Jan Hoving (eindredactie), Hildegard van Bingen Spiegel van Hemelse geheimen

ten Have, Baarn 1998, ISBN 90.259.4766.2
(Opmerkingen tussen haakjes zijn van mij, Freek)

Een psalm van Hildegard: Laus Trinitati:
Geloofd zij de Drieëenheid, die klank en leven geeft in het bestaan van alle schepselen ...
(m.a.w. de Drieëenheid is het levensbeginsel van alle schepselen)

Kitty Bouwman (Een van de medeschrijfsters van dit boek)

Gods eeuwige moederliefde

Het mooiste visioen uit de Scivias is dat van de Drieëenheid (T 11/II, 2): een mensengestalte omgeven door een cirkel van rood trillend vuur met daar omheen een cirkel van helder licht.
Hildegard heeft zelf geen titel aan dit visioen gegeven. Wel beschrijft ze in de tekst de Moederliefde van God: de 'materna dilectio amplexionis Dei'. (de moederlijke liefde van Gods omhelzing)
Ze duidt de Vader aan door het zilver (licht), de Heilige geest door goud (warmte) en het Mensgeworden Woord door saffierblauw, de Zoon.


Hildegard ervaart in het visioen van de drie-enige God een levend licht. Dit levende licht komt naar haar toe en opent voor haar de geheimen van God. In dit visioen wordt voor haar een verborgen werkelijkheid getoond. Ze wordt betrokken in een diepte die alomvattend is en waarin de hele werkelijkheid ligt besloten.
Ze moet dit opschrijven : 'zoals het overeenkomt met de wil van degene, die alles weet, alles ziet en alles in de verborgenheid van zijn geheimenissen ordent'. God werkt. God openbaart zich in haar visioenen, die zichtbaar worden als een goddelijke kracht. Ze ziet een volheid, die een dynamiek in zich heeft en die alles uit zichzelf tevoorschijn brengt en het een eigen bestaan geeft.

In dit visioen geeft de levende God zich te ervaren als oerkracht. God openbaart zich als een volheid die met een scherpe kracht overal 'stroompjes van kracht' (L. 'rivulos fortium' = stroom van kracht, krachtstroom; van 'rivus' stromen) heeft geplant. Deze 'volheid' verwijst naar de geheimen van God, de grond van alle dingen, waarin ?al wat is? leeft, beweegt en is. Alle schepselen zijn in hun oorsprong geplant door de levende God. In ieder mens, dier en ding bevindt zich een stroompje, een klein beekje (een krachtbron, de geest) dat door Gods kracht is aangelegd.

Het stroompje van kracht
Dat betekent, dat al het geschapene niet in zichzelf bestaat. De oorsprong van alles ligt in de hand van de schepper, die de schepping ontworpen en geordend heeft. In hun oorsprong zijn alle schepselen verbonden met hun schepper. Ieder schepsel heeft een geheim in zich, dat in zijn oorsprong verwijst naar de levende God. Dit geheim duidt Hildegard aan als 'het beekje van kracht'. Ieder schepsel heeft daardoor de mogelijkheid ontvankelijk te zijn voor de levende God. Ieder beekje is verbonden met de volheid, die de grote stroom van Gods leven is. Deze 'beekjes van kracht' zijn altijd aanwezig en gaan aan alles vooraf. Door dit beekje ondergaat ieder schepsel de werking van Gods geheimen, ook de mens. De mens kan er niet over beschikken. Het geheim is er altijd, ook als de mens zich ervan afkeert, ervan vervreemd is en in zonden leeft.

