Gesprek met Jacob van Lennep - "Franse woorden in een Nederlandse saus"
Onze Taal, maandblad van het Genootschap Onze Taal nr. 6, 2015, blz. 166De negentiende-eeuwse schrijver en geleerde Jacob van Lennep maakt zich zorgen over het Nederlands dat hij hoort en leest - vooral ook over de "springvloed van uitheemse woorden en wendingen" daarin. Een interview door Marita Mathijsen
Enige weken geleden kwam het boekje 'De vermakelijke spraakkunst' uit, geschreven door 'een lid van de akademie'. De kranten wezen meteen de schrijver aan: Jacob van Lennep. Niemand anders in Nederland zou zo geestig zijn. Inderdaad: het was Jacob van Lennep. De bejaarde schrijver ridiculiseert fouten in het Nederlands en drijft de spot met schoolgrammatica's, die sinds de oprichting van de Hogere Burger School in gebruik zijn. In zijn huis aan de Amsterdamse Keizersgracht interviewden wij de schrijver.
Meneer Van Lennep, ik meen in uw boek een zekere tegenspraak te ontdekken. Enerzijds geeft u een lofzang op het Nederlands, anderzijds hebt u ook veel kritiek op het gebruik van onze taal. U onderscheidt zelfs allerlei soorten Nederlands naast 'beschaafd Nederduits'.
"Jazeker, ik tel wel negen subtalen van het Nederlands: het voorzangers-Nederlands, het koffiehuis-Nederlands, het fatsoendelijk Nederlands, het pudding-Nederlands, het Amsterdams-Nederlands, het kunstmatig Nederlands, het wetgevend Nederlands, het wetenschappelijk Nederlands en het kranten-Nederlands.
Het minst welluidend vind ik het voorzangers-Nederlands, waarbij de taal met name door dominees zo uitgesproken wordt alsof men haar op een pijnbank uitrekt. Maar het koffiehuis-Nederlands waarin voor elk bestaand woord een ander gezocht wordt en elk biljet een 'flap' heet en elke juffrouw een 'meisje', bevalt me ook niet.
Het meest ergerlijk vind ik het fatsoendelijk Nederlands, dat burgers gebruiken om te laten zien dat ze niet van de straat zijn. Daarom gebruiken ze zogenaamd deftige woorden die eigenlijk bastaardwoorden zijn, meestal aan het Frans ontleend, en dan ook nog deerlijk verminkt."
Slampamperige formuleringen
Kunt u daarvan een voorbeeld geven?
"Wel, u hoeft maar in Den Haag over het Lange Voorhout te lopen en u hoort het. Ik heb er zelf in mijn roman Klaasje Zevenster voorbeelden van opgeschreven en in mijn toneelstukken over de Belgische Opstand."
Jacob van Lennep loopt naar de boekenkast en haalt een blauw bandje tevoorschijn. Hij bladert even en leest dan voor:
"Onze couragie heeft de vijand verdreven en de glorie van onze naam gemainteneerd. Wij brengen u de liberteit en wij hopen dat gij u reconnaissant zult tonen."
Maar hier spreekt een Vlaming in 1830: natuurlijk is die niet zo vaardig in het Nederlands.
"In Nederland liggen de voorbeelden ook voor het oprapen. Ik heb veel waardering voor onze hedendaagse schrijvers, mevrouw Bosboom-Toussaint, de heer Conrad Busken Huet, maar lees eens enkele zinnen van hen en u zult zich afvragen of zij op school gegaan zijn om zo goed mogelijk te leren hoe je Franse woorden in een Nederlandse saus kunt opdienen."
Was dat ook de voornaamste reden voor u om tot tweemaal toe de grondwet van Nederland te herschrijven?
