis, deze zonder wijken recht op zijn doel afgaat. Zo komen we terug bij de Discretio en de Salvatio animarum. Het is de Salvatio die actief is voorgesteld in het zich ontdoen van het zwarte onderkleed, en het is deze geloofsdaad die hem het mannelijk kenteken en de kleur van zilver bezorgt. Terwijl daarnaast de Discretio heel bescheiden neerzit tegenover de zuil van de Drievuldigheidsopenbaring .
In de drie deugdengroepen die ons in de miniaturen 29 en 30 ter bespreking resten, komt nog tweemaal een mannelijke deugd voor nl. de Gratia Dei en de Fortitudo, deze laatste in harnas. Alleen in de laatste groep van vijf deugden (miniatuur 31), die staat vóór de wedergekomen Heer, treffen we slechts vrouwelijke deugden aan. Ik geloof, dat we in dit geval de verschenen Heer de Man van actie mogen noemen. Voor dit spel van mannelijk en vrouwelijk is hier aandacht gevraagd, omdat Hildegardis m.i. zich erg aangesproken heeft gevoeld door al de deugden die zich ontvankelijk opstellen tegenover de Schepper en zijn genade. Eigenlijk zoals de vrouw zich opstelt tegenover de man in het natuurlijk proces van de vruchtbaarheid. Dit alles wil de weerspiegeling zijn van het inwendig leven van de H. Drieëenheid. De Vader geeft zich aan de tweede Persoon en uit deze liefdesband komt de H. Geest voort als de vrucht en van deze vrucht maken wij, de gelovigen, deel uit.
terug naar de Inhoud
Achtentwintigste miniatuur: zevende visioen van het derde boek
Zoals reeds is gezegd en wat deze miniatuur ons ook wil leren, is het feit dat de openbaring van de Drieëenheid de diacrisis of discretio van ons geloofsleven vormt. Daarom verschijnt dan ook op de hoek in het Westen vanwaar via het Zuiden de terugkeer naar het Oosten begint, de kolom van de Drievuldigheid. Immers in het Westen gaat de zon onder en deze ondergang wijst naar het einde der tijden. Toen kwam ook de Zoon Gods zelf op aarde om in Zijn Menswording de val van Adam te herstellen. Deze komst bracht mee, dat God iets openbaarde van Zijn diepste innerlijk leven.
Het fundament van dit mysterie, zegt Hildegardis, is evenwel onpeilbaar en haar hoogte onbereikbaar voor het menselijk vernuft. Dit bijzonder gegeven heeft de miniaturist op een zeer oorspronkelijke manier in beeld gebracht en door zijn eenvoud en kleur nodigt deze miniatuur uit tot meditatie. We zien hier dit grote mysterie uitgebeeld als een driekantige rode zuil, zonder begin onderaan en zonder einde bovenaan, alleen de drie zilveren hoeken zijn aangegeven. Het derde vlak is uiteraard onzichtbaar. Het gaat in deze miniatuur alleen om de drie hoeken, die zo scherp zijn als een zwaard, vandaar de zilverkleur. De twee zichtbare zijwanden zijn rood: heeft Christus zijn bloed niet vergoten voor de zonde van de mensen? Hildegardis zegt er verder van, dat deze zuil wonderbaar evenwichtig en zonder enige ruwheid is, want God komt in de kracht der genade allen die naar gerechtigheid streven zachtmoedig en evenwichtig tegemoet. Bovendien was in Christus geen enkele ruwheid ten gevolge van ongerechtigheid te vinden. Tegelijkertijd echter zijn de hoeken van deze zuil zo scherp als een perfect geslepen zwaard, dat a.h.w. gericht is tegen diegenen die zich door hun ongeloof in een verblinde verstoktheid afsluiten voor het door de Menswording geopenbaarde geheim van de Drieëenheid van God. Zij worden afgesneden van de oerbron en vallen in hun eigen niets terug. Als droog stro worden de trouweloze christenen, die het kiemkrachtige koren van de goede werken van zich afgeworpen hebben, afgemaaid. De trotse joden ziet Hildegardis als veertjes door de wind omhoog geblazen. Zij zochten de gerechtigheid in zichzelf en niet in God. Zij wilden door eigen kracht de hoogte van de hemel bereiken, maar door Gods macht zijn ze naar alle richtingen verstrooid. Heidenen die liever duivels bedrog dan de geboden Gods opvolgen, ziet onze zieneres als vermolmd hout; hun lot is de vergetelheid in het eeuwige vuur. Omdat het mysterie van de H. Drieëenheid een lievelingsthema is in de spiritualiteit van Hildegardis voeg ik hier een meditatie toe, ontleend aan de uitleg van het visioen waartoe deze miniatuur behoort. Macht, wil en gloed, dat zijn drie toppen van de éne berghoogte van handeling. In de macht is de wil en in de wil is de gloed en zij zijn onverdeeld zoals de adem van de mens bij het uitademen. Hoe dat zo? In de éne ondeelbare uitademing van de menselijke adem is daar de ademtrilling, de vochtigheid en de warmte. Zo zijn de drie personen in het éne onveranderlijke wezen van de Godheid: in de Vader de Zoon en in beide de H. Geest. Zij zijn altijd één en werken onverdeeld samen. God bestaat in drie Personen zonder begin, van vóór het begin der wereld en voordat de aanname van het vlees door de Zoon gebeurd was. Maar zelfs nadat de Zoon de menselijke natuur aangenomen heeft, is diezelfde God één in drie Personen en Hij wil zo steeds aangeroepen worden. Toen de maagdelijke bloem in ongerepte reinheid openbloeide, werd daardoor aan de onuitsprekelijke Drieëenheid geen Persoon toegevoegd, maar de Zoon Gods bekleedde zich slechts met het vlees, dat Hij ongeschonden ontving. Op deze wijze zijn de drie Personen één God in de Godheid. Wie dit niet zó gelooft, wordt afgesneden van het Rijk Gods, omdat hij de ongereptheid van de Godheid verscheurt.