De moederliefde van God
De levende God wil werkzaam zijn als dynamische kracht. Zolang de beekjes onder stenen bedolven zijn en met ijs bedekt (onbewuste vereenzelviging), kan de volheid niet naar het beekje toestromen. Zolang de mens in zichzelf besloten is (de stroom voor zichzelf houdt), kan de levende God de mens niet herscheppen en vernieuwen.
Hildegard beschrijft in dit visioen, hoe wij weer in relatie met dit beekje van kracht kunnen komen. Daarvoor is het belangrijk dat dit beekje van kracht bevrijd wordt. In dit visioen beschrijft Hildegard hoe zij ziet, hoe God zichzelf opent en zich aan ons geeft (Jezus, Gods Zoon). Dit aanbod krijgt gestalte in moederliefde. Deze moederliefde beschrijft Hildegard als natuurlijk, gevoelsmatig en opvoedend. Als moederliefde stelt God zich geheel beschikbaar als voedende en behoedende.
Als opvoedster leert de moederliefde van God de mens boetvaardigheid, opdat de relatie met de levende God wordt hersteld. De moederliefde van God opent de mens, waardoor hij deze liefde kan ontvangen en bevrijd wordt van de zonde. Het is de moederliefde van God die ons weer in contact brengt met het beekje van kracht, waardoor wij ons kunnen openen voor de werking van Gods geheimen. Dit proces beschrijft Hildegard in dit visioen.
Hildegard ziet in dit visioen dat God werkt als een dynamische kracht in drie Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Deze dynamiek openbaart zich door met ons iets te doen en door ons om te vormen. Dit omvormingsproces heeft als doel dat wij weer contact krijgen met het oorspronkelijke leven dat ons is ingeschapen, namelijk het beekje van kracht, het geheim dat verbonden is met de geheimen Gods. Dit omvormingsproces wordt door de moederliefde Gods in gang gezet. Hildegard gebruikt het moederbeeld om het verlossingsproces te beschrijven.

Het visioen vanuit de spiritualiteit benaderd
Onder spiritualiteit wordt verstaan de voortgaande omvorming van een persoon, betrokken op een onvoorwaardelijke aanspraak. Er is sprake van spiritualiteit waar iemand antwoord geeft op de uitnodiging en het app?l, die de Eeuwige onontwijkbaar op hem of haar richt.
Aan Mozes openbaarde deze Aanspraak zich als 'Ik ben er'. Voor Jezus droeg zij de naam Abba, Vader. Voor Hildegard van Bingen draagt zij de naam: het Levende Licht. Zij wordt door dat licht persoonlijk geroepen. Haar antwoord hierop krijgt vorm in haar leven, werk en haar geschriften.
In het visioen van de Drieëenheid ontstaat er een betrokkenheid tussen de drie goddelijke personen, die zich als één licht en één kracht wil geven aan Hildegard Deze betrokkenheid is een uitnodiging aan Hildegard om zich te laten betrekken in Gods levende licht, dat aan haar de geheimen Gods openbaart.
Het visioen is een mystieke ervaring. Mystiek betekent de ervaring van een verborgen zin of onzichtbare werkelijkheid, waarin iemand binnengevoerd wordt. De betekenis van de geheimen wordt aan haar getoond, doordat zij in deze verborgen werkelijkheid betrokken wordt.
Deze ervaring zet een proces in gang en brengt een verandering teweeg. Dit proces wordt vanuit de spiritualiteit een omvormingsproces genoemd. Dit proces houdt in: loskomen uit de oude vorm (de oude mens) en ingaan in de nieuwe vorm (de nieuwe mens). Deze omvorming voltrekt zich als een geestelijk proces. De oude mens is een mens die nog ongevormd is ten aanzien van de vorm die als mogelijkheid aanwezig is (het beekje van kracht) en ongeordend voor zover hij hiervan afwijkt.
In dit visioen is het de moederliefde Gods de de oude mens bevrijdt en hem in contact brengt met het 'stroompje' van goddelijk leven, opdat de 'volheid' van Gods kracht de mens kan herscheppen naar Gods beeld en gelijkenis.

Er is een voortdurende werking van de goddelijke kracht die de mens omvormt van 'onvolmaaktheid' naar 'volmaaktheid'. De goddelijke kracht duidt Hildegard in haar visioen aan als 'volheid waaraan niets ontbreekt'. Deze werkt en ontvouwt zich in de ervarende persoon, opdat 'al wat leeft' tot ontwikkeling en voltooiing komt. Dit proces is daarom niet alleen dynamisch, maar ook structurerend, wat zich verwerkelijkt in de ervarende persoon.
In dit omvormingsproces zijn de goddelijke dynamiek en de menselijke ervaring op elkaar betrokken. Als schering en inslag zijn ze voortdurend met elkaar verweven. Dit is een nooit eindigend proces.

