Dr. C.J. Schuurman - Psychologie, godsdienst en religie
Een kritische bezinning op de grens van een nieuw tijdperkUitg. van Loghum Slaterus, Arnhem 1961
[tussen haken is van mij, Freek]
Over de inhoud
Onder de schrijvers over de hedendaagse crisis in de westerse cultuur bevinden zich pessimisten en optimisten. Voor de pessimisten is het sleutelwoord: ondergang; de optimisten zien, zonder ook maar enigszins de ernst van de onrustbarende verschijnselen te miskennen, in de crisis de mogelijkheid tot vernieuwing; zij zien dus de crisis als 'overgang'.
Dr. Schuurman, de Amsterdamse psychiater, behoort tot de laatsten. 'De mens van heden', zegt hij, 'bevindt zich in een overgangsfase naar een laatste opbloei van de westerse cultuur, voor deze gaat uitmonden in een wereldcultuur'. Maar deze vruchtbare overwinning van de huidige crisis kan alleen het gevolg zijn van een nieuwe golf van grote en fundamentele bezieling. En een bezieling kan, zoals het woord reeds aanduidt, z.i. slechts geboren worden uit de ziel van de mens, die door hem immers 'het brandpunt van het scheppingsproces' is genoemd. Daar de ervaring van het scheppende leven de kern van alle religie uitmaakt, tracht de schrijver allereerst het verschijnsel 'religie' te doorgronden, het afgrenzend tegenover 'kerk' en 'godsdienst'.
Hij toont vervolgens aan, dat een inzicht in het wezen van de religieuze ervaring aanmerkelijk wordt bevorderd door de dieptepsychologie, die aan het menszijn een dimensie heeft toegevoegd. De tocht waarop de lezer wordt meegenomen, voert langs de kritische beschouwing van traditionele religievormen zowel als van typische hedendaagse verschijnselen en stromingen (existentialisme) om dan ten slotte uit te komen bij een ontdekking van het wezen van de mens en de daaruit geboren visie van een nieuwe cultuurfase.
Schuurman: "Bewustwording is: ontwaken, wakker worden, zien wat er gebeurt in je leven, ontdekken wat de samenhang is."
Inhoud
Voorwoord
Inleiding
1 Wat is het wezenlijke kenmerk van de westerse cultuur?
2 Hoe is de uitwerking van deze cultuur geweest tot opheden?
3 Waar gaat het om in de huidige crisistijd?
4 Uit welke bron kan een nieuwe bezieling ontspringen? Het zelfbesef
Psychologie
Ziel en lichaam
Ik
Denken, voelen en handelen
Bewustwording
Zelfverwerkelijking
Zelfbeleving, waarneming
Religie
De onbewustheid van zichzelf
Vereenzelviging
Inleiding
1 Wat is het wezenlijke kenmerk van de westerse cultuur?
2 Hoe is de uitwerking van deze cultuur geweest tot opheden?
3 Waar gaat het om in de huidige crisistijd?
4 Uit welke bron kan een nieuwe bezieling ontspringen? Het zelfbesef
Psychologie
Ziel en lichaam
Ik
Denken, voelen en handelen
Bewustwording
Zelfverwerkelijking
Zelfbeleving, waarneming
Religie
De onbewustheid van zichzelf
Vereenzelviging
Kerk
Ritueel
Geloofsleer
De wezenlijke kern
Gnosis en mysteriecultus
Alchemie
Theologie
Dieptepsychologie
5 De innerlijke weg en een nieuw inzicht in het menszijn
Het wezen der ziel
6 Een prospectieve beschouwing over de huidige grenssituatie
Het verdwijningspunt (de menselijke geest)
Het mysterie van bewustzijn en zelfbesef
Literatuur
Ritueel
Geloofsleer
De wezenlijke kern
Gnosis en mysteriecultus
Alchemie
Theologie
Dieptepsychologie
5 De innerlijke weg en een nieuw inzicht in het menszijn
Het wezen der ziel
6 Een prospectieve beschouwing over de huidige grenssituatie
Het verdwijningspunt (de menselijke geest)
Het mysterie van bewustzijn en zelfbesef
Literatuur
Voorwoord
In deze zes voordrachten, gehouden voor de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort in de zomer van 1960, heb ik uitdrukking gegeven aan mijn steeds sterker wordende overtuiging, dat wij mensen ons in dit tijdsbestek in de overgangsfase bevinden naar een laatste opbloei van de westerse cultuur, voor deze gaat uitmonden in een wereldcultuur. Deze opbloei zal alleen tot volle ontwikkeling kunnen komen, wanneer ze wordt gedragen door een nieuwe golf van grote en fundamentele bezieling. Deze zal niet anders dan van religieuze aard kunnen zijn, maar tevens moeten voeren tot de bewustzijnsverruiming, die tot een nieuwe aanpak van de grote problemen van deze tijd in staat kan leiden.
De vraag waar het in onze tijd om gaat, hoe ieder zijn bijdrage voor de oplossing naar vermogen zou kunnen geven, spitst zich toe tot de kernvraag van de verhouding tussen psychologie en religie. Omdat op dit gebied legio misverstanden bestaan, is het nodig de betekenis van deze begrippen te preciseren en het begrip religie af te grenzen van de begrippen godsdienst en kerk.
Vooral in het vierde hoofdstuk wordt onderzocht, in hoeverre en op welke wijze een psychologischverantwoorde zelfbezinning dienstig kan zijn voor echte religie. Herhaaldelijk wordt in dit verband gerept van het wezen der ziel als de bron, waaruit als enige een nieuwe bezieling kan ontspringen. Tal van feiten worden genoemd waaruit duidelijk kan worden, dat het wezen der ziel geen hypothese is, maar een werkelijkheid, waarmee wij contact kunnen krijgen. 7
Dieptepsychologische ervaring kan aan het menszijn een dimensie toevoegen, die even onmisbaar is voor de komende wereldcultuur als de atoomenergie. Bij die komende cultuur hoort dan ook een nieuwe anthropologie, een nieuw mensbeeld en het is de bedoeling van dit geschrift al het waardevolle uit het verleden op te sporen, dat bij kan dragen tot een verantwoorde overtuiging omtrent de vraag: 'Wat is de mens eigenlijk?'
De kern van mijn antwoord gaat uit van de overtuiging, dat echt menszijn zonder religie niet mogelijk is, maar dat religie niet zuiver kan blijven, zonder gebruik te maken van de mogelijkheden, die door de dieptepsychologie zijn ontdekt. 8
Inleiding
Om de komende beschouwingen goed te kunnen volgen, is het nodig in het kort enkele belangrijke begrippen, die telkens terugkomen, in hun samenhang te verduidelijken. Het gaat in het bijzonder om de fundamentele psychologische begrippen: ego tiek en erotiek, zoals deze uitwerken in het individu en in de mensheid als geheel.
Onder egotiek versta ik die groep van driften, die zich in de eerste plaats manifesteren als gelding, vervolgens als ontplooiing, om tenslotte uit te monden in datgene, waar het eigenlijk om gaat: de openbaring van het eigene.
Onder erotiek versta ik die groep van driften, die de tegenspelers zijn van de voorgaande en zich manifesteren als drang naar gemeenschap, zoals deze zich openbaart in: de verhouding der seksen, voorts in de verhouding van individuen en groepen van individuen tot elkaar, zoals in vriendschappen en andere relaties, en ten slotte in religie, dat wil zeggen in de verhouding tot het grote geheel.
Egotiek en erotiek vormen met elkaar in rit mischverband de oerdrang, die er is in de mens om tot zijn wezenlijke vervulling te komen. Wanneer dit geldt voor het individu, zal het duidelijk zijn, dat deze drang vanzelf ook te voor schijn moet komen in de resultante der individuele strevingen, dat wil zeggen in de geschiedenis, in de openbaring der mensheid. We zullen zien, dat deze onderscheiding van bijzondere betekenis is, willen we het wezenlijke kenmerk van onze wes terse cultuur goed begrijpen. 9
Voorts is het noodzakelijk, dat het duidelijk wordt, hoe die egotische en erotische drang elk een bepaalde vorm aannemen in de ziel van het individu, die als expressie-apparaat kan func tioneren. De egotiek kunnen we herkennen in het persoonlijke, reële Ik, dat ook het egoeentrische Ik is en het executieve Ik. Als tegenpool daarvan herkennen we de erotiek in het ideale Ik, dat ook het sociale of normatieve Ik kan worden genoemd.
In beide Ikken spelen aanvankelijk begeerte en vrees de hoofdrol en pas wanneer er de juiste wisselwerking tussen deze beide ontstaat, kan een andere factor in de ziel de boventoon krijgen, nl. die van het creatieve. We zullen zien, dat deze fundamentele psychologische gegevens onontbeerlijk zijn voor het begrip van de komende beschouwingen.
Ten slotte is het belangrijk op te merken, dat we bij de man in het algerneen een sterker egotischaccent vinden en bij de vrouw een sterker erotischaccent. Een juiste wisselwerking voert ook hier tot openbaring van creatieve krachten, zowel seksueel als geestelijk. 10
terug naar de Inhoud
1 Wat is het wezenlijke kenmerk van de westerse cultuur?
Dat onze tijd een crisistijd is, is langzamerhand een gemeenplaats geworden, maar het is zeker niet zo, dat ons dagelijks helder voor ogen staat, wat eigenlijk de hoofdpunten zijn van de crisis waarin we ons bevinden. Als belangrijke punten wil ik de volgende noemen. In de eerste plaats is het duidelijk, dat de mensheid staat voor de uiterst spannende beslissing over leven of dood, althans van een groot deel der mensheid, en wel een zo groot en vitaal deel dat we kunnen zeggen, dat daarmee onze cultuur zeker op het spel staat. Dat ik hierbij denk aan de atoomkernsplitsing met al zijn gevolgen, is natuurlijk duidelijk. Deze beslissing is daarom zo spannend, omdat aan de andere kant, indien de mensheid bijtijds de weg weet te vinden om de catastrofe te vermijden, de toepassing in zich t komt van zulke ongekende mogelijkheden zowel in de rich ting van de exploitatie van het kleine - dan denk ik aan atoomkernfusie met al haar gevolgen - als in de rich ting van het grote - en dan denk ik aan de mogelijkheden van de ruimtevaart -, dat ook daardoor blijkt, dat een volkomen nieuwe fase in de mensheid is aangebroken. Dit alles is tochwel een gevolg van de ontwikkeling van de wetenschap. Terwijl in de vroegere tijden de mensheid eigenlijk alleen een eenheid is geweest door de innerlijke gelijkluidend heid der mythen, die wel eens genoemd zijn de eerste universele taal der mensheid, is er nu voor het eerst een tweede taal der mensheid opgekomen, nl. de taal van de westerse wetenschap. Deze vormt een belangrijke stap in de rich ting van de eenheid der mensheid. Ze is echter op zichzelf alleen een mogelijkheid en nog geen werkelijkheid. 11
Het spreekt vanzelf, dat in dit spannende stadium de mens, - er zijn tal van vooraanstaande figuren, die dat vertolken -, huivert voor zijn eigen mogelijkheden en zich in zekere zin met vrees en beven afvraagt, of wij mensen wel in staat zijn deze krachten voldoende te beheersen. Dit is uiterst belangrijk, want hierdoor vraagt voor het eerst over de hele wereld de mens zich af: wie ben ik zelf, dat ik in deze mogelijkheden verkeer. Dit geldt natuurlijk vooral voor de westerse volken met hun grootste mogelijkheden.
Een fundamentele verandering, hiermee samen hangende, is dat voor het eerst in de geschiedenis door de be heersing van een bepaalde techniek, die voor iedereen toegan kelijk is, de mens tevens bezig is de binnenwereld te verkennen en ook hier even geweldige mogelijkheden ontdekt als tot nog toe door de natuurwetenschappen is geschied in de buitenwereld, in de rich ting van het grote en in de rich ting van het kleine.
Gaan we nu in het kort de gevolgen na van deze belangrijke feiten voor het geestesleven, dan vinden we in de eerste plaats in onze tijd net als 2000 jaar geleden een sterk gevoel van onbehagen, ja zelfs van apathie. Het klinkt vreemd als ik dat zeg, om dat het lijkt alsof onze tijd geweldig actief is. Er is echter een geestelijke apathie. Er zijn ontzaglijk veel mensen, die eigenlijk maar afwachten, wat er gebeuren gaat en om die grote massa gaat het. Er is ook een grote mate van skepsis en in de grond pessimisme. Hiermee hangt samen de relativering van de essentiële waarden. Hoeveel mensen zijn er niet, die eigenlijk nauwelijks meer geloven in liefde, in waarheid, in vrijheid. Maar anderzijds is er evenzeer een dynamische ontwikkeling in de rich ting van twijfel aan schijnwaarden, die lange tijd zo'n grote rol hebben gespeeld.
Daarbij denk ik aan de tegenwoordige grondige twijfel aan de waarde van het verschil tussen de rassen. Dat er zekere psychologische verschillen zijn is duidelijk, maar de discriminatie op basis van rasverschil is bezig te verdwijnen. Hetzelfde geldt voor de discriminatie op basis van sekse verschil. Overal ter wereld gaat de vrouw zodanig meedoen en krijgt een zodanige taak toegewezen, dat men alleen nog kan spreken van psychologische verschillen tussen man en vrouw, maar niet meer van waardeverschillen. Hetzelfde geldt voor de discriminatie op grond van politieke achtergronden. Ook hier van begint men steeds meer de betrekkelijkheid in te zien en het onjuiste van diskwalificaties. Men zoekt naar een weg om hiervoor definitief oplossingen te vinden. Dit heeft natuurlijk vooral te maken met het vluchtelingenvraagstuk.
Ten slotte geldt dit zelfde voor de discriminatie op grond van verschil van godsdienst. Hoe langer hoe meer erkent men, dat verschillende godsdiensten gelijke rechten hebben en dat men alleen maar kan trachten elkaar te beïnvloeden om zo diep mogelijk contact te hebben met de oergrond. Dit alles vraagt om een reoriëntatie ten opzich te van mens en wereld en vooral ten opzich te van de diepere achtergrond van het menszijn. Dus ook om een nieuwe en grondiger belang stelling voor het onbewuste zieleleven.
Dit waren de punten, die ik eerst wilde noemen, voordat ik kom tot mijn eigenlijke onderwerp. Het is immers zo, dat wanneer wij ons in een grenssituatie bevinden en onze cultuur daar bij in zeer bijzondere mate in het geding is, het noodzakelijk is, dat we ons afvragen, welke mogelijkheden deze cultuur nog bevat. Dit houdt tegelijk in dat we vragen, wat eigenlijk het wezen is van onze cultuur. Maar daarvoor zullen wij tot de oorsprong moeten gaan. We zullen ons moeten afvragen, wat het wezenlijke kenmerk van het begin af aan geweest is.
Dat ik hiernaar vraag houdt een definitie in van het begrip cultuur. Ik versta daaronder de creatieve openbaring van een grondpatroon van archetypische krachten in een collectiviteit van grote tijd ruimtelijke uitgestrektheid. 12 Het zou ons te ver voeren om deze definitie nader te onderzoeken, dus ik geef deze nu voor wat zij is. Willen wij gaan tot de wortel van het grondpatroon van ar chetypische krachten, die in onze cultuur werkzaam zijn, dan moeten we terug naar de zeer oude culturen van Babylonië en Egypte en ik wil daarom beginnen met eerst een indruk te geven van de Egyptische beschaving, die van bijzondere betekenis is geweest voor het ontstaan van onze cultuur. Ik doe het heel kort, maar het is noodzakelijk, om daardoor ook het eigenlijke kenmerk van onze cultuur beter duidelijk te kunnen maken.
De Oude Egyptische cultuur was totalitair van opbouw. In alle geledingen was ze van bovenaf georganiseerd. Dat betekent dus dat wanneer we dit psychologischwillen formuleren en denken aan de twee grote machten egotiek en erotiek, de erotische krachten hier verre de boventoon voerden, zoals dat eigelijk bij alle antieke culturen het geval is geweest. De geest die deze hele maatschappij doortrok was mythocratisch. De mythe, die voorbewuste poging zich rekenschap te geven van de krachten van het zieleleven, die voorbewuste dieptepsy chologie dus, vormde de achtergrond van deze cultuur. Daardoor was er in het oude Egypte een wijze, een bijzonder hoog ontwikkelde figuur, die door zijn bijzondere capaciteiten deze functie kreeg en die, bijgestaan door een aantal deskundigen, specia listen, de Farao dag voor dag, jaar voor jaar en van het begin van zijn regering af zijn taak en functie aanwees en dit deed in overeenstemming met verschillende astrologische tijdperken. De Farao nam daarbij een middelaarsfunctie in. Enerzijds was hij duidelijk de incarnatie van de kosmische orde, anderzijds was hij tegelijk de incarnatie van het volk, een voorbeeld van de idee van de godmens.
De gehele Egyptische maatschappij was doortrokken van de idee, dat elk mens een toegewezen plaats had en dat verwerkelijking van de kosmische orde pas stap voor stap kon plaatsvinden, dat dit zo juist was en noodzakelijk en 14 daarom ieder dus ook tevreden moest zijn met de plaats, die hij innam. Geleidelijk aan was een verruiming van de individuele mogelijkheden voorzien en we zien dan ook, dat die tot stand kwam in de volgorde van het Oude naar het Middenrijk en van het Middenrijk naar het Nieuwe.
Vragen wij naar de kern van de mythen, die het leven van de Egyptenaren beheer sten, dan komen we uit bij de grote levenswet van het proces van dood en wedergeboorte, zoals dit zo duidelijk gesuggereerd werd door de rol die de Nijl in Egypte speelde. Perioden van grote droogte, perioden van grote vruchtbaarheid, dood en leven wis selden elkaar af en de hele cultuur leefde op de grens van de dorre woestijn en de vruchtbare Nijlvlakte.
We moeten het niet omdraaien en doen alsof hun opvattingen dus een zuiver natuurlijke oorzaak hadden, neen het was zo, dat men in dit natuurgebeuren het eigen innerlijk menselijk beleven zag en begreep; daarom werd dit proces van dood en wedergeboorte uitgebeeld in het hanteren van de dode, speciaal van de Farao als vertegenwoordiger van het volk, later ook van enkele hoogwaardigheidsbekleders, die als bijzondere gunst hierin mochten delen.
Het lichaam werd gebalsemd en geplaatst in een sarcofaag. Daardoor werd eigenlijk het zaad uitgebeeld dat het leven van de plant is, dat zich terugtrekt in een kiem met een harde bolster. Deze sar cofaag werd geplaatst in een piramide, waarvan we weten, dat hij oorspronkelijk de uitbeelding is van de zogenaamde schep pingsheuvel, een eerste beweging van de aardkorst in de rich ting van levensopenbaring. Alles in deze cultuur was symbolisch, ook de bouw van de tempels en van de piramiden. Wij weten dit zo goed, doordat de Egyptenaren zulk een ontzaglijke documentatie hebben achtergelaten. Uit deze gegevens blijkt, dat ze de overtuiging waren toege daan, dat langzamerhand in de geschiedenis steeds meer individuen zouden mogen delen in het bewustwordingsproces, dat aanvankelijk alleen voor enkelen bestemd was. 15
Wanneer we die cultuur in haar geheel bestuderen, vinden we, dat men in die tijd een verrassende kennis had van de natuur, van de mens en van het heelal, die ons nog steeds moet verbazen. Ik merkte op dat het totalitaire karakter van deze maat schappij eigenlijk niets bijzonders is, omdat de erotiek in alle cultuurvormen van de oudheid nog overheerste. Dit is belangrijk want het betekent, dat de opkomst van een overwich t van het egotische boven het erotische pas langzamerhand plaats kon vinden en een grote gebeurtenis was. Het eerste spoor daarvan vinden we bijv. in Egypte, waar in de latere tijd de overtuiging werd uitgesproken, dat de mensen eigenlijk de kinderen der goden zijn.
Hier wordt dus een soort van familierelatie genomen als uitdrukkingsvorm voor de relatie tussen de mens en de wezenlijke, de archetypische krachten, die het leven van de wereld beheersen. Maar in deze verhouding van de mens als kind tot ouders is natuurlijk nog een volledige afhankelijkheid en we vinden nu voor het eerst in het Israëlitische volk de gedachte uitgesproken van een verbond, alsof er sprake is van twee gelijkwaardige partijen. Het is dan ook vanuit de nieuwe bewustwording, die in deze rich ting gaat, dat we kunnen begrijpen, dat Mozes, een mythische figuur, waarvan we niet weten of hij ooit historisch heeft bestaan, dat Mozes zich heeft losgemaakt uit het Egyptische verband en wel op basis van de stelling, dat het leven in Egypte een slavernij was, en dat het joodse volk een eigen karakter had en een verbond met zijn eigen God Jaweh.
Hier zien we de egotiek opkomen en zo'n bezieling veroorzaken, dat er een sterk zelfvertrouwen in dit volk ontstond, een vertrouwen, dat werd uitgedrukt in het geloof, dat Jaweh niet was een van de vele goden, zoals er bij allerlei volken waren, maar dat hij een unieke en aparte plaats had. Ik kan er nu niet verder op ingaan om de egotische lijn te vervolgen, zoals die in het hele Oude Testament te voorschijn komt. Ik wil alleen maar zeggen, dat deze bijzonder duidelijk zich aftekent door de afgrenzing, die het joodse volk blijkbaar behoefde en de sterkte intolerantie, die het vertoonde tegenover andere volken en hun godsdienst.
Dit alles is daarom zo belangrijk, doordat in het joodse volk de bezielende, emotionele wortel schuilt van onze cultuur en wel in het bijzonder in dat egotischkarakter. Daartegenover is de Griekse wortel van onze cultuur meer de intellectuele, de bezinnende, de andere pool dus, de verstandelijke rechtvaardiging van deze egotische drang. Vanuit beide wortels zien we een toename van de bewustwording van de mens omtrent zichzelf. Onze cultuur is onafscheidelijk verbonden met deze egotische stroming, die zich aanvankelijk heeft gekristalliseerd in het chris tendom.
Het is daarom noodzakelijk dat we ons nu gaan ver diepen in de oorsprong van het christendom als godsdienst. Bestuderen we daarvoor de tijd kort voor onze jaartelling, dan vinden we een merkwaardige overeenkomst met de tijd van nu. We vinden in de eeuw vóór Christus een toenemende desintegratie van allerlei volken rondom de Middellandse Zee, doordat de toenemende macht van de GrieksRomeinse cultuur overal in doordrong en de oude culuurverbanden oploste. Hiermee ging gepaard een ontwaarding, een waardeverlies in het bewustzijn van vele mensen ten opzich te van de normen, waaruit ze geleefd hadden. Dus een grote onrust en een gevoel van onbehagen.
Antwoord op deze uitdaging waren verschillende religieuze en filosofische stromingen van die tijd, die alle het hunne trachtten bij te dragen tot het vinden van een nieuwe integratie. Vele van deze stromingen vonden alleen aanhang onder een elite, andere vonden aanhang onder de grote massa. Terwijl we natuurlijk vanuit onze tijd kunnen consta teren, dat de ene stroming dich ter de kern raakte van de behoefte van die tijd dan de andere, moeten we tochconstateren, dat aanvankelijk daardoor geen van deze stromingen de boventoon kreeg, omdat hun de vitale kracht ontbrak om de grote massa in beweging te brengen. 17
Dit is bijzonder treffend wanneer we letten op het Mithraïsme, want dit heeft tijdelijk een grote macht gekregen. Er ontbrak echter iets essentieels aan. We kunnen dit o.a. begrijpen uit het feit, dat het Mithraïsme te veel alleen een godsdienst was voor mannen en niet voldoende voor de vrouw. Terwijl nu de massa een groot gevoel had van onbehagen, verlangen naar een nieuw houvast, maar ook naar vrede en veiligheid vanwege de vele oorlogen, vond tegelijk een regressie plaats, op dezelfde wijze als in onze tijd, omdat zich grote massa's proletariaat vormden, die eigenlijk een potentieel gevaar waren voor de samenhang van de staat en daarom tevreden moesten worden gesteld.
We hoeven die tijd maar even te bestuderen om te besefien, dat er ontzaglijk veel lijden was en dat de mensen ook aan elkaar zo veel leed konden aandoen. In verband daarmee was er veel angst en ontreddering en dus een zich nieuw afvragen: wat is tochde mens, dat hij dit alles moet doormaken. Men werd zich enerzijds meer bewust van zichzelf en anderzijds wist men geen raad met het lijden. Van hieruit kwam nu op een toename van schuldgevoel, schuldgevoel over het feit, dat men tegen de wezenlijke waarden van het menszijn inging, schuldgevoel ook over het leed, dat men elkander aan deed.
Het kenmerk van die tijd was het opkomen van een gevoel van een persoonlijke waarde van de mens. En dit deed in het bijzonder de massa slaven in beweging komen, die zich eigenlijk niet meer bij hun positie konden neerleggen, daarom in ieder geval hunkerden naar een antwoord op en naar de zin van hun lijden. De grote massa van die tijd zocht naar het verlossende woord, naar het verlossende antwoord op het persoonlijke lijden. Dit is het grote probleem van die tijd. Om dit beeld te completeren moeten we daarbij bedenken, dat er ook politiek grote beroering was en in het bijzonder - en dat is weer een overeenkomst met onze tijd - een sterke oostwest spanning. 18
Na verschillende driemanschappen was er ten slotte een eindstrijd tussen twee machtige figuren Octavianus en Antonius, elk met hun eigen aanhang van staten en machtige organisa ties. Octavianus was meer westers-Romeins en vereenzelvigde zich dus ook het liefst met Apollo, de zonnegod. Dit betekent, dat hij geneigd was de voorrang te geven aan het bewustzijn. Antonius daarentegen was meer oosters-hellenistisch en vereenzelvigde zich graag met Dionysus, zoals trouwens Cleopatra zich met Isis vereenzelvigde. Deze beiden staan meer aan de kant van het onbewuste zieleleven.
Dat ten slotte Octavianus het won, betekent dat de wind woei in westerse rich ting. Dringen we nu dieper door in de geestelijke achtergrond van die tijd, dan moeten we ervan uitgaan, dat de algemene betekenis van de mythen eigenlijk in grote kringen verloren was gegaan, dat men zocht naar een nieuwe vertolking van het onbewust beleven van de bestemming der mensheid. Dat men dus in die mythische verhalen een accent zocht, dat er te veel in ontbrak.
Men zocht dus naar een verschuiving van het arche typische grondpatroon en vond dit ten slotte door meer uitdruk king te geven aan de betekenis van de persoonlijke waarde van de mens en de betekenis van zijn persoonlijke lijden. De tijd van de levenslustige, speelse goden, die de mens voor hun doeleinden gebruikten, was voorbij; eveneens de tijd van de godendrama's, die zich blijkbaar los van de mensenwereld afspeelden, natuurlijk eigenlijk omdat men deze verhalen niet meer begreep. Maar wat mythischoverbleef was dus allerwegen het idee van de lijdende god. We denken bijv. aan de mythe van Osiris, die door Seth, de boze, gedood werd, maar later weer uit de dood verrees en we denken aan Prometheus, die geboeid werd aan de rots en later door Hercules werd bevrijd.
Maar wat we in de verschillende godsdiensten, die gerich t waren op de verering van Mithras, van Tammuz, Adonis en Osiris nu gaan vinden is, dat de lijdende god tevens wordt een verlosser en heiland. 19 Deze bewustwording van de kosmische achtergrond van het menselijke leven, vond in enkele bijzondere groepen een aparte bestudering en uitbeelding, en wel in de zgn. mysteriën meer langs de weg van het gevoel, in de gnostische kringen meer langs de weg van het intellect. In de mysteriën, waarvan een grote variatie in die tijd bestond, werden de mythen dich ter bij het persoonlijk bewustzijn gebracht door de verhalen van vroeger uit te beelden op een zodanige wijze, dat ze meer tot de verbeelding spraken, in het bijzonder een vorm, die wij nu zouden noemen een psychodrama.
In de verschillende gnostische stromingen werd dit zelfde gedaan langs de weg van mystiek- filosofische speculatie. Hieromtrent zijn we tegenwoordig zoveel beter georiënteerd door de vondsten van een hele gnos tische bibliotheek in Kenoboskion dicht bij Louksor in Zuid -Egypte. Deze geeft een volledig inzicht in de gnostische stromingen in de derde en vierde eeuw na Christus.
Hierdoor weten we nu, mede door de rollen die bij de Dode Zee zijn gevonden , dat de oorsprong van het christendom eigenlijk heel anders is geweest dan men het gewoonlijk van kerkelijke zijde heeft willen voorstellen. In de eerste plaats zijn bijna alle elementen van het christendom al vóór het jaar nul aanwezig geweest. In gnostische kringen was het langzamerhand steeds meer gemeengoed, dat het voor de mens noodzakelijk is dat hij door lijden heen gaat , wil hij ten slotte door inzich t worden bevrijd. Dat hij moet worden geboren uit natuur en geest, zoals we dat later in de evangeliën uitgebeeld vinden in de geboorte van Jezus uit Maria en de Heilige Geest. Dit is symbolische taal, waarin Jezus de mens vertegenwoordigt.
Ook het symbool van het kruis, dat al afkomstig is uit de oude astrologieën en een oersymbool der mensheid is, werd steeds meer gebruikt als het symbool van de weg van de mens om tot verlossing te komen. Hij moest door het kruis der fundamentele spanningen heen om tot opstanding en wedergeboorte te geraken. 20
Hiermee in verband staat de leer omtrent verzoening door het bloed van het lam, een leer die in andere vorm al op Kreta bekend was, waar de mens moest worden verlost door het bloed van de stier. Ook vinden we bij de gnostici al een ritueel, waarin de Eucharistie met brood en wijn volledig werd gevierd. In tal van mythen vinden we de wonderbare geboorte van de Heiland uit een maagd in een grot. Deze hele geestelijke achtergrond van de stromingen van die tijd is terug te voeren tot de astrologie, maar in de tijd vlak voor onze jaartelling ging het meer om de mens als persoon en dus ook om zijn persoonlijke heil. Dit accent vinden we al eerder in Egypte, waar de mens be houden kon worden door het geloof in Osiris en door zich met Osiris in zijn dood en opstanding te vereenzelvigen, maar dit begon nu meer algemeen goed te worden.
Men zocht dus naar persoonlijk heil en naar bevrijding van de dood. Men zocht er naar om aan het leven in deze wereld met al zijn lijden een zin te geven door het geloof in een hiernamaals, waar pas de kroon op het geheel wordt gezet. Zo was er dus omstreeks het begin van onze jaartelling rond om de Middellandse Zee een geestesleven van spannende verwachting en van vele waardevolle mogelijkheden, die nog wachtten op de grote stoot, op het kristallisatiepunt, zoals dat in onze tijd ook het geval is. Er ontbrak nog één dynamische schakel en deze kwam uit het joodse volk. Niet uit die groep van het joodse volk, die in de diaspora leefde en die dus hellenis tischgeoriënteerd was, en die verbonden was met de beroemde naam Philo van Alexandrië, maar uit het onvervalste joodse Messianisme.
Na alle bittere ervaringen door de ballingschappen en over heersingen hadden de joden langzamerhand een sterk nationalistisch gevoel ontwikkeld. De eentrale figuur van al hun nationalistische verwachtingen was de Messias. In overeenstemming met de twee oorspronkelijke accenten van elke volksgemeenschap, 21 van een staatsverband als uiterlijke vorm en een godsdienst als een verband met de binnenwereld, welke twee accen ten bij de joden vertegenwoordigd waren door Mozes en Aaron, en later door de koning en de priester, is het begrijpelijk dat er nu ook tweeërlei Messiasverwachting was, een koninklijke en een priesterlijke.
In sommige stromingen werden deze twee blijkbaar in één geheel verenigd en samengevoegd tot een ideaalbeeld van de ware mens met universele betekenis. We zien hier, dat juist door het sterker persoonlijke bewustzijn, dat aan het op komen was, ook het universele karakter van de mens en van het menszijn begon door te breken. Het is nu uit de geschriften die bij de Dode Zee gevonden zijn, veel duidelijker geworden dan vroeger, toen het alleen uit enkele uitlatingen van Philo van Alexandrië en Flavius Josephus werd vermoed, dat een bepaalde sekte, die in Palestina leefde, een grote betekenis heeft gekregen voor onze cultuur. Het is de sekte, die zich geestelijk meer geconeentreerd voorbereidde op de komst van de Messias en die in verschillende groepen leefde, welke samen gevat worden onder de naam der Essenen.