Nu zijn we op het keerpunt van het gebouw en gaan we in geloof via het Zuiden naar het Oosten terug.
terug naar de Inhoud
Negenentwintigste miniatuur: achtste visioen van het derde boek
Men ziet hier het keerpunt. In het midden de rode kolom met de drie scherpgesneden hoeken van het mysterie van de H. Drievuldigheid. Links zien we de muur van de oude wet met haar kantelen. Rechts rijst tegen een lage muur (eigenlijk alleen het fundament van de muur die daar opgetrokken gaat worden) de hoge kolom van de Menswording. Hier speelt de gedachte, dat de muur tussen het Westen en het Zuiden opgetrokken wordt door de Mensheid van Christus al helpen ook de gelovigen daar aan mee.
Deze Mensheid van Christus wordt gesteund door twaalf godskrachten waarvan er acht in deze miniatuur nader zijn aangeduid door hun attributen. Die welke het meest opvalt is de Kracht Gods aan de top, die de Gratia, de genade wordt genoemd. Deze heeft zwart gekruld haar en, zegt de uitleg nadrukkelijk, een mannelijk gelaat. De toespraak die deze Godskracht houdt is een lange uitnodiging om mee te werken met God de Vader in zijn strijd tegen het kwaad. De schittering die voor Hildegardis' ogen van deze deugd bijna verblindend afstraalt, is hier aangeduid met zilver.
De overige elf deugden zijn vrouwelijk en haar medewerking met Christus wordt duidelijk aangegeven door vier omhoogklimmende vrouwenfiguren die op haar schouder een steen naar boven dragen. De andere zeven deugden (men lette op de magische getallen) stellen door haar attributen gedetailleerd de voornaamste godskrachten voor die in Christus en zijn gelovigen in het Nieuwe Testament aan het licht treden.
De eerste bovenaan naast de Gratia is de Deemoed. Inderdaad de grootste deugd die Christus in Zijn Menswording geopenbaard heeft. Daarom draagt deze deugd in een spiegel op de borst de beeltenis van de Zoon Gods. De tweede deugd is de Liefde, geheel in blauwe kleur, de kleur die wij in de miniatuur van de H. Drievuldigheid juist voor de tweede Persoon gebruikt zagen. De derde gestalte, gezeten onder de Liefde, is de Vreze des Heren. Zij is op dezelfde wijze uitgebeeld als in de tweede miniatuur en dezelfde beschouwingen over deze deugd worden hier herhaald. De vierde gestalte is de Gehoorzaamheid; zij heeft zich een ketting omgedaan als teken dat zij zich laat leiden door de stem van de hemelse herder. De volgende deugd zien we links bovenaan nl. het Geloof. Zij draagt een rode halsband want gehoorzaamheid aan het geloof, consequent doorgevoerd, kan leiden tot martelaarschap. De zesde deugd gezeten onder het geloof, is de Hoop, het verlangen naar de toekomstige beloning. Daarom draagt zij eenzelfde kleed zonder glans als het Verlangen naar het hemelse dat we in het derde visioen van dit derde boek tegenkwamen en dat wij in de 22ste miniatuur eveneens met een kruisbeeld zien afgebeeld. Beide hebben hetzelfde vertrouwen in het lijden van de Verlosser. In de 22ste miniatuur was het nog maar een voorafbeelding, in de 27ste hadden de Discretio en de Zieleredding het kruis in handen, omdat zij wisten dat daar het keerpunt lag en hier strekt iedere gelovige die Christus wil volgen, vol hoop de armen naar de Gekruisigde uit. Tenslotte helemaal in de geest van de hildegardiaanse monastieke spiritualiteit verschijnt de Castitas, soms vertaald door Kuisheid, wat het ook is, maar hier zeker de diepere betekenis hebbend van Maagdelijkheid onder leiding van de H. Geest. Deze zien we in de gedaante van