Dr. Sophie Ramondt - Mythen en sagen van de Griekse wereld
Fibula - van Dishoek, Bussum, 1972, ISBN 90 228 3318 6Woord vooraf
Mythen en sagen van de Griekse wereld blijven hun aantrekkingskracht behouden, ook voor de moderne mens in een wereld van ruimtevaart. Misschien is het omdat de Griekse geest en fantasie waaruit die ontstonden de ruimte hebben gezocht: ze zwierven door het heelal, langs sterren en planeten, zoals ze ook doken in de diepten van de zee. Maar niet minder voerden hun ontdekkingsreizen naar het leven op aarde in al zijn uitingen.
Al het wonderbaarlijke dat er in de hemel en op aarde is, trachtten zij te bereiken zonder vernuftige apparaturen van de techniek. Zo werden de mythen geboren. Wanneer geest en fantasie niet de vlucht in de ruimte namen, maar zich op aarde bezighielden met buitengewone mensen die van bovennatuurlijke kracht en moed hadden blijk gegeven of wier leven heel vreemde banen was gegaan, dan werden de sagen geboren.
Er ligt een speelsheid van het lot in, dat de techniek - schepping van geest en fantasie in onze tijd - nu juist veel bijdroeg en bijdraagt tot het ontsluiten van de wereld waarin de Griekse sagen en ook enkele mythen spelen: de opgravingen, die dankzij techniek en wetenschap tegenwoordig met de meest volmaakte methoden worden verricht, werpen vaak een ander licht op de verhouding van die verhalen tot de oudste geschiedenis en de oudste godenverering van Hellas en Kreta.
In het hoofdstuk 'De goden van de Griekse wereld' zal men er hier en daar de neerslag van vinden. Ook werd daarin getracht de verhouding tussen mythen en godsdienst enigszins te verhelderen: het gevaar dat men de echtbreker Zeus voor de hoogste god van de Grieken houdt en de kibbelende Olympische godenfamilie voor hun 'heiligen', is niet denkbeeldig. Het leek mij dus belangrijk iets van de oorspronkelijke of essentiële betekenis van de goden naar voren te brengen. Daarbij moest terwille van de duidelijkheid veel verwarrends weggelaten worden; ook ben ik mij ervan bewust dat verschil van mening over deze materie zeer wel mogelijk is. Het hoofdstuk is bedoeld voor de oudere lezers; ik denk daarbij niet minder aan zestienjarigen dan aan volwassenen. De jongste lezers zullen genoeg hebben aan de verhalen op zichzelf.
Ilias en Odyssee werden vrij uitvoerig naverteld in de hoofdstukken 'Troje en de Trojaanse oorlog' en 'De omzwervingen van Odysseus'. Dit gebeurde niet alleen om de onsterfelijke verhalen zelf, maar in het bijzonder omdat gymnasiasten bij hun schoollectuur behoefte kunnen hebben aan een leesbaar overzicht. Bovendien zijn m.i. verscheidene details van de Odyssee van grote waarde omdat daaruit buiten de sagenwereld waar de held Odysseus doorheen zwerft, het leven van de gewone mensen in het Helleense land duidelijk spreekt. Zoveel daarvan kan men in het huidige Griekenland, ruim 2700 jaar na Homeros, nog juist zo aantreffen!
Ik hoop dat de mythen en sagen in deze vorm zowel voor jonge als voor oudere lezers de Griekse wereld weer wat nader zullen brengen.
Sophie Ramondt
Inhoud
Hoofdstuk 1 Het begin
De Schepping
Kronos
De strijd tussen goden en Titanen
Prometheus
Pandora
De Vier Tijdperken
De Zondvloed
Deukalion en Pyrrha
Zeus en Hera op de Olympos
De Olympische Spelen
De onsterfelijke kinderen van Zeus
Ares
Hephaistos
Hebe
Aphrodite en haar zoon Eros
Adonis
Anchises en Aineias
Eros en Psyche
Persephone, dochter van Demeter
Pallas Athena
De Schepping
Kronos
De strijd tussen goden en Titanen
Prometheus
Pandora
De Vier Tijdperken
De Zondvloed
Deukalion en Pyrrha
Zeus en Hera op de Olympos
De Olympische Spelen
De onsterfelijke kinderen van Zeus
Ares
Hephaistos
Hebe
Aphrodite en haar zoon Eros
Adonis
Anchises en Aineias
Eros en Psyche
Persephone, dochter van Demeter
Pallas Athena
Arachne
Apollo en Artemis
Het orakel van Delphoi
Asklepios
Daphne
Kassandra
Niobe
Hermes
Dionysos
Midas
Pentheus
Ariadne op Naxos
Poseidon en de wateren
Hades en de Onderwereld
Charon en Kerberos De Elyseïsche velden
De Tartaros, de Erinyen
Tantalos
Sisyphos
Ixion
De Danaïden
Orpheus en Eurydike
Apollo en Artemis
Het orakel van Delphoi
Asklepios
Daphne
Kassandra
Niobe
Hermes
Dionysos
Midas
Pentheus
Ariadne op Naxos
Poseidon en de wateren
Hades en de Onderwereld
Charon en Kerberos De Elyseïsche velden
De Tartaros, de Erinyen
Tantalos
Sisyphos
Ixion
De Danaïden
Orpheus en Eurydike
Hoofdstuk II Sterfelijke zonen van Zeus
Minos
Europa en de stier
de Minotauros; het labyrint
Theseus en Ariadne
Daidalos en Ikaros
Perseus
Medousa - Andromeda
Herakles
Hoofdstuk III
Andere helden
De Argonauten en het Gulden Vlies
Phrixos en Helle
Jason
Medeia
Bellerophon
De Chimaira en Pegasos
Theseus
De Amazonen
Phaidra en Hippolytos
De strijd van Lapithen en Kentauren
Kadmos
Oidipous
Historisch overzicht
Spelling en uitspraak
De goden van de Griekse wereld
Verklarend register
terug naar de Inhoud
Hoofdstuk 1 Het begin
De Schepping
Vóór de schepping van de wereld bestond alleen de Chaos. Dat was een donkere vormloze massa waarin de elementen aarde, water, lucht en vuur dooreen woelden. Van alles wat nu bestaat en leeft lagen de kiemen in die massa verscholen, zoals zaad in de donkere aarde ligt.
Toen gebeurde het wonder, dat scheppende krachten in de Chaos gingen werken. Aarde en water werden van elkaar gescheiden, de hemel welfde zich over de aarde, sterren en planeten vormden zich in de ijlste sferen van de hemel. Langzamerhand werden alle verborgen kiemen tot leven gewekt.
Aarde en Hemel heetten bij de Grieken Gaia en Ouranos en zij werden door hen gezien als een machtig godenpaar, dat bij het begin van de schepping heerste over het heelal. Gaia, Moeder Aarde, bracht vreemde reuzenkinderen ter wereld, de Titanen en de éénogige Kyklopen. De vader zelf was bang voor hun enorme kracht en wierp die zoons en dochters dadelijk na hun geboorte in een diepe duistere afgrond, de Tartaros.
terug naar de Inhoud
Kronos
Opstandig raasden en tierden de reuzen in de diepte waar ze in boeien geklonken lagen. Tenslotte kon hun moeder Gaia het niet langer verdragen: ze slaagde erin af te dalen in de gevangenis van haar kinderen en hitste ze op om hun vader van zijn heerschappij te beroven. Maar alleen de jongste Titan, Kronos, waagde het zijn moedersplan te gaan uitvoeren. Door haar uit zijn boeien bevrijd en met een (30) zeis gewapend ging hij zijn vader te lijf, overweldigde hem en sloeg hem op zijn
beurt in boeien. Zo maakte hij zich meester van de heerschappij over het heelal, in de verwachting die wel eeuwig te zullen behouden. Maar zijn overwonnen vader vervloekte hem en voorspelde dat hem datzelfde lot zou treffen, door zijn zoon van de troon gestoten te worden.
Lange tijd was Kronos' bewind voorspoedig. Hij had zijn broers en zusters Titanen ook bevrijd en aan ieder van hen een bepaalde taak toebedeeld. Zo heersten zij dan met hun oerkrachten samen over het heelal.
Toen nam Kronos zijn zuster Rhea tot vrouw. Bij de geboorte van hun eerste kind kwam de vervloeking van zijn vader hem voor de geest en uit angst verslond hij het. Zo deed hij ook met alle andere kinderen die Rhea hem schonk, de dochters evengoed als de zoons. De verbijsterde moeder stond er machteloos tegenover, totdat zij een list verzon.
Toen zij haar zoon Zeus ter wereld had gebracht (voor de veiligheid in een grot op het eiland Kreta) wikkelde zij een grote steen in windselen en gaf die, quasiwanhopig, aan haar man. Zonder te kijken wat hij voorgezet kreeg verslond Kronos die, juist zoals hij de zuigelingen verslonden had.
Intussen het Rhea het kind in het Idagebergte op Kreta verzorgen en door een geit, Amaltheia, voeden. Om te verhinderen dat Kronos het schreeuwen van de zuigeling zou horen, werd het door priesters van Rhea, de Koureten, overstemd met luid gezang, gedans en wapengekletter. Zo kon het kind ongehinderd opgroeien.
Uit dankbaarheid voor de goede zorgen van Amaltheia zou Zeus haar later als sterrenbeeld aan de hemel zetten. Eén van haar horens maakte hij tot een toverding: de Horen des Overvloeds waaruit steeds opnieuw verrukkelijke vruchten tevoorschijn kwamen.
Nauwelijks was Zeus groot en sterk genoeg geworden of hij viel zijn vader Kronos aan en stootte hem van de troon. De voorspelling van zijn grootvader Ouranos was in vervulling gegaan! Men gaf Kronos een walgelijke drank te drinken, zodat hij niet alleen de steenklomp maar ook al zijn kinderen één voor één weer uitbraakte. Het waren: Poseidon, Hades, Hera, Demeter en Hestia, aan wie de nieuwe heerser Zeus later belangrijke taken zou toedelen juist zoals Kronos het aan zijn eigen broers en zusters had gedaan. Als godenwoonplaats schiep hij een schitterend paleis in de hemel, op de hemelhoge top van de berg Olympos in het noorden van Griekenland.
terug naar de Inhoud
De strijd tussen goden en Titanen
Voordat echter de heerschappij van deze jonge goden en godinnen onder Zeus' oppermacht voorgoed gevestigd was, moesten ze nog een zware strijd voeren. Want de Titanen waren niet van plan zich aan hen te onderwerpen en natuurlijk ging het verzet in de eerste plaats uit van de onttroonde Kronos. Bovendien had Gaia, Moeder Aarde, nog meer geweldige reuzen voortgebracht, de Giganten, die haar opstandige oudere zoons kwamen helpen.
Zeus bevrijdde nu de Kyklopen die nog altijd in de Tartaros opgesloten zaten, op (32) voorwaarde dat ze een onoverwinlijk wapen voor hem zouden maken: ze waren namelijk knappe smeden. Zo kreeg Zeus de beschikking over de bliksemschichten, waarmee hij voortaan angst en ontzetting zou kunnen verwekken, allereerst in de strijd om de heerschappij die nu ontbrand was.
Om de Olympos te bestormen, stapelden de reuzen daar dichtbij in het land Thessalia de bergen Ossa en Pelion op elkaar. Maar Zeus smeet ze vanaf zijn bergtop met zijn bliksem neer. Lange tijd duurde de worsteling, waaruit tenslotte toch de jonge Olympische goden als overwinnaars tevoorschijn kwamen. De Titanen, die zich niet onderwierpen, werden weer in de Tartaros opgesloten; Kronos kreeg een ereplaats in het Dodenrijk: hij werd door zijn zoon Zeus tot heerser gemaakt over het heerlijke Elysion, waar de rechtschapen mensen na hun dood vertoeven.
Op Sicilië ligt nog steeds één der Giganten op wie Zeus het bergmassief van de Etna wierp na hem met een bliksemschicht te hebben getroffen. Bij tijden braakt hij nog in woede vlammen uit en, als hij zich onder de berg tracht om te wentelen, beeft de aarde ver in het rond.
Zo hebben dus de zonen en dochters van Moeder Aarde, ondanks hun geweldige oerkrachten, plaats moeten maken voor het nieuwe godengeslacht, voor de eeuwig jonge goden en godinnen die onder Zeus als hun opperste heerser voortaan troonden op de Olympos. Van daaruit bestuurden dezen het leven van de mensen op aarde, sterfelijke wezens die onder Kronos waren geschapen.
terug naar de Inhoud
Prometheus
Want na de schepping van de aarde waren ook de kiemen van alles wat er verder in de Chaos verscholen had gelegen tot leven gewekt en wel eerst de planten, die weldra bergen en dalen met een weelde van kleuren bedekten. Daarvoor had Eros gezorgd, de jonge god van liefde en schoonheidsverlangen. Daarna hielp hij ook de dieren geboren worden: de kruipende, de lopende, de vliegende, de zwemmende. Tal van soorten kwamen er, niet alleen op de aarde maar ook in de lucht en in zeeën, rivieren en meren. Iedere soort werd toegerust met bijzondere eigenschappen: kracht, snelheid of slimheid, of met een bepaald wapen, om zich staande te kunnen houden temidden van de andere dieren.
Maar er ontbrak nog een wezen dat over al deze diersoorten zou kunnen heersen. De schepping daarvan droeg Eros op aan de Titanenzoon Prometheus, de 'Vooruitdenkende', die in vindingrijkheid zijn weerga niet had, wat Zeus met enig wantrouwen tegen hem vervulde. Prometheus vormde nu de mens naar het evenbeeld der goden uit de leem der aarde, waarin nog de ruwe oerkrachten scholen. Rechtop liep dit schepsel, het enige dat omhoog naar de hemel en de sterren zou kunnen kijken. Eros blies er leven in en voorzag het van allerlei hoedanigheden die ook de dieren al bezaten.
Maar Pallas Athena, de inmiddels geboren dochter van Zeus die godin van de wijsheid was, schonk aan de mens de grote gave van het denkvermogen, van geestelijke kracht, waardoor hij zich van de dieren zou onderscheiden. (34)
De eerste mensen leefden in grotten en holen en voedden zich met wat de aarde hun bood. Zij waren wel de meerderen van de dieren, maar toch kwam hun leefwijze nog vrijwel overeen. Toen begreep Prometheus dat hen nog iets ontbrak: het vuur. De goden bezaten het, maar Zeus was niet van zins het aan de mensen te geven, omdat het hen in het heelal te machtig zou maken. Hij wenste geen wezen dat de goden tezeer nabij zou komen. Prometheus had dus al zijn vindingrijkheid nodig om het vuur uit de godenwoonplaats te roven. Hij slaagde erin het merg van een dikke venkelstengel te doen ontgloeien en zo verborgen bracht hij een vonk van het hemelse vuur naar de mensen. Die bezaten de intelligentie om steeds meer manieren te vinden waarop ze die kostbare gave konden gebruiken en helaas ook vaak misbruiken.
Natuurlijk bleef dat niet lang verborgen voor Zeus. Hij begreep ook wie het was die ondanks zijn verbod aan de mensen het vuur had gegeven. Vreeslijk was de straf waarmee hij Prometheus trof: hij werd diep in het Kaukasosgebergte aan een rots geklonken en iedere dag schoot een adelaar op hem neer om zijn lever uit te vreten, die iedere nacht weer aangroeide. Jarenlang leed hij zo onduldbare pijnen tot eindelijk de grote held Herakles, zoon van Zeus en een sterfelijke vrouw, hem zou komen verlossen.
terug naar de Inhoud
Pandora
Maar zover was het nog lang niet. Niet alleen Prometheus werd gestraft, ook de mensen moesten boeten voor het geschenk dat zij hadden gekregen. Tot nu toe hadden zij nog in een paradijsachtige rust geleefd, zonder ziekte of verdriet, maar nu zou het met die heerlijkheid gedaan zijn. Want Zeus het door de edelsmid der goden, Hephaistos, een mooi beeld maken dat spreken en zich bewegen kon als een mens. Toen schonken alle andere goden en godinnen hun gaven aan dit nieuwe wezen. En daarmee was de vrouw geschapen! Zij heette Pandora, de 'Albegiftigde'.
Zeus gaf haar een geheimzinnige doos en verbood haar er ooit in te kijken. Daarop zond hij haar naar de broer van Prometheus, die de veelzeggende naam Epimetheus droeg, 'de Achterafdenkende'. Prometheus had hem nog gewaarschuwd nooit een geschenk van Zeus te vertrouwen, maar natuurlijk dacht Epimetheus daar pas aan toen het te laat was.
Hij ontving verrast Pandora in zijn huis en was al gauw even nieuwsgierig als zij om te weten wat er wel in die doos zou zitten. Samen lichtten ze het deksel op en tot hun dodelijke schrik vloog er meteen een zwerm afschuwelijke wezens uit. Zeus had namelijk in die doos alle ziekten, rampen en misdaden opgesloten, waarvan de mensen tot dat ogenblik vrij waren geweest. Het hielp niets dat Epimetheus en Pandora onmiddellijk weer het deksel toeklapten: de gevleugelde ondieren hadden zich al over de aarde verspreid. Eén wezen bleef nog juist in de doos achter: de Hoop. En wanneer nu een mens in verdriet en ellende leeft, rest hem toch altijd nog de hoop dat het weer anders zal worden... (35)
terug naar de Inhoud
De vier tijdperken
Toen de mensen nog maar pas geschapen waren, leefden ze eerlijk en in vrede met elkaar. Er waren zelfs geen wetten nodig om ze in toom te houden. De aarde, waar het eeuwig lente was, schonk hen alles voor hun levensonderhoud, zonder dat ze er iets voor hoefden te doen. Niemand was nog zo overmoedig een schip te willen bouwen om de zee te bevaren: de aarde was het milde en veilige element van de mensen. Dat was het Gouden Tijdperk, toen Kronos nog heerste over het heelal.
Daarna werd het minder heerlijk voor de mensen op aarde. In plaats van de voortdurende lente kwam er de wisseling van jaargetijden, zodat zij de kou leerden kennen en huizen moesten bouwen. Nu schonk de aarde hen ook niet meer al het nodige zonder dat ze er hard voor zwoegden. Met hun ossen moesten ze de akkers beploegen, ze moesten het koren zaaien en maaien, zoals de godin van de landbouw Demeter hen dat geleerd had. Dit alles begon met de heerschappij van Zeus, het was het Zilveren Tijdperk.
In de daaropvolgende Bronzen en IJzeren Tijdperken werden de mensen wel steeds vindingrijker, maar gingen ze achteruit in karakter. Ze dolven in de diepten van de aarde naar ertsen en andere schatten; met behulp van Prometheus' vuur verwerkten ze het brons en later het ijzer en smeedden er werktuigen van. Daarmee maakten ze zich het dagelijkse leven steeds eenvoudiger en makkelijker en ze hadden gelukkig kunnen zijn, als niet de hebzucht in hen gevaren was. Steeds meer moesten ze bezitten!
Ze bouwden nu schepen om naar verre landen te varen en hun waren te verhandelen - iets wat het voorgeslacht nog een onvoorstelbare overmoed zou hebben gevonden. Wat erger was, ze roofden en plunderden de bezittingen van hun medemensen zonder zich te storen aan beloften of verplichtingen of gewoon maar aan fatsoen. Uit de metalen, die hen zulke waardevolle instrumenten leverden, smeedden ze nu ook geraffineerde wapens om mee te vechten en te moorden. En steeds ging het erom, meer te bezitten.
terug naar de Inhoud
De Zondvloed
De geruchten over de toenemende verdorvenheid van de mensen bereikten de Olympos en vervulden Zeus met bezorgdheid. Nadat hij zelf een tijdlang in mensengedaante onder de mensen was rondgegaan en zich van de bittere waarheid overtuigd had, kwam hij tot het ontzettende besluit het mensdom te vernietigen. Zou hij dit met zijn bliksems doen? Dan konden de vlammen wel eens hoog tot de hemel oplaaien en de godenwoonplaats verzengen. Beter leek het hem tenslotte, de wereld door een zondvloed te doen verzinken.
Zeus, die de hemel beheerste, kon het naar believen laten regenen. En dat deed hij nu zoals nooit tevoren. Donkere wolken verzamelde hij boven heel de aarde zodat er een zwarte nacht viel en weldra gutste de regen in stromen neer, vele dagen en vele nachten lang. Rivieren en beken zwollen en traden buiten hun oevers, in wilde golven overstroomden ze akkers en huizen, vee en mensen in hun vaart meesleurend. Wanhopig trachtten alle levende wezens zich in veiligheid te brengen (36) op heuvels en bergen, maar vergeefs.
Poseidon, die over zeeën en stromen regeerde, hielp zijn broer Zeus bij het verdelgingswerk: hoger en hoger deed hij het water stijgen, totdat zee en land niet meer te onderscheiden waren en alleen de hoogste bergtoppen nog boven de vloed uitstaken.
terug naar de Inhoud
Deukalion en Pyrrha
Eén mensenpaar had kans gezien zich in veiligheid te brengen. Op raad van zijn vader Prometheus had Deukalion een ark gebouwd en met zijn vrouw Pyrrha, een dochter van Epimetheus, dobberde hij daarin rond op de steeds wassende wateren. Eindelijk, na een bange tocht, liep het vaartuig aan de grond en wel tegen de top van de machtige Parnassos. Diep beneden hen lag de plaats waar toen nog Moeder Aarde het orakel beheerde, dat later het Delphische van Apollo zou zijn. Tot haar richtten de twee mensen hun smeekbeden.
Zeus zag hen, de enige overlevenden van zijn zondvloed. Het waren rechtschapen mensen, aan de goden verwant, en hij besloot hen te redden. Hij maakte een eind aan het noodweer en samen met Poseidon deed hij de wateren zakken. De zeeën keerden terug naar hun kusten, rivieren en beken stroomden weer binnen hun oevers. Maar verlaten en troosteloos lag voor de ogen der beide mensen het land, zonder geluid, zonder iets dat bewoog. Ontdaan en nog niet zeker van hun redding stonden zij daar. Deukalion dacht aan zijn vader Prometheus die eenmaal de mens uit klei had gevormd, en hij wenste zich vurig diens gaven, om nu een nieuwe mensheid te kunnen scheppen.
In hun nood daalden zij af naar de tempel van Moeder Aarde aan de voet van de Parnassos. Gereinigd in een rivier betraden zij de heilige plaats en vroegen om raad. Toen klonk een stem: "Werp de beenderen van uw grote Moeder achter u!" Een ogenblik stonden ze verbijsterd: zou dat geen heiligschennis zijn? Maar toen begreep Deukalion dat met hun grote Moeder de aarde bedoeld was en met haar beenderen stenen.
Beiden wierpen nu stenen achter zich en daar voltrok zich het wonder: menselijke gestalten werden zichtbaar in de stukken rots, zoals wanneer een beeldhouwer uit marmer de eerste schetsen van een beeld maakt. De stenen die Deukalion geworpen had, werden tot mannen, die van Pyrrha tot vrouwen. Het nageslacht van die steenmensen zou zijn afkomst niet verloochenen en voor altijd iets van hun harde aard behouden. Deukalion en Pyrrha kregen ook nog een eigen zoon, Hellen, die de stamvader zou worden van de Hellenen. (38)
terug naar de Inhoud
Zeus en Hera op de Olympos
Na zijn overwinning op de Titanen en Giganten was het eerste wat Zeus gedaan had: met zijn beide broers Poseidon en Hades bij loting de heerschappij verdelen. Zo waren de wateren het rijk en de woonplaats van Poseidon geworden, de Onderwereld waar de doden woonden was aan Hades toegevallen, Zeus zelf had de oppermacht over hemel en aarde gekregen en heette voortaan 'Vader van mensen en goden'.
Maar die aarde met de steeds groeiende en zich ontwikkelende mensheid was een te zware opgave voor hem alleen: hij was zo verstandig aan zijn zusters en aan zijn inmiddels geboren zoons en dochters ieder een eigen taak te geven. Wel bleef hij de hoogste heerser aan wie zij allen te gehoorzamen hadden, ook zijn broers. En niet in de laatste plaats de mensen op aarde.
Hij had zijn zuster Hera getrouwd en woonde met haar en tien andere familieleden in het prachtige paleis op de Olympos: met zijn zusters Demeter en Hestia en zijn kinderen Ares, Hephaistos, Hebe, Aphrodite, de tweeling Apollo en Artemis, Pallas Athena en Hermes. Een temperamentvolle familie waaronder nog wel eens verschil van mening heerste, speciaal wanneer het over de stervelingen op aarde ging!
Voor Hera, die naast Zeus als koningin over hemel en aarde op de Olympos troonde, hadden alle goden en godinnen ontzag; de mensen trouwens niet minder. Want alleen door haar gunst gelukte een huwelijk en werden de kinderen geboren: zij was het die de geboortegodinnen, de Eileithuiai, uitzond en leidde. In het bijzonder voor de vrouwen was Hera de Moedergodin die hun noden kende. Maar ook aan mannen kon zij haar gunst of ongunst laten voelen en wee degene (39) die haar niet welgevallig was! Dat moest ook Zeus bij tijden ervaren en... terecht, want hij gaf haar veel reden tot boosheid en jaloezie. Als we de dichters moeten geloven, werden talloze godinnen, nimfen en sterfelijke vrouwen zijn geliefden en moeders van goddelijke of menselijke kinderen. Hij kwam tot ze in allerlei gedaanteverwisselingen: als een stier tot Europa, als een zwaan tot Leda, als een gouden regen tot Danaë. Soms ook nam hij de gestalte van een sterfelijke man aan. De vrouw die hem in zijn ware gedaante wilde aanschouwen, Dionysos' moeder Semele, verbrandde in de gloed van zijn bliksems. Zó kon alleen Hera hem verdragen.
Wanneer de Olympische godenfamilie geen onenigheid had, leefde die gelukkig en vrij van zorgen daar op do hemelhoge top van de berg Olympos waar nooit regen of sneeuw viel en waarover steeds een lichtglans straalde. Ongenaakbaar voor noodweer en storingen kon de berg alleen daveren door een hoofdknik van Zeus: een teken dat hij iets plechtig beloofde.
Voor stervelingen was de godenwoonplaats niet te bereiken, maar een héél enkel maal heeft Zeus er in de oudste tijden een bijzondere gunsteling toegelaten die dan aan de godentafel mocht aanzitten. Wee degene die daardoor overmoedig werd en er misbruik van maakte...
Dagenlang hielden de goden soms hun feestmalen van nektar en ambrozijn, de godendrank en -spijs die onsterfelijk maakten. Apollo speelde daarbij op zijn lier en de Muzen zongen.
Zeus' lieflijke dochter Hebe was degene die aan tafel met de kruik nektar rondging. Maar op een dag deed ze het onhandig en stootte een beker om, tot woede van haar vader. Zeus vloog toen in de gedaante van een adelaar naar de aarde en had al spoedig een mooie jonge schenker ontdekt: de Trojaanse koningszoon Ganymedes. Die greep hij tot schrik van allen die het zagen in zijn adelaarsklauwen en verdween met hem in het luchtruim. Ganymedes' vader Tros kreeg als vergoeding voor het verlies van zijn zoon een span mooie onsterfelijke paarden van Zeus! De jongen schonk voortaan nektar voor de goden en werd tenslotte ter beloning van zijn diensten aan de hemel gezet als het sterrenbeeld de Waterman.
Zeus beheerste de hemel waar hij naar believen de wolken kon samentrekken of verdrijven en regenbuien uitstorten, soms tot vreugde, soms tot schrik van de mensen. Als hij toornig was liet hij het onweer losbarsten: dan zwaaide hij door de wolken zijn aigis, het geitevel waarmee hij de donder deed dreunen, dan smeet hij zijn flikkerende bliksems, door de Kyklopen voor hem gesmeed. Goden en mensen sidderden voor die uitbarstingen van zijn toorn, Maar met een donderslag bij heldere hemel kon hij de niensen een gunstig voorteken geven.
Voortekens gaf hij ook door middel van zijn adelaar: de Griekse zieners konden uitleggen wat het in een bepaalde situatie betekende wanneer de adelaar een vlucht duiven nazette of bij een hofstee neerschoot om een gans te roven. De stem van Zeus beluisterden de priesters in het ruisen van de heilige eik in Dodona; daar kwamen de mensen met hun vragen en kregen er antwoord op. Ze trachtten dan te handelen zoals het Zeus welgevallig was. Want zoals hij de hemel beheerste, zo deed hij het ook de mensenmaatschappij: (40) in zijn hand lagen voorspoed en tegenspoed van mensen en staten en het was dus van groot belang zijn gunst niet te verspelen.
Hij zag nauwlettend toe of zij wel de heilige wetten nakwamen; in het bijzonder waakte hij over de gastvrijheid: wie die schond, stelde zich onherroepelijk aan de straf van Zeus bloot. Smekelingen en vervolgden hadden niet minder recht op gastvrijheid dan gewone reizigers en stonden niet minder onder Zeus' bescherming: wie een moord had begaan of om een andere reden uit zijn vaderstad was verjaagd, kon elders een huis binnengaan en zwijgend bij de haard neerknielen. Dan wist de heer des huizes wat er van hem gevraagd werd en hij nam de smekeling gastvrij op, uit eerbied voor Zeus en ook voor Zeus' zuster Hestia. Want aan haar was de huiselijke haard gewijd als heilig 'brandpunt' van het gezin, juist zoals het altijd brandende haardvuur van de staat aan haar gewijd was, als 'brandpunt' van de staatsgemeenschap.
Helleense regeerders en particulieren trachtten bovenal Zeus gunstig te stemmen met gebeden en offergaven en door het bouwen van tempels. Op de altaren vóór zijn tempels werden de offerdieren verbrand waarvan de geur opsteeg naar de Olympos. Hetzelfde deden de Grieken trouwens voor de andere goden en godinnen, maar voor Zeus gebeurde het grootser en prachtiger dan voor één van hen.
terug naar de Inhoud
De Olympische Spelen
Grootser dan voor één van hen waren ook de Spelen waarmee men Zeus eerde. Zijn heiligdom te Olympia op de Peloponnesos verbond alle Grieken: eenmaal in de vier jaar kwamen ze er samen, uit Hellas zelf maar ook uit de koloniën aan de kusten van Klein-Azië, van Zuid-Italië en Sicilië. Op het heilige terrein van Olympia, de Altis, eerden ze Zeus met offerplechtigheden en gebeden en in het Olympisch stadion met atletische wedstrijden.
Staten zonden gezanten die in het Olympisch hotel werden verzorgd, duizenden particulieren kampeerden in de mooie vallei aan de oevers van de rivieren Alpheios en Kladeos, beschut door platanen en olijfbomen.
Alle manlijke Grieken, jongens en mannen, hadden het recht bij gebleken geschiktheid deel te nemen aan de wedstrijden; alleen slaven en zij die een moord gepleegd hadden waren buitengesloten. Minstens tien maanden moesten de atleten onder strenge controle trainen in gymnasion en palaistra, de oefenscholen van Olympia, voordat ze op de deelnemerslijst werden geplaatst.
Er waren wagen- en paardenrennen, wedstrijden in hardlopen, springen, worstelen en boksen, discus- en speerwerpen. De prijs bestond uit een krans van heilige olijftakken en gaf het recht een standbeeld te plaatsen op de Altis. Geen grotere eer dan dat! In triomf keerden de Olympische winnaars terug in hun vaderstad waar de grootste dichters hen in liederen bezongen.
Maar niemand zou vergeten dat de spelen ter ere van Zeus gehouden werden, dat hij er het middelpunt van was, zoals zijn indrukwekkende tempel middelpunt was van de Altis, waar zijn beeld van goud en ivoor hoog oprees boven de mens die zich nietig voelde tegenover zijn majesteit. De winnaars dankten Zeus met offers en gebeden. (42)
terug naar de Inhoud
De onsterfelijke kinderen van Zeus
Ares
Twee zoons en een dochter werden uit Zeus' huwelijk met Hera geboren: Ares de oorlogsgod, Hephaistos de edelsmid, en Hebe de schenkster der goden. Grotere contrasten kon men zich nauwelijks voorstellen!
Ares was sterk en agressief, vechten was zijn lust en zijn leven wat hem op de Olympos allerminst geliefd maakte. Zeus verwees hem als oorlopsgod naar de slagvelden en belegerde steden op aarde waar hij met zijn brute kracht altijd ellende aanrichtte. Aangezien hij nooit voor onderhandelingen of vredesverdragen te vinden was, haatte hem zijn zuster Pallas Athena die het krijgsbeleid en de verdragen leidde. Zij beschouwde de oorlog als een noodzakelijk kwaad, waaraan men graag zo spoedig mogelijk een eind maakte.
De enige die Ares om haar vingertje wond was de liefelijkste van alle godinnen, Aphrodite. Zij zag een held in hem en was verliefd op deze echt-manlijke krachtfiguur.
terug naar de Inhoud
Hephaistos
Hephaistos, aan wie zijn ouders Aphrodite tot vrouw hadden gegeven, was het tegendeel van Ares. Bij zijn geboorte vond Hera hem zo lelijk en nietig dat ze hem van de Olympos wierp. Tot zijn geluk viel hij in zee waar de Nereïde Thetis samen met een dochter van Okeanos hem liefderijk opnam en negen jaar (43) lang in een grot verzorgde. Daar toonde hij al vroeg zijn gaven: van goud en zilver, van tin en brons smeedde hij de prachtigste voorwerpen die hij uit dankbaarheid aan zijn verzorgsters schonk.
Toen Hera eens van Thetis een verrukkelijk mooi sieraad zag, vroeg ze nieuwsgierig wie dat gemaakt had. Na enige aarzeling vertelde Thetis de waarheid... waarop Hera berouw kreeg van haar daad en Hephaistos terughaalde naar de Olympos. Daar kon hij nu een grote smidse bouwen waar twintig blaasbalgen dag en nacht werkten en hij voor goden, godinnen en hun kinderen en soms voor begenadigde stervelingen de wonderbaarlijkste kunstwerken smeedde. Het waren wapens met versieringen van inlegwerk en reliëfs, het waren sieraden en tafelgerei, gouden honden die een paleis konden bewaken, gouden tafeltjes die op bevel bewogen, en nog veel meer wonderwerken.
Met zijn moeder had hij zich weer verzoend, zij was het ook die zijn huwelijk niet Aphrodite bewerkstelligde, als vergoeding voor het doorgestane leed. Eens koos Hephaistos in een twist tussen Zeus en Hera zijn moeders partij, waarop Zeus hem in zijn woede bij een been van de Olympos slingerde. Een hele dag viel hij door het luchtruim en kwam nu slechter terecht dan de eerste maal: op het eiland Lemnos, waar hij met gebroken benen bewusteloos bleef liggen. De bewoners verzorgden hem goed, maar voortaan was Hephaistos mank en nog lelijker dan tevoren!
Op de Olympos teruggekeerd maakte hij voor zichzelf gouden tovermeisjes die hem ondersteunden bij het lopen. De kracht en kunstvaardigheid van zijn handen was onverminderd en de werken van deze lelijke god bleven goden en mensen verrukken.
Zo gelukkig als Hephaistos zich voelde in zijn werk, zo ongelukkig was hij in zijn huwelijk met Aphrodite. Hij besefte wel geen geschikte huwelijkspartner voor haar te zijn, maar haar voortdurende ontrouw bezorgde hem veel verdriet en ergernis.
Misschien is het waar wat de dichter Homeros vertelt, dat Hephaistos nog een andere vrouw had, in het huis bij zijn Olympische werkplaats: Charis, een der drie godinnen van de bekoorlijkheid die tot het gevolg van Aphrodite behoorden. Die kon hem dus ook de schoonheid geven die hij bij zijn werk nodig had.
Het vuur dat aan zijn bevelen gehoorzaamde was hem heilig; op aarde vereerden hem allen die het vuur bij hun ambacht gebruikten, in het bijzonder de smeden en edelsmeden.
terug naar de Inhoud
Hebe
De enige dochter van Zeus en Hera was de lieflijke Hebe die voor de goden op de Olympos de godendrank nektar schonk. Zij werd door Zeus aan zijn zoon Herakles tot vrouw gegeven toen hij die na een leven vol beproevingen onsterfelijk wilde maken. Wie Hebe's nektar dronk, had deel aan het eeuwige leven!
Aphrodite en Eros
Over Aphrodite, die schoonste van alle godinnen, vertelden de Hellenen wel dat ze uit het schuim van de zee geboren was: zelfs de goden hadden niet zo'n mooi wezen als de godin van liefde en schoonheid kunnen voortbrengen, dachten ze. Maar waarschijnlijker lijkt een ander verhaal dat zij de dochter was van Zeus en zijn eerste geliefde, Dione. Het eerste godenpaar Ouranos en Gaia waren Dione's ouders en het was ook vanaf de vroegste tijden dat Aphrodite's liefdeskracht het geschapene doordrong.
Toen ze bij een der Olympische goden (men is het er niet over eens bij wie) haar zoon Eros ter wereld gebracht had, werd haar kracht nog versterkt; hij was de jonge god van liefde en schoonheidsverlangen die al hielp bij de schepping van planten, dieren en mensen. Samen met Aphrodite zorgde hij voor het voortbestaan van alles wat leeft en bracht hij man en vrouw in liefde tot elkaar. De mensen op aarde moesten vaak ervaren dat de macht van die twee onweerstaanbaar was!
Als Eros zijn zilveren pijl afschoot op een mensenhart, dan werd het vervuld van de bitterzoete pijn van verliefdheid. Het gevaarlijke was dat Eros dikwijls naar eigen gril en willekeur schoot en niet op bevel van Aphrodite. Op zijn vleugels kon hij in een oogwenk over de hele aarde vliegen en het kwaad was dan al geschied voordat zij het wist. Hij was de enige over wie ze weinig of geen macht had! Ook op de goden richtte hij graag zijn pijlen en een bijzonder vermaak schepte hij erin die onsterfelijken verliefd te maken op stervelingen. Daar kwamen nog al eens moeilijkheden van. Zelfs Zeus werd vaak Eros' slachtoffer en ook zijn moeder Aphrodite spaarde hij niet.
