Bijna-doodervaringen: nieuw onderzoek in Luik en Padua

TVP - Tijdschrift voor Parapsychologie & Bewustzijnsonderzoek, nr. 3, 2014

door Ruud van Wees

Door psychologe Vanessa Charland-Verville en andere medewerkers van de Coma Science Group aan de Universiteit van Luik werd in mei 2014 een academisch onderzoek gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Frontiers in Human Neuroscience (FHN). Al eerder, in het internettijdschrift Plos One (Thonnard et al. 2013) heeft deze Belgische onderzoeksgroep verslag gedaan van onderzoek naar herinneringskarakteristieken van Bijna-doodervaringen tijdens coma. Daaruit bleek dat BDE-herinneringen na coma bijzondere karakteristieken bezaten. Deze karakteristieken deden de BDE's meer lijken op herinneringen aan reële gebeurtenissen dan op irreële voorstellingen als dromen en fantasieën. Sterker nog: herinneringen aan BDE's bleken zeer rijk aan kenmerken, wat erop wijst dat de BDE als een intensere realiteit is ervaren dan onze dagelijkse realiteit.
Op die publicatie volgden vele interviews in bladen en tijdschriften met prof. Steven Laureys, mede-onderzoeker en -auteur, neuroloog en hoofd van de multidisciplinaire Coma Science Group. Daarin lijkt Laureys zich redelijk genuanceerd op te stellen als het gaat om de vraag of de BDE's puur neuro(patho)logisch worden veroorzaakt, of dat er bij de BDE in het bijzonder - en bij bewustzijn in het algemeen - (ook) andere, transcendente of spirituele factoren of dimensies een rol spelen. Ik kom hier na de bespreking van de nieuwe publicatie in FHN op terug.

Het onderzoek van Charland cs.
Het artikel in FHN gaat over het onderzoek van Charland-Verville cs. naar de relatie tussen de intensiteit en inhoud van de BDE enerzijds, en BDE-oorzaak of -situatie anderzijds. Het bouwt niet zozeer voort op het eerdere onderzoek naar de herinneringskarakteristieken van BDE tijdens coma, waarbij de vraag naar de werkeli]kheidswaarde van de BDE expliciet aan de orde kwam (overigens met een negatief antwoord daar!). Die vraag blijft in het nieuwe onderzoek onaangeroerd.
Dat onderzoek lijkt meer een voortzetting van ouder BDE-onderzoek, onder andere van het in de Lancet verschenen prospectieve Merkawah-onderzoek van Van Lommel en mijzelf, waarin de incidentie en intensiteit (daar 'diepte' geheten) van de BDE wordt gerelateerd aan demografische, medische, farmacologische en psychologische oorzakelijke, faciliterende of correlerende factoren (Van Lommel, Van Wees, Meijers & Elfferich 2001).
Vreemd genoeg wordt er op dit punt door Charland-Verville cs. niet naar die publicatie verwezen, waarschijnlijk puur om het feit dat wij geen gebruik maakten van de BDE-vragenlijst van Greyson (zie hierna) om de frequentie, intensiteit en inhoud van de BDE's te bepalen, maar van de Weighted Core Experience Index, een andere vragenlijst dus, van de psycholoog Kenneth Ring.