Deze Essenen bezaten een belangrijk eentrum in Qumran bij de Dode Zee, waarvan tegenwoordig de fundamenten zijn blootgelegd. De sekte der Essenen was gesticht tussen ongeveer 150 en 65 voor Christus door een merkwaardige, uiterst serieuze en belangrijke figuur, de Meester der Gerechtigheid. Afstammend van Levi, dus behorend tot de priesterlijke lijn, moet hij een geweldige persoonlijkheid zijn geweest, die enerzijds grote indruk heeft gemaakt en bij zijn aanhangers zo zeer werd vereerd, dat men zijn naam evenmin als die van Jaweh mocht uitspreken, maar die anderzijds blijkbaar zo revolutionair was ten opzich te van de oude opvattingen omtrent wet en profeten, dat hij door het volk werd gestenigd. Kort voor zijn dood echter heeft hij met nadruk gezegd, dat hij zou terugkomen. Het is nu bekend, dat zeer vele van zijn uitspraken later aan Jezus zijn toegeschreven, 22 maar reeds eerder in geschriften zijn vastgelegd.
Zijn identiteit is niet bekend; er zijn verschillende grote figuren geweest, waarvan men vermoed, dat die degene was, die later als de Meester der Gerechtigheid is aangeduid, maar historischis dit niet met zekerheid bekend. Ik zal daar dus niet verder op ingaan. Het belangrijke van de Essenen was, dat zij de wet en de profeten zuiver symbolischinterpreteerden en daardoor de grondslag legden voor een beweging, die universele betekenis kon krijgen. Ze leefden ascetischin een strenge orde, ver wierpen huwelijk en seksualiteit en hadden daardoor een grote overeenkomst met de gnostische kringen van die tijd, ze werden door het volk zeer gerespecteerd en hadden veel invloed. Ze vormden in tal van plaatsen in Israel gemeenschappen, die ook toen al Christianoi genoemd werden in het Grieks, hetgeen dezelfde betekenis heeft als Messianisten in het Aramees. Hun aandacht - en dat is belangrijk - was wél gerich t op deze aarde. Zij verwachtten een wereldvernieuwing, maar waren overtuigd, dat dit heil pas kon komen door het optreden van een messias, die zou zijn 'een man van smarten en een dienaar van Jaweh'.
Belangrijk is dit accent, omdat hier niets in zit van een lijdende God, maar veel meer van een grote menselijke figuur, die zich volkomen onderworpen zou weten aan Jaweh, en bereid was door het lijden heen te gaan. Tevens waren de Essenen overtuigd, dat met de komst van deze figuur een wereld catastrofe zou plaatsvinden. Hier zijn alle eschatologische verwachtingen aan vastgekoppeld. Bezien we nu deze groep als geheel, dan moeten we constateren, dat ze niet voldoende universeel was, om als zodanig het uitgangspunt te kunnen worden van een wereldgodsdienst. Daarvoor leefden de Essenen te afgesloten, daarvoor was hun orde te streng en hadden zij ook enkele onverteerbare stellingen. Verschillende gegevens wijzen er nu op, dat zowel Johannes de Doper als Jezus weliswaar met deze kring in contact heeft gestaan, mogelijk zelfs eruit is voortgekomen, maar toch anderzijds deze beide figuren een eigen zelfstandig accent hebben gelegd, waardoor ze ten dele met deze Essenen in botsing kwamen.
De eerste, Johannes de Doper was daarbij tochmeer de orthodoxe en Jezus de meer revolutionaire. Nu is er eigenlijk niets bekend omtrent het verband tussen de Meester der Gerechtigheid, die meer de priesterlijke Messias vertegenwoordig de, en Jezus, die in de Evangeliën veel meer als afstammeling van David en dus als koninklijke Messias wordt geschetst. Dat dit verband er moet zijn is duidelijk, doordat vele uitspraken van de Meester der Gerechtigheid aan Jezus worden toege schreven en dat eigenlijk alles later aan de naam van Jezus verbonden wordt. Wat wel duidelijk is geworden zijn twee feiten:
Er zijn uit die tijd misschien wel honderd evangeliën bekend. En tochzijn er maar vier canoniek verklaard. Wanneer wij ons afvragen waarom dat zo is, dan vinden we het antwoord hierin, dat door de vroege christenen aan deze vier evangeliën de betekenis werd verbonden van de vier vaste tekens van de dierenriem en we weten dat deze de oorsprong vormen van het kruis. De vier evangeliën in de gestalte van de vier tekens van de dierenriem, de stier, de leeuw, de adelaar en de Mens zijn dus eigenlijk de samenvatting en de meest kernachtige vertegen woordigers van al die andere evangeliën en vormen met elkaar weer opnieuw dat belangrijke symbool van het kruis.
Wanneer we ons dan verdiepen in de inhoud van deze vier evangeliën, dan vinden we hier vier visies op één belangrijk feit, nl. het leven van Jezus zoals het althans aan Jezus wordt toegeschreven. Jezus blijkt een sleutelpositie te hebben ingenomen in de stromingen van zijn tijd en als we ons afvragen, hoe dit te verklaren is, dan komen we tot de conclusie, dat hij blijkbaar de stoot heeft ge geven tot het doorbreken van het pessimisme, in het bijzonder tot het doorbreken van het gnostische pessimisme, dat het menszijn alleen maar een ramp was, alleen maar een vernedering. 24 Door leven en sterven van Jezus moet er iets doorgebroken zijn van het besef van dat transcendentale bewustzijn, dat het lijden juist de weg is tot verwerkelijking van het koninkrijk Gods.
Het lijkt wel waarschijnlijk, dat Jezus in bijzonder radicale vorm deze stelling in zijn leven heeft willen vertolken. Het is aannemelijk dat hij zich daarbij veel gespiegeld heeft aan de Meester der Gerechtigheid, mede in verband met verschillende uitspraken van Jesaia en er zich op heeft ingesteld, dat alleen door het zelfoffer de schepping van het werkelijk menselijke tot stand kon komen. Als sterke persoonlijkheid, maar tegelijk zeer sensitief, in overeenstemming met het begin van het piscestijdperk, voelde hij de spanning van de wereld situatie en verwachtte een doorbraak van vernieuwende krachten.
Hij beleefde dus het archetypischgrondpatroon, dat als nieuwe tijdgeest drong tot doorbraak in het bewustzijn der mensen. Maar toen de directe verwerkelijking, zoals hij die zich had voorgesteld, niet snel kwam, concludeerde hij blijkbaar dat deze doorbraak alleen kon komen door zijn dood. Hiermee was hij wel een zeer typische vertegenwoordiger van het piscestijdperk, dat immers een tijdperk is dat vraagt om de oplossing van het ik en de overgave aan het grote geheel, aan het universele. Als typische vertegenwoordiger hiervan had hij een grote behoefte zich compleet te geven, een behoefte zoals we die regel matig vinden bij grote volkshelden. Daarbij was zijn denken blijkbaar typischjoods concretiserend en gerich t op deze wereld. Hij maakte welbewust van zijn leven heel concreet een psycho drama, dat de voorzeggingen der profeten letterlijk ging vervullen en aanstuurde op zijn eigen dood, op grond waarvan hij Judas zelf instrueerde tot de rol van het verraad binnen het kader van het psychodrama en na zijn dood de grote omkeer verwachtte als opstanding. In deze merkwaardige verwerkelijking komt een unieke vorm van persoonlijke liefde met universele strekking tot uitdrukking. 25
Hij moet zijn omgeving wel verbaasd en verbijsterd hebben vanwege de consequentie en vastbeslotenheid, waarmee hij zijn wonderlijke zelfverkozen opdracht vervulde. Geen wonder, dat hij hierdoor enerzijds een te mysterieuze figuur werd dan dat men daar gemakkelijk de nationale Messiasverwachting aan kon verbinden. Hij sloeg zijn omgeving alle mogelijkheden uit handen om een nationale held in hem te zien, maar tochwas anderzijds niemand zozeer de belich aming van de joodse mythe als hij. Juist daardoor kon hij ten slotte het kernpunt worden van de creatieve stroom van veel universeler strekking, waar de gehele wereld van die tijd op wachtte nl. de vereenzelviging met de mythe van de lijdende God. Zijn leven en dood waren niet geschikt om in hem zo maar te zien een Godmens, die slachtoffer werd van zijn eigen goedheid, zoals we dit bijv. vinden in de figuur van Quetzalcoatl in het oude Mexico, maar hij kon wel degene zijn, die door zijn vastberadenheid om het koninkrijk Gods te vestigen dwars door zijn dood heen, kon worden gezien als een figuur, die de dood overwon door deze dienstbaar te maken aan groter heil. Hij verwerkelijkte dus blijkbaar het wezen van het offer. Ongetwijfeld wist men aanvankelijk met de hele gebeurtenis, hoe deze dan ook verlopen is, geen raad. Daardoor is het duide lijk dat aanvankelijk de kring, die innig met hem verbonden was geweest en grote verwachtingen van zijn leven had gehad klein bleef. Van de elf diseipelen, voor zover deze er werkelijk historisch zijn geweest, is weinig uitgegaan, mede doordat ze de betekenis van Jezus Messiaans, dus joods en eschatologischbleven zien. Hier wreekte zich het beperkte milieu waarin Jezus optrad.
Tegen deze achtergrond nu komt de figuur van Paulus duidelijk tot uitdrukking. Joods door geboorte in Tarsus, Helleen van cultuur, Romein volgens burgerrecht was hij blijkbaar met z'n enorme dynamiek en grote intellligentie de figuur, die kon begrijpen wat zijn tijd behoefde. 26 Door de gemeente der Christianoi in Antiochië in contact gekomen met de verhalen omtrent het leven van Jezus, heeft hij zeer spoedig de grote betekenis begre pen, dat hier een persoon was, die eigenlijk in zijn leven de mythe had vertolkt. Dit sloot aan bij de gnosis, die Paulus bekend was. Hij kon hierdoor een nieuwe gnostische leer gaan prediken, die rechtstreeks de mythe van het proces van dood en wedergeboorte vertolkte, maar deze koppelde aan het leven van een mens, waardoor de mythe dus door hem gehumaniseerd werd.
De kernpunten van deze verlevendigde oermythe waren de volgende:
Het gaat niet om de geestelijke heerschappij van een wet zoals in het jodendom of van een leer, zoals het in de andere gnostische kringen in tal van groepen werd gesteld, maar, be toogde hij, het gaat alleen om de dienende liefde. In zijn gnosis werd niet kracht verheerlijkt maar overgave, niet onkwetsbaarheid van een grote held maar doorgang door het grootste lijden. Niet de heersende mens genoot de grootste waardering, maar de gekruisigde en gemartelde slaaf. Het is geen wonder, dat deze leer, die eigenlijk een nieuwe anthropologie vertegen woordigde, direct aansloeg bij de horde van slaven, wier lijden immers zo groot was, omdat ze zich meer van hun persoon bewust begonnen te worden en van hun menselijke waardigheid. Hier was nu een geluid, waardoor een persoonlijk lijden een kosmische achtergrond kreeg en daardoor aanvaardbaar werd.
Intussen moeten we niet vergeten dat de vermoedelijk eenvoudige menselijkheid, de dieptepsychologische bezinning en wijsheid van Jezus door Paulus werd vervangen door een gnosis, dus door een mythe en dat daardoor weldra zeer veel van het universeel menselijke, dat Jezus waarschijnlijk heeft vertolkt, verloren is gegaan. De mythe werd verlevendigd door de per soon Jezus in het eentrum te stellen, maar in wezen was het een stap terug. Het was echter wel het kristallisatiepunt, waar in die tijd behoefte aan bestond. 27 Paulus heeft dus door de vermenselijking van de mythe de grote stoot gegeven tot het ontstaan van een godsdienst, waar langzamerhand alle godsdienstige groepen van die tijd in konden worden opgenomen.
Jezus werd de katalysator in een proces, waarin hij zelf zoals elke katalysator vanzelfsprekend bijna geheel onvindbaar werd. We weten dan ook dat de evangeliën, met name ook de vier synoptische, reeds de uitbeelding vormen van de mythe en niet als een historischverslag kunnen worden beschouwd.
Wat is er nu de betekenis van, dat een persoon in het centrum werd geplaatst? We zien hier een ander accent dan bij het boeddhisme, waar tochde leer bijzonder belangrijk is, een ander accent dan bij het jodendom, waar het in acht nemen van de wet zo'n betekenis heeft, een ander dan bij de islam, waarbij de Koran, het boek, en de Kaaba, de steen, zulk een grote rol spelen. We zien hier een mens in het centrum geplaatst, die als de universele mens geponeerd wordt, die geboren wordt uit de tweeheid van natuur en geest (Maria en de Heilige Geest), die door het kruis, dat is de kosmische werkelijkheid der vier tekens ondergaat, om vanuit de creatieve werkelijkheid, die schuilt in de diepte der hel (chaos), tot opstanding te komen en aldus het ware menszijn te vinden, dat alle tegenstellingen overbrugt en de tegenpolen vruchtbaar verbindt.
Deze mens wordt in de gnosis van Paulus en van Johannes het Woord genoemd, dat de Goddelijke idee vertolkt. Wanneer ik deze dingen zo formuleer, hoop ik, dat hierdoor duidelijk wordt, dat dit eigenlijk een bepaalde dieptepsychologie is en dat we daardoor kunnen begrijpen, dat er aansluiting mogelijk is bij de dieptepsychologie van tegenwoordig. De dynamische kern van het christendom is duidelijk het antwoord geweest op de wereldsituatie van 2000 jaar geleden: het lijden van de mens heeft kosmische zin, wie het vrijwillig op zich neemt maakt er een zelfoffer van, zet zich daardoor volledig in en creëert in principe daardoor dé mens. 28
Dit kan alleen door liefde en liefde is de kern van de zelfstandige persoonlijkheid. In deze vreugdekreet van het evangelie wordt dus de liefde centraal gesteld als de bemiddelende en verbindende, de integrerende factor. Zonder liefde geen persoonlijkheid. Bezien we nu het proces, dat aldus begon, psychologisch, dan wordt duidelijk dat het joodse volk vooral de egotische ontwik keling vertegenwoordigde, die toen een grotere rol moest gaan spelen, wilde de mens zich kunnen ontwikkelen in de richting van die bewustwording, die in zijn aanleg besloten ligt. Bij het joodse volk echter liep de egotische lijn vast op het schuldgevoel. Ophefling van deze impase was mogelijk door de ontdekking van het wezen der ziel, de bron, van waaruit vergeving der zonde mogelijk is en altijd weer vernieuwing.
Dit was opzichzelf niet nieuw, want het lag al besloten in de Osirismythe. Deze waarheid was nu echter in een vorm geopenbaard en vertolkt en werd op een wijze gepredikt, die de massa aansprak, zodat deze nu deel kon hebben aan deze egotische ontwikkeling. Dat de egotiek weer vroeg om een nieuwe erotiek door het begrip liefde te accentueren is duidelijk. Willen we dit nog enigszins anders formuleren, dan kunnen we zeggen, dat de wortel van onze cultuur gevormd wordt door de mythen der grote antieke cultuurvolken, Babylonië en Egypte. De essence daarvan werd samengevat in de verschil lende gnostische stromingen, en deze vormden het vrouwelijke substraat, dat door de mannelijke stoot, die het leven van Jezus betekende en door het vergeestelijkte Messianisme, dat hij ver tolkte werd bevrucht.
Het is uit dit bevruchtingsproces, dat nieuw leven voortkwam. Het is belangrijk om te zien, dat ook historischdergelijke processen plaatsvinden en boeiend, om te gaan zoeken wat dan in onze tijd de vrouwelijke en de mannelijke zijde is en wat er eigenlijk in dit opzich t dus in onze tijd gebeurt. Daar komen we in een volgende voordracht aan toe. 29 De hoofdlijn intussen van het door dit bevruchtingsproces ontstane nieuwe cultuurproces was de geboorte van de zelfstandige persoon, de individuele mens, die het wezen der ziel als zelfstandig uitgangspunt ondervindt en pas daardoor lief kan hebben, maar - en nu komen we aan de keerzijde - die daardoor natuurlijk ook in veel grotere mate van zijn vrijheid misbruik kon maken.
Van hieruit wordt het kenmerk van de Europese cultuur - de accentuering van de waarde en creatieve betekenis van het individu, met alle gevolgen van egoïsme en misdaad, begrijpelijk. Juist de godsdienst der liefde kon deze ontwikkeling mogelijk maken en tevens de imperialistische gods dienst bij uitnemendheid worden, die een enorme haat en woede bij alle volken in de wereld heeft veroorzaakt. Uit de egotische stroming is een ik der mensheid ontstaan, dat als elk ik ambivalent is, tweeslachtig, schijnheilig en misleidend. De christelijke cultuur heeft hiervan alle trekken vertoond. De uit werking van dit ik is thans openbaar geworden en een nieuw ontwikkelingsstadium aangebroken, waarin men zich beter rekenschap zal moeten geven van de krachten, die in dit ik schuilen. Om dit te begrijpen zullen we eerst de geschiedenis van onze cultuur nader moeten bezien. 30
terug naar de Inhoud
2 Hoe is de uitwerking van deze cultuur geweest tot op heden?
Het vorige betoog samenvattend kunnen we concluderen, dat het dus eigenlijk Paulus is geweest, die aan de religieuze stromingen van zijn tijd een zodanige mythologische kern heeft verschaft, dat zich daaromheen een syncretistisch proces kon ontwikkelen, waaruit geleidelijk aan de christelijke leer en de christelijke kerk ontstond. De grote geesten van die tijd, die de heersende behoeften aanvoelden en waartoe natuurlijk ook in het alge meen de kerkvaders moeten worden gerekend, hebben in onder linge felle concurrentie deze leer ontwikkeld en in bepaalde geschriften vastgelegd, een organisatie opgebouwd en nieuwe ult drukkingsvormen gevonden, waardoor de mythe herboren kon voortleven.
Het kan ons niet verwonderen dat daarbij een oosterse, later byzantijnse en een westerse, in het bijzonder roomse stroming ontstond. Ook is het begrijpelijk dat het Romeinse imperium met Rome als centrum de uiterlijke vorm was, waar zich de nieuwe geestelijke golf van ging bedienen, om een aan de behoeften van de tijd beantwoordend nieuw imperium op te bouwen, de roomskatholieke kerk. Terwijl dus op zichzelf in de eerste aanloop van het christendom de waardering voor de dienenden, voor het offer, voor de zwakken en de lijdenden vervat was, geraakte dit alles op de achtergrond, zodra er zich een kerk begon te vormen, die macht wilde hebben. Het is zeer zeker niet verwonderlijk, dat dit proces zich voltrok, de christenen hadden het in de eerste eeuwen ontzaglijk moeilijk en moesten zich handhaven. 31
Het gaat er alleen om de feiten te constateren. En één van deze feiten is, dat van de oorspronkelijke leer, die aan Jezus wordt toegeschreven, in deze kerk weinig meer over was. Het meest nog in de monnikorden, die opkwamen. De leer van de kerk was een gnostischsyneretisme, dat elementen uit alle bestaande stromingen van de eerste eeuwen in zich verenigde en de religieuze stroom verstarde tot een priestergodsdienst. Bezien we dit proces psychologisch, dan moeten we consta teren dat het ik, dat zich door middel van identificatie met een wezenlijke kern had gevormd en eigenlijk voor zijn bestaan van deze kern afhankelijk was, al spoedig door wat we kunnen noemen een regressie, schijnbaar autonoom was geworden en zich gedroeg, alsof het van deze kern niet afhankelijk was.
Nu is elk ik afhankelijk van een egotische activiteit, omdat het immers de poging is uitdrukking te geven aan het eigene, maar de egotische stroom in de vorm van het reële-ik werd krachtig afgedamd, terwijl de erotiek weer toenam en wel in het bijzonder in de vorm van een langzamerhand steeds meer overwoekerend ideaal ik. We weten dat geleidelijk aan zich hierin een duide lijke moederbinding openbaarde, die vervolgens gestalte aan nam in de Mariaverering, welke zich in deze kerk tot op onze tijd verder heeft ontwikkeld en geaccentueerd. Op de betekenis daarvan kom ik straks nog nader terug.
Nu laat in een dergelijk proces de egotische drang zich niet zo maar verdringen. Langs een omweg kwam deze weer te voor schijn in de zestiende eeuw. Toen was inderdaad het reële-ik in z'n verhouding tot het ideaal-ik sterk genoeg geworden om zich van de tirannie daarvan vrij te maken. Maar laten we niet vooruitlopen en eerst het begin van de ontwikkeling van de Europese cultuur verder vervolgen.
De groeiende christenge meenschappen, die zich immers reeds voor het begin van onze jaartelling hadden gevormd in de sekte der Essenen en die een 32 voorbeeld werden voor alle volgende dergelijke gemeenschap pen, hadden een geheel eigen karakter binnen het kader van de Romeins-hellenistische wereld. Ze verschilden zo radicaal van de godsdienstige gemeenschappen, die tot die tijd bekend waren, dat ze de grootste verdenkingen opriepen, en, aangezien de samenkomsten van deze gemeenschappen zoveel mogelijk ge heim en besloten werden gehouden, was er des te meer reden voor de omgeving, om alle mogelijke wantrouwige waan denkbeelden omtrent hetgeen in die besloten bijeenkomst en gebeurde, te gaan koesteren. Daardoor hadden ze een moeilijke strijd te voeren.
Aanvankelijk lag voor hen de kracht om zich te kunnen handhaven vooral in hun wereldonthechting, hun eschatologische verwachting en in hun doodstendens. Deze laatste zien we dikwijls optreden, wanneer een bevolkingsgroep geen uitzich t meer heeft, wanneer ze zich gefrustreerd voelt, geen kans meer ziet voor haar ontwikkelingsdrang een bedding te vinden in de wereld van tijd en ruimte. We zien dan zowel bij individuen als bij hele bevolkingsgroepen, dat de balans in de ziel doorslaat in de rich ting van de dood, zodat ook het denken beheerst wordt door de voorstellingen, die aan de dood verbonden worden.
In verband met de oorspronkelijke Messiasverwachting en de wereldcatastrofe, die immers moest voe ren tot de wederkomst van de Messias, hadden de eerste christenen al hun verwachting gerich t op de nieuwe aarde, maar toen deze verwachting niet vervuld werd, werd de nieuwe aarde verplaatst naar het nieuwe hemelse Jeruzalem zoals we dit in de Openbaring van Johannes vinden uitgedrukt, waardoor de mythe weer duidelijker naar voren trad. Hiermee was bij deze bevolkingsgroep ook een volkomen nieuwe overtuiging doorgebroken van de rechtlijnige bestemming van de mens in een hier namaals, een voorstelling, die we kennen en kunnen herkennen als eigenlijk in wezen bijzonder pessimistisch, echter zo machtig, dat ze tot op onze tijd heeft kunnen voortbestaan. 33
Dit laatste kunnen we begrijpen, wanneer we ons er rekenschap van geven, dat hierin iets zeer universeels school, want men was immers door deze verwachting aan geen grens meer gebonden, men voelde zich vrij ten opzich te van deze wereld en ten opzich te van alle begeerten, die andere mensen in deze wereld bonden. Juist een mens, die van alles afstand heeft gedaan, staat vrij, van zo iemand kan een geweldige kracht uitgaan. Dit univer sele kwam nu nader te voorschijn in een vorm van monotheïsme, die supranationaal was. Terecht vreesde de staat deze beweging der christenen, want ze ondermijnde grondig het maatschappelijk leven en ze werd op grond daarvan, zoals bekend is, bloedig en op de meest wrede wijze bestreden. Het is psychologischzo duidelijk, dat juist door die christenvervolgingen deze beweging moest groeien. Telkens in de wereldgeschiedenis zien we de macht der archetypen en kunnen we constateren, dat deze, door een psy chische regressie te veroorzaken, kunnen putten uit een bron van krachten, waar niets tegen bestand is. We zien dat in de tegenwoordige tijd bij de ontwaking der oude gekoloniseerde volken, hoe aldoor die staten, die de tekenen des tijds niet bij tijds verstaan en de stroom des tijds willen keren, desnoods met veel geweld, ten slotte niets anders bereiken dan dat ze de bewe ging zelf aanwakkeren. Omgekeerd is het begrijpelijk, dat, naarmate de beweging der christenen veld won en macht verkreeg, ze minder revolutionair werd en de levenstendens weer toenam. Met andere woorden naarmate de beweging aan kracht won en de dreiging afnam, leefde men minder fel bewust in de grenssituatie, waarin men zich bevond.
Toen de christelijke kerk eindelijk triumfeerde en erkend werd door het edict van Milaan (ca 320) had ze zich eigenlijk, zij het in een nieuwe vorm, vereenzelvigd met de gehele heidense wereld, waarvan haar oorsprong zich juist had losgemaakt. 34
Ze had de meeste concurrerende godsdiensten, waarin Mithras, Adonis, Cybele, Isis en dergelijke werden vereerd, in zich opgenomen in een enigszins andere vorm en met andere namen, maar daardoor raakte ze diep geworteld in de volksziel. Dit geldt echter niet voor twee andere stromingen, waarvan ze het door strijd heeft moeten winnen en dit kon, omdat ze beter aan de behoeften van de tijd beantwoorde. In dit ver band moet ik in de eerste plaats noemen het neoplatonisme, een stroming, die te intelleetueel-speculatief bleef en die bovendien niet kon wijzen op een machtige persoon, die haar ge stich t had en op goddelijke openbaring, waarop zij zich kon beroepen. Totaal was deze stroming, waarvan Plotinus een der voornaamste vertegenwoordigers was, waarschijnlijk te oosters van karakter om in deze westerse cultuurgolf met sterk egotisch accent te kunnen worden opgenomen.
Moeilijker was de strijd met het Manich eïsme omdat dit een strenger logisch geheel vormde, verhevener en ook radicaler was dan het christendom en daardoor juist niet genoeg aansluiting vond bij het volk, hoewel het wel teruggreep op de machtige figuur Mani, dus op een persoon.
Deze drie godsdiensten, het Christendom, het Neoplatonisme en het Manich eïsme waren felle vijanden van elkaar, eigenlijk juist, doordat ze zoveel met elkaar gemeen hadden. Alle drie hadden ze gebroken met de idee van de nationale godsdienst, ze wilden universeel zijn, hadden een verwante visie op de situatie van de mens en zijn eeuwige be stemming en waren monotheïstische heilsleren, die een cultus en een moraal instelden.
Dat het christendom het ten slotte won, kwam door de reeds genoemde voordelen, waardoor het per slot van rekening meer aan de werkelijke behoeften van de massa beantwoordde. Op de mythologie, waarvan de kerk zich bediende, en die ze dus in de vorm van haar kerkleer verkondigde, kom ik nader terug in een der volgende voordrachten. 35
Het is thans noodzakelijk om het verloop van de cultuurstroom verder te vervolgen. In dit verband is het belangrijk te letten op de hernieuwde macht, die de erotiek had verkregen, toen de kerk eenmaal staatskerk was geworden. De begonnen egotische stroom was aan banden gelegd, ze was kennelijk te gevaarlijk en zij bleef aan banden gelegd gedurende de middeleeuwen. Een totalitair regime heerste eigenlijk, d.w.z. een machtig ideaal-ik, dat z'n macht ook uitstrekte over het denken, zoals dat zo duidelijk op het eind van de middeleeuwen blijkt in de scholastiek. Vragen we naar de psychologische achtergrond hiervan, dan kunnen we niets anders vinden dan angst voor de egotiek, angst voor het gaan van een eigen avontuurlijke weg op zoek naar het waarheidsbeleven vanuit zuiver individuele zelf standigheid. Evenals in het oude Egypte de vereenzelviging met Osiris was thans de vereenzelviging met Christus de weg tot heil in het hiernamaals, maar de sleutel tot deze identificatie bezat de kerk, doordat zij zich de macht had toegeëigend, om door de heilsmiddelen al of niet toe te dienen, te beschikken over het wel of wee van haar leden. Elke bedreiging van haar machtspositie heeft de kerk dan ook steeds met grote kracht en wreedheid afgeslagen. Telkens weer laaide de strijd op, zoals die gewoed had voor de kerk erkend was, voor het pleit beslecht was van de concurrentie tussen de verschillende gnostische stromingen.
Ik denk hierbij bijv. aan de strijd der Albigenzen, die, zoals bekend is (Maurice Magre; De sleutel van het verborgene), in hun gnosis aansluiting vonden bij de leer der oude Druïden in Zuid-Frankrijk. Toch bleef er een centrale egotische stroom, die speelruimte gaf voor de ontwikkeling van machtige persoonlijkheden in de toenemende variatie der kloosterorden en in de langzaam zich ontwikkelende en in hun invloed toe nemende wetenschap. Aldus werd het terrein voorbereid voor de vrijmaking van het reële-ik van de tirannie van het ideaal- ik. Ik denk hierbij niet alleen aan de bekende ketters als Giordano Bruno, 36 maar ook aan figuren die net op de grens ston den zoals Dante.
We weten dat Dante zeer veel heeft gehad aan de bestudering van Arabische geschriften en hierin aansluiting vond bij een stroming, die begon bij het ontstaan van de islam. Mohammed verwierp het christendom o.a. vanwege de leer der erfzonde. Hierin voelde hij een te scherp determinisme. De ego tische drang vond een nieuwe bedding in het veel vrijere en dynamische Arabië dan toenmaals in het christendom mogelijk was en het is dan ook de Arabische cultuur, die niet alleen de egotische ontwikkelingslijn, maar tevens de hellenistische geest heeft gered. Dante heeft daarop teruggegrepen en ook de wes terse geneeskunde en de westerse wetenschap in het algemeen is in belangrijke mate hierdoor beïnvloed.
Bijzondere bete kenis had in dit verband de Arabische injectie, die Europa kreeg door de Moren in Spanje. Deze injectie heeft ongetwijfeld tot op heden nog niet genoeg doorgewerkt, want de onafhankelijkheid, die de Spanjaard eigenlijk in het bloed zit, heeft nog steeds niet z'n werkelijke ontplooiing kunnen vinden.
Wanneer we nu dit proces psychologisch vervolgen, vinden we dat de geschiedenis inderdaad vanuit het gezichtspunt van de wisselwerking tussen egotiek en erotiek duidelijker wordt en op een bepaalde wijze doorzichtig. De doorbraak van renaissanee en reformatie in de vijftiende en zestiende eeuw waren resp. een teruggrijpen op de Griekse en joodse wortel, dus op de oorsprong van onze cultuur, waarin de egotiek zoveel machtiger was, maar deze beide bewegingen hadden een zeer verschillende betekenis. De renaissanee bracht een duidelijke secularisering, vrijheid, denkverruiming en op grond daarvan wetenschap en vrije meer individuele kunst, ook bevrijding van de seksualiteit en van de vrouw.
Daartegenover deed de reformatie de oorspronkelijke gnosis van Paulus herleven met z'n dualisme, z'n verdringing van seksualiteit, z'n coneentratie op de evangeliën en z'n tendens tot soberheid, 37 maar in deze verschillende accenten vinden wij een ondergrond van pessimisme en een sterkere doodstendens van in de renaissance. Geen van beide bewegingen heeft eigen lijk goed kunnen doorzetten en het proces ervan is nog aan de gang.
Van de renaissance is eigenlijk veel meer vernieuwing uitgegaan en het is belangrijk, dat we deze in het bijzonder aandacht geven. Het blijkt nl. dat vanaf de renaissance het reële- ik zich steeds meer onder de macht van het ideaal-ik wist uit te werken, het denken vrij te maken, de betekenis van het individu meer naar voren te brengen, de democratische idee, die in Griekenland al leefde, te doen herleven en een enorme expansie te bewerkstelligen in de ontdekkingsreizen en het koloniseren van allerlei volken en ten slotte de machtige ontwikkeling van de wetenschap te doen ontstaan, die het aanzicht van de aarde zo heeft veranderd.