Zij was door vader Zeus uitgehuwelijkt aan Hephaistos - de mooiste godin aan de enige lelijke god! Hij maakte dan wel prachtige dingen dankzij die verbintenis met de godin van de schoonheid, maar zij voelde zich er ongelukkig in. Op de Olympos zocht ze haar troost bij de stoere Ares die geheel de god van haar keuze was en haar minnaar werd.
terug naar de Inhoud
Adonis
Maar daarmee was Eros nog niet tevreden. Toen Aphrodite op aarde eens een bijzonder mooie jonge man had ontdekt, maakte Eros haar dodelijk verliefd. Natuurlijk was zij van haar kant voor die jonge sterveling, Adonis, onweerstaanbaar en hij werd maar al te graag haar geliefde. Lang duurde haar geluk niet: Adonis werd op de jacht door een wild zwijn gedood. Boze tongen op de Olympos beweerden dat Ares zich in dat zwijn had veranderd... In haar verdriet ging Aphrodite naar Zeus, die al spoedig bezweek voor haar tranen: ze kreeg van hem gedaan dat Adonis slechts de helft van het jaar in de Ondenvereld hoefde te wonen, de andere helft mocht bij bij Aphrodite op de Olympos zijn.
Hoe Ares en Hephaistos dat opgenomen hebben, wordt vreemd genoeg niet verteld. Tegen een besluit van Zeus konden ze zich nu eenmaal niet verzetten... (45)
Anchises en Aineias
Ook in die liefde was Aphrodite niet bestendig. Het zal wel de tijd van het jaar geweest zijn waarin ze Adonis moest missen, toen ze in Klein-Azië de schone Anchises zag, de kleinzoon van de Trojaanse koning Ilos. Of Eros wist wat hij deed valt te betwijfelen, maar het pijlschot dat hij nu loste zou vérstrekkende gevolgen hebben.
Aphrodite werd verliefd op Anchises. Hij was een tijdlang haar minnaar en zij kregen een zoon Aineias die een dappere held zou worden in de Trojaanse oorlog en voor wie daarna een grootse toekomst was weggelegd: op voorspraak van Aphrodite beschikte Zeus dat hij in Italië de grondlegger van het Romeinse Rijk zou worden en de stamvader van een roemrijk geslacht waartoe Julius Caesar en de eerste Romeinse keizers zouden behoren.
Stervelingen hebben nu eenmaal niet de eeuwige jeugd van goden: Anchises bleef niet de schone jongeling die de liefde van Aphrodite kon wekken. Bovendien beging hij de domheid zich eens bij vrienden erop te beroemen dat Aphrodite zijn geliefde was geweest. Dat nam Zeus hem zo kwalijk dat hij hem met verlamming sloeg; uit het brandende Troje kon hij alleen op de rug van zijn zoon gered worden en hij is onderweg naar Italië gestorven.
Al bleef Aphrodite Anchises niet trouw, ze stond haar zoon Aincias zijn leven lang bij in de vele gevaren die hij doorstaan moest voordat hij zijn zware opdracht vervuld had.
terug naar de Inhoud
Eros en Psyche
Eenmaal zou Eros zelf ervaren wat hij anderen aandeed. De koning van een groot land had drie verrukkelijk mooie dochters. De schoonheid van de jongste, Psyche, was zo adembenemend dat er in het hele land over gesproken werd: het moest wel Aphrodite zelf zijn, meende men, die in de gestalte van het prinsesje op aarde was neergedaald! Van heinde en ver kwamen de mensen naar het paleis om een glimp van haar op te vangen, tot haar richtten ze hun gebeden, aan haar brachten ze offers en bloemguirlandes, terwijl Aphrodite's altaren verwaarloosd werden.
Voor het meisje zelf betekende die goddelijke verering geenszins een vreugde: niemand beschouwde haar meer als een mensenkind en geen jonge man waagde het naar haar hand te dingen. Toen haar beide zusters getrouwd waren, begon ze zich steeds meer eenzaam en ongelukkig te voelen.
Niettemin waren Aphrodite's jaloezie en toorn gewekt. Zij liet door een orakel aan Psyche's ouders bevelen hun dochter op een eenzame plaats in het gebergte te brengen: daar zouden de goden haar een echtgenoot zenden. Tegelijkertijd riep ze haar zoon Eros en gelastte hem Psyche verliefd te maken op de onwaardigste lelijkste man die hij op aarde vinden kon.
Diep bedroefd gehoorzaamden Psyche's ouders aan het orakel: de bruiloftsstoet die haar naar het gebergte begeleidde leek meer op een begrafenisstoet, zo treurig was iedereen gestemd. Psyche zelf begreep maar al te goed dat Aphrodite's toorn dit orakel had ingegeven en ze verwachtte het ergste. Angstig en bedroefd (46) bleef ze achter, toen haar bloedverwanten teruggingen.
Op dat ogenblik vloog Eros naar het prinsesje toe om de opdracht van zijn moeder uit te voeren. Maar toen hij haar zag, ontroerde dat mooie hulpeloze meisje hem zó, dat zijn hand beefde en hij zichzelf verwondde met de pijl die hij voor haar bestemd had: de liefdesgod Eros werd verliefd!
Door de westenwind liet hij haar dragen naar een vallei, in een paradijsje van bloemen en planten, waar een grot haar woning was met een bed van het zachtste mos om op te slapen. Nimfen kwamen haar dadelijk verzorgen en al haar angst viel van haar af, ook door de onbevreesheid waarmee de dieren van het bos op haar toeliepen.
In het duister van de nacht kwam Eros tot haar. Bij het ruisen van zijn vleugels en een zachte aanraking die ze voelde, was het haar alsof de hemel zich opende: de liefde doorstroomde haar hele wezen. Zij omhelsden elkaar en Psyche leefde in een droom van verrukking. Maar voordat de zon was opgegaan, verdween haar mysterieuze geliefde.
De volgende nachten kwam hij weer en steeds nam hij afscheid voor zonsopgang. Psyche begreep dat hij een god was, maar op haar vraag wie hij was kreeg ze ten antwoord dat ze dit nooit mocht weten en hem ook nooit mocht aanschouwen... Eerst ging ze zo in haar liefde op dat die haar genoeg was. Maar wanneer ze overdag alleen was met de nimfen en de dieren, groeide allengs het verlangen naar haar dierbaren en kwelde haar de gedachte dat die over haar zouden rouwen alsof ze gestorven was.
Op een nacht smeekte ze haar geliefde haar zusters eens bij haar te brengen. Hij waarschuwde haar: die zouden stellig nieuwsgierig zijn wie hij was en haar nieuwsgierig willen maken. "En weet goed: als je mij ziet, ben ik voor je verloren."
Maar Psyche bleef aanhouden en beloofde zich niet door haar zusters te zullen laten verleiden. Tenslotte bezweek hij voor haar smeekbeden en tranen: de volgende morgen het hij door de Westenwind haar zusters bij haar brengen. Psyche was zo blij ze te zien dat ze zonder schroom vertelde hoe gelukkig ze wel was. Maar gedachtig aan de waarschuwing van haar geliefde trachtte ze verborgen te houden dat ze hem nog nooit gezien had, alleen gehoord en gevoeld! De zusters vermoedden al gauw een geheim en toen ze een tweede en een derde maal terugkwamen, wisten ze door aanhoudend vragen de bekentenis van Psyche los te krijgen dat haar geliefde iedere nacht tot haar kwam en voor zonsopgang verdween. Ze wist zeker dat hij een god was...
Haar zusters waren zelf heel rijk maar niet gelukkig getrouwd en misgunden Psyche het geluk dat van haar gezichtje zo straalde. Wat verbeeldde ze zich wel! Dat ze een god als man had gekregen? Dat zouden ze haar wel eens gauw uit het hoofd praten!
Honend zeiden ze: "Hoe kun je er nu zeker van zijn dat hij een god is en niet een monster dat zich bij licht niet kan vertonen? Je moet zorgen dat je hem te zien krijgt: zet vannacht een lampje bij je en bekijk hem in zijn slaap."
Psyche's onbevangen vertrouwen was weg. Al voelde ze verkeerd eraan te doen, ze volgde de raad van haar zusters op en zette die nacht een olielampje binnen (48) haar bereik. Toen Eros aan haar zijde was ingeslapen, ontstak zij het en liet het licht op hem schijnen. De goddelijke schoonheid die ze toen aanschouwde was te verblindend voor haar menselijke ogen: een schok voer door haar heen, haar hand die het lampje vasthield trilde en een druppel gloeiende olie viel op Eros' schouder. Met een pijnkreet schrok hij wakker en toen hij besefte wat er gebeurd was, vloog hij weg om niet weer te keren...
Wanhopig ging Psyche hem zoeken en zwierf over de hele aarde, maar vergeefs. Wie kon haar ook aanwijzingen geven over een geliefde die niet van deze aarde was? Ten langen leste viel ze uitgeput neer en bad vurig tot Aphrodite haar te willen vergeven en haar bij te staan.
Maar de godin, die inmiddels van Eros' ongehoorzaamheid had gehoord, was allerminst mild gestemd tegenover Psyche. Zij gaf haar drie onmogelijke opdrachten die ze als boetedoening te vervullen had.
Toen hielpen op Eros' bevel de planten en dieren zijn radeloze geliefde. Ze moest een grote hoop zaden en graankorrels op soort uitzoeken: de mieren deden het voor haar; ze moest vlokken uit de gouden vacht van kwaardaardige schapen halen: het riet wees haar de boomtakken waaraan tegen de avond talloze vlokken waren blijven hangen, zodat ze die zonder gevaar kon verzamelen. Ze moest water scheppen uit de waterval van de onderwereldrivier de Styx, bewaakt door kwade demonen: de adelaar van Zeus zelf nam haar kruikje in zijn snavel en ving er het dodenwater in op.
Het waren geen werken voor een sterveling geweest en Aphrodite begreep dan ook heel goed dat Psyche erbij geholpen was, al wist ze niet hoe en door wie. Ze moest een nog zwaardere taak uitdenken om zich van haar mededingster te ontdoen...
Maar al was de macht van Aphrodite groot, er bestond nog een machtiger god op de Olympos: haar vader Zeus. Eros, hersteld van zijn brandwond én van zijn boosheid om Psyche's woordbreuk, verlangde weer vurig naar zijn geliefde. Tegen de onverzoenlijkheid van zijn moeder kon alleen zijn grootvader Zeus hem helpen en naar hem vloog hij dus toe. Hij smeekte hem Aphrodite gunstig te stemmen tegenover Psyche. "Want werkelijk, zonder haar zal ik ophouden Eros te zijn!" dreigde hij. "En wat moet er dan van goden en mensen worden?" Zeus glimlachte: al vaak had Eros ook hem met zijn pijlen gewond, nu was de ondeugd dus zelf eens het slachtoffer! Maar vertederd door het oprechte verdriet van zijn kleinzoon en ook wat geschrokken van zijn dreigement, besloot hij hem te helpen: hij gaf aan Psyche nektar te drinken en maakte haar daardoor onsterfelijk. Aphrodite stelde hij gerust dat háár macht onaantastbaar was; toen legde ze zich erbij neer dat Psyche de geliefde van Eros bleef en voortaan onder de goden verkeerde.
terug naar de Inhoud
Persephone, dochter van Demeter
De schaking van Persephone
Eén van Kronos' dochters die hij verslonden en weer uitgebraakt had was de milde (49) aardgodin Demeter. Zij werd de grote weldoenster van de mensen door hen het koren te schenken en de landbouw te leren. Aanvankelijk bezat alleen zij het geheim van alle aardvruchten en haar dochter Persephone, die ze aan Zeus gebaard had, verzorgde de bloemen en bloesems.
Persephone was het liefste jonge godinnetje dat men zich denken kon; geen wonder dat ze de liefde wekte van haar oom Hades, die in zijn donkere rijk alles wat bloeide ontberen moest. Toen hij Zeus om de hand van zijn dochter vroeg, was die in grote verlegenheid: hij begreep dat Demeter zich tot het uiterste zou verzetten tegen de afdaling van Persephone naar de Onderwereld. Maar hij wilde ook zijn broer niet voor het hoofd stoten, hij stemde dus niet toe maar verbood ook niets...
Hades vatte daardoor moed. Op zijn gouden wagen met vier zwarte paarden bespannen reed hij uit het Dodenrijk omhoog naar de aarde. Daar zag hij al spoedig Persephone, die vrolijk bezig was bloemen te plukken in een wei. Onverlioeds greep hij haar vast en met het wanhopig zich verwerende meisje reed hij in razende vaart terug naar een aardspleet waardoor de paarden weer de weg naar de Onderwereld vonden. De duisternis sloot zich om de bloeiende Persephone, niemand scheen haar hulpgeroep te horen...
In welke streek deze droevige schaking plaatsvond, daarover is men het nooit eens geworden. Maar de priesters van Demeter zullen dit wel het beste geweten hebben en die zeiden dat het bij Eleusis in Attike gebeurde, de heilige plaats waar Denmeter en Persephone eeuwenlang vereerd werden.
Onbeschrijflijk was de wanhoop van Demeter toen ze merkte dat haar dochter verdwenen was. Negen dagen en negen nachten zwierf ze rond en zocht haar over de hele aarde, maar nergens vond ze een spoor. Alleen de onderwereldgodin Hekate kon haar vertellen op die fatale dag hulpgeroep te hebben gehoord.
In menselijke gedaante kwam Demeter uitgeput en bedroefd tenslotte bij het paleis van Eleusis aan en werd door de koning en koningin vriendelijk opgenomen. Niet wetend wie ze was, gaven ze haar de zorg over hun pasgeboren jongetje. Als dank voor de gastvrijheid wilde Demeter dit kind onsterfelijk maken en hield het daartoe boven het vuur om zijn sterfelijkheid weg te branden. Maar terwijl ze daarmee bezig was, kwam de moeder binnen en rukte haar ontsteld het kind uit de armen: de betovering was verbroken en het jongetje stierf.
Na dat voorval zou ze stellig niet zijn gebleven bij het koningspaar als niet hun zoon Triptolemos haar herkend had als Demeter. Hij kon haar bovendien inlichten over de roof van Persephone, met zijn broers was hij niet ver van de plaats geweest waar een donkere gestalte, die een jammerend meisje in zijn armen hield, op een wagen in de aardbodem verdwenen was.
Toen Demeter dat hoorde, begon ze iets te vermoeden. Ze ging naar de Zonnegod Helios die alles ziet wat op aarde gebeurt. Hij bevestigde haar gissing dat die duistere gestalte Hades was geweest; ze begreep nu ook dat Zeus de roof van zijn dochter oogluikend had toegestaan.
Buiten zichzelf van woede en verdriet besloot ze niet meer naar de Olympos terug te keren. Maar ook haar taak op aarde wilde ze niet meer vervullen en ze liet de (50) vruchten aan de bomen en het graan op de velden, die ze tijdens haar zwerftocht al verwaarloosd had, verder verdorren. De mensheid dreigde weldra van honger te zullen omkomen!
Nu werd Zeus ongerust want de mensheid wilde hij niet missen. Door zijn bode Hermes liet hij Demeter weten dit ze haar dochter terug mocht hebben, mits die in het Dodenrijk nog niets gegeten had. Was dat wel het geval, dan zou ze al deel hebben aan de Dood en moest ze er blijven.
Hermes werd naar de Onderwereld gezonden om dit te onderzoeken en vol spanning wachtte Demeter zijn terugkomst af. Het bleek dat het meisje van verdriet en verlangen naar haar moeder nog geen voedsel had aangeraakt. Op Zeus' bevel gelastte Hermes dus aan de teleurgestelde Hades haar vrij te laten en hij was al met haar onderweg naar de Bovenwereld... toen de zoon van een onderwereldnimf aan Hades kwam verraden dat Persephone zeven pitten van een granaatappel had gegeten. Een blijde boodschap voor Hades en een ongeluksbericht voor Demeter die uit boosheid de jongen veranderde in een uil, de bode van naderend onheil.
Toen trad Zeus als wijze scheidsrechter op. Een derde deel van het jaar moest Persephone bij Hades wonen als koningin van het Dodenrijk: dan zou mét haar moeder de gehele aarde treuren en dor zijn. Maar ieder voorjaar zou Hades haar terugbrengen naar de wereld der levenden, tot vreugde van haar moeder: de aarde zou dan weer bloeien en vruchten gaan dragen tot het ogenblik dat Persephone afdaalde in het duistere rijk. Zo was de wil van Zeus, Demeter moest er zich bij neerleggen.
Triptolemos
Nu was de tijd gekomen dat Demeter haar zorgen weer over het mensdom uitstrekte: aan de jonge Eleusinische prins Triptolemos, die haar zo geholpen had bij het vinden van haar dochter, openbaarde ze het geheim van het koren. Ze leerde hem ploegen, zaaien en oogsten en zond hem met die kennis over de hele aarde om de mensen te onderrichten. Maar voordat hij ging, wijdde ze hem en zijn vader als eerste stervelingen in haar mysteriën te Eleusis in. Daar liet ze hen Persephone's afdaling in het Dodenrijk en haar vreugdevolle terugkeer naar de aarde herdenken en overdenken; daar leerde hen Demeter dat aan die eeuwige kringloop van Leven en Dood niet alleen de natuur maar ook de mens is onderworpen.
terug naar de Inhoud
Pallas Athena
[Pallas Athena - 'pallas': begrijpen, zwaard; 'athena': kennis, strijd]
Athena's geboorte
Het was nog in de tijd vóór Zeus' huwelijk met Hera. De aantrekkelijkste onder de goddelijke wezens die het heelal bevolkten, vond hij de verstandige Metis die hem vaak goede raad gaf: 'Beleid' betekent haar naam. Hij wilde haar tot de zijne maken, maar Metis ontsnapte hem in allerlei gedaanten... totdat ze het eindelijk opgaf en Zeus' geliefde werd.
Ze was al zwanger toen Moeder Aarde aan Zeus de ontstellende voorspelling deed dat Metis eerst een meisje zou baren maar, wanneer ze weer zwanger werd, een jongen die Zeus van de troon zou stoten zoals hij het zelf Kronos had gedaan en Kronos diens vader Ouranos. Zeus schrok hevig. Bij zijn volgende samenzijn met Metis opende hij wijd zijn mond en verzwolg haar. Voortaan gaf ze hem raad van binnenuit!
Niet lang daarna werd Zeus overvallen door een barstende hoofdpijn en hij brulde het uit zodat het heelal ervan dreunde. De smid Hephaistos werd ontboden om met beitel en hamer zijn schedel open te breken: wat hem die pijn bezorgde, moest eruit! Na enig aarzelen gaf Hephaistos op Zeus' woedende aandringen de eerste slag en... voor de verbaasde en verrukte ogen van de goden sprong een mooie volwassen jonkvrouw uit het hoofd van Zeus te voorschijn, gewapend met helm, schild en speer. Dat was Pallas Athena, die haar ouders evenaarde in wijsheid en intelligentie en de lieveling van haar vader werd.
Haar werken
Athena bleek minder oorlogszuchtig dan haar bewapening zou doen vermoeden: vredesverdragen en overeenkomsten boeiden haar meer dan de oorlog zelf en het krijgsbeleid meer dan het vechten. Maar als het erop aankwam haar gunstelingen te helpen en haar vijanden te vernietigen kon ze fel uitschieten! Dan vuurde ze de mannen aan en zwaaide de 'aigis' van haar vader Zeus, het slangen-omkronkelde geitevel waarmee ze paniek zaaide in het vijandelijk kamp.
Maar als een echte vrouw stelde ze ook belang in het handwerk van mannen en vrouwen, dat haar niet minder lief was dan de wetenschap, toen zij die samen met haar stiefbroer Apollo op aarde had doen beginnen. Men vertelde dat zij allerlei uitvindingen deed om het leven van de mensen te verlichten: de ploeg, de paardetoom, de wagen, het schip.
En dat zij de eerste was die hen de kunst leerde met getallen te werken.
De wedstrijd tussen Pallas Athena en Poseidon
De Atheners vertelden dat bij de stichting van hun stad alle goden erom streden wie de beschermgod zou worden en wie dus zijn naam zou mogen geven aan de nieuwe stad. Na langdurig overleg vonden zij dat Athena en Poseidon het meest daarvoor in aanmerking kwamen. Om geen van beiden voor het hoofd te stoten besloot Zeus tot een wedstrijd: die godheid zou schutspatroon worden die aan de burgers het nuttigste geschenk gaf.
Toen sloeg Poseidon met zijn drietand op de rots waar men de stadsburcht aan het bouwen was. Daar ontsprong een zoetwaterbron en... hinnekend sprong ook het eerste paard te voorschijn. Waardevoller geschenk leek ondenkbaar want het paard zou de mens bijstaan in de oorlog.
Maar Pallas Athena deed naast de bron een olijfboom ontspruiten, symbool van de vrede. Ze legde het gebruik uit van het hout, van de takken en bovenal van de vruchten die als voedsel konden dienen en ook geperst worden tot olie voor de spijzen, voor zalving van atletenlichamen, voor verlichting. (52) Alle goden stemden voor Poseidon met zijn paard, alle godinnen voor Athena's olijfboom. Toen de stemmen staakten mocht Kekrops, de koning van de stad, zijn stem uitbrengen en hij koos de olijfboom want hij zag er met vooruitziende blik niet alleen nut voor de burgers in, maar ook rijkdom voor de stad.
Athena won dus de wedstrijd, de stad werd Athenai genoemd en kon altijd op haar bescherming rekenen. Maar gelukkig onthield Poseidon de burgers zijn gunst niet: behalve Athena's wijsheid maakte de zee Athenai groot en machtig. En dat was het rijk van Poseidon!
terug naar de Inhoud
Arachne
Aan enige vrouwen op aarde leerde Pallas Athena de weefkunst, die dan weer door hen aan anderen moest worden doorgegeven. Eén van haar eigen leerlingen was Arachne, de dochter van een wolverver in Miletos aan de westkust van KleinAzië. Die maakte zulk prachtig werk dat ze in het hele land beroemd werd. Er was geen onderwerp dat haar vaardige vingers niet in de fijnste kleurschakeringen in een kleed konden weven en alleen al haar gracieuze bewegingen aan spinrokken en weefgetouw waren een lust voor het oog. De vrouwen uit de omgeving kwamen graag naar haar werk kijken en zelfs ook de nimfen van bossen en bronnen. Iedereen kon zien dat een godin Arachne's leermeesteres was geweest.
Maar al die bewondering steeg het meisje naar het hoofd: verontwaardigd ontkende ze iets van Athena geleerd te hebben en zei tegen iedereen die het horen wilde dat die godin maar eens een wedstrijd met haar moest aangaan. Dat kwam Athena ter ore en behaagde haar allerminst. In de gestalte van een oude vrouw verscheen ze in het huis van Arachne en toen die weer met haar snoevende praat begon, maande ze haar tot grotere eerbied voor de godin. Maar het meisje stoof woedend op en schold haar voor een oud wijf met bakerpraatjes. "Waarom neemt die godin mijn uitdaging niet aan?" riep ze "Waarom komt ze niet zelf hier?"
Toen verrees Athena in haar gedaante en antwoordde: "Hier is ze!" Alle nimfen en vrouwen die dit bijwoonden zagen haar ademloos aan en begroetten haar vol eerbied. Arachne kreeg even een kleur, maar was toch geenszins uit het veld geslagen. "Laten dan maar dadelijk beginnen" zei ze zelfverzekerd.
Er werden twee weefgetouwen opgezet en ze gingen aan het werk. Weldra verschenen de figuren onder haar vlugge vingers: Athena beeldde op een kleed haar wedstrijd met Poseidon af, kunstig weefde ze het paard, de olijfboom met zijn vruchten en men zag duidelijk herkenbaar alle goden en godinnen ter vergadering bijeen. In de vier hoeken van het kleed weefde ze verhalen van stervelingen die het tegen goden hadden durven opnemen en tot hun straf veranderd waren in bergen, in vogels, ja zelfs in de treden van een tempel. Een waarschuwing voor haar mededingster!
Maar Arachne had de onbeschaamdheid alle liefdesavonturen van de goden die ze bedenken kon in haar weefsel uit te beelden: in het midden Europa, ontvoerd door de stier die Zeus was, langs de randen een kleurige rij van goden die in allerlei gedaanteverwisselnigen tot hun geliefden kwamen. Het was buitengewoon (54) knap werk, een prachtige compositie van wilde dieren en vogels, van bloemen, planten en mensenfiguren.
Toen ze klaar waren en elkaars werk bekeken, moest Athena erkennen dat de leerlinge de leermeesteres overtroffen had! Uit jaloezie en uit woede over de uitgebeelde taferelen rukte ze Arachne's kleed van het weefgetouw en scheurde het doormidden. Dat was teveel voor het meisje, ze nam een wollen koord en hing zich op. Maar toen had de godin toch weer medelijden en veranderde haar in een spin, gedoemd om voor eeuwig draden te spinnen en weefsels te weven.
Verering op de Akropolis van Athenai
Eenmaal in de vier jaar, ter gelegenheid van het Al Atheense feest, de Panathenaia, weefden de Atheense meisjes voor Pallas Athena een kleed, dat in plechtige processie van meisjes, priesters, burgers en jonge ruiters werd aangeboden aan haar beeld op de Akropolis. Heel oud en heilig was dat beeld in Athena's tempel, het Erechtheion, waar zij samen met andere goden werd vereerd; het was daar in het grijze verleden uit de hemel komen vallen. De dankbare burgers vernieuwden telkens het weefsel van Athena's kleed, zoals zij steeds haar scheppingen in hun stad vernieuwde.
Trouwen wilde Athena niet, al dongen vele goden naar haar hand. Zij bleef de jonkvrouw, de Parthenos, voor wie de Atheners op de Akropolis hun mooiste tempel bouwden: het Parthenon. Groot en indrukwekkend stond daarin haar beeld van goud en ivoor dat Pheidias schiep (5de eeuw v.Chr.), hoog oprijzend boven de mensen die het door de tempeldeuren aanschouwden. Maar vertrouwder en meer nabij was hun dat oude houten beeld van het Erechtheion - even vertrouwd en nabij als Pallas Athena iedere Atheense burger was.
terug naar de Inhoud
Apollo en Artemis
Geboorte op Delos
Al had Leto twee Titanen als ouders, zelf was ze mild en zachtmoedig en bekoorde daardoor het hart van Zeus die haar dan ook tot zijn geliefde maakte. Toen ze zwanger was, liet Hera haar door de draak Python over de hele wereld achtervolgen zodat ze geen rust kreeg om haar kind ter wereld te brengen. Maar de zuidenwind nam haar op en droeg haar naar de Kykladen, waar Zeus het drijvend eiland Delos voor haar vastzette aan de zeebodem. Daar baarde Leto een tweeling: Apollo en Artemis, die tot de grote goden van de Olympos zouden behoren. Delos werd een heilig eiland en voortaan mocht niemand daar sterven of geboren worden.
terug naar de Inhoud
Het Orakel van Delphoi
Snel als godenkinderen groeien, trok Apollo toen hij nog geen jaar oud was naar Delphoi en versloeg daar de draak Python die zijn moeder achtervolgd had. (55) Dat was de draak die het orakel van Moeder Aarde in Delphoi bewaakte. Apollo nam bezit van de plaats en gaf er voortaan zelf orakels: als zoon van Zeus kende hij zijn vaders wil en kon die aan de mensen meedelen.
De god sprak niet rechtstreeks tot hen, maar bij monde van zijn priesteres de Pythia. Om zijn stem te horen werd zij in een droomtoestand gebracht: daartoe kauwde ze laurierbladen en, zittend op een drievoet boven een rotssplect, ademde ze de aarddampen (broomdampen) in die eruit opstegen. Onderin die rotsspleet meende men dat de verslagen Python lag; men bouwde er al in de vroegste tijd een tempel voor Apollo overheen, want dat was de heiligste plek.
Van heinde en ver kwamen eeuwenlang Hellenen en buitenlanders om het orakel van Delphoi te raadplegen. Nadat ze zich in een bron hadden gereinigd en een offer aan Apollo gebracht, mochten ze beneden in zijn tempel hun vragen aan de Pythia stellen: over huwelijk of handelszaken, over emigratie, veldtochten of vredesverdragen. Priesters vormden de gestamelde klanken van de Pythia om tot een wat raadselachtig antwoord dat alleen hij begreep die goed nadacht!
Apollo, brenger van schone kunsten
Apollo bracht orde en beschaving in de wereld die nog barbaars was: de ruwe woeste zonen van Moeder Aarde, de Titanen, hadden er zo lang geheerst. Op zijn tempel te Delphoi stonden de spreuken 'Ken u zelf' en 'Niets in overdaad', motto's van het beheerste leven dat Apollo schonk.
Hij leerde aan de mensen de heerlijkheid van muziek en poëzie, van wijsbegeerte en andere wetenschappen. Muzikale stervelingen, bovenal dichters en zangers, konden de klanken van zijn lier horen die door de hemel klonken en waarnaar zelfs de goden met verrukking luisterden.
Negen dochters van Zeus en Mnemosyne, het Geheugen, stonden hem bij: dat waren de Muzen, die ieder een eigen kunst of wetenschap beschermden en de kunstenaars inspireerden. Ze kwamen wel op de Olympos om voor de andere goden te zingen terwijl Apollo op zijn lier speelde. Maar het liefst waren ze met hem samen in de vrije natuur, in het gebergte: op de Parnassos bij Delphoi en vooral op de Helikon in Boiotia.
Pythische spelen
De Grieken wisten hun bewondering en verering voor Apollo en zijn Muzen te uiten: eenmaal in de vier jaar werden voor hem in en bij Delphoi de Pythische spelen gehouden. Daar wedijverden dichters en toneelspelers, zangers en andere musici om het mooiste te presteren ter ere van Apollo, de god van alle kunstenaars. In het theater, gebouwd tegen de berghelling boven zijn tempel, werd gezongen en voorgedragen en vanaf de 5de eeuw v. Chr. speelde men er de tragedies van de grote Attische toneeldichters.
In navolging van Olympia werden ook atletische wedstrijden in het stadion en in de vlakte beneden Delphoi gehouden. Lauwerkransen van Apollo's heilige laurierboom waren de prijzen voor alle winnaars. (56)
Apollo de Genezer
Wanneer Apollo niet op zijn lier speelde, hanteerde hij vaak zijn zilveren boog en pijlen, kunstwerken van Hephaistos, waarmee hij het kwaad kon afweren van de mensen die hem lief waren. Maar tegen overmoedigen en boosaardigen gebruikte hij ze met vernietigend geweld: dan bracht hij de mens een plotselinge dood en soms in zijn toorn aan een heel volk een epidemie, die alleen hij kon genezen, wat hij deed wanneer de mensen hem weer milder gestemd hadden.
Want hij was ook de grote Genezer: van hem gingen de genezende krachten in de natuur uit. Van zijn kunde leerde hij allerlei aan de Kentauren, die wonderlijke boswezens, half mens half paard, van wie Cheiron de oudste en wijste was.
terug naar de Inhoud
Asklepios
Maar bovenal onderrichtte Apollo zijn zoon Asklepios die de bekoorlijke prinses Koronis hem had geschonken. Toen ze een kind van hem verwachtte, verborg Apollo haar in zijn heiligdom te Epidauros en daar bracht ze haar zoontje ter wereld. Uit angst voor haar vader legde ze het te vondeling in het gebergte daar dichtbij; op heel de helling waar het toen lag, ontsproten geneeskrachtige kruiden.
Een herder die zijn kudden op de berghellingen hoedde, merkte opeens dat zijn hond en een van zijn geiten verdwenen waren. Hij ging zoeken en vond ze diep in het gebergte, beurtelings een zuigeling zogend. Toen de herder het kind wilde opnemen, straalde plotseling een helder licht om hem heen en hij begreep dat het een godenkind was dat bij niet aan mocht raken.
Apollo waakte over zijn zoon en gaf hem aan de Kentaur Cheiron om te verzorgen en bedreven te maken in de kennis van kruiden. Toen hij volwassen geworden was, schonk Apollo hem al zijn kennis en genezende kracht en zo werd Asklepios de grote geneesheer op aarde. Hij genas niet alleen de zieken maar kon ook de doden weer levend maken. Toen bij dat echter enige malen gedaan had, werd Hades, de koning van het Dodenrijk, zo ongerust dat hij hem doodde. Maar Zeus kwam de zieke mensheid te hulp die Asklepios' kunde zo nodig had: hij wekte hem tot nieuw leven en maakte hem onsterfelijk. Om zijn staf kronkelde voortaan een slang, die het symbool is van onsterfelijkheid.
Naar Asklepios' heiligdom in zijn geboorteplaats Epidauros, waar ook Apollo vereerd werd, kwamen eeuwenlang de zieken van heinde en ver. Slapend op de galerij bij de tempel kregen ze in de droom raad van Asklepios. De priesters, ervaren artsen, behandelden ze dan met medicijnen van kruiden, met baden en rustkuren in het sanatorium en in de harmonische natuur van Epidauros.
Asklepios is nog steeds de beschermgod van de artsen, die zijn slangestaf als symbool hebben. Want iets van zijn onsterfelijke levenskracht moet iedere arts, hoe kortstondig ook, aan de zieke schenken om hem voort te doen leven.
terug naar de Inhoud
Daphne
Behalve Koronis had Apollo nog andere geliefden, nimfen en sterfelijke vrouwen. (57) Maar soms was hij ongelukkig in de liefde. Zo gebeurde het dat hij bekoord werd door de bergnimf Daphne, priesteres van Moeder Aarde. Verrukt sloeg hij haar gade wanneer zij door de bossen en over de bergweiden dartelde. Tenslotte werd zijn verlangen naar haar zo groot, dat hij naar haar toe ging en haar wilde grijpen. Maar Daphne ontvluchtte hem en, door Apollo achtervolgd, rende ze zo hard als ze kon door het gebergte, helling op helling af. Toen ze voelde dat de krachten haar begonnen te begeven, bad ze tot Moeder Aarde haar te redden. De godin verhoorde haar: plotseling omhulde boomschors beschuttend haar leden en om hoofd en armen sloot zich snel ontspruitend lover: Daphne was een laurier geworden!
Apollo kon als herinnering aan zijn geliefde nimfje alleen nog de takken van het boompje plukken. Voortaan was de laurier zijn heilige boom en dichters en musici werden geëerd met lauwerkransen.
terug naar de Inhoud
Kassandra
Eens was Kassandra, de dochter van de Trojaanse koning Priamos, ingeslapen bij een tempel van Apollo. Getroffen door de schoonheid van het meisje verscheen de god voor haar en beloofde haar de gave van voorspelling wanneer ze zijn geliefde wilde worden. Kassandra stemde toe en daarop schonk Apollo haar de zienersgave zoals alleen hij die bezat. Maar toen hij bij haar kwam, wees ze hem af... tot zijn woede en teleurstelling.
Kassandra ontging haar straf niet: zijn gave kon Apollo haar niet meer ontnemen maar hij legde een vreeslijke vloek op haar: zij was gedoemd steeds de toekomst te weten, maar bij niemand geloof te vinden voor haar voorspellingen...
Apollo (Zonnegod)
Apollo was ook de Zonnegod, de hoogste beheerser van de zonnekracht. Onder hem stond een andere Zonnegod, Helios, die met zijn stralende zonnewagen door de hemel reed en de mensheid het licht bracht. 's Nachts voer hij op zijn zonneboot terug van het westen naar het oosten over de rivier de Okeanos die om de gehele aarde stroomt.
Artemis (Maangodin)
Zoals Apollo de zon beheerste, in diezelfde zin was zijn tweelingzuster Artemis de Maangodin. Zij beheerste het maanlicht en alles wat erin leefde, maar een lagere godin, Selene, reed 's nachts met haar witte paarden en zacht glanzende wagen door de hemel en bracht het milde licht over de aarde waarin zich de stervelingen gelukkig voelen.
Ook voor Artemis had Hephaistos een zilveren boog en pijlen gesmeed waarmee ze kon helpen én vernietigen. Ze beschermde in het bijzonder de vrouwen, verdedigde haar tegen kwaad en stond haar bij in de uren van hun bevalling. Maar ze kon haar ook een plotselinge dood brengen met haar pijlen...
Jonge, weerloze dieren hadden haar bijzondere liefde, evenals kleine kinderen die ze beschermde in hun groeitijd. Ze hield van alles wat speels en vrolijk was en het (59) liefst zwierf ze door bossen en bergen, gevolgd door haar lievelingshert of door scharen jonge nimfen met wie ze speelde en danste.
Kortgerokt, op sandalen, mocht ze ook graag achter herten aan jagen en haar schoten waren feilloos. Was het wonder dat de jagers tot haar baden voor een goede jachtbuit? Met mannen liet ze zich trouwens niet in: ze bleef altijd jonkvrouw en eiste dat ook van de nimfen die haar volgden. Toen één van die nimfen, Kallisto, door Zeus was verleid en een kind ter wereld bracht, veranderde Artemis haar in een berin en joeg toen haar jachthonden op haar af. Kallisto zou verscheurd zijn als Zeus zijn geliefde niet gered had door haar als het sterrenbeeld de Grote Beer aan de hemel te plaatsen. Haar zoon werd later, na veel lotgevallen, de Kleine Beer.
Een ander maal ervoer een man de bittere gevolgen van Artemis' gekwetste kuisheid: de jager Aktaion had haar onopzettelijk betrapt toen ze zich in een bergbeek baadde. En wat ze het ergste vond: verrukt door zoveel goddelijke schoonheid bleef hij even staan kijken! In haar woede veranderde ze hem in een hert en joeg toen zijn eigen honden op hem af die hem verscheurden...
Zelf sportief en gehard door haar leven in de vrije natuur werd ze in het bijzonder vereerd door de Spartanen die in lichamelijke gehardheid hun ideaal zagen. Bij het feest van hun volwassenheid werden de Spartaanse jongens voor haar altaar gegeseld totdat hun bloed er tegenaan spatte. De jongens stelden er een eer in, de geselingen zo lang mogelijk te verdragen!
terug naar de Inhoud
Niobe
Dat de pijlen van Apollo en Artemis feilloos de stervelingen konden treffen die hun toorn hadden opgewekt, bewijst het lot van Koningin Niobe en haar kinderen. Deze dochter van Tantalos was zo dwaas hetzelfde te misdoen als haar vader: overmoedig trots op haar voorrechten beledigde ze de goden, wat ook háár ondergang werd.
Zij was de vrouw van de Thebaanse koning Amphion en had hem zeven zoons en zeven dochters gebaard. Die kinderweelde steeg haar zo naar het hoofd dat ze zich honend uitliet over de godin Leto die 'alleen maar' de moeder was van Apollo en Artemis. Ze zag over het hoofd dat Leto, een dochter uit het Titanengeslacht en een geliefde van Zeus, wel aan twee heel bijzondere kinderen, machtige godheden, het leven had geschonken. Niobe snoefde op haar grote gezin, ze snoefde op haar afkomst van Zeus en voelde zich ook nog als koningin van het roemrijke Thebai boven Leto verheven.