Charland-Verville cs. vergelijken de echte BDE's' van drie groepen ex-comapatienten ('echte BDE', want tijdens levensbedreigende omstandigheden) met 'BDE-achtige' ervaringen van mensen die hun ervaring beleefden in situaties buiten levensgevaar. Het is goed en ik ben het er helemaal mee eens om initieel dit verschil tussen deze twee groepen van ervaringen zo te maken. Vanwege de verschillende situatie, met name al of geen levensbedreigende lichamelijke gesteldheid, is het immers mogelijk dat het om verschillende soorten ervaringen gaat, met andere ontstaanswijze, inhoud, intensiteit en gevolgen. Natuurlijk kan uit cumulatieve onderzoeksresultaten blijken dat ondanks het verschil in fysieke gesteldheid er voldoende overeenkomsten tussen de ervaringen (qua ontstaanswijze, inhoud, intensiteit en gevolgen) bestaan om in meerdere situaties te mogen spreken van (echte) bijna-doodervaringen, al ligt een naamsverandering dan wel voor de hand.
Om 'echte' en 'achtige' ervaringen van elkaar te onderscheiden, gebruikten ze de onder BDE-onderzoekers bekende BDE-vragenlijst van Bruce Greyson om: 1) vast te stellen of de gemelde ervaring aan de eisen voor een BDE voldeed, 2) de intensiteit van de BDE te bepalen, en 3) om de inhoud van de BDE te bepalen. De vragenlijst van Greyson bestaat uit zestien vragen (bijvoorbeeld: 'Had u een gevoel van blijdschap?' en 'Leek uw denken versneld?' en de antwoorden van de deelnemers worden elk gescoord als '0' in geval van 'nee, niet gehad' of als '1' in geval van 'in enige mate meegemaakt' en '2' wanneer dit element 'zeer zeker en duidelijk aanwezig' was. De zo verkregen 16 scores worden gesommeerd tot een totaalscore die van 0 (niets en niemendal) tot en met 32 (alles erop en eraan) kan lopen. Greyson bepaalde dat er bij een score van 7 of hoger sprake is van een BDE.
Van de 215 binnengekregen ingevulde vragenlijsten voldeden er 25 niet aan de Greyson criteriumscore van BDE. Er bleven dus 190 BDE's over, waarvan 50 'BDE-achtige' (buiten levensgevaar) ervaringen betroffen tijdens verschillende omstandigheden (zoals slaap en meditatie); de overige 140 waren 'echte BDE's' tijdens drie soorten van levensbedreigend coma: door zuurstoftekort (zoals tijdens hartstilstand of verdrinking, 45 personen), door trauma (zoals een auto-ongeluk of een val van een berg, 30 personen), door andere oorzaak of situatie (bijvoorbeeld complicatie tijdens operatie, of door voortschrijdende ziekte, 65 personen).

Resultaten en conclusie
De onderzoekers vonden geen significante verschillen wat betreft man/vrouw-verhouding, leeftijd ten tijde van de BDE, en tijdsverloop sinds de ervaring, tussen de 'echte BDE'-comagroep en de 'BDE-achtige'-buiten-levensgevaar-groep, en eveneens niet tussen de drie comasubgroepen. Ze vonden ook geen signifiante verschillen in intensiteit van de ervaring (weergegeven door de totaalscore op de BDE-vragenlijst van Greyson) tussen de 'echte' en 'achtige' groepen en de 'zuurstoftekort', 'trauma' en 'andere oorzaken'-comasubgroepen. En hetzelfde geldt voor de inhoud van de ervaringen, zoals weergegeven door de gescoorde antwoorden op de zestien vragen: ook hier geen signifiante verschillen tussen de twee groepen en tussen de drie comasubgroepen.
Het meest gemelde BDE-kenmerk was in alle groepen het gevoel van vredigheid (melding door 89 tot 93%). Slechts achttien deelnemers (10%) meldden geen enkel positief gevoel zoals vrede, geluk of blijdschap en twee personen uit de ('echte BDE'-comagroep (1% van 190) gaven expliciet aan een negatieve ervaring te hebben ondergaan. De conclusie die Charland-Verville cs. uit hun onderzoek trokken, was dat de 'echte BDE's' tijdens coma weinig onderlinge verschillen vertonen naargelang de oorzaak van de coma, en ook dat ze in grote mate overeenkomen met de 'BDE-achtige' ervaringen in niet-levensbedreigende omstandigheden. De ervaring lijkt qua intensiteit en inhoud dus niet samen te hangen met een fysiek nabije of psychologisch verwachte dood of met verschillende oorzaken of aanleidingen van een nabije dood (in geval van coma).

Deze conclusie wordt ondersteund door resultaten van eerder onderzoek. Dit betekent dat de BDE een tamelijk robuuste ervaring is, relatief constant over verschillende oorzaken, aanleidingen en omstandigheden. Het ligt daarom steeds minder voor de hand om onderscheid te maken tussen 'echte BDE's' en 'BDE- achtige' ervaringen, en een verklaring door een of ander neuro(patho)fysiologisch mechanisme dat in gang gezet wordt vanwege een levensbedreigende fysieke toestand, wordt er ook minder waarschijnlijk door.