Volgen we deze lijn, elan vinden we in de eerste plaats daaruit voortkomen de beweging van de Verlichting, die voerde tot de Franse revolutie, waarmee samenhing de wetenschappelijke beweging van het materialisme. Hieruit zien wij voortkomen het historisch-materialisme van Marx en Engels, het socialisme als politieke beweging en het communisme van Lenin. De vrijmaking van het denken voerde tot een streng rationalisme, dat, bijzonder eenzijdig geworden, een grote invloed zou krijgen in de wereld, toen Europa er eigenlijk al aan begon te ontgroeien, zoals we dat zo vaak bij historische proces sen zien.
Rusland, dat in z'n hele ontwikkeling ver achter was bij Europa en Amerika, was rijp voor een rationalistische injec tie, toen Europa er reeds van begon te bekomen, en zo kunnen we begrijpen, dat een dergelijke voor ons gevoel archaïsche be weging als het eommunisme zich in Rusland zo krachtig kon ontwikkelen. Maar typisch is daarbij, dat, evenals in de tijd van het opkomen van de christelijke kerk maar nog sterker ook in Rusland, deze tendens tot vrijmaking van het denken terstond weer de kop werd ingedrukt, omdat men niet rijp was, er de goede vorm voor te vinden, zodat de beweging in een kramp achtige leer verstarde. 38
Juist wanneer de egotische stroom nog niet voldoende aansluiting en associaties vindt, kan de erotische tegenpool het denken doen verstarren in dogmatisme en tirannie. Niet ten onrechte kan men dan ook een grondovereenkomst vaststellen tussen de ontwikkeling van de christelijke kerk en de ontwikkeling van het communisme. Wat nu de reformatie en het daaruit ontstane protestan tisme betreft, moeten we vaststellen, dat deze beweging half slachtig bleef en niet de werkelijke betekenis van de kerk doorzag, zodoende de kerkidee in de meeste van haar organisaties niet heeft losgelaten en daardoor dan ook eigenlijk is vastgelopen (Er zijn enkele uitzonderingen, maar deze omvatten te kleine groepen en hebben op de hoofdstroom te weinig invloed, om het totaalbeeld te kunnen veranderen). Beide bewegingen echter, de renaissanee en de reformatie, hebben toch het individu meer bevrijd en het persoonlijke initiatief veel meer kans gegeven.
Overzien we nu het gehele cultuurproces tot op onze tijd, dan kunnen we zeggen, dat uit de wortels zich een krachtige stam heeft gevormd, dat sedert omstreeks 1500 ook een bladerkroon en bloemen zich hebben ontwikkeld tot op onze tijd. Op dit punt gekomen moeten we de balans gaan opmaken van onze cultuur en daarbij bedenken, dat elke cultuur altijd twee aanzichten heeft.
Een scheppingsproces immers is een poging tot verwerkelijking, maar deze poging kan nooit volledig slagen, er blijven altijd scheppende krachten [vermogens] die weggedrongen worden [de onbeheerst gebleven vermogens], omdat men er nog geen vorm voor kan vinden en een deel van deze verdrongen krachten slaat om in z'n tegendeel en wordt daardoor destructief, tot soms demonisch toe. Zo kan het niet verwonderen, dat onze cultuur ook z'n duistere, demonische aspect heeft.
Wij willen dit eerst in het algemeen overzien (zie schema 1) en moeten daartoe tegenover elkaar stellen de kenmerken van 39 de ontsporing van deze ik-ontwikkeling [geestelijke ontwikkeling] en van de verwerkelijking ervan, en daarbij begrijpen, dat deze samenhangen met een onvoldoende bewustheid van het ik-proces ['ik-proces', 'ik-ontwikkeling' of geestelijke ontwikkeling].
schema 1: de twee aanzichten van onze cultuur | ||
Verband met het ik-proces Identificatie |
Ontsporing het afgrenzende, splitsende, intolerante |
Verwerkelijking het expressieve, universele, samenvattende |
Participatie | het normative, dogmatische |
het executieve verkennende, belangstellende |
Integratie | het heersende, absorberende, imperialistische |
het dienende, zich gevende, synthetische |
Een ontsporingsaspect van de ik-ontwikkeling is het afgrenzende; op zichzelf is die afgrenzing een noodzakelijkheid, functioneel gezien is zij het gevolg van de identificatie van het ik-bewustzijn met een beperkt aantal voorstellingen. Zo was dus ook aanvankelijk het afgrenzende aspect van onze cultuur onvermijdelijk, maar, waar dit aspect te krachtig wordt, daar voert het in een cultuur tot imperialisme en intolerantie, twee accenten, die onze cultuur in zeer grote mate heeft vertoond.
De tegenpool van het afgrenzende is het expressieve aspect, en we weten dat onze cultuur ook daarin niet is achtergebleven. We kunnen daarbij denken aan het universele karakter van onze cultuur en aan het poneren van de liefde, die zowel door allerlei historisch bekende individuen als door groepen van individuen op machtige wijze is geopenbaard. 40 De polariteit, die ik noemde, het afgrenzende en het expressieve, vormt de twee zijden van het proces van identificatie.
Er is een tweede aspect van het ik-proces: het vermogen tot participatie. Daarin gaat het dus om de verhouding tussen het ik en de buitenwereld. Ook daarin kunnen we een polariteit waar nemen nl. die van het normatieve en het executieve. Het normatieve stelt de gebondenheid, de wet, de eisen, de normen. Het executieve stelt de vrijheid, het avontuur, het nieuwe. We weten, dat dit executieve aspect eigenlijk pas in belangrijke mate te voorschijn kwam na 1500, toen er meer vrijheid kwam, meer verkenning van de wereld, en meer ontplooiing van de gaven der mensen.
Een derde aspect van het ik-proces is het integrerende vermogen en ook de uitwerking hiervan komt in een polariteit te voorschijn, nl. in het heersende en in het dienende. Ook hiervan weten we, dat de westerse cultuur eigenlijk in een zo grote mate het heerserskarakter heeft vertoond, vooral door de ontwikke ling van de macht van weten en kunnen, dat het dienende aspect veel te veel in het gedrang is gekomen. Dit dienende kan alleen te voorschijn komen en z'n integrerende uitwerking hebben, indien er zelfopenbaring en wijsheid is.
We moeten dan nu tot de vraag komen: welke bijdrage heeft onze cultuur, zoals die zich in de laatste 500 jaar heeft ontwikkeld, dan gegeven aan de wereld? Het lijkt me belangrijk, dat dit ons helder voor de geest staat, omdat we alleen daardoor onze eigen tijd kunnen begrijpen. Ik wil daarom enkele punten noemen, zowel naar de negatieve als naar de positieve kant.
Eerst de negatieve bijdrage van onze cultuur. Laten we dan in de eerste plaats letten op de wijze, waarop bij de expansie van het westerse Ik de vertegenwoordigers daarvan zich gedragen hebben tegenover de onderworpen of gekoloniseerde volken, de volken, waar men mee in aanraking kwam door de verschillende ontdekkingsreizen en handelsrelaties. 41 We moeten dan bekennen, dat het Westen met zijn egotisch-mannelijke accent zich tegenover het Oosten met zijn veel sterker erotisch-vrouwelijke accent gedragen heeft als een primitieve man, die de vrouw die hij ontmoet, verkracht en uitbuit, veel meer dan dat hij haar in liefde bevrucht. Ditzelfde geldt in nog heel andere vorm ten opzichte van het Zuiden, waar men de negers nauwelijks als mensen beschouwde en op een ontstellende wijze, die in geen enkel opzicht menselijker was dan in de voorchristelijke eeuwen ge bruikelijk was, versleepte naar Amerika en als slaven onderwierp.
Wenden we ons vervolgens naar het verre Westen dan constateren we, dat daar de verhouding nog heel anders lag. Daar trof men geen vrouwelijk geaccentueerde bevolking, maar in tegendeel een oude cultuur, die veel meer te vergelijken was met een oude man. Nemen we als voorbeeld de wijze, waarop Cortez Mexico veroverde, dan moeten we zeggen, dat hier de jongeman van het Westen de oude man overrompelde en op de meest ruwe wijze vernietigde (Collins, De verovering van Mexico).
Ik wijs op een derde punt: de enorme expansiedrang heeft in de wereld tiranniserend gewerkt. De door westerse energie, vindingrijkheid, invloed en macht overrompelde volken moesten mee of ze wilden of niet, aanvankelijk overwegend economisch, maar geleidelijk aan ook cultureel en godsdienstig. Daarbij werden tal van cultuurpatronen totaal verscheurd. Welke betekenis dit heeft vindt men duidelijk uiteengezet in de studies van Ruth Benediet en Margaret Mead (Margaret Mead, Cultural patterns and technical change. Ruth Benediet, Patterns of culture), waaruit blijkt, dat wanneer de ene cultuur een ontwrichtende invloed heeft op een andere, in deze ten slotte krachten worden vrijgemaakt, die terugslaan op degenen, die dit proces hebben ontketend. 42
De vierde negatieve bijdrage van onze cultuur is het imperia lisme, dat verlammend heeft gewerkt op vele volken en een groot minderwaardigheidsgevoel heeft veroorzaakt. Dat van hieruit veel uitbarstingen van onze tijd begrijpelijk worden, zal ieder duidelijk zijn die de geschiedenis van de jaren na de laatste wereldoorlog heeft gevolgd. De haat van Indonesië tegen Neder land is een treffend voorbeeld van de wijze, waarop een deel van het volk de Nederlandse heerschappij heeft ondervonden. Men kan altijd menen, dat het maar enkelen zijn die de haat zo voelen, maar als het blijkt dat dergelijke figuren dan de boven toon kunnen krijgen, moeten we daaruit concluderen, dat in het volk zelf nog niet voldoende tegenkrachten wakker zijn geworden. Ik ben overtuigd, dat deze tegenkrachten er zijn en in toenemende mate te voorschijn zullen komen. Op den duur zal ook het Indonesische volk duidelijk worden, wat Nederland daar werkelijk heeft gedaan, maar het is noodzakelijk, dat we ook de negatieve uitwerking begrijpen.
Ten vijfde moet ik als uitwerking van de westerse overheer sing noemen de macht van het nuchtere kritische denken, het rationalisme, dat geestelijk ontwrichtend gewerkt heeft op een eenvoudiger vorm van gevoelsdenken, zoals dit bij vele volken bestond en waardoor dus ook heel veel natuurlijk religieus gevoel is verstoord.
Als zesde punt noem ik de levenspraktijk der Europeanen. Het is een bekend feit, waar ook in vele boeken over is geschreven, dat vaak het cynisme der Europeanen, hun grove winstbejag, hun uitbuiting van seksuele mogelijkheden, hun verstoring van waardevolle tradities, een ontredderende invloed hebben gehad op de bevolkingen waarmee ze te maken hadden. Dat ze boven dien verschillende ziekten o.a. geslachtsziekten hebben geïm porteerd, is daarbij eigenlijk veel meer een bijkomstig iets, hoe belangrijk ook, want dit gebeurde in volslagen onbewustheid omtrent de gevolgen. Ook moeten bij de negatieve bijdragen worden genoemd een deel van de westerse lectuur en films, die in die volken zijn binnen gedrongen, 43 die niet alleen door hun vreemdheid ontwrichtend hebben gewerkt, maar ook heel vaak door hun laag allooi.
Als laatste punt noem ik de invloed van de beide wereldoorlogen. Het feit, dat de westerse volken op een dergelijke grootscheepse wijze elkaar naar de keel vlogen en een ontzag lijke verwoesting hebben aangericht, daartoe ook hulptroepen rekruterend uit de onderontwikkelde volken, die onvoorbereid voor het eerst in deze vorm het Westen meemaakten, heeft de Europese volken van hun voetstuk doen vallen. Dit is wel de laatste grote stoot geweest, waardoor de macht van Europa ge broken is, in bepaald opzicht althans.
Al deze negatieve bijdragen kunnen we samenvatten als ontspoorde egotiek, in het bijzonder in de vorm van aggressiviteit, dus als egotiek die zich machteloos voelde tot werkelijke zelf openbaring en verwerkelijking. Deze neemt de vorm aan van egoïsme, waaronder ik versta die vorm van ontspoorde egotiek, waarbij het verschil tussen begeerten, die de vertolking van be hoeften zijn, en begeerten, die alleen het ik zelf willen dienen, niet onderkend en begrepen is.
Laten we nu tegenover al dit negatieve onze aandacht richten op de positieve bijdragen van de westerse cultuur. In de eerste plaats is daar de enorme betekenis van de zuivere wetenschap, waarvan het universele karakter heeft gemaakt dat ze aanvaard kon worden over de gehele wereld. Hierbij is inbegrepen het strikt zich onderwerpen aan het begrip waarheid, het waarheids gehalte dus, dat ik niet nader hoef toe te lichten. Ten derde moeten we letten op haar schitterende denktucht, waardoor alle mogelijke speculatieve denkontsporingen worden uitgesloten, omdat men bereid is zich aan de feiten te onderwerpen. Dat deze denktucht ook zijn beperkingen heeft, zolang men die denkcategorieën niet voldoende waardeert, die men nog niet voldoende kent, spreekt vanzelf. 44 In dit verband zou ik willen wijzen op de enorme bijdragen van de zuivere wetenschap omtrent het zo-zijn van de wereld, het boeiende van de aardkorst, het boeiende van de planten- en dierenwereld, van de mensenwereld en ten slotte van het heelal, in het groot en in het klein.
Ik noem ook de bijdrage van de zuivere wetenschap in de richting van methodische ordening van de enorme hoeveelheid gegevens die er zijn. Ook deze, al vinden we reeds tal van aanlopen hiertoe bij de hoge culturen der oudheid, heeft zich in een mate ontwikkeld, die verre uitgaat boven alles, wat vroeger ooit tot stand is gekomen. Uiteindelijk kunnen we zeggen, dat de zuivere wetenschap enorm veel heeft bijgedragen tot die bewustwording van de werkelijkheid, die nu als mogelijkheid voor een volgende cultuurfase klaar ligt.
Gaan we dan over van de zuivere wetenschap op de toegepaste wetenschap, dan zou ik daar maar enkele punten van willen noemen, die bijzonder treffend zijn. Wanneer we denken aan de ontwikkeling van de geneeskunde en de hulpverlening bij ziekte en ongevallen, zoals op grond daarvan tegenwoordig mogelijk is, dan mogen we gerust zeggen dat deze bijna grenst aan het ongelooflijke en de gehele wereld ten goede komt. Denken we verder aan de methoden die ontwikkeld zijn voor de voedselvoorziening van de gehele wereld, dan kunnen we niet anders zeggen, dan dat de westerse cultuur hierbij mogelijkheden heeft geschapen, waar alle volken tegenwoordig van profiteren, ook al schelden ze nog zo hard op de westerse wereld.
Bedenken we dan ten derde dat voor het eerst door de westerse techniek de eenheid van de wereld thans mogelijk is geworden door alle middelen van verkeer en contact, die er geschapen zijn. Daar door hebben de volken der verschillende continenten elkaar veel beter leren kennen dan ooit tevoren, hetgeen tot mogelijkheden heeft gevoerd van wederzijds begrijpen en samenwerking. Hieruit is dan ook geresulteerd een begin van wereldorganisatie, zoals we deze kennen in de organisatie der Verenigde Naties. 45
Gaan we van de toegepaste wetenschap over op de kunst in al haar takken, dan kunnen we zeggen, dat deze aan de wereld heeft geleerd, wat vrije expressie kan opleveren. Welk een enorme differentiatie is er door tot stand gekomen! Dit feit moeten we niet onderschatten, want elke nieuwe differentiatie heeft nieuwe vormen van wisselwerking ten gevolge. Differentiatie versnelt de rijpwording van de mens. Zo heeft de kunst als vrije expressie een enorme bijdrage geleverd tot het ontdekken van de verscheidenheid der mensen en van de mogelijke in houden van mensen. Daarbij heeft juist deze differentiatie de kritische kunstzin van het publiek ontwikkeld, hetgeen een gunstiger wisselwerking heeft doen ontstaan tussen publiek en kunstenaar.
Als vierde positieve bijdrage noem ik de sociale tendens van onze cultuur. Deze is aanvankelijk grotendeels van particuliere initiatieven afhankelijk geweest en dat was juist bijzonder belangrijk. Dat de regeringen deze tegenwoordig grotendeels overnemen, is alleen maar een bewijs van erkenning van de noodzaak en waarde dier particuliere initiatieven. Het gevolg van deze sociale tendens is een mate van hulpverlening en organisatie van steun in allerlei noden, waarin individuen zichzelf niet kunnen helpen, zowel in eigen land als in internationaal verband, die een voorbeeld kan zijn voor alle volken van alle tijden. Nimmer is een zekere vorm van sociaal medeleven van individuen en volken met elkaar in een dergelijke mate tot stand gekomen als tegen woordig.
Ten vijfde noem ik, dat pas door de westerse wereld en met name door de Europese differentiatie een democratische maat schappij-organisatie zich heeft ontwikkeld, die, hoe gebrekkig dan ook nog, toch tot de ontwikkeling van het individu veel heeft bijgedragen. 46
Als laatste bijdrage van onze cultuur noem ik het christendom als wereldgodsdienst. Het mag dan zijn, dat het boeddhisme vooral het inzicht en de wijsheid accentueert en de islam de vrijheid en daarom de onderwerping, toch is het zeker zo dat het christendon nog altijd het meest de liefde accentueert en daarmee het verbindende element in de wereld als geheel. Wanneer wij deze positieve bijdragen opnoemen, dan moeten we wel vaststellen, dat de volken van Azië en Afrika in het alge meen nog weinig besef hiervan hebben. Met name komt men herhaaldelijk in India een bijzondere verwaandheid tegen, alsof eigenlijk het Westen in hoofdzaak dode techniek aan de wereld heeft gebracht. Het zou belangrijk zijn, als men daar iets meer begrip kreeg van wat in werkelijkheid de westerse cultuur tot stand heeft gebracht.
Gaan we dit alles nu samenvatten, dan kunnen we zeggen dat door deze cultuurstroom weliswaar veel meer gelding en ontplooiing van de gaven van natuur en mens tot stand zijn ge komen, maar dat toch het oog voor het eigene vooral van menselijke individuen nog te zwak is en de betekenis van het tot ontplooiing brengen van dat eigene nog ten zeerste wordt onderschat. Ten tweede, juist omdat men nog lang niet voldoende oog voor het eigene heeft, is ook de liefde nog te zwak, want liefde kan alleen groeien door begrip. Er moet samenwerking zijn van verstand en gevoel. Ten derde, hoewel de bewustwording enorm is toegenomen in de vorm van zien, hoe de problemen liggen en van begrip voor tegenstellingen, die opgelost moeten worden, zowel in de ziel van de mens als in de buitenwereld, moeten we toch zeggen, dat het werkelijke besef, d.w.z. het beleven van deze tegenstellingen en hun oplossing, nog veel te zwak is. Hiermee hangt samen, dat de westerse cultuur wel in zeer bijzondere mate, meer nog dan de cultuur van andere volken, reeds kort na haar oorsprong arm aan religie is geworden. De bladerkroon en de bloemen van de boom heb ben zich ontwikkeld, maar de vrucht van onze cultuur ontbreekt nog, de ikvorming is niet voltooid. 47
Bij het begin van de cultuur ontstond inderdaad een nieuw inzicht in de waarde van het individu, de verbondsgedachte der joden werd het begrip voor ontmoeting tussen mens en God in het christendom. Het lijden van de mens kreeg kosmische betekenis door het geloof in Christus, d.w.z. door het lijden in verband te brengen met het wezen der ziel. Het liefdebegrip werd verruimd, doordat de meest zuivere menselijke liefde als model werd genomen voor goddelijke liefde. Daardoor werd liefde gesteld als de macht, die atomen, individuen, volken en zonnestelsels met elkaar verbindt. Maar terwijl dit zo is, moeten we vaststellen, dat pas in wereldverband de volle aandacht kan worden gegeven aan de ontplooiing van het eigene van elk individu en van elk volk. Een wereld-ik is noodzakelijk als de voorlopige veronderstelling van de mens heid omtrent haar eigen wezen als veeleenheid. En ook een wereld-ik zou de steeds zich vernieuwende voorlopige veronderstelling moeten zijn omtrent het wezen der mensheid, een geweldige creatieve bron, waarover we ons in volgende voordrachten zullen bezinnen. 48
terug naar de Inhoud
3 Waar gaat het om in de huidige crisistijd?
Voor een overzicht van het wezenlijke kenmerk van onze crisistijd wil ik in de eerste plaats uitgaan van de merkwaardige overeenkomst, die er is tussen onze tijd en de situatie van 2000 jaar geleden. Ik wil enkele punten opnoemen, die in het bijzonder wat dit betreft naar voren springen. Evenals de Grieks-Romeinse cultuur van toen heeft nu de Europees-Amerikaanse cultuur vele volken overstroomd, vele cultuurpatronen verstoord, een desintegratie veroorzaakt van de samenhang van die in hoofdzaak Aziatische en Afrikaanse volken en een devaluatie veroorzaakt van de waarden, waarop deze verschillende oude cultuurvormen waren gebaseerd.
Het spreekt vanzelf dat dit ernstige gevolgen heeft, dat hierdoor ernstige problemen zijn geschapen. In dit verband wees ik reeds op de studies van Margaret Mead en van Ruth Benediet, die op treffende wijze hebben geïllustreerd, op welke wijze een sterkere cultuur inwerkt op een zwakkere en deze ontwricht. Hiermede hangt een verschijnsel samen, waarop in het bijzonder Toynbee heeft gewezen, nl., dat door dit proces een machtig proletariaat is ontstaan, dat een factor is geworden in het internationale evenwicht. Hiermee bedoelt hij een zekere amorfe massa, die min of meer aan de oorspronkelijke cultuur is ontgroeid en nu eigenlijk wacht op een nieuwe vormgeving. Het spreekt vanzelf, dat zulk een proletariaat, dat we zowel in Europa als in andere delen van de wereld vinden, nl. overal, waar de Europese cultuur zich heeft doen gelden, een groot gevaar kan vormen en in ieder geval een groot probleem betekent. 49
Een derde punt waarop ik wil wijzen, is dat van de massificatie, een gelijkschakelingsproces. Zowel de communicatiemiddelen als pers, radio, televisie, film, internationaal verkeer, gepopulariseerde internationale wetenschap, als de vakbonden en andere internationale organisaties vormen even zovele machten die hebben gemaakt, dat zeer velen over de gehele wereld gedrenkt worden in dezelfde gegevens, dezelfde indrukken krijgen, en daardoor op een of andere wijze een gelijkschakeling ondergaan. Het is duidelijk dat deze gehele gelijkschakeling in hoofdzaak is uitgegaan van de westerse wetenschap en haar toepassingen. En belangrijk is hierbij, dat deze machten wel aan de ene kant eisen stellen aan de persoonlijkheid, omdat de gegevens daarvan anders verkeerd worden gebruikt, maar dat ze geen van alle voldoende de ontwikkeling van de persoonlijkheid bevorderen.
Ik wijs ten vierde op het proces van unificatie, dat overal plaatsvindt door politiek-economische noodzaak. Ook dit is een punt van vergelijking met 2000 jaar geleden.
Ten vijfde: vooral door de beide wereldoorlogen, maar evenzeer door het communisme en door verschillende nationalis tische bewegingen met al hun twist en strijd, is er over de gehele wereld veel leed, veel onbehagen, een gevoel van onveiligheid en angst, en een geschokt vertrouwen in de westerse grote mogendheden, al was dit oorspronkelijke vertrouwen dan ook eigenlijk naïef.
Dit punt heeft echter een keerzijde, want op grond van dit alles is er behoefte aan een nieuw contact met de diepste werkelijkheid, een nieuw uitgangspunt en een nieuw geluid, omdat immers alleen daardoor de mogelijkheid bestaat van weer opnieuw bezieling te vinden en iets te kunnen op bouwen. 50
Om deze situatie nu duidelijker te kunnen overzien, wil ik nog even teruggaan en vaststellen, dat er in principe geen cultuur kan bestaan zonder een religieuze bezieling, die godsdienstige vorm aanneemt. Zo is onze cultuur christelijk, niet in de eerste plaats om ethische redenen, maar omdat ze op de achtergrond gedragen wordt door waarden, die van oorsprong irrationeel en archetypisch zijn, d.w.z. opkomen uit het collectief onbewuste, en die het kenmerk dragen van het astrologische teken Pisces, dat ons tijdperk beheerst. Dergelijke waarden zijn oorspronkelijk van creatieve oorsprong, ze zijn uit de mens voortgekomen door zijn eigen ontdekking van die verborgen achtergrond. Dit wat de oorsprong betreft, maar bezien we nu de uitwerking, dan was het christendom als godsdienst een syncretistische beweging, die in een strijd van enkele eeuwen een ideologie ontwikkelde, beantwoordend aan de behoefte van de massa. Ook dit zien we natuurlijk bij andere cultuurvormen. Het is in zo'n geval niet nodig, dat de massa de werkelijke betekenis van de ideologie begrijpt, maar het is voldoende, wanneer ze enkele hoofdtrekken ervan aanvoelt.
Zoals ik reeds eerder betoogde, was de geestelijke machtsvorming, die in de kerk werd belichaamd, een ik, dat als elk ik putte uit een wezensbron, maar deze wezensbron uitbuitte ten eigen bate. Ook de christelijke cultuur, evenals elke cultuur, heeft een januspositie, twee aangezichten, maar dit houdt in, dat in onze cultuur niet de waarheid triumfeerde, maar het voorstellingscomplex, dat de grootste macht bezat. Daardoor komen we nu nog eens tot de vraag, hoe de kerk eigenlijk aan haar kracht kwam. Ik wil kort enkele punten opnoemen, die hierop een antwoord kunnen geven.
In de eerste plaats bood de kerk aan het individu een eeuwig heil en dat betekende: zelfbehoud. Zelfbehoud is toekomstperspectief voor de egotische drang. De kerk beloofde dus continuïteit aan het ik van het individu. 51
In de tweede plaats verzekerde de kerk aan de onderdrukten, de opgejaagden en angstigen, dat ze individuele betekenis hadden voor God. Ook dit was een uiting van egotiek en een accentuering van hun ikgevoel. Het gaf zelfvertrouwen.
In de derde plaats beantwoordde de kerk aan de egotische behoefte aan verwerkelijking door het persoonlijke, door zich te baseren op een historische gebeurtenis, die ze intussen interpre teerde in de termen van een mythe. Deze gebeurtenis gaf zij aan als zijnde de meest centrale, die ooit zou hebben plaatsgevonden en die zij nader uitbeeldde als een verbinding van het eeuwige met het tijdelijke.
De kruisiging van Christus was zowel een historische als tegelijk een kosmische gebeurtenis van de eerste orde. Het is natuurlijk belangrijk uit het oogpunt van waarheidsonderzoek, dat historisch juist niets bekend is omtrent Jezus en omtrent deze gebeurtenis, en zelfs tegenwoordig op grond van de verschillende nieuwe documenten minder dan ooit.
Op zichzelf was het doen samenvloeien van historie en mythe in de antieke wereld niets bijzonders. Het kwam regelmatig voor. Het is echter wel belangrijk dat de kerk, die juist een nieuwe tijd inluidde, zich hierop is gaan baseren en dit altijd is blijven doen. Dit was des te hachelijker, omdat ze zich feitelijk beriep op een zgn. historische figuur, die zelf blijkens de evangeliën alle ken merken vertoont van een revolutionaire, onafhankelijke persoonlijkheid, die aan het beeld van Messias wilde beantwoorden, dus dienaar van Jaweh wilde zijn en geen godsdienst wilde stichten, die geen nieuwe leer wilde verkondigen, maar alleen de wet en de profeten onafhankelijk interpreteerde en deze zo wilde ver vullen; die bovendien alle trekken vertoonde van een typische volksprofeet. Al mag het nu op grond hiervan zeer waarschijnlijk zijn, dat er wel een dergelijke figuur is opgetreden, die een zeer bijzon dere indruk heeft gemaakt, het is heel zeker, dat deze niet zonder meer de woorden heeft gesproken en de daden heeft gedaan, die aan hem uit mythisch oogpunt zijn toegeschreven. Hij was echter bruikbaar in het kader van de gnosis als heiland en middelaar. 52
We komen dus tot de conclusie, dat er sprake is van een historische oneerlijkheid van het christendom. Inderdaad is deze zich in onze tijd gaan wreken, omdat ze als een boemerang heeft gewerkt. Immers het egotische uitgangspunt van onze cultuur heeft ondanks alle erotische verzet, zoals ik dat in de vorige voordracht schetste, ten slotte een wetenschap doen ontstaan, die niets anders wilde vinden dan de werkelijkheid, de waarheid. Hieruit is een historisch onderzoek gevolgd, dat ten slotte veel meer van de waarheid omtrent het ontstaan van het christendom aan het licht heeft gebracht, en dat vooral heeft aangetoond, dat de levende gnosis, die eerst aanleiding was tot het ontstaan van christengemeenschappen, niet de boventoon heeft kunnen blijven voeren.
Vanwege deze historische oneerlijkheid van het christendom en vanwege de ethische vlag, waaronder ze is gaan varen, waar door ze het ideaal-ik zelf in overmaat is gaan vertolken en belichamen en dit ook in alle opzichten bij haar leden is gaan aankweken, op grond daarvan wordt aan de kerk heden ten dage de rekening gepresenteerd voor alle egotische ontsporingen van het verleden, die grotendeels in naam van het christendom werden gepleegd. Het onderdrukte ik heeft in de loop van de geschiede nis uitwegen gezocht en het is terecht, wanneer het aan het over machtige ideaal-ik, dat het onderdrukt heeft, verwijt, dat het daardoor wel tot ontsporingen gedwongen was. Sinds nu in de cultuurstroom de egotiek zich veel meer van de erotiek heeft vrijgemaakt en het reële-ik in belangrijke mate het juk van het ideaal-ik heeft afgeworpen, heeft begrijpelijkerwijs sedert de tweede helft van de negentiende eeuw de egotiek zich met enorme kracht verder kunnen ontwikkelen en doorzetten, met als gevolg een geweldige toeneming van het individualisme, inclu sief vereenzaming, en van het nationalisme, dat eigenlijk een vorm van collectief individualisme is. Bovendien is hierdoor be grijpelijk de ontkerkelijking, waarvan de exponent de ontwikkeling is van een nieuw humanisme. 53
Voorts vinden we de geeste lijke differentiatie van ons cultuurleven in geweldige mate toege nomen, in een groeiende macht van de wetenschap. Ten slotte is er ook een grote toeneming van de invloed van grote persoonlijkheden. Op grond van al deze punten zal het duidelijk zijn, dat de westerse cultuur een uitgesproken egotisch accent heeft, wat tevens betekent een mannelijk accent. Maar als we nu van het individu willen aflezen, wat er in het collectieve mag worden verwacht, dan vinden we, dat bij elke ontwikkeling van de egotiek tot een zeker punt als vanzelf sprekend in het ritme een golf van erotiek aan de orde komt, en dat is inderdaad, wat we in onze tijd hebben kunnen constateren. De erotiek heeft getracht haar macht te handhaven en te her winnen. Ik wil een aantal verschijnselen noemen, die daarop wijzen.
In de eerste plaats, wat de kerk zelf betreft, is het duide lijk, dat deze in de tegenwoordige tijd veel meer de eenheid zoekt. De gehele oecumenische beweging is daarvan een getui genis. Het is echter zeer de vraag, of dit met een wezenlijke ver nieuwing samenhangt en of het niet veel meer is een zich concentreren, omdat men zich in de versnippering, in de differentiatie, bedreigd voelt.
Het tweede verschijnsel van toegenomen erotische macht zijn de grote bewegingen van fascisme en communisme, die immers trachten de totalitaire eenheid op te leggen. Hierdoor verraden ze hun kenmerk van primitieve erotiek, die altijd met dwang gepaard gaat.
Een derde verschijnsel van erotische activiteit zijn de inter nationale collectiviteiten, die tegenwoordig in toenemende mate macht ontwikkelen. Grote vakverbonden met internationale superorganisatie, grote wereldverenigingen en zakelijke concerns en dergelijke.