De gevolgen konden niet uitblijven. De godin had haar grievende taal gehoord en hoe mild ze ook van nature was, dit ging haar te ver. Zij riep haar beide kinderen te hulp om voor haar wraak te nemen op die snoevende dochter van de schurk Tantalos, die zich boven haar durfde te stellen!
Apollo en Artemis namen het dadelijk voor hun moeder op: onverbiddelijk straffen de goden menselijke overmoed. Met zijn pijlkoker rammelend op de rug daalde Apollo van de Olympos en vond Niobe's zoons op het Thebaanse veld waar ze zich aan het oefenen waren. Hij spande zijn boog en schoot ze één voor één neer - geen vlucht mocht hen baten. Bij het zien van zijn dode zoons doorstak zich uit wanhoop hun vader Amphion. Niobe, beroofd van man en zoons, was overweldigd door haar leed maar niet gebroken. Opstandig en toch nog overmoedig riep ze tot Leto: "Geniet nu maar van mijn verdriet en juich maar over uw overwinning! Nog bezit ik meer dan u!"
Ze hoorde niet het snorren van een boog: Artemis schoot haar eerste pijl af op één van de zeven dochters. In doodsangst zochten de overige bescherming bij haar moeder - tevergeefs. De een na de ander viel neer, gedood door een onzichtbare hand. Toen alleen de jongste nog over was, snikte Niobe: "Laat mij tenminste deze ene!" Maar ook die laatste stierf in haar armen.
Nu versteende de moeder van verdriet, onbeweeglijk zat ze temidden van haar dode kinderen, haar doodsbleke gezicht nat van tranen. De goden namen haar op en brachten haar naar haar vaderland Lydia waar ze tot een rots werd in het gebergte. En eeuwigdurend vloeien daar Niobe's tranen over de stenen. Ook de zegenrijkste goden kunnen de mens vernietigen die overmoedig is...
terug naar de Inhoud
Hermes
Hermes, de Bemiddelaar
De rol van de handige Hermes was die van bemiddelaar: tussen goden en mensen, tussen doden en levenden, tussen mensen onderling. Om zijn intelligentie en spreektalen, had zijn vader Zeus hem tot de bode der goden gemaakt. Op bevel van Zeus sprong hij van de Olympos en vloog op zijn gevleugelde sandalen over landen en zeeën om aan de mensen een boodschap van de goden over te brengen.
Tussen de aarde en de Onderwereld bemiddelde Hermes ook: hij legde zacht zijn staf op de ogen van een stervende om ze voor altijd te sluiten. Dan geleidde hij de ziel van de gestorvene naar het Dodenrijk en zag toe dat die op Charons bootje over de Styx werd gezet. Om Hermes' staf kronkelden slangen, symbool van de onsterfelijkheid: een ander leven wachtte de dode na het aardse.
Hermes stond de mensen het naast door zijn bemiddelende rol op aarde: handel en contracten tussen twee partijen, verkeer tussen twee plaatsen werd door hem bevorderd of... belemmerd. Geen koopman kon goede zaken doen zonder Hermes' gunst en geen reiziger waagde zich op de wegen zonder hem te hebben aangeroepen. Maar het waren niet alleen de eerlijke kooplui en reizigers die zijn bescherming zochten, ook dieven en scharrelaars met duistere zaakjes meenden dat Hermes hen geluk kon brengen!
Het diefje
Want iedere Helleen kende het verhaal dat Hermes op de dag van zijn geboorte een verbluffend staaltje van dieverij had geleverd. Geboren in het Arkadisch gebergte was hij door zijn moeder, de nimf Maja, zorgvuldig in windselen gewikkeld en in een mandje gelegd. Maar na een paar uur ontsnapte Hermes en stal een (62) kudde runderen die aan Apollo toebehoorde. Hij maakte hun spoor onvindbaar door schoenen van eikebast voor alle dieren te maken die hij met gevlochten gras om hun poten bond. Daarna dreef hij ze naar een afgelegen vallei, zodat de boze Apollo vergeefs naar zijn kudde zocht.
Uitvinder van lier en fluit
Toen Hermes honger kreeg, slachtte hij één van de runderen en bereidde zich daarmee een flink maal. Spelend met de koeiedarmen kreeg hij opeens een idee: onderweg had hij een schildpad gevangen en nu spande hij drie stukken darm over het schild en tokkelde erop. Hij had ontdekt dat de toon hoger werd naarmate hij de darm sterker spande. Na enig oefenen ontlokte hij aan zijn muziekinstrument zulke mooie melodietjes dat ze de aandacht van Apollo trokken. Die ging erop af en daar vond hij het wonderkind en... zijn runderen waarvan één dood en gebraden! Door de muziek was zijn boosheid al wat bekoeld en toen hij in dat musicerende kind de dief ontdekte die hem te slim af was geweest, kon hij alleen maar lachen en zei: "Schurk, je mag mijn runderen houden als je mij dit instrument geeft!" Hermes vond het een beste ruil en gaf dadelijk zijn speelgoed aan Apollo.
Samen trokken zij toen met de runderen weer terug naar Arkadia. Weer deed het kind onderweg een vondst: van rietstengels maakte hij twee fluitjes en blies tot vermaak van Apollo op beide tegelijk, telkens twee wijsjes door elkaar. Toen hij er genoeg van had, gaf hij de fluitjes aan Apollo die er zijn Muze gelukkig mee maakte. De dubbelfluit was geboren... tot genot en vermaak niet alleen van Apollo en de Muzen maar ook van de mensen!
Het schild met de gespannen darmen werd Apollo's geliefkoosde lier: hij spande er zeven snaren op en volmaakte de kunst van het lierspel. Ook bouwde hij wel grotere en andere instrumenten maar toch: het kind Hermes had hem het eerste geheim van de gespannen snaar geleerd.
Vindingrijk bleef Hermes ook toen hij volwassen werd; allerlei uitvindingen schreef men hem toe: van de letters en getallen, van de maten en gewichten, van de gymnastische oefenigen en nog veel meer in het dagelijks leven vereerde men hem toch bovenal als de god van handel en verkeer. In Athenai stonden langs straten en pleinen vierkante zuiltjes met Hermes' borstbeeld erop, de zogenaamde Hermen die waakten over veilig verkeer!
terug naar de Inhoud
Dionysos
Dionysos' geboorte en jeugd
De dochters van Kadmos, de stichter van Thebai, waren de mooiste meisjes die men zich denken kon: hun grootmoeder was dan ook Aphrodite! Natuurlijk ontgingen ze niet aan de aandacht van Zeus en bijzonder bekoord was hij door Semele met haar maanblonde haren en blanke teint. In een menselijke gedaante kwam hij 's nachts tot haar in het paleis van Thebai en maakte haar tot zijn geliefde. (63)
Zijn verschijnen en verdwijnen waren echter zo mysterieus dat Semele een godheid in hem vermoedde: op haar herhaalde vragen bekende hij Zeus te zijn. Semele voerde zich gelukkig en vereerd door zijn liefde. Aan iemand moest ze erover kunnen spreken en daarom nam ze haar oude voedster in vertrouwen. Die hoorde haar stil en eerbiedig aan en sprak er met niemand over. Maar op een dag begon ze plotseling bij Semele twijfel te wekken: was haar geliefde wel werkelijk Zeus? Hoe kon ze dat nu zeker weten? Ze moest hem vragen eens in zijn ware gedaante tot haar te komen!
Misschien was het Hera die haar die woorden ingaf om Semele tegronde te richten, misschien ook had de godin de gedaante van de oude vrouw aangenomen. In alle geval misten haar woorden hun uitwerking niet: Semele, die enige maanden zwanger was, voelde plotseling een ongekend wantrouwen tegen haar mysterieuze minnaar in zich opkomen. Terwille van het kind dat ze verwachtte, moest ze zekerheid hebben wie de vader was! Ze zou de raad van het oudje opvolgen.
De eerstvolgende nacht vroeg ze hem of hij een wens van haar wilde vervullen. Zeus beloofde het zonder aarzelen en zwoer er bovendien een eed op bij de onderwereldrivier de Styx, de meest bindende eed die de goden zweren konden. Toen kwam Semele's wens: "Verschijn dan voor me in je ware goddelijke gedaante!" Zeus schrok hevig en smeekte haar iets anders te vragen: dit was te gevaarlijk voor haar, dit kón hij niet doen! Maar Semele bleef aandringen: dit was haar enige wens en bij moest die vervullen want hij had het gezworen. Bedroefd ging Zeus van haar weg, vol spijt over zijn lichtvaardig gezworen eed. Want hij wist wat haar te wachten stond... In zijn volle glorie van Hemelkoning kwam hij terug: met regenwolken, donder en bliksems - nog de zwakste die hij bezat. Op het ogenblik dat hij voor Semele verscheen, verbrandde zijn gloed haar en baarde ze haar onvoldragen kind.
Dan gebeurt het wonder: aan de houten zuilen van het vertrek ontspruiten klimopranken die het kind tegen de hitte beschermen. Zeus neemt het tot zich en naait het in zijn dij met Semele's gouden spelden. Daar groeit het verder totdat de tijd van zijn geboorte gekomen is; een jongen wordt geboren: Dionysos! De goddelijke krachten van zijn vader heeft hij in die wonderlijke maanden in zich opgenomen en al is zijn moeder een sterfelijke vrouw geweest, hij is een god. De zuigeling werd eerst in het geheim verzorgd door Semele's zuster Ino. Maar toen Hera's toorn haar en haar gezin te gronde gericht had, liet Zeus de kleine Dionysos door Hermes naar nimfen in het gebergte brengen. Die voedden hem op en leerden hem de geheimen van de natuur.
Dionysos' zegetocht
Volwassen geworden plantte Dionysos, die ook Bakchos heette, de eerste wijnstok op aarde en bedwelmde zichzelf en de nimfen die hem grootbrachten met dat vreemde vocht, uit zijn vruchten geperst. Toen trok hij uit om die goddelijke gave onder de mensen te brengen; naar het noorden van Hellas en naar de landen van Klein Azië voerde zijn tocht. Onweerstaanbaar was de macht die van hem uitging, (64) een golf van enthousiasme sloeg over de mensen - vooral over de vrouwen: ze kregen deel aan zijn geest die hen buiten zichzelf deed treden.
Gehuld in een hertevel, met wijnranken en druiventrossen omkranst, reed hij op zijn wagen die door panters getrokken werd. Een vrolijke stoet vergezelde hem op die eerste zegetochten: onder fluitspel sprongen de harige satyrs om hem heen, die vlugge boswezens met hun spitse oren en lange staarten; de oude dikbuikige silenen die zich zo graag zat dronken; de nimfen van bossen en bronnen; de mainaden, de 'bezeten vrouwen' die onder luide kreten en paukenslag in wilde dansen haar verrukking uitten.
Uitgelaten jubelend trokken ze van land tot land en het waren slechts enkele stervelingen die zich niet heten meeslepen, die de wildheid van die stoet met afkeer aanzagen en hun vrouwen verboden als mainaden mee te gaan dansen. Wat was dit voor een godheid, vroegen zij zich af! Maar Dionysos duldde geen ongeloof of verzet. Ontzagwekkend openbaarde hij dan zijn goddelijkheid, veranderde zich in dieregedaanten, deed andere wonderen en... vernietigde wie hem weerstond.
terug naar de Inhoud
Midas
Terwijl de vrolijke stoet door het Kleinaziatische Phrygia trok, raakte een oude sileen, aan wie Bakchos van jongsaf bijzonder verknocht was geweest, van de anderen af en sliep op het landgoed van de Phrygische koning Midas zijn roes uit. Daar werd hij door dienaren gevonden en naar de koning gebracht, die hem gastvrij opnam en dagenlang onthaalde op heerlijke feestmalen die aan de sileen bijzonder besteed waren.
Maar toen hij de wens te kennen gaf te mogen teruggaan naar zijn heer, liet Midas hem dadelijk wegbrengen. Dionysos begroette met vreugde zijn oude makker die hij al verloren gewaand had. Uit dankbaarheid stond hij aan Midas toe een wens te doen: hij zou die vervullen. Toen vroeg de dwaas of alles wat hij aanraakte in goud mocht veranderen. Dionysos betreurde zijn domme wens, maar liet die in vervulling gaan.
Eerst was Midas verrukt van alle goudglans die hij om zich heen kon toveren: of hij nu takken of vruchten aanraakte, stenen of aarde, alles werd van het kostbaarste goud. Maar toen ook het voedsel dat hij naar zijn mond bracht hard werd tussen zijn tanden en de wijn in vloeibaar goud veranderde, sloeg de schrik hem om het hart. Weldra dreigde hij van honger en dorst te zullen omkomen en nu was zijn vurigste wens dat Dionysos die onzalige gave maar weer van hem af mocht nemen. "Vergeef mij, Bakchos", bad hij "ik heb gezondigd! Heb medelijden en bevrijd mij van dit verderf dat zo schoon leek!" Bakchos had medelijden en gebood hem zich onder te dompelen in de rivier de Paktolos. Midas deed het en was van zijn ongeluksgoud bevrijd; de Paktolos voert sindsdien goudstof mee.
Midas had nu zo genoeg van alle rijkdom dat hij het liefst in bergen en bossen vertoefde. Zo kwam het dat hij toevallig een bijzondere wedstrijd bijwoonde: Apollo speelde op zijn lier en de herdersgod Pan op zijn zevenpijpig fluitje. Een (66) oude berggod was scheidsrechter en alle wezens van de bossen het publiek. Ook nu beging Midas een domheid: toen de berggod de prijs toekende aan de betoverende klanken van Apollo boven Pans vrolijke gefluit en allen dat toejuichten, riep Midas: "Dat is onrechtvaardig! Pan speelde het mooist." Iedereen keek verontwaardigd naar die domme sterveling die zo'n slechte smaak had en Apollo zelf trok uit boosheid Midas' oren hoog op tot lange behaarde ezelsoren!
Midas schaamde zich diep en droeg voortaan een hoge muts, die in zijn land algemeen in gebruik zou blijven. Toch kon hij zijn schande niet lang geheim houden: voor zijn kapper moest hij de muts wel afzetten. En vanaf het ogenblik dat die trouwe dienaar zijn heer met ezelsoren gezien had, liep hij ongelukkig rond: aan niemand kon hij dat afschuwelijke geheim verraden dat hem meer en meer ging benauwen. Tenslotte hield hij het niet langer uit, hij moest het ergens kwijt! Toen groef hij een kuil, ging op zijn knieën liggen en fluisterde in het gat: "Koning Midas heeft ezelsoren!" Daarop gooide hij het gat weer dicht en voelde zich opgelucht. Maar het volgende jaar groeiden op die plaats riethalmen die bij het minste windzuchtje fluisterden: "Koning Midas heeft ezelsoren!" En weldra wist het hele land 's konings smadelijk geheim.
terug naar de Inhoud
Pentheus
Toen Dionysos zijn triomftocht door Klein Azië beëindigd had, keerde hij terug naar zijn moederland Boiotia. In Kadmos' stad Thebai waar hij geboren was, wist hij geen warm welkom te zullen vinden: daar heerste die andere kleinzoon van Kadmos, Pentheus, die niet geloofde in Dionysos' goddelijkheid; daar waren ook Kadmos' dochters, de zusters van zijn moeder Semele, die haar vereniging met Zeus belasterd hadden.
Ontzettend was Dionysos' wraakoefening: haar en de andere Thebaanse vrouwen sloeg hij met de bezetenheid van zijn Aziatische mainaden en hij liet ze dansen in het nabije Kithairongebergte. Aan Pentheus, die hem gevangen nam en zijn volgelingen met de dood bedreigde, openbaarde hij zijn ontzagwekkende macht: het paleis waar hij gekerkerd zat, deed hij instorten en bleef zelf ongedeerd, Pentheus sloeg hij met waanzin en nam hem mee om de dansende vrouwen te begluren, die geen man ooit mocht zien. In haar zinsverbijstering wierpen ze zich op de koning en verscheurden hem, wanend dat hij het dier was dat zij aan Dionysos offeren en eten moesten. Pentheus' moeder voerde haar aan... Wel heel bitter was het ontwaken van de vrouwen uit haar waanzin, zwaar had Bakchos de ongelovigen geslagen. In Boiotia erkenden nu allen zijn goddelijke macht.
Dionysos en de zeerovers
Vanuit Hellas voer hij op een eigen schip langs de eilanden van de Aigeïsche zee, steeds weer vreugde brengend aan wie hem aanvaardden en schrik aan zijn tegenstanders. Toen bij één van de oostelijke eilanden zijn schip lek was geslagen, (67) scheepte hij zich in bij schippers die beweerden op Naxos te varen. Maar het bleken piraten te zijn en in plaats dat ze westwaarts koers zetten, voeren ze in de richting van Klein Azië. Die mooie jonge man, in wie ze de godheid niet herkend hadden, wilden ze daar als slaaf gaan verkopen: dat was het soort waarvoor je veel geld kon krijgen!
Toen Dionysos het merkte, deed hij midden op zee wijnranken slingeren om roeiriemen, mast en touwwerk: het schip lag stil. Zelf verscheen hij voor de piraten in de gedaante van een leeuw en vulde het schip met wilde dieren. In doodschrik sprongen de zeelui overboord en ... veranderden in dolfijnen.
Nog een wonder verrichtte de god: zonder stuurman liet hij het schip naar Naxos varen en ging er aan land. leder voorjaar vierde men daar voortaan die wonderbaarlijke redding en behouden aankomst van Dionysos.
terug naar de Inhoud
Ariadne op Naxos
Daar op Naxos zwierf de wanhopige Ariadne rond, het mooie prinsesje uit Kreta dat er door Theseus was achtergelaten. Zij had hem uit liefde geholpen bij zijn bovenmenselijke opdracht de Minotauros te verslaan en voor hem had ze haar land en haar dierbaren verlaten. Wat moest ze nu beginnen? Radeloos tuurde ze over de zee waar Theseus' schip aan de einder was verdwenen. Van vermoeidheid en verdriet sliep ze tenslotte in.
Toen kwam dat andere schip, het wonderschip van Dionysos. Hij vond aan de kust het slapende prinsesje en was zo verrukt van haar schoonheid dat hij haar in zijn armen meedroeg en door zijn nimfen liet verzorgen. Wakker geworden schrok ze eerst van die wonderlijke wezens uit Dionysos' gevolg, maar weldra werd ze meegesleept door hun vrolijkheid: juichend begroetten ze haar als de bruid van Dionysos en... zij verzette zich niet!
Er werd een jubelend bruiloftsfeest gevierd waaraan de hele natuur deelnam. De goden schonken Ariadne een gouden bruidskroon die Zeus later als sterrenbeeld aan de hemel zette. Voortaan reed zij naast Dionysos op zijn wagen en werd met hem overal toegejuicht. De bewoners van Naxos vergaten haar niet en vierden nog eeuwenlang twee feesten: een rouwdag ter herdenking van haar verlatenheid, een vreugdedag ter ere van haar vereniging met Dionysos.
Dionysos onder de goden
Maar Dionysos bleef niet altijd op aarde. Toen hij daar overal zijn macht had gevestigd en zijn eredienst ingesteld, steeg hij op naar de godenwereld van zijn vader Zeus. Of hij wel op de Olympos woonde, daarover is men het niet eens. Wel is het zeker dat Apollo hem onder zijn hoede nam en zijn wildheid temperde; zelfs duldde hij hem naast zich in zijn Delphische tempel. (68)
terug naar de Inhoud
Poseidon en de wateren
De wateren
Zeus' broer Poseidon was door de loting heerser over álle wateren geworden en had dus aanvankelijk de belangrijke taak, aan de aarde vruchtbaarheid te geven; hij drenkte de grond door bronnen, beken en rivieren. Maar na verloop van tijd namen andere goden en godinnen zijn plaats in. De Hellenen wisten dan ook te vertellen van de verbitterde strijd die Poseidon voerde tegen zijn mededingers: hoe bij in zijn woede vloedgolven joeg over het betwiste gebied of er de bronnen deed verdrogen zodat alle gewassen verdorden. Het mocht hem niet baten: op bevel van Zeus kwamen de grote rivieren onder het beheer van oude gebaarde stroomgoden en Poseidon werd zelfs verdreven uit de Okeanos, de machtige stroom die de gehele aarde omsluit. Daarover was hij meer verbolgen dan over de komst van lieflijke nimfen in bronnen en beken waar zij voortaan het leven beheersten.
Het ergste was dat de Olympische goden Poseidon uit verscheidene steden van het Griekse binnenland verjoegen, zij het ook niet zonder harde strijd. Tenslotte moest hij verbitterd aanzien dat de verering van de stervelingen daar voortaan hén gold en niet meer hemzelf.
Zee en zeenimfen
Grimmig trok bij zich terug binnen zijn grootste domein: de zee. Daarover heerste hij in het vervolg met onbeperkte macht, al moest hij een enkel maal voor het oppergezag van Zeus wijken. In de diepten van de zee woonde hij in (69) gouden paleizen samen met andere goden en godinnen. Nereus was de oudste van hen en beroemd om zijn vijftig bekoorlijke dochters, de Nereïden, die temidden van vele andere zeenimfen ronddartelden in die blauwgroene wereld. Menige hogere godheid wenste zich een Nereïde als vrouw of geliefde want zij waren de schoonste van alle nimfen.
Ook Poseidon had onder haar zijn keuze gedaan: de 'zilvervoetige' Thetis, zoals de dichter Homeros haar noemt. Aangezien Zeus eveneens zijn oog op haar had laten vallen, zou de twist tussen de beide broers hoog zijn opgelopen als niet bijtijds Moeder Aarde hun een onrustbarende voorspelling had gedaan: Thetis zou een zoon ter wereld brengen die machtiger zou worden dan zijn vader. Beide goden zagen onmiddellijk van hun voornemen af! Zij huwelijkten Thetis uit aan een verdienstelijke sterveling, Peleus, bij wie ze moeder werd van de geweldige Achilleus. Ze beleefde weinig vreugde van haar huwelijk op aarde: weldra verliet ze Peleus en keerde terug naar het paleis van haar vader; Achilleus sneuvelde jong, voor de muren van Troje.
Nu Thetis hem ontgaan was, koos Poseidon haar zuster Amphitrite maar... stuitte op verzet: ze wilde ongetrouwd blijven, zei ze. Misschien was ze bang voor die humeurige god met zijn barse gezicht en blauwzwarte baard! Hoe dat ook zij, toen Poseidon bleef aandringen, vluchtte ze door de hele zee en kwam terecht in het verre westen van de Afrikaanse kust, waar Atlas haar een schuilplaats bood. Maar een dolfijn van Poseidon wist het arme nimfje op te sporen en bracht haar terug; uit dankbaarheid daarvoor zette Poseidon de dolfijn als sterrenbeeld aan de hemel.
Amphitrite was het leven van een vluchteling zo moe dat ze zich gewonnen gaf: ze werd Poseidons vrouw en koningin van de zee. Maar ze woonde zoals tevoren dicht bij haar vader en zusters in een gouden paleis op de zeebodem en ze had geen invloed op Poseidons heerschappij over de zee.
Poseidons heerschappij
Daarin was hij grillig en wisselvallig: naar gelang van zijn stemmingen zweepte hij met zijn drietand de golven torenhoog op of bracht ze tot bedaren, deed hij eilanden verdwijnen of boven de zee verrijzen. Met zijn wapen spleet hij de rotsen en beukte hij de stranden: de aarde schokte onder zijn slagen. 'Aardschokker' noemde men hem en meende zelfs dat het Poseidon was die aardbevingen teweegbracht. Wie zich op zee waagde was overgeleverd aan Poseidons willekeur: de zeelui brachten hem dan ook voor hun vertrek een offer van een ram, een stier of een paard en als hij hun schip door stormen en noodweer tegen de klippen te pletter dreigde te slaan, beloofden ze hem nog meer offers of een beeld of zelfs een tempel bij redding uit de nood.
Was hij de zeevarenden welgezind, dan bracht hij de golven even snel tot rust als hij ze tevoren had opgezweept. Dan reed hij naar het zeeoppervlak in zijn gouden wagen, bespannen met witte paarden, en gleed over de ziedende wateren die hij door zijn aanraking omtoverde tot een blauwgroene spiegel. Dolfijnen en andere zeedieren buitelden vrolijk om hun meester heen en de zeenimfen (70) zweefden met de wagen mee: Poseidon in een zonnig humeur betekende feest in het rijk! Zijn zoon Triton, de geschubde zeemeerman met de vissestaart, zwom tussen de nimfen in nadat hij voor de golven ver in het rond op zijn grote schelp het rust signaal had geblazen.
Poseidons telgen
Poseidon bezat nog andere zonen dan Triton, bij vele godinnen, nimfen en sterfelijke vrouwen, voor wie hij juist als zijn broer Zeus in allerlei gedaanteverwisselingen verscheen. Maar terwijl Zeus' kinderen grote goden en edele vrouwen en helden waren, verwekte Poseidon meestal monsters of vervaarlijke reuzen die de landen konden teisteren.
Eén wondermooie telg had hij: het witte gevleugelde paard Pegasos dat geboren werd uit het bloed van de jongste Gorgo Medousa, toen dat uit haar afgehouwen hoofd in zee drupte. Hij had dit vreemde wezen liefgehad, terwijl ieder ander bij haar aanblik versteende...
Isthmische spelen
Paarden waren heilig aan Poseidon, hij had immers voor de mensen het eerste paard geschapen op de Akropolis van Athenai toen hij met Pallas Athena streed om de naamgeving van de nieuwe stad. En men vertelde dat hij het ook was die het eerst de paardenrennen uitdacht; in alle geval werden zij gehouden bij de Isthmische spelen die ter ere van Poseidon om het andere jaar op de Isthmos van Korinthos plaatsvonden. Voor die handelsstad, aan twee zeeën gelegen, was de gunst van Poseidon een levenskwestie, evenals trouwens voor de vele andere havensteden in de Griekse wereld. Dáár bleef zijn eredienst door de eeuwen heen een belangrijke plaats innemen.
De Dioskouroi
Wel stonden in de zeeplaatsen nog andere goden hoog in ere: tot Aphrodite bad men om een gunstige vaart, tot de Dioskouroi om hun geleide. Dat waren de tweelingzonen van Zeus, Kastor en Polydeukes, die de zeelui als hun gidsen vereerden: bij noodweer op zee vertoonden ze zich aan hen als de lichtjes die men later Sint Elmusvuur zou noemen. Op het zien daarvan waren de zeelui gerustgesteld, want dan waren de Dioskouroi hen nabij.
Poseidons straffen
Maar tóch, wie op zee voer had allereerst Poseidons gunst nodig en wee degene die zijn ontstemming had opgewekt. Dat ervoeren de mannen van de Helleense marine en koopvaardij door de eeuwen heen evenzeer als in het grijs verleden de held Odysseus. Tien jaar lang deed Poseidon hem rondzwalken op zee als straf omdat hij zijn zoon, de Kykloop Polyphemos, het oog had uitgestoken.
Uit woede over een belediging hem door een koning aangedaan, kon hij ook een vreeslijk zeemonster op diens land afjagen, dat aan de bevolking dood en verderf bracht en de liefste koningsdochter als zoenoffer eiste. Perseus en Herakles hebben zulke draken gedood en de prinsessen bevrijd, maar zij waren dan ook zonen (71) van Zeus! Voor diens wil moest Poseidon tenslotte wijken... Het stond wel vast dat voor gewone mensen die niet op zulke bijstand mochten rekenen het maar zaak was de humeurige god te vriend te houden! (72)
terug naar de Inhoud
Hades en de onderwereld
De onderwereld
Licht en heerlijk is Zeus' woonplaats op de Olympos; in schemerige blauwgroene pracht leeft Poseidon op de bodem van de zee. Maar sombere duisternis omgeeft hun broer Hades die de heerschappij over de doden lootte. Diep onder de aarde ligt zijn rijk waar nooit een lichtstraal doordringt en waar zijn onderdanen als ijle schimmen ronddolen. Hem is wel de zwaarste taak toegevallen!
De enige vertroosting in die Onderwereld brengt zijn jonge vrouw Persephone die hij van de aarde geschaakt heeft: zij is het bloeiende leven zelf. Maar zij woont er slechts een deel van het jaar en in de overige tijd moest Hades leven op de hoopvolle gedachte dat ze in de winter weer bij hem terug zal keren. Kinderen voor hen zijn niet geboren.
Op aarde vertoont Hades zich slechts zelden; hij is in staat er onzichtbaar te komen: daartoe bezit hij een toverhelm die de Kyklopen voor hem gemaakt hebben uit dankbaarheid dat hij hen op bevel van Zeus uit de Tartaros bevrijdde. Een enkel maal leent Hades die onzichtbaar makende helm aan een andere godheid of aan een begenadigde sterveling. Wat een mogelijkheden biedt die op aarde!
Dichtbij Hades' troon zitten de Moiren, de Schikgodinnen, die het levenslot van de mens in handen hebben: de eerste spint de levensdraad die door de tweede gevlochten wordt en door de derde afgesneden wanneer het ogenblik van de dood is gekomen. Zelfs Zeus is uiteindelijk aan haar onderworpen, maar zelden handelen zij tegen zijn wil. (73)
Van de aarde af kan men de Onderwereld op enige plaatsen bereiken, o.a. bij Kaap Tainaron, de middelste zuidkaap van de Peloponnesos, en ook in het uiterste westen: voorbij de Straat van Gibraltar aan de overzijde van de Okeanos. Maar Hermes, die de zielen der gestorvenen van de aarde naar omlaag brengt, heeft zijn eigen weg.
terug naar de Inhoud
Charon en Kerberos
Door een lange, donkere gang voert hij ze naar de schemerige oever van de Styx, de breedste van de zeven rivieren van de Onderwereld, drabbig en grauw. De oude veerman Charon zet op Hermes' verzoek de schimmen over op zijn wrakke vermolmde bootje: gewichtloos als ze zijn, bezwaren ze het niet. Alleen de zielen van die doden mag hij overzetten die begraven zijn of voor wie de bloedverwanten althans een begrafenisplechtigheid gehouden hebben. De andere blijven zwerven aan deze zijde van de Styx en vinden nooit rust...
Aan Charon moet een veergeld betaald worden, een obolos, die aan de dode onder zijn tong is meegegeven. Wie dat muntje niet heeft, ondergaat hetzelfde lot als de onbegravenen! Zodra het geluid van Charons roeispaan gehoord wordt, komt blaffend en grommend de Helhond Kerberos uit zijn hol te voorschijn gesprongen, een monster met drie vervaarlijke koppen en een giftige slang als staart. Hij bewaakt de toegang tot het Dodenrijk: geen levende laat hij er binnengaan, geen dode die niet begeleid wordt, naar buiten ontsnappen. Dat is het strikt bevel van Koning Hades.
De drie Rechters; de Asphodelosweiden
Zijn de schimmen eenmaal binnen de poort van Hades' duistere rijk, dan moeten ze voor de drie Rechters verschijnen: Minos, Rhadamanthys en Aiakos, zonen van Zeus, die wijze koningen op aarde waren en nu oordelen over het aardse bestaan van de doden. Wie noch goed noch slecht geleefd hebben (en dat is het geval met verreweg de meeste mensen) worden verwezen naar de Asphodelosweiden, genoemd naar die onopvallende bloem die er bloeit. Ze leiden er een vreugdeloos bestaan, kunnen niet meer denken en niet meer voelen, en weten ook niets meer van hun leven op aarde, want ze hebben gedronken uit de Lethe, de rivier van de Vergetelheid. Alleen als hen door de levenden een bloedoffer van lammeren wordt gebracht, krijgen ze even hun gewone bewustzijn terug.
Hekate en haar spoken
Soms kunnen die schimmen op aarde komen spoken: dan neemt Hekate ze mee, de driehoofdige onderwereldgodin die zich in drie werelden kan bewegen: in de Onderwereld, op de aarde en in de lucht. Op driesprongen kan men haar 's nachts met haar spoken tegenkomen en het is dus zaak haar daar met beelden en offers gunstig te stemmen. Maar door tovenaressen wordt zij soms opgeroepen en ook haar spoken: zonder haar slaagt geen enkele tovenarij, zonder haar komt geen schim uit de Onderwereld... (74)
terug naar de Inhoud
De Elyseïsche velden en de Eilanden van de Gelukzaligen
Voor buitengewoon edele burgers en dappere helden is een beter lot weggelegd: zij mogen naar het Elysion, een heerlijk land, door Zeus' vader Kronos beheerst. Ter zijde van het Dodenrijk gelegen heeft het een eigen zon en maan die nooit verduisterd worden door wolken of noodweer; het is er altijd zomer, met zoele westenwinden die koelte brengen. Op de Elyseïsche velden bloeien de prachtigste bloemen, men geniet er van muziek en voordracht en dans zoals in de beste oorden op aarde.
Sommige Hellenen wisten te vertellen dat alle zielen na verloop van tijd weer in een nieuw lichaam op aarde herboren worden, maar dat de gelukkigen van de Elyseïsche velden het tijdstip van die wedergeboorte zelf mogen kiezen.
Nog heerlijker stelde men zich het leven hiernamaals van diegenen voor die na beëindiging van drie levens telkens door de Rechters de Elyseïsche velden waardig gekeurd zijn: zij mogen naar de Eilanden van de Gelukzaligen, aan het eind van de wereld gelegen - ze zijn vrij van alle verdriet en zorgen en hoeven nooit meer terug naar de aarde.
De Tartaros; de Erinyen
Over dat alles bestond in Hellas nog wel verschil van mening. Maar iedereen wist met zekerheid dat voor boosdoeners een heel ellendig lot is weggelegd. Zijn die eenmaal door de Rechters veroordeeld, dan verwijst Koning Hades hen naar de Erinyen, de Wraakgodinnen, die hun bestraffing uitvoeren in een afgezonderd gedeelte van het Dodenrijk, de Tartaros. Dat ligt volgens de dichter Homeros even diep onder de aarde als de aarde onder de hemelkoepel.
Angstwekkende oude vrouwen zijn die Erinyen, in grauwe gewaden gehuld. Slangen kronkelen om hun hoofden, uit hun grote monden steken lange spitse tanden en hun magere handen krommen zich tot scherpe klauwen. Op vleermuisvleugels achtervolgen ze reeds bij zijn leven de mens die door moord het heilige familierecht of gastrecht geschonden heeft; ze kunnen hem tot waanzin drijven. Na de dood laten ze hem niet meer los en bestraffen ook alle anderen die zich op enigerlei wijze tegenover de goden bezondigd hebben: door meineden te zweren, door gasten en smekelingen niet te beschermen, door hun ouders niet te eren. Over zulke boosdoeners vertelden de Hellenen elkaar de akeligste verhalen, zoals over Tantalos, Sisyphos, Ixion en de Danaïden.
terug naar de Inhoud
Tantalos
De rijke Lydische koning Tantalos was een gunsteling en misschien wel een zoon van Zeus. De godheid schonk hem van zijn kennis en liet hem aanzitten aan de tafel van de Olympische goden. Dat had een zegen kunnen zijn voor hemzelf en zijn nageslacht, maar hij maakte het tot een vloek: de hemelse gunsten stegen hem naar het hoofd en dat zou hem duur komen te staan. Tantalos verraadde de geheimen die Zeus hem had toevertrouwd en van de godentafel stal hij nektar en ambrozijn om er zijn vrienden van te laten proeven. (75)
Nog een vreeslijker misdrijf beging hij: toen hij de goden eens aan zijn eigen tafel had genodigd, wilde hij hun alwetendheid op de proef stellen en zette hen zijn eigen zoon Pelops in stukken gesneden bij de vleesschotel voor. Maar de goden lieten zich niet misleiden: vol afschuw zagen ze dat ijselijke voedsel en raakten het niet aan. Alleen Demeter was zo ontdaan over de roof van haar dochter Persephone dat ze verstrooid een stuk van de schouder at.
Zeus liet Hermes de delen verzamelen en toverde de ledematen weer ineen, waarbij Demeter een stukje ivoor gaf om de schouder aan te vullen. De Moeder van de goden, Rhea, ademde nieuw leven in het lichaam en Pelops herrees als een stralender jonge man dan hij ooit geweest was. Maar zijn vader Tantalos werd zwaar getroffen door de toorn van de goden: Zeus doodde hem en veroordeelde hem tot een eeuwigdurende marteling in de Tartaros. Daar staat hij in een water dat telkens tot aan zijn verdroogde lippen stijgt maar wijkt zodra hij drinken wil. Takken van vruchtbomen, beladen met de verrukkelijkste appels en peren, vijgen en granaatappels raken telkens zijn schouder, maar wanneer hij zijn hand uitstrekt om ervan te plukken, waait de wind ze omhoog. En zo kwellen hem temidden van die overvloed de hevigste honger en dorst waaraan geen einde is!
terug naar de Inhoud
Sisyphos
In de Tartaros ondergaat ook Sisyphos zijn straf. Hij was de stichter en eerste koning van Korinthos en berucht om zijn hebzucht en sluwheid. Reizigers die over de landengte kwamen, werden door hem beroofd en vermoord, niemand was veilig om en bij Korinthos. Behalve door die wandaden wekte hij Zeus' toorn nog in het bijzonder doordat hij zich mengde in diens zaken: bij toeval had hij de god bespied toen hij de nimf Aigina schaakte en had dat aan haar vader verraden. Uit woede zond Zeus een dienaar van het Dodenrijk op hem af, Thanatos, om hem daarheen te brengen. Maar Sisyphos had de onbeschaamdheid die te binden en bij zich te houden: een tijdlang stierf er niemand, tot grote verontrusting van Hades. Die ging tenslotte zelf naar de aarde om Thanatos te bevrijden en Sisyphos mee te nemen.