een duif boven de Castitas afgebeeld. Op haar schoot verschijnt een spiegel met de beeltenis van een kind, de Onschuld. Vrouwelijker kan men de kuisheid, de maagdelijkheid niet in beeld brengen dan door ook haar een kind toe te denken, en wel de eerste onschuld uit het aardse paradijs. Opmerkelijk is het dat, de miniaturist een kleed heeft geschilderd van een vaag goudgeel, terwijl Hildegardis spreekt over een tunika helder als kristal. Deze goudgele kleur zijn we alleen tegengekomen in miniatuur 27. Daar is het kleed van de Veritas. In de tekst wordt goudgeel genoemd, maar een uitleg van deze kleur wordt niet gegeven. Zowel bij de Veritas als bij de Kuisheid heeft de miniaturist gepoogd het heldere wit van bronwater waarin de zon haar stralen weerspiegelt, weer te geven. Voor ons is het in dit verband van belang te bedenken, dat voor Hildegardis de Castitas en de Veritas heel veel op elkaar gelijken. In onze moderne redeneertrant is het moeilijk heel die beeldspraak te blijven volgen. Maar het blijft waar, dat we, wanneer we ons enige moeite getroosten, toch kunnen ervaren, hoe deze mystica de persoonlijke openbaring van Gods wezen en werken voor zich zelf heeft beleefd.
terug naar de Inhoud
Dertigste miniatuur: negende visioen van het derde boek
De dertigste miniatuur is voor Hildegardis heel belangrijk geweest, want opnieuw heeft zij de miniaturist opgedragen er een hele bladzijde aan te besteden.
De voorstelling valt in twee gedeelten uiteen. Aan de ene kant zien we de bouw van een hoge toren. Deze toren is de Kerk en de bouwers zijn de gelovigen. Tussen de zeven tinnen zien we er vier bezig stenen neer te leggen. Tegen de toren is een brede ladder geplaatst, waarop wij twee groepen van gelovigen zien: een groep in rode gewaden: de martelaren en de andere in het groen: de belij ders. Merkwaardigerwijze volgt de miniaturist niet de tekst die spreekt van gelovigen op de ladder in witte kleren en met zwarte schoenen. Sommige onder hen, zegt Hildegardis, overtroffen de anderen in grootte en glans; m.i. moeten de vier in rode gewaden de martelaren deze geloofshelden voorstellen. Aan de buitenzijde van de toren bevinden zich zes druk bewegende mensjes. Zij zijn de gelovigen die ondanks hun roeping de opbouw van de Kerk tegenwerken en we zien, hoe één van hen zelfs het bruiloftskleed uittrekt dat hem aangereikt werd door de engelen, toen hij het kasteelplein betrad door de poort aan de Noordkant.
De gelovigen die de Kerk opbouwen, hebben de medewerking van een groep van vier Godskrachten, hier wel groot uitgebeeld, maar desondanks een uitleg behoevend, willen we hun betekenis begrijpen. Het is de Wijsheid, die op een voetstuk staat van zeven zuiltjes en geflankeerd wordt door de Justitia, de Fortitudo en de Sanctitas. We volgen nu de tekst van Scivias:
"In het midden van het gebouw, zag ik een sokkel van zeven zuiltjes, en daarbovenop een schone gestalte: de Sapientia. Haar hoofd straalde als de bliksem en daarom is zij hier voorgesteld met een zilver hoofd. Zij was getooid met een gouden gewaad".
We hebben reeds twee deugden ontmoet nl. de Castitas in miniatuur 29 en Veritas in miniatuur 27, die ook volgens de tekst in gulden gewaden optraden, maar door de miniaturist in geel kleed geschilderd zijn. Eigenlijk is het zo, dat het metaal goud in de miniaturen zoveel gebruikt is om de heiligheid in de hemelse sfeer aan te duiden, dat de kunstenaar moest uitzien naar een gewone kleur om het gouden gewaad weer te geven.