Nieuwe doorbraak
De publicatie van de twee BDE-onderzoeken door de Coma Science Group betekenen een nieuwe doorbraak van de sinds Moody's Life afterlife (1975, het begin van het moderne BDE-onderzoek) bestaande slechte academische inbedding en de daarmee samenhangende moeilijke financiering van BDE-onderzoek. Dat het publicaties betreft in wetenschappelijke tijdschriften en dat het aandachtsgebied van dit onderzoekscentrum (coma) heel relevant is voor onderzoek naar BDE en bewustzijn, maakt de publicaties des te belangrijker. Door het rigide materialistische wereldbeeld (wortelend in de klassieke natuurkunde) aan de universiteiten werd BDE-onderzoek tot voor kort veelal verricht door onderzoekers buiten universiteiten of naast het gewone universitaire werk.
Dat dit onderzoek nu is opgepakt door een goed gefinancierd en geoutilleerd universitair onderzoekscentrum, met initiatief, steun en pr van gerespecteerd neuroloog-onderzoeker en directeur Steven Laureys, die ook de afdeling neurologie van het academische ziekenhuis te Luik leidt, is zeer hoopgevend te noemen. Zeker omdat Laureys als spreekbuis van de groep zich in interviews redelijk genuanceerd uitlaat over BDE's en voortdurend erop wijst dat de BDE laat zien hoeveel we nog niet weten van het bewustzijn in relatie tot de hersenen.

Toch ook enige reserve
Toch is enige resenve mijns inziens wel gepast. Ondanks zijn genuanceerde benadering blijft Laureys' achtergrondvisie toch een klassiek-materialistische. In een video op Youtube zegt hij letterlijk: "Pour moi, vous étes votre cerveaux," vertaald: "Wat mij betreft: wij zijn onze hersenen." www.youtube.com/watch?v=T853tNjw 6Po&feature=youtu.be). Dus uiteindelijk lijkt hij toch in termen van neurologische oorzaken van bewustzijn en BDE te denken.
In hoeverre Laureys zich in zijn enerzijds genuanceerde en anderzijds materialistisch getinte uitlatingen door tactische overwegingen (bijvoorbeeld proefpersonenwerving onder vaak niet-materialistisch ingestelde BDE'ers respectievelijk loyaliteit naar materialistisch ingestelde collega's en financiers) laat leiden is niet uit te maken; we kunnen immers niet in zijn hart (hoofd?) kijken. Het huidige 'klimaat' van de universiteiten laat Laureys cs. ook bitter weinig keus. Nog iets meer naar filosofisch dualisme of idealisme neigen of naar de spirituele kant afbuigen en men staat klaar om zijn hoofd af te hakken...

Ook lezing van hun eerdere artikel in Plos One stelt wat dit aangaat niet gerust (Thonnard et al., 2013). Hoewel daar als resultaat wordt genoemd dat de herinnering aan de BDE een zeer detailrijke, levendige, bestendige en unieke herinnering is (een 'flashbulb memory'), nog meer zelfs dan de herinnering aan reële gebeurtenissen, stellen Tonnard cs. toch dat BDE's hallucinaties zijn en geen ervaring van (een vorm van) realiteit, waarbij zij het begrip 'realiteit' beperken tot de zintuiglijk waargenomen fysieke werkelijkheid.
Aan BDE's wordt door hen dus geen werkelijkheidswaarde toegekend, zoals hierboven al werd opgemerkt. Daarbij gaan zij uit van de hypothese dat de kernelementen van de BDE (als bijzondere hallucinatie) neurofysiologisch zijn bepaald. Het is overigens terecht en verhelderend dat Tonnard cs. hier spreken van een hypothese en niet van een bewezen theorie of feit! Dat is al winst ten opzichte van de formuleringen van vele overtuigde materialistische collega's. In het voorliggende artikel van Vanessa Charland-Verville cs. in FHN lijkt men wat betreft de materialistische benadering iets aan gas te hebben teruggenomen. Daar wordt gesteld dat "De kwestie of de buitengewone kenmerken van de BDE geheel door hersenactiviteit kunnen worden verklaard, nog steeds een zaak van debat is en dat de uitdaging voor de neurowetenschappen ligt in het opsporen van neurale correlaten van deze fysiologisch reële maar toch onverklaarde cognitieve ervaring." Let op de woorden 'in debat,''correlaten' en 'onverklaard,' dat is een genuanceerdere verwoording dan de veronderstelde 'neurofysiologische determinatie' in het eerste artikel.