Toen moest de boosdoener sterven, maar bij zijn vertrek beval hij nog heimelijk aan zijn vrouw dat ze zijn lichaam niet mocht begraven. In de Onderwereld aangekomen werd hij daarom door Charon afgewezen en mocht niet over de Styx. Toen beklaagde hij zich jammerlijk bij Hades over dit onrecht dat zijn familie hem aandeed en smeekte hem even terug te mogen gaan om een begrafenis te eisen. Hij wist zo listig te praten dat Hades hem liet gaan! Eenmaal op aarde terug bleef hij er nog lang, totdat Hermes zelf hem voorgoed weghaalde. En nu moet hij voor al die zonden tegenover goden en mensen verschrikkelijk boeten: de Rechters veroordeelden hem om een geweldig rotsblok tegen een steile heuvel op te rollen, wat hij alleen met inspanning van alle krachten gedaan krijgt. Is hij eenmaal boven aangekomen, dan rolt het blok weer naar omlaag en moet hij opnieuw beginnen! (76)
terug naar de Inhoud
Ixion
De eerste sterveling op aarde die een bloedverwant doodde, was de Lapithenkoning Ixion - de eerste helaas van een lange reeks. Toen Ixion een bruid uit zijn eigen familie gekozen had en haar vader de bruidschat kwam vorderen, vermoordde hij hem. Na die wandaad ontfermde Zeus zich over hem: terwijl geen god of mens Ixion van die bloedschuld wilde reinigen omdat die te ontzettend was, deed Zeus het met heilig water en nodigde hem zelfs aan de tafel der goden. Van die gelegenheid maakte Ixion gebruik om Hera het hof te maken... En weer bewees Zeus hem zijn gunst: hij schiep een schijngestalte van Hera, de Wolkengodin Nephele, bij wie hij de vader werd van de eerste Kentaur. Ixion verbeeldde zich werkelijk de minnaar van Hera te zijn en kon het niet laten daarover op aarde te snoeven. Dat werd Zeus te erg: nu was het uit met zijn gunst en lankmoedigheid en hij wierp Ixion in de Tartaros, waar hij hem liet vastbinden aan een gloeiend rad dat eeuwig rondwentelt.
terug naar de Inhoud
De Danaïden
Kadmos' vader Agenor had een tweelingbroer die heerste over een Egyptisch gebied. Hij trouwde met een dochter van de stroomgod Neilos, die hem een tweeling baarde: Aigyptos en Danaos. Aigyptos kreeg vijftig zoons bij vrouwen uit Libya, Arabia en Phoinikia; Danaos vijftig dochters bij nimfen en Egyptische prinsessen; naar hun vader heetten die de Danaïden.
Tussen de tweelingbroers ontstond na hun vaders dood onenigheid over de verdeling van het machtige rijk. Zogenaamd om een goede oplossing te bevorderen, stelde Aigyptos quasi-edelmoedig aan zijn broer een huwelijk voor tussen de vijftig neven en de vijftig nichten, maar Danaos wantrouwde zijn bedoelingen. Hij raadpleegde een orakel en hoorde zijn vrees bevestigd: Aigyptos was van plan alle Danaïden te doden. "Vlucht naar Argos, daar zult ge koning zijn" voegde de godheid eraan toe.
Pallas Athena hielp hem een schip bouwen en weldra scheepte Danaos zich met zijn vijftig dochters in naar Griekenland. In Argos aangekomen liet hij bekend maken dat hij door de goden voorbestemd was voor de troon van Argos. Begrijpelijkerwijze kon de Argivische koning daar alleen maar om lachen: een man met geen andere krijgsmacht dan vijftig dochters zou hem zijn heerschappij afnemen?!
Maar het volk dat van Danaos' orakel hoorde, dacht er anders over: blijkbaar was het niet bijzonder op zijn koning gesteld. Toen op diezelfde dag een wolf uit het gebergte het waagde een kudde runderen vlak bij de stadsmuren aan te vallen en de stier te doden, zag men er een voorteken in dat Danaos de heerschappij met geweld zou willen en kunnen bemachtigen. Dus dwongen de burgers hun koning afstand te doen van de troon, om de stad voor verwoesting te behoeden. Zo werd Danaos koning van Argos.
Intussen broedde Aigyptos op kwaad tegen zijn broer die hem blijkbaar doorzien had. Toen hij van diens voorspoed in Argos hoorde, sloeg hem de schrik om het hart (77) en wilde hij hem in zijn wraakoefening vóór zijn. Hij zond zijn vijftig zoons naar Argos met de opdracht Danaos en zijn dochters te vermoorden.
Eerst kwam een delegatie van hen bij hun oom en deed hem het voorstel alsnog toe te stemmen in het vijftigvoudige huwelijk; toen Danaos weigerde, sloegen zij het beleg voor de stad. Nu was er in die tijd geen watervoorziening op de burcht van Argos: natuurlijke bronnen ontbraken en de kunstmatige waren toen nog niet aangelegd. Danaos begreep dus dat hij een beleg niet lang zou kunnen uithouden en het aan zijn neven meedelen dat hij toegaf.
De bruiloft werd gevierd, maar Danaos had aan elk van zijn dochters een lange, scherpe haarnaald meegegeven en daarmee vermoordden de bruiden hun mannen in de huwelijksnacht, voordat zij zelf vermoord konden worden. Alleen één Danaïde, Hypermnestra, had liefde voor haar bruigom opgevat en hielp hem vluchten uit Argos. Op het vernemen van haar ongehoorzaamheid was Danaos razend en liet haar voor de Argivische rechtbank verschijnen. Maar... de rechters spraken haar vrij!
De Danaïden werden plechtig in een nabijzijnd meer van bloedschuld gereinigd zoals dat de gewoonte van het land was. In dit bijzondere geval voltrokken Athena en Hermes zelf de plechtigheid. Daarna riep Danaos huwelijkskandidaten op voor zijn dochters. Een wedstrijd in hardlopen werd uitgeschreven: de winnaar had de eerste keus onder de meisjes, nummer twee de volgende, enzovoort. Eerst kwamen er niet veel kandidaten: het vooruitzicht met een moordenares te trouwen leek weinig aanlokkelijk. Maar toen de eerste huwelijken goed bleken te gaan, won de aantrekkingskracht van een machtige schoonvader het van de angst. Alle negenveertig Danaïden kregen een man en Hypermnestra werd herenigd met haar uitverkorene, de enig overlevende zoon van Aigyptos.
Danaos was een goede en verstandige koning; hij maakte de stad Argos zo machtig dat vanaf zijn tijd de bewoners van Griekenland naar hem Danaoi genoemd werden. Zijn dochters werden de moeders van vele Griekse prinsen en het akelige verleden leek vergeten. Maar toen zij stierven, veroordeelden de Rechters van de Onderwereld de negenenveertig moordenaressen tot een vreeslijk lot in de Tartaros: in een bodemloos vat moeten ze water scheppen - steeds maar weer, tot in lengte van dagen!
terug naar de Inhoud
Orpheus en Eurydike
Eénmaal werden de ijzeren wetten van de Onderwereld gebroken en zijn gehele orde verstoord - iets, wat men niet voor mogelijk had gehouden! Dat gebeurde toen de Thrakische zanger Orpheus er levend afdaalde. Hij was de zoon van een Muze, Apollo had hem een lier geschonken en de Muzen leerden hem zingen en spelen. Daardoor was zijn muziek van een zo grote betovering, dat ieder die het hoorde er een beter mens van werd. Met de Argonauten ging hij naar Kolchis en wanneer hij voor hen zong en speelde in moeilijke uren, verdwenen moedeloosheid en ontstemming.
Niet alleen de mensen werden door Orpheus' spel betoverd, de gehele natuur (78) luisterde er geluidloos naar: de vogels streken bij hem neer, de wilde dieren legden zich aan zijn voeten, zelfs bomen en rotsen maakten zich los en kwamen naderbij. De Najaden en Dryaden, nimfen van bronnen en bomen, volgden hem verrukt overal waar hij speelde en ze dansten bij zijn muziek. Eén van hen, Eurydike, bekoorde Orpheus' hart; in haar dansen was ze als het ware deel van zijn klanken en ze inspireerde hem tot de schoonste liederen. Maar geluk was hen niet beschoren: op hun huwelijksdag werd Eurydike door een giftige adder gebeten en stierf. Ontroostbaar nam Orpheus zijn lier en ging haar na, de lange donkere weg naar het Dodenrijk. Bij de Styx gekomen begon hij te spelen, een zo hartroerende treurzang dat de veerman Charon bezweek voor zijn bede hem over te zetten en Kerberos jankend terugkroop in zijn hol.
De drie Rechters bleven steken in hun vonnis, de handen van de Schikgodinnen lagen stil in haar schoot, toen Orpheus' muziek door de sombere hallen van Hades klonk. Nu stond hij voor de troon van Hades en Persephone en zong bij zijn lier over Eurydike en hun beider heerlijke leven in de bossen, over de verraderlijke slang die zijn geliefde doodde, over zijn peilloos verdriet. Hij smeekte de heersers van de doden haar terug te laten gaan òf hemzelf te brengen waar zij was. Zonder haar kon hij niet leven!
Door heel de Onderwereld ging een golf van ontroering bij zijn muziek, zelfs tot diep in de Tartaros drongen de klanken door: Tantalos voelde een ogenblik geen honger of dorst, Sisyhos ging zitten op zijn rotsblok, Ixions rad stond stil en de Danaïden zetten haar kruiken neer... zonder dat de Erinyen het merkten. Want ook die waren zo bewogen dat tranen over hun holle wangen drupten - wat nog nooit tevoren gebeurd was.
De muziek had de dood overwonnen! Hades, de onvermurwbare, was week gestemd en vooral op voorspraak van zijn jonge vrouw Persephone liet hij Eurydike vrij. Maar hij verbond er één voorwaarde aan: Orpheus moest zijn geliefde voorgaan op de weg naar de aarde en niet omkijken voordat ze er waren.
Orpheus begon het donkere pad te bestijgen; doodse stilte omgaf hem en geen geluid bewees dat zijn geliefde hem volgde. Steeds beklemmender werd de onzekerheid en toen hij aan het einde van de weg het daglicht zag schemeren, hield hij het niet meer uit en... keek om. Op hetzelfde ogenblik zag hij Eurydike's gestalte terugwijken en verdwijnen in de duisternis - als een vluchtig droombeeld. Wanhopig ging hij de lange weg terug en smeekte Charon hem nog eens over te zetten. Maar nu was de oude veerman onverbiddelijk.
Zeven dagen bleef Orpheus nog zwerven langs de oever van de Styx, in de hoop een glimp van zijn geliefde op te vangen - maar vergeefs. Toen keerde hij terug naar de aarde, als een vreugdeloos mens die ook in zijn muziek geen troost meer vond. Noch aan de nimfen voor wie hij vroeger speelde, noch aan de Mainaden die Dionysos vererend door de bossen dansten, schonk bij enige aandacht. Daardoor ontstaken die bezeten vrouwen zo in woede, dat ze met alle wapens en werktuigen die ze vinden konden hem te lijf gingen en in stukken scheurden. Zijn hoofd en zijn lier werden in de Thrakische Hebros geworpen; op de stroom dreven ze (80) naar zee terwijl uit de dode mond nog een treurzang klonk. Op het eiland Lesbos spoelden ze aan: daar werden later de grote dichteres Sappho en de dichter Alkaios geboren in wie Orpheus' geest voortleefde.
Apollo ontfermde zich over Orpheus; door de Muzen liet hij zijn ledematen verzamelen en begraven aan de voet van de Olympos, waar de nachtegalen sindsdien mooier zingen dan ergens op aarde. Zijn lier kwam als sterrenbeeld aan de hemel. En Orpheus' ziel is gelukkig op de Elyseïsche velden, herenigd met zijn Eurydike. (81)
terug naar de Inhoud
Hoofdstuk II Sterfelijke zonen van Zeus
MINOS
Europa en de Stier
Aan de kust bij de Phoenikische stad Tiros speelde eens de koningsdochter Europa met haar vriendinnen. Zeus zag haar en werd verliefd op het mooie meisje. Hij nam de gestalte aan van een stier, een prachtig wit dier met kleine glanzende horens. Zo mengde hij zich onder een runderkudde die dicht bij de meisjes aan het grazen was. Weldra merkte Europa hem op en werd bekoord door zijn schoonheid en speelse manieren. Meer en meer overwon ze haar schroom: ze kwam naderbij, liefkoosde hem en tenslotte waagde zij het op zijn rug te gaan zitten. Dat was precies was Zeus wilde: hij draafde tot haar grote schrik snel met haar weg, de zee in en zwemmend bereikte hij het eiland Kreta. Daar, in zijn geboorteland, nam hij een menselijke gestalte aan en maakte zich bekend.
Zo werd Europa de geliefde van Zeus en ze schonk hem twee zoons, Minos en Rhadamanthys, die de vorsten zouden worden van Knossos en Phaistos, de eerste Kretenzische steden. Minos verdreef na verloop van tijd zijn broer; hij en zijn nakomelingen brachten Kreta tot bloei en aanzien en ze heersten ook over veel kleine eilanden bij Griekenland. Het werelddeel Europa, waartoe Kreta behoort, bewaart nog steeds de naam van het Aziatische prinsesje dat door Zeus werd ontvoerd. (82)
terug naar de Inhoud
De Minotauros, het labyrint
Minos mocht dan een rijk en machtig koning zijn die met zijn vloot de zee beheerste, in zijn huis was hij minder gelukkig en dat door eigen schuld. Voordat hij zich namelijk als alleenheerser over Kreta opwierp, had hij de zeegod Poseidon gebeden hem ten teken van zijn gunst een stier te zenden die hij dan weer aan hem zou offeren. Poseidon liet inderdaad een stier uit de zee opduiken, maar Minos vond die te mooi om hem te offeren en bracht in zijn plaats een gewoon exemplaar naar het altaar. Dat maakte Poseidon zo razend dat hij op een afschuwelijke manier wraak nam op het koningshuis: hij sloeg de koningin, Pasiphaë, met waanzin en liet haar verliefd worden op de stier.
Nu woonde er aan het hof van Minos een kunstenaar, Daidalos, die behalve knappe bouwwerken ook de wonderlijkste beelden kon maken, die bewogen als levende wezens. Op verzoek van Pasiphaë vermomde hij haar als een koe en zo had zij gemeenschap met de stier. Toen werd haar een griezelig monsterwezen geboren, met de kop van een stier en het lichaam van een mens, de Minotauros. Overal in de omgeving richtte hij onheil aan, want hij voedde zich met mensenvlees. Minos liet ten einde raad door dezelfde Daidalos in zijn paleis een doolhof bouwen, een netwerk van kronkelende gangen waar niemand die er eenmaal binnengegaan was, weer uit kon komen. 'Labyrint' werd het genoemd; daarin werd het monster opgesloten. Maar mensenvlees moest men hem ook daar verschaffen, tot ontzetting en ondergang van velen.
terug naar de Inhoud
Theseus en Ariadne
Nu gebeurde het dat de zoon van Minos in de stad Athenai bij sportwedstrijden de overwinning behaalde en daarop door zijn jaloerse mededingers verraderlijk vermoord werd. Minos zon op wraak en greep de gelegenheid aan om Athenai, dat hij altijd al graag in zijn macht had willen krijgen, te belegeren. Dat deed hij met succes en hij eiste als voorwaarde voor een vredesverdrag een jaarlijkse schatting van zeven meisjes en zeven jongens, als voedsel voor de Minotauros. In hun benarde toestand gaven de Atheners toe en jarenlang kwamen ze de afschuwelijke verplichting na. Totdat de Atheense koningszoon Theseus zich samen met zijn rampzalige leeftijdgenoten in het rouwschip naar Kreta inscheepte, vastbesloten het monster te doden en een eind aan deze ellende te maken. In het theater bij het paleis te Knossos moesten de jonge mensen ten aanschouwe van de koninklijke familie en de edelen een dodendans uitvoeren, voordat zij het labyrint ingejaagd werden. Daar zag de dochter van Minos, Ariadne, de schone prins uit Athenai. Zij werd verliefd op hem en besloot hem te redden.
Daidalos was ook nu weer de vindingrijke helper: hij maakte voor haar een stevige draad, zo lang als de gangen van het labyrint. Ariadne wist zonder dat haar vader het merkte aan Theseus de kluwen in handen te geven, die hij bij de ingang moest vasthechten en dan al voortgaande door de doolhof afwikkelen. Bovendien gaf zij hem een toverzwaard dat nooit miste. Zo toegerust ging Theseus vol moed op de Minotauros af. In een verwoed gevecht doodde hij het monster en kwam toen, geleid door de glanzende draad, weer veilig het labyrint uit. (83) Het Atheense schip lag nog in de haven, snel scheepte hij zich in met de, geredde jonge mensen en... met Ariadne, die de toorn van haar vader vreesde en verblind was door haar liefde voor Theseus. Zij zag niet dat zijn dankbaarheid tegenover haar geen wederliefde was en dat hij haar niet als vrouw begeerde.
Tegen de avond legden zij aan op het eiland Naxos om te overnachten. En toen Theseus in de vroege morgen met zijn schip weer in zee stak, liet hij Ariadne slapend in een grot achter. Kort daarna vond de god Dionysos haar en getroffen door haar schoonheid nam hij haar tot vrouw.
Theseus was dus verder gevaren naar Athenai. Nu had hij bij zijn vertrek aan zijn vader Aigeus beloofd na een gunstig verloop der gebeurtenissen de zwarte zeilen van het rouwschip te verwisselen door witte. In zijn haast om van Kreta en van Naxos terug te komen, vergat Theseus de afspraak. En de oude koning die begrijpelijkerwijze in de grootste spanning was achtergebleven en dagelijks aan de kust op de uitkijk stond, zag eindelijk in de verte het schip aankomen... met de zwarte zeilen die voor hem de doodstijding van zijn zoon en de andere jonge mensen betekenden. Het schuldgevoel dat hem al jaren drukte, bij ieder dodenschip zwaarder, overweldigde hem nu geheel: zijn eigen zoon had hij in het verderf gestort. In zijn radeloosheid stortte hij zich van een rots in de zee, die naar hem de Aigeïsche Zee zou heten. (84)
terug naar de Inhoud
Herakles ('Door Hera beroemd' of: 'Door Hera groot')
Vol trots had Zeus temidden van de goden en godinnen op de Olympos aangekondigd: "Het kind dat vandaag geboren wordt uit Perseus' geslacht, dus een telg van mij, zal eenmaal een machtig heerser zijn." De jaloerse Hera wist wie de vrouw was die dit kind verwachtte: Alkmene van Argos, tot wie Zeus was gekomen in de gestalte van haar afwezige man Amphitryon, die hem niets vermoedend als haar man had ontvangen. Zij werd zwanger en toen de echte Amphitryon terugkeerde uit de oorlog, begreep ze dat Zeus de echte vader was van het kind dat zij droeg.
Die gedenkwaardige dag op de Olympos moet de 'vader van mensen en goden' wel met verblinding geslagen zijn geweest. Want toen Hera hem vroeg of hij die uitspraak met een eed bij de onderwereldrivier de Styx wilde bevestigen (en dat was de meest onverbrekelijke eed die de goden konden doen), zag hij Hera's listige bedoelingen niet en deed het zonder aarzelen.
Hera daalde onmiddellijk af naar de aarde, hield Alkmene's barensweeën tegen en verhaastte de geboorte van een ander kind uit Perseus' geslacht in Tiryns. Zwak en miezerig lag de te vroeg geboren Eurystheus die dag nog in zijn moeders armen, zwak en miezerig van lichaam en geest zou bij zijn leven lang blijven. Maar door Zeus' eed zou hij koning worden over de machtigste stadstaat van zijn tijd: Mykenai.
Herakles, het kind van Alkmene dat Zeus voor dit schone lot bestemd had, werd een dag later geboren. De jongen was het tegendeel van zijn neefje en al dadelijk een wonder van kracht. Op een dag schuifelden twee grote slangen, door Hera gezonden, ongemerkt het paleis binnen, kronkelden zich om de wieg en wilden hun giftige tanden al in de slapende zuigeling slaan, toen die wakker werd en met zijn kleine knuistjes de slangekoppen beetpakte en vermorzelde.
Zo mislukte Hera's toeleg om hem te doden en ze begreepp nu ook dat haar dit ook niet zou lukken: het kind stond onder Zeus' bescherming. Maar ze nam zich voor deze bastaard van haar man zijn leven lang met haar haat te achtervolgen en hem mateloos te doen lijden. Wat zij niet kon voorzien en allerminst bedoelde, was dat uit dit lijden grootheid en roem zouden voortkomen. Herakles werd de naam van het kind: 'door Hera beroemd'!
De waanzin
De sterke zuigeling werd een kolossale man met onmetelijke kracht. Aanvankelijk viel er nog niets te bespeuren van Hera's haat en het leek alsof het zorgeloze bestaan van een edelman hem was beschoren. Hij trok graag zo nu en dan ten strijde om zijn kracht te kunnen gebruiken, hij doodde met gemak een leeuw die in het Kithairongebergte huisde en het land om Thebai onveilig maakte. Uit dankbaarheid daarvoor gaf de koning van Thebai hem zijn bekoorlijke dochter Megara tot vrouw. Toen scheen Herakles' leven voor altijd gelukkig te zullen zijn, want hij hield van haar en niet minder van de kinderen die ze hem schonk. (92)
Maar het was een stilte voor de storm. Hera had haar tijd afgewacht om hem het zwaarst te treffen in wie hij het meest liefhad. Vreeslijk was de wijze waarop ze dat deed: ze bracht waanzin over hem zodat hij zijn vrouw en kinderen niet meer herkende en ze voor vijanden aanzag die zijn huis waren binnengedrongen. Hij doodde ze allen.
In dienst van Koning Eurystheus
Zijn ontwaken uit die zinsverbijstering was ontzettend. Gekweld door schuldgevoel sloot hij zich lange tijd af van de wereld en was voor niemand toegankelijk. Tenslotte bracht hij zichzelf tot het enige wat hem in de nood kon helpen: het raadplegen van het Delphische orakel.
Van Thebai naar het bergland van Delphoi was voor Herakles geen verre tocht, maar het leek hem bij die gelegenheid alsof er geen eind aan kwam, zo moeizaam sleepte hij zich voort. Bij Apollo's heiligdom aangekomen reinigde hij zich, offerde en mocht toen zijn vraag aan de godheid stellen: hoe hij boete kon doen voor de moord op zijn dierbaren. Daarop luidde het antwoord bij monde van de Pythia, dat hij zich in dienst moest stellen van Koning Eurystheus van Mykenai en de tien opdrachten uitvoeren die deze hem zou geven.
De sterkste man in dienst van de zwakste! Woede over dat smadelijke vooruitzicht verduisterde een ogenblik Herakles' brein en in een nieuwe vlaag van waanzin greep hij de heilige drievoet met zijn sterke handen en wilde die wegslingeren. Maar de geest van Apollo ~was sterker: die bracht hem weer tot bezinning en tot het besef van de schuld die hij boeten wilde. Gelaten, als versuft door een slag, aanvaardde hij de tocht van Delphoi naar Mykenai op de Peloponnesos.
Aan de poort van de hoge burcht gekomen gleef hij staan, de poort in die indrukwekkende muren die de Kyklopen voor de eerste koning van Mykenai hadden gebouwd van enorme, zorgvuldig uitgehouwen rotsblokken. Wie had daarbinnen beter als heerser gepast dan Herakles? En nu stond hij daar te wachten als een nederige dienaar.
In het paleis zat Eurystheus ineengedoken op zijn troon, een nietig, somber mens die in het bekwustzijn van eigen zwakheid zijn macht over anderen vertoonde en misbruikte waar hij maar kon. Op het bericht van Herakles' komst verbleekte hij en sidderde van angst. Toen de geweldige gestalte van zijn neef voor hem stond en de zware stem begon te spreken die van heel hoog boven hem leek te komen, gingen de woorden onbegrepen over hem heen. Moeizaam drong het tenslotte tot hem door dat Herakles een opdracht van hem wilde, dat er iets was waardoor hij zich aan hem overleverde. En hij had maar één heldere gedachte: deze reus die hem pijnlijker dan ooit zijn eigen nietigheid deed beseffen, de dood te willen injagen. Tegelijkertijd wist hij hóe: de leeuw van Nemea moest Herakles voor hem doden. (93)
terug naar de Inhoud
terug naar Sint Joris en de draak
terug naar de Gedichten
De twaalf werken van Herakles
1. De Nemeïsche leeuw
2. De Hydra van Lerna
3. Het Erymanthische everzwijn
4. De Kerynitische hinde
5. De Stymphalische vogels
6. De stal van Augeias
7. De stier van Kreta
8. De paarden van Diomedes
9. De gordel van Hippolyte
10. De runderen van Geryones
11. De appels van de Hesperiden
De reus Antaios
12. De Helhond Kerberos
Herakles' einde
1. De Nemeïsche leeuw
Een leeuw doden betekende geen zware opgaaf voor Herakles maar deze Nemeïsche, die in het noorden van de landstreek Argolis dood en verderf bracht, was onkwetsbaar voor wapenen. Herakles spoorde hem op in de bergen en schoot enige pijlen op hem af die terugketsten tegen de ondoordringbare huid en het dier alleen maar razend maakten. Toen het zijn belager in het oog kreeg, sprong het in een geweldige vaart op hem toe - wat het einde voor iedere gewone sterveling zou hebben betekend. Maar Herakles ving de leeuw in zijn sterke armen op, knelde het onderlijf tussen zijn knieën en wurgde hem. Als teken van de Dierenriem zette Hera de Leeuw aan de hemel, maar haar vijand Herakles liep voortaan steeds met de leeuwekop op zijn kruin, de huid om zijn schouders en een zware knots van een olijfboom gemaakt in de hand. Nog schrikwekkender zag hij er nu uit dan tevoren en bovenal voor Eurystheus!
Ontzet over de onverwachte terugkomst van zijn al doodgewaande neef en bij diens aanblik half waanzinnig van angst, liet de koning hem door zijn dienaren direct het paleis uitzenden om het volgende levensgevaarlijke werk te gaan ondernemen dat hij voor hem had uitgedacht. Zijn woede zo goed mogelijk beheersend, onderging Herakles de vernedering een bevel te moeten aannemen uit de mond van lakeien: dit was het zwaarste deel van zijn boetedoening. Niet tien, maar twaalf werken zouden hem in het geheel opgedragen worden, twaalf maal hoopte en verwachtte Eurystheus dat hij het er deze keer niet levend af zou brengen. Maar steeds weer tevergeefs.
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
2. De Hydra van Lerna
Het tweede werk leek nog onmogelijker dan het eerste. Bij Lerna, in het moerassige gebied ten zuiden van de stad Argos, huisde de Hydra, een negenkoppige waterslang die mensen en dieren verslond. Herakles nam zijn op avontuur beluste jonge neef Iolaos mee en daaraan deed hij verstandig, want het zou blijken dat hij een helper hard nodig had. Op aanwijzingen van de omwonenden, die al zo lang in doodsangst voor de Hydra leefden en Herakles dankbaar begroetten, vonden de beide mannen de weg erheen en zagen hem weldra liggen, in reusachtige bochten gekronkeld door het uitgestrekte moeras.
Bij hun nadering richtte hij zich hoog op uit de modder met zijn negen geschubde slangehalzen en de sissende bekken waaruit groenachtig gif en etter dropen. Met een zwaai van zijn geweldige knots sloeg Herakles de kop af die hem het eerst belaagde, maar uit de wond van het drakelijf kwamen twee andere koppen tevoorschijn. En dat herhaalde zich toen de tweede en derde kop onder de slagen van de knots ver weg vlogen: verdubbeld groeiden ze omhoog uit de lijven, die intussen met hun kronkelingen de aanvaller omklemd hadden en dreigden te verstikken. Een vreeslijke worsteling volgde; de krachten van held en Hydra waren tegen elkaar opgewassen maar Herakles kon niet alle giftige koppen tegelijk in de greep van zijn handen houden.
Toen kwam Iolaos hem te hulp met brandende (94) stukken hout: weer sloeg Herakles een kop af en nu schroeide de jonge man de wond dicht en geen nieuwe kwamen er meer uit tevoorschijn! De ene kop na de andere viel in het moeras zodat water en slijk hoog opspatten. Juist bij deze gunstige wending in het gevecht kroop een grote kreeft, door Hera gezonden, uit de modder en beet zich vast in Herakles' voet. Maar die voelde aanvankelijk nauwelijks de pijn, want de middelste kop van de Hydra bleef zwaaien en sissen onder de mokerslagen van de knots en liet niet los. Eindelijk viel hij van het drakelijf af maar nog schoten de felle ogen vuur en nog trilde de gespleten tong in de gif druipende bek. De kop was onsterfelijk! Toen greep Herakles een rotsblok aan de rand van het moeras en smeet dat er bovenop, en nog één en nog één tot de kop aan alle kanten ingeklemd zat. Nu pas drong de stekende pijn van de kreeftebeet tot hem door en hij verpletterde woedend ook dit ondier. Hera zette uit dankbaarheid voor zijn goede diensten de kreeft als sterrenbeeld aan de hemel.
De Hydra lag verslagen, half in het moeras gezakt en half er bovenuitstekend met zijn verminkte lijven. Nu doopte Herakles zijn pijlen in het giftige bloed en zij waren voortaan zijn gevaarlijkste wapenen, onverbiddelijk dodend wie ze troffen. En eenmaal zouden ze de oorzaak worden van zijn eigen jammerlijke dood...
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
3. Het Erymanthische everzwijn
Voor de man die de meerdere was gebleken van de Nemeïsche leeuw en de Hydra van Lerna, scheen geen taak nu verder onuitvoerbaar te zullen zijn. Vol moed ging Herakles op weg voor zijn volgende opdracht: hij moest het kolossale everzwijn doden dat aan de voet van de berg Erymanthos, op de grens van Arkadia en Elis, de akkers omwoelde en het gewas vertrapte. Geen van de radeloze boeren waagde het op het ondier te jagen dat met zijn vervaarlijke slagtanden en zijn borstels zo scherp als metalen spiezen al menigeen dodelijk had gewond. Men sprak er in de streek al lang over dat niemand anders dan Herakles daartoe in staat zou zijn.
Herakles kwam en vond het beest in de bossen onderaan de Erymanthos. Snuivend van woede stormde het dadelijk met zijn zware lijf op de held af die hem handig wist te ontwijken, telkens naar links en naar rechts springend en intussen gespannen kijkend hoe hij het zou kunnen treffen. Tenslotte wist hij het recht van voren in zijn razende vaart te stuiten door de slagtanden in de ijzeren greep van zijn handen te klemmen. Herakles wrikte ze los tot ze krachteloos hingen en hij de snuit kon grijpen; een slag met de zware knots spleet de schedel en het zwijn stortte ter aarde.
Groot was de vreugde van de bevolking dat ze van hun plaag bevrijd waren. Trouwens, bij ieder volbracht werk waren het telkens de mensen van het land die hem door hun dankbaarheid zijn inspanningen ruimschoots vergoedden en even de vernedering deden vergeten, dienaar van Eurystheus te zijn. Het had zin en doel wat hij deed en het was hem alsof iets van de loden zwaarte waarmee het schuldgevoel drukte op zijn ziel, van hem af begon te vallen. Hera mocht hem dan achtervolgen met haar haat, zijn vader Zeus beschermde hem toch stellig (95) in de nood en gaf hem kracht. En Pallas Athena deed in hem het inzicht flitsen waardoor die kracht geleid werd. Bijna blijmoedig wachtte hij aan de paleispoort van Mykenai de volgende opdracht af.
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
4. De Kerynitische hinde
"Vang de hinde van Keryneia" luidde die. Meteen was iedere sprank van blijmoedigheid gedoofd die Herakles in zich gevoeld had. Dat was namelijk de lievelingshinde van Artemis, een dier met gouden gewei en koperen hoefjes, zo snel als de adem van de wind. Hier baatte geen bovenmenselijke kracht, integendeel: gesteld al dat hij erin slaagde het dier in te halen, dan zonden zijn sterke armen het makkelijk kunnen kneuzen en de fijne pootjes verbrijzelen.
Mismoedig ging hij op weg naar de bossen van Keryneia, in het noorden van de Peloponnesos. Hoe hij de hinde moest zoeken wist hij niet, want er waren hier geen radeloze inwoners aan wie zij schade deed en die hem de weg konden wijzen. Dat was ook juist het zinloze van deze opdracht, een dier te moeten vangen waardoor niemand geschaad of bedreigd werd. Herakles ging liggen aan de rand van het bos en sliep in. Toen verscheen hem in de droom de godin Artemis, kortgerokt, boog en pijlkoker over de schouder en... naast haar de hinde! Zij sprak hem moed in: hij mocht haar lieveling achtervolgen en als hij volhield, zou het hem lukken haar in te halen. Maar verwonden mocht hij haar niet!
Herakles ontwaakte door een geritsel in de struiken en daar zag hij de prachtige hinde staan die hem zo juist in de droom was verschenen. In de lage zonnestralen schitterden het gouden gewei en de koperen hoefjes, gespannen hield ze de fijne kop hoog opgericht, gespannen was heel het slanke lijf. Bij de eerste beweging die Herakles maakte stoof ze weg, als door een windvlaag meegevoerd.
Toen begon de achtervolging, door bossen en velden, door beken en rivieren, heuvel op en heuvel af. Dagen en nachten rende de held met zijn zware gespierde voeten achter de hinde aan die voor hem uit zweefde en nauwelijks de aarde scheen te raken in haar vaart, steeds zichtbaar voor hem maar steeds onbereikbaar. Soms stond ze even stil, zag om naar haar achtervolger en speels lokkend liet ze de afstand tussen hen verminderen tot op enkele armlengten. Dan sprong ze weer weg, vier pootjes tegelijk van de grond en was hem in enkele ogenblikken verre voor, zodat hij haar maar nauwelijks in het oog kon houden. Duurde het weken? Duurde het maanden? Eindeloos leek hem dit spel toe en nog nooit had Herakles het uitzichtloze van een opdracht zo gevoeld als bij dit diertje dat scheen te spotten met zijn kracht.
Maar Artemis bleek hem toch nabij. Het was een maanverlichte nacht in het vroege voorjaar; de hinde draafde een heuvel op en bleef even verschrikt aan de top staan. Daar verdween ze uit Herakles' ogen en toen hij zelf de helling was opgeklommen zag hij vóór zich, schitterend in het maanlicht, een vlakte van sneeuw die in een welving tussen de heuvels was blijven liggen. De hinde was erin gesprongen en worstelde nu om vooruit te komen, met de fijne poten telkens tot de buik in de halfgesmolten sneeuw zakkend. Herakles herademde. Moeiteloos haalde hij haar nu in zoals ze daar spartelend en hijgend nog trachtte haar weg te vervolgen. (96) Het was alsof door deze tegenslag nu plotseling alle krachten haar begaven en toen Herakles haar voorzichtig beetpakte en omhoog tilde uit de sneeuw, verzette zij zich nauwelijks. Met hijgende flanken en sidderend over haar hele lichaam liet ze zich meedragen, uitgeput hangend in zijn sterke armen. Voor hem was ze een lichte last en hij bracht haar naar Mykenai terwijl onderweg de kinderen uit de dorpjes die hij doorkwam een eind met hem meeliepen, verrukt over het mooie diertje dat van vermoeidheid was ingeslapen.
Aangekomen bij de burcht toonde hij de hinde aan de dienaren van Eurystheus die hem zelfs met deze ongevaarlijke jachtbuit niet wilde ontvangen. Toen liet hij haar dadelijk los; als een pijl uit een boog schoot ze weg en was weldra uit het gezicht verdwenen.
De Argonautentocht
Zinloos was deze jacht geweest, een meting van krachten zonder doel. Op dit ogenblik dat hij zijn slavendienst zo verfoeide, hoorde hij dat een schare Griekse helden Iason zou volgen naar Kolchis om het Gulden Vlies te halen. Al zijn lust tot avontuur werd gewekt! Waarom zou hij niet meegaan, redeneerde hij, die volgende opdracht van Eurystheus kon wel wachten!
En hij meldde zich aan in Pagasai waar het schip de Argo gereed lag en de helden hem met vreugde begroetten als één van de Argo vaarders, de Argonauten. Zonder aarzeling stelde hij zich onder het commando van de zoveel jongere Iason en voer mee uit. Bij verscheidene avonturen was zijn hulp van onschatbare waarde, maar het ontbrak hem aan de jonge vrolijkheid waarmee de anderen onderweg ook feesten konden vieren; in zijn hart wist hij dat zijn plicht elders lag, want zijn boetedoening was nog niet voleindigd... Het was ook niet volgens de wil van de goden dat hij aan de Argonautentocht deelnam. Nog voordat ze Kolchis bereikten bleef Herakles door een schijnbaar toevallige samenloop van omstandigheden op de zuidkust van de Propontis achter. Het leek alsof de Argonauten hem in de steek hadden gelaten! Na een eerste woedevlaag besefte hij dat het zijn lot was terug te gaan en zich weer in dienst van Eurystheus te stellen. Hij was stellig niet zonder Zeus' toedoen achtergebleven. Teruggekeerd in Griekenland meldde hij zich aan de paleispoort van Mykenai voor het volgende werk: het doden van de Stymphalische vogels.
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
5. De Stymphalische vogels
In de Stymphalische moerassen in Arkadia was de broedplaats van een kolonie afschuwelijke vogels van Ares die mensen en dieren tot hun prooi maakten. Hoog uit de lucht schoten ze de spitse bronzen pennen van hun vlerken af; op aarde grepen en verscheurden ze met hun metalen snavels en klauwen ieder levend wezen dat binnen hun bereik kwam. Dagelijks deden ze zo hun moordende werk in en om het plaatsje Stymphalos.
Herakles vond ze daar juist bij honderden neergestreken op de kudden, op herders en boeren, op vrouwen en kinderen - alles vluchtte in paniek naar alle kanten. Wat kon hij tegen die enorme zwerm beginnen? Vervuld van verlangen nog (97) te redden wat te redden viel, stond hij daar, toen plotseling Athena voor hem verscheen met een reusachtige ratel, door Hephaistos gemaakt. In Herakles' sterke hand draaide die dadelijk wervelend rond en door het helse lawaai verschrikt, vloog de zwerm op en waagde het niet meer neer te strijken. Maar met hun scherpe pennen bestookten ze Herakles toen die zijn giftige pijlen op hen afschoot. Krimpend van pijn hield hij vol tot hij de meeste vogels had neergehaald en de rest op de vlucht was gegaaan in oostelijke richting.
De zware jachtbuit werd moeizaam op wagens en naar Eurystheus gevoerd, die er nauwelijks naar durfde te kijken. Maar de Arkadische bevolking was Herakles dankbaar en hij voelde ondanks zijn verwondingen weer nieuwe moed en vertrouwen in de toekomst bij de gedachte, dat ook zijn volgende werken hem roem zouden brengen en de dank van tallozen...