In het eerst visioen 'De Verlosser' heeft Hildegard gezien dat de schepping geschied door de drie goddelijke personen.
De Vader ziet ze als een hellicht vuur,
de Zoon als een hemelsblauwe vlam
die in de zachte adem van de heilige Geest brandt.
Van deze goddelijke personen gaat een neerdalende beweging uit naar de mensheid op aarde. Deze beweging zet de geschiedenis in gang vanaf de schepping 'in den beginne' tot aan de menswording van de Zoon van God. De menswording van de Zoon van God is de openbaring van dit visioen: God deelt zichzelf mee.

In het visioen van de drie-enige God is er geen neerdalende beweging te zien van God uit naar de mensheid, maar een innerlijke beweging tussen de drie personen. Er is een levende dynamiek tussen hen. De personen van de goddelijke Drieëenheid werken op elkaar in, om zichzelf te openen als drie-enige God voor de mens.
Hildegard ziet dit als een dynamisch proces tussen het heldere licht en het rode vuur. Ze stromen door elkaar heen. 'Dit heldere licht doorstroomt het hele rode vuur en dit rode vuur doorstroomt weer heel het heldere licht. En dit heldere licht en dit rode vuur stromen door heel deze mensengestalte zodat het één licht en één kracht van mogelijkheden vormt'.
Verder valt op dat er in het visioen van de drie-eenheid van God gesproken wordt over 'een allerhelderst licht' en een 'allerzoetst rood vuur'. In dit visioen hebben het licht en het vuur een intensiteit in de hoogste mate. Ook valt op dat de hemelsblauwe vlam zich ontwikkeld heeft tot een 'mensengestalte' in de kleur van saffierblauw.

De tekst van het visioen

2. Over de drie personen (en hun verband met de geestelijke vermogens)
Daarom zie je een allerhelderst licht, dat zonder smet van begoocheling (misleiding, onwaarheid), zonder smet van verduistering (gebrek aan inzicht) en zonder smet van bedrog (onwaarheid) de Vader aanduidt. (Vader, licht ~ denken).
En daarin de mensengestalte in de kleur van saffierblauw, die zonder smet van verharding (harteloosheid), zonder smet van (gevoelens van) afgunst en zonder smet van onrechtvaardigheid de Zoon openbaart, die voor de tijden als God uit de Vader is geboren en in de tijd als mens is geïncarneerd. (Zoon ~ voelen)
Datgene wat geheel brandt met een allerzoetst rood vuur, een vuur zonder smet van dorheid (levenloosheid), zonder smet van sterfelijkheid (levenskracht) en zonder smet van duisternis (bewustzijn) wijst op de heilige geest (heilige Geest ~ bewuste kracht, waarnemen en willen), waaruit dezelfde eniggeborene van God, naar het vlees ontvangen en uit de maagd in de tijd geboren, een licht van ware helderheid in de wereld uitgoot.
Maar dat dit heldere licht geheel dit rode vuur doorstroomt en ditzelfde heldere licht en rode vuur weer samen de hele mensengestalte doorstromen, zodat het één licht in één kracht van mogelijkheden vormt. Dat betekent dat de Vader, die de rechtvaardigste gelijkheid is, niet zonder de Zoon en niet zonder de heilige Geest bestaat ... de goddelijke eenheid is onafscheidelijk in deze drie personen van kracht ... .

Waar dit Woord (Jezus) al het goede tot stand bracht, hen door zijn zachtmoedigheid naar het leven terugvoerde, die door de onreinheid van zonde verworpen waren en die niet meer in de heiligheid, die zij verloren hadden, in staat waren terug te keren (Jezus ~ voelen).
Want door deze levensbron (Jezus) kwam de moederliefde van Gods omhelzing tot ons die ons tot leven voedde en die onze helpster (parakleitos) in gevaren is en die de diepste en allerzoetste liefde is, door ons boetvaardigheid te leren (Jezus ~ voelen).
(Met andere woorden:
De Vader, het licht, komt overeen met het denken;
de Heilige Geest, het rode vuur, komt overeen met het waarnemen/willen;
de Zoon, de mensengestalte, komt overeen met het voelen.