Veridieke BDE's
Samenhangend met deze neiging tot neurologisch materialisme en de kwalificatie van de BDE als hallucinatie, is de afwezigheid van verwijzingen naar onderzoek naar veridieke BDE's (BDE's met controleerbaar juiste waarnemingen of informatie), zoals dat van Titus Rivas en Rudolf Smit cs. (Rivas, Smit, & Dirven 2013). Dergelijk verifiatie-onderzoek is immers beslissend ten aanzien van de vraag of BDE's reële ervaringen zijn, omdat informatie uit de BDE wordt getoetst aan controleerbare, 'aardse' informatiebronnen. Inmiddels zijn er veel aanwijzingen dat sommige BDE's correcte informatie bevatten. Deze veridieke BDE's zijn moeilijk verklaarbaar vanuit een strikt materialistisch verklaringskader.

Onderzoek aan de Universiteit van Padua
In bovenstaande constateerden we al dat het voorliggende tweede onderzoek van de Coma Science Group niet voortbouwt op het eerste in die zin dat de vraag naar de werkelijkheidswaarde van BDE's in het eerste onderzoek wel (maar met negatief antwoord) en in het tweede onderzoek niet expliciet een rol speelt. Inmiddels is in FHN van juni 2014 een artikel van Arianna Palmieri cs. (van de Universiteit van Padua, die zich eveneens als een centrum van BDE-onderzoek heeft ontwikkeld) verschenen dat het door de Coma Science Group begonnen vergelijkende onderzoek naar herinneringen aan BDE's, reële gebeurtenissen en ingebeelde gebeurtenissen voortzet (Palmieri 2014).

Tot slot...
Het is een goede ontwikkeling dat het BDE-onderzoek nu eindelijk door individuele onderzoekers en zelfs hele onderzoeksgroepen aan enkele universiteiten wordt opgepakt. Het betekent een acceptatie van deze bijzondere ervaringen in de academische wereld als onderwerp en een duidelijke toename van menskracht en middelen die worden geïnvesteerd in het onderzoek naar dit fenomeen. De kans is echter wel reëel dat het onderzoek en de interpretatie van de resultaten voortdurend worden getrokken in de richting van het aan universiteiten heersende materialistische wereldbeeld. Dat is voorlopig bijna onvermijdelijk en het moet gezegd: de 'schade' lijkt mee te vallen, gezien de redelijk genuanceerde benadering in Luik zowel als in Padua.
Toch blijft onderzoek en kritiek vanuit niet-materialistische wetenschappelijke wereldbeelden noodzakelijk als tegenwicht en correctie, waarbij onder andere veridieke BDE's een belangrijke maar nog steeds door de universitaire wereld veronachtzaamde rol kunnen spelen. Veridieke BDE's bieden immers een goede kans om dit pleit tussen de wetenschappelijke wereldbeelden te beslissen op basis van argumenten en feiten, dus op een wijze die ook de materialistische wetenschap voorstaat, maar die zij helaas zelf niet altijd navolgt.

Referenties
- Charland-Verville, V., Jourdan, J.P., Thonnard, M., Ledoux, D., Donneau, A.F., Quertemont, E. and Laureys, S. (2014). Near-death experiences in non-life-threatening events and coma of different etiologies. Frontiers in Human Neuroscience, 8, article 203.
- Lommel van, P., Wees van, R., Meijers, V. and Elfferich, I. (2001). Near-death experience in survivors of cardiac arrest: a prospective study in the Netherlands. Lancet, 358, 2039-2045. - Palmieri, A., Calvo, V., Kleinbub, J.R., Meconi, F., Marangoni, M., Barilaro, P., Broggio, A., Sambin, M. and Sessa, P. (2014). 'Reality' of near-death-experience memories: evidence from a psychodynamic and electrophysiological integrated study. Frontiers in Human Neuroscience, 8, article 429.
- Rivas, T., Smit, R. and Dirven, A. (2013). Wat een stervend brein niet kan. Aanwijzingen voor parapsychologische verschijnselen rond bijna-doodervaringen. De harde kern van bevestigde casussen. Leeuwarden: Elikser.
- Thonnard, M., Charland-Verville, V., Brédart, S., Dehon, H., Ledoux, D., Laureys, S., & Vanhaudenhuyse, A. (2013). Characteristics of Near-Death Experiences Memories as compared to Real and imagined Events Memories. Plos One, 8, Issue 3.


terug naar het literatuuroverzicht

terug naar het weblog







^