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
6. De stal van Augeias
Toen viel de volgende opdracht als een slag. Geen roemvolle heldendaad lag voor hem, maar het smerige werk van de nederigste dienaar: het reinigen van een runderstal. Op de heuvels bij de stad Elis graasden drie duizend runderen uit het bezit van Koning Augeias. 's Winters placht men ze naar een enorme stal in de vlakte te brengen, maar aangezien het een onbegonnen werk was die uit te mesten, lag de drek er nu meters hoog en konden de beesten er niet meer in.
Dat onbegonnen werk werd dan nu de taak van de held! Dieper gegriefd en vernederd dan ooit sleepte Herakles zich voort naar het westen van de Peloponnesos. Na dagenlang door het Arkadische bergland te zijn getrokken bereikte hij de glooiende heuvels van de landstreek Elis. Daar zag hij vanaf een heuveltop de stad en de koningsburcht liggen boven de oever van een rivier, de Peneios. Niet ver daarvandaan in de vlakte ontdekte hij weldra ook een lang, lemen bouwsel: de runderstal. En plotseling flitste een idee door zijn brein, al zijn lusteloosheid was verdwenen en met grote stappen rende hij de heuvel af, de stank tegemoet die heel de omgeving verpestte. Hij leende een schop bij een boer en toog aan het werk: twee diepe geulen groef hij van rivier naar stal, van stal naar rivier. Zo legde hij de bedding van de Peneios om en weldra stroomde het water door de stal, weekte de mest los en spoelde die weg. Bruindrabbig vervolgde de rivier zijn loop naar de zee waar Poseidon hem in zijn reinigende wateren opnam.
Na enkele dagen was de stal schoon - niet het werk van een nederige dienaar maar van een vindingrijke held die zijn vernedering in een overwinning had doen verkeren. Hij besefte dat Athena hem weer nabij was geweest.
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
7. De stier van Kreta
Op Kreta raasde nog steeds de stier rond die de vader was van het monster Minotauros. Dol geworden was hij een verschrikking voor de bewoners, vertrapte het gewas van de arme boeren, stootte met zijn reuzenkracht alles omver wat op zijn weg kwam en viel iedereen aan die hem trachtte te vangen. Minos' zonde tegenover Poseidon kwam wel even zwaar neer op zijn onderdanen als op zijn eigen hoofd! (98) Het was geen slechte opdracht voor Herakles de stier te vangen en levend bij Eurystheus te brengen, zijn eerste werk buiten de Peloponnesos. Meer dan ooit werd het een meting van krachten tussen mens en dier, beiden van goddelijke afkomst.
De zoon van Zeus won het van de stier van Poseidon; hij ving hem en wist hem te temmen door die overmaat van kracht waartegen het dier niet opgewassen bleek. Zo kon Herakles hem aan boord krijgen van een schip dat op een haven van de landstreek Argolis voer. Vandaar liep hij in enkele uren naar Mykenai. Bewonderend zagen de boeren het tweetal gaan: de donkerglanzende reuzenstier die mak als een klein kalf naast de kolossale man voortstapte.
Zoals gewoonlijk was de bewondering van Koning Eurystheus ver te zoeken en zijn angst allesoverheersend. Hij gaf bevel de stier uit zijn ogen te doen verdwijnen en zover mogelijk weg te brengen. Maar eenmaal onder Herakles' dwingende kracht vandaan werd het beest weer dol en rende noordwaarts over de landengte van Korinthos naar Attike, overal verwoestingen aanrichtend. Tenslotte werd het bij Marathon door de Atheense koningszoon Theseus gedood.
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
8. De paarden van Diomedes
In het Thrakische land, een noordelijke streek van Hellas, heerste Koning Diomedes. Deze placht de gastvrijheid (de heiligste plicht voor de Grieken door de eeuwen heen) op een afgrijselijke manier te schenden. Hij had namelijk in zijn stallen stevig vastgeketend vier wilde merries staan en voedde die met zijn gasten. Toen Herakles erop afgestuurd werd meldde hij zich dan ook maar niet aan het paleis. Hij ging direct naar de stallen, overmeesterde de stalknechts en voerde de merries naar de kust waar hij ze op een heuvel vastlegde onder de hoede van een helper. Want hijzelf moest zich nu gaan verweren tegen de inwoners die, bang voor de woede van de koning dat zijn merries gestolen waren, op kwamen zetten om Herakles te lijf te gaan. Hij groef snel een paar kanalen waardoor het zeewater de vlakte binnenstroomde en de mensen deed vluchten.
Toen wist hij tot de koning door te dringen en hem met zijn knots neer te slaan om hem op zijn beurt als maaltijd aan zijn merries voor te zetten, die intussen ook Herakles' helper verslonden hadden. Maar tegen Herakles' kracht konden zij niet op, hij bedwong ze zoals hij de dolle stier bedwongen had en spande ze voor een wagen. Zo reed hij naar Mykenai waar Eurystheus ze aan Hera wijdde.
Of het door die wijding kwam, laat zich niet met zekerheid zeggen, maar wel dat zij na het vertrek van Herakles geen onheil meer hebben aangericht. Door de koning in de bergen losgelaten werden zij tenslotte zelf door wilde dieren verscheurd. Maar men zegt dat hun nageslacht nog leefde in de Trojaanse oorlog en zelfs in de tijd van Alexander de Grote, een paardenras van onschatbare waarde in de strijd.
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
9. De gordel van Hippolyte
Reeds heel vroeg was in Griekenland het bestaan bekend van een krijgshaftig Aziatisch vrouwenvolk, de Amazonen. Deze vrouwen hadden de leiding in staat en gezin, zij waren het ook die ten strijde trokken, terwijl de mannen achterbleven (100) voor het huiselijke werk. Die waren invalide doordat dadelijk na de geboorte van de jongens armen en benen gebroken werden...
Door veel veroveringen bezaten de Amazonen een groot rijk: men zei dat het zich vanaf de Zwarte Zee tot ver in Klein Azië uitstrekte. In Herakles' tijd heerste daar Koningin Hippolyte en van haar moest hij nu de gordel gaan halen die haar stamvader, de oorlogsgod Ares, haar had gegeven. Ditmaal was de opdracht een vrouwelijke gril van Eurystheus' schone dochter Admete en haar vader gaf daaraan maar al te graag toe, want zo'n verre reis naar barbaarse volksstammen zou misschien eindelijk eens het middel zijn om van zijn neef af te konmen.
Voor Herakles was het een avontuur naar zijn hart, nu de wijde wereld in te kunnen trekken. Hij rustte een schip uit en vond een aantal beroemde helden bereid met hem mee te gaan, onder wie Peleus, die eenmaal de vader van Achilleus zou worden, en Koning Theseus van Athenai. Onderweg naar het Amazonenrijk voerden zij al menige strijd ter verdediging van zichzelf of anderen, want zo was nu eemaal liet leven van helden.
Toen zij tenslotte in het land van hun bestemming een haven van de Zwarte Zee binnenliepen, was hun roem ze dan ook reeds vooruitgegaan en had Koningin Hippolyte bereikt. Op het bericht van hun aankomst ging zij met een klein gevolg naar de kust, nieuwsgierig om de helden te leren kennen die, zo dacht zij bij zichzelf, wel heel anders moesten zijn dan de stumperige manlijke schepsels in haar eigen land. Die deugden alleen voor het minderwaardige werk dat elders door vrouwen werd gedaan! Maar ook onder de omwonende volken had Hippolyte nooit met mannen te doen gehad die sterker waren dan zijzelf en haar vrouwen. Zou zij die nu eindelijk eens ontmoeten? Vol verwachting en bij voorbaat vriendschappelijk gezind ging zij op weg naar het schip.
De Griekse helden overtroffen haar stoutste verwachtingen, zo prachtig atletisch gebouwd waren deze zongebruinde mannen. Maar de meeste indruk maakte Herakles op haar, die met zijn geweldige gestalte boven alle anderen uitstak. Voor het eerst van haar leven ontvlamde haar hart in liefde: deze man was haar gelijkwaardig!
De grote held trad haar hoffelijk als een gastheer tegemoet en nodigde haar en haar gevolg aan boord van het schip, van zijn kant ook weldra onder de bekoring van deze ongewone vrouwen en in het bijzonder van Hippolyte zelf. Grieken en Amazonen vierden vrolijk feest, de Griekse wijn werd overvloedig geschonken en het bleek in het geheel geen bezwaar voor de goede verstandhouding dat zij alleen in gebarentaal met elkander konden converseren. Toen Herakles aan de koningin had duidelijk gemaakt, dat haar gordel het doel van zijn komst was, schonk zij hem die zonder aarzelen. Voor het eerst bracht een werk hem nu eens louter goede ervaringen en met welbehagen koesterde hij zich in de liefde en bewondering van zijn koninklijke gast en genoot hij van de feestelijke stemming die hij in geen jaren meer had gekend.
Maar dit was allerminst naar de zin van Hera. Haar vijand voelde zich gelukkig? Daaraan zou ze wel eens gauw een eind maken en dat feest in een bloedbad doen verkeren. In de gedaante van een Amazone ging zij rond onder het volk en (101) verspreidde het gerucht dat die Grieken gekomen waren om de koningin te ontvoeren. Onmiddellijk sprongen de Amazonen op haar paarden en galoppeerden naar de kust. De wacht van het schip zag ze komen en waarschuwde Herakles. Geschokt en ontnuchterd dacht bij dadelijk aan verraad: die minzaamheid van Hippolyte had dus alleen gediend om hem weerloos te maken voor een overval! Woedend stortte hij zich op de niets vermoedende vrouw, doodde haar en haar gevolg en beroofde ze van haar wapens.
Toen ging hij met zijn makkers aan land om zich tegen de aanstormende Amazonen te verweren; een verwoed gevecht volgde. De vrouwen ervoeren tot hun ontsteltenis dat zij een sterkere vijand tegenover zich hadden, hoezeer die ook numeriek in de minderheid was. Maar zij streden dapper en verbeten, in de mening haar koningin te moeten redden. Toen echter velen van hen, waaronder alle aanvoersters, gesneuveld waren en bovendien de mare van Hippolyte's dood tot hen doordrong, gaven ze in wanhoop de strijd op en vluchtten - een schande die hen nog nooit was overkomen!
Het schip stak in zee en na veel nieuwe avonturen kwam Herakles met zijn tochtgenoten in Griekenland aan. Daar nam hij afscheid van hen en trok de Peloponnesos in, naar Mykenai. Alleen gebleven met zijn gedachten liet hij de ervaringen van deze reis aan zijn geest voorbijtrekken. En plotseling kwam het vreselijke vermoeden bij hem op dat het weer Hera's haat was geweest die hem getroffen had op een ogenblik van geluk. Had hij dan Hippolyte ten onrechte verdacht van verraad en was haar liefde oprecht geweest? Het onherstelbare van zijn daad vervulde hem weer met het oude schuldgevoel. Hera had haar doel bereikt...
Het kostte hem moeite aan de paleispoort Hippolyte's gordel aan een dienaar af te geven. En voor de tengere Admete bleek die veel te groot en te zwaar om te dragen.
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
10. De runderen van Geryones
Buiten de Spaanse westkust, in de onafzienbaar brede rivier Okeanos die om de hele aarde stroomt, ligt het eiland Erytheia. 's Avonds wordt het door de laatste stralen van de ondergaande zon rood gekleurd en daarom gaven de Grieken het die naam: het Blozende eiland. Het is het laatste stukje land dat daar in het westen kleurig in de blauwe wateren ligt; iets verder, aan de andere oever van de Okeanos, begint het rijk van de Duisternis waar de doden wonen. Geen Griek zou zich dus zo ver als Erytheia wagen, ook al wist iedereen dat daar de prachtigste roodbruine runderen graasden. Dat was het vee van Koning Geryones, een monsterlijke reus met drie bovenlijven, drie hoofden en zes armen. Wee degene die in zijn buurt kwam! De tiende opdracht die Eurystheus voor Herakles had uitgedacht, was het roven van Geryones' runderen. Wat kon een doeltreffender middel zijn om hem nu eindelijk in het Dodenrijk te doen verdwijnen?
Herakles ging moedeloos op weg; het was een heel verre reis, over land van Griekenland naar Spanje, door vreemde landen waar barbaarse volken woonden. Na veel avonturen eindelijk aangekomen in het zuiden van Spanje, heeft hij (102) volgens sommigen de Straat van Gibraltar gegraven, daar waar tevoren Europa met Afrika verbonden was geweest. In ieder geval waren de Grieken er zeker van dat hij ter herinnering aan zijn lange tocht aan weerszijden van die Straat zuilenhoge rotsblokken opeenstapelde die dan ook door de eeuwen heen zijn naam droegen: de Zuilen van Herakles.
Nu moest hij op de een of andere manier naar het eiland van de runderen zien te komen, dat hij aan de horizon zag liggen. Urenlang doolde hij langs de kust op zoek naar een boot, maar vergeefs. De zon brandde stekend op zijn hoofd en schouders; onwillekeurig omhoog kijkend naar de hemel zag hij de zonnegod Helios met zijn gouden boog gloeiende pijlen op hem afschieten. Alsof het een vijand was, beantwoordde Herakles die met zijn eigen pijlschoten en... schrok van zichzelf toen hij het gedaan had! Maar Helios lachte over de durf van die sterveling en toonde hem zelfs zijn gunst: de gouden zonneboot, waarin hij vanuit de wateren van het westen 's nachts over de Okeanos naar het oosten placht te glijden, deed hij plotseling voor Herakles verschijnen. Die bedacht zich geen ogenblik en stapte in het tovervaartuig dat zonder zeil of roeiriem westwaarts voer, recht op Erytheia af.
Daar ging hij aan land en zag onmiddellijk de gouden boot in het zonlicht verdwijnen. Tot dat ogenblik was Herakies op deze reis diep doordrongen geweest van het hopeloze van zijn opdracht, maar vreemd genoeg voelde hij na die wonderlijke overtocht weer zijn oude kracht herleven. Vol moed liep hij landinwaarts om de runderen te zoeken en weldra zag hij ze grazen op de bergweiden. Hij wist dat hun herder een zoon van Ares was, een vervaarlijke kerel; als herdershond diende een tweekoppig monsterbeest dat van draken afstamde.
Herakles' knots maakte beiden snel onschadelijk juist voordat Koning Geryones, gewaarschuwd door het blaffen en schreeuwen, in zijn volle grootte op een rotsplateau verscheen en de indringer in het oog kreeg. Bij hem vergeleken was Herakles een dwerg. Onkwetsbaar voor gewone pijlen en gewend dat ieder die hem zag van schrik verstijfde, bleef hij een ogenblik staan en zwaaide dreigend met drie zwaarden. Snel richtte Herakles zijn boog: een giftige pijl trof het middelste van de drie lijven in het hart. Een huiveringwekkend gebrul deed de bergen weergalmen, zodat de runderen in paniek naar alle kanten stoven. Razend van woede stormde de gewonde reus de helling af om zijn vijand te gaan vermorzelen. Maar reeds werd zijn tweede hart geraakt en twee lijven hingen nu slap omlaag, terwijl het derde zich met moeite overeind hield.
De derde pijl suisde door de lucht en plotseling weerklonk de pijnkreet van een vrouwenstem die Herakies het bloed in de aderen deed stollen: Hera was neergedaald om Geryones te beschermen en de pijl had haar in de borst geraakt! "Dit is het einde" flitste het door Herakles' brein en hij wierp zich ter aarde om verpletterd te worden. Toen viel een donderslag uit de heldere hemel, bliksemschichten schoten om de gewonde godin heen en... ze was verdwenen. Zeus had zijn zoon gered. Het monsterwezen waardoor Hera haar vijand de dood in had willen jagen, stortte nu weldra neer, opnieuw door een giftige pijl getroffen. (103)
Herakles wist de runderen samen te drijven naar de kust vanwaar hij gekomen was. Maar hoe moest hij ze over het water krijgen? Toen hij daar vrij radeloos stond te kijken, ebde voor zijn verbaasde blikken de Okeanos verder en verder terug. Het duurde even voordat het tot hem doordrong dat Poseidon hem een doortocht bood. Half wadend, half zwemmend bereikte hij met de dieren veilig de kust van Spanje en nauwelijks was hij aan land gekomen of de wateren begonnen weer te stijgen.
Herakles in Italië
Moeizaam was zijn terugtocht naar Griekenland, er werden vaak aanvallen op de prachtige runderkudde gedaan en hij vorderde maar langzaam. De gevaarlijkste rover wachtte hem op de plaats waar later Rome zou liggen. Herakles was namelijk vanuit Spanje door het zuiden van Gallië getrokken en had zich daarna in de weg vergist. In de verkeerde veronderstelling dat hij zo Griekenland kon bereiken, was hij Italië binnengetrokken. Nu had zich enkele jaren tevoren aan de linkeroever van de Tiber een groep Grieken gevestigd onder leiding van Evander, zoon van Hermes en een nimf. Afkomstig uit de Arkadische stad Pallantion had hij deze zelfde naam aan zijn nieuwgestichte stad gegeven. Eenmaal zou de Palatijnse berg waarop nu de koningsburcht lag, een belangrijk deel van Rome vormen.
Verheugd een landgenoot te kunnen begroeten, ontving Koning Evander Herakles gastvrij en van zijn kant hielp die hem in zijn strijd tegen de omwonende volken. Maar het bleek dat hij er niet lang veilig zou kunnen blijven. In een bos niet ver van de koningsburcht, op de Aventijnse berg, huisde namelijk de vuurspuwende reus Cacus die de schrik was van de streek. Boven de opening van zijn hol hingen de schedels van zijn slachtoffers en hun witte beenderen bedekten de grond van het bos.
Op een nacht stal hij een aantal van Herakles' runderen en trok ze achterstevoren bij hun staarten naar zijn hol zodat Herakles, de volgende ochtend de diefstal merkend, misleid werd door het spoor. Hij wilde het zoeken juist opgeven toen één van de gestolen koeien loeide en hem zo naar het hol leidde. Voor de opening stond een rotsblok waarvan men hem verteld had dat tien span ossen het niet van zijn plaats konden trekken. Maar hij schoof het met een handbeweging opzij en zonder zich te laten afschrikken door de rook en vlammen die Cacus uitbraakte, ging hij hem te lijf en verbrijzelde zijn schedel met zijn knots. Samen met Koning Evander offerde hij een paar van de teruggevonden runderen aan Zeus; later zouden de Romeinen op diezelfde plaats met offers aan Herakles goddelijke eer bewijzen.
Nog twee werken
Eindelijk, na jaren onderweg te zijn geweest, keerde hij terug in Griekenland en droeg de runderen over aan de dienaren van Eurystheus. Het was een groot ogenblik voor Herakles: de tien werken van boetedoening die hij op bevel van het orakel van Delphoi voor Eurystheus had moeten verrichten, waren volbracht. Nu zou hij dus van zijn slavernij verlost worden en als een vrij mens kunnen leven. (104) Zeker van zijn nieuwe staat ging hij het paleis van zijn neef binnen, niet als een dienaar maar als een bloedverwant.
Zoals altijd sidderde Eurystheus van angst bij zijn aanblik; minder dan ooit tevoren had hij verwacht hem terug te zullen zien. Niettemin had hij in de jaren van Herakles' afwezigheid een boosaardig plan uitgebroed voor het geval dat hij wél zou terugkomen. Nu werd dat uitgevoerd: hij liet de priester van Apollo komen en gebood hem de wil van de godheid mee te delen. Het was die oude man aan te zien dat hij tegen zijn wil onder dwang van de koning handelde. Medelijden met de zwaarbeproefde held klonk in zijn stem toen hij sprak: Uw boetedoening is nog niet ten einde, want twee werken heeft Apollo niet aanvaard. Bij het doden van de Hydra van Lerna stond Iolaos u bij, voor de reiniging van Augeias' stal nam u runderen als loon aan. Zonder hulp en zonder loon moest ge de werken volbrengen."
Zijn woorden vielen als een slag. Opeens voelde Herakles een dodelijke vermoeidheid, het leek of al zijn veerkracht gebroken was. Zwijgend liep hij het paleis uit, zonder de volksmenigte op te merken die zich buiten verzameld had om hem toe te juichen en die nu in angstige stilte de verbijsterde held zag gaan. Een dienaar bracht hem nog haastig Eurystheus' volgende opdracht achterna: de appels van de Hesperiden moest hij gaan halen. Het drong nauwelijks tot hem door.
Door de landstreek Argolis waar Hera van oudsher machtig haar skepter zwaaide, doolde hij dagen rond. "Zonder hulp en zonder loon" - die woorden klonken hem als een steeds zich herhalende echo in de oren. Langzaam ordenden zich zijn gedachten. "Zonder loon", zou dát het gebod van Apollo zijn? Hij had inderdaad van Augeias als dank een aantal runderen gekregen, maar dat was niet de enige keer dat hij loon ontving. Waren niet op al zijn tochten de gaven van de bevolking hem toegestroomd? Nooit had hij iets voor zijn voedsel en verzorging hoeven te vragen, overal waren de mensen met levensmiddelen, met wijn en olie aangekomen uit dankbaarheid voor wat hij voor hen had gedaan.
En had hij één van de werken zonder hulp volbracht? Was niet telkens opnieuw de bijstand van zijn vader Zeus zichtbaar of voelbaar geweest? En van Athena en Artemis, van Helios en Poseidon? Geen der werken had hij zonder hen tot een goed einde kunnen brengen. En dat zou Apollo niet weten? Hij begreep nu dat het Hera's wraak was die hem deze nieuwe opdrachten bezorgde: voor zijn geest kwam het ontzettende ogenblik van haar verwonding op het eiland Erytheia.
Plotseling was het hem alsof uit een onzichtbare bron nieuwe krachten hem toevloeiden: al zijn vermoeidheid was verdwenen. De appels van de Hesperiden moest hij halen? Hij zou ze halen - met hulp van genadige goden en voor loon van dankbare mensen!
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
11. De appels van de Hesperiden
Dit volgende werk zou Herakles voeren naar Afrika, dat de Grieken Libya noemden en waarvan ze in die tijd nog dachten dat het een deel van Azië was. In het uiterste westen lag op een schiereiland in de Okeanos een tovertuin. Daar groeide een boom met gouden appels die Moeder Aarde zelf aan Hera had geschonken bij haar huwelijk. Dochters van de Nacht, de Hesperiden, verzorgden de tuin en op Hera's bevel hield een honderdkoppige draak er de wacht. Uit ieder van zijn honderd koppen klonk een verschillend akelig geluid; uit alle honderd blies hij vurige adem die de lucht boven het schiereiland deed gloeien en het iedereen onmogelijk maakte de tuin te naderen. Wie zou het wagen die gouden appels te gaan stelen?
Van dit alles was men in Griekenland goed op de hoogte, maar niemand kon Herakles zeggen waar de tuin der Hesperiden precies lag. Dat zou alleen de zeegod Nereus kunnen, want die wist alles. Naar hem ging de held dus het eerst op zoek. Hij zocht de rotsige kusten en stranden af van Griekenland, van Illyria, van Noord Italië, totdat hij aan de monding van de Po kwam. Gelukkig konden de stroomnimfen van die rivier hem vertellen waar Nereus zich bevond. Bovendien gaven zij hem een belangrijke raad: hij moest hem in zijn slaap overvallen, stevig vastgrijpen en niet loslaten, wat er ook gebeurde.
Herakles trof het goed, hij vond de blauwharige oude zeegod slapend op het strand. Onmiddellijk liet hij zich bovenop hem vallen en greep zijn schouders vast. Nereus werd boos wakker en onder Herakles' greep veranderde hij zich in allerlei gedaanten: in een stier, een slang, in stromend water, in vlammend vuur. Eindelijk, toen hij merkte dat Herakles niet losliet, nam hij weer zijn gewone gestalte aan en gaf toen antwoord op al zijn vragen. Het was wat men in Griekenland wel ongeveer wist: de tuin lag in de nabijheid van het Dodenrijk, juist zoals het eiland Erytheia van waar Herakles de runderen had moeten halen. Nereus gaf hem nu duidelijke aanwijzingen hoe hij er kon komen en wat bij moest doen.
Na een lange, gevaarlijke reis bereikte Herakles het uiterste noordwesten van Afrika, waar de Titan Atlas stond. Die had indertijd samen met zijn broers de Olympos bestormd om de heerschappij over het heelal terug te winnen op de jonge goden. Als straf daarvoor had Zeus hem veroordeeld om eeuwig het hemelgewelf met zijn duizenden sterren en sterrenbeelden op nek en handen te torsen. Op raad van Nereus ging Heraktes naar hem toe en verzocht hem de gouden appels te gaan halen: hij zou dan in die tussentijd het hemelgewelf van hem overnemen. Dit laatste lokte Atlas bijzonder aan, want hij torste nu al eeuwen die zware last. Maar zelfs hem leek het een onmogelijkheid langs de draak de tuin in te komen.
Toen verscheen de godin Athena en beloofde hem dat de Hesperiden hem de appels zouden toewerpen. Herakles kromde zich nu met Athena's hulp onder het hemelgewelf, dat wankel schommelde op zijn onwennige schouders en handen. Atlas ging naar de tuin waar de Hesperiden blijkbaar al van de godin de opdracht gekregen hadden: ze wierpen hem drie gouden appels toe.
Die korte heerlijkheid zich weer vrij te kunnen bewegen deed de Titan naar meer verlangen en hij kwam bij Herakles terug met de boodschap dat hij de appels wel zelf naar Eurystheus zou brengen: Herakles wilde zeker wel zolang onder het hemelgewelf blijven staan? Deze stemde quasi daarmee in maar vroeg Atlas hem nog even voor te doen hoe hij het gewelf zo prachtig in evenwicht hield; daar had hij de grootste bewondering voor! Gevleid liet de domme Titan zich (106) misleiden, hij legde de appels neer en deed Herakles volijverig de juiste houding voor. Maar die had onmiddellijk de appels opgeraapt en ging er met een honende groet vandoor.
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
De reus Antaios (Grieks 'antaios': tegenstander)
Op de terugweg naar Mykenai verrichtte Herakles nog verscheidene belangrijke daden. Telkens weer hielp hij de verdrukten of bevrijdde hij een landstreek van een of ander monsterwezen. Zo wist hij in Afrika de reus Antaios te vinden, een zoon van Poseidon en Moeder Aarde. Deze dwong alle vreemdelingen die in zijn nabijheid kwamen, met hem te worstelen totdat ze uitgeput neervielen. Het was altijd een ongelijke strijd, want iedere aanraking met de aarde deed zijn krachten toenemen. Hij kon het dus eindeloos volhouden en versloeg met gemak iedere tegenstander; wie de strijd opgaf, werd dadelijk door hem gedood.
Herakles had van zijn gruweldaden gehoord, maar het geheim van zijn kracht kende hij niet. Dat zou wel schuilen in het leeuwenvlees waarmee hii zich voedde! Hij ging op zoek naar de reus en vond hem voor zijn hol. Onmiddellijk daagde hij hem uit tot een worstelwedstrijd. Antaios keek wel vreemd op, want gewoonlijk was hij het die de ander uitdaagde. Maar hij bedacht zich niet lang en de strijd begon. Beiden merkten dat ze met een gelijkwaardige tegenstander te doen hadden, hoewel Antaios overtuigd bleef van zijn superioriteit door de nabijheid van Moeder Aarde. Toch voelde Herakles na vele uren van ingespannen worstelen, dat de krachten van de ander aan het afnemen waren. Hij kreeg al hoop dat het einde van het gevecht in zicht was, toen de reus zich plotseling languit op de grond liet vallen. Zijn spieren zwollen, zijn hijgende adem kwam tot rust en het volgende ogenblik sprong hij weer overeind om de strijd met nieuwe kracht voort te zetten. (107)
Toen zich dat enige malen herhaald had, begreep Herakles dat in de aanraking met de aarde het geheim van Antaios' kracht school. Onmiddellijk tilde hij hem van de grond en hield de zich wanhopig verwerende reus in zijn armen gekneld. Een gekreun steeg op uit de diepte van de aarde: Antaios werd door zijn moeder beklaagd! Herakles liet zich daardoor niet afschrikken en het duurde niet lang of de gespierde geweldenaar hing slap en krachteloos tegen hem aan en werd in zijn ijzeren greep vermorzeld. Hij zou in het land geen kwaad meer aanrichten!
Prometheus
Men vertelt dat Herakles daarna oostwaarts over Egypte naar Klein Azië trok en na allerlei avonturen de Kaukasos bereikte. Daar zat nog steeds Prometheus onder onduldbare pijnen aan een rots geklonken: iedere dag kwam een adelaar zijn lever uitpikken en iedere nacht groeide die weer aan - hoeveel duizenden jaren al? Zo werd hij gestraft door Zeus omdat hij het vuur uit de hemel gestolen had en aan de mensen gegeven. Maar Zeus vond de straf nu ook wel genoeg geweest en stond Herakles toe de adelaar neer te schieten en de dankbare Prometheus te bevrijden uit zijn boeien.
Na lange tijd kwam Herakles in Griekenland tertig en gaf de gouden appels aan (108) Eurystheus, die ze in Athena's tempel neerlegde. De godin bracht ze weer terug naar de Hesperiden om Hera niet onnodig te prikkelen.
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
12. De Helhond Kerberos
Tweemaal had Eurystheus zijn neef nu al op een gevaarlijk avontuur uitgezonden dat hem in de nabijheid van het Dodenrijk bracht. Maar zijn boosaardige toeleg hem daardoor tussen de doden te doen verdwijnen, was mislukt... Herakles keerde er levend van terug. Eurystheus besefte dat in het twaalfde werk zijn laatste kans lag om van hem af te komen, nu zou hij hem regelrecht het Dodenrijk injagen! En zijn opdracht luidde: "Haal de Helhond Kerberos hier!" Zo overtuigd was hij van de onmogelijkheid daarvan, dat hij er geen ogenblik bij stilstond hoe hij zich bij de komst van dat ondier in zijn paleis zou voelen !
Hoe moest een levend mens in het Dodenrijk afdalen? Zelfs de grootste wijzen van Griekenland wisten het Herakles niet te zeggen. Mismoedig ging hij naar de heilige plaats Eleusis waar bij de priesters raadpleegde en zich liet inwijden in de mysteriën van Dood en Leven. Maar ook met die kennis gewapend was hij nog niet zeker zijn onmogelijke opdracht te kunnen volbrengen. Toen kwam Zeus hem te hulp en zond hem Hermes, de god die de zielen der gestorvenen van de aarde naar het Dodenrijk geleidde en dus de beste gids was die Herakles zich kon wensen. Aan zijn staf waar twee slangen omheen kronkelden en aan zijn gevleugelde sandalen en vleugelhoedje herkende hij hem onmiddellijk. Hermes ging hem voor naar Tainaron, de zuidelijkste kaap van de Peloponnesos, waar één der ingangen van de Onderwereld is. Ze daalden af in een donkere gang en begonnen de lange tocht die Herakles een boze droom leek. Eindeloos liepen ze, schijnbaar zonder te vorderen - het was alsof de tijd stilstond. Geluidloos was de stilte waarin zelfs zijn voetstappen niet hoorbaar waren. De duisternis hing als een zwart kleed om hem heen, de donkerste nacht op aarde was nooit zo lichtloos.
Ten langen leste schemerde het in de verte en nu bereikten ze weldra de Styx, de drabbige rivier die het rijk der levenden van dat der doden scheidt. De veerman Charon weigerde Herakles over te zetten: zijn bootje was alleen voor de doden! Hermes gebruikte al zijn overredingskracht, maar Charon liet zich niet vermurwen. Toen werd Herakles ongeduldig en bulderde hem toe dat hij zelf wel aan de overkant kon komen. Hij greep Charon onzacht vast, tilde hem aan land en stapte in het wrakke bootje dat danig schommelde onder zijn gewicht. Dat was de oude man te erg: bevend smeekte hij zelf zijn boot te mogen roeien, hij zou hem wel overzetten - er moest dan maar van komen wat er kwam.
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
Meleagros
De doden, die als ijle schimmen op de andere oever ronddoolden, vluchtten verschrikt toen Herakles daar aankwam. Alleen Meleagros bleef staan, de jonge held uit Kalydon, die nog niet lang in de Onderwereld woonde. Zijn zorgen bonden hem nog aan de aarde en Herakles kwam voor hem als een onverwachte redder in de nood. Zij hadden elkaar gekend en Herakles wist ook alles af van zijn (110) vreemde levensgeschiedenis: toen Meleagros zeven dagen oud was, hadden de Moiren zijn moeder Althaia aangekondigd dat hij niet langer zou leven dan het houtblok dat op de haard lag. Zijn moeder rukte het haastig uit het vuur, doofde het en bewaarde het zorgvuldig in een kist. Meleagros was opgegroeid tot een sportieve jonge man, één van de beste speerwerpers van Griekenland.
Op een dag verzuimde zijn vader Oineus, de koning van Kalydon, een offer aan Artemis te brengen, die daardoor hevig ontstemd een kolossaal wild zwijn op Aitolia afjoeg. Mensen, vee en akkers moesten het ontgelden, niets of niemand was meer veilig. Toen riep Oineus vrijwilligers op om het ondier te komen bevechten en weldra kwamen uit heel Griekenland de dapperste jonge helden, waaronder verscheidene Argonauten, in Kalydon voor de jacht bijeen. Er was ook een merkwaardig meisje bij, Atalante. Die was door haar vader dadelijk na haar geboorte te vondeling gelegd uit teleurstelling over het feit dat ze geen jongen was: als koning van Arkadia wenste hij zich een troonopvolger. Een berin zoogde in het gebergte de verlaten zuigeling, jagers vonden haar en brachten haar op hun manier groot: geoefend in iedere sport en als een voortreffelijk jageres. Zij stond bijzonder in Artemis' gunst.
Vol enthousiasme meldde Atalante zich voor de Kalydonische jacht, tot verontwaardiging van menige deelnemer. Maar Meleagros verloor terstond zijn hart aan dit ranke, zongebruinde meisje dat zo verschilde van al haar Griekse sexegenoten. Toen ze dan ook als eerste met haar speer het everzwijn getroffen had, stond het dadelijk bij hem vast dat zij de prijs moest wegdragen die aan de jagers was uitgeloofd. Zelf was hij degene die het beest tenslotte doodde, na een verwoede jacht waarbij verscheidene van zijn makkers het leven lieten. Maar de broers van zijn moeder Althaia vielen woedend tegen hem uit, omdat hij een vrouw de prijs wilde geven! Hun twist rees zo hoog dat Meleagros, hevig gekwetst in zijn bewondering voor Atalante, zijn ooms te lijf ging en doodde.
Ontdaan en buiten zichzelf over de dood van haar lievelingsbroers greep toen Althaia het lang bewaarde blok en wierp het op het vuur. Meleagros voelde plotseling een stekende pijn en zakte in elkaar. Het woord van de Moiren was in vervulling gegaan! Vanaf dat ogenblik zwierf hij langs de oever van de Styx, ongerust over zijn zusje Deïaneira die onbeschermd was achtergebleven, en verlangend te weten wat er van Atalante was geworden.
Dat laatste kon Herakles hem vertellen: na de Kalydonische jacht had door toedoen van Artemis Atalante's vader haar vol trots als zijn dochter erkend en... haar dadelijk willen uithuwelijken om een troonopvolger te hebben. Maar dat liet ze zich niet welgevallen en ze stelde haar eisen: "Ik wil alleen iemand trouwen die mij in het hardlopen overwint", had ze gezegd, "en ik zal doden wie het in een wedstrijd tegen mij aflegt." Haar vader, die wel begreep dat hij niets over haar te zeggen had, liet haar begaan en zag menige huwelijkskandidaat door haar speer vallen. Want ze liep zo snel als een hinde, niemand kon het van haar winnen. Tot er een jongeman Melanion kwam die zo verliefd op haar werd dat hij Aphrodite vurig om hulp smeekte. De godin legde graag een hinderlaag voor een gunsteling van haar kuise zuster Artemis: ze gaf Melanion drie gouden appels die hij onder het lopen één voor één naast haar moest laten rollen. De list gelukte: onweerstaanbaar aangetrokken door Aphrodite's prachtige toverappels, bukte Atalante zich driemaal om ze op te rapen, verloor haar voorsprong en... verloor de wedstrijd. Melanion werd haar man.
Meleagros had met bewondering en weemoed naar Herakles' verhaal geluisterd. Daarop smeekte hij hem zijn zusje Deïaneira te willen trouwen, die lastig werd gevallen door de stroomgod Acheloös. Deze zou nu stellig zijn kans willen waarnemen haar tot vrouw te krijgen; er was na de dood van Meleagros en zijn jonge ooms niemand meer in de familie om haar te beschermen, want Oineus was oud en krachteloos.
Herakles beloofde graag Deïaneira uit de handen van die oude bewonderaar te zullen redden en haar zelf te trouwen. En dat niet alleen om Meleagros gerust te stellen: juist nu hij in deze duistere schimmenwereld stond, lokte het vooruitzicht hem aan, met een stevige riviergod onder de zon van Hellas te vechten. En dan nog wel om een mooie prinses!
Na dit oponthoud werd de tocht voortgezet en voerde Hermes hem regelrecht naar de heersers van het Dodenrijk: de sombere Hades en zijn lieflijke vrouw Persephone. Het was vooral op haar voorspraak dat Hades aan Herakles toestemming gaf Kerberos mee te voeren, op voorwaarde dat hij hem zonder gebruik van zijn knots of pijlen overmeesterde. En hij moest hem later weer terugbrengen. Dat alles leek een onmogelijkheid, maar het zou de eerste keer niet zijn dat Herakles iets volbracht, wat geen andere sterveling had gekund.
De Helhond was een angstwekkend monster met drie vervaarlijke koppen en een slang als staart. Luid blaffend en zwaaiend met zijn staart sprong hij op Herakles af en de giftige slangekop dreigde zich vast te bijten in zijn been. De held greep die met zijn ene hand vast en met de andere omklemde hij de keel onder de drie koppen. Tevergeefs trachtte het beest zich los te wringen en kronkelde zich in alle bochten. Uit ademnood moest hij het tenslotte opgeven: jankend liet hij zich vastbinden en de Onderwereld uitslepen. Bij de Styx verscheen Athena die Herakles hielp oversteken met de Kerberos en die hem langs een andere weg dan hij gekomen was naar het rijk der levenden terugbracht: bij Troizen in het uiterste oosten van de Peloponnesos bereikte hij de zonnige aarde weer.