We zien op de miniatuur dat rondom de Sapientia op de sokkel zich gelijkvloers drie godskrachten bevinden. Het dichtst bij de Sapientia staat de Justitia, door Hildegardis als enorm groot beschreven, zodat zij over het gehele gebouw kon heen zien. Haar verschijning was verblindend wit, daarom ook dat de miniaturist deze deugd helemaal in het metaal zilver uitbeeldde. In haar hand houdt zij een lange banderol, wat er op wij st, dat in de uitleg van het visioen deze deugd een lange toespraak houdt. Op deze niet beschreven banderollen komen we bij de bespreking van de miniaturen 33-35 terug.
Dan blijven er nog twee andere godskrachten over, nl., de Fortitudo en de Sanctitas. De Fortitudo kennen we reeds van de miniaturen 22 en 23 en de harnassen vertonen grote overeenkomst. Het enige verschil is dat de Fortitudo aan het begin van de bouw (miniatuur 22) het zwaard nog niet heeft getrokken, maar nu bij de bouw der Kerk op het einde der tijden fier zijn wapen omhoog heft. De andere Godskracht, de Sanctitas verschijnt met drie hoofden, hetgeen de kunstenaar de ondankbare opdracht bezorgde een artistiek minder geslaagde figuur ten tonele te moeten voeren. Twee hoofden in het zilver en een derde in een bleke witachtige kleur. Het middelste hoofd draagt op zijn hoofd de naam Sanctitas en zegt als verklaring: "Ik ben geboren uit de deemoed en deze heeft mij grootgebracht; mijn moeder, de deemoed, overwint alle tegenstand". Het tweede hoofd noemt zich 'wortel van het goede' en verklaart, dat het uit God zelf stamt, terwijl bet derde hoofd met het bleke gezicht zichzelf als naam geeft 'onvergeeflijk voor zich zelf'. Het heft een klaaglied aan, dat het als schepsel zo weinig bijdraagt aan het goede, maar het toont zijn goede wil, doordar het de aanvechtingen van de duivel tracht te overwinnen. We ontmoeten hier dus wel een heel merkwaardige voorstelling van de uiteindelijke heiligheid van de Kerk. Zij houdt het midden tussen de goddelijke en de menselijke inbreng, maar alleen de deemoed kan deze moeilijke verbintenis met succes bekronen. Deze zelfde drieëenheid zullen we tegenkomen in de volgende miniatuur.
In dit dertigste visioen maakt Hildegardis duidelijk wat zij onder mannelijk en vrouwelijk verstaat.
Bij de beschrijving van de Godskracht Sanctitas zegt zij: "De heiligheid is met zulk een glans van de goddelijke genade overgoten, dat de diepte van haar mysterie ver boven het begrip van de mens uitgaat. Door de zwaarte van de sterfelijkheid kan de ziel noch haar vrijheid in Christus, de mannelijke vorm, noch haar onderwerping aan Hem, de vrouwelijke vorm, doorschouwen". Hildegardis wijdt nog veel verder uit over het karakter van deze drie belangrijke deugden naast de Wijsheid Gods, maar een uitsluitend in beelden vervatte uitleg van alle mysteries rondom de opgang van het geestelijk leven zowel in de Kerk als geheel, als in ieder individu afzonderlijk, valt ons moeilijk te begrijpen.
terug naar de Inhoud
Eenendertigste miniatuur: tiende visioen van het derde Boek
Hier gaat het om de voltooiing van de Stad Gods en van het geestelijke leven in de mystieke beschouwing. Als alle heiligheid verwezenlijkt zal zijn op aarde en de wereld tot voltooiing is gekomen in het zuiden, waar God in het paradijs de eerste mens schiep, neemt de Mensenzoon (dezelfde als die van de eenentwintigste miniatuur) het woord. Hij zegt: "De Zoon van de levende God, geboren uit de Maagd, regeert zonder tegenspraak in die harten, die ontstoken door de H. Geest streven naar de volle geheimen van de ongeschapen diepten". De tekst van het tiende visioen luidt: "Voor de troon van de Mensenzoon, die zich nog steeds niet ten volle heeft geopenbaard, staan drie deugden en wel de Stadigheid (Constantia) het Hemelsverlangen, (Caelestis desiderium) en de Rouwmoedigheid des Harten (Compunctio Cordis)". Onder deze drie, die feitelijk een drieëenheid vormen, verschijnt, van ons uit gezien links, de Verachting der Wereld (Contemptus mundi) en rechts de Eendracht (Concordia) tussen God en mensen. Rustig de beelden en kleuren bestuderend en luisterend naar wat Hildegardis over deze deugden zegt, kunnen we ontdekken wat voor onze mystica de hoogste toppen van het geestelijk leven betekenen.