Ik noem ten vierde die machten, die ik al eerder heb opgenoemd als nivellerend, die de massificatie in de hand werken. Massificatie is tegelijk een primitieve vorm van erotisering, 54 het tot stand brengen van een nieuwe samenhang. Daartegenover staan in onze tijd ook krachtige unifieërende tendensen, statenbonden, die in allerlei vorm optreden en tal van vrijwillige vormen van samenwerking, veel meer dan we in de vorige eeuw hebben geconstateerd.
Dit is dan wel ten slotte het allerbelangrijkste verschijnsel, de toenemende vrijwillige samenwerking, die er op allerlei gebied in de wereld is. Er is dus als reactie op de ontzaglijke egotische ontwikkeling van de laatste eeuwen thans een erotische reactie waar te nemen. We willen thans nagaan, wat daarvan de gevolgen zijn, want zo komen we steeds meer tot een overzicht van onze huidige crisistijd. Ik noem in de eerste plaats de uitwerking van deze erotische reactie op politiek-economisch en sociaal gebied. Politiek gezien is er een hergroepering van tal van staten, een zekere samenwerking, die in het Westen vrijwillig en gedeeltelijk in het Oosten gedwongen is. Er is een ontwaking van de volken van Azië en Afrika, die allen hun eigen zelfstandigheid en onaf hankelijkheid eisen, maar die ook onmiddellijk alweer noodge dwongen ertoe komen, om statenbonden te vormen, federaties en allerlei andere vormen van samenwerking, zoals ze deze van de westerse wereld kunnen afkijken.
Er is een heel duidelijke tendens naar wereldeenheid waar te nemen. We denken daarbij aan het grote aantal verenigingen en organisaties, die een of andere vorm van wereldsamenhang beogen met misschien als voornaamste de Verenigde Naties en als een van de belangrijkste de beweging voor wereldfederalisme. Er zijn ook in de politiek veel nieuwe methoden in zwang ge komen, veel meer zoekt men door persoonlijke contacten elkaars standpunten te begrijpen en daardoor mee te werken aan meer eenheid en althans veel oorzaken van conflicten weg te nemen. Een figuur als de secretaris van de Verenigde Naties, die telkens naar plaatsen vliegt, waar conflieten dreigen, is een verschijnsel, dat nooit in de wereldgeschiedenis is vertoond. 55
Wenden we ons tot het economische terrein, dan vinden we daar het gebied, dat de doorslag geeft. Er is een absolute nood zaak tot economische ordening in de wereld, samenhangende met de toeneming van de wereldbevolking en met het feit, dat de ontwaking van de ontvoogde volken tevens betekent meer vraag naar voedsel en welvaart. Mij dunkt, we kunnen dit verschijnsel op economisch gebied niet goed begrijpen zonder daar het licht der astrologie op te doen vallen en rekening te houden met de astrologische tijdperken.
We weten, dat de opkomst van het Romeinse rijk nog plaatsvond onder het teken de Ram. We weten ook, dat, willen we een goed inzicht hebben in hetgeen er uit dit oogpunt in de wereldgeschiedenis, aldus ingedeeld in tijdperken, gebeurt, we tevens het tegenoverliggende teken in rekening moeten brengen. Het Romeinse rijk was dus juist gesticht, toen het tijdperk van de Ram was afgelopen. We zien nu in de geschiedenis, dat juist op zo'n tijdstip het tegenoverliggen de teken een bijzondere rol gaat spelen als brug naar het vol gende teken.
Tegenover het teken Ram staat het teken Weegschaal, waarvan de betekenis verbonden is met het recht, en we weten, dat het juist het Romeinse recht is geweest, dat de gehele op bouw van het Romeinse rijk mogelijk heeft gemaakt en dat voor het eerst, in ieder geval op grote schaal, tot de realisatie heeft gevoerd van burgerrechten. Het is dus dank zij de uitwerking van het teken Weegschaal, dat het Vissentijdperk kon be ginnen.
Nu is het teken, dat tegenover Vissen ligt het teken Maagd, dat astrologisch gezien o.a. verbonden is met econo mische ordening. Treffend is nu, dat aan het eind van het Vissentijdperk, waarin wij nu leven, een overeenkomstig verschijnsel zich voordoet, dat nu nl. alle nadruk ligt op econo mische ordening als absoluut onmisbare brug naar het volgende tijdperk, dat bezig is te komen, dat van Waterman (Aquarius). 56
Bezien we ten slotte het sociale aspect dan vinden we, dat er in onze tijd een grote gisting is in de onderlinge verhouding der verschillende elementen, die een bevolkingsgroep opbouwen. Horizontaal gezien betekent dit een heroriëntatie tussen individuen, volken en rassen, verticaal een herordening tussen de ver schillende lagen, die de maatschappijen opbouwen. Het is zeker niet zo, dat de westerse meer democratisch georganiseerde volken daar vrij van blijven. Ook hier vindt een belangrijke gisting plaats, die zoekt naar meer eenheid tussen die verschillende lagen. Het alles overheersende beginsel hierbij is dat van de waarde van de mens, het kenmerk van het komende Aqua riustijdperk.
Willen we nu hieruit een enkele conclusie trekken, dan vinden we, dat de grote vraag is, of de veranderingen, die noodzakelijk zijn en bezig zijn zich te voltrekken, tot stand komen door dwang of in vrijheid. Dit wat betreft het sociaal-economisch politieke vlak. Een tweede gebied, waar de gevolgen van de erotische reactie zijn waar te nemen, is het godsdienstige terrein. We weten, dat door rationalisering de oude mythische ondergrond ondermijnd is, maar een nieuwe ondergrond ontbreekt nog te veel. Daarvoor zou nodig zijn, dat de wezenlijke inhoud van de mythe, die eigenlijk een voorbewuste dieptepsychologie is, nu aan het licht wordt gebracht, m.a.w. dat de mythe nu bewust dieptepsychologisch wordt verstaan. Dit is van de grootste betekenis en er is ook een duidelijke behoefte aan, maar een dieptepsychologische benadering van de wezenlijke inhoud van de bijbel is nog nauwelijks aangevangen.
Men kan ook op godsdienstig terrein niet meer vermijden de wetenschappelijke gegevens zoveel mogelijk in te schakelen. Dat hierdoor het grote gevaar ontstaat, dat het verstand de boventoon gaat voeren boven het gevoel is zeker, maar het is juist de dieptepsychologie, die de weg gewezen heeft om dit te vermijden en wanneer dit gelukt, is het inschakelen van inzich t in de mythe van de grootste betekenis. 57
Een tweede verschijnsel op godsdienstig gebied, waarin we de spanning tussen egotiek en erotiek duidelijk kunnen waarnemen, is dat van de vrije concurrentie tussen alle godsdienstige groepen in de wereld en in het bijzonder tussen de wereldgodsdiensten. Alweer is dit een overeenkomst met hetgeen zich in het Romeinse rijk afspeelde en het is zeker van het uiterste belang, dat deze concurrentiestrijd zo eerlijk mogelijk wordt gevoerd. Natuurlijk zijn er reeds nu stromingen, die een overkoepeling zoeken voor de wereldgodsdiensten. In principe is deze zeker niet onmogelijk en de behoefte eraan is weer een uiting van de erotische reactie, maar dat de tijd er al rijp voor is kunnen we niet zeggen, want de drie wereldgodsdiensten zullen zich eerst nog veel meer in wrijving met elkaar op hun eigen wezenlijke inhoud moeten bezinnen, voordat voldoende voor ieder duidelijk kan worden, dat er ook nog een hogere eenheid bestaat.
Een derde verschijnsel, dat ik op godsdienstig gebied wil bezien, is de ontkerkelijking. Dat hierdoor scepticisme en zelfs cynisme in belangrijke mate zijn toegenomen, is duidelijk. Dat er ook een grote mate van pessimisme is, heb ik al eerder aangeroerd. Een belangwekkende studie in dit verband is die van Albert Camus, Le mythe de Sisyphe, die eigenlijk gaat over 'l'homme absurde' en die ons existentialistisch een spiegelbeeld voorhoudt van het volslagen absurde karakter van tal van essentiële menselijke belevingen en gedragingen, maar die ervoor pleit, dat men dit eerlijk en onverschrokken zal aanvaarden en niet zal trachten aan het benauwende ervan te ontkomen door dit absurde God te noemen, zoals hij o.a. aan Jaspers verwijt.
Het spreekt vanzelf, dat de ontkerkelijking met zijn ontwaarding tal van ontsporingen heeft veroorzaakt en dat daardoor ook het zoeken van een nieuwe eenheid of een nieuw uitgangspunt voor de komende cultuur, vaak op zeer onverantwoorde wijze plaatsvindt. 58 Ik denk hierbij bijv. aan de drang om ongecontroleerde en vaak volkomen fantastische gegevens omtrent vliegende schotels te publiceren. Dergelijke activiteiten verraden echter wel een honger naar een nieuw kristallisatiepunt en een nieuw houvast, ze verraden angst en een gevoel van onbe hagen, vandaar de voorbarigheid, om maar vast ergens een hou vast te vinden en de behoefte aan sensatie, dat is aan onechte , intense gewaarwordingen. Als zodanig zijn deze activiteiten een zeer treffend verschijnsel van onze tijd.
Als keerzijde moet ik echter ten slotte ook noemen een grote toeneming van het werkelijke humanisme, van een zeker universeel beleven van het menszijn, dat natuurlijk werkelijke religie in geen enkel opzicht uitsluit, er alleen maar geen behoefte aan heeft hieraan een godsdienstige vorm te geven in de geijkte betekenis van het woord.
Richten wij nu vervolgens onze aandacht op het psycholo gische terrein, dan wil ik in de eerste plaats vaststellen, dat naar mijn mening de betekenis van de psychologie en met name van de dieptepsychologie niet gemakkelijk kan worden overschat. Er is als het ware in het bewustzijn van onze cultuur een nieuwe dimensie bijgekomen, een groeiend besef van de binnenwereld van de mens en van de rol, die deze speelt. Dat men enerzijds nu ook deze binnenwereld tracht uit te buiten, spreekt vanzelf, maar dat er anderzijds tal van inzichten uit voortkomen, die ons individuele en maatschappelijke leven niet alleen begrijpelijker maken, maar ook wegen wijzen om schijnbaar onontkoombare belemmeringen weg te nemen, is van de grootste betekenis.
Er is door de psychologie een intensere bewustwording gekomen van de menselijke problematiek, van de uitersten, die mogelijk zijn in de richting van positieve ontplooiing en verwerkelijking, zowel als in de richting van maximale ontsporing in krankzinnigheid, zelfmoord, misdaad en dergelijke. 59
De gegevens van psychiatrie en van dieptepsychologie hebben een ingrijpende betekenis en hun invloed in de literatuur wordt steeds duidelijker. Ik denk hierbij bijv. aan de zeer scherpzinnige studies van een figuur als Sartre, filosoof en kunstenaar tegelijk. Niet alleen een studie als bijv. over Baudelaire, maar ook zijn nieuwste boek, Les séquestrés d'Altona. De fijne analyse, die wij daarin vinden van het probleem van de verantwoordelijkheid in de tweede wereldoorlog van de militair en van de burger, van het individu en van het volk als geheel, is door en door waarachtig. Hij laat ten slotte in een aangrijpende vorm zien, hoe de vrijwillige aanvaarding van de dood een mens kan bevrijden van zijn schuld en hoe dit soms de enige weg is, om aan z'n leven nog een zin te geven en z'n eigenlijke waardigheid te redden. Op allerlei wijze blijkt, dat een dergelijk boek diep religieus is, zij het natuurlijk tegelijkertijd revolutionair.
Een ander gevolg van de doorwerking van de psychologie is de belangstelling voor de donkere keerzijde van de menselijke ziel. Ook hiervan vinden we tal van zeer treffende voorbeelden in de literatuur. Ik denk bijv. aan de roman van Harry Mülisch, Het stenen bruidsbed, waarin wordt uitgebeeld de primitieve ver nietigingsdrang van de man, die rechtstreeks verbonden is met de seksuele lust, als er geen liefde in het spel is. Hij laat zien, hoe dit individuele verschijnsel zich ook in de Wereldoorlog in het groot in verbijsterende mate heeft voorgedaan.
Hoe veel meer is de mens van tegenwoordig in staat zich van illusies te bevrij den en de waarheid onder ogen te zien! We worden in de literatuur van tegenwoordig en in de kunst als geheel telkens weer ge troffen door de ontzaglijke behoefte om met de schijn af te reke nen, door te dringen tot de kern en de waarheid aan het licht te doen komen, hoe rauw en bitter die ook moge zijn. Een dergelijke drang vinden we bij André Malraux, bijv. in zijn boek La condition humaine. Hij stelt zich daarin de vraag: wat doorleeft een mens in de grenssituaties der uiterste spanningen. De oerbehoefte van de mens, om het leven een zin te geven en de menselijke waardigheid te redden, desnoods door het ergste lijden en door vrijwillig ondergane martelingen heen, komt daarin op ontzaglijk treffende wijze aan het licht. 60
Ook hiervan moet ik zeggen, dat dit een diep religieus werk is, terwijl het zich zeker in geen enkel opzicht op enige godsdienstige voorstelling beroept.
Maar wanneer we aan de ene kant dergelijke uitingen met instemming constateren, moeten we anderzijds ook de neiging opmerken, die er tegenwoordig onder invloed van de psychologie bestaat, om de betekenis van het onbewuste te overschatten. Eigenlijk heeft Jung zelf als een van de pioniers op dit gebied reeds die neiging en zeker velen van zijn volgelingen, die bijv. menen, dat alleen al het bespreken van dromen voldoende is, om hun therapie door te voeren. Ook een figuur als bijv. Bert Schierbeek in zijn boek De tuinen van Zen, blijkt slachtoffer te zijn van een misverstand. Hij doet het op blz. 98 voorkomen, alsof tegenwoordig vooral ten gevolge van psychiatrie en dieptepsychologie de erkenning heerst, dat de wezenlijke waarden door het onbewuste worden voortgebracht. Dit is zeer zeker onjuist, want niet door het onbewuste alleen, maar door het juiste gesprek tussen bewust en onbewust komt de wezenlijke bezinning tot stand.
Hiermee geef ik tevens een antwoord op tal van uitwassen van 'moderne kunst', zoals bijv. verschillende produkten van zgn. abstracte of nonfiguratieve beeldende kunst, waarbij de kunste naar er soms vanuit schijnt te gaan, dat het voldoende is, om driftmatige impulsen bot te vieren, om kunst te produceren. Dit is zeer zeker een volslagen vergissing. Ik denk hierbij bijv. aan een figuur als Salvador Dali. Waar het op aan komt is een gesprek tussen bewust en onbewust. Het is inderdaad waardevol, dat tegenwoordig driftmatige impulsen een grotere rol spelen, zoals dat bijv. ook in de moderne muziek het geval is, maar dit geldt dan alleen, als het bewustzijn deze zo weet op te vangen, dat er toch een verantwoorde vorm aan wordt gegeven. 61
Het laatste terrein, dat ik wil noemen, waarop zich de kentering aan het voltrekken is en waarin een nieuwe verhouding tussen egotiek en erotiek te voorschijn komt, is het filosofische. We kunnen dit kort zo aanduiden, dat eigenlijk filosofie in de ouderwetse zin van het woord onttroond is. Het ontwikkelen van een bevredigend filosofisch systeem vindt geen erkenning meer. Wat daarvoor in de plaats is gekomen, is het levend filoso feren, het op verantwoorde wijze zodanig zijn gedachten en ge voelens onder woorden brengen, dat men doordringt tot de kern van zijn beleven.
Dit levende filosoferen wordt tegenwoordig als onontbeerlijk begrepen en vormt inderdaad de inleiding tot een synthetisch tijdperk van enorme omvang en intensiteit. Op dit gebied wil ik verwijzen naar het boek van dr. Groot, Symptomen van een nieuwe geesteshouding, waarin hij duidelijk laat zien dat een radieale wending plaatsvindt, die kort kan worden aangeduid als de vervanging van het of-of-denken naar het én-én-denken en het aan vaarden van schijnbaar onverenigbare waarheden als naast elkaar bestaanbaar. Hiermee wordt eigenlijk veel van de oude in houd van onze cultuur niet alleen begraven, maar als volkomen onjuist gekwalifieeerd.
Het verouderde standpunt van een keus te moeten doen tussen óf het aardse óf het hemelse vindt geen aansluiting meer bij het moderne beleven. Het is én het aardse én het hemelse, het zintuiglijk waarneembare én het verborgen mysterieuze. Het is niet meer vol te houden, dat de mens óf goed is óf kwaad, maar de mens is én goed én kwaad, en er is iets, wat boven deze twee uitgaat. Het is niet meer óf egoïstisch óf altruïstisch handelen, maar het is én het een én het andere, en daardoor iets heel anders, wat geen van beide is. Er is niet meer sprake van óf vrijheid óf fatalisme, maar een mens is tegelijk gebonden en vrij. Zo gaat het er dus ook niet meer om, of aan het bewustzijn of aan het onbewuste de boventoon moet worden gegeven, maar om de hogere eenheid te vinden, die deze beide verbindt, iets, wat de kern van beide vertolkt. 62
Zo is dan ook in onze tijd de mens weer het grote raadsel geworden. Men moet tegenwoordig erkennen: de mens is tekort gedaan in het verleden. Er is met hem omgesprongen, alsof hij begrijpelijk was en alsof men wist, hoe het met hem gesteld was. We weten nu beter dan ooit, dat we dat niet weten. We moeten opnieuw zoeken naar het diepste uitgangspunt. Zo kunnen we dan zeggen, dat het wezenlijke kenmerk van onze crisistijd is, dat er enerzijds een nieuwe vorm van gnosis zou kunnen opkomen, van bevrijdende wijsheid en inzicht, en dat anderzijds dit juist daarom zo moeilijk is, omdat het intellect een zo geweldige macht heeft gekregen en zo ontzaglijk kritisch alle schijn kan ontmaskeren. Juist dit echter vraagt van de mens, dat hij tot op de wortel toe zichzelf zal onderzoeken, om te vinden wat zijn wezenlijke uitgangspunt is.
Maar dan is het inderdaad zo, dat in onze tijd ook enkele essentialia overblijven, die een uitgangspunt kunnen worden voor een nieuwe golf van universele cultuur. Immers, die bevrijdende wijsheid, waar ik het zoeven over had, zal zeker geen mooie of zwevende theorie kunnen zijn, maar een inzicht moeten zijn, dat tegelijk liefde geeft voor deze wereld, dat tegenstellingen onderkent als in wezen te zijn polariteiten, dat het persoonlijke en het onpersoonlijke beide tot hun recht doet komen, dat laat zien, dat alle lijden vruchtbaar is of vruchtbaar kan worden, en dat ten slotte het ritme van leven en dood omvat. 63
terug naar de Inhoud
4 Uit welke bron kan een nieuwe bezieling ontspringen? Het zelfbesef
We komen nu aan de vraag, uit welke bron een nieuwe bezieling kan ontspringen. We hebben gezien, dat er geen cultuur uit voort kan komen, als deze bezieling niet religieus van aard is en we zullen straks zien, dat ik hierbij het woord religie in een be paalde ruimere betekenis gebruik dan gewoonlijk. Het spreekt vanzelf, dat een nieuwe religieuze bezieling alleen maar geboren kan worden en niet aangekweekt of kunstmatig tot stand ge bracht, maar het verleden heeft anderzijds geleerd, dat zulk een bezieling gemakkelijk verloren gaat en dat men tot nog toe in de geschiedenis niet de weg heeft gevonden, om de ontkrach ting ervan door verstarring te voorkomen. Ik veronderstel, dat uit het voorgaande duidelijk is geworden, dat, om dit te kunnen doen, zelfbesef nodig is.
Zo komen we dan nu vanzelf tot de vraag, wat de rol is van de psychologie in dit verband. Hoe kunnen we psychologie in dienst stellen van religie? Maar voor we deze vraag goed kunnen beantwoorden, moeten we ons eerst afvragen wat we met deze woorden bedoelen: psychologie, godsdienst, religie en kerk.
Eerst in het algemeen een aanduiding waarom psychologie erbij hoort. Er is een belangrijke ervaring, die we niet mogen negeren, nl. dat we bij individuen niet maar behoeven af te wachten, of er bij hen een nieuwe bezieling opkomt. De psy chiatrische en in het bijzonder de psychotherapeutische erva ringen leren, dat veel mensen in hun jeugd, hoe wonderlijk het ook moge klinken, psychisch bijna vermoord worden, maar dat (64) het ten slotte gelukken kan ze toch nog tot het leven terug te doen keren. Wanneer iemand die dit ondervonden heeft, dan zegt: 'wat is het leven toch eigenlijk boeiend', dan is dit een be wijs, dat de belemmeringen in zijn ziel zijn weggenomen. Hem is niet een nieuwe bezieling gegeven, maar de bezieling, die in de diepte potentieel aanwezig was, maar niet tot uiting kon komen, heeft nu een weg gevonden tot expressie.
We weten, dat het leven eigenlijk altijd dringt naar vernieuwing. Dit feit is een leidraad voor onze verdere bespreking en van hieruit kunnen we zien, hoe nodig het is dit onderwerp psycho logisch te benaderen. Wanneer Hidding in zijn boek Mans en godsdienst meent, dat men vanuit zijn religieus beleven vooral zekerheid en vrede zoekt, dan mag dat juist zijn voor zover er sprake is van een godsdienst, maar voor zover het religie betreft - en hij haalt deze begrippen door elkaar - is het psychologisch gezien zeer zeker onjuist. Voordat wij ons dan ook gaan ver diepen in de vraag wat wij onder psychologie en religie ver staan en hoe die zich tot elkaar verhouden, wil ik nog eens met nadruk beklemtonen, dat een psychologische benadering van deze problemen een geheel eigen categorie vormt, waaraan be hoefte bestaat. Wat is eigenlijk psychologie?
Psychologie
We kunnen eenvoudig zeggen: psychologie is de wetenschap omtrent het geheel van de mense lijke ziel, inclusief de dieptepsychologie, die zich in het bijzonder bezighoudt met de uiting van het onbewuste zieleleven. Maar alweer gebruiken we woorden, waarvan nog niet duidelijk is wat we eronder moeten verstaan. Wat is die ziel, of die psyche? Om dit te benaderen moeten we uitgaan van ons zelfbewustzijn. We weten, dat wij mensen een vermogen hebben om ons zelf waar te nemen, ons zelf als het ware innerlijk evenzo in de spiegel te bekijken, als we dat uiterlijk kunnen doen. Als ik dat doe, merk ik, dat ik een krachtenspel waarneem, waarvan ik kan zeggen: dit hoort bij mij, dat ben ik. (65)
Ziel en lichaam
Een formulering, van Klages afkomstig, zegt dan ook: Het lichaam is de uitdrukking van de ziel en de ziel is de zin van het lichaam. Inderdaad is de ziel het krachtenspel op de achtergrond van het lichaam, van het organisme. Ga ik nu verder met mijn onderzoek, dan merk ik, dat dit krachtenspel zich aan mij voordoet als een ontmoeting tussen binnen- en buitenwereld. Er zijn immers tal van indrukken, die van buitenaf tot mij komen, die mijn bewustzijn passeren en veelal bijna onopgemerkt blijven; maar er zijn ook bepaalde krachten vanuit de diepte van mijn ziel en deze twee ontmoeten elkaar in dat, wat we onze psyche noemen. In deze ontmoeting zit het spannende element, het boeiende, maar ook het conflictrijke. Hier ontstaan de conflicten en de problemen; maar wat ik nu verder kan waarnemen, als ik in mij zelf inkeer is, dat ik aan dit krachtenspel niet zo maar overgeleverd ben; neen, mijn krachtenspel heeft een uniek karakter, het is krachtenspel, met mijn stempel erop, het is weer een ander dan dat van mijn buurman of buurvrouw.
Ik
Tegen dit feit, dat het een uniek karak ter heeft, zeg ik nu: Ik. Op deze wijze ontdek ik dus 'Ik', waar mee ik bedoel: Ik vereenzelvig mij met dit krachtenspel van uniek karakter. Ook hier schuilen weer allerlei vragen. Hoe erken ik, dat ik dit zelf ben? Eigenlijk is dit zonder meer een gegeven. Maar wat ik vooral moet waarnemen, als ik scherper kijk, is, dat ik mij niet zo maar vereenzelvig met dat hele krachtenspel. Geen sprake van. Ik neem er een deel uit, heel ongemerkt en tegen dat deel zeg ik: dit ben ik. De rest is me vreemd, kan ik nog niet herkennen, kan ik ook nog niet aanvaarden en niet binnen die lichtkring, die ik 'Ik' noem, opnemen. Daarmee ontstaat tege lijk een splitsing in de ziel van dat wat ik 'Ik' noem en wat 'niet- ik' is.
Denken, voelen en handelen
Nu moeten we even bedenken, dat de grens tussen Ik en niet-Ik niet samenvalt met bewust en onbewust, want een deel van dit Ik is ook onbewust, maar ik kan het mij bewust maken, (66) wanneer ik wil, het kan ook te voorschijn komen in die uitingen van denken, voelen en handelen, die ik herken als tot mij be horende, terwijl daarbuiten ligt een niet-Ik, dat ik aanvankelijk helemaal niet ken en dat zich toch op een ogenblik aan mij op dringt, waarbij ik gedwongen word het aan te merken als toch bij me behorende.
Hier ga ik niet verder op in, maar wat we nu kunnen vast stellen is, dat dit alles een duidelijk merkbaar proces is, dat zich in mij voltrekt. Het is maar niet een statisch iets, het dynamische zit wel al aangeduid in het woord krachtenspel, maar we zouden het kunnen opvatten als een ontmoeting van binnen- en buiten wereld in de zin van: het weegt tegen elkaar op, het herkent elkaar, het knikt om zo te zeggen 'ja' tegen elkaar en daar blijft het bij. Inderdaad zijn er veel mensen, die zich, zonder het zich bewust te zijn, daar eigenlijk vanuit gaan. Zij zeggen telkens weer: 'Zo ben ik nu eenmaal, zo moet je me maar nemen'. Op dat moment gaan ze er niet van uit, dat ze een proces zijn, maar dat ze iets statisch zijn, iets wat toch inderdaad niet bevestigd wordt.
Bewustwording
Wat we verder kunnen constateren is, dat dit proces, dat zich dus blijkbaar in onze ziel afspeelt, zich vooral beweegt vanuit het onbekende naar het bekende. Weliswaar is er een wissel werking en gaat er van het bekende ook weer een krachten stroom naar het onbekende, die weer nieuwe elementen op neemt en activeert. Maar het is vooral een voortdurend proces, dat tendeert vanuit het onbekende naar het bekenele, anders ge zegd, dat zich kenmerkt door zelfopenbaring. Geen menselijke ziel dus zonder zelfopenbaring, en die zelfopenbaring houdt tevens in: bewustwording. Immers, terwijl ik mij zelf aan mij zelf en de buitenwereld openbaar, wordt mijn bewustzijn ruimer, bij sommige mensen heel weinig, bij anderen meer, maar ik word mij meer bewust, wie ik ben en wat ik ben. (67)
Zelfverwerkelijking
Dan is er nog een derde aspect: er vindt niet alleen zelfopenbaring en bewustwording plaats, maar ten slotte ook zelfverwerkelijking. Deze drie begrippen moeten we goed vasthouden. Zelfverwerkelijking is - en nu zeg ik iets mysterieus - dat ik door dit proces mijzelf tot werkelijkheid maak, natuurlijk tot werkelijkheid in deze wereld van tijd en ruimte. Blijkbaar ben ik oorspronkelijk iets, dat alleen nog maar in de kiem bestaat en dat door dit proces, dat ik als mijn eigen proces herken, tot werkelijkheid wordt.
Zelfbeleving, waarneming
Wanneer we zo heel eenvoudig een overzicht krijgen van wat we bedoelen met dat woord psyche of ziel, dan moeten we ons daarbij realiseren, dat het noodzakelijk is - om dit alles te kunnen waarnemen - dat we het zelf beleven. We kunnen niet volstaan met alleen maar te registreren, wat ik nu heb aangeduid . Door registratie alleen, door zgn. verstandelijke observatie van mijzelf kom ik niet verder dan een aantal reacties in mijzelf waar te nemen en een aantal driftkrachten, maar dan vind ik niet dat, wat ik nu heb omschreven. Wil ik dit ontdekken, dan moet ik het beleven en daar blijkt uit, dat er nog iets bijzonders bij moet komen. Beleven is: dat het bewustzijn zelf in dit proces wordt opgenomen! Pas wanneer dat gebeurt en het bewustzijn dus zelf dynamisch wordt, weet ik, dat wat ik innerlijk waar neem, echt mijzelf betreft.
Nu komt de vraag naar voren: heeft dit beleven iets te maken met godsdienst? Ik gebruik hier even expres het woord gods dienst. Als ik iemand haat of een ander liefheb, heeft dit dan met godsdienst te maken? We zullen direct moeten erkennen: na tuurlijk heeft dit van psychologische zijde benaderde beleven met godsdienst te maken. Niet voor niets wil men veelal graag geloven, dat God liefde is, of dat God de mens liefheeft en de mens ook God kan liefhebben.
Het kan ook zijn, dat ik bij mijn introspectie, in het beleven van wat ik waarneem, een schuldgevoel ontdek. (68) Er zijn honderden voorbeelden, waarin een mens met schuldgevoel te kampen heeft, het zij, dat het z'n verleden betreft, hetzij telkens het heden, dat doet er niet toe; maar schuldgevoel is een belang rijke innerlijke beleving, één, die ons in hoge mate remt in onze mogelijkheden van zelfopenbaring en zelfverwerkelijking. Heeft dit iets met godsdienst te maken? We behoeven maar even te denken aan het begrip 'vergeving der zonden', om te merken, hoeveel dit er inderdaad mee te maken heeft.
Nu nog een derde voorbeeld: Ik merk, dat ik verdrietig ben of wanhopig en dus, dat ik zo graag vertrouwen of geloof in het leven zou willen hebben. Ook dit heeft ten nauwste met gods dienst te maken. Vertrouwen in het leven of vertrouwen op God is een antwoord op het gevoel van verdriet of wanhoop.
Religie
Ik ge loof, dat uit deze inleidende opmerkingen wel duidelijk zal zijn hoezeer psychologie te maken heeft met godsdienst. Wenden we ons nu tot de tweede vraag: wat is religie eigen lijk? We kunnen dit woord op drieërlei wijze benaderen: taal kundig, fenomenologisch en psychologisch.
Taalkundig weten we, dat, al is misschien de woordafleiding van het werkwoord ' religere' (in acht nemen) juister dan die van 'religare' (herverbinden), de betekenis van beide met het woord religie verband houdt. Immers taalkundig verstaan we onder religie zowel het gevoel van totale verbondenheid met als het besef van totale onder worpenheid aan de goddelijke orde.
Bezien we het begrip religie fenomenologisch, dan moeten we volgens algemeen erkende opvatting hier vooral onder verstaan de ervaring van het numineuze. Fenomenologisch gezien is de religieuze ervaring de ervaring van de oerhuiver, het beleven van de verborgen achtergrond van het leven, van de wortels van het bestaan. De ervaring hiervan is in het algemeen ver bonden met geboorte, ziekte, nood, lijden en dood, al die in grijpende gebeurtenissen, waarbij de mens iets kan ervaren, al gaat hij er dikwijls aan voorbij, van het mysterie van het bestaan. (69)
Maar deze ervaring van het numineuze valt uiteen in twee richtingen. Het kan zijn, dat ze als ervaring van de wortels van het bestaan heilbrengend is en dat dus de mens ze als heil ontvangend ervaart of ook, dat ze hem in staat stelt, heil te brengen aan anderen. In dat geval spreken we van de ervaring van het heilige, datgene, wat het wezenlijke in het menselijke leven tot zijn recht doet komen. Wat kan ons niet een ontroering bevangen, als we komen te staan tegenover een volledige toe wijding van iemand ten opzich te van iets, wat hem bezielt. We hebben dan het gevoel, iets heiligs mee te maken, iets dat het wezenlijke heil vertolkt.