De Kerberos nu eens slepend dan weer dragend liep hij naar Mykenai. Het landvolk, dat anders bij zijn terugkomst enthousiast van alle kanten toestroomde om hem te begroeten en zijn buit te bekijken, vluchtte nu in paniek zo ver mogelijk weg. Want wie de Helhond aanschouwde, was al verbonden met het Dodenrijk en zou niet lang meer leven! Ook de paleiswachten stoven ontzet uiteen toen Herakles met het beest triomfantelijk de poorten binnenstapte. Eurystheus had zich op het bericht van zijn nadering in een manshoog wijnvat verscholen en toen Herakles met het grommende hellemonster middenin de troonzaal stond, waagde hij het nauwelijks even over de rand te kijken. Met een honend gelach riep Herakles hem een afscheidsgroet toe en verliet de koningsburcht van Mykenai, voor de laatste maal als dienaar van de koning!
Toen Eurystheus bekomen was van zijn schrik en Herakles op een veilige afstand wist, voelde hij ondanks zijn ingewortelde haat toch iets van bewondering: deze man was zelfs sterker gebleken dan de machten van het Dodenrijk! Hij dacht terug aan alle onmogelijke opdrachten waarmee hij hem te gronde had willen richten. Ze hadden Herakles tenslotte niet anders dan roem en eer gebracht en hemzelf een steeds groeiend gevoel van vernedering en machteloosheid...
Herakles bracht met hulp van Hermes en Athena de Kerberos terug naar zijn meesters in de Onderwereld. Toen hij ook van die tocht veilig op de aarde was teruggekeerd, liet hij met een bevrijd hart zijn ogen gaan over land en zee en de wijde blauwe hemel. Het was heerlijk nog te leven!
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
Deïaneira
Hij was nu een vrij mens en kon er weer aan denken een eigen leven op te bouwen. Maar dat betekende voor hem toch weer van het ene avontuur naar het andere trekken. Hij stond altijd op de bres voor mensen die in nood verkeerden en gebruikte graag zijn bovenmenselijke kracht om een gevaarlijke vijand of een vreselijk monster te verslaan. Vaak werd zijn hulp ingeroepen, want zijn roem had zich in de loop der jaren overal verbreid, niet alleen in Hellas, maar ook over het hele gebied rondom de Middellandse Zee. Uit zijn daden kon iedereen opmaken dat bij geen gewoon mens was, maar een halfgod, een zoon van Zeus, en zo vereerde en bewonderde men hem ook.
Zelf verlangde hij helemaal niet naar goddelijke verering, maar naar een gelukkig eigen tehuis. En zo ging hij niet lang na zijn terugkeer uit het Dodenrijk naar Aitolia in Midden Griekenland om zijn belofte aan Meleagros na te komen en een lieve vrouw te vinden. Zoals Meleagros hem verteld had, werd zijn zuster Deïaneira lastig gevallen door de oude stroomgod Acheloös die haar tot vrouw wenste. Maar noch het meisje zelf noch haar oude vader, Koning Oineus van Kalydon, voelde iets voor dit huwelijk, ook al snoefde Acheloös nog zo op zijn hoedanigheden: hij was de oudste en machtigste van alle drieduizend Griekse riviergoden, geen rivier was langer dan de zijne! En wat kronkelde die prachtig door het bergland van Aitolia! Zou hij dan geen recht hebben op de hand van een Aitolische prinses? Telkens liet hij boze dreigementen horen dat hij Deïaneira wel zou komen halen, wanneer Oineus haar niet goedschiks gaf.
Het begon er heel gevaarlijk uit te zien voor het arme meisje en de oude man, toen juist bijtijds Herakles ten paleize verscheen. Hij werd natuurlijk met vreugde ontvangen en Oineus deed niets liever dan hem Deïaneira's hand beloven, wanneer hij Acheloös kon overwinnen. Want zonder strijd zou die haar zeker niet opgeven en hij bezat zoals veel watergoden het vermogen zich in verschillende gedaanten te veranderen.
De strijd werd aangebonden. Het was in Herakles' voordeel dat hij al een soortgelijk gevecht met de zeegod Nereus had geleverd. Acheloös kwam in de gedaante van een stier op hem afgesprongen en toen Herakles hem in zijn ijzeren greep gekneld hield, trachtte hij daaruit te ontglippen als een slang. Nauwelijks had Herakles die weer beet, of daar ging een kolossale man met een stierekop hem te lijf. (113) Zo duurde de worsteling een hele tijd, want geen van beiden was gewend een strijd ooit op te geven. Maar eindelijk raakte de oude stroomgod toch uitgeput en toen Herakles hem ook nog een stierehoorn afbrak, drong het tot hem door dat hij met een sterkere mededinger te doen had. Hij gaf zich gewonnen en dook onder in zijn stroom - tot opluchting van iedereen!
Deïaneira werd Herakles' vrouw en zij hield van hem, niet alleen om zijn moed en kracht, maar vooral om zijn karakter. Nooit voelde zij angst voor het lot van zijn eerste vrouw Megara die hij met haar kinderen gedood had. Het enige wat haar angstig kon maken was de gedachte, dat Herakles van een andere vrouw zou kunnen gaan houden.
Bij Herakles kwam dit laatste niet op: hij was gelukkig met Deïaneira en met Hyllos, het zoontje dat ze hem schonk. Maar diep in hem lag steeds de angst voor Hera's haat en juist nu hij opnieuw een gewoon menselijk geluk kende, voelde hij zich weer kwetsbaarder dan ooit. Hij had nu een tehuis waarheen hij na ieder volbracht werk terug kon komen en waar een lieve vrouw altijd verlangend naar hem uitzag. Hoe lang nog zou Hera hun dat geluk laten?
Enige jaren bleven zij in Kalydon wonen, totdat Herakles op een dag door zijn overgrote kracht onopzettelijk in het paleis een jonge man doodde. Door deze moord onrein geworden, kon hij er niet blijven en verliet met de zijnen de stad waar hij zulk een gelukkige tijd had doorgebracht. Een somber voorgevoel zei hem dat dit wel eens het begin van nieuw ongeluk kon zijn.
Hij trok naar het noorden, naar het Thessalische Trachis waar een vriend van hem als koning heerste: hem wilde hij om onderdak vragen. Onderweg moesten ze een rivier oversteken, wat voor Herakles zelf niet de minste moeilijkheden opleverde. Maar voor Deïaneira maakte hij graag gebruik van het aanbod van de Kentaur Nessos haar over te zetten. Die nam haar op zijn paarderug en... door zijn schone last bekoord, draafde hij op de andere oever plotseling met haar weg om haar te ontvoeren. Deïaneira schreeuwde en Herakles schoot op de vluchtende Kentaur een giftige pijl af. Die was goed gemikt want Nessos stortte neer en de vrouw bleef ongedeerd. Stervend raadde hij haar het bloed op te vangen dat uit zijn wond stroomde en het zo te bewaren dat het niet aan licht of vuur blootgesteld zou zijn. Wanneer zij ooit aan Herakles' liefde voor haar twijfelde, moest ze met het bloed een kleed van hem bestrijken: dan zou zijn hart alleen haar toebehoren.
Deïaneira nam dit alles goed in zich op, want nu zou ze dus een middel hebben om van haar eeuwige angst te worden bevrijd. Een aarden kruikje met het bloed van de Kentaur had ze juist zorgvuldig onder haar kleed geborgen toen Herakles haar vond, blij dat alles zo goed was afgelopen...
Koning Keyx van Trachis nam Herakles met zijn gezin gastvrij op en reinigde hem van bloedschuld volgens het godsdienstige gebruik der Grieken. Het oude leven werd al spoedig hervat: Herakles trok op avonturen uit en Deïaneira verlangde dan steeds weer naar zijn terugkomst. (114)
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
Herakles' einde
Niet ver van Trachis heerste in de Thessalische stad Oichalia Koning Eurytos. Lange tijd geleden had die aan Herakles zijn dochter Iole als vrouw beloofd, wanneer hij in staat zou blijken hemzelf en zijn zoons in het boogschieten te overwinnen. Herakles deed het, maar Iole kreeg hij niet. Het was nog in de tijd dat hij in dienst van Eurystheus stond en dat had de koning hem na de wedstrijd voor de voeten geworpen: aan een dienaar gaf hij zijn dochter niet! Woedend was Herakles toen weggegaan met het vaste voornemen zich eenmaal om die smaad op Eurytos te wreken.
Vanuit Trachis kon hij dit plan nu ten uitvoer brengen. Met een troep goed getrainde jonge mannen trok hij op Oichalia af, verwoestte de burcht en doodde Eurytos met zijn zoons. Van de rijke buit die de overwinnaars in handen viel, was voor Herakles bovenal één bezit belangrijk: Prinses Iole, die hij nu niet als zijn vrouw maar als zijn krijgsgevangene meevoerde. Met de bode die zijn terugkomst aan Deïaneira moest aankondigen, zond hij haar en andere krijgsgevangenen vooruit naar Trachis. Herakles zelf wilde nog als dank voor zijn overwinning een groot offer aan Zeus brengen, zo meldde de bode, daarna zou hij naar huis terugkeren. Nu kwam de oude angst bij Deïaneira weer omhoog! Iole was mooi en jonger dan zijzelf: zou zij haar Herakles' liefde afnemen? Of was het misschien al gebeurd? Ze dacht aan Nessos' raad en haalde het aarden kruikje tevoorschijn dat ze zoveel jaren in een kist bewaard had. Ze koos het mooiste zelfgeweven feestkleed voor Herakles uit en smeerde met een plukje wol aan de binnenkant in gelijke strepen het bloed van Nessos, de toverzalf die haar de liefde van haar man zou teruggeven. Daarop liet ze hem het kleed brengen met de opdracht dat hij en niemand anders het dragen moest bij zijn plechtige offer; ze drukte de bode op het hart het onderweg goed te beschermen tegen zonlicht en altaarvuur: slechts voor Zeus' altaar mocht het kleed zichtbaar worden.
Nauwelijks was de bode weg of ze zag in de zonnige binnenhof van het paleis het plukje wol dat ze in het bloed gedrenkt en daar achteloos neergeworpen had, vlamvatten - in een oogwenk was het verteerd. Een dodelijke angst dat ze iets vreeslijks gedaan had, maakte zich van haar meester. Ze rende de bode achterna maar die was al uit het zicht verdwenen...
Herakles hulde zich verheugd in het mooie kleed, hem door zijn vrouw gezonden: het paste goed bij de plechtigheid van het ogenblik. Hij begon met het offer en weldra laaiden de vlammen hoog op, want de zwaarste runderen uit Eurytos' bezit had hij naar het altaar van zijn vader Zeus laten brengen.
Plotseling weerklonk een afgrijselijke kreet en de verschrikte omstanders zagen Herakles wanhopig rukken aan het kleed dat aan zijn lichaam bleek te kleven. Men trachtte hem te helpen, maar hij sloeg als een bezetene om zich heen: het gif van Nessos' bloed drong overal in zijn vlees en verteerde het als vuur. Razend, onduldbare pijnen lijdend en brullend als een gewond dier stormde hij het gebergte in en wierp zich in een rivier om het vuur te doven, maar het gif brandde er des te feller door. De wateren werden gloeiend en heten sindsdien Thermopylai, de Warme Doorgang. (118)
Hij rende radeloos verder en wilde zich op Deïaneira gaan wreken die hem dit aangedaan had. Maar zij had al zelfmoord gepleegd toen door een bericht van het gebeurde haar angstige vermoedens bevestigd waren. Nu wist Herakles dat zij onschuldig was...
Uitgeput en niet meer bij machte de pijnen te verduren, liet hij zich brengen naar de top van de berg Oita, waar zijn vrienden en zijn jonge zoon Hyllos een brandstapel voor hem moesten oprichten van eikehout en olijftakken, heilig aan de goden die hem zo trouw beschermd hadden: Zeus en Pallas Athena.
Zo werd een uitspraak van zijn vader Zeus bewaarheid dat hij door een dode gedood zou worden; geen levend mens was ooit sterker geweest dan hij, geen levend mens had hem zelfs kunnen verwonden, maar door de dode Nessos vond bij de dood.
Hij was op de brandstapel gedragen en wachtte op de vlammen die een eind aan zijn lijden zouden maken. Maar niemand kon het over zich verkrijgen de eerste vlam te ontsteken, al smeekte bij zijn vrienden hem die gunst te bewijzen. Toen beval één van de vrienden aan zijn zoon Philoktetes te doen wat Herakles vroeg. Uit dankbaarheid schonk deze aan de jongen zijn boog en de giftige pijlen, die jaren later een belangrijke rol in de Trojaanse oorlog zouden spelen.
De vlammen sloegen over Herakles heen en verbrandden zijn gepijnigde lichaam. Maar zijn onsterfelijke ziel steeg op naar de Olympos waar Zeus hem opnam, als loon voor zijn leven van beproevingen en goede werken. Alle goden begroetten hem als één van de hunnen en zelfs Hera liet haar haat varen en gaf hem haar lieflijke dochter Hebe tot vrouw.
Herakles was een god geworden en de mensen zouden hem voortaan goddelijke eer bewijzen. Hij werd tenslotte onder de sterren opgenomen. (116)
terug naar de Inhoud - terug naar De twaalf werken
Historisch overzicht
± 2700 - ± 1200 v.Chr.: Hoge Minoïsche beschaving op Kreta
Voornaamste steden: Knossos en Phaistos. Contacten met Egypte, Azië, Griekenland.
± 2000 - ± 1200 v.Chr.: Indo-europesche stammen (Ioniërs, Achaiërs, Aioliërs) komen uit het noorden Griekenland binnen. Dit zijn de Hellenen of Grieken die langzamerhand de Minoïsclie beschaving overnemen zodat deze ±1600 v.Chr. als hun eigen Mykeense Beschaving weer op een hoog peil staat.
Centrum: Mykenai; verdere steden o.a. Tiryns, Argos, Korinthos, Pylos, Sparta, Athenai, Thebai, Orchomenos; Troje en andere steden in Klein Azië. In deze periode spelen de meeste heldensagen.
13de eeuw v. Chr.: Expeditie van de Grieken (vooral Achaiërs) tegen Troje.
± 1200 - ± 1000 v.Chr.: Laatste Indo-europeseche stam komt uit het noorden Hellas binnen: de onbeschaafde Doriërs (Dorische volksverhuizing). De Minoïsche en Mykeense steden worden door hen verwoest, de beschaving ervan blijft in de herinnering van het volk leven en werkt door in de volgende eeuwen.
± 800 - ± 600 v.Chr.: Griekse Middeleeuwen. Een nieuwe Helleense beschaving ontwikkelt zich. Athenai (Ionisch) en Sparta (Dorisch) zijn de leidende steden. Dichter zangers (Homeros en navolgers) treden op aan de vorstenhoven. Hun heldenzangen (epen) gaan over helden van de Mykeense periode en beschrijven de paleizen, wapenen, sieraden, bekers enz. daarvan.
± 750 - ± 550 v.Chr.: Emigratie; de Hellenen zwermen uit naar de kusten van Klein Azië en de Zwarte Zee, naar Zuid Italië en Sicilië (= Groot Griekenland), naar de noordkust van Afrika, Spanje en Zuid Frankrijk. Hun steden op die kusten, de 'koloniën', vormen samen met Hellas 'de Griekse wereld'.
6de eeuw v.Chr.: Begin van de natuurwetenschappen aan de Griekse westkust van Klein Azië (Thales van Miletos)
Begin 5de eeuw v.Chr.: Drie veroveringstochten van de Perzen door het kleine Hellas afgeslagen (de Perzische oorlogen)
5de eeuw v.Chr.: Atheens zee-imperium. Perikles leider van de Atheense democratie. 'Gouden Eeuw'.
5de en 4de eeuw v. Chr.: Grootste bloei van kunsten en wetenschappen in Athenai: bouwkunst, beeldhouwkunst (o.a. Pheidias, Praxiteles), schilderkunst. Dramatische kunst(tragedie: Aischylos, Sophokles, Euripides; komedie: Aristophanes).
Wijsbegeerte en andere wetenschappen (Pythagoras, Hippokrates; Sokrates, Plato, Aristoteles).
330 v. Chr.: Alexander de Grote verovert het Perzische rijk.
Vanaf 3de eeuw v.Chr.: Hellenistische beschaving (d.w.z. Helleense beschaving met oosterse invloeden) in de rijken waarin Alexanders rijk uiteenvalt en die het Balkanschiereiland en het Midden Oosten omvatten.
146 v.Chr.: Romeinse inlijving van Hellas. Sindsdien komen Griekse kunsten, wetenschappen, godsdienst en mythologie Rome binnen en worden door de Romeinen op eigen wijze verwerkt.
31 v.Chr.: De Romeinen bezitten alle Hellenistische rijken. Begin van de Romeinse Keizertijd onder Augustus.
tot ± 400 n.Chr.: De Grieks-romeinse beschaving verspreidt zich over het gehele Romeinse Rijk waartoe behalve de Hellenistische rijken ook het grootste deel van West-Europa en Noord-Afrika behoren.
terug naar de Inhoud
Spelling en uitspraak
In deze Griekse mythen en sagen is de Griekse schrijfwijze van de namen zoveel mogelijk gevolgd. Sinds de zestiende eeuw heeft men in de meeste landen van Europa Griekse woorden in de gelatiniseerde, d.i. verlatijnste vorm gespeld en pas in de laatste decennia komt men daarvan terug - vaak schoorvoetend. Het brengt namelijk een verandering van woordbeeld mee die moeilijker is naarmate men meer in de oude spelling gelezen heeft. Het gaat daarbij vooral om de volgende klanken:
de Griekse k: Kyklopen, Kentauren, Kerberos (gelatiniseerd: Cyclopen, Centauren, Cerberus)
de ai: Aigeus (gelatiniseerd: Aegeus)
de ei: Augeias (gelatiniseerd: Augias)
de oi: Oidipous (gelatiniseerd : Oedipus)
de ou: Ouranos (gelatiniseerd: Uranus)
de uitgang -os: Olympos (gelatiniseerd: Olympus)
Enkele inconsequenties leken wenselijk; de juiste grens daarvoor te trekken blijft altijd moeilijk. Belangrijk is m.i. de stelregel dat scholieren niet in de war gebracht mogen worden bij algemeen gangbare Griekse woorden. Daarvoor is dan ook de officiële Nederlandse spelling gebruikt, bij voorbeeld: labyrint (Grieks: labyrinthos), citer (Grieks: kithara), nimf (Grieks: nymphè), atleet (Grieks: athlètès), discus (Grieks: diskos), ambrozijn (Grieks: ambrosia), demon (Grieks: daimon), Muze (Grieks: Mousa)
Wat de uitspraak betreft moet gewezen worden op het volgende: de e klinkt soms als de Franse è (Helenè, Attikè, Hèra), zie het 'Verklarend register van de belangrijkste namen en woorden' achterin het boek; de eu klinkt altijd als onze ui (Zeus, Perseus, Prometheus), de ou klinkt altijd als onze oe (Ouranos, Oidipous). Voor de overige klinkers, tweeklanken en medeklinkers mag de Nederlandse uitspraak gelden.
Voor de klemtoon raadplege men het 'Verklarend register'. Daarbij is het in Nederland gebruikelijke Latijnse systeem gevolgd en niet het wel juistere maar veel gecompliceerdere volgens de Griekse accenten. Men lette vooral op de klemtoon van bekende namen zoals Ouranos, Pandora, Aphroditè, Artemis, Dionysos, Tartaros, Tantalos, Eurydikè, Pègasos, Oidipous, Antigonè, Attikè, Hèraklès, Helenè, Priamos, Odysseus (maar Odyssee), Tèlemachos, Pènelopeia.
terug naar de Inhoud
De goden van de Griekse wereld
Griekse mythen zijn verhalen over goden, de sagen gaan over helden en goden. Dat klinkt eenvoudig en wanneer men ze alleen leest als boeiende verhalen, is dat ook genoeg. Maar wie verder nadenkt zal zich afvragen: wat zit erachter en wat zijn nu eigenlijk die goden? Die vragen zijn niet zo makkelijk te beantwoorden: uit het wetenschappelijk onderzoek van mythen, sagen en aanverwante volksverhalen is gebleken dat er talloze problemen vastzitten aan hun oorsprong en betekenis. Maar enige hoofdzaken kunnen als zeker worden aangenomen.
Mythen en goden (zie hoofdstuk 1)
In hun mythen hebben de Grieken, evenals andere volken, getracht onder woorden te brengen en te verklaren wat zij in de schepping als wonder ervoeren, zoals het ontstaan van heelal en mens, de vruchtbaarheid van de aarde, de wisseling van de seizoenen, van licht en donker, geboorte en dood, liefde en strijd. Naarmate zij verfijnder van beschaving werden, breidde die kring van wonderen zich voor hen uit: zij werden zich bewust van het menselijk verstand, de kunstvaardigheid, het scheppend vermogen van dichters en musici.
In dat alles en nog veel meer voelden zij onzichtbare krachten die heel werkelijk voor hen waren, even werkelijk als de zichtbare wereld die erdoor bewogen wordt. Ze konden zich die onzichtbare krachten alleen voorstellen als wezens met menselijke gestalten: dit waren de antropomorfe (mensvormige) goden en godinnen met wie ze hemel en aarde bevolkten en met wie ze zich verbonden voelden in alle dingen van het leven.
De gunst van die goden en godinnen was belangrijk voor iedere Griek en kon gewonnen worden met offergaven en gebeden. Hun toorn moest en kon ook meestal vermeden worden: angstaanjagend waren ze niet. Wel haalde de mens zich die toorn door eigen dwaasheid vaak op de hals en soms niet alleen zichzelf maar ook zijn nageslacht.
Sagen en helden (zie hoofdstuk II-V)
De Griekse sagen zijn verhalen waarin helden op aarde de hoofdrol spelen en de goden zich vanaf een ander plan met hun leven bezighouden, hen helpen of tegenwerken. Die verhalen hangen vaak samen met gebeurtenissen uit de oudste Griekse geschiedenis. Zo gaan bij voorbeeld die over Troje en de Trojaanse oorlog terug op een historisch beleg van die stad door de Grieken in de dertiende eeuw v.Chr. Daarover werd eeuwen later (8ste, 7de eeuw v.Chr.) door dichter zangers op de volksoverlevering verder gefantaseerd: zo ontstond o.a. Homeros' epos (heldendicht) de Ilias en als vervolg erop de Odyssee (hoofdstuk IV blz. 198-232, V vanaf blz. 250).
Ook de sagen over Theseus en de Argonauten (hoofdstuk III) zijn waarschijnlijk gebaseerd op historische figuren. Van generatie op generatie heeft men hun daden, zwerftochten en avonturen naverteld en steeds fantastischer gemaakt. Iedere stad, ja ieder geslacht wilde een stamvader bezitten die heldendaden verricht had; zo'n stamvader werd door het nageslacht als een 'heros' (halfgod) vereerd en zijn goddelijke afkomst nam men ook graag aan.
Onder de verhalen over die helden zijn er dan ook waarin de mythe door de sage heen speelt, dat wil dus zeggen: die nauwelijks op menselijk niveau liggen. Dit is bij voorbeeld het geval met zonen van Zeus zoals Minos, Perseus, Herakles (hoofdstuk II).
In Perseus, geboren uit 'een gouden regen', vermoedt men wel een lichtgod die tot heros van een beroemd geslacht werd. Hij is de held die door de goden geholpen en bevleugeld boven de aarde uitstijgt en een draak doodt. Daarin lijkt hij op alle draakdodende goden, helden en heiligen van alle landen, evenals Bellerophon (hoofdstuk III) die op het gevleugelde paard Pegasos een monster verslaat. Maar die is een gewone sterveling, geen godenzoon en wordt overmoedig door de 'bevleugeling'!
Minos en Herakles daarentegen zijn in oorsprong historische figuren. Minos leefde in de sage voort als Zeus' zoon, de machtige rechtvaardige koning van Knossos op Kreta, die na zijn dood rechter in het Dodenrijk werd. Historisch vertegenwoordigt hij het vorstengeslacht waaronder Kreta als zeemogendheid groot werd en de hoge beschaving ontwikkelde die de basis werd van de latere Griekse. 'Minos' betekende waarschijnlijk hetzelfde als 'Pharao' in Egypte en was dus een koningstitel. Archeologen en geschiedkundigen duiden tegenwoordig dat vorstenhuis en die beschavingsperiode van Kreta met 'Minoïsch' aan.
De sterkste held van Hellas, Herakles, was waarschijnlijk een vorst die goede daden verrichtte en in de herinnering als weldoener van velen bleef leven. In die herinnering en in dichterfantasie namen die daden steeds geweldiger afmetingen aan; voor latere geslachten werd hij het toonbeeld van de mens die door lijden en inspanningen tot bovenmenselijke hoogten stijgt: deze zoon van Zeus werd na zijn dood onder de goden opgenomen.
Over de Thebaanse en Mykeense koningsgeslachten (hoofdstuk III en V, blz. 165, 244) bestonden sagen waarin het ongeluk de mens achtervolgde. Misschien schuilen ook daarachter historische gebeurtenissen waarin de volksfantasie een 'vloek van de goden' is gaan zien en die door dichters verder zijn verwerkt. Dit gebeurde eerst in heldendichten, die mondeling overgeleverd werden (8ste en 7de eeuw v.Chr.); in de grootste beschavingsperiode van Athenai (5de en 4de eeuw v.Chr.) hebben de toneeldichters Aischylos, Sophokles en Euripides de stof van deze epen verwerkt in hun tragedies (treurspelen) waarin ze levensproblemen als schuld en boete, de verhouding tussen goddelijke leiding, noodlot en vrije wil aan de orde stelden. Deze tragedies, die tot de hoogtepunten van de wereldliteratuur behoren, staan wel iets verder af van de oude volksverhalen, maar zijn er toch op gebaseerd.
Homeros en de Olympische goden
In de tragedies komt het Griekse godengeloof in zijn schoonste vorm tot ons, iets wat de navertelling van de inhoud slechts zeer gebrekkig kan weergeven. In de mythen en sagen zien we daarentegen vaak goden en godinnen optreden die ons wel amuseren maar bepaald geen eerbied en ontzag inboezemen. Ze mogen dan onsterfelijk zijn en eeuwig jong en mooi, voor het overige lijken ze niet veel op verheven goddelijke wezens: ze worden verliefd en maken ruzie, ze zijn ontrouw en jaloers, boos of medelijdend - kortom door en door menselijk.
Klopt dit nu met wat hierboven over de betekenis van die antropomorfe goden gezegd werd? En valt het te rijmen met de verering die het gevoelige en intelligente Griekse volk gedurende vele eeuwen voor hen had en in daden toonde? Deze bijzonder belangrijke vragen kunnen met vrij veel zekerheid beantwoord worden. Het is de dichter Homeros geweest (8ste eeuw v. Chr.) die het eerst de bestaande goden van het Griekse volk maakte tot de mooie maar heel onvolmaakte wezens die we uit de ons overgeleverde mythen en sagen kennen. Vooral in zijn epos de Ilias schiep hij die menselijke godenfamilie die hij liet wonen in een prachtig paleis op de Griekse berg Olympos (vanwaar ze Olympiërs heetten), met Zeus als hun aller vader. En hij deed dat met zoveel fantasie en beeldend vermogen, hij gaf aan iedere god en godin een zo duidelijk omlijnd karakter en uiterlijk, dat ze voorgoed bleven leven zoals Homeros ze geschapen had. Van die godenwereld kon elke Griek genieten... zonder erin te geloven !
Dichters na Homeros fantaseerden erover voort en zo bleven de Olympische goden bestaan, niet alleen bij het Griekse volk maar ook bij het Romeinse en later levende volken, tot in onze tijd.
Nu heeft men vaak de fout gemaakt deze verhalen aan te zien voor uitingen van de Griekse godsdienst; in de twintigste eeuw is men pas goed gaan begrijpen dat dit onjuist is. Uit de Griekse wereld, ook uit Homeros' latere epos de Odyssee, komt ons namelijk veel echt geloof tegemoet dat niet gebaseerd kan zijn op de menselijke onvolmaaktheid van de Olympische goden. We zien hoe dat geloof eeuwenlang deel uitmaakt van het Griekse leven en werken - zowel bij de grootste kunstenaar als bij de gewone man. En dan verwonderen we er ons over dat de Griek in het algemeen zo goed dichterlijke fantasie van zijn religieuze werkelijkheid wist te onderscheiden.
Dat er toch eens neiging bestaan moet hebben de Homerische goden voor de 'echte' aan te zien, blijkt onder andere uit de kritiek die enige grote Griekse dichters en schrijvers erop leverden. Pindaros (± 500 v. Chr.) noemt het ergerlijk zoals Homeros de goden 'belasterde' ; een eeuw later beschouwde de wijsgeer Plato, ondanks zijn warme bewondering voor Homeros' dichterschap, diens neerhalen van de goden als schadelijk voor de jeugd. En Plato's tijdgenoot, de kritische tragediedichter Euripides legt een personage deze woorden in de mond: "Goden die zondigen zijn geen goden".
Intussen danken wij een schat van verhalen aan de oneerbiedige fantasie van Homeros en latere dichters. De mooie onsterfelijke bewoners van de stralende Olympos en hun verwanten op en onder de aarde en in zeeën en stromen zijn niet meer weg te denken uit literatuur en beeldende kunsten tot in onze tijd.
Goden in de beeldende kunst
Dat de Griekse goden zulke reële menselijke gestalten hebben aangenomen, is ook het werk van beeldhouwers en schilders. Vanaf de vroegste tijden zijn de Griekse kunstenaars geboeid geweest door de uitbeelding van goden en godinnen en zij hebben er in de loop der eeuwen (7de - 2de eeuw v.Chr.) de eerste grote Europese kunst mee geschapen. De beeldhouwers vormden de godengestalten in terracotta (gebakken aarde) en kalksteen, in marmer en brons. Hun beelden en reliëfs versierden de tempels en openbare gebouwen in iedere Griekse stad en vormden er het heiligste en kostbaarste bezit van. De schilders deden hetzelfde in de schilderingen op de nu verloren wanden van zuilengalerijen en andere bouwwerken. Gelukkig bezitten we een afspiegeling van die grote schilderkunst in de gekleurde tekeningen op de terracotta 'vazen', het serviesgoed van de Grieken dat in grote hoeveelheden bewaard is gebleven - evenals trouwens de beelden en reliëfs. De onontwikkelden onder de Grieken hebben waarschijnlijk hun mythen en sagen grotendeels geleerd en herkend aan dat beeldhouw en schilderwerk, juist zoals de middeleeuwers hun bijbelse verhalen o.a. aan de beelden en gebrandschilderde ramen van de kathedralen. Zeus met de bliksems, Poseidon met zijn drietand. Hermes met vleugelschoenen, Pallas Athena met helm en speer - een Grieks kind heeft ze stellig kunnen aanwijzen. Ze zijn gefixeerd geweest in de volksverbeelding.
De Griekse godsdienst
Met dit alles voor ogen moeten we proberen enigszins te begrijpen wat de goden nu werkelijk waren en wat ze voor de Grieken betekenden. Daarmee komen we dus op het terrein van de Griekse godsdienst dat niet zo helder verlicht is als de berg Olympos. Want de Grieken kenden geen vaste godsdienstige leer die in heilige boeken opgetekend stond en door priesters voorgeschreven werd: ze waren daarin vrijer dan enig ander cultuurvolk. Wel hadden ze bepaalde godsdienstige en zedelijke voorschriften voor hun dagelijks leven, die aanvankelijk als ongeschreven wetten van generatie op generatie overgeleverd waren en door iedere Griek werden gekend.
Deze en andere gegevens heeft men geput uit mededelingen van Griekse schrijvers en uit hetgeen opgravingen aan het licht brachten over oude plaatsen van eredienst. Enkele hoofdzaken wil ik trachten aan te geven, wel wetend dat toch nog vele vragen open blijven.
Moeder Aarde (zie blz. 30)
Vanaf de oudste tijden heeft de mens - ook in andere landen dan Hellas - zich verwonderd over de aarde die in wisseling van jaargetijden bloemen, vruchten en gewassen voortbrengt. Daarvoor moet het hemelwater haar bevruchten en met bronnen, beken en rivieren de droge grond drenken.
Moeder Aarde was de oudste godin die vereerd werd in het land dat later Griekenland heette en, nog eerder, op Kreta. Dat was in de tijd toen de Indo Europese volken, de eigenlijke Grieken of Hellenen, er nog niet waren binnengevallen. (zie Historisch overzicht, blz. 9). De oudste bewoners vereerden waarschijnlijk reeds de goden die de Grieken later hebben overgenomen onder de namen Gaia en Ouranos (Aarde en Hemel), de eerste goddelijke machten na de schepping uit wie alle verdere voortkwamen. Hun zonen en dochters waren de Titanen, Giganten en Kyklopen, reuzenwezens die de oerkrachten van de Aarde vertegenwoordigen.
Moeder Aarde werd in de loop der eeuwen onder veel namen vereerd. De eerste godin Gaia leefde voort in haar dochter Rhea, de 'Moeder der Goden' die ook in later tijd nog duidelijk het karakter van Aardgodin droeg: ze beheerste de hele levende natuur. Nog iets dichterbij kwam ze als Rhea's dochter Hera, de echtgenote van Zeus, de godin van het menselijk huwelijk en de menselijke vruchtbaarheid, die als Moedergodin in het bijzonder door de vrouwen vereerd werd. Haar 'aarde taak' vinden we terug in Demeter, de godin van het graan van wie de mensen de landbouw leerden, en haar dochter Persephone, de lentekracht van de aarde. (zie blz. 49-51)
In verschillende streken van Hellas blijken er overigens nog meer godinnen van de aarde en de vruchtbaarheid geweest te zijn die allen beschouwd moeten worden als 'gestalten' van Moeder Aarde. Van haar gunst hing in alle tijden het bestaan van de mensen af: vruchtbaarheid betekende leven, onvruchtbaarheid dood.
De Hemel
Als eerste manlijke godheid werd de Hemel vereerd, echtgenoot van Moeder Aarde, maar veel minder belangrijk dan zij. Dit laatste kan hebben samengehangen met het matriarchaat dat men in die oudste samenleving van Hellas en Kreta vermoedt: daarin is de moeder het hoofd van gezin en stam.
Zoals we zagen was de eerste gestalte van deze manlijke godheid Ouranos; voor de Hellenen was hij Zeus, echtgenoot van de Moedergodin Hera. In een geweldige strijd versloeg hij de reuzenzonen van Moeder Aarde en Ouranos, onder wie zijn eigen vader Kronos. Daarin zien sommige geleerden de overwinning van de Helleense goden op die van de oorspronkelijke bewoners. (zie blz. 32-34 )
Zeus werd de machtigste heerser over Hemel en Aarde: het accent was nu verschoven, de Helleense samenleving was patriarchaal. We herkennen nog de Hemelgod in hem: hij zorgde voor de regen, hij beheerde donder en bliksem. Terwijl hemel en wateren in den beginne één waren in Ouranos, stond Zeus aan zijn broer Poseidon de heerschappij over de wateren af. Dat hijzelf de hemel blééf, spreekt de dichter Euripides heel duidelijk uit in deze regels:
Ziet ge hoog boven u de onmetelijke Hemel
die de Aarde omvat in zijn vochtige armen?
Dat is Zeus, dat is de god in wie ge moet geloven.
In Zeus' naam 'Vader van mensen en goden' klinkt echter ook door, dat hij in wezen de manlijke kracht is die alle leven verwekt. Daarvan kunnen we uitgaan wanneer we de mythen willen verklaren waarin Zeus de ontrouwe echtgenoot is van Hera en kinderen verwekt bij talloze geliefden, sterfelijke en onsterfelijke vrouwen, tot wie hij in verschillende gedaanteverwisselingen komt. Sinds de dichterfantasie hem tot menselijke echtbreker gemaakt had, was er geen eind aan zijn liefdesavonturen. Het is mogelijk dat Zeus' 'geliefden' voor een deel godinnen van de oorspronkelijke bewoners waren die door de Indo Europese Hellenen in hun eigen godenwereld waren opgenomen: hun hoofdgod Zeus had zich met haar in liefde verbonden en zo zou de oude eredienst met de nieuwe zijn samengesmolten.
Het kost wel enige moeite in die onverbeterlijke echtbreker van de dichters nog de scheppende kracht in het heelal te herkennen die zich in oneindig veel gestalten (gedaanteverwisselingen) openbaart, steeds andere vormen bevrucht en nieuwe verwekt. En die bovendien de hoogste macht is waaraan het mensenleven is onderworpen. Het besef daarvan horen we weer duidelijk bij Euripides, in een gebed van de zwaarbeproefde Trojaanse koningin Hekabe die de ondergang van haar stad en haar dierbaren heeft moeten beleven:
Gij die de Stut Zijt van de aarde en zelf Uw stut in de aarde vindt,
Wie Gij ook zijt, nooit te bepalen voor ons weten,
Gij Zeus, zijt Ge natuurkracht? Zijt Ge geest, in mensengeest herschapen?
Tot U gaan mijn gebeden, want Gij, langs stille paden gaande
leidt in gerechtigheid het leven aller stervelingen.
De Wateren
De 'krachten' van de wateren waren (en zijn!) in Griekenland wel heel werkelijk: voor het warme droge land is een bron of beek of rivier als een wonder. Daaromheen breekt de aarde open in een weelde van plantengroei - het huwelijk van Ouranos en Gaia draagt vruchten!
En overal in het Griekse land is de zee aanwezig of nabij. Wisselend van lieflijk blauw tot donkerpurper en zwart slaat de zee tegen de rotsige kusten en kan vriend zowel als vijand voor de mensen zijn: vriend voor het handeldrijvend volk dat zijn welvaart over zee moet zoeken, vijand voor de zeelui in noodweer.
Wat is voor de Grieken van alle tijden van meer belang geweest dan de wateren? Oorspronkelijk kregen ze gestalte in Ouranos, later in Zeus' broer Poseidon en de nimfen en stroomgoden (zie blz. 69). Er werd misschien tot geen andere godheid zo vurig gebeden als tot hen: de zeeman in nood riep Poseidon aan, voor de landbouwers en grondbezitters waren de nimfen en stroomgoden deel van hun leven.