De figuur die we bovenaan in een rood gewaad (de tekst zegt: in purperen tunika) op een troon gezeten zien, is het Mensgeworden Woord. Achter Hem op een hoge zuil en voor ons onzichtbaar zit de Lucidens Sedens (vgl. miniatuur 19). De wederkerende Christus op de Oosthoek van het gebouw zagen we op miniatuur 21 en evenals daar is de onderste helft van die Christus nog niet geheel geopenbaard: het einde der tijden is nog niet gekomen. Christus zit in een zetel boven op zeven witmarmeren treden, hier weergegeven door blauw met wit geaccentueerd.
Het kleed van de middelste der drie Godskrachten vóór de Troon is evenals de marmeren treden blauw met wit opgehoogd. In beide gevallen wijst dit blauw op helder glanzend wit. Volgens de tekst draagt zij ook een witte mantel; deze is hier bij wij ze van tegenstelling groen. Dezelfde kleur vertoont het gewaad van de deugd aan haar rechterhand 'het hemelse verlangen'. Van de derde deugd de Rouwmoedigheid des harten wordt gezegd, dat zij witte haren heeft en deze worden door gewoon wit aangeduid.
Het was voor de miniaturist een moeilijke opgave om al die van blankheid stralende deugden toch duidelijk aan te geven en dit te meer, omdat de nuances in het wit voor Hildegardis aanleiding zijn te wijzen op de karakterverschillen van deze drie deugden. Zo zegt Hildegardis eerst, dat al deze gestalten in witte tunieken zijn gekleed, daar zij allen in de verblindende witheid van goede werken wandelen. Maar dan beschrijft zij het onderscheid in goede werken en verklaart zij, dat de Rouwmoedigheid geen witte maar een wat matkleurige tuniek draagt: wenend en klagend schermt zij zich af tegen alle verkeerde invloeden. Het komt er slechts op aan dat we inzien, dat de juiste houding op het hoogtepunt van ons geestelij k leven is: standvastig en met grote rouwmoed in ons hart naar de komst van de Heer te verlangen. Merken we wel op dat deze deugden overeenkomen met de deugden die God ons voorgehouden heeft in de toren van Gods raadsbesluit. Daar (miniatuur 22) zagen we als eerste de Liefde tot het hemelse, hier het hemelse begeren, op de tweede plaats de Bescheidenheid, dat is hier de Rouwmoedigheid des harten en tenslotte de Victoria, die hier terugkeert in de Stadigheid of Constantia: de volhouder wint. Verder zagen we in min. 22 nog de Disciplina en de Misericordia. Ook deze twee door God voorziene deugden komen hier in de voltooiing terug, nl. onderaan de Contemptus Mundi (de verachting der wereld) wat hetzelfde is als de Disciplina en de Concordia, de eendracht tussen God en mensen, wat men de voltooide vorm van de Misericordia mag noemen .
We willen nog even aandacht schenken aan de wij ze waarop de Contemptus mundi en de Concordia door Hildegardis zijn aangevoeld en uitgebeeld. In een zilver rad zien we de buste van een deugd in een donker kleed met een bloeiend takje in de hand. Dit illustreert de uitleg van het tiende visioen: Aan de noordkant van de Gezetelde verscheen in een rad een deugd die in haar rechterhand een groenend takje droeg. Dit rad draaide voortdurend rond, maar het beeld bleef onbeweeglijk staan (zij maakt immers deel uit van de deugd Constantia). En in de omtrek van dit rad stond geschreven: "Indien iemand Mij dient, dat hij Mij volge en waar Ik ben daar zal ook mijn dienaar zijn" (Joh. XII). Daarop wijst het zilver in het rad: het is de macht Gods die de mens uitnodigt Zijn Zoon te volgen.
Dit rad van de goddelijke macht ten opzichte van de individuele ziel is precies hetzelfde lichtende rad, dat we in de visioenen een en twee van het derde boek over de opbouw van de Stad Gods, van Gods voeten hebben zien uitgaan. Daarin bevindt zich de berg waar de stad van de Zoon Gods opgebouwd wordt. In miniatuur 21 zien we dat stralende rad rondom de hele plattegrond van de Stad Gods draaien. De contemptus mundi beantwoordt dan ook de uitnodiging van God zijn Zoon te volgen in het opbouwen van de stad. De Heer heeft in de Apocalyps gezegd: "Wie overwint, hem zal ik van de boom des levens te eten geven, die in het paradijs van mijn God staat". Daarom draagt de Contemptus mundi een vruchtdragend takje in de hand. Zo komen we bij de laatste van de deugden nl. de Concordia, hier voorgesteld in een blauwwit gewaad met aan weerszijden een grote vleugel. Als de ziel op de hoogste top van het geestelijk leven in volmaakte standvastigheid leeft, wendt zij zich naar het Zuiden, dat is naar heel de verloste mensheid. Zij is vrij van alle haat en nijd en brengt verlichting en helderheid in alle gelovige harten. De vleugels wijzen erop, dat de ziel ondanks het feit dat zij in volmaakte rust leeft, toch haar vleugels uitstrekt over alle wederwaardigheden die de gelovigen moeten ervaren en dat de reikwijdte van haar liefde groter is, dan de duur van al de nog komende geslachten.