De betekenis van de geheimen van God
Hildegard wordt betrokken in een diepte, die alomvattend is en waarin de hele werkelijkheid ligt besloten. In deze diepte doorschouwt ze de grond van alle dingen.
Hildegard ziet dat de geheimen van God de absolute oorsprong zijn van alle schepselen. In de diepte ziet ze een oerkracht die al het geschapene heeft geplant: 'Deze volheid heeft met een scherpe kracht stroompjes van kracht geplant'. De volheid van Gods levenskracht heeft beekjes geplant. Ieder schepsel heeft een 'beekje van kracht', dat ontspringt aan de volheid van Gods levensstroom. In dit visioen ziet ze dat de schepping niet is ontstaan uit een niets of uit een oerknal. Ze schouwt de geheimen van God als een levensbron, als een volheid waar al wat leeft uit voortkomt. Hildegard schouwt, dat de oorsprong van de dingen niet in de dingen zelf ligt. De schepping bestaat niet in zichzelf. God is de bron van al wat bestaat.
Het stroompje van kracht bevindt zich in ieder schepsel. Daar bevindt zich de levenskracht. Door dit stroompje is ieder schepsel met de volheid van Gods geheimen verbonden. Door dit stroompje kan God naar het geschapene stromen.
Ieder heeft de mogelijkheid om ontvankelijk te zijn voor en om deel te nemen aan de volheid van Leven. Iedereen kan deelnemen aan deze goddelijke levenskracht. God is een stuwende kracht, die zich wil openen om naar de stroompjes toe te stromen.
Hildegard schouwt in haar visioen, dat er een relatie is tussen God en heel Gods schepping. De relatie tussen God en al wat geschapen is, is wezenlijk, opdat God zich kan ontvouwen in de schepselen. Goddelijk leven is overal aanwezig als een stroompje van kracht, waardoor Gods levenskracht in alle schepselen werkzaam kan zijn. God verhoudt zich tot heel de schepping als een volheid tot alle stroompjes van kracht, die in al het zichtbare en onzichtbare leven aanwezig zijn.

God in drie personen
Het goddelijke leven laat zich zien als een allerhelderst licht, als rood vuur (warmte) en een mensengestalte in de kleur van saffierblauw.
Het rode vuur duidt op de heilige Geest. Het is een vuur zonder smet van dorheid. Dit lijkt een tegenstrijdigheid, omdat vuur immers door hitte alles verdort. Het voorafgaande visioen over de verlosser werpt een licht op deze tegenstrijdigheid. Daar wordt dit rode vuur in verband gebracht met de plaats, waar het goddelijke woord kan incarneren. Deze plaats wordt aangeduid als 'morgenrood', het vuur, waarin God zijn 'Woord vol verlangen' zond. God gaf dit woord als een 'vruchtbrengende vrucht' en liet het 'als een geweldige bron tevoorschijn komen ... Wie van deze bron drinkt, zal nooit meer van dorst vergaan ... In dit licht van het morgenrood ontbrandde een buitengewone wil. Want in de glans van het rode licht toonde zich de groene kracht (viriditas, levenskracht ~ willen) van het grote oude raadsbesluit ... .'

Samengebundelde kracht van goddelijk leven
Nu gaat er iets nieuws gebeuren. In het visioen ontstaat beweging. Het heldere licht en het rode vuur stromen door elkaar heen en worden één om samen de gehele mensengestalte te doorstromen. In het goddelijke leven is beweging zichtbaar. Het licht en het vuur en de mensengestalte stromen zo door elkaar heen, dat ze worden tot één krachtbundel: 'Dit heldere licht doorstroomt het hele rode vuur en dit rode vuur stroomt weer door heel het heldere licht. En dit heldere licht en en dit rode vuur stromen door geheel deze mensengestalte, zodat het één licht in een kracht van mogelijkheden vormt'.
Deze samengebundelde kracht van goddelijk leven is een beginsel, een concentratie van mogelijkheden. Dit beginsel is een stuwende kracht die in beweging zet; een krachtbron voor al wat leeft. Deze kracht heeft een rijkdom aan mogelijkheden.

God werkt in drie personen
God is werkzaam als een dynamische kracht in drie personen (vormen).
De Vader is werkzaam als 'rechtvaardigste gelijkheid'. Rechtvaardig staat in verband met trouw en goedheid. Als 'rechtvaardigste gelijkheid' laat de Vader ieder schepsel tot zijn recht komen op 'gelijke' wijze. Ieder schepsel heeft eenzelfde 'krachtstroom'.
De heilige Geest maakt een beweging naar de gelovigen. Zij worden aangeraakt en in vuur en vlam gezet door de Geest.
De Zoon is de 'volheid van de vruchtbaarheid'. Hij draagt de mogelijkheid in zich heel de schepping vruchtbaar te doen zijn: 'alles is door hem geworden en zonder hem is niets geworden wat geworden is'. Deze volheid van vruchtbaarheid is in alle dingen. Het is een alomvattende kracht die met heel de schepping is verbonden en die 'al wat is' leven geeft. Alles is met de Zoon in de oorsprong verbonden. De hele schepping draagt een kiem van deze volheid.

