Jakob Lorber - De Huishouding van God, deel 2, hfdst 259


In het boek De Huishouding van God deel 2 van Jakob Lorber wordt de persoonlijke verhouding behandeld die er bestaat tussen God zelf en Gods schepselen, in dit geval de mensen.
Het gesprek vindt plaats in de tijd van Genesis, toen het geestesoog van de mens door begeleiders nog makkelijk was te openen. Bij dit gesprek zijn een aantal personen bij God aanwezig.

Jakob Lorber - De Huishouding van God, deel 2, hfdst. 259

Uit de Nieuwsbrief van de Jakob Lorber Stichting, december 2022

De verschillende godsvoorstellingen van de mensen en de oorzaak daarvan
Op één na hebben jullie je nu in liefde bij Mij vervoegd en hebben Mij, jullie eeuwige God en Vader, herkend, ook in deze arme gedaante. Maar Ik zeg jullie, dat Ik alleen als arme verschijn aan de arme en oneindig rijk aan de rijke.
Arm waren jullie in je hart, waarin weinig liefde woonde en Ik kon voor jullie niet anders verschijnen dan zoals jullie Mij in je hart droegen, namelijk arm en buitengewoon behoeftig. Want arm was je voorstelling en arm je liefde; daarom kon Ik nu in waarheid voor jullie alleen maar zo verschijnen, als het met jullie hart ten aanzien van Mij was gesteld. Maar zouden jullie rijk zijn geweest, waarlijk, dan zouden jullie Mij ook als rijke hebben gezien!
Want Ik ben arm voor de armen en rijk voor de rijken, barmhartig voor de barmhartigen, zacht voor de zachtmoedigen, mild voor de milden, en gerechtig voor de gerechtigen, genadig voor hen die licht behoeven, een liefdevolle Vader voor hen die Mij liefhebben, machtig voor de machtigen, sterk voor de sterken, een rechter voor de rechters, het leven voor de levenden, dood voor de doden, een vuur voor het vuur, een storm voor de storm, grimmig voor de toorn, een gericht voor het gericht, de hemel voor de hemelen, een Schepper voor de schepselen, een Vader voor de kinderen, een God voor de wijzen, en voor de echte broeders ben Ik zelfs een echte broeder!
Dus ben Ik alles in alles! Zoals het met een mensenhart is gesteld, zodanig ben Ik ook voor die mens; en voor de mens wil Ik er eeuwig niet anders zijn dan hoe hij Mijzelf in zich draagt!

Want niemand heeft een kracht noch een macht tot leven in zich dan alleen die, die Ik hem heb verleend; maar opdat de mens zelfstandig zou zijn, gaf Ik hem vanuit Mijzelf ook een volkomen vrije wil en maakte al de aan hem verleende levenskrachten ondergeschikt aan deze vrije wil, die van Mijn goddelijke, aan alles ten grondslag liggende wil volledig gescheiden is als een tweede op zichzelf staande God. Zoals echter de wil vrij is, is dat ook het geval met zijn liefde en voorts met zijn bewustzijn.
Maar waarom heb Ik dan de mens zo gemaakt?

Omdat Ik hem tot Mijn volkomen gelijke heb geschapen en hij zich dan tegenover Mij geheel en al zelf zou vormen, dat wil zeggen:
de mens moet Mij in zichzelf vormen volgens zijn beeld, zijn voorstelling, zoals Ik hem tevoren volgens Mijn beeld heb gevormd.
Zo vormt de mens Mij ook in zichzelf volgens zijn beeld, maar misvormt het beeld dat Ik tevoren aan hem ten grondslag heb gelegd vaak zo erg, dat het nieuwe beeld in de mens niet de minste gelijkenis meer heeft met Mijn beeld, dat aan hem ten grondslag is gelegd!

Zo vormt de een Mij, terwijl Ik altijd de eeuwige liefde ben, tot een rechter, een ander tot een wraakzuchtige god, een derde tot een meisje van lichte zeden, een vierde tot de enige wijze, een vijfde tot de onverbiddelijke eeuwige almacht, een zesde tot een noodlot, een zevende tot een bestuurder van de werelden, een achtste tot een buitengewoon verheven grote Koning en Heer van hemel en aarde, een negende tot een toornvuur, een tiende tot een eeuwig oneindige kracht, een elfde laat Mij zelfs in de materie verzinken en een twaalfde zelfs in zijn buik! En zo vormt de een Mij als dit en de ander als dat; maar slechts weinigen geven zich de moeite om Mij in hun hart de heilige en eeuwig en altijd liefdevolste Vader te laten zijn.

Luister nu, Mijn kindertjes! Omdat de mens niet eeuwig op aarde kan en mag leven, maar deze schijnondergrond weer moet verlaten, zal dan in en aan zijn geest spoedig blijken, hoe hij Mij tijdens zijn aardse leven in zichzelf gestalte heeft laten aannemen. Alleen diegenen zullen dan tot de Vader komen, die een goed ontwikkeld beeld van de Vader in hun hart mee zullen brengen, en alleen zij zullen in staat zijn om het ware oorspronkelijke aangezicht van de eeuwige Vader te zien.
Maar ieder die Mij in zichzelf heeft vervormd zoals het hem behaagde, zal Mij voortaan ook zo hebben, en de liefde zal de liefde vinden, erbarming zal erbarming, wijsheid zal wijsheid, de toorn zal de toorn vinden, de rechter zal de rechter, de dood zal de dood, het vuur zal het vuur, en de hel zal de hel getrouw vinden en zo verder! En jullie allen waren arm, dus kwam Ik dan ook arm bij je, omdat Ik arm ben in jullie zelf; word echter rijk in de liefde tot Mij en tot al jullie broeders en zusters, dan zal Ik rijk zijn in jullie. En als je bij Mij zult komen, dan zullen jullie ook een meer dan rijke Vader aantreffen; en als Ik bij jullie zal komen, dan zal Ik niet als een Arme tot je komen, maar als een meer dan rijke Vader!
Henoch en Lamech, luister ook goed naar deze leer voor Mijn kinderen, want het is de ware, levende school tot het eeuwige leven! Onderwijs de volkeren en de kinderen aldus, en leer hen de Vader, maar niet de rechter kennen, dan zal de aarde worden gereinigd van de vloek van de rechter!


terug naar het literatuuroverzicht






^