Nu de laatste deugd de Concordia zich met vleugels vertoont, willen we terug kijkend zien welke deugden nog meer met vleugels zijn afgebeeld. Miniatuur 27 toont ons de Pax met twee vleugels. Slaan we nu alle miniaturen na op het motief van vleugels, dan zien we op miniatuur 2 de Albeheerser met twee grote vleugels, wat volgens de uitleg wijst op de onuitsprekelijke Gerechtigheid in de uiteindelijke zegepraal van de onuitgesproken Wijsheid. Miniatuur 5 toont ons de mens die ontsnapt aan alle moeilijkheden hem door de duivels berokkend en die gedragen door twee vleugels, op de top van het geestelijk leven komt. Miniatuur 9 beeldt alle engelen met vleugelen af. Ook op de 16de miniatuur zien we de engelen met vleugels boven de Eucharistie. De Zelus dei staat op de 2lste miniatuur met drie vleugels afgebeeld. Tenslotte tonen de 33e en 35e miniatuur engelen met vleugels. Vleugels wijzen op zorg voor anderen. God is bezorgd voor ons als een kloek voor haar kiekens, terwijl ook de Zelus Dei tracht met de vleugels het gevaar weg te jagen. Men kan alleen vrede met anderen hebben, als men zorg heeft voor zijn naaste. De Concordia, zegt de tekst draagt vleugels, omdat zij evenals de Schepper aan alle mensen denkt. Zo ontdekt men de gedachtenwereld van Hildegardis door alle beelden die in feite begrippen zijn, naast elkaar te leggen. Hier kunnen we het slot aanhalen van het tiende visioen, omdat daar de samenvatting gegeven wordt van heel de bouw van het kasteel. "Aldus, gelijk in beelden getoond is, werkt God van het Oosten naar het Noorden en van het Westen naar het Zuiden, waar Hij door Zijn Zoon uit liefde voor de Kerk, alles wat voor de schepping van de wereld voorbestemd was, tot zijn verwezenlijking leidt, en de nieuwe dag laat stralen". God immers heeft dit werk van Hemzelf met de voornoemde torens en deugden in mystieke betekenis bevestigd en versierd, om dan dit werk in de grootste volmaaktheid volledig naar zich terug te voeren. Hoe dan wel? In Noach is na de val van Adam de rechtvaardigheid van het juiste handelen aangeduid. Deze rechtvaardigheid streeft naar de nieuwe dag, omgeven als zij is door de vele wonderdaden welke God in de verschillende opeenvolgende tijdperken heeft getoond. In Noach openbaarde God de voorbereiding, in Abraham en Mozes de eerste openbaring en in Zijn Zoon de verwezenlijking. Hoe dat zo? Het stond vóór alle tijden in het hart van de hemelse Vader vast, dat Hij Zijn Zoon op het einde der tij den tot heil en verlossing van de gevallen mens in de wereld zou zenden. Deze Zoon is geboren uit de Maagd en Hij heeft alles wat de Ouden, vervuld van de H. Geest, voorzegd hebben, op volkomen wijze volbracht.
