Palmyre M.F. Oomen - Doet God ertoe?

Uit het Tijdschrift GAMMA, jrg.6 nr.1 -februari 1999

Een interpretatie van Whitehead als bijdrage aan een theologie van Gods handelen
Kok, Kampen, 1998 - ISBN 90 435 0009 7

Inleidende woorden, uitgesproken op de openbare zitting ter verdediging van haar proefschrift op 10-12-1998 op de Katholieke Universiteit Nijmegen, door Palmyre Oomen.

Met toestemming van het College van Decanen wil ik, ter verkrijging van de graad van doctor aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, in het openbaar mijn proefschrift verdedigen, getiteld: 'Doet God ertoe? Een interpretatie van Whitehead als bijdrage aan een theologie van Gods handelen', een wetenschappelijke proeve op het gebied van de godgeleerdheid. Voorafgaand aan de verdediging mag ik u in de komende 10 minuten iets vertellen over de inhoud van mijn dissertatie.
U kunt zich mijn proefschrift het beste voorstellen als twee cirkels die elkaar snijden: De ene cirkel verbeeldt de theologische problematiek van Gods werkzaamheid in de wereld (of meer toegespitst: Gods handelen). De andere cirkel verbeeldt de filosofie van Whitehead. En waar het dan uiteindelijk om gaat - het gebied waar die twee cirkels elkaar overlappen - is, of het denken van Whitehead een bijdrage kan leveren aan een theologisch doordenken van Gods handelen, en zo ja hoe.
Twee cirkels en een overlapgebied... dat vind je terug in de driedelige structuur van mijn boek. Ik vertel u daar nu wat meer over.

De eerste cirkel - deel I
De theologische vraag naar Gods handelen ten aanzien van de wereld
Misschien denkt u nu: waar je je al niet druk over kunt maken! Alsof het niet een veel grotere vraag is of God überhaupt wel bestáát. Je slaat die vraag kennelijk over! Zo lijkt het misschien, maar mijn inschatting is een andere. Enkel als God er iets toe doet, dat wil zeggen op de een of andere manier van invloed is op de wereld, heeft spreken over God zin, zo zou ik willen zeggen. Want een God die wel zou 'bestaan', maar die niet op de een af andere manier verschil zou uitmaken voor de wereld, is in feíte niet te onderscheiden van géén God.
De visie dat God in de wereld van invloed is, kan met recht gelden als een centraal thema in de Bijbel en in de christelijke traditie (tot op heden). God wordt gezien niet als een ahistorisch beginsel, maar als actief betrokken is bij de wereld en bij onze geschiedenis.
Maar... zo centraal als de idee van Gods handelen is, zo problematisch is ze ook! In mijn proefschrift onderscheid ik twee specifieke redenen die de idee dat God handelt zo moeilijk te denken maken, twee objecties.
De eerste objectie is, dat Gods handelen niet te denken en daarom niet verstaanbaar is, omdat we de mens en de natuur inmiddels zien als uit zichzelf te begrijpen, autonoom, zonder dus een verwijzing naar God. Bovendien komen we niets aanwijsbaars van een handelende God tegen, God is geen element in onze ervaring. "Waarom zie ik u niet?" zei reeds Anselmus (11e eeuw). Wat ik kortweg aanduidt als 'autonomie-' of 'secularistatieproblematiek' laat zich daarom samennemen als: we merken het niet en we kunnen het niet denken. En die twee aspecten versterken elkaar.
De tweede objectie komt van het terrein waar we heel pijnlijk met dat niet bemerken geconfronteerd worden: de lijdensproblematiek. Toch laat omgekeerd juist ook het lijden en het onrecht het niet toe God dan zomaar uit het verhaal weg te laten, want lijden schreeuwt ook om een fundament voor onze hoop, dat het te overwinnen is.
Twee objecties, die bovendien onderling verstrengeld zijn. Een theologie die het lijden niet bagatelliseert, maar serieus neemt in zijn negativiteit, kan - zo beargumenteer ik in mijn proefschrift - het dilemma tussen 'secularisatie/autonomie-idee' en 'Gods handelen' niet ontlopen, maar moet - hoe moeilijk dat ook samengaat - zowel 'de autonomie van mens en wereld' als 'Gods handelen ten aanzien van de wereld' serieus blijven nemen.
Ik werk daarom in mijn proefschrift met drie criteria voor een goede en vruchtbare theologie. Criteria dus die wenselijk zijn, maar die moeilijk te verenigen zijn:
- het lijden moet theologisch als negatief gezien worden, dat wil zeggen als tegen Gods bedoeling en God als kracht ertegenin;
- daarom moet de notie van God als van invloed zijnde, als handelend in stand blijven;
- en toch moet - wil de theologie verstaanbaar zijn - ook de autonomie-idee serieus verdisconteerd worden.