De Vader als de rechtvaardigste gelijkheid, de heilige Geest als de ontsteker van de harten van de gelovigen en de Zoon als de volheid van de vruchtbaarheid, bestaan niet zonder elkaar. Ze werken samen. De drie goddelijke personen vormen een eenheid en zijn als personen met elkaar verweven en op elkaar betrokken. In de goddelijke natuur zijn ze met elkaar verbonden. De drie personen van de Drieëenheid zijn tot een eenheid samengevoegd. De ene persoon staat niet boven de ander, 'ze zijn één God in een onverdeelde majesteit'. Ze zijn niet verdeeld, maar werken wel afzonderlijk als personen (de geestelijke vermogens). Als personen staan ze met elkaar in relatie.

De Vader wordt kenbaar gemaakt door de Zoon. De Zoon weerspiegelt het allerhelderste licht dat de Vader is.
'De Zoon wordt kenbaar gemaakt door de oorsprong van de schepselen'. De volheid van de vruchtbaarheid van de Zoon is aanwezig in alle schepselen.
'De heilige Geest wordt kenbaar gemaakt door dezelfde menswording van de Zoon'.

De Vader bracht zijn Zoon voort in eeuwigheid. Dit is niet aan tijd gebonden: de Vader schept in eeuwigheid. Bij de Zoon begint de schepping. Door hem worden alle schepselen geboren uit de Vader. Aller dingen hebben hun oorsprong in de Zoon. In de Zoon komen alle schepselen aan het licht. De volheid van de vruchtbaarheid van de Zoon kan zich in alle schepselen openbaren. Ieder schepsel is vruchtbaar en kan tot voltooiing komen, dat is: worden zoals de Vader het in zijn allerhelderste licht heeft bedoeld.
De heilige Geest wordt kenbaar gemaakt door de menswording van Gods Zoon. De heilige Geest, die zichtbaar werd als een duif bij de doop in de Jordaan, maakt Jezus Mensenzoon.

God verlangt naar de mens
God verbindt zich tot één licht en één kracht, als de ene God in drie personen, die verlangt naar een relatie met de mensen. De ene God wil zich openen en de mensen uitnodigen zich te laten betrekken in Gods leven: 'De mens mag nooit vergeten, mij, de ene God in deze drie personen, aan te roepen'.
God wordt persoonlijk en verlangt naar een relatie met de mens: de mens mag mij aanroepen. In het Latijn staat 'invocare', wat zowel aanroepen als inroepen betekent. De ene God aanroepen is vragen om contact en zich toewenden.
God inroepen is zich openen om God binnen te laten komen. God neemt er geen genoegen mee verzonken te zijn in zichzelf en wil betrokken zijn op mensen. God wil zichzelf te buiten gaan.
God wil zich niet opsluiten in zijn eigen wezen, in tegendeel, deze ene God in drie personen wil bestaan in een onbegrensde openheid naar de mensen toe, 'want daartoe heb ik hen aan de mens geopenbaard, opdat de mens des te heviger aangeraakt in liefde tot mij ontbrande'.
De bedoeling van Gods openbaring is dat de mens aangeraakt wordt in liefde en dat er een verlangen wakker wordt gemaakt, waardoor onze liefde tot God ontwaakt. De mens is als schepsel in aanleg geschapen om de volle diepte van Gods liefde te ontvangen en van daaruit te leven. Daarnaar verlangt God en daartoe openbaart God zichzelf in de drie personen ... opdat zij beseffen, dat de diepste beweging tussen God en mens er een is van liefde.