Dit lijkt op de beweging van een mensenarm, die zich eerst tot een werk buigt en dan de hand kan laten werken. Volgens een rechtvaardig oordeel van God werd de Rechtvaardigheid samen met Adam uit het land van Eden gezet. Maar de Rechtvaardigheid begon zich in Noach opnieuw te bewegen, gelijk de eerste beweging in het schoudergewricht. Vervolgens ontwikkelde de Rechtvaardigheid zich in Abraham en Mozes gelijk de arm zich meer gaat bewegen door middel van de elleboog. Toen ging de Rechtvaardigheid verder naar het volmaakte werk in de Zoon Gods, door Wie alle tekenen en openbaringen van de Oude Wet tot een duidelijk werk voltooid zijn. In Hem zijn ook alle godskrachten of deugden, waarmede het hemels Jeruzalem, in haar kinderen versierd wordt, door de getuigenis van geest en water, openbaar gemaakt. Dit lijkt op de hand met zijn vingers, die het werkstuk waarmee ze bezig is, tot volmaakte afwerking voert. "Op deze wijze volbreng Ik mijn werk tot mijn glorie en tot jouw beschaming, o duivel. Tegen jou is mijn krachtige arm gericht om datgene wat in het Noordoosten, in het Noorden en in het Westen staat opgesteld te overwinnen. Bovendien biedt mijn bouwwerk jou ook weerstand volgens de loop van de zon, dat is van het Oosten naar het Zuiden, om jou dan in het Westen neer te stoten. Zo zie je jezelf naar alle kanten in verlegenheid gebracht, want in mijn Kerk volbreng Ik tot je ondergang, misvormde verleider, het werk der gerechtigheid en heiligheid en wel zodanig, dat jij, die eigenlijk getracht hebt mijn volk verloren te laten gaan, geheel overwonnen ten onder gaat". Middeleeuwser kan men een overwinning op een vijand niet beschrijven. En deze slottekst bevestigt volledig de zin van het gehele kasteel, zoals we die in de onderdelen ontdekt hebben.
terug naar de Inhoud
Tweeëndertigste miniatuur: elfde visioen van het derde boek
Miniatuur 32 is wel een van de merkwaardigste van alle 35 illustraties. Men beziet dit alles onwillekeurig met een zekere huiver. In de linkerbovenhoek zijn de vijf apocalyptische beesten weergegeven welke Hildegardis vanuit het noordoosten ziet oprukken, namelijk een hond, een leeuw, een paard, een varken, en een wolf. Uit hun bekken komen donkere koorden die in het Westen aan de vijftoppige heuvel die daar oprijst, zijn vastgemaakt.
Een merkwaardige voorstelling, die velen in de middeleeuwen fascineerde. Elk van de vijf dieren verzinnebeeldt een van de tijdperken die nog moeten komen in de geest van de toekomstvoorspelling in het Boek Daniël. Daarom zijn deze dieren afgebeeld tegen een achtergrond van zilver, het beeld van de almacht van God en van Zijn Alwetendheid en Voorzienigheid. Dit alles immers vraagt van ons een geest van geloof. Vooral de hier afgebeelde toekomstvoorspellingen hebben ertoe bijgedragen de faam van Hildegardis door alle eeuwen voort te dragen. In de middeleeuwen zijn deze voorspellingen veel geraadpleegd vanuit een veel verspreid handschrift 'de Pentachronon': het Vijftijdenboek. Dit boek was in 1220 samengesteld door Prior Gebenon van Eberbach uit verschillende geschriften van Hildegardis. Het bezorgde Hildegard de titel van Profetes in de middeleeuwse betekenis van de toekomstvoorspelster. En in feite is daardoor de eigenlijke zin van profetes, namelijk het getuige zijn van Gods Werk, voor de naam van Hildegardis verloren gegaan.
Rechts bovenaan zien we weer de Mensenzoon gezeten in het Oosten waar de muren van het hele gebouw samenkomen. Maar nu op het einde der tijden zien we Hem volledig met op zijn schoot een muziekinstrument, dat op een lier gelijkt, wat volgens de tekst wijst op de vreugdezang die de heldhaftige martelaren doen weerklinken, als zij, vervolgd door de antichrist, hun leven geven voor de Heer. Maar we zien dit bijzondere aan de Christusfiguur: de benedenhelft is wel zichtbaar maar donker van kleur. Dit wijst op de donkere tijd van de antichrist, wanneer veel gelovigen door hem tot afval verleid worden. Waarom Christus hier met een boek in de hand is voorgesteld, is niet uit de tekst op te maken. Het is duidelijk de vrijheid van de miniaturist, Christus hier met de Bijbel uit te beelden, zoals we Hem kennen van de mozaïeken in de basilieken der eerste eeuwen.
Nu verschijnt in de benedenhelft van de voorstelling de verheerlijkte Kerk, zoals we haar kennen van de miniatuur twaalf. Maar tot onze schrik baart zij een afschuwelijke monsterkop met ezelsoren, terwijl haar onderlichaam hevig gewond is. Welk een fantasie! We hebben gezien dat bij de opbouw van het kasteel alle uitwendige verdedigingswerken tegen de duivel in het Noorden waren gericht en dat de Kerk onoverwinnelijk leek. Maar nu zien we hoe de Kerk van binnenuit bedreigd wordt. Op het moment dat de laatste muur van het Zuiden naar het Oosten afgebouwd wordt, heeft ook de laatste en tevens de gevaarlijkste aanval op het geloof van de Kerk plaats en wel vanuit de gelovigen zelf. Hier grijpt Hildegardis terug op het kerkbeeld van het tweede boek van Scivias en wel op dat van de bruid. Thans baart zij echter geen kinderen door haar mond tot het eeuwig leven, maar brengt zij langs natuurlijke weg de afschuwelijke antichrist ter wereld. De enige hoop die ons voor de toekomst van de Kerk overgelaten wordt, is dat de voeten van de vrouw weer stralen van verblindend licht. Dat is de kracht van het geloof(hier weer door zilver aangeduid) waarop de bruid van Gods Zoon gegrondvest is en overeind blijft staan.