"Zeker, de taal van de grondwet van 1848 heeft niets gemeen met de Nederlandse taal. De woorden zijn dan wel af en toe Hollands, de zinsvorming bewijst dat de schrijvers goed Frans verstaan, maar niet meer gewend zijn in hun moedertaal te denken. Toen de spelling van de grondwet gecorrigeerd was, wreef men zich tevreden in de handen en dacht Nederlands te hebben geschreven. Ja, de woorden zijn terug te vinden in woordenboeken - maar het gaat om de zin en betekenis, en daarnaar moet de gebruiker herhaaldelijk raden. En dat voor een grondwet, waarin duidelijkheid van stijl en uitdrukking van zo groot belang is! De grondwet is de bijbel van de rechtspraak, maar wat moet een rechter als de betekenis van een bepaald artikel voor diverse uitleg vatbaar is?
De grondwet van 1815 was al geschreven in erbarmelijk Nederlands. Veel van de haarkloverijen en beuzeltwisten waarmee de politiek sindsdien zo veel tijd verkwist en papier vermorst heeft, zouden niet nodig zijn geweest als woorden goed gebruikt waren en er klaarheid in de volzinnen was. In de nieuwe grondwet is er opnieuw veel verwarde nevelachtige, overbodige, gebrekkige, gevaarlijke taal door de slampamperige formuleringen."
Maar de Akademie van Wetenschappen heeft toch stukken doen uitgaan waarin aangedrongen wordt op juist gebruik van het Nederlands? Heeft dat niet geholpen?
"Het leegmalen van de Haarlemmermeer is in minder dan tien jaar gelukt - wij van de Akademie proberen al sinds een halve eeuw bij ons ontstane on-Nederlandse woorden en wendingen uit de taal te pompen en dat lukt niet. Het kost minder moeite de Zuiderzee af te dammen dan een dam te leggen tegen die springvloed van uitheemse woorden en wendingen die dagelijks in onze tijdschriften, in onze wetten en kranten weten in te dringen."
Geblaat, gebalk, gekras
U verzet zich niet alleen tegen de uitheemse woorden en het onduidelijke gebruik van het Nederlands, u stoort zich ook aan het pompeuze van een bepaald soort schrijftaal.
"Jazeker, het verhandelend, wetgevend en wetenschappelijk Nederlands is een logge machine, een
trekschuit die maar niet wil erkennen dat er ook stoomtreinen zijn. Lees eens hoe brieven in elkaar steken. Die beginnen met 'Hoogwelgeboren Heer', dan vervolgen ze dat de inhoud van 'uwehoogweledelgeboren letteren' goed aangekomen is en ze eindigen ermee dat 'UwHoogweledelgeborene' gevraagd wordt 'eerbiedige hulde te brengen aan UwHoogweledelgeborenes gemalin'.
De taal kan eenvoudiger en minder gedwongen en daardoor krachtiger en sierlijker worden. Er hoeft geen verschil tussen spreektaal en schrijftaal te zijn. Al moet ik er niet aan denken dat het gemompel, gegrom, gemurmel, geblaat, gebalk, gekras en gekwaak dat verhandelaars soms voor Nederlands willen doen doorgaan, op schrift gesteld wordt."
Ik ga iets aan u voorleggen. Er zijn in Nederland sinds de vroegste tijden vreemdelingen binnengekomen. Soms kregen die een warm welkom, zoals in de zeventiende eeuw toen de immigranten uit het Zuiden welvaart brachten, soms zijn die tegengewerkt, zoals in uw tijd de Duitse emigranten. Een land hoort natuurlijk vreemdelingen te accepteren. Geldt dat niet eigenlijk ook voor een taal? Zou je niet tolerant moeten zijn voor nieuwe invloeden?
"Geen Engels, Duits of Frans wint het in zwier en praal van de Nederlandse taal, meen ik. Natuurlijk, ons taalgebied is klein en buitenlanders verstaan onze taal niet. Maar als iedereen die taal maar schrijft zoals de wind hem voortdrijft, als geleerden en brekebenen haar ongepermitteerd mogen mishandelen en vernederen en haar kunnen kneden alsof het een wassen neus is die je naar eigen keus kunt verfomfaaien - wat blijft er dan nog eigen aan de taal? We willen toch geen grote pudding van alle talen bij elkaar in een kom, en elk stort dan over zijn portie een eigen saus?"