Gods initiatief
Het initiatief van de liefde ligt niet bij de mensen, maar bij God. Deze liefde duidt Hildegard aan met ?caritas? (liefdadigheid), de liefde die in God woont. Deze liefde openbaart zich, doordat God zijn eniggeboren Zoon aan de mensheid schenkt. Het doel hiervan is, dat wij zullen leven. De zelfgave van God in zijn Zoon betekent leven voor ons. God deelt zichzelf mee en schenkt liefde aan de mensheid door de menswording van zijn Zoon, die hij heeft gezonden 'tot verzoening van onze zonden'.
Christus is mens geworden opdat wij wegtrekken uit de duisternis van de zonde. De zonde is dat de mensen zich hebben afgewend van God. Zij hebben geen contact meer met 'het stroompje dat God zelf in hen heeft geplant'. Zij zijn hiervan vervreemd en hebben dit goddelijke bewustzijn verloren. God wil deze relatie herstellen door zichzelf te geven in zijn Zoon, om zo de oorspronkelijke verbinding te herstellen.
Deze liefde duidt Hildegard aan met het woord 'dilectio'. Deze liefde leidt tot het schenken van genade. Het woord dilectio komt van 'diligere', dat uitkiezen en liefhebben betekent. God kiest ons uit door ons te beminnen en zo aan ons onze oorspronkelijke waarde terug te geven. Doordat God ons heeft bemind 'is een ander heil ontstaan, dan wat wij bij onze eerste oorsprong bezaten'. Onze eerste oorsprong duidt op de schepping van de eerste mensen in het paradijs, die leefden in verbondenheid met hun goddelijke oorsprong en die de erfgenamen waren van onschuld en heiligheid.
De eerst mensen konden nog geen onderscheid maken tussen goed en kwaad. Daarom kon het niet anders dan dat onze onschuld en heiligheid beproefd werden. Deze beproevingen zijn een kans om te groeien. Want in de beproevingen heeft de hemelse Vader aan ons zijn liefde laten zien, zegt Hildegard. Deze liefde duidt Hildegard aan met 'caritas'. De liefde van God ervaren wij als een beproeving.

Over deze beproevingen schrijft ze in het visioen van de oorsprong van het kwaad: 'De grote heerlijkheid en eer, die aan de mensen gegeven is, kan niet zonder beproeving blijven, anders zou de mens nietig en ijdel zijn. Goud moet in het vuur gelouterd worden, kostbare stenen moeten gereinigd en geslepen worden.
Ook de mens, die volgens beeld en gelijkenis van God geschapen is, moet, om te kunnen bestaan, beproefd worden. Meer dan ieder wezen moet de mens beproefd worden en zijn toetsstenen zijn de schepselen. De geest toetst zich aan de geest, het vlees aan het vlees. Zo wordt de mens door ieder schepsel beproefd in het paradijs, op aarde en in de onderwereld. Willen wij groeien naar Gods beeld en gelijkenis, dan is het noodzakelijk dat wij worden beproefd, anders zouden wij nietig en ijdel blijven'.

In de ban van de zonde
God laat zijn liefde zien als een beweging naar de mensen toe: Hij openbaart zijn ene Woord voor de mensenkinderen als een mogelijkheid voor hen om zich te laten betrekken in het goddelijke leven. Ze blijven ontvankelijk voor dit Woord, ondanks hun duisternis: 'En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet aangenomen' (Joh. 1:5).
De mensen kunnen niet zelf uit hun duisternis (onbewustheid) breken. Toch wil God hen openen om opnieuw met hen de relatie aan te gaan. Dat kan enkel gebeuren 'door een hemelse kracht' die de Vader naar de wereld zendt, in zijn ene Woord, namelijk door de menswording van het ene Woord in Jezus Christus: 'Het ware licht, dat ieder mens verlicht, kwam in de wereld' (Joh. 1:9).
Dit mensgeworden Woord werkt al het goede uit: 'door zijn zachtmoedigheid voert het Woord de mens terug tot het leven'. Niet door hardheid, niet door de macht, maar door zachtheid en mildheid wordt de mens teruggevoerd naar het leven.
Ondanks hun duisternis (onbewustheid) blijven de mensen de mogelijkheid behouden om open te staan voor deze hemelse kracht. Door de zonde zijn zij ervan af gekeerd en vervreemd en kunnen niet op eigen kracht terugkeren, omdat de macht van de zonde hen in de ban heeft.

