Jakob Lorber - De Huishouding van God, deel 2

Website: www.lorber.nl

In het boek De Huishouding van God deel 2 van Jakob Lorber wordt de persoonlijke verhouding behandeld die er bestaat tussen God zelf en Gods schepselen, in dit geval de mensen.
Het gesprek vindt plaats in de tijd van Genesis, toen het geestesoog van de mens door begeleiders nog makkelijk was te openen. Bij dit gesprek zijn een aantal personen bij God aanwezig.

Jakob Lorber - De Huishouding van God, deel 2

Henochs aanwijzing hoe men in zijn eigen hart moet kijken. hfdst. 56

2. "Luister, lieve broeders, de allerheiligste, meest liefdevolle Vader heeft tot jullie gesproken: "Kijk rond in jullie hart; en geef getrouwelijk aan Mij weer wat je daarin zult vinden!" Dat was de zin van de zeer heilige woorden.
De allerheiligste Vader heeft ook heel goed gezien dat je deze zin niet zult begrijpen; daarom gaf Hij mij stil in mijn hart de opdracht om jullie in je hart te begeleiden en zodoende ook de verborgen zin van Zijn laatste woorden, die Hij aan het slot tot jullie allen heeft gericht. Daarover zijn jullie weliswaar een beetje verbaasd, maar jullie zullen zeer spoedig allemaal inzien dat het niet zo gemakkelijk is om je ogen zonder meer in je eigen hart te richten en het dan geheel en al te beschouwen.
6. Want zie, tot nu toe was bij jullie allen het verstand van je hoofd voornamelijk het licht van je ziel, maar de eeuwig levende geest, die in het hart van de ziel woont en die het enige, ware, innerlijke, levende licht van het leven is, is bij jullie nog niet gewekt! Is deze echter niet gewekt, dan is het ook zinloos om in het hart te schouwen; want wat moet er dan wel gezien worden als daar geen licht is?! Of is er iemand die in een stikdonkere nacht ook maar een handbreedte voor ogen kan zien?!
Dat geldt dan ook des te meer voor het geestelijk schouwen in het eigen hart, waar niemand in staat is iets te onderscheiden als zijn geest niet van tevoren tot leven werd gewekt. Maar, zul je je nu afvragen, hoe en waardoor kan de geest dan gewekt worden?

10. Zie, juist daarom kreeg ik de aanwijzing om jullie allen hierheen te begeleiden. Omdat wij reeds tot hier voorspoedig aangekomen zijn, zullen wij met de hulp van Diegene die ons allen deze heilige opdracht gaf, ook daar aankomen, waar wij allen moeten aankomen volgens de allerbeste en meest volkomen, meest heilige wil van Degene die ons allen deze opdracht gaf!
Het enige middel om de geest op te wekken, is dat jullie allen je in je hart, dat wil zeggen in de meest volkomen liefde, tot de allerheiligste Vader wenden, vol vertrouwen en vol gerechtvaardigde, onbaatzuchtige trouw. Wanneer je nu gewaar zult worden dat het in je hart steeds warmer en warmer wordt, sla dan acht op je hart; want dan wordt het licht ontstoken. En als dan jullie harten allemaal zullen ontbranden voor God, de heilige, liefdevolste Vader, schouw dan in jezelf en je zult de wonderen van het eeuwige leven daar in jezelf aanschouwen!
Maar onthoud bovendien heel erg goed dat jullie in geen geval de allerheiligste Vader alleen daarom gaan liefhebben; want de allerheiligste Vader wil ter wille van Zichzelf bemind worden. En dat jullie liefde niet een zodanige vorm aanneemt dat zij slechts van vandaag tot morgen duurt; want met een slechts tijdelijk aanwezige liefde is de mens als vrouw immers niet eens tevreden, laat staan de eeuwige God! En het zal met het leven gesteld zijn zoals met de liefde. Is de liefde tijdelijk, dan zal ook het leven iets vergankelijks zijn net als de liefde, die de enige voorwaarde voor het leven is.
In een dergelijke tijdelijke liefde is echter geen licht. Is de liefde echter voor eeuwig gevormd, dan is het leven dat ook. En zie, zo'n eeuwige liefde is pas het stralende wakker worden van de eeuwige geest, die zelf niets dan puur liefde is. Nu weten jullie alles. Handel daarnaar, dan zul je heel goed en spoedig in staat zijn om je innerlijk te beschouwenl Amen."

Jakob Lorber - De Huishouding van God, deel 2, hfdst. 259

10. Want niemand heeft een kracht noch een macht tot leven in zich dan alleen die, die Ik hem heb verleend; maar opdat de mens zelfstandig zou zijn, gaf Ik hem vanuit Mijzelf ook een volkomen vrije wil en maakte al de aan hem verleende levenskrachten ondergeschikt aan deze vrije wil, die van Mijn goddelijke, aan alles ten grondslag liggende wil volledig gescheiden is als een tweede op zichzelf staande God. Zoals echter de wil vrij is, is dat ook het geval met zijn liefde en voorts met zijn bewustzijn [In feite met de vier geestelijke vermogens: waarnemen, denken, voelen en willen].

11. Maar waarom heb Ik dan de mens zo gemaakt? Omdat Ik hem tot Mijn volkomen gelijke heb geschapen en hij zich dan tegenover Mij geheel en al zelf zou vormen, dat wil zeggen: de mens moet Mij in zichzelf vormen volgens zijn beeld en voorstelling zoals Ik hem tevoren volgens Mijn beeld heb gevormd.

12. Zo vormt de mens Mij ook in zichzelf volgens zijn beeld, maar misvormt het beeld dat Ik tevoren aan hem ten grondslag heb gelegd vaak zo erg, dat het nieuwe beeld in de mens niet de minste gelijkenis meer heeft met Mijn beeld, dat aan hem ten grondslag is gelegd!


terug naar het literatuuroverzicht






^