Als wij dit echter zo stellen, moeten we erkennen, dat ons eveneens een oerhuiver overvalt, als we het tegendeel ervaren, het demonische, dat wat het heilbrengende vernietigt en wat het wezenlijk menselijke onmogelijk maakt en ontkent. Deze twee aspecten van oerhuiver vormen dat, wat we onder religie moeten verstaan uit fenomenologisch oogpunt.
Ten slotte, wanneer we religie psychologisch benaderen, moet ik herinneren aan wat ik heb uiteengezet omtrent egotiek en erotiek, de drie fasen van de drang, om het eigene te openbaren, door gelding, ontplooiing en zichzelf worden en de drie fasen van erotiek door gemeenschap te zoeken met het andere ge slacht, contact te zoeken met allerlei mensen in allerlei soorten van verband en ten slotte door gemeenschap te zoeken met het grote geheel, waarbij we dus weer uitkomen bij de totale ver bondenheid.
Het ontmoetingspunt van de beide halve eirkel bogen der egotiek en erotiek heeft twee aspecten en daarom is de ervaring van dit ontmoetingspunt van archetypisch karakter. Hier openbaart zich iets, wat uitgaat boven het ik, maar dit ik doortrilt en het daarom tegelijk de ervaring geeft van het relatieve. Het is het wezen der ziel, dat zich openbaart als egotiek en erotiek elkaar ontmoeten, en ook dit is religie. (70)
Wanneer wij dit zo psychologisch formuleren, dan moeten we tegelijk constateren, dat er aan de ene kant veel meer religie is dan het lijkt en dat die religie in het algemeen zich helemaal niet openbaart daar waar men gewoonlijk meent, dat dit het ge val is, nl. in de godsdienst. Samenvattend kunnen we dus vaststellen: in deze vier woor den, het numineuze, het heilige en demonische, waarin dit be grip uiteen valt, en in het wezenlijke, hebben we te maken met religie.
De onbewustheid van zichzelf
Nu gaan we ons afvragen: hoe ervaren we religie nu in werkelijkheid in haar uitwerking? In de eerste plaats dit: Als ik mij op mij zelf bezin en 'Ik' zeg, dan merk ik, dat ik telkens te maken heb met een nieuw Ik, een ander Ik, ook vaak een Ik, dat ik nog helemaal niet ken: dat ik allerlei Ikken in mij zelfwaarneem en dat er altijd weer nieuwe elementen in mijn ziel opduiken, zodat ik ten slotte ga ont dekken: ik ben eigenlijk een vreemde voor mij zelf, zodat ik moet gaan vragen: wat zeg ik toch eigenlijk met 'Ik'? (71) Ik doe alsof ik mijzelf wel kan vertegenwoordigen, maar ik kan het niet, want ik weet niet, wie ik ben.
Ik ontdek dus op een ogen blik, dat ik, terwijl ik doe, alsof ik van mijzelf kan uitgaan, aan de andere kant mijzelf als een vreemde ondervind. Ik ben dit en ik ben dit toch niet. Wie dit goed beleeft, ervaart de oer huiver, want dan ervaart hij zichzelf als een mysterie, hij merkt, dat hij in z'n 'Ik' een voorlopige veronderstelling tracht te maken omtrent zichzelf. Hierdoor wordt dus de ik-ervaring gerelativeerd tegen de achtergrond van een mysterie, dat voor durend bezig is zich te openbaren. Maar deze openbaring van mijzelf beleef ik dan weer als mijn eigenlijke zelf, mijn wezen, niet in statische zin, maar als een proces, dat bezig is zich te verwerkelijken. Anders kon ik het immers niet ervaren als een proces, waar heil bij in het spel is, dat al of niet wordt gediend. Met andere woorden: in dit proces ontdek ik in mij zelf de mogelijkheid, de kant uit te gaan van het heilige en de kant uit te gaan van het demonische. Zo merk ik, dat religie is de ervaring van het wezen der ziel, de diepste voor mijzelf toegankelijke werkelijkheid.
Van hieruit komen we tot een volgende vaststelling: wanneer ik niet op deze wijze het wezen van mijn ziel ervaar, dan kan de beleving van mijn innerlijke proces ook niet genoeg diepte hebben, dan heeft zij niet genoeg werkelijkheidskarakter. Met andere woorden, wanneer ik mijzelf psychologisch wil benade ren en daarvoor nodig is, dat ik mijzelf beleef, omdat ik anders niet de dingen ontdek, waar het om gaat, dan constateer ik daar mee, dat deze beleving, wil ze juist zijn, eigenlijk zo diep moet gaan, dat ik het wezen van mijn ziel ervaar, want pas van daar uit krijgt dit geheel zijn werkelijkheidskarakter. (72)
Hier ontmoeten elkaar psychologie en religie. Hier ontmoeten elkaar de ervaring van het wezen en de weg waarlangs ik dit ervaar. Ik kan ook zeggen, hier ontmoeten elkaar het wezen en het bewustzijn, dat weer gezuiverd moet worden door het wezen, wil het juist kun nen beleven. Van hieruit is enerzijds duidelijk, hoe ontzaglijk veel moge lijkheden er zijn tot innerlijke verwarring, tot misverstand, tot illusies omtrent onszelf, maar anderzijds merken we, hoezeer dit alles met religie te maken heeft. Immers als ik mijzelf niet zo ervaar, dat ik tot het wezenlijke doordring, ervaar ik mijzelf niet juist en kan dus ook mijn religieuze beleving niet echt zijn.
Hoezeer heeft dus diepe zelfbezinning te maken met religie en de mogelijkheid tot religie. Pas wanneer de psychologische be zinning in dienst staat van religie en weer voert tot religieuze er varing, pas dan heeft ze haar eigenlijke werkelijkheidskarakter. Ze zijn dus onafscheidelijk met elkaar verbonden.
Met het voorafgaande als inleiding kunnen we ons nu gaan bezighouden met het begrip godsdienst. We weten, dat een godsdienst altijd ontstaat, doordat er enkele mensen zijn, die een bijzondere religieuze ervaring hebben, van waaruit ze als het ware een vuur aansteken, dat om zich heen grijpt en dat lang zamerhand op een bepaalde wijze in de geschiedenis uitwerking heeft. Zo begint het altijd. Er is dus altijd een of andere ervaring van het wezen op een nieuwe manier. Dat wezen, zoals we be sproken hebben, is een kiemwerkelijkheid, een potentiële wer kelijkheid, die nog tot functionele werkelijkheid moet worden.
Nu loopt de weg waarlangs het wezen, hoe het zich dan ook openbaart, tot functionele werkelijkheid wordt, altijd langs een of andere vorm van expressie, door een ik. Zo is het duidelijk, dat wanneer er in een bepaalde tijd van de geschiedenis ergens in een bepaalde streek, in een aantal mensen of in een enkel mens een wezenservaring is, zich van hieruit een proces in de collectiviteit, waartoe deze personen behoren, gaat voltrekken, (73) waardoor deze ervaring een vorm gaat aannemen, die de kenmerken vertoont van een ik. Immers, het wezen heeft weer nodig het bewustzijn om zich te kunnen ver eenzelvigen; er moet dus dit gebeuren, dat iemand op een ogen blik tegen zichzelf zegt: dit is het nu eigenlijk, wat werkelijk bij mij hoort, wat het diepste van mij raakt, wat mijn leven bezielt.
Vereenzelviging
Dit is vereenzelviging. Zij komt tot stand, doordat de wezens ervaring door het bewustzijn heengaat en het is alleen het be wustzijn, dat het vermogen heeft tot vereenzelviging, tot 'Ik'- zeggen. Het is dus onvermijdelijk, dat een ik-zeggen hierbij plaatsvindt. Hier begint nu tegelijk het moeilijke punt, want we weten, dat alle ikken, innerlijke ikken, die individueel ontstaan, maar ook de uiterlijke ikken, die collectief ontstaan, bijv. een volk, een natie, een cultuur of ook bepaalde groepen mensen, zoals poli tieke partijen en dergelijke - er zijn vele ikken in de werelel - dat al deze ikken de tendens hebben zichzelf autonoom te maken.
Dit komt, doordat het bewustzijn te beperkt is. Het moet immers wel een beperkt bewustzijn zijn, dat op een ogenblik een stroom van krachten opvangt, die het verruimen, die het wijder maken. Dat zou niet kunnen gebeuren, als het eerst niet te beperkt was. Als dit verruimde bewustzijn nu echter vorm gaat geven aan die nieuwe bezieling, dan wordt deze weer ingeperkt. Ver volgens zegt het bewustzijn als het ware: 'Dit ben ik nu' en maakt het daardoor stabiel, zet het stil, kristalliseert het en meent: nu moet ik zo blijven, dit is goed. Zo zoekt elk ik per manentie.
Passen we dit toe op religie, overal waar deze op een ogenblik doorbreekt, dan vinden we, dat inderdaad elke religieuze bele ving een vorm zoekt en vindt in enkele mensen. Deze mensen zeggen: 'Ja, dit is het, dit is uitermate belangrijk, dit moet groeien, elk ik zoekt expansie. Hieruit volgt: het moet zich doen gelden en ten slotte: wil het zich kunnen handhaven, dan moet het macht hebben, dan moet het een macht vormen. (74) Zo wordt religie een godsdienst.
Kerk
Ik hoop, dat hierdoor duidelijk wordt, hoezeer hierin een ont zaglijk gevaar schuilt; want de vier punten, die ik noemde, zijn stuk voor stuk eigenlijk de krachten en werkingen, die tegen de oorspronkelijke bezieling ingaan en deze trachten aan banden te leggen. Dat is nu precies, wat we in de geschiedenis zien gebeuren. Eerst zijn er enkele figuren, die een dergelijke bezieling beleven. Daaromheen zijn er een aantal, die daar veel van kunnen na voelen en begrijpen, maar die haar niet oorspronkelijk op hun eigen wijze zelf hebben gevonden. Deze met elkaar vormen een kerk en nadat zij de stoot hebben gegeven, komen de anderen aanlopen en zeggen: dit is belangrijk, dit kan ik gebruiken, dit geeft mij veiligheid, overtuiging, vertrouwen, rust, zekerheid, enz. en heel geleidelijk aan wordt de kern vervangen door de periferie en de periferie overwoekert de kern; ten slotte zien we alleen nog maar de periferie, d.w.z. de napraters, degenen, die met het nieuwe geluid wel om een of andere reden kunnen in stemmen.
Zeker, ze kunnen het ermee eens zijn op grond van reflectie en kunnen mogelijk in allerlei vorm wel aanloopjes in hun ziel waarnemen, die hiermee overeenkomen, maar dat is niet hetzelfde als de originele, religieuze bezieling. De geestelijke pioniers worden dus vervangen door de napraters, als we het kort willen formuleren, en deze zoeken nu natuurlijk aanhang, want in een bepaald opzicht zijn zij overtuigd: dit is het, wat wij nodig hebben, dit moet groeien, dit moet expansie ondervinden, het moet op een of andere wijze vastgelegd worden, moet per manent worden en een macht worden in de wereld. Zo krijgen de leiders lust in de macht en gebruiken wat er gebeurd is voor hun doel. Dan hebben we te maken met een kerk.
Gaan we nu na: wat doet zulk een kerk? We weten, dat het begrip kerk heel gemakkelijk direct geassoeieerd wordt met de idee 'Moeder'. (75) Inderdaad, wat de kerk in de eerste plaats doet is: aan haar leden geborgenheid bieden. Denken we bijv. aan Paulus, wanneer deze schrijft: 'Nu zijt ge nog baby's en krijgt nog melk, maar na een poosje hoop ik dat ge zover zijt, dat ge vast voedsel zult kunnen verdragen'.
Hier zit duidelijk een ele ment van discriminatie in. Dan zijn er dus volwassenen, die al zo ver zijn dat ze de volle waarheid kunnen verdragen, en kinderen, die geborgenheid nodig hebben. De eersten zullen herders over hen zijn en hun schaapjes hoeden. Zo biedt de kerk zekerheid aan de mens in al zijn angst en vrede in zijn on rust, troost in zijn verdriet, geruststelling in zijn angstige be zorgdheid. Maar laten we goed besefien, al deze factoren zijn er op gericht om het proces stil te zetten, de onrust weg te nemen, te zorgen, dat de mensen kinderen blijven, te zorgen, dat ze zich veilig voelen onder de vleugels van de grote moeder.
Ritueel
Om dit mogelijk te maken wordt een herhalingsproces inge schakeld: We hebben een keer, toen we dat en dat beleefden, ontroering gevoeld en nu gaan we de gebeurtenis herhalen, telkens weer, liefst zo nauwkeurig mogelijk en we vieren be paalde feesten op bepaalde tijden, we verrichten bepaalde cere moniën steeds op dezelfde wijze, we zingen bepaalde liederen, enz. Een herhaling, die eigenlijk niets anders doet dan de schijn stellen in plaats van de werkelijkheid. Laten we ons maar eens voorstellen, dat we dit proeédé zouden toepassen op iets, dat we direct kunnen herkennen als echte werkelijkheid. Verondersteld, dat twee mensen, een man en een vrouw, die elkaar echt liefhebben, tegen elkaar gaan zeggen: hoor eens, we moeten zorgen, dat de liefde tussen ons levend blijft; we zullen elkaar elke morgen om 7 uur een zoen geven en op een bepaalde dag in elke maand zullen we vieren, dat we al zolang getrouwd zijn, alles op vaste tijden, met de zelfde liederen en dezelfde gewoonten begeleid. Ik geloof niet, dat we in deze 'liefde' veel vertrouwen zouden kunnen hebben.
Zo zien we ook dat door de kerk een ritueel wordt ingesteld. Ritueel heeft een symbolische betekenis en als ze nu maar zorgt, dat men bij dat symbool kan blijven, dan beleeft men onbewust ongetwijfeld iets; maar de kerk voorkomt, dat het symbool wordt opengebroken en dat men ten slotte door de onrust van de werkelijke betekenis heen gaat. De liturgie zorgt daarbij voor een soort slaapmiddel, waardoor men gesust wordt en ver doofd.
Vervolgens is er het feit, dat in elke religie het offer een rol speelt. Het enige echte offer is, dat ik mij zelf inzet, compleet, zoals ik ben met al mijn krachten: het zelfoffer. Neen, zegt de godsdienst, dat is veel te gevaarlijk, dat is niet nodig, er is een plaatsvervangend offer en of het nu de koning is, of de zoon van de koning, of een slaaf of een dier, dat geofferd wordt, of dat men ten slotte zegt: God zelf is gekomen en heeft zich namens en ter wille van alle mensen geofferd, nu hoeven de mensen dit zelfniet meer te doen, altijd komt het op hetzelfde neer: het is toepassen van magie en de magie zorgt ervoor, dat men echt voelt, dat het plaatsvervangende offer heeft plaatsgevonden; nu kan men rustig worden. Daar gaat het ook om.
Geloofsleer
Maar ja, het zou kunnen, dat mensen dit in de gaten krijgen en dan onrustig worden, omdat ze inderdaad met hun denken over deze dingen in actie komen, dan moet ook daar iets op ge vonden worden. Men bouwt een geloofsleer op en deze geloofs leer legt vast, hoe de dingen eigenlijk zijn. Er is een bepaald stel denkbeelden, daar moet men niet meer aan tornen, dit hebben bepaalde personen goed doorgedacht, zeer waardevolle figuren, dus hoeven de leden van de kerk het niet opnieuw uit te denken, het ligt klaar. Hiermee wordt het denken stop gezet en is de on rust weggenomen, maar ook de drang tot verdieping. Immers verdieping, dat hebben we daarstraks al even aangeduid, is alleen mogelijk door de vruchtbare twijfel. (77) Alles betwijfelen, alles zelf onderzoeken, dat is veel te onrustig; door de leer voorkomt men de twijfel en men beklaagt een mens, die aan hevige twijfel ten prooi is.
Na dit alles zijn er nog wel enige moeilijkheden te overwinnen, maar ook daar is voor gezorgd. Als we de geschiedenis van het christendom nagaan vinden we bijv. tot op onze dag de begrips verwarring omtrent de begrippen 'eeuwig' en 'altijddurend'. Hetgeen eigenlijk ontstellend is, aangezien enige filosofische be zinning deze had kunnen opheffen. Door deze begripsverwar ring kan men de ervaring van het wezenlijke rustig naar de toe komst verwijzen en het aardse tranendal gaan opvatten als een terrein van voorbereiding voor een hiernamaals, waarin men pas met de eeuwigheid kennis maakt. Dit is natuurlijk onzin, want ervaring van het wezenlijke vindt altijd alleen plaats in het heden.
Ondertussen wordt door al deze maatregelen de kerk zgn. de grote weldoenster der mensheid; weldoenster van de gehele onwetende massa, die door haar onbewustheid schijnbaar zo graag onwetend wil blijven. Daardoor kan de kerk haar macht blijven uitoefenen, want zij is er op haar beurt afhanke lijk van, dat de massa onwetend blijft. Aldus vormt zij een ty pisch 'ik', dat steunt op het bewustzijn en daardoor steeds mach tiger wordt en natuurlijk als elk 'ik' intolerant is: 'Wij weten hoe het is en daarbuiten weet men het niet'. Elk onrijp 'ik' verwerpt het 'niet-ik', het meent dit wel te moeten doen, omdat het zich anders als 'ik' niet meer kan handhaven.
De conclusie van dit alles is, dat godsdienst de weerstand is tegen religie, dat godsdienst die vorm is, die de religieuze erva ring aanneemt, die als zodanig behouden wil blijven en daarom ongemerkt alles probeert te doen, om een nieuwe bezieling en een vernieuwing van de bezieling tegen te houden. De gods dienst en de kerk, waarin deze zich constitueert, drukt dus ge leidelijk aan de bezieling weg, want deze vertegenwoordigt het avontuur en het 'Ik' wil beveiliging. (78) In dit verband is de geschiedenis van het christendom heel leerrijk zoals reeds in vorige voordrachten is uiteengezet.
Wil ik dit samenvatten, dan moet ik erop wijzen, dat in de eerste plaats de oorsprong van het christendom slachtoffer is geworden van een mystifieatie, van wat ik genoemd heb de historische oneer lijkheid. Zoals we hebben gezien, stond deze in verband met het machtsstreven van de kerk. Dit was een onvermijdelijk uitvloeisel van de 'ikvorming', die door de nieuwe bezieling tot stand kwam. Het heeft zich alleen daarom kunnen doorzetten, omdat alle 'ik vorming' aanvankelijk, hoewel ze wel de weg is naar een nieuwe bewustwording, zelf onbewust tot stand komt. In het bijzonder heeft men nooit begrepen het gevaar van de vaste vorm.
De wezenlijke kern
Toch moeten we constateren, dat ondanks dat alles natuurlijk, zoals in elk 'Ik', het wezen verscholen zat en een waardevolle kern erin werd geconserveerd. Laten we daarom nu, na al het nega tieve, ook aan het positieve onze aandacht wijden. Die wezenlijke kern, dat zal duidelijk zijn, is een mythische. Ik wil enkele punten opnoemen, die de eigenlijke mythologie van de kerk uitmaken.
Ten eerste: door het christendom kwam er een wending in de betekenis, die men toekende aan het offer. Bij alle volken komt het offer voor, aanvankelijk als een uiting van een gevoel van kosmische verantwoordelijkheid. De mens brengt offers om de goden te voeden of te verzoenen. Dringen wij dieptepsycholo gisch in de betekenis hiervan door, dan vinden we, dat men on bewust hiermee uitdrukking gaf aan de innerlijke ervaring, dat de driftkrachten in menselijke krachten moeten worden omgezet, wil het menselijke kunnen worden opgebouwd. Het menselijke werd vertegenwoordigd door de goden en zij zelf moesten dus offers brengen om de goden in stand te houden. De volken, voor wie het offer in deze zin gold, en dat waren zeker ook nog de antieke volken, hadden eigenlijk van de natuur afgelezen, dat zich een proces daarin voltrekt van dood en we dergeboorte. We vinden dat vertolkt in de Osirismythe. (79) Het zaad dat de plant vormt, is het eindpunt van de ontwikkeling, dit zaad moet in de aarde vallen en sterven, en pas wanneer het volledig is uiteengevallen, blijkt daaruit nieuw leven voort te komen.
Deze centrale werkelijkheid van alle leven nam nu een nieuwe vorm aan, want in het christendom ging men er niet meer van uit, dat de mens de kosmos in stand moest houden, maar dat God zelf het offer bracht en zich zo met de zondige mens verzoende. Dat dit offer nu aan God werd toegeschreven, was in de eerste plaats een objectivering onder invloed van de bewustwording, maar het was daarmee tevens, zoals alle objec tivering een vervreemding van het eigen beleven. Deze objec tivering was echter noodzakelijk om op den duur tot een nieuw beleven te kunnen komen.
In deze objectivering lag tevens een omkering. Men kon zich nu veel meer verdiepen in de vraag: wat doet het leven met ons, bewuste wezens? In dit verband moet ik herinneren aan de mythe van de lij dende God, zoals we die vinden in de figuur van Prometheus, van Osiris en van vele andere goden. Deze mythe kwam nu in verlevendigde vorm terug, maar werd toegepast op de geschiede nis der mensheid. Vandaar de noodzaak van het historische moment erin. God lijdt in deze wereld en de geschiedenis der mensheid is daarvan de uitdrukking, maar - en dit was het nieuwe in het christendom, althans het nieuwe accent - dit lijden werd nu niet opgevat als een noodlot, maar als een vrij willige daad van liefde. God offerde zijn Zoon, die eigenlijk het Woord was, dat Hij gesproken had, dus eigenlijk de schepping en dit betekende, dat Hij zich met deze wereld volkomen ver eenzelvigt en het proces, waar de mensheid doorheen gaat, zelf meelijdt en draagt. In deze mythologie wordt het kruis het centrale symbool van de verticale en horizontale spanningen, die het lijden van de mens veroorzaken en de Godmens als middelaar ondergaat de kruisiging. (80) Door deze historische verzoeningsdood en daarop gevolgde opstanding, is er ook opstanding en eeuwig heil voor de mens. God begeleidt als het ware de plantencyclus, dito die van het dier en ten slotte ook de cyclus van de mens.
Het christendom ging hiermee één stap verder in het gehele proces van bewustwording, dan de antieke wereld. De zin van deze symboliek is het begrip liefde als zijnde de enige adequate aanduiding van de zin van het wereldproces. Het is bijzonder belangrijk, en we moeten dit onderstrepen, dat dus de echte menselijke liefde, die in die tijd natuurlijk al even schaars was als tegenwoordig, maar toch ook altijd wel hier en daar voor kwam, dat deze als model werd genomen voor de uitbeelding van Gods verwerkelijking in deze wereld. Er was hiertoe in Egypte al wel een aanloop door het geloof, dat de mensen kinde ren van de goden zijn. Maar thans werd dit alles pregnanter en geconcentreerder uitgedrukt.
We mogen wel concluderen, dat het eigenlijk dit is, dat de mens zelf begon te ervaren, van welk een centrale betekenis echte liefde is en daardoor begon te be grijpen, dat deze het proces kenmerkt, dat zich in de wereld vol trekt. Een mens, die liefheeft, ervaart het leven anders dan iemand, die niet lief heeft.
Samenvattend mogen we zeggen: dit alles is waardevolle dieptepsychologie en de doorbraak dus van een nieuwe bewust wording, die samenhing met de ontwaking van het persoonlijk heidsbesef. In de kringen van het beginnende christendom, die zich in het grote levensproces van dood en wedergeboorte ver diepten, begreep men, dat, wanneer dit alles voor iemand werke lijkheid werd, zodat hij dus beleefde, dat God en de wereld één geheel vormen, hij ertoe kwam de wereld te aanvaarden, zoals deze is en vrijwillig mee te gaan doen aan dit proces van ver werkelijking van het wezenlijk menselijke. De liefde werd dan door hem onderkend als een van de belangrijke aspecten van het wezenlijk menselijke. (81)
Terloops moet ik hierbij opmerken, dat dit in overeenstemming was met de kenmerken van het tijdperk, dat toen begon en door het dierenriemteken Pisces, de Vissen, wordt aangeduid en dat immers juist de liefde eentraal stelt met als tegenpool de vreugde van het dienen, terwijl het tijdperk, dat we nu ingaan, het Aquarius of Watermantijdperk, de waarheid en haar tegen- pool de vrijheid als wachtwoorden heeft. We kunnen dus wel zeggen, dat het christenelom de liefde centraal heeft gesteld en daarmee in bijzondere mate aan de menselijke persoonlijkheid waarde heeft gegeven, want liefde betekent de erkenning van het eigene van de ander. Hierdoor werd het mogelijk om aan de zich bewustwordende mens een nieuwe inhoud en een nieuwe zin voor zijn leven te geven, nl. door het liefhebben, in de goede zin begrepen als een uiting van volslagen zelfstandigheid.
Nadat wij nu zo het positieve hebben opgenoemd, moeten we ons toch weer opnieuw afvragen, wat de kerk met dit alles heeft gedaan en nog enkele belangrijke negatieve aspecten noemen. De kerk heeft als een 'Ik' dit wezenlijke wel vertolkt, al heeft ze het overwegend in mythische vorm gehouden, maar de vertolking tevens bemoeilijkt door zichzelf ertussen te schuiven. De kerk heeft zich immers de taak aangematigd voor de identificatie met Christus te zorgen door heilsmiddelen te verstrekken, die de gelovigen nodig zouden hebben om aan Christus deel te kunnen hebben en heeft haar macht vastgesteld door te bepalen, aan wie deze heilsmiddelen wel en aan wie deze niet konden worden verstrekt.
In de tweede plaats heeft de kerk een belangrijke wending aan het geheel gegeven door al datgene, wat alleen op basis van vrij willigheid kon gebeuren tot een eis te maken. Echte liefde immers is vrijwillig en kan alleen een uiting zijn vanuit het 'reële Ik' in samenwerking met een adviserend 'ideaal-ik.' De kerk heeft echter aan het 'ideaal-ik' de boventoon gegeven in de vorm van een eis tot geloof, gehoorzaamheid, onderwerping en navolging van Christus, hetgeen betekent het navolgen van een stand daardvoorstelling. (82)
Om de betekenis hiervan goed te begrijpen, moet ik mij een korte uitweiding veroorloven en uitleggen, op welke wijze een kind deze dingen beleeft. Het is gewoon, dat een kind merkt, dat de buitenwereld iets van hem verwacht, maar nu kan het gebeuren, dat hij voors hands geen kans ziet om hieraan te beantwoorden. Hierdoor komt er een strijd tussen zijn 'reële-ik', dat uiteinde lijk voor de beantwoording moet zorgen en zijn ''ideaal-ik, dat alleen maar de eis stelt, dat dit gebeuren zal. Het 'ideaal-ik' pleit voor de buitenwereld, omdat het ervoor pleit de aansluiting bij de buitenwereld te handhaven, anders zou het kind zich onvei lig en verloren voelen. Het 'reële-ik' pleit echter voor het door zetten van de binnenwereld, dat is de eigen wereld.
Nu weten we dat een kind, dat niet genoeg echte liefde ondervindt en zich onveilig gaat voelen, onmiddellijk op grond daarvan de neiging heeft aan de normatieve, de eisende kant de boventoon te geven en aldus liefde te kopen. Dat deze koop alleen schijn kan opleve ren, kan het op dat moment niet beseffen, soms wel voelen. Het kind gaat zich nu erg aanpassen, het gaat precies doen, wat de ouders verwachten, en wel omdat het zich anders onveilig zou voelen. Daarentegen durft een kind, dat zich in de liefde van de ouders geborgen voelt en dus weet, dat het mag zijn zoals het is, behoorlijk ondeugend te zijn en voelt de bekoring, zich zo ver mogelijk van het veilige te verwijderen, omdat het door alles heen voelt, dat het wel wordt opgevangen.
Passen we dit nu toe op hetgeen de christelijke kerk heeft ge daan, dan vinden we een strikte overeenkomst. In de spanning tussen het 'reële' en het 'ideale-Ik' heeft de kerk door gebrek aan liefde het gevoel voor de persoonlijkheidsontwikkeling verloren en is zelf geworden tot een 'ideaal-Ik', dat eisend werd. Wat oor spronkelijk als enthousiasme was opgekomen, ging ze als eis stellen en eerst aan de gelovigen, daarna aan de gehele bevolking opleggen. (83) Men moest geloven, anders dreigde de hel, men moest gehoorzamen, anders verloor men de veiligheid, die de kerk bood, men moest zich onderwerpen, anders dreigden de sancties, waarover de kerk beschikte tot excommunieatie toe, men moest het standaardvoorbeeld volgen, dan was men zeker van de genade en de goedkeuring van God.
Dit alles werd zoiets vanzelfsprekends, dat het boekje van Thomas van Kempen, De navolging van Christus tot op de huidige dag als een van de kostbaarste voortbrengselen van het christendom wordt beschouwd. Wat echter is het navolgen van een stan daardvoorbeeld? Het is de miskenning van de persoonlijkheid, het is het ontnemen van de vrijheid, het is ten slotte het ver duisteren van de kern waar het om gaat. De christelijke kerk heeft dan ook door deze weg in te slaan de mensen veel schuldgevoelens en minderwaardigheidsgevoelens tot doods angst toe bezorgd. Ze heeft de ontwikkeling van de persoonlijk heid, die trachtte een nieuwe vorm aan te nemen bij het begin van onze jaartelling, de kop ingedrukt.
Ten slotte heeft de kerk dus hierdoor ook de groei van de liefde, die de eigenlijke kern ervan was, geremd, want liefde kan niet groeien zonder begrip. Het begrip van de dingen echter werd de mensen onthouden. Men mocht zelf niet nadenken, maar moest accepteren, dat men maar blindelings moest geloven en zodoende heeft de liefde zich ook niet verder kunnen ontwikkelen. Het spreekt echter vanzelf, en ik wil daar nog eens in het bijzonder de nadruk op leggen, dat als ik deze dingen zo formuleer men niet moet denken, dat ik daarmee de kerk wil bestrijden en dat ik verwijten maak. We kunnen immers niet anders dan constateren, dat deze dingen door onbewustheid zo zijn gegaan. Ook wil ik niet degenen, die ondanks dat alles toch ontzaglijke toonbeelden geworden zijn van liefde en waarachtige persoonlijkheidsontwikkeling, mis kennen. (84) Het ging dus in het voorgaande alleen over het ge heel van de kerk als verschijnsel en niet over de individuen, die ondanks de negatieve werking van dit 'ik' toch machtige vertolkers zijn geworden van echte menselijkheid.
Op dit punt gekomen zou ik nu willen teruggaan naar de mythe. Immers we hebben gezien, dat ook deze christelijke godsdienst net als andere godsdiensten is voortgekomen uit een opnieuw beleven van de mythe. Wanneer wij bijv. de twaalf artikelen van de christelijke geloofsbelijdenis de revue laten passeren, dan doen we niet anders dan twaalf mythische zinnen uitspreken, en daarom moeten we ons eerst verdiepen in de vraag: wat is eigenlijk een mythe?
Mythen zijn dromen der mensheid uit een bepaalde tijd van haar ontwikkeling. Mythen vertonen alle trekken van overeen komst met wat we innerlijk als droom ervaren. Van een droom weten we, dat deze een poging is vanuit het onbewuste van onze ziel om aan de drang naar onze wezen lijke bestemming, die in ons leeft, een vorm te geven, waardoor het bewustzijn er contact mee kan krijgen. De droom is een weg tot bewustwording, zo ook de mythe. Weliswaar voorlopig in een symbolische taal, waar het bewustzijn aanvankelijk vreemd te genover staat, maar laten we ons goed realiseren, dat in wezen de mythe een drang is naar psychologische verheldering. Het is de drang uit het onbewuste om de weg naar onze wezenlijke be stemming zo uit te beelden, dat het bewustzijn deze kan vatten en begrijpen en in het 'Ik' opnemen. Zo voert dit proces dus tot verheldering.