De moederliefde van God
De levensbron van God ontsluit zich als moederliefde, die als een omhelzing tot ons komt. De levensbron opent zich voor ons, opdat wij open worden voor God. De liefde, die uit deze levensbron stroomt, biedt een opening voor ons. Gods liefde maakt zich kenbaar als moederliefde. Deze liefde maakt een verbinding naar ons, opdat er tussen God en ons een relatie kan ontstaan. Zoals een moeder zichzelf beschikbaar stelt met lichaam en ziel, opdat haar kind zal leven, zo voedt de moederliefde van God de mens ten leven. Zoals de moeder haar kind behoedt, zo is de moederliefde van God onze helpster (parakleitos) in gevaren. Hildegard duidt deze aspecten van moederliefde aan met het woord 'dilectio': de liefde, die de mens bevrijdt uit de duisternis, de liefde die werkt als een genade.
Waar de mens geopend is, kan Gods liefde naar de mens toestromen. Waar de mens kan ontvangen, kan God geven. Dit is één gebeuren. Dit wordt ervaren als 'de diepste en allerzoetste liefde'.
De moederliefde van God is er voor de mensen en nodigt hen uit tot leven. In deze relatie kan de mens bij zichzelf en bij God komen. In deze aanwezigheid van God kan het besef doorbreken van zondig zijn, dat wil zeggen: van vervreemd zijn van God, afgesneden en niet zichzelf. Dit besef zet de mens op de weg naar terugkeer en herstel, 'zo leert God ons te leven in boetvaardigheid'.

De innerlijke bewogenheid van God met de mens
God wil de relatie met de mens herstellen en dat gebeurt doordat God zich de mens herinnert. God heeft immers de mens geschapen uit liefde. Het beeld van de mens ligt onuitwisbaar in het geheugen van God getekend. Het is de herinnering aan het grote werk van God, die de mens geboetseerd heeft uit het slijk der aarde. God heeft de mens geschapen uit goddelijke kracht als 'zijn kostbaarste parel'. De schoonheid van de mens ligt als een parel in het binnenste van God getekend. De mens is geschapen als een parel ?n de parel ligt in de herinnering van God. Hier raken God en mens elkaar.
God heeft de mens tot leven gewekt door hem levensadem in te blazen. Zo werd de mens bezield met goddelijke geest. God heeft de mens gewekt, maar hij is nog niet tot voltooiing gekomen. Het krachtstroompje ligt nog bedolven. De kostbare parel, die in de diepte verborgen ligt, is nog niet aan het licht gekomen.
Een parel groeit in de zee als parelmoerstof in het lichaam van een pareloester. Door onze (!) stroompjes zijn we verbonden met de 'zee', met de volheid, waaraan onze 'stroompjes' ontspringen. Door middel van onze stroompjes kunnen we op zoek gaan naar de parel (jezelf als geest) die daar in de diepte verborgen ligt.
Gods herinnering aan de mens is vol barmhartigheid. God is bewogen met de mens, die hij tot leven heeft gewekt. Zoals een moeder de vrucht draagt tot haar dagen vervuld zijn, zo draagt God de mens in zijn innerlijk tot de vruchten voldragen zijn. God zet met zijn scheppende liefde een proces in gang en gaat een verbintenis aan met het leven, dat verwekt is. Gods barmhartigheid, die gestalte krijgt als moederliefde van God, voedt en behoedt als een zwangere vrouw dit komende leven opdat deze verbintenis tot voltooiing komt.
God verlangt naar ons en is met ons begaan. Deze bewogenheid is een stuwende kracht van verlangen, die naar ons kan toestromen als we worden bevrijd. Dan kan de volheid, waar alle leven uit voortkomt, naar onze stroompjes toestromen en ons herscheppen.

In de spiegel van Gods barmhartigheid
Gods moederliefde stelt zich beschikbaar voor ons en nodigt ons uit tot leven. Gods liefdevolle aanwezigheid betekent niet dat alles wordt toegedekt. We mogen onszelf tegenkomen in heel ons doen en laten (bewustworden door eigen ervaring op te doen en te verwerken). Gods barmhartigheid houdt ons een spiegel voor en confronteert. In deze spiegel beseffen we onze zelfgenoegzaamheid, onze zelfzuchtigheid. Deze houding noemt Hildegard hoogmoed en deze schrijft zij toe aan de duivel. Hier staan God en duivel tegenover elkaar. God die de mens wil verlossen en de duivel die hoogmoedig is en de mens in zijn ban heeft.
In aanwezigheid van Gods moederliefde kunnen we uit deze ban worden bevrijd en afdalen, opdat we nederig worden. In de Latijnse tekst van Hildegard staat 'humilitas', nederigheid. Dit woord is afkomstig van 'humus' en 'humilis'. Humus betekent 'grond'. Humilis betekent 'laag bij de grond', eenvoudig, deemoedig, nederig. Nederigheid betekent: bij de grond zijn, buigen naar de aarde. Nederigheid maakt ontvankelijk. Iemand die nederig is, vervult zichzelf niet met alles wat hij heeft en is. De duivel kent geen nederigheid. Die wil zelf op de plaats van God zitten. Dit zijn de hoogmoedige verzinsels van de listige slang. Hoogmoed staat tegenover nederigheid. Hoogmoed verbeeldt zichzelf heel wat, terwijl nederigheid zichzelf ontledigt. Hoogmoed vervult zichzelf en is gericht op zichzelf, nederigheid is een houding van louter ontvangen in verbondenheid met de grond van het bestaan, waar onze stroompjes van kracht ontspringen.