Het Dodenrijk en het Leven
Voor een volk dat het leven op aarde zo genoot als het Griekse moest het Dodenrijk wel een somber oord zijn dat alles miste wat de heldere hemel van Hellas bezat. Ze dachten het zich onder de aarde of soms ook in het verre westen waar nooit de zon scheen. Een donkere gestalte was de koning van het Dodenrijk, Zeus' broer Hades, Homeros laat in de Onderwereld de held Achilleus zeggen:
"Liever zou ik op aarde dagloner zijn bij een arm man dan koning over alle doden." Maar evenals voor de Egyptenaren lag voor de Grieken in dat Dodenrijk de kiem van het Leven. Zij brachten dat wonder weer onder woorden in een mythe (zie blz. 50; 73): Hades' jonge vrouw Persephone, die hij van de aarde geschaakt heeft, beheerst als dochter van de aardgodin Demeter alles wat daar bloeit. Zolang zij in de Onderwereld leeft als koningin van de doden, lijkt heel het aardse plantenrijk dood. Want uit verdriet over haar roof kijkt ook haar moeder Demeter niet naar de gewassen om. Maar op bevel van Zeus moet Hades ieder voorjaar Persephone terugbrengen naar liet licht. Dan leeft Demeter weer op, dan begint alles weer te groeien en te bloeien, dan bedekt zich de aarde met groen en bloesems en ontkiemt het graan. Daalt Persephone in de late herfst weer af in het donkere rijk, dan sterft ook het leven op aarde.
En de Griek betrok in die kringloop van Leven en Dood waaraan de natuur onderworpen is, als vanzelfsprekend ook de mens die hij zo nauw met de krachten van de natuur verbonden voelde: velen in Hellas geloofden aan een opstanding uit de dood in enigerlei vorm. (zie blz. 75)
Het mensenleven op aarde
Intens beleefden de Grieken het aardse bestaan en ze onderscheidden zuiver de krachten die daarin werkten. Behalve degene die ik al noemde, waren dat onder meer: strijd en liefde, intelligentie, kunstvaardigheid, geneeskracht, ordenende zin, scheppend vermogen. Die hadden ook weer menselijke gestalten en waren bovendien zoons en dochters van Zeus, alsof in hen zijn alomvattende kracht zich verdeeld had, juist zoals het zonlicht breekt in de kleuren van de regenboog.
Ares en Aphrodite (zie blz. 43 en 48)
Ares was de strijd, noodzakelijk onderdeel van het leven, door de Hellenen tot op zekere hoogte ook genoten als uitlaat voor hun tomeloze energie. In een land dat geen andere politieke eenheid kende dan de stadstaat (polis) viel er altijd wel wat te vechten: de stad die tien kilometer verderop lag kon een vijand zijn.
Vaderlandsliefde, dat wil zeggen vaderstadsliefde, dapperheid en krijgsmanseer werden hoog aangeslagen. Niettemin was de oorlogsgod Ares die het brute vechten vertegenwoordigde geen populaire figuur: men wist te goed wat een ellende hij bracht. Er zijn ook verschillende verhalen waarin een held een draak verslaat die heilig is aan Ares en blijkbaar het boze vertegenwoordigt.
In Ares' geliefde Aphrodite had de liefdeskracht gestalte aangenomen, natuurlijk de mooiste vrouwengestalte die de Grieken zich konden denken. Oorspronkelijk een vruchtbaarheidsgodin, beheerste zij de voorplantingskracht in al het geschapene, maar werd steeds meer de godin van liefde en schoonheid. Hoe diep overtuigd men van haar onweerstaanbare macht was, blijkt uit verschillende verhalen.
Karakteristiek voor de Grieken is dat zij liefde en schoonheid als onafscheidelijk zagen: ook de liefdesdrang die Aphrodite's zoon Eros vertegenwoordigde en waarmee hij haar kracht versterkte, was tevens het schoonheidsverlangen. Zo waren de kunstenaars (speciaal de beeldende) van hen afhankelijk; een mythe vertelt dat Aphrodite getrouwd was met de edelsmid onder de goden, Hephaistos, die haar schoonheid het meest nodig had!
Dichterlijke fantasie en wijsgerige overpeinzing stelden Eros gelijk aan de scheppingskracht die werkte in de Chaos, die planten en dieren schiep en de eerste mens leven inblies. (zie blz. 34). Algemener was zijn gestalte als de wispelturige onberekenbare liefdesgod die de mens door een pijlschot in het hart verliefd maakte (zie blz. 45).
Die gestalte werd door kunstenaarsfantasie en romantiek vooral in de Hellenistische en Romeinse tijd met welbehagen gevarieerd: nu eens is hij een schone jonge man die een eigen liefdesavontuur beleeft, dan weer een klein mollig jongetje met vleugels. De zwermen van die gevleugelde kindertjes op de Pompejaanse wandschilderingen en het beeldhouwwerk omstreeks het begin van onze jaartelling zijn dan weer de voorbeelden voor de Christelijke engeltjes van de renaissance en later.
Ares en Aphrodite waren geliefden: de meest manlijke en de meest vrouwelijke kracht zijn tegenpolen en vullen elkaar dus aan. Hun dochter heette wel niet zonder reden Harmonia.
Pallas Athena (zie blz. 51)
Nog meer dan om het brute geweld van Ares ging het in de oorlog om het krijgsbeleid dat Pallas Athena vertegenwoordigde: zij gaf leiding aan de bevelhebbers. Vanaf de oudste tijden was zij van veel steden de burchtgodin, natuurlijk ook van haar eigen stad Athenai. Op de burcht zetelde de vorst of een andere bevelhebber die voor de veiligheid en verdediging van de stad moest zorgen en Pallas Athena's beleid dus nodig had.
Maar niet alleen op de oorlog richtte zij dat beleid. Athena was het intellect dat de intelligente Hellenen bij het vorderen van hun beschaving al spoedig onderkend moeten hebben als een werkzame kracht in het mensenleven. Zo was de gunst van deze dochter van Zeus behalve voor bevelhebbers ook belangrijk voor staatslieden en alle beoefenaars van wetenschap.
Nu stonden in Hellas kunsten en wetenschappen nog heel dicht bij elkaar: Pallas Athena richtte ook de vaardige handen van de kunstig wevende en bordurende vrouwen en die van de ambachtslieden, waartoe voor Helleens begrip niet alleen metaalbewerkers, timmerlieden, pottenbakkers e.d. behoorden, maar ook architecten, beeldhouwers en schilders. Zij allen vereerden Pallas Athena als hun schutsgodin.
Apollo
De wetenschap werd weer gedeeltelijk gevoeld als kunst. Dat blijkt uit de bemoeienis van de god Apollo ermee. Hij was bovenal de wonderbaarlijke kracht die werkt in muziek, poëzie en voordracht, de 'muzische' kunsten bij uitstek, waarin zijn negen Muzen hem bijstonden (zie blz. 56). Alleen in hun nabijheid was een dichter, schrijver of musicus tot scheppen in staat en hij riep hen dus aan voordat hij zijn werk begon.
Het lijkt voor ons begrip eigenaardig dat ook geschiedkundige studie, astronomie en wijsbegeerte onder de invloedssfeer van Apollo en zijn Muzen vielen. Ook hierin zagen de Hellenen scheppend werk, de wetenschapsman was verwant aan de kunstenaar. Nog begrijpelijker wordt het wanneer we Apollo zien als de god die 'met zijn lierspel' harmonie en orde schiep, iets wat de muzische kunsten volgens de Hellenen bovenal doen en moeten doen: muzikale harmonie brengt geestelijke harmonie. Ook in die zin kon Apollo wetenschappen en muzische kunsten in zich verenigen. Hij was de ordenende geest die de Grieken bovenal bewonderden en beschouwden als de grondslag van alle beschaving.
Karakteristiek waren de opschriften op zijn Delphische tempel : Ken U zelve en Niets in overdaad. Apollo gebood geestelijke bezinning en zelfbeheersing, beter gezegd: Apollo was hun gestalte.
Het Delphische orakel
Die bezinning verwachtten de Hellenen dus ook van Apollo's orakeluitspraken (zie blz. 55). Het Delphische orakel heeft eeuwenlang leiding gegeven aan mensen en staten in en ook buiten Hellas. Over familieaangelegenheden, over handelszaken, over beslissingen van oorlog en vrede, over de stichting van koloniën en nog veel meer raadpleegde men Apollo's priesteres de Pythia die de 'stem' van haar god kon horen.
Het is een te belangrijk onderdeel van het Griekse godengeloof geweest om er niet bij stil te staan. Men vraagt zich af: hoe was dit mogelijk? Hoe kon zo'n eenvoudige boerenvrouw (want dat was iedere Pythia) een wijs antwoord geven op al die vragen?
De meest aanvaardbare verklaring is dat niet zij maar de Delphische priesters het antwoord formuleerden dat aan de vraagsteller werd meegegeven, en dan nog wel in een duistere taal die dikwijls vatbaar was voor meer dan één uitleg. We weten dat die priesters bekwame ervaren mannen waren, uitstekend op de hoogte van Helleense zaken doordat ze buiten hun priesterambt midden in het volle leven stonden. Men kon namelijk het orakel alleen op gezette tijden van het jaar raadplegen, zodat zij niet in Delphoi hoefden te wonen. Het is merkwaardig dat deze priesters slechts adviezen gaven en nooit dwang oplegden, dat ze een enorm geestelijk gezag en invloed bezaten, maar naamloos en zonder pracht en praal deel uitmaakten van de gewone Helleense samenleving.
Maar waren dan de antwoorden van de Pythia, die ze na het kauwen op laurierbladen en het inademen van aarddampen (broomdampen) 'door de god bezeten' ('en thousias', enthousiast) gaf, louter boerenbedrog? Dat heeft men meestal gedacht, ook met betrekking tot de vele andere orakels die in Hellas en elders talloze pelgrims tot zich trokken. Het komt mij voor dat hierover het laatste woord nog niet gesproken is: de wetenschap heeft vastgesteld dat de mens op verschillende manieren in een andere bewustzijnstoestand gebracht kan worden en daarin andere dingen weet en zegt dan in zijn normale staat. Daardoor dringt zich de vraag op: in hoeverre was dit van toepassing op de vele orakelgevende priesters en priesteressen van de oudheid? We moeten er ons dus naar mijn mening voor hoeden alles van deze aard als bedrog te beschouwen, al is dat er stellig ook bij geweest.
Zoveel is zeker: voor de hele Griekse wereld was Delphoi de heiligste van alle plaatsen en dat reeds vanaf de oudste tijden. Volgens de mythe gaf oorspronkelijk Moeder Aarde daar orakels, beschermd door de draak Python. Het verslaan van die draak door de jonge Apollo en zijn bezitneming van het orakel kunnen we misschien beschouwen als de overwinning van zijn ordenende geest op Moeder Aarde's oerkracht. Maar het verband met Moeder Aarde bleef: de Pythia boog zich voor het horen van Apollo's stem over de spleet waaruit de aarddampen opstegen: daar lag in de diepte de verslagen Python! Delphoi heeft een eigenaardige naam: 'Navel der Aarde' ; het is en blijft dus voor de Hellenen de plaats waar de kracht van Moeder Aarde de mensheid voedt.
Zoals alle goden had Apollo nog andere aanzichten: in de loop der eeuwen werden verschillende godheden onder zijn naam verenigd, onder andere de Zonnegod en de Genezer (zie blz. 57, 59). Het is niet mogelijk in dit korte bestek bij alle stil te staan, evenmin als bij ieder van Zeus' onsterfelijke kinderen. Maar één mag hier niet ontbreken: Dionysos, de tegenpool van Apollo.
Dionysos
Dionysos of Bakchos heet vaak alleen de god van de wijn (ook in mijn verhaal op blz. 64 - 68). Maar hij betekende veel meer: oorspronkelijk was hij de eeuwig zich vernieuwende groeikracht in de natuur; mythen vertellen dat hij gebonden was of sliep in de winter en vrij of wakker was in de zomer. In dat licht kan men ook de mythe van zijn gevangenneming door de zeerovers zien (zie blz. 67) en de verering van Dionysos in Delphoi als een kind dat men door een bepaald ritueel in het voorjaar wakker moest maken.
Dionysos' 'gebondenheid' in de winter en 'vrij zijn' in de zomer vertoont veel overeenkomst met Persephone's afwisselend verblijf in de Onderwereld en op aarde. Het zijn inderdaad verwante godheden en Dionysos' eredienst was ook vaak verbonden met die van Demeter en Persepbone. En er bestaat een mythe waarin Persephone bij Zeus de moeder was van de werkelijke Dionysos. Zeus had aan deze zoon zijn goddelijke macht willen overdragen maar de Titanen, zonen van Moeder Aarde, lokten het kind tot zich, verscheurden en verslonden het. Pallas Athena redde het hart en bracht het aan Zeus die het inslikte en uit woede de Titanen met zijn bliksems trof. Als zoon van Zeus en Semele werd toen de 'nieuwe' Dionysos geboren (zie blz. 63). De mythe voegt eraan toe dat de mens gevormd werd uit de as van de Titanen (dus niet zoals een andere mythe zegt: uit de leem van de aarde, zie blz. 34) en dat hij daardoor de slechtheid van de Titanen verenigt met de goddelijkheid van Zeus' zoon Dionysos die zij verslonden hadden.
Men ziet dat we hier nogal ver verwijderd lijken te zijn van de wijngod. De mythe van Dionysos' sterven en herboren worden was de kern van zijn erediensten: de gelovigen streefden naar éénwording met de god om zo deel te krijgen aan zijn opstandingskracht en evenals bij na de dood wedergeboren te worden.
Die éénwording trachtten ze op verschillende manieren te bereiken, onder andere op een wilde extatische manier in de zogenaamde orgia. Dat waren nachtelijke erediensten die ten doel hadden de mens buiten zijn gewone bewustzijn te laten treden zodat bij zich dan met de geest van de god kon verenigen. Extase betekent ook letterlijk 'uittreding'. Men bereikte die niet alleen door de wijn maar ook door wilde muziek en dansen; het waren in het bijzonder de vrouwen die bij de nachtelijke orgia in het gebergte gingen dansen 'om de god te zoeken', luid zijn naam uitgillend en zwaaiend met fakkels en thyrsoi, de klimopomwonden staven met een grote pijnappel bekroond, die symbool van de onsterfelijkheid waren. In een staat van bezetenheid gekomen (de geest van de god had zich dan van hen meester gemaakt) grepen ze een bokje dat ze verscheurden en rauw aten. Het bokje was dan voor haar Dionysos' vlees; door het te eten kregen ze deel aan het lichaam van Dionysos en daarmee aan de opstandingskracht van de god die uit de dood herboren was.
In Dionysos kon de mens dus de extase beleven, het 'uittreden'. Het verlangen daarnaar heeft bij veel volken in alle tijden bestaan. Nu kan die extase een wilde bezetenheid zonder meer zijn, een niet creatieve waanzin die weinig anders achterlaat dan een kater. Maar extase kan ook betekenen dat de mens boven zichzelf uitstijgt zodat hij tot hogere prestaties in staat is dan in zijn gewone bewustzijnstoestand. In die zin heeft iedere kunstenaar de geest van Dionysos nodig en ook dit hebben de HelIenen heel goed begrepen: Dionysos was ook weer een god die de kunsten na stond.
Het is wel duidelijk dat de harmoniebrengende, ordenende geest van Apollo in zekere zin de tegenpool is van de Dionysische uitbundigheid. Karakteristiek voor de Hellenen is in dit verband de mythe dat Apollo tenslotte Dionysos onder zijn hoede nam en hem in Delphoi toeliet; ook lag het graf van de gestorven Dionysos daar in Apollo's tempel. Hoe men dit laatste nu ook moet uitleggen, de 'toelating' in Deiphoi zal in alle geval wel betekenen dat de zinsverrukking, de extase die Dionysos schonk, getemperd moest worden door Apollo's 'Niets in overdaad'.
De staatsgodsdienst
Wanneer we ons in dit alles verdiepen, beseffen we dat mythen niet louter aardige verhaaltjes zijn, maar dat er allerlei in opgesloten ligt van de Griekse religie. Onder religie versta ik dan de verbondenheid van de mens met alle onzichtbare krachten in natuur en mensenleven. We zien dat ondanks de dichterfantasieën die de godenwereld al te zeer vermenselijkten, de goden en godinnen eerbiedwekkende machten zijn gebleven. Eeuwenlang werden ze in de staatsgodsdienst vereerd met offers en gebeden en spelen (zie onder meer blz. 42, 56 en 71), in Hellas zelf en overal waar haar ondernemende zonen uitzwermden en koloniën stichtten: op de westkust van Klein Azië, langs de Zwarte Zee, in Zuid Italië en op Sicilië, in NoordAfrika, Spanje en Zuid-Frankrijk. juist voor die emigranten was de religieuze band met hun Helleense moederstad zo bovenal belangrijk: geen kolonie kon gedijen zonder de goden die zij mét het vuur van de staatshaard daar vandaan meebrachten.
Die goden zijn voor de oude Grieken even levend en werkelijk geweest als de heiligen voor de moderne; ieder kiest uit de rijke verscheidenheid diegene uit, die hem of haar in leven en werken het naast staan en het best kunnen helpen. De schutspatroon van een zeeman is nu eenmaal altijd een andere geweest dan van een huismoeder of van een kunstenaar. Bovendien kan het niet anders of het persoonlijk religieus beleven is in de oudheid voor ieder mens even verschillend geweest als voor de gelovigen in onze tijd.
De mysteriën
Dat persoonlijke beleven vond in de officiële plechtigheden van de staatsgodsdienst stellig geen volle bevrediging. Dit blijkt uit het feit dat velen zich aangetrokken voelden door vormen van eredienst die ernaast en geenszins in strijd ermee hebben bestaan (waarschijnlijk vanaf de 7de eeuw v.Chr.): de mysteriën. Er waren er verschillende, die onderling vooral twee dingen gemeen hadden: men moest ervoor ingewijd zijn ('mystes' betekent ingewijde) en de Opstanding uit de Dood was er de centrale gedachte van.
Aangezien de mysteriën geheim zijn geweest voor niet ingewijden en men die geheimhouding goed bewaard heeft, is het moeilijk uit te vinden wat er precies gebeurde en wat de inwijding inhield. De diepe indruk die de erediensten op de deelnemers gemaakt moeten hebben - iets wat ons wel is overgeleverd - ging misschien uit van een symbolische handeling, een 'mysteriespel', waarin de Dood en de Opstanding van de godheid uitgebeeld werden. De ingewijde die dit aanschouwen mocht, kreeg zelf ook deel aan de opstandingskracht en zou na de dood herboren worden.
De Griekse dichter Pindaros (± 500 v.Chr.) zegt daarover:
Gelukkig wie na die aanschouwing in de schoot van de aarde woont;
die kent het einde van het leven maar ook het godgegeven begin.
Na wat we over de verschillende goden hebben gezegd, zal het duidelijk zijn dat Persephone en Dionysos de godheden waren om wie het bij de mysteriën voornamelijk ging: zoals zij 'gestorven' en 'herboren' waren, zo zou het ook de gelovige beschoren zijn. Dezelfde gedachtengang zagen we al bij de Dionysische orgia, die ook een vorm van mysteriedienst mogen heten.
De belangrijkste mysteriën waren de Eleusinische en de Orphische. In voor- en najaar trokken duizenden pelgrims naar de stad Eleusis in Attike waar de Eleusinische mysteriën plaatsvonden in het heiligdom van Demeter en Persephone. Korenaren waren daar het symbool van de opstanding: ze komen na de terugkeer van Persephone steeds weer uit de donkere aarde te voorschijn.
Bij de Orphische mysteriën, die door de dichter zanger Orpheus zouden zijn ingesteld, stond de gestorven en wedergeboren Dionysos in het middelpunt. Bij deze eredienst kwam nog een sterk moreel element; niet alleen door het deelnemen aan de plechtigheid (waarbij een beker wijn werd gedronken als het 'bloed' van Dionysos) maar ook door een goed en matig leven kon de mens zich reinigen van de Titanen-zondigheid en één worden met de god.
Met deze enkele gegevens over de mysteriën moeten we hier volstaan. Wie iets af weet van de Christelijke symboliek van brood en wijn die voor de gelovigen lichaam en bloed van Christus worden, zal wellicht verwante elementen hebben opgemerkt: de korenaar (het brood) is het symbool van Demeter en Persephone, de wijn van Dionysos. En de opstanding van Christus geeft aan de gelovige dezelfde hoop op leven na de dood als die van Persephone en Dionysos aan de Griekse mystes. Het Christendom is nu eenmaal ontstaan in de Grieks Romeinse wereld, zodat een verband geenszins onwaarschijnlijk lijkt.
Hoe dit ook zij, het is wel zeker dat de mysteriën voor de Grieken van groot persoonlijk belang zijn geweest bij het probleem van Leven en Dood dat in alle tijden voor ieder mens zwaar gewogen heeft en weegt.
De Romeinen en de mythen
In de laatste eeuwen van de Griekse beschaving is de staatsgodsdienst grotendeels verstard tot louter vormendienst, waarvan veel denkende mensen zich afwendden. Wie zich niet aangetrokken voelde tot de mysteriën, zocht de wijsbegeerte die langs andere weg antwoorden trachtte te vinden op de problemen van het leven. Het was nu juist die vrij inhoudloze Griekse staatsgodsdienst die de Romeinen na hun verovering van Hellas (146 v.Chr.) meer en meer inlijfden in hun eigen niet onbelangrijke godsdienst, die oorspronkelijk zeer verschillend van karakter was. De Griekse goden werden gelijkgesteld met overeenkonistige Romeinse: Zeus met Jupiter, Hera niet Juno, Poseidon met Neptunus, Pallas Athena met Minerva, enz.
Tegelijkertijd hebben de Romeinen bij scheepsladingen de Griekse beelden naar Rome gevoerd en er hun tempels, pleinen en parken mee volgezet. Ook voor hen werden zo de godengestalten voorgoed gefixeerd!
De Griekse mythen en sagen, schilder- en beeldhouwkunst en tempelbouw werden evenals literatuur en wijsbegeerte vanaf de 2de eeuw v.Chr. in Rome geïmporteerd, bewonderd en nagevolgd. De overwonnenen beheersten in cultureel opzicht de overwinnaars.
De renaissance en de mythen
Na de Christelijke middeleeuwen, die de antieke godsdienst en mythologie als het verfoeilijkste heidendom verwierpen, is in de vijftiende eeuw in Italië opnieuw de belangstelling ontwaakt voor gedachtenleven en kunst van de Grieks-Romeinse oudheid. Handschriften van de oude schrijvers, grotendeels in kloosters bewaard, werden weer ontdekt; de aandacht van beeldhouwers, schilders en architecten richtte zich op de overblijfselen van antieke kunst die ze vooral in Rome om zich heen zagen. Een golf van enthousiasme sloeg over op kunstenaars en intellectuelen om de oudheid in al zijn uitingen te gaan bestuderen.
Deze cultuurstroming, de renaissance, verbreidde zich vanuit Italië over de meeste landen van West-Europa en werkten nog door tot ver in de negentiende eeuw. Het waren ook heel in het bijzonder de Griekse mythen en sagen - veelal in hun verromeinste vorm - waarin een verrukkelijke sprookjeswereld openging voor dichters, schrijvers en beeldende kunstenaars. Zij lééfden in die oude verhalen en schiepen ze om in hun werken, zoals ze dat met de antieke kunstwerken deden. Afgezien van de vraag of de renaissancekunst nu juist in zijn getrouwste 'herscheppingen' ons nog ontroeren kan, is die als cultuurverschijnsel bijzonder boeiend. In deze eeuwen werd ook de basis gelegd voor de wetenschappelijke bestudering van de oudheid en niet in de laatste plaats van de mythologie.
De eigen tijd en de mythen
In onze eigen tijd is in Europa en Amerika het onderzoek van de Griekse wereld en dus ook van mythen en sagen nog in volle gang - niet om die na te volgen zoals men dat in de renaissance deed, maar uit zuiver wetenschappelijke belangstelling. De archeologische vondsten van opgravingen vullen daarbij de gegevens uit oude schrijvers aan en omgekeerd.
Wat de mythologie betreft, juist doordat die langzamerhand zo nauwkeurig onderzocht is, weet men dat er van één mythe verschillende variaties bestaan, dat één 'oerkracht' onder verschillende namen werd vereerd, dat omgekeerd verschillende goden soms verenigd zijn tot één. Ook onderscheidt men oude van nieuwere mythen en sagen die veelal ontstonden om een bestaande naam, een traditie of eredienst te verklaren.
Van de sagen weet men bovendien hoe ze gedurende vele eeuwen van de Griekse oudheid (en later van de Romeinse) van geslacht op geslacht zijn overgeleverd en daarbij gewijzigd en uitgebreid.
De grootste winst van het moderne onderzoek is wel dat het ons bevrijd heeft van de waanvoorstelling als zou 'Homeros' Olympische godenwereld het wezen van de Griekse godsdienst bepalen.
Iedereen die de Griekse mythen en sagen in onze tijd navertelt, moet een keuze maken, niet alleen uit de overstelpende veelheid, maar ook uit de verschillende variaties waarin ze aan ons overgeleverd zijn. Zo kan het gebeuren dat hetzelfde verhaal niet altijd op precies dezelfde manier wordt verteld: men kan dan niet zeggen dat de ene manier goed en de andere fout is. De verschillen betreffen echter meestal alleen details; belangrijker is het dat deze oude verhalen én de Griekse wereld waaruit ze voortkwamen, nog steeds kunnen boeien.
terug naar de Inhoud
Verklarend register (315)
De gecursiveerde lettergreep heeft de klemtoon. Zie voor de uitspraak 'Spelling en uit-spraak'. Hist. betekent: historisch.
ACHILLEUS (Lat. Achilles); zoon van Peleus en de zeegodin Thetis, dapperste Griekse held in de Trojaanse oorlog, wiens wrok tegen Agamemnon het hoofdthema van het heldendicht de Ilias werd. Alleen kwetsbaar in zijn hiel (achillespees).
ADONIS: geliefde van Aphrodite. (een Adonis: een mooie, ijdele jongen).
AGAMEMNON: zoon van Atreus, koning van het machtige Mykenai werd opperbevelhebber van de Grieken tegen Troje terwille van zijn broer Menelaos.
AIAKOS: zoon van Zeus, grootvader van Achilleus. Goed koning van Aigina, die na zijn dood rechter in het Dodenrijk werd.
AJAS (Lat. Aiax): 1. de 'Grote' Ajas, zoon van Telamon, de meest kolossale Griek in de Tro-jaanse oorlog.
2. De 'Kleine' Ajas, zoon van Oïleus, snelvoetige dappere held in de Trojaanse oorlog.
AIÈTES: koning van Kolchis, bezitter van het Gulden Vlies, vader van Medeia.
AIGEUS: koning van Athenai, vader van Theseus. Uit wanhoop over de vermeende dood van zijn zoon wierp hij zich in zee: de Aigeische Zee.
AIGINA: belangrijk eiland ten zuiden van Athenai. (hist.)
AIGIS: het geitevel dat Zeus in de wolken heen en weer schudde om de donder op te wekken. Met slangen omkronkeld en met het Medousahoofd middenop was het Pallas Athena's paniekzaaiend wapen.
AIGISTHOS: neef van Agamemnon, minnaar van diens vrouw Klytaimnestra tijdens de Trojaanse oorlog.
AIGYPTOS: vorst van een egyptische streek, vader van vijftig zoons, boosaardige oom van de vijftig Danaïden.
AINEIAS: zoon van Aphrodite en de Trojaanse prins Anchises, die met zijn vader en zoontje uit het brandende Troje vluchtte om in Italië de grondslagen voor het latere Rome te leggen.
AIOLOS: 1. bekwaam koning, leerde de mensen het gebruik van het zeil, kreeg van de goden het beheer over de winden. 2. Stamvader van de Griekse volksstam de Aioliërs.
AISCHYLOS: de vroegste Atheense tragediedichter, eerste helft 5de eeuw. Nam o.a. de Mykeense sagen als onderwerp voor zijn treurspelen. (hist.)
AISON: vader van Iason, door de toverkunst van diens vrouw Medeia op zijn oude dag verjongd.
AKADEMEIA: wijsgerige school door Plato gesticht in het park van de Heros Akademos. (academie) (hist.)
AKROPOLIS: lett. 'hoge stad', burcht. (hist.).
AKTAION: jager door wie - tot zijn ondergang - Artemis badend in een bergbeek betrapt werd.
ALKINOÖS: koning van de Phaiaken op het eiland Scheria, die de schipbreukeling Odysseus gastvrij opnam.
ALTIS: het heilige terrein van Olympia met de grote Zeustempel als middelpunt. (hist.).
AMALTHEIA: geit die de zuigeling Zeus voedde en daarom onder de sterren werd opgenomen. een van haar horens werd de 'Horen des Overvloeds'.
AMAZONEN: krijgshaftig vrouwenvolk in Klein-Azië dat enige malen met Griekse helden vocht. (een amazone = een vrouwelijke ruiter).
AMBROSIA: (Ned. ambrozijn): de spijs van de goden.
AMPHIARAOS: beroemde Argivische ziener en held.
AMPHITRITÈ: één van de vijftig Nereïden, vrouw van Poseidon.
AMPHITRYON: man van AlkmÈnÈ, in wiens gedaante Zeus tot haar kwam en het kind Herakles verwekte.
ANCHISÈS: Trojaanse prins, als geliefde van Aphrodite vader van Aineias.
ANDROMACHÈ: de jonge vrouw van de Trojaanse held Hektor.
ANDROMEDA: mooie prinses, door de held Perseus gered van een zeemonster en tot zijn vrouw gemaakt. Later onder de sterren opgenomen.
ANTAIOS: zoon van Moeder Aarde, boosaardige reus die zijn kracht ontleende aan de aanraking met de aarde.
ANTIGONÈ: dappere dochter van de Thebaanse koning Oidipous.
APHRODITÈ (Latijn: Venus): dochter van Zeus en Dione of 'geboren uit het schuim van de zee'. Godin van liefde en schoonheid, voorgesteld als een heel mooie, jonge vrouw. Eén van de Olympische godinnen; heilige bloem: de roos.
APOLLO: zoon van Zeus en Leto, tweelingbroer van Artemis. Bij Homeros nog de Zonnegod die ziekte én genezing brengt. Later god van alle beschaving en orde, van muziek, poëzie en wetenschap. Voorgesteld als baardeloze jonge man met lier of boog en pijlkoker. eén van de Olympische goden. Bijnaam Phoibos: de Stralende. Heilige boom: de laurier (zie Daphne).
ARACHNÈ: Lydisch meisje dat van Pallas Athena de weefkunst leerde. Door deze om haar hoogmoed in een spin veranderd.
ARCHEOLOGIE: oudheidkunde, de wetenschap die oude beschavingen onderzoekt, uitgaande van materiële overblijfselen.
ARÈS (Lat. Mars): zoon van Zeus en Hera, god van de oorlog, één van de Olympische goden. Voorgesteld als een stoere krijgsman.
ARÈTÈ: de vrouw van Alkinoös, die in de Odyssee als koningin van Scheria een belangrijke plaats onder haar volk bekleedt (duidelijk overblijfsel van matriarchaat).
ARGIVISCH: van Argos of Argolis. (hist.)
ARGO: het schip van de Argonauten.
ARGOLIS: zie Argos. (hist.)
ARGONAUTEN: lett. 'Argo-vaarders'. Helden die onder leiding van Iason de avontuurlijke tocht naar Kolchis maakten om het Gulden Vlies te bemachtigen.
ARGOS: 1. landstreek in het noordoosten van de Peloponnesos (oudere naam: Argolis) waar de belangrijkste steden van de Mykeense beschavingsperiode lagen. (hist.)
2. machtige stad in die streek. Belangrijke archeologische vind plaats. (hist.)
ARIADNÈ: dochter van Koning Minos van Kreta, die Theseus met een kluwen draad uit het labyrint hielp.
ARISTOPHANÈS: grootste Atheense komediedichter. Zijn komedie is een soort politiek cabaret. 5de eeuw v.Chr. (hist.)
ARISTOTELÈS: leerling van Plato, groot wijsgeer en wetenschappelijk onderzoeker, de laatste geleerde die alle bestaande wetenschappen beheerste. 4de eeuw v.Chr. (hist.)
ARTEMIS (Lat. Diana): dochter van Zeus en Leto, tweelingzuster van Apollo. Gewoonlijk beschouwd als godin van de maan en van de jacht. Voorgesteld als jonge, kortgerokte vrouw met boog en pijlkoker. eén van de Olympische godinnen.
ASKLÈPIOS (Lat. Aesculapius): zoon van Apollo, god van de geneeskunde. Voorgesteld als bebaarde man met een slangen omkronkelde staf (nog het doktersteken, esculaap = dokter).
ATALANTÈ: te vondeling gelegde prinses van Arkadia die een snelvoetige, voortreffelijke jageres werd.
ATHAMAS: koning van Boiotia, vader van Phrixos en Helle.
ATHÈNA: zie Pallas Athena.
ATHÈNAI: heel oude stad, later hoofdstad van het Ionische Attike, in de 5de v.Chr. politieke en culturele hoofdstad van Hellas, daarna nog eeuwenlang cultureel centrum. Belangrijke archeologische vindplaats voor de Mykeense tot en met de Romeinse periode, dus van ± 2000 v.Chr. ± 400 n.Chr. (hist.)
ATLAS: een Titan die als straf voor zijn opstandigheid tegen Zeus het hemelgewelf op zijn schouders moest torsen. Versteend door het Medousahoofd, werd hij het Atlasgebergte in NoordwestAfrika.
ATREUS: vorst van Mykenai, stammend uit het door de goden vervloekte geslacht van Tantalos.
ATRIDEN: zonen van Atreus, nl. Agamemnon en Menelaos.
ATTIKÈ: Ionische landstreek in het oosten van Midden Griekenland. Doordat Athenai in Attike lag, werd het Attisch, een Ionisch dialect, de literaire en wetenschappelijke taal van Hellas. (hist.).
AUGEIAS: koning van Elis voor wie Herakles een ontzettend smerige stal schoon maakte. (een augiasstal reinigen: een geweldige rommel opruimen)
AULIS: havenstad in Boiotia tegenover het eiland euboia, waar de Griekse vloot samenkwam op weg naar Troje.
BAKCHANTeN of MAINADeN: vrouwelijke volgelingen van Bakchos, die ter zijner eer extatisch (zie: extase) door de bergen dansten.
BAKCHOS (Lat. Bacchus) of DIONYSOS: zoon van Zeus en de Thebaanse prinses Semele, god van de steeds zich vernieuwende groeikracht in de natuur, god van de wijn. Voorgesteld als baardeloze jonge man, vaak in hertevel gekleed, met krans van wijnranken of klimop die aan hem gewijd zijn.
BELLEROPHON: jonge held die op het gevleugelde paard Pegasos het monster Chimaira versloeg.
BOREAS: (god van) de noordenwind.
BRISÈIS: geliefde van Achilleus om wie zijn vete met Agamemnon ontstond.
CHARIS: één van de drie Chariten (Lat. Gratiae), godinnen van de bekoorlijkheid uit het gevolg van Aphrodite. evenals Aphrodite werd Charis de vrouw van Hephaistos genoemd
CHARON: de veerman die de gestorvenen over de onderwereldrivier de Styx zet.
CHARYBDIS: monster in de Straat van Messina dat telkens de zee opslurpt en weer uitbraakt. Aan de overkant zit de zeskoppige verslindende hond Skylla: aan één van hen beiden moet de zeeman ten onder gaan. (kiezen tussen Skylla en Charibdis = tussen twee kwaden; van Skylla in Charibdis geraken = van het ene gevaar in het andere)
CHEIRON: bekwame oude Kentaur die Asklepios in de medische kennis van diens vader Apollo onderrichtte en ook Iason en Achilleus opvoedde.
CHIMAIRA: vuurspuwend monster, van voren leeuw, in het midden geit, van achteren draak. (Fr. chimÈre = hersenschim, spookbeeld)
DAIDALOS (Gr. daidalos = kunstvaardig): Atheens kunstenaar die in dienst van Koning Minos van Kreta werkte en o.a. het Labyrint bouwde. Met zelf geconstrueerde vleugels was hij de eerste vliegende mens.
DANAE: geliefde van Zeus tot wie hij als gouden regen kwam; moeder van Perseus.
DANAÏDeN: de vijftig dochters van Danaos, koning van Argos (afkomstig uit Libya), van wie er negen en veertig hun man in de huwelijksnacht doodden en daarom in de Onderwereld een bodemloos vat moeten vullen.
DAPHNÈ (Gr. daphne - laurier): nimf die door Moeder Aarde in een laurierboompje veranderd werd, toen Apollo haar achtervolgde
DARDANOS: schoonvader van Teukros, stamvader van de Trojanen, naar wie ze wel Dardaniërs werden genoemd.
DÈLOS: één van de Kykladen, heilig als geboorteplaats van Apollo en Artemis. Tot in de Romeinse tijd rijk handelscentrum. Belangrijke archeologische vindplaats. (hist.)
DELPHOI (Lat. Delphi): stad tegen de berghelling van de Parnassos gebouwd, met het beroemde heiligdom en orakel van Apollo. Belangrijke archeologische vindplaats. (hist.)
DÈMÈTÈR (Lat. Ceres): dochter van Kronos en Rhea, godin van het graan, beschermvrouw van de landbouw. Als geliefde van Zeus moeder van Persephone. Voorgesteld als moederlijke vrouw. eén van de Olympische godinnen.
DEMON (Gr. daimon): oorspr. iedere godheid in zijn goede of kwade verhouding tot de mens. Voor de Christenen waren die zogenaamd 'heidense' goden allen boze geesten, vandaar demon = duivel.
DEUKALION: zoon van Prometheus, de Griekse Noach.
DIOMÈDÈS: 1. Wrede koning van Thrake die zijn paarden voedde met zijn gasten. Door Herakles juist zo behandeld. 2. Zoon van Tydeus, één van de onstuimigste Griekse helden in de Trojaanse oorlog.
DIONÈ: geliefde van Zeus, moeder van Aphrodite.
DIONYSOS: zie BAKCHOS
DIOSKOUROI (Lat. Dioscuri): lett. Zeus' 'jongelingen', onsterfelijke (of sterfelijke?) tweelingbroers van Helene, zoons van Zeus (of van Tyndareos?) en Leda, tot wie Zeus in de gedaante van een zwaan zou zijn gekomen. Soms heet alleen Polydeukes (Lat. Pollux) onsterfelijk, Kastor (Lat. Castor) sterfelijk. Bij diens dood zou Polydeukes van Zeus hebben afgesmeekt hen samen beurtelings een dag in de Onderwereld en een dag op aarde te laten wonen. Voorgesteld als jonge ruiters. Beschermers van de strijders, van zeelieden en de sporten. Als het sterrenbeeld de Tweelingen aan de hemel gezet.
DODONA: beroemde orakelplaats van Zeus in Epeiros. (hist.)