Is de eenmaal gevormde taal dan zo belangrijk dat veranderingen niet toegestaan zijn?
"Natuurlijk zijn veranderingen welkom. Ik laat mijn boeken toch ook niet meer op de houten handpers drukken nu er ijzeren stoompersen zijn. Ik pleit voor een schrijftaal die meer naar de gesproken taal neigt, en ik vind het handhaven van de naamvallen en de aanvoegende wijs ook niet meer van deze tijd. Maar dat is wat anders dan het verhanselen van de taal.
Onze taal is gelegen in een uithoek van Europa, Nederland is slechts een stip op de wereldkaart, en hoe snel zo'n stip uitgewist kan worden, weten we uit het verleden. De taal van onze vroegste stammen, van de Kaninefaten, de Welfen, de Katten, wordt al niet meer gesproken. Zo kan het het Nederlands ook vergaan. En waar kan een volk meer waarde aan hechten dan aan zijn taal?
Vijanden kun je terugslaan, nederlagen verwerken, geldmalversaties rechtbreien, verwoeste steden herbouwen, overstroomde akkers heroveren, maar een taal die teniet is gegaan, kan nooit meer van de ondergang gered worden. De taal is het wezen en de ziel van de natie."
Alle uitspraken van Jacob van Lennep (1802-1868) zijn herformuleringen van gedachten die letterlijk ontleend zijn aan werken van hem, behalve de opmerking over de 'hedendaagse schrijvers' en de zin over Nederland als een stip op de wereldkaart.
Aanvulling op dit artikel onder 'Reacties' in het maandblad Onze Taal nummer 11, nov. 2015
Jacob van Lennep
door Rody Chamuleau - Oosterbeek
In het fictieve interview dat Marita Mathijsen had met de negentiende-eeuwse schrijver Jacob van Lennep ('Franse woorden in een Nederiandse saus', Onze Taal, juni), over de "springvIoed van uitheemse woorden en wendingen" van destijds, had ook nog zijn opvatting over het gebruik van leenwoorden opgenomen kunnen worden uit zijn boekje 'Alledaagsche bokken in 't gesprek', waarin een emeritus predikant vier pubers onderricht geeft in het gebruik van correct Nederlands. Daarin betoogt hij dat bastaardwoorden in drie gevallen gepast zijn:
- Vooreerst, wanneer zij door een gebruik van jaren gewettigd zijn, als plezier, kompagnie, bureau, cachot, épaulet, enz.;
- ten andere, wanneer het woorden zijn, die overal en in alle landen tot aanduiding eener bijzondere zaak worden gebezigd, als rail, waggon, club, telegraaf, telegram, fotografie, colli, diligence, coupé, cabriolet, équivalent, en zoo vele andere meer, die, als men ze Ietterlijk in onze taal overbracht, niet meer hetzelfde denkbeeld zouden uitdrukken.
lmmers, als ik van den 'riche|' van den spoorweg sprak, of u zeide dat ik een 'schrift uit den verre' ontvangen had, of met een 'naarstigheid' op reis ging, zou ik een pedante quibus zijn en door u allen met recht worden uitgelachen.
- Eindelijk, ten derde, als wij geen woord in onze taal bezitten, dat het uitheemsche woord vo|komen teruggeeft. Zoo hebben wij geen woord, dat bij ons 't zelfde uitdrukt, wat de Franschen verstaan met naïf, coquet, ingénu, of de Engelschen met comfortable, genteel, dandy, snob, en zoo meer; ook dan doet men best, het uitheemsche woord maar, des noods met een wijziging in de uitspraak, over te nemen; waar wij te minder bezwaar in behoeven te vinden, dewijl andere natiën zich evenmin geneeren - ook al een bastaardwoord van die soort - om, door 't plegen van dergelijken roof, hare taal te verrijken.
terug naar het literatuuroverzicht
^