Gaan we nu na, hoe men in de loop van de geschiedenis met de mythe heeft geleefd en volgen we daarbij alleen de Westerse cultuur, dan vinden we bij de antieken de mythe als vorm van voorbewuste dieptepsychologie eenvoudig beleefd in haar sym bolische gestalte, door de verhalen aan elkaar te vertellen, ze uit te spinnen en ze telkens in nieuwe vorm uit te werken, zodat het mythische erfgoed uitgroeide als een grote boom met enorme vertakkingen. (85)
Bijzonder duidelijk kunnen we dit waarnemen aan de Griekse mythologie, die in Europa het beste bekend is. We vinden daar, dat de hoofdlijn ervan in alle mogelijke verhalen nader is uitgewerkt. In dat stadium was de wijze, waarop men met de mythe leefde, een overwegend onbewuste, die wel paste in een tijd, waarin men algemeen een magisch bewustzijn had. We weten bijv. dat dit nog het geval was in de tijd van Homerus, maar daar na begon het logische denken sterker te worden en begon men het contact met de mythe kwijt te raken. Het gevolg daarvan was de psychische splitsing, zoals we die bij de Grieken zo duidelijk waarnemen in een Apollinische en een Dionysische richting.
Er zijn echter vele antieke volken, die van het begin af een sterkere verbinding hebben weten te handhaven tussen het be wuste en het onbewuste leven. Dit vinden we bijv. al in de oudste tijden bij die volken, die de mythologie de vormen gaven van as trologie. We vinden deze bij de Babyloniërs, de Egyptenaren, de Indiërs en bij vele andere volken, met name ook bij de Maya's in Amerika. In de astrologie werd de inhoud van de mythe in een direct verband gebracht met het dagelijkse leven van de mens. Men was tot het inzicht gekomen, dat de macrocosmos, de kosmos dus in het groot, eigenlijk een afspiegeling is van de mens als kleine kosmos, de microscosmos. Op grond daarvan be studeerde men de wetten, die deze samenhang vertolken. Men vond een zo duidelijk verband op allerlei wijzen bevestigd, dat zich een astrologische leer ontwikkelde, die leiding gaf aan het staatsleven, maar ook aan het leven van vooraanstaande per sonen. Men constateerde dus een direct verband tussen wat een mens beleefde en wat er kosmisch gebeurde.
Een belangrijk be zwaar echter was, dat de poging om zulk een verband tussen mens en kosmos in de praktijk door te voeren, strandde op het determinisme. In het begin van onze jaartelling heeft men dat zo sterk gevoeld, dat er een behoefte ontstond zich aan de druk van dit determinisme te onttrekken. We vinden daarvan ty pische aanduidingen in de Openbaring van Johannes. (86)
Gnosis en mysteriecultus
Een tweede poging om de mythe beter te verwerken en dus het symbool iets dichter bij het bewustzijn te brengen, vinden we in die stroming, die enkele eeuwen voor onze jaartelling de vorm aannam van de 'gnosis' (kennis). Deze heeft zich in bijzondere mate om streeks het begin van de jaartelling tot enkele eeuwen daarna ontwikkeld en zich later tot in onze tijd gehandhaafd in onder grondse stromingen.
In de gnosis trachtte men, zoals het woord al zegt, in de zin der symbolen van de mythe door te dringen. Men heeft daar zo mee geleefd en is daar inderdaad zo diep in doorgedrongen, dat men op allerlei wijze meende te kunnen zeggen, hoe nu eigenlijk de problemen van de mens in de wereld zijn gekomen en hoe deze uiteindelijk door inzicht kunnen worden opgelost.
Maar de gnosis miste één belangrijk hulpmiddel en dat was, dat men in die tijd nog niet voldoende kritisch kon denken. Daardoor is de gnosis uitgegleden, ontaard in speculatie.
Vervolgens vinden we een derde voorbeeld van voorbewuste dieptepsychologie in de 'mysteriecultussen', die er omstreeks het begin van de jaartelling waren. Hierdoor trachtte men mensen in te wijden en stap voor stap meer te doen begrijpen van de mythe, zodat deze voor hen ging leven. Men deed dat o.a. in bepaalde kringen door middel van wat wij nu zouden noemen een 'psychodrama', een inderdaad tamelijk eficiënte weg, om de mens te doen beleven, wat er eigenlijk met hem gebeurt in deze wereld. De mysteriecultussen echter bleven om allerlei redenen, o.a. doordat ze zulke hoge eisen aan de deelnemers stelden, beperkt tot een elite.
Alchemie
Een volgende vorm van meer bewuste verwerking van de mythe vinden we in de alchemie, die zich vooral in de middeleeuwen heeft ontwikkeld. Men ging hier uit van de wonderlijke analogieën, die men waarnam tussen wat zich in de natuur, speciaal in de scheikundige processen afspeelt en wat zich in de ziel van de mens voltrekt. (87) Men ontdekte, dat het krachtenspel in de natuur en het krachtenspel in onze ziel een belangrijke analogie vertoont en men ging dus de natuur be studeren om daaruit niet alleen af te lezen hoe het innerlijk gaat, maar ook, om daardoor in de hand te krijgen, wat er gebeurt. Aan de hand van de chemische processen beleefde men om zo te zeggen zijn innerlijk zelf. Maar ook op deze weg liep men vast: de alchemie hield zich te veel bezig met de buitenwereld en bleef daardoor steken in de projectie.
Theologie
Ten slotte noem ik nog een weg waardoor men heeft getracht de mythe beter toegankelijk te maken, nl. de theologie. In de theologie van alle eeuwen is men daar denkend op ingegaan, maar als we ons afvragen, waar die toe geleid heeft, dan moeten we constateren, dat men ook op deze weg is gestrand, doordat men het te verstandelijk deed, doordat men niet het gevaar zag van begrippen en men dus op een of andere wijze, zich bezig houdende met de mythe, deze in de voorstellingscomplexen van het leven beroofde.
Vatten we deze punten samen, dan kunnen we dus vaststellen, dat men in de loop van de geschiedenis door determinisme, door speculatie, door elitebeperking, door projectie en ten slotte door verintellectualisering de poging om de mythe werke lijk te gaan beleven telkens weer onmogelijk heeft gemaakt.
Dieptepsychologie
Zo komen we dan nu toe aan de moderne dieptepsychologie. Waarom biedt dit hulpmiddel betere mogelijkheden dan al de voorgaande? Omdat de dieptepsychologie in zich heeft opgenomen het kostbare apparaat van de moderne wetenschap, dus de weg van het kritische onderzoek is ingeslagen, waarop men de waarheid alleen wil laten gelden, nergens voor terugdeinst, voor geen twijfel en geen ontkenning, mits men maar contact krijgt met de werkelijkheid. Dit grote principe van de wetenschap is de diepte psychologie gaan toepassen op zelfbezinning, op de weg naar het innerlijk. (88) Het is door de inschakeling van dit waarheidsprincipe, dat men, mede natuurlijk dank zij het langzamerhand sterker ontwikkelde kritische denken van de moderne mens, al die vallen, die ik noemde, kan ontwijken en vermijden.
Aldus is door de moderne dieptepsychologie een volkomen nieuwe weg geopend, om de mythe te kunnen beleven zonder vast te lopen en daardoor is de dieptepsychologie in dienst gekomen van religie. Het is nu mogelijk de weg der zelfbezinning in te slaan en tegelijk zich te bezinnen op het gevaar van deze weg, zich te be zinnen met behulp van het denken en toch niet in het denken vast te lopen, zich te bezinnen 'hoe de dingen zijn' en toch zich niet gedetermineerd te voelen door het zozijn der dingen. Alle gevaren, die ik noemde, kunnen we nu vermijden.
Hierdoor wordt het mogelijk om onbevooroordeeld en zonder ergens voor terug te deinzen, af te dalen in eigen ziel. Wat deze bezinning dan doet, is in de eerste plaats alle ver starringen, die er in de ziel zijn, loswrikken. Want, als we maar even stuiten op een bepaald gefixeerd voorstellingscomplex, dan kunnen we innerlijk waarnemen, hoe dit altijd staat in dienst van een 'ik', dat zijn doel weer voorbij is geschoten, dat zich wil verdedigen en zegt: dit ben ik, dit wil ik blijven. Dan zegt het bezinnende bewustzijn, dat hierin doordringt: hiermee zet ik mij zelf vast.
Nu kan ik onderzoeken, waar de wortels zijn van deze neiging en dan vind ik altijd een of ander verlangen, waardoor ik ergens naar grijp, of een of andere vrees, waardoor ik voor iets terugdeins. Doordat ik dat kan ontmaskeren, kan ik het voorstellingscomplex weer losbreken. Dan kan ik verder. Dan kan ik tegelijk langs deze weg ontdekken, dat zich in mijn ziel allerlei tegenpolen vormen en zich langs de weg van deze polaire organisatie een krachtenspel voltrekt, waar een diepere zin in schuilt. Telkens weer zal ik ontdekken: het is dit niet en het is dat ook niet. Wat blijft er dan over? Dat, wat ik niet kan uitspreken. Als ik dat beleef, ben ik in de religie. (89)
Of ik me nu bezighoud met de polariteit van verstand en gevoel of van be wust en onbewust, van zin en onzin, van mannelijk en vrouwe lijk, van goed en kwaad, altijd moet ik hetzelfde opmerken. Het is niet het een en het is ook niet het ander. Juist deze bezinning brengt ons tot het uiteindelijk loslaten van al deze schijn, waar door we komen tot de werkelijkheid. Religie is dus een ander woord voor het creatieve, religie is evenals het creatieve datgene, wat de zin der tegenstellingen doet ervaren, doordat het doet beleven, dat de tegenpolen een functionele betekenis ten opzich te van elkaar hebben en dat voor zover ze zich als tegengestelden aan ons voordoen, ze zich openbaren in een schijnvorm.
Het wezenlijke is dus het ritme van het leven, maar wij zijn zelf nog zo ongeschikt om dit ritme in zijn volheid te beleven. Toch kennen we dit overal, waar we moeten erkennen, dat zin en onzin beide in ons leven een plaats moeten hebben, dat het bewustzijn en het onbewuste bij elkaar horen, dat de egotische drang noodwendig moet worden aangevuld door de erotische, dat een man evenmin zichzelf kan worden als een vrouw, wan neer hij niet in zichzelf beide geslachten ervaart en wanneer hij niet een of andere vruchtbare wisselwerking heeft met iemand van het andere geslacht.
Ten slotte brengt het creatieve tot de erkenning, dat goed en kwaad relatief zijn en dat het kwade alleen datgene is, waar de mens nog geen raad mee weet, wat nog niet begrepen is en daardoor destructief werkt in plaats van constructief.
Zo ontdekken we in deze dieptepsychologische bezinning, dat, terwijl we uitgaan van een der essentialia (wezenlijkheden) van ons leven: waar heid en het vermogen om waar te zijn, we hiermee de andere essentialia geleidelijk aan kunnen bevrijden uit de kluisters, waarin ze door het 'ik' geketend worden. Door waar te zijn kun nen we waarachtiger worden, kunnen we merken, wat wel lief hebben is en wat niet, kunnen we ontdekken, hoe onvrij we zijn en wat dus vrijheid is, of wel, hoezeer ons leven lelijk is, in plaats van dat het schoonheid vertolkt. (90)
We kunnen ten slotte ontdek ken, hoezeer we onszelf in de weg staan en onszelf telkens weer afsluiten van onze eigen bron. Daarbij gaat het niet alleen om zelfkennis en zelfinzicht, maar om levend zelfbesef. Met behulp van de essentialia kunnen we dus de essentialia vrijmaken. Dan merken we, dat religie, zoals ik die daarstraks heb gedefinieerd, vraagt om onze persoonlijke bewustwording. Een ander kan ons daarbij wel helpen, maar wat hij kan doen is alleen bevorderen, dat wij het negatieve gaan zien. Het eigen lijke proces voltrekt zich in zelfstandigheid. Individuele be wustwording is absoluut onontbeerlijk voor die werkelijke ver dieping, die de belemmeringen wegneemt en de weg vrijmaakt voor contact met het wezenlijke.
Daarvoor is nodig, dat we doordringen tot de onbewuste wortels van ons leven, dat we de schijn ontmaskeren en doordringen tot wat er werkelijk achter zit, waardoor we merken, dat we leven uit driftkrachten. Pas wanneer we deze driftkrachten goed erkend hebben en door ons heen hebben laten gaan, merken we, datniets menselijks ons vreemd is. We mogen een bepaalde vorm aan ons leven geven, 'die aneierisjisidan die van anderen, maar in onze driftkrachten, als we die onomwonden beleven, merken we, dat geen enkele men selijke uiting, positief of negatief, ons in de wortel vreemd is. Wanneer wij Zo deze onbewuste wortels beginnen te ont dekken, begint de mythe eerst recht voor ons te leven. In ver band hiermee zou ik erop willen wijzen, dat ook de Bijbel boeiend wordt, als men die op deze wijze benadert; vele ver halen daaruit beginnen te fonkelen als diamant, wanneer we ze dieptepsychologischonderzoeken. Ze blijken dan de vertolking van al die menselijke processen, die de eeuwen door de mens bewogen hebben. Zo gaan we ontdekken de oneindige diepte van onze eigen ziel en de rijkdom ervan, maar ook de wijsheid, de potentiële (91) wijsheid ervan de natuur in ons onbewuste, die pas echte wijsheid kan worden, als zij zo door ons bewustzijn heen gaat.
Dan gaan we inderdaad eerst recht beleven het verschil tussen leven bin nen het kader van het 'Ik' en leven vanuit het wezen, dwars door het 'Ik' heen, tussen leven binnen het kader van een godsdienst en dwars door die godsdienst heen leven uit religie. We ko men dan tot de vraag: welke invloed heeft dit op de verhou ding tussen het religieus beleven en de religieuze expressie? Wanneer wij beginnen te ontdekken, hoezeer ons 'Ik' alleen maar een poging is van ons wezen om zich te openbaren en we dit 'Ik' dus gaan herkennen als een zeer voorlopige veronder stelling omtrent het mysterie van ons wezen, dan wordt het duidelijk, hoe we contact kunnen krijgen met die bron van ver nieuwing, hoe het dan niet meer een ideaal is, maar hoe het een werkelijkheid wordt, dat we eigenlijk elke dag nieuw kunnen beginnen in alle relaties en in alles, waarmee we in het leven verbonden zijn. Hieruit volgt ook het vergeven van schuld van onszelf en anderen. Naarmate we meer behoefte krijgen ons zelf te vernieuwen, voelen we ook meer behoefte ons zelf in de smeltkroes te werpen, waar dit aan de orde komt. We ontwikke len daardoor meer begrip voor alle aspecten van het menszijn.
In het begin wees ik erop, hoezeer ons innerlijk leven te maken heeft met religie, wanneer we denken aan de rol, die haat, ja loezie, ergernis, teleurstelling, ontgoocheling en al dergelijke reacties in onze ziel spelen. We kunnen nu constateren, dat we langs deze weg van zelfbezinning al deze innerlijke processen doorzichtig kunnen maken, doorgronden, de wortels ervan kunnen gaan begrijpen en onze eigen ontsporingen kunnen ver volgen, zodat we ze ten slotte kunnen terugnemen. Dit is be vrijdend, niet alleen voor ons zelf, maar ook om onze mede mensen beter te begrijpen en met anderen samen te kunnen zoeken, wat hieruit voort kan komen aan vernieuwing van ons menselijk bestaan. (92)
Het kan tot ons gaan doordringen, wat het betekent, om te putten uit de mythe als bron; hoe we daardoor toegang hebben tot al datgene, wat er in de loop van de geschiedenis innerlijk in de mensheid is gebeurd. Een enkel voorbeeld moge dit verduide lijken. Als tegen de tijd van Kerstmis in het algemeen het beste, wat mensen nog weten te doen is, dat ze het kerstverhaal tot in den treure voorlezen of zgn. kerstspelen opvoeren, dan zou ik daar tegenover willen stellen de mogelijkheid zich met elkaar eens te verdiepen in de dieptepsychologische betekenis ervan. Men zou merken, dat het dan iets wordt van veel wijdere en diepere strekking. Langs deze weg wordt het creatieve in ons vrijgemaakt en, naarmate dit gebeurt, groeit het inzicht, dat weer nieuwe crea tieve krachten vrij kan maken.
Dit is een weg, waardoor men inderdaad van deze wereld, zoals ze is, gaat houden, waardoor men op een ogenblik gaat zeggen: 'Nu begin ik te merken, hoe boeiend het is hier te zijn; wat is het toch lastig, dat ik telkens angst heb, dat ik me telkens laat meeslepen door m'n begeerten, laat ik toch trachten te begrijpen, waarom ik dat doe. De wereld is toch zo boeiend, ik zou wel aldoor mee willen helpen aan het moeizame proces, dat zich in de wereld voltrekt in de richting van bewustwording en wakker worden tot het ware menszijn.'
De ervaring leert, dat van hieruit een heel ander soort gemeen schap ontstaat tussen mensen, die al zoekende deze dingen met elkaar beleven. Men heeft dan juist geen behoefte meer om met elkaar iets gemeenschappelijks te zoeken. Men heeft alleen maar behoefte het aparte uit te wisselen, het eigene van elkaar te ont dekken. Het is dan niet zo, dat men contact zoekt, maar men beleeft dat men contact krijgt, juist omdat men het niet zoekt, omdat men rustig zich met zichzelf bezighoudt in de aanwezig heid van de ander en zich alleen maar opent voor de ander en omgekeerd. Zo ontstaat een nieuw soort gemeenschap tussen mensen, die echt is. (93)
Men vormt elkaar tot zelfstandige persoon lijkheden, die niet geloven omdat deze of die iets zegt, maar die iets geloven doordat ze bezield zijn door eigen ervaring, die van uit de diepte komt; die ook alleen zoveel geloven, als ze zelf er varen en niets meer, die weigeren een autoriteit te gebruiken om zich daaraan op te hijsen en alleen maar autoriteiten erkennen als bronnen van informatie of ontwerpers van hypothesen.
Dat zich van hieruit ook heel nieuwe perspectieven ontwikke len voor de wereldproblemen, zal, dunkt mij, duidelijk zijn. Im mers, wanneer wij innerlijk ervaren, dat zelfbesef energie vrij maakt en krachten onttrekt aan het kwade, aan het terrein der nog niet begrepen scheppingskrachten, deze ter beschikking stelt van het bewustzijn, zodat ze kunnen worden gebruikt voor verwerkelijking van het menselijke, dan volgt daaruit, dat de maatschappij dit proces ook kan ervaren. Hierdoor ontstaat het perspectief dat maatschappijvernieu wing mogelijk is, al kunnen we deze alleen verwachten van een voldoend aantal rijp geworden zelfstandige persoonlijkheden.
Dit alles houdt in dat er een werkelijkheid is, die boven de tegenstellingen uitgaat en deze is de eigenlijke bron van bezie ling. Laat ik de grootste tegenstelling noemen: die van leven en dood. Wanneer men zich een poos ergens aan vastgebeten heeft uit angst, of omdat het zo veilig leek of zulk een bevrediging scheen te geven, en men merkt dan, hoe men daarvan wordt los gewrikt en zich alle houvast voelt ontglippen, dan dringt het op een ogenblik door, dat de diepste werkelijkheid ons altijd weer opvangt en ons nieuwe creatieve mogelijkheden geeft; hierdoor beleeft men een analogie van het ritme van leven en dood en ont dekt men, dat de dood een veelzijdige werkelijkheid is midden in ons leven, niet alleen een fysiek verschijnsel, maar evenzeer een psychischen een geestelijk verschijnsel. Dat het mogelijk is deze in zichzelf zo te doorleven, dat men langzamerhand een werke lijkheid ook op dat gebied ziet opdoemen, die boven leven en dood uitgaat. (94)
Dit is eigenlijk wat in het christendom wordt bedoeld met de opstanding. Iets dergelijks geldt voor de andere grote tegenstellingen, die in ons leven een rol spelen, bijv. de tegenstelling tussen zin en onzin. Wanneer wij de onzin ver werpen, verliest de zin haar betekenis, maar wanneer we ruimte laten voor de onzin, zowel in de kleine betekenis, zoals die voor komt in humor als in de grote betekenis van datgene, wat ons onbegrijpelijk en dwaas voorkomt, dan kan voor ons die werke lijkheid opdoemen, die boven deze beide uitgaat. Hetzelfde geldt voor de tegenstelling tussen bewust en onbewust, die met elkaar in gesprek moeten komen, voor die tussen egotiek en ero tiek, die aanvankelijk als het ware doodsvijanden van elkaar zijn en ten slotte met elkaar in een vruchtbaar ritme kunnen geraken. Voor de tegenstelling tussen mannelijk en vrouwelijk, waar voor de weg gevonden kan worden door een levend huwelijk, en ten slotte voor de tegenstelling tussen goed en kwaad. Deze kan alleen opgeheven worden, als we het leven in z'n volle omvang aanvaarden en daardoor pas kunnen gaan doordringen in het wezen van het kwaad.
De werkelijkheid waaruit wij leven, is eigenlijk een creatieve, dat betekent een bron van scheppende vernieuwing en hieruit is het, dat een werkelijke bezieling kan opkomen. Maar natuurlijk, het helpt ons niet, of wij deze din gen inzien. Het zal alleen waarde in ons leven kunnen hebben als het een beleven is, maar beleven doen wij altijd alleen in het heden, spontaan en steeds nieuw. Het heden laat zich niet in vormen vangen, expressie ervan zal dus ook steeds nieuw moeten zijn en dan ook is elke dag boeiend. Daarom is hét grote gevaar, waar we in ons leven voor op moeten passen, de verstarring. (95)
terug naar de Inhoud
5 De innerlijke weg en een nieuw inzicht in het menszijn
Het is niet moeilijk het er met elkander over eens te zijn, dat onze tijd vraagt om een nieuwe bezieling. Ik heb er bijzonder de nadruk op gelegd, dat deze van dien aard moet zijn, dat de in dividuele mens tot zijn recht kan komen, omdat alleen hierin de bron is gelegen van die krachten, die in staat zijn tot de uit werking van al datgene, wat in onze tijd als mogelijkheid klaar ligt, maar ook vernietigd zou kunnen worden. Hieruit volgt vanzelf, dat er dan bij een groot aantal individuen een rijper bewustzijn moet doorbreken, een veel groter besef van de waar de van het eigene en het zelfstandige.
Dit besef moet niet alleen een negatief karakter dragen in de zin van begrip, hoe gevaar lijk dwang is en het wegdrukken van de mogelijkheden tot indi viduele ontplooiing, maar dit besef zal ook de positieve inhoud moeten hebben, dat men begrijpt, waarom echte vrijheid zo be langrijk is. Hierbij aansluitend komen we ertoe om vast te stellen, dat dus de mens overal, waar het maar kan, zichzelf beter moet gaan begrijpen, en natuurlijk is inschakeling van dieptepsychologie hiervoor noodzakelijk.
Voor wij hier dieper op ingaan, moeten we echter eerst de algemene vraag stellen: is dit hele betoog niet eigenlijk geba seerd op een bijzonder vertrouwen in de mens? En is dit ver trouwen wel verantwoord, als we de menselijke natuur en de ge schiedenis overzien?
Om eerst dit laatste punt te beantwoorden, moeten we ons wel realiseren, dat de geschiedenis hierover geen uitspraak kan doen, want deze is immers zelf weer de uitwerking van het hele eomplex van juiste en valse voorstellingen, die de mens in het verleden omtrent zichzelf heeft gehad. (96) Ik wil daar van enkele voorbeelden geven.
Wanneer de mens in het vroege verleden meende, dat de goden van hem afhankelijk waren, werd hij beheerst door de vrees, dat de kosmische orde zou worden verstoord, als hij niet de nodige offers bracht. Op grond van een dergelijke voorstelling kwam de mens aan zelfstandigheid niet toe. Dieptepsycho logisch gezien is het mogelijk dit misverstand te begrijpen en te ontdekken, wat de mens vroeger eigenlijk bedoelde en wat hem zelf niet duidelijk was, althans niet in een vorm, die wij thans kunnen verifiëren. Maar we kunnen wel zeggen, dat er een kern van waarheid zat in deze mythische voorstelling, die, zoals we besproken hebben, eigenlijk een droomvoorstelling was. Voor onze tijd is het noodzakelijk, dat wij uit een dergelijke voorstelling de kern halen en dit geeft weer nieuwe mogelijk heden.
Een tweede voorbeeld: Als de mens meende zelf van de goden afhankelijk te zijn, kon hij alleen iets doen, als hij meende deze goden gunstig te hebben gestemd. Zo ontstond een soort om koopsysteem. Ook hierop is dezelfde gedachtengang van zoéven van toepassing.
Ten derde, als de mens meende geheel gedetermineerd te zijn, zoals in die landen waar de astrologische voorstellingen sterk golden, dan voelde hij zich hopeloos overgeleverd aan een nood lot. Ook dit beïnvloedde in alle opzich ten zijn gedrag, zowel in dividueel als collectief.
Ten vierde, als hij meende het voetspoor van zijn voorouders te moeten volgen, was hij op grond van deze opvatting door het verleden beheerst, hij werd conservatief en kon allerlei nood zakelijk initiatief onmogelijk tot ontwikkeling brengen.
Ten vijfde, als hij meende schuldig te zijn tegenover God, dan is het duidelijk, dat hierdoor diegenen, die deze schuld sterk beleefden, zich afhankelijk voelden van genade en geremd werden in hun eigen initiatief. (97)
Ten zesde, wanneer de mens meende te moeten kiezen tussen goed en kwaad, werd steeds zijn energie opgeslorpt door twee strijd en kon hij zich niet ten volle inzetten.
Ten zevende, als hij meende, dat het heil van zijn intellect moest komen, dan werd dit een duidelijke ontsporing, aangezien hij zichzelf hierdoor geweld aandeed en een deel van zijn wezen uitschakelde. Met dit punt ben ik al veel dichter gekomen bij onze eigen tijd. Als hij meende zich aan idealen te moeten onderwerpen, dan groeide dit uit tot een morele tirannie, waardoor hij onmogelijk in vrijheid zijn eigen weg kon kiezen. Als hij meende alleen aan de materie en de economische wetten gebonden te zijn, werd zijn leven uitzichtloos, omdat zijn diepere drang naar zelfverwerkelijking op allerlei wijzen werd gefrustreerd.
Als dan ten slotte in onze tijd de mens meent geheel op zich zelf te zijn aangewezen, wordt hij, zoals Erasmus zo duidelijk heeft uitgedrukt, in tweeën getrokken door zijn hunkering naar het redelijke en z'n overheerst worden door het absurde van zijn bestaan. Aldus wordt de mens, zoals het veelal in moderne filo sofische en literaire geschriften wordt uitgedrukt, zich bewust van zijn fundamentele angst (Heidegger) en gebrokenheid (Jaspers) en wordt misselijk van dit bestaan (Sartre).
Deze opsomming vormt slechts een zwakke aanduiding van de opvattingen van de mens omtrent zichzelf, zoals de loop der geschiedenis die vertoont, en waardoor z'n daden in hoge mate zijn beïnvloed. Overzien we dit geheel, dan moeten we ons natuurlijk afvragen, of het nu werkelijk in onze tijd mogelijk zal zijn tot een nieuw inzicht in het menszijn te komen, dat meer waarde heeft dan al die voorafgaande visies, of het mogelijk is om tot een zodanig inzicht te komen, dat het recht doet aan al deze bezwaren en tochvertrouwen kan geven in de mens. (98) Inderdaad meen ik, dat dit mogelijk is. De weg ertoe kan alleen worden ge baand door zelfbezinning en door de ontdekking van het onderscheid tussen het 'ik' en het wezen der ziel.
Maar hier gaan we een woord gebruiken, ten opzich te waarvan het begrijpelijk zou zijn, als velen een vraagteken zetten en zich afvroegen, of we hiermee nu niet in een speculatie terecht komen. Is dat wezen der ziel nu werkelijk iets reëels of is het alleen maar een hypo these, die moet dienen om de werkelijkheid te vergulden?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten we ons de ont wikkelingsgang van de westerse cultuur voor ogen stellen. Eerst voor en tijdens het begin van onze jaartelling een oplaaiing van de egotische drang, daarna vormgeving en verstarring hiervan door een erotische reactie. Vervolgens in de renaissance een nieuwe doorbraak van egotiek, die zich echter te eenzijdig verstandelijk ontwikkelde. Nu de wetenschap echter, voortgaande op dit spoor, ertoe ge komen is om atomen te kunnen splitsen en maken, is er een nieuwe kentering aan de orde, die veel ingrijpender is. De mens is gaan ontdekken, dat de natuur even mysterieus is als het geestelijke leven, maar dat het wel mogelijk is om de krachten, die in de natuur schuilen in de hand te krijgen. Hierdoor is de mens gaan schrikken van z'n eigen vermogen en is als het ware op zichzelf teruggeworpen.
Van hieruit ligt de nadruk niet meer op de vraag: wat gebeurt er in het hiemamaals? En ook niet: wat is het mysterie van de materie?, maar vooral: hoe zal de mens zichzelf kunnen besturen, zodat hij van de mogelijkheden, die hij heeft ontdekt, geen vemietigend, maar een con structief ge bruik maakt? Allerwegen heeft zich van de mensheid een ge voel van angst meester gemaakt voor de leegte van de eigen achtergrond, een pessimisme, omdat men voelt, dat men de geweldige taak, waar men voor staat, niet aan kan. De mens is op zichzelf teruggeworpen en hij schrikt van zichzelf en twijfelt aan zichzelf. (99)
We hoeven de modeme literatuur maar te lezen, om dit honderdvoudig bevestigd te vinden. In de existentie filosofie heeft men dit op verantwoorde wijze principieel scherp geformuleerd. We zijn dus op een punt in de geschiedenis gekomen, waar alles thans draait om de vraag: wie is de mens? Wat is de mens voor een wezen, als hij enerzijds onbegrensde mogelijkheden heeft, zoals deze vroeger slechts subjectief bestonden in het magische geloof, maar die thans tastbare werkelijkheid zijn ge worden, terwijl hij anderzijds zo beperkt is, dat hij zichzelf niet kent? Wat is hij, wat kan hij, maar ook: wat is z'n begrenzing? Hoe is z'n verhouding tot de aarde en de kosmos?
Het is in verband met deze vraag, dat ik het onderwerp aan de orde heb gesteld: is het wezen der ziel een hypothese of een werkelijkheid? We zullen straks zien van welk een fundamentele betekenis het antwoord hierop is, omdat langs deze weg mogelijk een volko men nieuwe oriëntering kan worden gevonden ten opzich te van de totaliteit van het leven en een juiste verhouding tot het levensmysterie.
Willen wij het probleem, zoals het zowel in de moderne ro manliteratuur als door de moderne dieptepsychologie wordt geformu leerd, samenvatten, dan zouden we kunnen zeggen, dat alle geschriften op dit gebied in alle mogelijke toonaarden en uitdrukkingsvormen getuigen van het ene grote probleem, dat het beperkte Ik-bewustzijn van de mens een noodlottige kring loop veroorzaakt, dat de mens dus in die noodlottige kringloop gevangen zit. Het is alsof de mens zich z'n prometheïsche po sitie bewust is van geklonken te zijn aan de rots en, hoewel on sterfelijk, niets met deze onsterfelijkheid te kunnen doen.
Het is belangwekkend om na te gaan, hoe verschillende mensen op deze positie reageren. In de eerste plaats zijn er natuurlijk velen, en dat is de grote massa, die geen oplossing zoeken. Er zijn er ook, die wel zoeken, maar die niet zien, dat ze nog een volkomen verkeerd spoor volgen. (100) Die eigenlijk blijven ronddraaien binnen de kring van het Ik-proces, zich door be geerten en angst laten leiden en natuurlijk daardoor alleen schijnoplossingen kunnen vinden of in schijnproblemen blijven steken. Die daardoor tevens haast hebben en dringen in een richting die nooit een oplossing kan geven.
Dan is er een derde rubriek van mensen, die eigenlijk te kri tisch zijn, om zich ter wille van de bevrediging van hun ver langens vast te klampen aan een complex van voorstellingen, maar die toch de diepere achtergrond van het menselijke leven niet zien, omdat ze niet innerlijk kunnen luisteren. Velen hier van analyseren wel alle gedachtengangen, maar komen daar door juist niet verder, omdat ze niet hun denken stil kunnen zetten en alleen maar luisteren.