De tweede cirkel - deel II
De filosofie van Whitehead
Alfred North Whitehead. Geboren in 1861 Engeland, gestorven in 1947 in Amerika. Wat was hij? Een heleboel: logicus en wiskundige - natuurwetenschapper en natuurfilosoof - en uiteindelijk bekleedt hij vanaf zijn 63e tot zijn 76e jaar een leerstoel metafysica aan de beroemde Harvard University. Uit deze laatste periode stamt zijn hoofdwerk 'Process and Reality'. Op dat boek is mijn onderzoek vooral gebaseerd, zij het niet uitsluitend.
Ik geef om meer dan een reden zo zelfstandig en uitvoerig aandacht aan de filosofie van Whitehead:

Allereerst om een praktische: die uitvoerige aandacht is nodig om genoeg bagage te hebben om de vraag naar de relevantie van dit denken voor de theologie te kunnen onderzoeken in deel III.

Het is ook nodig, vanwege het feit dat Whitehead geen theologie biedt maar filosofie. Ook wanneer zoals in mijn proefschrift het geval is, zijn denken onderzocht wordt met een theologische interesse, moet het eerst begrepen worden als wat het in zichzelf is.

Tenslotte, speelt bij het relatief uitgebreid aandacht besteden aan Whiteheads filosofie als zodanig ook het vermoeden mee (de bevinding dus), dat er in zijn filosofie diepergaande inzichten te vinden zijn dan tot nu toe zijn aangereikt en gemeengoed zijn in de theologische Whiteheadreceptie.
Drie dingen wil ik hier inhoudelijk naar voren brengen over Whiteheads metafysica:
- Typerend voor Whitehead is dat hij metafysica verstaat als een zoeken naar een alomvattend interpretatiekader, niet als het hebben daarvan. Metafysica betreft dus geen zeker weten, maar heeft de status van een werkhypothese.

- In Whiteheads metafysica speelt het procesmatige een cruciale rol. Alles wat 'werkelijk is' is een worden, of het resultaat daarvan: een geworden zijn. Zijn filosofie wordt daarom aangeduid als 'procesfilosofie'. Het gevaar daarvan is echter dat over het hoofd gezien wordt, dat voor Whitehead terwille van de veranderlijkheid het permanente een cruciale rol speelt (zoals de vaste as voor het bewegende wiel noodzakelijk is).