DRIEVOET (Gr. tripous): schaal op drie poten, meestal van brons, heilig voorwerp van Apollo dat vaak als offergave aan hem werd gewijd. (hist.) De Pythia zat op een drievoet bij het uitspreken van orakels.
ÈCHO: nimf die Hera moest afleiden als Zeus zich met de nimfen amuseerde. Toen Hera dit ontdekte, ontnam ze echo de spraak; ze kon alleen herhalen wat iemand het laatst had gezegd. Door haar ongelukkige liefde voor Narkissos kwijnde ze weg en slechts dat echo geluid is van haar overgebleven.
ÈLEKTRA: dochter van de Mykeense koning Agamemnon en Klytaimnestra, die de vreselijke dood van haar vader liet wreken door haar broer Orestes.
ELEUSINISCHE MYSTERIËN: religieuze plechtigheid ter ere van Demeter, Persephone en Dionysos (onder de naam Bakchos) waarbij men ingewijd kon worden in de kennis van Dood en Opstanding. (hist.)
ELEUSIS: stad in Attike met een beroemd heiligdom en bedevaartoord van Demeter en Persephone, waar de eleusinische mysteriën plaatsvonden. Belangrijke archeologische vindplaats. (hist.)
ELYSION of ELYSEÏSCHE VELDEN: paradijsachtig land waar lievelingen van de goden en edele dappere mensen na hun dood wonen.
ÈOS: (Lat. Aurora): de 'rozenvingerige' godin van de morgenstond die vóór haar broer Helios uit 's morgens de hemel inrijdt om de mensen het eerste licht te brengen.
EPIDAUROS: stadje in Argolis met beroemd heiligdom en bedevaartplaats van Asklepios, 'medisch centrum'. Belangrijke archeologische vindplaats (o.a. een prachtig theater). (hist.)
ePOS: heldendicht, vertellend gedicht dat over goden en helden handelt. (hist.)
ERECHTHEION: tempel op de Akropolis van Athenai, gewijd o.a. aan erechtheus, Pallas Athena en Poseidon (met olijfboom en bron). (hist.)
ERECHTHEUS: eerste koning van Athenai, vaak in de gedaante van een slang vereerd, als oude aardgod.
ERINYEN: (Lat. Furiae); de Wraakgodinnen die in dit leven en in het hiernamaals schuldigen achtervolgden.
ERIPHYLÈ: vrouw van de Argivische ziener en krijgsman Amphiaraos die zich met een ketting om liet kopen om hem de dood in te jagen.
ERIS: godin van de Twist die met haar gouden appel, waarop stond 'Voor de Schoonste', de eerste aanleiding werd tot de Trojaanse oorlog. (een twistappel: een punt van geschil).
EROS (Lat. Amor of Cupido): gewoonlijk beschouwd als zoon van Aphrodite, god van liefde en schoonheid. Voorgesteld als gevleugeld kind of heel jonge man met boog en pijlkoker.
ERYMANTHOS: gebergte in Arkadia waar Herakles het (erymanthische) everzwijn moest vangen.
EUMENIDEN: 'de Welgezinden', verzoenende naam waaronder de erinyen (Wraakgodinnen) op sommige plaatsen werden vereerd, speciaal te Athenai.
EURIPIDÈS: de derde grote Atheense tragediedichter van de 5de eeuw v.Chr., die het meest kritisch stond tegenover het volksgeloof. (hist.)
EUROPA: dochter van een Phoinikische koning, door Zeus - in de gedaante van een stier - ontvoerd naar Kreta, het eerste beschaafde land van europa.
EURYDIKÈ: geliefde van de zanger Orpheus, bij wier dood hij met zijn lier in de Onderwereld afdaalde om haar terug te krijgen.
EURYSTHEUS: onwaardige koning van Mykenai in wiens dienst Herakles zijn Twaalf Werken moest volbrengen.
EXTASE: lett. uit treding (uit het gewone bewustzijn), geestvervoering, verrukking.
F. Zie onder PH
GAIA of GÈ (Lat. Tellus): Moeder Aarde, de eerste vrouwelijke godheid na de Schepping. echtgenote van Ouranos, de Hemel.
GANYMÈDÈS: zoon van de Trojaanse koning Tros, door Zeus in de gedaante van een adelaar geschaakt en tot schenker op de Olympos gemaakt. Als het sterrenbeeld Waterman aan de hemel gezet.
GERYONÈS: reus met drie bovenlijven, wiens runderen Herakles voor eurystheus moest gaan roven.
GIGANTEN: reuzenzonen van Gaia en Ouranos (gigantisch: reusachtig).
GORGONEN: drie monsterachtige zusters van wie Medousa de jongste was.
GULDEN VLIES: gouden vacht van de gevleugelde ram die Phrixos en Helle uit de handen van hun stiefmoeder redde. Door de Argonauten uit Kolchis teruggehaald.
GYMNASION: lett. 'oefenplaats', sportschool. (hist.)
HADÈS (Lat. Pluto): zoon van Kronos en Rhea, god van de Onderwereld (het Dodenrijk). Voorgesteld als een donkere, gebaarde man. De Onderwereld heet ook wel Hades.
HARMONIA: dochter van Aphrodite en Ares, vrouw van de Thebaanse koning Kadmos.
HARPYEN: godinnen van de stormwind, half vrouw half vogel, die mensen roven of kwellen.
HÈBÈ: dochter van Zeus en Hera, schenkster van de goden op de Olympos.
HEKABÈ: vrouw van Priamos, de koningin van Troje die de ondergang van haar stad meemaakte. Moeder o.a. van Hektor en Paris.
HEKATÈ: een godin van de Onderwereld, van spoken en toverkunst. Werd op driesprongen vereerd.
HEKTOR: zoon van het Trojaanse koningspaar Priamos en Hekabe, sterkste en dapperste strijder van Troje.
HELENÈ: dochter van Leda en Tyndareos, vrouw van de Spartaanse koning Menelaos, mooiste vrouw van Hellas. Haar schaking door de Trojaanse prins Paris was de oorzaak van de Trojaanse oorlog.
HÈLIOS: zonnegod die met zijn lichtende vierspan door de hemel rijdt.
HELLAS: oorspronkelijk een deel van Griekenland ter onderscheiding van de Peloponnesos, later heel Griekenland. (hist.)
HELLÈ: zus van Phrixos, dat van de gevleugelde ram met gouden vacht (zie Gulden Vlies) afviel in de zee (Hellespont).
HELLEENS: Grieks.
HELLÈN: zoon van Deukalion en Pyrrha, legendarische stamvader van de Hellenen.
HELLENEN: of Grieken (van het Latijnse Graeci): verzamelnaam voor de Indo europese stammen die uit het noorden in verschillende 'golven' Griekenland binnenstroomden. (hist.)
HELLENISME: Griekse beschaving die zich bij de ontmoeting van Oost en West ontwikkelde in de landen door Alexander de Grote veroverd: Hellas, Voor Azië en egypte. (hist.).
HÈPHAISTOS (Lat. Vulcanus): zoon van Zeus en Hera, god van het vuur, edelsmid van de goden. Beschermde verscheidene ambachten. eén van de Olympische goden. Afgebeeld (zelden!) als een sterke werkman met een hamer.
HÈRA (Lat. Juno): dochter van Kronos en Rhea, echtgenote van Zeus, godin van het huwelijk. Koningin van de Olympische goden en de mensen. Voorgesteld als majestueuze strenge vrouw. Heilige vogel: de pauw.
HÈRAKLÈS (Lat. Hercules): zoon van Zeus en Alkmene. Sterkste en zwaarst beproefde held van Hellas, die na het volbrengen van twaalf bovenmenselijk zware werken de onsterfelijkheid kreeg. Voorgesteld als een kolossale man met leeuwevacht over hoofd en schouders, en knots in de hand.
HERMÈ: vierhoekig zuiltje met borstbeeld, oorspronkelijk van Hermes, later ook met willekeurige portretkoppen. (hist.)
HERMÈS (Lat. Mercurius): zoon van Zeus en Maja, bode van de goden, geleider van de gestorvenen naar het Dodenrijk, god van handel en verkeer. Voorgesteld als jonge, baardloze man niet vleugeltjes aan sandalen en rond reishoedje, staf met slangen in de hand. eén van de Olympische goden.
HÈROS: buitengewoon mens uit het voorgeslacht die grote daden verrichtte, grondlegger van beschaving. Heroën heetten vaak van goddelijke afkomst, men bewees hen goddelijke eer.
HÈSIODOS: Griekse dichter (8ste? eeuw v.Chr.) die grote invloed had met zijn landbouwgedicht 'Werken en Dagen' en zijn 'Godenstamboom'. (hist.)
HESPERIDEN: dochters van de Nacht. Zij verzorgden de tuin met gouden appels waarvan Herakles er drie aan eurystheus moest brengen.
HESTIA (Lat. Vesta): dochter van Kronos en Rhea, godin van de huiselijke haard en de 'staatshaard' (symbool van de staatseenheid). eén van de Olympische godinnen.
HIPPOKRATÈS: ± 460 v.Chr. geboren op het eiland Kos, grondlegger van de westerse medische wetenschap. Als arts werkzaam in Athenai. Zijn voortreffelijke geschriften (met toevoegingen van lateren) hadden veel invloed in de oudheid en opnieuw vanaf de renaissance. (hist.)
HIPPOLYTÈ: Amazonenkoningin, gedood door Herakles, die haar gordel moest halen voor Eurystheus; volgens een andere lezing werd ze door Theseus als vrouw meegevoerd.
HIPPOLYTOS: zoon van Theseus en een Amazone (Hippolyte? Antiope?) wiens toewijding aan Artemis en afkeer van Aphrodite hem noodlottig werden.
HOMÈROS: blinde dichter zanger uit het Griekse Klein Azië (waarschijnlijk 8ste eeuw v.Chr.) wiens heldendichten Ilias en Odyssee het grootse begin van de europese literatuur vormen en de Griekse godenvoorstellingen intensief beïnvloedden. Hij werd door velen nagevolgd. (hist.)
HYDRA: waterslang, speciaal de negenkoppige Hydra van Lerna die Herakles versloeg.
HYGIEIA: dochter van Asklepios, godin van de gezondheid, vaak samen met haar vader vereerd. Voorgesteld als een jonge vrouw die een slang uit een schaal laat drinken (hygiëne).
HYPNOS: (god van) de slaap, broer van Thanatos, de dood. Nyx, de nacht, was hun moeder. Voorgesteld als gevleugelde jonge man (hypnose, hypnotiseren, hypnotica).
IASON: zoon van Aison, de Thessalische held die de Argonautentocht leidde.
IDA: 1. gebergte op Kreta waar Zeus werd grootgebracht. 2. gebergte bij Troje waar Zeus graag vertoefde.
IKAROS: zoon van de kunstenaar Daidalos, die in zee stortte met de vleugels door zijn vader gemaakt.
ILIAS (zie Ilios): epos (heldendicht) van Homeros waarin 52 dagen van het tiende en laatste jaar van de Trojaanse oorlog worden bezongen. Waarschijnlijk daterend uit de 8ste eeuw werd het eerst mondeling overgeleverd en in de 6de eeuw opgeschreven (zie ook Homeros). (hist.)
ILIOS (Lat. Ilium): Troje. (hist.)
INDO-EUROPESE of Indo-Germaanse stammen trokken tussen ± 2000 en ± 1000 v.Chr. uit het noorden het Balkanschiereiland binnen. Over hun herkomst bestaan verschillende theorieën; hun naam ontleent men aan het feit dat de oudste talen in de landen vanaf India tot en met Ierland een grote verwantschap vertonen (o.a. Sanskrit, Perzisch, Slavisch, Grieks, Italisch, Germaans, Keltisch). (hist.)
INO: Thebaanse prinses, dochter van Kadmos, die na veel lotgevallen in een zeegodin (Leukothea) veranderd werd.
IOKASTÈ: de koningin van Thebai voor wie het orakel bewaarheid werd dat haar zoon (Oidipous) met haar zou trouwen.
IOLKOS: vaderstad van Iason (in Thessalia).
IONIA: westkust van Klein Azië met de ervoor liggende eilanden waar de Ionische Hellenen gevestigd waren. (hist.)
IONIËRS: begaafde en intelligente Indo europese stam (zie aldaar) die in Attike, op de westkust van Klein Azië en de ervoor liggende eilanden de voornaamste drager van de Helleense beschaving werd. (hist.)
IPHIGENEIA: dochter van Agamemnon en Klytaimnestra, in Aulis geofferd aan Artemis die haar tot priesteres in Tauris maakte.
IRIS: de vrouwelijke bode van de goden, die over de regenboog tot de mensen komt (iris: regenboog; regenboogvlies van het oog).
ISTHMOS: landengte, speciaal die van Korinthos waardoor de Peloponnesos met MiddenGriekenland verbonden is.
ISTHMISCHE SPELEN werden op de Isthmos eens in de twee jaar gehouden. Na de Olympische en Pythische spelen het voornaamste nationale Helleense feest. (hist.)
ITHAKA: rotsig eiland aan de westkust van Griekenland, land van Odysseus.
IXION: Lapithenkoning die om zijn zonden in de Tartaros gekweld wordt.
KADMOS: Phoinikische prins, broer van europa, stichter van Thebai.
KALCHAS: ziener van de Grieken tijdens de Trojaanse oorlog, die o.a. uit de vlucht van de vogels de wil van de goden opmaakte.
KALLISTO: nimf van Artemis, geliefde van Zeus, door hem tot het sterrenbeeld Grote Beer gemaakt.
KALYDON: stad in Aitolia, vooral bekend door de 'Kalydonische jacht' waaraan veel bekende helden en één meisje deelnamen.
KALYPSO: nimf die Odysseus op zijn thuisreis uit Troje zeven jaar vasthield.
KASSANDRA: dochter van Priamos, die de toekomst zag maar nooit geloofd werd.
KASSIOPEIA: moeder van Andromeda, met man en dochter onder de sterren opgenomen.
KASTOR: zie Dioskouroi.
KEKROPS: Attisch koning, legendarische stichter van de Atheense akropolis en grondlegger van de beschaving van het land.
KENTAUREN: bergvolk, half mensen half paarden.
KERBEROS: 'Helhond' met drie koppen en slangestaart, die de Onderwereld bewaakte. Door Herakles op bevel van eurystheus naar de Bovenwereld gehaald.
KIMMERIËRS: volk in 'het uiterste westen' aan de rand van de Okeanos, waar de zon nooit schijnt.
KIRKÈ: nimf met toverkunsten, die Odysseus' makkers in zwijnen veranderde.
KLYTAIMNESTRA: dochter van Tyndareos en Leda, vrouw van Agamemnon; vermoordde hem in het bad bij zijn thuiskomst uit Troje.
KNOSSOS: machtige residentie van het Minoïsche vorstenhuis (zie aldaar) op Kreta, middelpunt van de vroegste Kretenzische beschaving. Belangrijke archeologische vindplaats. (hist.)
KOLCHIS: land aan de oostkust van de Zwarte Zee waarvandaan de Argonauten het Gulden Vlies moesten halen.
KOLONIËN: nederzettingen van Griekse emigranten aan de kusten van de Middellandse en de Zwarte Zee. Vaak groeiden ze uit tot belangrijke steden die nog bestaan. (Byzantion - Istanboel, Smyrna, Miletos, Neapolis - Napels, Taras - Tarente, Syrakousai - Syracuse, Massilia - Marseille, enz.) (hist.)
KORINTHOS: zeer belangrijke Griekse handelsstad, gunstig gelegen aan twee baaien en 'tol' tussen Noord en Zuid Griekenland. Belangrijke archeologische vindplaats. (hist.).
KRATÈR: mengvat waarin men de (ingedikte) wijn met water mengde. (hist.)
KREON (lett. heerser) 1. Zwager van Oidipous, die tenslotte koning van Thebai werd. 2. Koning van Korinthos voor wiens dochter Kreousa Iason zijn vrouw Medeia verstootte.
KRETA: eiland met de eerste grote beschaving van europa, die zich van daaruit naar het vasteland van Griekenland en de eilanden in de Aigeïsche Zee verbreidde (zie ook Minos). (hist.)
KRONOS (Lat. Cronus of Saturnus): jongste Titan, zoon van Gaia en Ouranos die uit angst voor het verliezen van zijn heerschappij zijn kinderen verslond.
KYKLOPEN: éénogige reuzenzonen van Gaia. Soms beschouwd als de helpers van Hephaistos in zijn smidse onder de Etna.
LABYRINT: doolhof te Knossos dat Koning Minos liet bouwen om de Minotauros op te sluiten. Historisch is het misschien het paleis van de Minoïsche vorsten met zijn honderden ruimten en gangen.
LAERTÈS: vorst van Ithaka, vader van Odysseus.
LAIOS: Thebaans koning voor wie het orakel bewaarheid werd dat zijn zoon (Oidipous) hem zou vermoorden.
LAOKOÖN: Trojaanse priester van Poseidon die waarschuwde voor het Houten Paard en met zijn zoons door slangen vermorzeld werd.
LAOMEDON: koning van Troje, vader van Priamos, die door zijn woordbreuk tegenover de goden een vloek op de stad laadde.
LAPITHEN: Thessalisch volk. Hun strijd tegen de Kentauren vormde vaak het onderwerp van beeldende kunstenaars.
LÈDA: vrouw van de Spartaanse koning Tyndareos en tevens geliefde van Zeus, die tot haar kwam in de gedaante van een zwaan. Moeder van Klytaimnestra, Helene, Kastor en Polydeukes, van wie de drie laatstgenoemden nu eens kinderen van Tyndareos, dan weer van Zeus heetten (zie ook Dioskouroi).
LÈTHÈ: rivier van de Vergetelheid in de Onderwereld.
LÈTO (Lat. Latona): Titanendochter, bij Zeus moeder van Apollo en Artemis.
MAINADEN: lett. de razenden, de bezeten vrouwen. Zie BAKCHANTEN.
MÈDEIA: dochter van Koning Aietes van Kolchis, de tovenares die Iason hielp het Gulden Vlies te bemachtigen en zijn vrouw werd.
MEDOUSA (Lat. Medusa): Gorgo wier blik deed verstenen. Door Perseus onthoofd.
MENELAOS: zoon van Atreus, koning van Sparta. De schaking van zijn vrouw Helene door Paris veroorzaakte de Trojaanse oorlog.
MENTOR: vriend van Odysseus, na diens vertrek naar Troje raadsman van zijn gezin.
MÈTIS lett. 'Beleid', bij Zeus moeder van Pallas Athena.
MIDAS: koning van Phrygia. Dionysos vervulde zijn domme wens dat alles wat hij aanraakte van goud zou worden.
MILÈTOS: rijke handelsstad in Ionia, beroemd om zijn wolindustrie. (hist.)
MINOS: zoon van Zeus en europa, machtig koning van Knossos op Kreta, bouwer van het labyrint.
MINOTAUROS: monster, half mens half stier, door Minos opgesloten in het labyrint, door Theseus gedood.
MNÈMOSYNÈ: Godin van het geheugen, moeder van de Muzen.
MOIRA (Lat. Fatum): het Noodlot waaraan zelfs Zeus uiteindelijk onderworpen was. In later tijd dachten de Grieken zich drie Moiren (Gr. Moirai, Lat. Parcae), Noodlotsgodinnen of 'Schikgodinnen' die het levenslot van de mens bepaalden. Voorgesteld als oude vrouwen.
MUZE (Gr. Mousa, Lat. Musa): godin van een bepaalde kunst of wetenschap. er waren er negen, dochters van Zeus en Mnemosyne; onder leiding van Apollo beschermden zij alle genres poëzie, muziek en dans, de geschiedenis en de sterrenkunde.
MYKÈNAI: machtige stad van de Achaiërs in Argolis, centrum van de zogenaamde Mykeense beschaving die de binnengetrokken Indoeuropeanen in verschillende delen van Griekenland onder invloed van de Minoïsche beschaving ontwikkelden. Belangrijke archeologische vindplaats. (hist.)
MYSTERIËN: geheime erediensten, waarbij de opstanding uit de dood de centrale gedachte was. (hist.).
NARKISSOS: schone jongeling die de liefde van de nimf echo versmaadde en tot zijn straf door de goden verliefd werd gemaakt op zijn eigen spiegelbeeld in het water. Toen hij daarin verdronk, werd hij veranderd in een narcis. (narcistisch: verliefd op zichzelf, een persoonlijkheidsstoornis)
NAUSIKAÄ: prinses van het Phaiakenland waar Odysseus aanspoelde.
NEKTAR: godendrank, die onsterfelijk maakt.
NEOPTOLEMOS: jonge zoon van Achilleus, zonder wie Troje niet genomen kon worden
NEPHELÈ: 'Wolkengodin', door Zeus geschapen schijngestalte van Hera, die een zelfstandig leven kreeg.
NÈREÏDEN: vijftig dochters van Nereus, zeenimfen.
NÈREUS: lagere zeegod.
NESSOS: Kentaur wiens bloed Herakles' dood veroorzaakte.
NESTOR: koning van Pylos die drie generaties meemaakte. Oudste en verstandigste strijder van de Grieken tegen Troje (De nestor van een vereniging het oudste meest ervaren lid).
NIMFEN (Gr. numphai, lat. nymphae): dochters van Zeus, lagere godheden van de natuur. Zij beschermden bronnen en beken (Najaden), bergen (Oreaden), bomen (Dryaden) enz. Iedere boom had zijn eigen nimf die met de boom stierf. enkele goddelijke vrouwen met bijzondere tovermacht worden ook nimfen genoemd, zoals Kalypso, Kirke en de Sirenen.
NIOBÈ: hoogmoedige koningin van Thebai wier zeven zoons en zeven dochters door Apollo en Artemis werden neergeschoten.
OBOLOS: 'dubbeltje' dat de Grieken aan een dode onder de tong meegaven als veergeld voor Charon.
ODYSSEE (Lat. Odyssea): epos (heldendicht) van Homeros, waarin hij de zwerftochten van Odysseus bezingt. evenals de Ilias waarschijnlijk in de 8ste eeuw ontstaan en in de 6de eeuw opgeschreven. (hist.)
ODYSSEUS: vorst van Ithaka, de meest vindingrijke Griekse held in de Trojaanse oorlog; zwierf op zijn thuisreis tien jaar rond.
OFFeR: gave aan een godheid, bestaande uit graan, vruchten of dieren die werden verbrand. (hist.)
OIDIPOUS: prins, later koning van Thebai die zonder het te weten zijn vader (Laïos) doodde en met zijn moeder (lokaste) trouwde. (IndepsychologievanFreud betekent Oedipuscomplex de drangvan een jongen om zijn vader op zij te schuiven en zijn moeder te trouwen)
OÏLEUS: koning van Iokris, vader van de 'Kleine' Ajas.
OKEANOS: machtige rivier die om de gehele (platte!) aarde stroomt. Ook de stroomgod van die rivier.
OLYMPIA: plaats in Elis waar de 0lympische spelen werden gehouden. Belangrijke archeologische vindplaats. (hist.)
OLYMPISCHE SPELEN werden ter ere van Zeus eens in de vier jaar in Olympia gehouden. Grootste nationale manifestatie en samentreffen van alle Hellenen. (hist.)
OLYMPOS: ruim 2000 m hoge berg in Noord Griekenland op de grens tussen Makedonia en Thessalia. Homeros' fantasie schiep er de woonplaats van de twaalf belangrijkste goden, de Olympische goden.
ONDERWERELD: het Dodenrijk dat de Grieken zich onder de aarde (Bovenwereld) voorstelden. Zie ook HADeS.
ORAKEL: 1. de plaats waar de mens een godheid kon raadplegen en deze hem bij monde van een priester of priesteres antwoord gaf (o.a. te Delphoi en Dodona) 2. het orakelantwoord zelf (hist.).
ORESTÈS: zoon van Agamemnon die zijn moeder moest doden om zijn vaders dood te wreken.
ORION: groot jager, geliefde van Aphrodite, na zijn dood als sterrenbeeld aan de hemel gezet.
ORPHEUS: beroemde Thessalische dichter zanger die in de Onderwereld afdaalde om zijn geliefde eurydike terug te krijgen. De instelling van de Orphische Mysteriën werd aan hem toegeschreven.
OURANOS (Lat. Uranus): de Hemel, eerste mannelijke godheid na de schepping, echtgenoot van Gaia, de Aarde.
PALAISTRA: 'worstelplaats', met zuilengaanderijen omgeven open sportterrein, onderdeel van een gymnasion. (hist.)
PALAMÈDÈS: wijze en bekwame Griek aan wie allerlei uitvindingen (maten, gewichten, dobbelspel enz.) werden toegeschreven. Tijdens de Trojaanse oorlog door een verraderlijke opzet van Odysseus onschuldig ter dood veroordeeld.
PALLAS ATHÈNA (Lat. Minerva): dochter van Zeus en Metis, godin van de wijsheid en het krijgsbeleid. Ze beschermde wetenschap, kunstvaardigheid en ambachten.
PAN: natuurgod, herdersgod, die door velden en bossen dartelde. Voorgesteld met bokkepoten en hoorns (de Christenen maakten hem tot duivel); bespeelde een fluitje met zeven pijpjes van aflopende grootte. Maakte de mensen graag aan het schrikken ('paniek').
PANATHÈNAIA: 'Al Atheens' feest ter ere van Pallas Athena eens in de vier jaar in Athenai gevierd. (hist.)
PANDORA: 'Al begiftigde', de eerste vrouw, die door Hephaistos op Zeus' bevel geschapen werd, bracht door haar nieuwsgierigheid alle ziekten en leed op aarde.
PARIS: zoon van de Trojaanse koning Priamos, door zijn schaking van de Spartaanse koningin Helene oorzaak van de ondergang van Troje.
PARNASSOS: de berg waartegen het Delphische heiligdom van Apollo gebouwd was. Verblijfplaats van Apollo en de Muzen, vandaar de 'dichterberg'.
PARTHeNON: grootste tempel op de Atheense akropolis (5de eeuw v.Chr.) van Pallas Athena, waar zij als Parthenos, Jonkvrouw, vereerd werd. (hist.)
PASIPHAÈ: vrouw van de Kretenzische koning Minos, die het monster Minotauros baarde.
PÈLEUS: zoon van Aiakos (koning van Aigina) en kleinzoon van Zeus, aan wie de zeegodin Thetis werd uitgehuwelijkt. Vader van Achilleus.
PÈLIAS: boosaardige oom van Iason, door de tovenares Medeia met een 'verjongingskuur' vermoord.
PELOPONNÈSOS: 'eiland van Pelops', zuidelijk schiereiland van Hellas.
PELOPS: zoon van Tantalos, emigreerde uit Lydia naar Griekenland en werd een machtige koning op de Peloponnesos. Stichter of uitbreider van de Olympische spelen.
PÈNELOPEIA (of PÈnelopÈ): vrouw van Odysseus die twintig jaar trouw op hem wachtte, al werd ze door ongeveer honderd 'vrijers' in haar huis lastig gevallen.
PENTHEUS: koning van Thebai, kleinzoon van de stichter Kadmos. Zijn ongeloof ten opzichte van Dionysos werd zijn ondergang.
PERIKLÈS: geniale leider van de Atheense democratie (460 429) onder wie Athenai politiek machtig werd en een cultureel hoogtepunt bereikte ('Gouden eeuw'). (hist.)
PERSEÏDEN: nakomelingen van Perseus.
PERSEPHONÈ: dochter van Zeus en Demeter, godin van alles wat bloeit; een deel van het jaar koningin van de Onderwereld.
PERSEUS: Griekse held die het Medousahoofd afsloeg. Zoon van Zeus en Danaë tot wie Zeus kwam als een gouden regen.
PHAIAKEN: bewoners van het sprookjesland Scheria. Ze brachten de schipbreukeling Odysseus terug naar zijn vaderland Ithaka.
PHAIDRA: vrouw van Theseus, wier liefde voor haar stiefzoon Hippolytos beiden te gronde richtte.
PHAISTOS: tweede voorname stad van Kreta uit de Minoïsche tijd. Belangrijke archeologische vindplaats. (hist.)
PHEIDIAS: groot Atheens beeldhouwer uit Perikles' tijd (5de eeuw v.Chr.) die o.a. de marmeren sculpturen van het Parthenon schiep en twee beelden van goud en ivoor: van Zeus voor de Zeustempel in Olympia, van Pallas Athena voor het Parthenon. (hist.)
PHILOKTÈTÈS: Griekse aanvoerder die de boog en pijlen van Herakles geërfd had, onmisbaar voor de inname van Troje.
PHINEUS: blinde Thrakische koning, door de Argonauten bevrijd van de kwellingen van de Harpijen.
PHRIXOS: zoon van Athamas en de godin Nephele, die op de gevleugelde ram met gouden vacht naar Kolchis vloog (zie Argonauten en Gulden Vlies).
PHTHIA: Thessalische streek en stad waarover Achilleus' vader Peleus heerste.
PINDAROS: grootste lyrische dichter van Hellas, geb. 522 v.Chr. in Thebai. Overgebleven zijn een aantal gedichten ter ere van winnaars bij Olympische en andere spelen. (hist.)
PLATO : geb. 427 v.Chr. in Athenai. Leerling van Sokrates, groot denker die zijn wijsgerige werken (over de mens en de staat) schreef in de vorm van dialogen, waarin Sokrates de hoofdpersoon is. Zijn invloed reikte over de gehele oudheid. Zie ook AKADEMEIA. (hist.)
PLENGOFFER: offer van vloeistof, vooral wijn, melk en honing.
POLIS: Helleense stad en 'stadstaat', d.w.z. een stad die met het omliggende land onder een eigen bestuur stond. Tot Alexander de Grote waren de 'poleis' in Hellas de enige politieke eenheid.
POLYDEUKÈS (Lat. Pollux): de onsterfelijke van de twee Dioskouroi (zie aldaar), muntte uit in het vuistvechten.
POLYNEIKÈS: een van de tweelingzoons van Koning Oidipous, trok tegen zijn vaderstad Thebai op in de veldtocht van de 'Zeven tegen Thebai'.
POLYPHÈMOS: zoon van Poseidon, mensenetende Kykloop bij wie Odysseus met zijn makkers terecht kwam.
POMPEJI: oude stad in Campania die in 79 n.Chr. door een uitbarsting van de Vesuvius onder as en puimsteen bedolven werd. In de opgegraven huizen en gebouwen zijn veel beelden en muurschilderingen met Griekse mythologische onderwerpen gevonden.
POSEIDON (Lat. Neptunus): zoon van Kronos en Rhea, god van de zee. Voorgesteld als sterke gebaarde man met drietand.
PRAXITELÈS: de grote Atheense beeldhouwer van de 4de eeuw v.Chr., de eerste die aan de godenbeelden een weker en menselijker karakter gaf. (hist.)
PRIAMOS: de grijze koning van Troje tijdens de Trojaanse oorlog.
PROMÈTHEUS: 'de Vooruitdenkende', een Titan, zoon van Gaia en Ouranos; schiep de mens uit leem en stal voor hem het vuur uit de hemel.
PROPONTIS: lett. 'Voorzee', nu Zee van Marmara.
PROTEUS: een oude alwetende zeegod die zich in allerlei gedaanten kon veranderen.
PSYCHÈ: 'Ziel', verpersoonlijking van de mensenziel in de gestalte van een mooi meisje. Soms met vlindervleugels afgebeeld. Geliefde van eros.
PYLADÈS: grote vriend van Orestes die hem op al zijn tochten vergezelde en in Tauris voor hem wilde sterven.
PYLOS: stad van de oude Nestor op de Peloponnesos. Belangrijke archeologische vindplaats uit deMykeense tijd. (hist.)
PYTHIA: priesteres van Apollo, die in zijn Delphische tempel de orakelantwoorden van de god doorgaf. (hist.)
PYTHISCHE SPELEN werden ter ere van Apollo om de vier jaar in Delphoi gehouden met muzische en atletische wedstrijden. (hist.)
PYTHON: draak die het orakel van Moeder Aarde in Delphoi bewaakte totdat hij door Apollo verslagen werd.
RHADAMANTHYS: zoon van Zeus en europa, eerste koning van Phaistos op Kreta; na zijn dood rechter in de Onderwereld.
RHEA: dochter van het eerste godenpaar Gaia en Ouranos, vrouw van Kronos en moeder van zes Olympische goden. Vereerd als 'Moeder der goden' en als Moeder van de gehele levende natuur, daarbij vereenzelvigd met de Aziatische moedergodin Kybele.
SATYRS: vrolijke boswezens uit het gevolg van Dionysos. Voorgesteld als harige mannetjes met lange staarten en spitse oren, vaak spelend op een dubbelfluit.
SCHERIA: eiland van de zeevarende Phaiaken die Odysseus terugbrachten naar zijn vaderland Ithaka. Men stelde er meestal Korkyra (Corfù) mee gelijk, soms Sicilië. Zie ook onder Phaiaken.
SELÈNÈ (Lat. Luna): maangodin die 's nachts op een glanzende wagen met vierspan door de hemel rijdt.
SEMELÈ: Thebaanse prinses, geliefde van Zeus bij wie ze moeder werd van Dionysos. Ze verbrandde toen Zeus in zijn ware gedaante voor haar verscheen.
SFINX (van egyptische oorsprong): monsterwezen met een vrouwenbovenlijf, leeuwepoten en achterlijf, soms met vleugels. Gaf bij Thebai aan alle voorbijgangers een raadsel op.
SILENEN: baardige, dikbuikige boswezens uit het gevolg van Dionysos.
SIRENEN: twee of drie nimfen die aan de zeekust (Golf van Napels?) de voorbijvarenden door hun betoverende gezang tot zich lokten en dan doodden. Voorgesteld als vogels met vrouwenhoofd, later als vrouwen met vogelklauwen en vleugels.
SISYPHOS: stichter en koning van Korinthos, om zijn schurkenstreken zwaar gestraft in de Tartaros.
SKYLLA: zie CHARYBDIS
SOKRATÈS: (469 399) Atheens wijsgeer, leerde zijn volgelingen grotendeels jonge mensen zelfstandig nadenken over levensproblemen zonder hen een leer op te leggen. Werd om zijn vrijheid van denken en spreken door een Atheense jury veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. (hist.)
SOPHOKLÈS: groot Atheens tragediedichter (5de eeuw v.Chr.); nam o.a. de Thebaanse en Mykeense sagen tot onderwerp van zijn tragedies. (hist.)
SPARTA: Dorische stadstaat op de Peloponnesos die al vroeg belangrijk was en in de 5de eeuw v.Chr. de grote rivaal van Athenai werd.
STYX: rivier in de Onderwereld waar de veerman Charon de gestorvenen overzette. Bij de Styx zwoeren de goden hun meest bindende eed.
TAINARON: middelste zuidkaap van de Peloponnesos waar de Grieken zich een ingang van de Onderwereld dachten.
TANTALOS: Lydische (Kleinaziatische) koning, gunsteling, misschien zoon van Zeus, om zijn zonden zwaar gestraft in de Tartaros.
TARTAROS: deel van de Onderwereld waar de boosdoeners hun straf ondergingen. Soms: de hele Onderwereld.
TAURIS: deel van de tegenwoordige Krim, barbaars land waar mensenoffers werden gebracht.
TEIRESIAS: de blinde ziener die het Thebaanse koningshuis drie generaties diende.
TÈLEMACHOS: zoon van Odysseus en Penelopeia, pas geboren toen zijn vader uittrok naar Troje.
TEUKROS: 1. stamvader van het Trojaanse koningshuis. 2. Griekse held in de Trojaanse oorlog.
THALÈS van Milètos (± 6)) v.Chr.): eerste natuurfilosoof van europa, nam 'het vochtige' als oerstof van al het bestaande aan. Voorspelde de zonsverduistering van 585 v.Chr. (hist.)
THANATOS: betekent 'Dood' maar is gepersonifieerd nauwelijks een mythologische figuur. Een enkele maal is hij het die de dode komt halen in plaats van Hermes. Zie ook HYPNOS.
THÈBAI: machtige stadstaat uit de Mykeense periode waarvan een reeks sagen getuigen. In de 4de eeuw korte tijd de leidende stad van Hellas. Archeologische vindplaats. (hist.)
THÈSEUS: zoon en opvolger van de Atheense koning Aigeus. Nationale held van Athenai. Versloeg o.a. de Minotauros.
THETIS: een van de vijftig Nereïden, door de goden uitgehuwelijkt aan de sterveling Peleus, bij wie ze moeder van Achilleus werd.
THRAKÈ: landstreek ten noorden van de Aigeïsche zee met Griekse volksgroepen temidden van een vrij ruwe bevolking. (hist.)
THYRSOS: staf met wingerdloof of klimop omwonden en met een pijnappel bekroond: symbolen van het eeuwige leven. Bakchanten zwaaiden de thyrsos bij haar dansen. (hist.)
TIRYNS: stad in Argolis uit de Mykeense periode. Belangrijke archeologische vindplaats. (hist.)
TITANEN: reuzenzonen van Gaia en Ouranos, streden tegen Zeus en de andere Olympische goden.
TRIPTOLEMOS: zoon van de koning van eleusis, de eerste sterveling die Demeter in de geheimen van de landbouw inwijdde.
TRITON: zoon van Poseidon, zeemeerman met vissenstaart, blaast op schelp ('Tritonhoorn'). In de latere beeldende kunst vindt men wel meerdere Tritonen.
TROJÈ: stadstaat in het noordwesten van Klein Azië, vanaf voorhistorische tijden tot in de Romeinse periode van belang voor de handel tussen Hellas en de kusten van de Zwarte Zee. Deze handel was waarschijnlijk de historische oorzaak van de 'Trojaanse' oorlog uit de sage. In een heuvel bij het tegenwoordige Hissarlik vond de Duitse amateur archeoloog Schliemann in 1870 negen steden boven elkaar; de zevende was de stad van Priamos. (hist.)
TYNDAREOS: koning van Sparta. Zie LEDA.
VOGELTEKENEN: uit de vlucht der vogels maakten de zieners ('vogelwichelaars') volgens bepaalde regels de wil van de goden op. Vooral de adelaar, de heilige vogel van Zeus, was daarbij belangrijk.
ZEPHYROS: westenwind die in het voorjaar zachte, vochtige lucht in Hellas aanvoert.
ZEUS: zoon van Kronos en Rhea, god van de hemel, hoogste heerser over mensen en goden. Voorgesteld als een grote, bebaarde man, vaak met bliksemschichten in de hand. Heilige vogel: de adelaar; heilige boom: de eik.
terug naar het literatuuroverzicht
terug naar De twaalf werken
^