Ten slotte is er de moeilijkheid voor diegenen, die wel contact met het levensmysterie hebben en mogelijkheden voor verwerkelijking zien, maar die dit in zicht niet kunnen overdragen, omdat ze moeilijk de weg kunnen vinden dit te vertolken in een taal, die een ander verstaat. Immers diegenen, die bewijzen willen, dat God bestaat, bewij zen daarmee, dat ze het levensmysterie niet ervaren. Het gaat dus niet om een bewijs van de een of andere verborgen achter grond, maar om wat dan wel? Het gaat om een vertolking van iets, dat heenwijst in de richting van een mogelijke wezenlijke ervaring, die ieder mens zelf kan opdoen.
We kunnen van één ding met zekerheid uitgaan en dat is, dat, als er een diepere werkelijkheid is, deze dan ook moet werken, wat in het woord vervat zit. Als deze diepere werkelijk heid werkt, moet ze waar te nemen zijn, op dezelfde wijze als waarop de astronomen het spoor gevonden hebben der zgn. buitenplaneten, nl. doordat ze afwijkingen waarnamen in de baan van Saturnus en daarna in die van Uranus enz. Weliswaar berustten deze waarnemingen op berekeningen en waren van indirect karakter, maar dit spoor volgende kwamen ze toch op de werkelijkheid. (101) Op deze wijze moet het mogelijk zijn, dat we met elkaar het eens worden over het volgen van een spoor in de richting van een diepere werkelijkheid.
Ik zou nu enkele kardinale feiten willen noemen, die ertoe leiden, dat men zich belangstellend gaat concentreren op het geen zich in de ziel afspeelt. In de eerste plaats zou ik het feit willen noemen, dat elk mens blijkbaar anders is dan ieder ander, dat iedere mens uniek is en dat iedere mens dus ook een unieke aanleg moet hebben, die bezig is zich te ontplooien, wanneer iets van dat unieke te voorschijn komt, maar dat elk mens eigen lijk huivert om het te openbaren. Wanneer men met elkaar kennis maakt, doet men dat voorzichtig; wanneer men zich voor elkaar opent, doet men dat behoedzaam en men wacht af, hoe de ander daarop reageert. Men gaat slechts stap voor stap verder, omdat men eerst zeker wil zijn, dat, naarmate men zich bloot geeft - let op deze illustratieve uitdrukking - men niet ge kwetst zal worden.
Blijkbaar is het unieke kwetsbaar, teer. Blijkbaar is het centrum van de persoonlijkheid van een mens buitengewoon teer, hoewel het tegelijk het krachtigste is, dat hij heeft. Het is het meest kardinale, want in alle liefdes en vriend schapsverhoudingen gaat het toch juist om dit unieke. Onderzoeken we nader de betekenis hiervan, dan vinden we, dat de natuur het er als het ware op heeft aangelegd, in de mensenwereld de differentiatie zo groot mogelijk te doen worden door een veel subtielere partnerkeus dan we bij het dier vinden. Het kenmerk van de rijpere persoonlijkheid is dan ook juist, dat het unieke het meest duidelijk en het krachtigst te voorschijn komt. Het geeft ook de grootste vreugde wanneer een mens ont dekt, dat hij in het unieke van zijn eigen persoon door anderen erkend, gewaardeerd en begrepen wordt. Iedere mens zoekt naar echt contact en dit betekent juist de ontmoeting van het eigene van de een met het eigene van de ander. (102)
Wanneer een mens goed let op zichzelf, dan merkt hij telkens een ander ik in zijn ziel op. Al die verschillende ikken blijken een poging te zijn, om dat unieke tot openbaring te brengen, dat het wezenlijke van hem uitmaakt, dat weliswaar een mysterie is, maar dat zich toch voortdurend wil openbaren. Het is het unieke, zoals dit in spontaniteit en echte genegenheid tot uiting komt, dat altijd de weg weet te vinden om boven de tegenstellingen uit te komen en zich gedraagt, alsof het vrij is van tijd en ruimte.
Wanneer wij dit alles opmerken, komt de vraag vanzelf naar voren: hoe zou dit meest wezenlijke van de mens tegelijk het meest vluchtige kunnen zijn en het algemene onpersoonlijke het meest blijvende? Juist het unieke vertoont het totaliteitskarak ter, dat in onze verwerkelijkingsdrang te voorschijn komt. Hieruit komt immers bij ontplooiing de gave eenheid der per soonlijkheid te voorschijn, die uiteindelijk de samenvatting en de juiste samenwerking is der driftkrachten.
Door dit alles wordt het duidelijk, dat het wezen der ziel een creatief brandpunt is van de werkelijkheid. Wanneer we de geschiedenis der mensheid overzien, dan weten we, dat miljarden mensen met hun uniek heid in een of andere vorm enigszins te voorschijn zijn gekomen, maar het is alsof al deze uniekheden weer in het niet verdwijnen, geen spoor nalaten, alsof er alleen een collectieve stroom is, die we dan de mensheid noemen, die zich ontwikkelt dwars door deze individuen heen en ten koste van deze individuen.
Geven wij ons hier rekenschap van, dan is dit iets tegenstrijdigs. Want hoe kan aan de ene kant de natuur zoveel prijs stellen op dit kost bare unieke, dat in elk mens schuilt, als dit tegelijk het meest vluchtige en voor ondergang bestemde zou zijn? Men zal zeg gen: het is de bijdrage, die iedere mens geeft aan het geheel. Maar als deze bijdrage geen wezenlijk element bevat, kan het ook geen wezenlijke bijdrage zijn. Zo komen we alleen al op grond van dit ene feit tot het vermoeden, dat de mens niet alleen maar als individu de colleetiviteit en de soort dient en weer op gelost wordt in een groot geheel, als een druppel, die zich weer verbindt met de oeeaan, maar, dat er iets wezenlijks in de mens is, dat uitdrukking is van het onvergankelijke, uitdrukking is van dat, wat niet onderworpen is aan tijd en ruimte. (103) Wanneer we aldus, door te letten op het mysterie van de menselijke persoon lijkheid, op het spoor zijn gekomen, dat er blijkbaar iets wezen lijks in de mens schuilt, dat vrij is van tijd en ruimte, dan is het belangrijk om dit spoor verder te vervolgen.
Een tweede merkwaardig verschijnsel, waarop ik de aandacht zou willen vestigen, is het herinneringsvermogen van de mens. Ook hier schuilt iets bijzonders in: dit herinneringsvermogen is zeker niet zo maar een registratievermogen van alle indrukken, die een mens ontvangt. We weten integendeel, dat elk mens in zijn ziel een soort van archief heeft, waarin dié indrukken worden be waard en geordend opgeborgen, die hij zelf als belang rijk heeft gevoeld. Andere indrukken gaan aan hem voorbij en zijn niet meer voor reproduktie vatbaar. Weliswaar zijn er altijd meer indrukken, die nog langs indirecte weg voor repro duktie vatbaar zijn, die in dromen opduiken of in momenten van verlaagd bewustzijn - die dus niet rechtstreeks toegankelijk zijn voor het bewustzijn - maar ook dan blijkt, dat deze in drukken een bijzonder verband hebben met de ontwikkeling van de persoonlijkheid en niet zo maar willekeurig zijn ver zameld.
We kunnen dus zeggen, dat het herinneringsvermogen van een mens een bepaalde leiding vanuit de diepte ondergaat. Het is gespecialiseerd en nog nauwkeuriger gezegel: het is retro- en prospectief georganiseerd. Dat wil zeggen, het is, alsof er op een ogenblik in de ziel een monument wordt opgericht, dat be tekent: deze gebeurtenis en deze indrukken zijn voor mij belang rijk, zowel met het oog op dat, wat ik reeds heb ondervonden, als met het oog op dat, wat ik nog ga ondervinden. Ik wil daarvan twee treflende voorbeelden geven. Ik denk aan een jongetje van vier jaar, dat voor het eerst uit de bijbel hoorde voorlezen de geschiedenis van het paradijs, van de val van Adam en Eva en daarna van het doden van Abel door Kain. (104) Toen zei hij plotseling hardop: 'Nou weet ik alles' en liep de kamer uit. Van dat ogenblik af wou hij niet meer naar de bijbel luisteren. Er had zich blijkbaar een conclusie in hem vastgezet, waarvan de omgeving absoluut de strekking niet begreep. Een herinnering had zich brandend in zijn ziel geves tigd, die ik later met hem kon bespreken, en waarbij bleek, dat dit het begin was van een zich later ontwikkelend pessimisme. Als met één slag had hij door dit verhaal begrepen, dat hij te recht was gekomen in een wereld, waarin het kwaad zo zeer kon zegevieren, dat er een vloek op de mens rustte en de ene mens de andere kon vermoorden. Hij kreeg hierop geen antwoord, voelde zich erdoor verslagen en van die tijd af had hij niet meer die levensvreugde en vitaliteit, die hij tevoren had. Natuurlijk hebben zich later vele andere indrukken aan deze eerste toege voegd, op grond waarvan hij ten slotte pessimistisch werd. Maar juist deze eerste indruk was van doorslaggevende betekenis.
Vragen we ons nu af, hoe dit mogelijk was, dan moet ik erop wijzen, dat dit kind blijkbaar zijn eigen aanleg aanvoelde, voelde, wat hij wel en wat hij niet aankon, in welke richting hij wel of niet een oplossing zou kunnen vinden. Op grond daarvan ontstond de onbewuste conclusie, dat nu een bepaalde mogelijk heid in hem geblokkeerd was, waarvoor hij nooit meer een op lossing zou kunnen vinden. Niet alleen waren hierdoor retro spectief bepaalde vragen beantwoord, waarmee hij in zijn kinder lijke brein had rondgelopen, maar ook prospeetief was een weg af gesloten waarvan hij gehoopt had, dat die nog open zou zijn gebleven.
Wanneer we deze dingen waarnemen, kunnen we alleen maar versteld staan over de samenvattende macht van het kritische denken in een kind van vier jaar, dat we natuurlijk intuïtie moeten noemen.
Ik noem een tweede voorbeeld: Dit betreft een meisje, dat tweeéneenhalfjaar oud, in een kinderwagen gereden werd en toen op straat een invalide man zag. (105) De man was mismaakt, miste een arm, was gebrekkig en zeker afstotend om te zien. Het meisje schrok van de aanblik van deze man zo hevig, dat zich eveneens bij haar de kiem vastzette van een later opgetreden pessi misme en tegelijk een levensangst, die altijd bewust verband bleef houden met de voorstelling van lichamelijke verminking.
Toen ik later in de gelegenheid was met haar hier nader op in te gaan en we ons konden afvragen, waarom dit toen al van zo doorslaggevende betekenis was, konden we alleen maar dit concluderen, dat zij zich blijkbaar haar aanleg bewust was, welke later bleek te gaan in de richting van zang en dans, van kunnen optreden met vrouwelijke charme voor een groot publiek, om daardoor zichzelf artistiek te kunnen verwerkelijken. Inder daad was lichamelijke gebrekkigheid de grootste bedreiging voor deze verwerkelijking. Hoe kon zij dit weten, toen ze nog zo jong was?
Als we deze twee voorbeelden, die ik met vele zou kunnen vermeerderen, bezien, moeten we wel concluderen, dat er een diepere instantie is, die blijkbaar tijdloos het hele leven overziet en op een ogenblik vaststelt, dat een bepaalde ervaring ingrij pende betekenis heeft. Deze diepere instantie moet er een zijn, die vrij is van de geschiedenis en het hele ontwikkelingsproces van de persoon, die dus vrij is van tijd en ruimte, een instantie, diep in onze ziel, die eeuwig is, onvergankelijk, wel uitgangs punt van ons zijn in de tijd, maar die zelf aan het proces geen deel heeft. En inderdaad, vervolgen we nu het zielsproces, dan kunnen we merken, dat deze instantie het uitgangspunt is van een vermogen om ons in deze wereld van tijd en ruimte te be geven, een vermogen van 'het wezen der ziel' tot Ik-vorming.
Want hoe vormen wij ons een Ik, als het niet is, doordat wij tegen een deel van onze ziel zeggen: 'dat ben ik nu', dus door vereenzelviging. Het is door het vermogen tot zelfbeperking, dat wij aan deze wereld van beperktheid kunnen deelnemen. (106)
Het wezen der ziel
Het identificatievermogen is een uitwerking van die instantie, die ik het wezen der ziel noemde. Het is door dit identificatie vermogen, dat ik in staat ben niet alleen mijzelf te beperken, maar ook weer mijn grenzen op te heffen. Ik kan een 'Ik' op bouwen, maar ik kan dit 'Ik' ook weer afbreken. Ik kan het ver nieuwen, ik kan het wijzigen, ik kan het doen uitdijen, ik kan het doen inkrimpen. Dit alles duidt op een instantie, die op de achtergrond het hele proces beheerst en die zich blijkbaar kan bedienen van een ritmisch vermogen van zelfbeperking en van transcendentie, d.w.z. van overschrijding van zelfgestelde grenzen en daardoor weer verruiming van het 'Ik'.
Het is door de transcendentie van de door mij zelf gestelde grenzen, dat ik telkens weer deel kan nemen aan deze wereld, maar dat ik mij ook weer uit deze wereld kan terugtrekken. Ik kan door be langstelling, d.w.z. doordat ik mijn belang, dat wat tot mij be hoort (het Engelse 'belong'), stel in een ander, deelnemen aan de ander. Dit is mijn vermogen tot participatie. Hiermee ervaar ik opnieuw de werking van die diepere instantie, die vrij is van deze wereld van beperking en grenzen.
Daarbij kan ik opmerken, dat ik door dit proces van vereen zelviging en van expansie, door het stellen van grenzen en het opheffen van grenzen, dus door een bepaald ritme, mij zelf kan worden. Ik kan hierdoor het totaal van de indrukken, die zich in mijn ziel hebben opgehoopt, maken tot een geheel. Ik kan mijzelf totaliseren en daardoor meer en meer als persoonlijkheid te voorschijn komen. Ik kan ten slotte blijkbaar het stempel van het unieke drukken op al mijn denken, voelen en handelen, en daardoor mij zelf open baren. Hierdoor merk ik, dat het unieke, waardoor mijn ziel tot iets eigens gestempeld is, het kenmerk is van het wezen van mijn ziel, dat zich in tijd en ruimte kan uitdrukken, maar zich daar ook weer uit kan terugtrekken. (107)
Het vermogen tot identificatie, tot participatie en tot integratie duidt erop, dat er een vermogen is tot transcendentie. Het wezen van mijn ziel, dat is als een kiemkracht van mijn 'zijn' in de tijd, kan z'n grenzen over schrijden en zich openbaren in de wereld van tijd en ruimte en kan opnieuw z'n grenzen overschrijden en zich weer bewegen in de richting van de wereld van de kiem, van de principes, van de oerkracht.
Zo merk ik, dat het wezen van mijn ziel deel heeft aan een proces van vrije expressie en deze vrijheid komt te voorschijn in mijn vermogen tot het doen van een keus. Begeef ik mij in de wereld van tijd en ruimte, dan begeef ik mij in de wereld van de tweeheid. In de wereld van tweeheid moet ik telkens een keus doen, maar in het doen van een keus bewijs ik mijn vrijheid en beleef ik dat, wat boven de tweeheid uitgaat.
Dit komt in het bijzonder duidelijk te voorschijn in mijn zedelijk bewustzijn. Zedelijk bewustzijn is immers dit, dat ik de wereld in mij opneem en mij toeëigen als tot mij behorende, zodat ik mij zelf verantwoordelijk ga voelen voor de daden, die ik doe en waar door ik ingrijp in de buitenwereld. Ik stel mij zelf als zijnde in de wereld en kan op grond daarvan een vrije daad doen, een daad, die ik kan doen of kan laten. Van hieruit ontstaan schuldangst en schuldgevoel, maar juist door schuldgevoel heb ik een signaal in mijn ziel, dat mij erop attent kan maken, of ik het spoor van mijn verwerkelijking volg of niet.
Mijn vermogen tot vrijheid kan ook op radicale wijze te voorschijn komen in mijn vermogen tot zelfopbouw en zelfafbraak. Ik kan immers ook mijn grenzen zo gaan overschrijden, dat ik mij zelf stel als niet behorende tot deze wereld en daardoor een misdadiger word. Eveneens kan ik mijn grenzen zo overschrijden, dat ik mij zelf stel als niet gebonden aan de grenzen van mijn eigen bewustzijn en daardoor krankzinnig word. Beide zijn voorbeelden van het onbewust overschrijden van grenzen en dus van het vermogen, om dit te doen. (108)
Anderzijds kan ik mijn grenzen gebruiken als uitgangspunt voor concentratie in toewijding en bezinning in dienst van zelfopbouw. Zo ontdek ik in mijzelf het vermogen tot zelfopbouw en zelf vernietiging, een instantie in mij, die het leven kan kiezen en de dood. We weten immers, dat een mens, die het bijzonder moei lijk heeft, er op een ogenblik toe kan komen om de dood te gaan verkiezen boven het leven. Ook hieruit blijkt de vrijheid, waar mee wij ons in deze wereld bevinden.
Het is juist deze vrijheid, die het wezenlijke kenmerk is van de mens, die de oorzaak is van levensangst of levensvertrouwen. Levensangst, wanneer ik me weliswaar in de wereld van tijd en ruimte begeef, maar tegelijk het gevoel heb, dat ik het proces, dat daarvoor nodig is niet be heers, niet aankan en mij daardoor voortdurend in mijn bestaan bedreigd voel. Of ik kan juist het gevoel hebben, dat ik voort durend contact heb met de wezenlijke achtergrond, van waar uit ik het zijn in tijd en ruimte beleef als een soort van boeiend en avontuurlijk spel. Dan heb ik de mogelijkheid tot 1evens kunst.
Zo ontdek ik, dat het wezen der ziel een uitgangspunt is van een wonderbaarlijke zelfstandigheid, een zelfstandigheid, die een principiële voorwaarde is voor verwerkelijking. Pas wanneer ik in mijn bewustzijn ontdek, dat ik een zelfstandig uitgangs punt heb, kan de mogelijkheid bestaan, dat ik de weg insla van mijzelf, zoals ik in de kiem uniek besta, tot werkelijkheid te maken in de wereld van tijd en ruimte. Wanneer ik mijzelf ver werkelijk of wanneer ik op weg ben dit te doen, merk ik, dat er bepaalde ervaringen zijn, die ik als essentieel beleef en die mij vertolken, dat ik in de diepte van mijn ziel vrij ben van deze wereld. Het zijn de essentialia van schoonheid, waarheid, liefde, vrijheid en religie. Wanneer ik 'waar' ben, merk ik in mijn denken, dat ik sta boven de tweeheid, die ik waarneem, en, innerlijk onafhankelijk bereid ben aan die tweeheid recht te doen, wat dit mij ook kost. (109)
Wanneer ik liefheb, beleef ik in mijn bewustzijn, dat ik een ver binding ontdek tussen het eigene van mij zelf en het eigene van een ander en bereid ben vanuit een instantie, die boven deze tweeheid uitgaat en deze omvat, een hogere gemeenschap te verwerkelijken.
Wanneer ik mij vrij voel, merk ik, dat dit het uitgangspunt is van alle essentialia, omdat de vrijheid onmiddel lijk verbonden is met die zelfstandigheid, waarbij ik kan staan in mijzelf, in het mysterie van mijzelf, dat ik niet ken en dat ik toch ben, de kiem van mijn 'erzijn', het ongeopenbaarde.
En ten slotte, in de religie beleef ik de totaliteit van al deze essen tialia en ontdek ik, dat er in mij zelf iets is, dat er ja op zegt, om een kiem te zijn, die dicht is bij de bron en bij de principes van alle bestaan en die tegelijk de wereld van de openbaring wil, waarin de kiem verwerkelijkt wordt, die het ritme van kiem leven en openbaringsleven, van dood en leven aanvaardt en als vervulling erkent. Van hieruit komen we tot belangrijke consequenties van het geen we thans hebben ontdekt. Want, wanneer inderdaad het wezen der ziel werkelijkheid is en ieder dit in zijn eigen ziel kan verifiëren, als hij maar diep genoeg erin doordringt, dan hebben wij een uitgangspunt van waaruit we kunnen erkennen, dat het lijden, dat wij doormaken, in een bepaald opzicht zelf gewild is en nodig, om op het spoor te komen van een nieuwe werkelijk heid, een nieuwe belevingsmogelijkheid van de werkelijkheid.
Voor menselijke verwerkelijking is blijkbaar rijpworden tot creatieve bewustheid noodzakelijk en we weten, dat hiervoor maar één weg is nl. die van het intensief ervaren zonder verzet. Deze bewustwording is dus niet mogelijk zonder het ritmische proces van het 'ik': opbouw en afbraak, geluk en lijden. Dit rit mische proces kan alleen plaatsvinden, als de spiraalgang van egotiek en erotiek zich voltrekt, en dat betekent de afwisseling van gelding en overgave. Maar hoe zal een mens ertoe kunnen komen zich ten vole in dit proces te werpen als het niet is, doordat hij gedreven wordt door zijn honger naar die vollere werke lijkheid. (110) Het is deze honger, die hem het vermogen geeft om zich te concentreren.
Om echter de vruchten te kunnen plukken van de concentratie is kritisch oordeel nodig. Een mens moet leren onderscheiden tussen schijn en wezen. We hebben een geldige reden ons zelf niet te willen bedriegen en zeker te willen zijn, dat we met de werkelijkheid te maken hebben, maar, terwijl we kritisch zijn, gaat het erom niet stuk te breken, alleen te on derscheiden, om op deze wijze steeds aan de twee zijden der dingen recht te doen, aan mooi en lelijk, aan goed en kwaad.
Om dit alles te kunnen doen en te willen lijden, te willen honge ren, kritisch te durven zijn en schijn en werkelijkheid beide tot hun recht te willen doen komen, is het nodig, dat we leven uit liefde voor deze wereld van tijd en ruimte, met zijn tijdelijke verschijningsvormen. Liefde voor ons zelf is nodig om dit proces te kunnen doormaken, om eigen behoeften te kunnen waarne men. Maar voor deze liefde is die zelfstandigheid nodig, die het uitgangspunt is en die er ons toe kan voeren om waarheid, dus werkelijkheid te willen boven alles. Op die grondslag willen we ook een eigen weg gaan, omdat we niet waarhéden willen hebben, maar 'waar' willen zijn en alleen maar 'waar' kunnen zijn, als we 'echt' zijn ten opzich te van onszelf, als we het eigene en het unieke van ons zelf tot expressie brengen.
Deze weg betekent een weg van ontroering, d.w.z. een be roerd worden door wisselwerking van binnen- en buitenwereld, waarbij er telkens iets vrij komt. Dat is waar het voorvoegsel 'ont-' op duidt. Er wordt door de beroering iets vrij, dat is ont roering. Er ontstaat uit de emotie gevoel, er ontstaat verbinding, een totaliteit, een gemeenschap, een wisselwerking. Vanuit deze kwetsbare wisselwerking merken we ten slotte, dat we steeds meer één worden met dat, waar we ons eerst van hebben afgegrensd, maar nu is het een eenheid, die ontstaat door het bewustzijn. (111)
We scheppen onszelf vanuit het wezen van onze ziel een nieuwe wereld, een wereld van menselijke gemeen schap, die er tevoren niet was. Zo ontdekken we, dat deze zelfverwerkelijking niet is een terugkeer naar de oorsprong, maar een voortgang naar een nieuw beleven van de oorsprong, een oorsprong, die altijd nieuw is, omdat het leven zichzelf altijd vernieuwt.
Zo merken we dat alle wezenlijke kenmerken van ons mense lijk leven nodig zijn om tot de ervaring van het menszijn te ko men en dat het wezen van de ziel het uitgangspunt is, om juist het zijn in tijd en ruimte, het vertoeven in de tweeheid, zinvol te kunnen doorleven, doordat we tegelijk het zinvólle en het zin lóze aanvaarden. Het zinloze als bron van het zinvolle, het zin volle als de tijdelijke expressie van hetgeen aan de orde is, om dit daarna weer te verbreken en terug te geven aan het zinloze. Zo komen we ertoe de tweeheden van ons leven te willen be leven in de vorm van een 'ik', dat telkens weer stabiel wil zijn, maar dat we zelf weer afbreken, om het over te geven aan het 'niet-Ik'. Van hieruit kunnen we weer vernieuwd te voorschijn komen, om iets te ontdekken in de wereld van tijd en ruimte, dat ons verheugt, omdat we de waarde ervan beleven, om vervolgens dit iets weer prijs te geven en het over te geven aan het niets, dat de bron is, waaruit altijd weer een nieuw iets opduikt.
Zo ontdekken we, dat aller houvasten, die zich stabiliseren, belemmeringen zijn voor het werkelijke leven, maar ook, dat alle houvasten dienen als treden van een trap om te komen tot een ruimer bewustzijn en dus waardevol zijn. Zo ontdekken we ten slotte, dat de tegenstelling tussen leven en dood er een is in ons bewustzijn, maar dat er in werkelijkheid een mysterieus rit misch leven is, één groot leven, dat het zijn en het niet-zijn omvat en z'n brandpunt heeft in het wezen van onze eigen ziel.
Dit beleven noemen wij het creatieve, niet alleen in de zin van artistieke expressie, maar in de ruimere zin van het voortbren gen van het nieuwe uit het oude, van de openbaring uit de kiem. (112) We gaan ontdekken, dat dit creatieve in ons leven werk zaam is als we het maar niet te veel belemmeringen in de weg leggen. We merken dit in de intuïtie, waardoor we op grond van de weinige feitelijke gegevens een inzicht kunnen krijgen in een be paalde situatie of in een bepaald probleem, dat later geverifieerd kan worden en wonderbaarlijk juist blijkt te zijn.
We ontdekken, dat het creatieve het uitgangspunt is van de inspiratie, waardoor een mens bezield is voor bepaalde aspecten van het leven, om op die wijze zijn eigen bijdrage te kunnen geven aan het geheel. We merken dat het wezen der ziel, het creatieve, het uitgangspunt is van het proces van bewustwor ding, dat de weg is van het leren kennen van de werkelijkheid in ruimer verband. Zo ontdekken we, dat het wezen der ziel is een zichzelf altijd weer geven en daarna zichzelf weer ontvangen. Het is niet een zichzelf verliezen, maar het is een zichzelf geven, omdat het een zichzelf tot werkelijkheid maken is.
Op grond hiervan zal het duidelijk zijn, dat er inderdaad een diepere werkelijkheid is, die werkt en die een dynamisch karak ter vertoont en het statische alleen hanteert; die een brandpunt is van leven, dat vrij is van tijd en ruimte, die kan opbouwen en afbreken, zich actief in deze wereld kan begeven en zich ook weer daaruit terug kan trekken. Dit is een uitgangspunt, van waaruit een mens zich niet meer in existentialistische zin in deze wereld geworpen voelt, maar weet, dat hij zich in deze wereld begeeft, omdat hij zelf dit levensproces wil. Het is een uitgangspunt, dat leiding geeft aan het bewustwordingsproces, waardoor de mens het lijden niet schuwt, omdat hij juist gevoelig wil zijn in deze wereld van tijd en ruimte, om zelfstandig te ervaren, dat schijn en wezen er moe ten zijn, om de werkelijkheid in groter verband te leren hanteren.
Ten slotte is het aldus een resultaat van diepe ervaring, dat het wezen van onze ziel het ik-proces, het proces van identifica tie, participatie en integratie uiterst belangrijk vindt. (113) Als het wezen dit ik-proces, dit proces dus van verwerkelijking in tijd en ruimte, zo belangrijk vindt, dan moet het wel zo zijn, dat dit proces ook weer betekenis heeft voor het wezen. Dan moet ook het wezen zelf iets zijn, dat weer voor verandering vatbaar is. Misschien in een heel ander tempo, misschien in een heel andere dimensie.
Wordt het zo niet duidelijk, dat het wezen der ziel eigenlijk de werkelijkheid is waaruit wij leven, het fundamentele uit gangspunt van ons bestaan en de verbindingsschakel met een verborgen oneindige kosmische werkelijkheid, waarvan we het bestaan hierdoor gaan vermoeden en in beginsel ervaren? (114)
terug naar de Inhoud
6 Een prospectieve beschouwing over de huidige grenssituatie
We willen nu samenvatten, wat we in de vijf voorafgaande beschouwingen hebben gezegd en daar een slotwoord aan toevoegen. We hebben in de eerste plaats gevonden, dat het wezenlijke kenmerk van de westerse cultuur is de egotische drang, de drang om, iets meer dan vorige eeuwen hebben ge kund, aan het eigene van de mensheid uitdrukking te geven en aldus door te stoten tot de vorming van een 'wereld-ik'. We hebben de egotische stroom kunnen vergelijken met een boom, waarvan we tot nu toe wortels, stam, bladerkroon en bloemen hebben kunnen waarnemen, maar die z'n vrucht nog niet heeft voortgebracht. We hebben verder kunnen vaststellen, dat in deze egotische stroom het mannelijke accent bijzonder sterk uitge sproken is.
In de tweede voordracht hebben we gezien, dat de uitwerking van deze cultuur een grote stoot heeft gegeven in de richting van ontplooiing en bewustwording van individuen en volken, van de mogelijkheden die in het menszijn gelegen zijn en van de uitwerking daarvan op de omgeving, waarin de mens leeft. Weten en kunnen hebben zich geweldig ontwikkeld en de mens is zich meer dan ooit van een zeker scheppingsvermogen bewust geworden, al vertoont dit bewustzijn heel duidelijk de manne lijke eenzijdigheid, doordat hij dit vermogen nog onvoldoende op zichzelf betrokken heeft.
In de derde voordracht vonden we, dat het in de huidige cri sistijd gaat om een teveel aan differentiatie, die thans vraagt om een nieuwe integratie. (115) In de beleving van onbehaaglijkheid, die hiervan het gevolg is, zijn velen, die vertegenwoordigend kunnen worden geacht voor onze tijd, gekomen tot een regressie, tot een herbeleven van de driftkrachten, zoals die de wortel vormen van ons bestaan. Dit heeft het mogelijk gemaakt, om veel dieper dan ooit het menszijn in z'n geheel te kunnen overzien en het 'ik' te beleven als een proces, waarin angst en begeerte de boventoon voeren en waarin een gehechtheid bestaat aan datgene, waar mee men zich heeft vereenzelvigd. Tegelijk echter voelt men, dat dit niet langer gaat en dat men behoefte heeft aan een ach tergrond, die boven het 'ik' uit gaat.
In de vierde voordracht konden we vaststellen, dat een nieuwe bezieling alleen kan komen door een nieuwe golf van zelfbesef en dat de dieptepsychologie een bijzonder grote rol zal kunnen spelen om de werkelijke religie, om het religieuze bele ven zuiver te houden, zodat de bezieling niet weer opnieuw be hoeft te verstarren.
In de vijfde beschouwing hebben we ons verdiept in de on eindige diepte van de menselijke ziel en de realiteit van de wezenskern als een creatief eentrum. We hebben vastgesteld, dat hierdoor een nieuw geloof in de mens verantwoord is, zonder dat dit overmoed hoeft te betekenen. Tot zover dus een korte samenvatting van wat in de vorige voordrachten werd uiteengezet.
Voor het eerst in de geschiedenis lijkt onze tijd nu rijp te worden voor een wereldcultuur, waarin de mens de ontmoeting gaat beleven tussen de egotische en de erotische zijde, tussen het mannelijke en het vrouwelijke accent, tussen West en Oost. Een machtige synthese is eigenlijk aan de gang op alle gebied. Het drieëenheidsvermogen van de mens is krachtig in actie, om een oplossing te vinden voor alle mogelijke tegenstellingen, die de mensheid verscheurd houden. Maar wat we tegelijk kunnen constateren is, dat nog nergens is vast te stellen, waar het uitgangspunt van de wezenlijke vernieuwing, die moet komen, te vinden is. (116) We kunnen alleen vaststellen, dat de ten densen er zijn, maar er is nog niet die stroom, die al deze ten densen tot een machtige rivier verenigt.