- Het derde dat ik u inhoudelijk wil vertellen over Whiteheads filosofie is de visie op God erin: Ieder werkelijk zijnde is volgens Whitehead een gebeuren. Iets dat zichzelf organiseert uit zijn vele gegevenheden teneinde iets bepaalds te worden. Een gebeuren heeft dus een richting.
Welnu die richting, dat doel krijgt een wordende gebeurtenis - aangepast aan haar specifieke situatie - van God. Belangrijk daarbij is, dat dat doel het gebeuren niet vastlegt. Pas door het gebeuren in kwestie - doordat het gebeurt - wordt het doel van mogelijkheid (met meer of minder verandering) werkelijkheid. Dus als Gods handelen in de wereld dit doelgeven is, dan zit daaraan vastgeklonken dat God zo weliswaar het verlangen naar iets in de wereld bewerkstelligt, maar dat de realisering van dat verlangde afhangt van de wereldlijke gebeurens zelf.
Deze doelgevende en onveranderlijke kant van God noemt Whitehead 'Gods primordiale natuur'. Daarnaast ziet hij echter ook een invloed van de wereld op God. God ziet de concrete wereld, en als die wereld verandert, komt dat 'erbij' in Gods weethebben van de wereld. De wereld wordt zo bewaard in God ('Gods consequente natuur'). En ook hiervan gaat weer een invloed uit op de wereld. Zo is er een dubbele invloed van God, in klassieke termen: God als onbewogen beweger, en God als bewogen beweger. En dat laatste maakt deze filosofie zo nieuw ten opzichte van klassiekere metafysische schema's.


Deel III - De overlap tussen beide cirkels

Hierin bekijk ik of dit schema van Whitehead voldoet voor de theologie, en omgekeerd wat de theologie hier voor zaken krijgt aangereikt waarmee ze verder kan komen in haar reflectie over Gods handelen. 
Uit het onderzoek dat zijn neerslag heeft gevonden in drie uitgebreide hoofdstukken kan geconcludeerd worden: in Whiteheads denkmodel is werkelijk sprake van een handelen van God; en toch wordt de autonomie-idee eerder aangescherpt dan afgezwakt, en er is sprake van een zeer ernstig nemen van het lijden als kwaad. Maar ondertussen zijn alle begrippen als autonomie en lijden en Gods handelen aangescherpt, genuanceerd.

Wat mij betreft zijn er mede daarom ook de nodige verrassingen te melden. Daarvan noem ik u er drie ter afsluiting:
- Zowel de autonomie-idee als de lijdensproblematiek worden door Whitehead uiterst serieus genomen, maar op een manier dat hij ook kritiek heeft op de kritiek. Zo vereist volgens hem een radicale autonomie uiteindelijk een verlokkende instantie (God). En zo kan hij zeggen dat het lijden - hoewel kwaad - in sommige opzichten te prefereren is, boven trivialiteit bijvoorbeeld. Keer op keer werden de begrippen zo nader gekwalificeerd dat er nieuwe verrassende samenhangen oplichtten.

- Tijdens het onderzoek werd mij gaandeweg steeds meer duidelijk, dat de Whiteheadinterpretatie die ik in mijn boek heb gepresenteerd op sommige punten essentieel verschilt van wat 'standaard' genoemd kan worden (wellicht omdat ik hier buiten ieder 'school'-verband werkte). En dat in dat verschil juist winst voor de theologie zit. Zo kan er bijvoorbeeld onderscheid gemaakt worden tussen een 'onpersoonlijk' werkzaam zijn van God en een 'persoonlijk' handelen van God waarin Gods kennen van de wereld en liefde voor de wereld wezenlijk betrokken zijn, en dat heeft vergaande repercussies op bijvoorbeeld de lijdensproblematiek.

- Tot slot dit: Buitengewoon verrassend voor mij was de gedachteontwikkeling rond de 'afwezigheid van God in de ervaring', waartoe Whiteheads visie gelegenheid biedt. Zo bijvoorbeeld dat God niet voorkomt in onze ervaring als 'voorwerp', als 'Gegenstand', maar als verlangen, als betekenis, als evaluatie van de wereld. God als een 'bril' waardoor je alles ziet, maar die juist als bril zelf niet gezien wordt. Hier liggen uitermate boeiende mogelijkheden voor een theologie die het gesprek zoekt met haar geseculariseerde context.


Nu moet ik echter eerst hier mijn bevindingen en gevolgtrekkingen verdedigen. Daarom geef ik na deze samenvatting van mijn proefschrift het woord terug aan u, Rector Magnificus.


terug naar het literatuuroverzicht






^