De antichrist zal in overmoed en tot grote verbazing van de mensen opstijgen tot de hoogste bergen om te trachten de hemel te bestormen. Maar een vuurstraal uit de hemel doet hem op aarde neerstorten. Alles samen een vreselijke voorstelling waaruit de oerangst van de middeleeuwen voor de laatste tijden duidelijk naar voren komt.
terug naar de Inhoud
Drieëndertigste Miniatuur - Twaalfde en dertiende visioen: de Eeuwige Glorie
Vier miniaturen verluchten de laatste visioenen van het boek Scivias, nl. het elfde, twaalfde en dertiende visioen. Het zijn die over het einde der tijden, de Wederkomst van Christus, het Laatste Oordeel en tenslotte de Hemelse Glorie.
De elementen zullen door elkaar worden geworpen (hiernaast) en al het sterfelijke blaast de laatste adem uit. Men ziet hier, hoe op het trompetsignaal van de engel de doden verrijzen voor het oordeel van de verheerlijkte Mensenzoon. Miniatuur 33 is zeer traditioneel van opzet. Wat deze miniatuur echter plaatst in de rij van de voorafgaande afbeeldingen is het overvloedig gebruik van het metaal zilver. Opvallend is dat de banderollen onbeschreven zijn gebleven.
Miniatuur 33 toont ons Christus en de Kerk beiden met een beschreven banderol in de hand. De eerder besproken miniatuur 15 laat uit de hand van God in de hemel een banderol naar beneden rollen met de toespraak van de Vader er op geschreven.
Miniatuur 33 toont ons de verheerlijkte Christus in het Oosten wel met een banderol, maar zonder tekst er op.
De eerder besproken miniatuur 23 toont de vijf eerste deugden ieder met een banderol, waarop de beginwoorden van hun toespraak. Ook in miniatuur 27 dragen de deugden banderollen beschreven met de tekst van hun toespraak, terwijl in de miniaturen 30 en 31 de deugden optreden met lege banderollen en ook die van de 33ste en 35ste onbeschreven zijn.
De miniaturist heeft klaarblijkelijk heel simpel de moeilijkheid opgelost die was ontstaan, doordat Hildegardis in de laatste visioenen Christus en de deugden steeds langere toespraken laat houden. Eigenlijk zijn deze lege banderollen evenzovele verwijzingen naar de geschreven tekst zelf. Artistiek gesproken geeft deze oplossing de indruk van onvoltooidheid, iets wat vooral bij de laatste drie miniaturen het geval is.
Vierendertigste Miniatuur
Miniatuur 34 (hiernaast) toont ons de glorieuze hiërarchie der zaligen, als God Zijn uiteindelijke overwinning openbaart. Alle onderdelen kennen we terug uit de vorige miniaturen; de kunstenaar heeft hier voor de laatste maal zijn gave tot het componeren van figuren en kleuren kunnen uitvieren.
Vijfendertigste Miniatuur
De laatste miniatuur, de vijf en dertigste, moet men wel de minst geslaagde van heel de serie noemen, maar dat lag ook wel enigszins aan de opgave. Immers in het laatste visioen van Scivias laat Hildegardis alle hemelbewoners op hun beurt een lied zingen: eerst ter ere van Maria, dan ter ere van de engelen, vervolgens voor de profeten en de apostelen, martelaren en belijders, tenslotte het lied van de maagden. Al deze heiligen staan hier afgebeeld met een lege banderol. Nu we alle miniaturen zorgvuldig bestudeerd hebben, kunnen we niet anders zeggen, dan dat hier onder inspiratie van de heilige Hildegardis de kunstenaars van het scriptorium, waar dit handschrift uitgevoerd is, een zeer origineel en boeiend kunstwerk gewrocht hebben. De kunstuitgave van deze miniaturen in Armaria (Brepols) geniet terecht grote belangstelling.
Het is alleen te hopen, dat er ook begrip door ontwikkeld wordt voor de mystieke leer van de moniale van de XIIe eeuw. Want uiteindelijk is dat toch de bedoeling geweest van Hildegardis, toen zij haar op schrift gestelde visioenen liet illustreren.
terug naar het literatuuroverzicht
^