Het is uit het voorgaande wel duidelijk geworden, dat de religieuze bezieling, die uitgangspunt zal kunnen worden voor die wereldcultuur, ook het karakter zal moeten hebben van drang tot verwerkelijking van een waarlijk menselijk wereldge heel, waarvan de weg tot zelfbesef een essentieel onderdeel zal moeten zijn, omdat anders een spoedige ontsporing onvermijde lijk is. De realiteit van onze tijd is dus uiterst spannend, een wereld ik is in wording, maar de grote vraag is: zal dit tot stand komen onder dwang en daardoor een regressie betekenen tot een vroe ger eigenlijk in principe reeds overwonnen peil of zal dit wereld -ik tot stand komen in vrijheid en daardoor aan de erotiek, die thans aan de orde is, een progressief karakter geven?
Tweeduizend jaar geleden ontdekte men, dat lijden zinvol kan zijn, omdat de mens daardoor deel heeft aan het kosmische gebeuren. Daardoor kreeg de bewustwording van de individu ele waarde van de mens, het uitgangspunt van de menselijke persoonlijkheid, een achtergrond. De mensheid werd zich be wust van de verticale as van het kruis, de verhouding van de mens tot God, tot de kosmos of hoe men dit wil uitdrukken. Maar in onze tijd gaat het nu om de horizontale as van het kruis, de verhouding van de mens tot z'n medemens. Zal de mens bereid blijken op voldoende ruime en diepe wijze rekening te houden met z'n medemens? Zal hij eindelijk de weg vinden tot een vruchtbare oplossing van alle spanningen, die het gevolg zijn van de differentiatie der mensen, van het anders-zijn van de ander? Deze vraag culmineert in deze: zal de mens bewust het leven op aarde kiezen, nadat hij vroeger bewust het leven in het hiernamaals gekozen had? (117) Wanneer door de mensen niet in vol doende mate datgene tot stand wordt gebracht, waardoor de oorlog wordt uitgebannen, dan is een dodelijke worsteling met vernietiging van een groot deel der mensheid onvermijdelijk, dan heeft de mens dus in zijn onbewustheid, in zijn weerstand, in zijn wanbegrip, in z'n traagheid of hoe men het verder noemen wil, de dood verkozen boven het leven. Maar komt men voldoende in actie om die wegen in te slaan, waardoor uiteinde lijk de mensheid een organisch geheel kan worden, dan blijkt daar uit, dat de mens bewust het leven op deze aarde kiest. We kun nen dus zeggen, dat de sterk gedifferentieerde maar tevens ge desintegreerde situatie van onze tijd twee mogelijkheden biedt:
Of de erotiek, de drang naar gemeenschap, naar samen vatting tot een organisch geheel, schiet tekort, blijft primitief, dan is een enorme machtsstrijd tussen individuen en volken on vermijdelijk. We hoeven maar te letten op de spanningen, die er heersen in de communistische landen, de voortdurende machtsstrijd, die daar plaatsvindt, om te zien, hoe het in de wereld als geheel zou gaan.
Of er ontstaat een positief wereld-ik, een ordening op basis van wet en recht, een nieuw bestemmingsgevoel, een steeds toe nemende welvaart en culturele ontwikkeling, een uitbannen van de oorlog en het scheppen van een uitgangspunt, waarvan, geloof ik, zeer weinig mensen een idee hebben, welk een radicale kentering dit zou betekenen. Voor het eerst zou het proces van energieomzetting, dat thans nog steeds op onze ronde aardbol op allerlei punten stuit en in z'n tegendeel wordt verkeerd, dan door kunnen gaan en een zichzelfversterkende circulatie kunnen veroorzaken.
Om dit laatste te realiseren is dus een bezielende visie abso luut noodzakelijk en we moeten vaststellen, dat deze althans in die mate, in die kracht, zoals die 2000 jaar geleden er is geweest , tot nog toe in onze wereld ontbreekt. (118)
Richten wij nu onze aandacht in detail op de grote belemme ringen, die het doorbreken van deze visie in de weg staan, dan moet ik in de eerste plaats wijzen op het feit dat een totale be zieling, waar een nieuwe cultuurgolf alleen van uit kan gaan, in het algemeen alleen mogelijk is bij naieve, kinderlijke, weinig be wuste individuen. Zo is het in het verleden geweest en de moei lijkheid is, dat onze tijd nu vraagt om een bezieling, die ook de intelleetueel aanspreekt. Dit is geen onmogelijkheid, want, wanneer we zien hoe dat 2000 jaar geleden gegaan is, dan kun nen we vaststellen dat ook toen de bezieling uitging van een klein groepje zeer eenvoudige, maar zeer echt levende mensen en dat vervolgens de zgn. Apologeten zijn opgekomen, die gelei delijk aan de essence van deze bezieling hebben getracht te ver talen in een taal, die de meer ontwikkelden van die tijel aan sprak. Dat daar enorme gevaren in zitten, hebben we gezien, maar in principe is dit zeker mogelijk.
De tweede grote belemmering die ik zou willen noemen is de keerzijde van de voorgaande, nl. dat de triomfen van de weten schap zo overtuigend zijn voor alle mensen van de hele wereld, dat men opnieuw geneigd is het intellect te overschatten en te grote betekenis aan het weten en kunnen toe te kennen en mis schien minder dan ooit oog te hebben voor de achtergrond, op grond waarvan het weten en kunnen zo machtig is geworden.
Een derde grote belemmering die ik zou willen noemen is deze, dat de oude moraal, die verbonden is met een overheer send ideaal-ik, nog enorm machtig is, maar doordat het commu nisme de lijn van dit ideaal-ik heeft doorgetrokken tot in het extreme en zonder enige beperking de gemeenschap is gaan stellen boven het individu, is het masker van deze instelling ten opzichte van het leven afgerukt. Toch is men er nog mijlen ver van verwijderd om de nieuwe moraal, die van een heel ander uitgangspunt uitgaat en die op vrijheid is gebaseerd, te aan vaarden. (119) Deze vindt men nog enorm gevaarlijk en toch is die nieuwe moraal de noodzakelijke voorwaarde voor de opbouw van een nieuwe mensengemeenschap; bij de nieuwe moraal hoort een nieuwe maatschappij.
Als vierde belemmering zou ik willen noemen, dat er nog zoveel spraakverwarring en begripsverwarring is omtrent de vraag, wat eigenlijk religieuze betekenis heeft. Ik wil daarvan enkele voorbeelden noemen om het goed duidelijk te maken. Er zijn nog steeds idealistische groepen die menen, dat, wan neer men maar een ideaal predikt, men dan wel verder zal komen, die dus nog naief zweren bij het oude ideaal-ik. Maar waar het vooral op aankomt, is, dat zij dit idealisme houden voor religieuze bezieling. Er zijn in de tweede plaats groepen, die nog menen, dat het er op na houden van een hiernamaals verwachting religieuze betekenis heeft, en die dit houden voor ervaring van het wezenlijke. Ik denk hierbij bijv. aan de gerefor meerden. Er zijn er, die een eenzijdig fanatisme houden voor religieuze bezieling, bijv. de Jehovagetuigen, en die op grond daarvan op fanatieke wijze hun medemensen lastig vallen, om hen over te halen tot hun gezichtspunt.
Er zijn groepen, die het ondervinden van een mystiek gevoel en een mystieke ervaring houden voor religie en niet onderscheiden, dat dit op zichzelf nog niets te maken heeft met verwerkelijking van kosmische ver bondenheid; hierbij denk ik aan belangrijke accenten, die in de Soefiebeweging bestaan. Er is een andere groep, die meent dat het religieuze betekenis heeft, om een logische redenering tot in het absolute door te voeren en door de absurditeit, waar men dan uitkomt, een kans te geven aan het wonder van het leven om zich te voltrekken. Ik denk hierbij aan de beweging van Chris tian Science. Ook zij menen dat ze door dit te doen aan religie uitdrukking geven.
Er zijn groepen voor wie het zweren bij bepaalde autoritei teiten uitgangspunt is voor hun activiteit en die hieraan een religieuze betekenis toekennen. (120) Ik denk daarbij aan de Antroposofen, zoals deze zweren bij Rudolf Steiner en aan de Theo sofen, die zweren bij wat hun langs indirecte weg als afkomstig van meesters van wijsheid wordt overgebracht. In beide geval len verloochent men z'n wezenlijke zelfstandigheid en slaat men niet de weg in van volkomen innerlijke onafhankelijkheid en verwerkelijking van het eigene.
Ten slotte wil ik nog de groep noemen van degenen, die paranormale waarnemingen verwarren met religieuze ervaring. Ik denk hierbij in het bij zonder aan de Spiritisten en aan allerlei zgn. occulte kringen. Ook dit berust op begripsverwarring, omdat, wat men ook mag waarnemen, dit op zichzelf nog in geen enkel opzicht betekent, dat men daardoor contact heeft met de verborgen achtergrond. Aan de ene kant hebben wij elke dag in ons leven contact met de verborgen achtergrond, hoe dan ook, het leven is in allelei op zichten wonderlijk en dit wordt niet versterkt, doordat wij een nieuw terrein van waarneming ontdekken, zoals dat van het paranormale.
Aan de andere kant is waarneming op zichzelf nooit voldoende voor religieuze ervaring. Het gaat erom, in hoeverre we, hetgeen we waarnemen, zo verwerken, dat onze individuele verwerkelijking erdoor wordt bevorderd. Tegen over al deze begripsverwarring zal het noodzakelijk zijn, dat grotere klaarheid komt omtrent de vraag, wat dan wel echte religie is.
Als vijfde grote belemmering wil ik noemen de vier machtige egocentrische discriminaties, die in de wereldgeschiedenis zulk een destructieve rol hebben gespeeld, de discriminatie der ras sen, der seksen, der godsdiensten en politieke overtuigingen. Wanneer wij ons in elk van deze afzonderlijk verdiepen, vinden we, dat ze alle berusten op zelfhandhaving, dat ze alle in wezen altijd alleen maar zijn een poging, om een bepaalde wederzijdse exploitatie te handhaven, en, wanneer deze niet meer lukt, daar dan een oorzaak van strijd van te maken. (121) Zolang er rassen waren, die de boventoon voerden, omdat zij tijdelijk in de ontwikkeling der mensheid in een bepaald opzicht voorop gingen, kon het voor hen en voor hun handhaving voordelig lijken andere rassen te exploiteren en omgekeerd kon het voor deze minder valide en minder ontwikkelde rassen voordelig zijn zich voorlopig te laten exploiteren, om langs die weg toch nog enigszins van het weten en kunnen van anderen te profiteren. Maar er komt altijd in een dergelijk proces een punt, waar dit niet meer wederzijds is en dan begint de strijd en de spanning. Dan moet men het masker afgooien en komt aan het licht, dat er geen sprake was van het handhaven van waarden, maar al leen maar van een primitief 'Ik'. Deze vier discriminaties zijn nog steeds machtig, zoals we weten. Maar in ieder geval wordt er op alle gebied aan getornd. Wat de rassen betreft is het laatste ras, dat zijn recht aan het opeisen is, dat van de negers en we weten en zien, dat zij dit zullen winnen en zich vrijmaken.
Wat de discriminatie der seksen betreft is het zo, dat er nog steeds een machtige stroming is, die de vrouw op de achter grond wil houden, maar wil er een verbinding komen tussen Oost en West, dan zal er ook een verbinding moeten komen tussen man en vrouw op een basis van volslagen gelijkgerech tigdheid, juist op grond van de verschillen van geaardheid.
Wat de godsdiensten betreft is het duidelijk, dat de wereld godsdiensten nu reeds op basis van gelijkheid met elkaar aan het concurreren zijn en dit betekent tegelijk het einde van de godsdiensten en de noodzaak van een nieuwe bezieling. Hiermede hand in hand zal moeten gaan de opheffing van de politieke discriminatie, die uiteindelijk moet uitmonden in het vormen van een wereldregering, waardoor ten slotte niemand meer politiek vluchteling of politiek statenloos kan worden. Maar na het opnoemen van deze grote belemmeringen kom ik tot de allergrootste en deze is het bestaan van pessimisme of optimisme in de wereld, het pessimisme-optimisme schema, zoals ik het zou willen noemen. (122) Richten we in het bijzonder onze aandacht op het pessimisme, dan berust dit in de eerste plaats op valse voorstellingen op grond van het verleden en het accentueren van uitzichtloosheid. Op grond daarvan ontstaat een machteloos gevoel en daardoor de neiging tot aggressie.
Ten derde wordt, doordat men zich machteloos voelt en ook ziet, dat aggressie, wanneer ze zich rich t op de ander, niets kan op leveren, als laatste hopeloze weg de aggressie gerich t tegen zich zelf. Optimisme is eigenlijk alleen maar een poging om aan pessimisme te ontsnappen en te vluchten in een niet verant woord complex van voorstellingen, dus in de fantasie. De grote vergissing in dit schema is, dat men op grond van misverstanden uit de jeugd ervan uitgaat, dat er in het leven kloven bestaan, die niet zijn te overbruggen, terwijl er in werkelijkheid alleen maar sprake is van spanningen, waarvoor men een oplossing moet vinden. Anders gezegd de pessimist en eveneens de opti mist in de gecamoufleerde vorm menen, dat er onoverbrugbare tegenstellingen bestaan, terwijl er in werkelijkheid in wezen alleen maar polariteiten zijn.
Wat in deze geestesgesteldheid over het hoofd wordt gezien, niet gevoeld en niet beleefd, is, dat de mens zelf de grote onbekende factor is, die zijn eigen werke lijkheid mede bepaalt, en dat wij daarom nooit kunnen zeggen dat een situatie uitzichtloos is, want wij kunnen ons zelf altijd in zetten, als het niet is ten leven dan door de dood heen.
Nadat wij dan op deze wijze de grote belemmeringen hebben overzien en begrepen hebben, dat er niet anders dan een uiterst summier begin zou kunnen zijn van een wereldcultuur, moeten we nu anderzijds vaststellen dat de gebeurtenissen van onze tijd onontkoombaar dringen naar een oplossing. Aarzelend slaat in derdaad de westerse wereld de weg in naar het supranationale gezag, omdat het niet anders kan. Wanneer wij in het bijzonder letten op Europa, dat toch eigenlijk in de wereld het grote middenstuk is, waar de beslissing wordt genomen en waar het beslissende proces zich voltrekt, dan moeten we nu constateren (123) dat Europa in het stadium is gekomen, dat het zelf het kruis, dat het altijd gepredikt heeft, zal moeten aanvaarden, want alleen dan kan de opstanding komen. Het kruis, dat zijn de grote spanningen die de wereld verdelen, de verticale en de horizon tale. Wanneer de Europeaan van deze tijd zich inzet voor op lossing der grote problemen in universeel verband en daarmee dus eigenlijk vrijwillig zijn eigen suprematie prijsgeeft, dan kan Europa nog een grote toekomst tegemoet gaan. Het intellect, dat Europa vertegenwoordigt, zal dienend moeten worden in plaats van heersend, Europa zal mee moeten helpen aan de politiekeconomische herordening van tal van volken in de wereld, waartegenover het aanvankelijk een exploiterende houding heeft gehad.
Hiermee zien we dan het eindpunt van het piscestijdperk zich voltrekken, het tijdperk, dat gekenmerkt is door het zelf offer. Dit tijdperk zal niet z'n betekenis hebben geopenbaard, wanneer Europa alleen maar geofferd zou worden, want het gaat juist in wezen in dit teken om het zelfoffer, zoals dit immers door Jezus oorspronkelijk bijzonder duidelijk gevoeld is, het zelfoffer, vrijwillig en uit overtuiging, alleen dat kan aan de as pisces-virgo (de vissen-de maagd), chaos en ordening, recht doen.
Alweer zal het duidelijk zijn, dat wij niet kunnen zeggen: dat en dat moet gebeuren, maar dat wij alleen kunnen vaststellen, dat, als Europa zich zo inzet, er nog grote dingen kunnen ge beuren, dat onze tijd niet uitzichtloos is, dat een begin van die wereldcultuur kan worden geereëerd, waar het in onze tijd om gaat. Daarvoor zal Europa aan het individu de kans moeten geven, die deze individuen behoeven voor hun ontplooiing en verwerkelijking, en daardoor zal het mogelijk worden, dat Europa de Afrikaanse en Aziatische volken helpt naties te worden, die een bijdrage kunnen geven aan het wereldgeheel. (124) Dat hiervoor nodig is een nieuw besef van menselijke waardigheid, van erkenning van zelfstandigheid en vrijheid van iedere wereldburger, zal wel duidelijk zijn, want alleen op deze basis zijn al deze dingen mogelijk.
Dat zich geestelijk een dergelijke geweldige kentering aan het voltrekken is in Europa, voelt men heel duidelijk in kunst en lite ratuur. In de beeldende kunst is het loslaten van de vertrouwde vormen en het terugvallen op de driftkrachten een treffende uit drukking hiervan. Dit heeft niet alleen negatieve betekenis, maar ook een positieve als de uiting van een nieuw levensgevoel, dat helemaal van onderaf zijn vorm zal moeten vinden. In de litera tuur komt telkens tot uiting, dat men als het ware staart in het niets, maar dit niet meer ontwijkt. Het vormloze wordt lang zamerhand vertrouwd als een nieuw uitgangspunt. En een tweede trek van deze literatuur is, dat men zich veel meer dan vroeger confronteert met de bodem van menselijke ellende en ook mede daardoor de waarde van de dood ontdekt.
Men begint te begrijpen dat het totale menszijn de dood omvat. Waarom anders schetst Malraux in 'La condition humaine' revolu tionairen, die een radicale daad willen doen, waarbij ze zelf om komen, als het niet is, omdat ze daardoor ten slotte nog een zin aan hun leven willen geven, deze desperaten. Waarom laat hij één van hen z'n cyaankali, dat hij bij zich draagt, om aan de groot ste marteling te ontkomen door zelfmoord te plegen, geven aan twee jongens, met wie hij medelijden heeft, omdat ze hetzelfde lot zullen moeten ondergaan en geen mogelijkheid hebben te ont komen aan de executie, waarbij ze levend verbrand zullen worden. In deze verhalen wordt de samenhang duidelijk tussen liefde en dood. Niet in de zin, dat de mens zichzelf zal moeten verliezen, maar dat een mens zelf uiteindelijk de drang heeft zich totaal te geven, als het niet is langs de ene weg, dan langs de andere.
Hiermee hangt samen, dat men zich in onze tijd weer open stelt voor het onbegrepene, het absurde, het duistere en men daardoor weer luistert naar het onbewuste, al doet men dit soms nog onevenwichtig en zonder begrip. (125) Toch is het een be wijs dat men voelt, dat men te onbewust heeft geleefd. Wie luistert naar het onbewuste, is bezig bewust te worden. Er is in onze tijd een zeer grote mate van kritische zin, men wil zich niets meer laten wijsmaken en dit is juist een bewijs, dat men waarheid zoekt en zoekt om weer echt te zijn en echt te leven.
Zo is het duidelijk, dat onze tijd dringt naar een nieuw besef van menszijn, dat geschikt is voor een universele cultuur en dat een wereld-ik zal kunnen verwerkelijken. Hierin wordt mense lijke waardigheid gesteld als een feit, waaraan niet meer ge tornd kan worden, die nergens van afhankelijk is, alleen met het menszijn zelf gegeven. Een waardigheid, waarin de bestem ming van de mens gelegen is, doordat hij alleen maar met zichzelf te voorschijn hoeft te komen, orn zijn bestemming te hebben vervuld. Dit houdt natuurlijk principieel een vorm van samenwerking in tussen bewust en onbewust, tussen weten en niet weten, tussen zin en onzin, tussen het redelijke en het absurde en dit betekent een luisteren naar de mythe, naar de droom in het klein of in het groot, in individueel of collectief verband, maar dan om de inhoud daarvan om te zetten in eigen werkelijkheid, dus door de mythe te verstaan. Het is in onze tijd begrepen, dat men vrij moet worden van de mythe als voorstelling, juist om haar inhoud te kunnen verwerkelijken.
Vragen we dan, waar vinden we nu een groep mensen, in wie het komende tijdperk al zo intensief leeft, zoals dit vroeger het geval was met de orde der Essenen, dat van hen de grote stoot kan uitgaan; niemand die het weet. Wat we wel weten is, dat de derde fase van onze crisistijd zich nog niet heeft voltrokken nl. de liquidatie van de oorlog. Zal deze moeten plaatsvinden door een oorlog? Het is zeker, dat er nog een enorme worsteling voor de boeg ligt, maar hoe deze zich ook uitwerkt, het is uiteindelijk (126) een geestelijke worsteling en niet in de eerste plaats een fysieke. De mens, die staat voor het komende atoomtijdperk, of zoals ik het liever zou willen noemen het aquariustijdperk, d.w.z. het tijdperk, waarin in bijzondere mate de verwerkelij king van het totaal menselijke in synthetische, maar ook een voudige zin aan de orde is, deze mens heeft zeker een nieuw geloof nodig, om dit alles aan te kunnen.
Maar wat voor een? We kunnen maar één geloof noemen, dat hiertoe in staat stelt, nl. het geloof van de mens in z'n eigen wezen, het geloof in die mysterieuze bron, die het brandpunt is van hét leven. Dit is een zelfstandig geloof, het is een zelfstandig putten uit eigen bron.
Dat deze bron in wezen hetzelfde is als dat, waar alle volken van alle tijden uit hebben geput, spreekt vanzelf, al hebben ze het met honderden woorden geprobeerd aan te duiden. Maar waar het om gaat is, dat de mens met deze bron niet meer langs indi reete weg contact moet hebben, maar rechtstreeks, dan pas weet men, dat het leven een verborgen achtergrond heeft.
Dit weten moet worden gevolgd door een zodanig contact ermee, dat men uit deze verborgen achtergrond kan putten tot zelfverwerkelij king, tot creatief leven. Wat is dit? Daar wil ik tot slot nog enkele woorden over zeggen.
Albert Camus zegt in zijn boekje Le mythe de Sisyphe, dat het kardinale filisofische probleem van onze tijd de zelfmoord is en ik geloof, dat hij daarin gelijk heeft. We weten, dat het atoom tijdperk plotseling de mensheid gesteld heeft voor de vraag, of ze zelfmoord wil plegen of niet. Zelfmoord is altijd een antwoord op de ervaring van het absurde van het leven. De mens hunkert nu eenmaal naar een redelijke wereld, maar die is er niet. Hij zal hem zelf moeten creëeren. Er is een grote spanning tussen de hunkering naar het redelijke en de ervaring van het absurde. Camus wijst erop, dat nu te zeggen, dat het absurde dus god is en dat daarmee eigenlijk alle problemen zijn opgelost, een vorm is van ontsnappen aan deze ervaring van het absurde. (127) Hij noemt dit de filosofische zelfmoord, maar zelfmoord plegen - dat zegt hij nadrukkelijk - is een vorm van ontsnappen. Alleen de mens, die bereid is door het absurde heen te gaan, leeft echt.
Nu ver laat ik het boekje van Camus, want het komt mij voor, dat hij de mythe van Sisyphus niet voldoende diep begrepen heeft. Het gaat er niet alleen om, dat de mens met moed het absurde tege moet gaat, maar het gaat er ook om te begrijpen, dat alleen door een proces van het leven zelf een wonderlijke verbinding tot stand kan komen tussen het redelijke en het absurde. Het denken moet zichzelf reduceren, omdat het z'n eigen grenzen heeft erkend en aanvaard en moet dan dienend worden voor het absurde, voor de onzin. Dit zijn grote woorden en ze zijn moeilijk te begrijpen.
Om hier beter op in te gaan, moet ik eerst iets zeggen over de psychiatrische ervaringen van onze tijd en daarbij denk ik in het bijzonder, om de gedachten bij te bepalen, niet alleen aan krankzinnigheid, maar ook aan die ernstige vormen van oplos bare zielsconflicten, zoals we die vinden in verschillende vormen van depressie, en voorts in vele gevallen van misdaad. Het eerste begin van de nieuwe benadering van deze uitersten van menselijke ontsporing is geweest de liefde voor de medemens. De ervaring dat eigenlijk dat, wat zij doormaken, datgene is, wat ook in ons leeft en dat zij het doen, mede terwille van ons, mede namens ons. Het is dus het besef van een grote psychische nood, die in de vorige eeuw steeds duidelijker werd, die ertoe heeft geleid, dat de psychiatrie de vlucht heeft genomen, die wij thans mogen meebeleven.
Laten we ons wel realiseren, dat de geneeskunde altijd te maken heeft gehad met het absurde en altijd getracht heeft iets te begrijpen van de taal van het leven in de natuur. Maar met psychische afwijkingen wist men aan vankelijk, hoogst enkele uitzonderingen daargelaten, geen raad. De vroegere wegen, om met psychische ontsporingen af te re kenen, waren bijv. om de mensen, die hieraan leden, uit te (128) bannen, soms ook ze te zien als misdadigers en ze te vermoorden, ze te zien als boosaardige instrumenten van de duivel en ze te martelen en terecht te stellen.
Men merkte echter dat men op deze wijze van het absurde niet afkwam. Men heeft getracht zulke mensen te isoleren, ze door spot van zich af te schudden, men heeft ze op dualistische basis veroordeeld en ze tot af schrikwekkend voorbeeld gesteld van degenen, die de neiging hadden te zondigen. Men heeft de krachten, die in hen werkten op godsdienstige wijze willen bezweren, door als het ware langs de weg van magie een tegenwicht te vormen tegen deze duistere en destruetieve krachten, die de menselijke waardigheid aan tastten.
Ten slotte hebben ook de slachtofiers zelf, geen raad wetende, in allerlei opzichten de weg ingeslagen van de zelfver nietiging, hetzij lichamelijk hetzij geestelijk. We moeten de verovering, die de psychiatrie gemaakt heeft om eindelijk deze duistere demonie tegemoet te treden en te verstaan, niet onderschatten. Maar, doordat dit gebeurd is, is ons een toegang tot de ziel van de mens geopend op de basis van verwondering. Men is het begrijpbare der psychische compli caties gaan ontdekken. Men is ook gaan begrijpen, dat ieder e mens zelf tendensen in deze richting in zich heeft en dat het daarom helemaal niet meer gek is om naar een psychiater te gaan, om zich te laten helpen, van z'n leven datgene te maken, wat ervan te maken is.
Men is in de dieptepsychologie en in de psychotherapie gaan begrijpen dat het bewustzijn een taak heeft ten opzich te van het onbewuste, om het tegemoet te komen en te helpen zich kenbaar te maken, zoals ouders hun kind tegemoet treden, wanneer het een eerste brabbeltaaltje spreekt. Men is ook langs deze weg gaan ontdekken, dat eigenlijk het hele leven zich openbaart in polariteiten en dat het volkomen begrijpelijk is, dat er in de ziel de polariteit heerst van bewust tegenover on bewust. Vanuit deze houding is het gelukt, om de grondpatronen van (129) ontsporing te ontdekken, niet alleen ze te gaan zien en in eigen ziel te herkennen, maar om ze langzaam maar zeker te gaan be leven en daardoor de krachten in handen te krijgen, waardoor deze grondpatronen van ontsporing kunnen worden gewijzigd en opgeheven.
Langs deze weg is men ook de verschillende com plexen op het spoor gekomen, d.w.z. de afzonderlijke partijen, die een geïsoleerd bestaan in de ziel voeren en die toch een machtige invloed uitoefenen; men is de verdringingen, de onder drukkingen van bepaalde partijen in de ziel gaan ontdekken en heeft wegen gevonden om deze overheerste partijen te bevrijden. Men is ook de misleidingen, die er in de ziel plaatsvinden, met behulp van het bewustzijn gaan ontmaskeren. Tal van gebonden energieën zijn bevrijd en latente mogelijk heden zijn manifest geworden en dit alles is het gevolg van de bevrijdende werking van het licht van besef.
Waar het licht ver schijnt, daar moet de duisternis wijken. Zo is het aan het licht ge komen, dat het onbewuste een eigen taal spreekt, die de weg is, waarlangs het wezen zich wil openbaren en dat het bewustzijn, in plaats van boven dit onbewuste te tronen en zich eigen doeleinden te stellen, zich in dienst moet stellen van dit onbe wuste, om het te helpen in zijn scheppingsproces, in de open baring van het wezen, van het eigene.
Het verdwijningspunt (de menselijke geest)
Zo is de weg vrijgemaakt tot beleven van het scheppingsproces, dat zich in ieder afzon derlijk op eigen manier voltrekt en zo is ook de mens ten slotte het perspectief van zijn eigen ziel gaan ontelekken, d.w.z. het verdwijningspunt. Denken we ons even goed in wat dit bete kent. In perspectief mondt alles uit in één punt en een punt is een imaginair iets. Hoe meer een mens zichzelf leert kennen, hoe meer hij perspectief gaat zien, hoe meer 'zijn ik' zich oplost in een oneindige verte, hoe meer hij ten slotte begint te leven voor dat, wat hem bezielt en hoe minder hij gelooft in de waan van zijn 'eigen ik'.
Zo is langs deze weg een punt bereikt, waarop geen menselijk probleem meer ontoegankelijk is voor (130) onderzoek, maar ook niet voor oplossing, noch individueel, noch collectief. Want in wezen heeft de mens de sleutel tot de mens gevonden. Er zijn nu wegen bekend tot rijpwording. Het mag eeuwen en eeuwen, duizenden jaren duren voor dit alles is uitgewerkt, maar de sleutel is er. Van hieruit zal het mogelijk zijn, dat steeds meer waarachtige zelfstandige persoonlijkheden optreden in de wereld en meehelpen om de mensen wereld tot een menselijke te creëren, zodat er een rijpere mensheid kan komen.
Het mysterie van bewustzijn en zelfbesef
Dit is geen illusie meer, het is een begonnen werkelijkheid. De verwerke lijking van de eigen aanleg hoeft zich niet te beperken tot die van het individu, maar ligt ook open voor een volk en ligt in principe open voor de mensheid als geheel, die net zo goed een eigen aanleg heeft. In dit alles, dit moet ik nog eens heel duidelijk zeggen, is geen spoor van overmoed of arrogantie, het berust alleen op het er kennen, het dankbaar erkennen van een werkelijkheid, die zich openbaart aan degene die zich hier ten volle voor inzet en zich openstelt.
Het is niet anders dan een putten uit het mysterie van het leven en iets van dit mysterie voor het bewustzijn, dus voor het zelfbesef, toegankelijk maken. Het geloof, dat de mens nodig heeft, is het geloof in zijn eigen wezen. Het is het liefhebben van zichzelf als sleutel tot het liefhebben van de wereld. Het is het beleven in directe eigen zelfstandige ervaring van de archety pische, dat is kosmische achtergrond van elke vorm van leven, dus ook van die van de mens. (131)
terug naar de Inhoud
Literatuur
1 Dr. K.A.H. Hidding, Mens en godsdienst
2 Charles Guignebert, Le christianisme antique
3 Richard Kreglinger, L'évolution religieuse de l'humanité
4 A. Powell Davies, The meaning of the dead sea scrolls
5 A. Dupont-Sommer, Les écrits esséniens, découverts pres de la Mer Morte
6 Jean Doresse, Les livres secrets des gnostiques d'egypte
7 Isha Schwaller de Lublez, 'Her Bak', I Pois chiche, II. Disciple
8 Dr. H. Volkmann, Cleopatra
9 Dr. J.H. van der Hoop, Geestelijke vrijheid (3 dln.)
10 Albert Camus, L'exil et le royaume
11 Albert Camus, Le rnythe de sisyphe
12 J.P. Sartre, Les sequestrés d'altona
13 Andre Malraux, La condition humaine
14. Bert Schierbeek, De tuinen van zen
15 Harry Mulisch, Het stenen bruidsbed
16 Dr. H. Groot, Symptomen van een nieuwe geesteshouding
17 Gilles Quispel, Gnosis als Weltreligion
18 Dr. C. Bleeker, Anthropologie religieuse
19 Dr. C.J. Schuurman, Grondpatronen van psychische ontsporing
20 Dr. C.J. Schuurman, De ziel als brandpunt van het seheppingsproces
21 Thassilo de Scheffer, Mysteres et oracles helléniques
22 Serge Hutin, Geheime genootschappen
23 C.G. Jung, Psychologie und Alchemie
terug naar het literatuuroverzicht
^