Herschepping door liefde
Het initiatief tot onze verlossing neemt God als moederliefde die naar ons toekomt en ons bevrijdt. Barmhartigheid raakt de naam van God in het hart: Ik ben er. Barmhartigheid is teder èn houdt ons een spiegel voor. Barmhartigheid omvat zowel de tedere kant als de confronterende kant van God. Deze twee aanzichten heeft de moederliefde van God. Gods moederliefde is een bron van genade, die uitnodigend is, opdat wij leven èn houdt ons een spiegel voor, waarin wij onszelf kunnen tegenkomen (en tot zelfkennis kunnen komen). Gods liefde is nabij ?n schept afstand. Zo komen wij in aanraking met ons stroompje van kracht en kunnen naar binnen keren om de diepte in te gaan, waar het diepste leven gewekt kan worden: de parel (geest) die vanaf onze oorsprong in ons aanwezig is (die wij vanaf onze oorsprong zelf zijn).
Als barmhartige keert God zijn hart naar ons toe en verlangt ernaar ons te betrekken in zijn scheppende liefde, opdat wij worden tot wie wij zijn: schepsel naar het beeld van de ene God. God noemt Hildegard hier Schepper en Heer. De Zoon duidt Hildegard aan als Hoofd en Verlosser. Zijn levenskracht is van eeuwigheid werkzaam in alles wat leeft en omvat hemel en aarde.
Christus is een Verlosser, die onze zonden heeft afgewassen. Hij is onze zielverzorger, die ons verpleegt en verzorgt (voelen). Hij maakt onze wonden schoon. De Zoon van God is werkzaam als een verpleegkundige, een arts, die de mens geneest. Uit Christus komt het geneesmiddel voort, waardoor wij geheeld worden.
Deze werkzaamheid van het goddelijke leven is er altijd, zegt Hildegard. De geheimen van God zijn van eeuwigheid werkzaam. God kan ons ieder moment herscheppen. De mens heeft de mogelijkheid om door het krachtstroompje deel te nemen aan de volheid, die oneindig diep is en waaraan niets ontbreekt. Deze kan zich ontvouwen in ieder schepsel en het voltooien. De stroompjes blijven altijd aanwezig, ondanks het feit dat wij aan tegenslagen en veranderlijkheid onderhevig zijn. Door de stroompjes kunnen wij steeds weer opnieuw in contact komen met de geheimen van God waarin de drie goddelijke personen bewegen en die 'ondeelbaar levend in de eenheid van de goddelijkheid' zijn.

Slotbeschouwing
Als zwangere gaat Gods moederliefde een verbintenis aan met de mens, opdat het leven, dat gewekt is, voldragen wordt. Als zwangere draagt God het vruchtwater in zich, waarin mensen gedragen worden tot de tijden zijn vervuld, opdat zij opnieuw geboren worden.
Ook heel de schepping wacht op voltooiing: 'De hele natuur kreunt en lijdt in barensweeën, altijd door' (Rom. 8:23).
Waar God ons herschept, ervaren we dat we niet zelf de oorsprong en ontwerper zijn van het leven. Ons leven kent een dieper geheim. Betrokken op dit levensgeheim beseffen we dat we verbonden zijn met een alomvattende kracht die in heel de schepping aanwezig is en die 'al wat is' leven geeft. In ons zit dit geheim als een parel verborgen, die de belofte is van een nieuwe schepping.


terug naar het literatuuroverzicht






^