J. Slavenburg en W. G. Glaudemans - Nag Hammadi geschriften 2

Uitgeverij Ankh-Hermes, 1994, ISBN 9020219502
(schuin is van mij, Freek)

Algemene inleiding

Eeuwige vragen
Als een almachtige, alwetende, alomtegenwoordige God de wereld geschapen heeft, waar komen dan het kwaad, het lijden, de angst en de onwetendheid vandaan? Is het kwaad en het lijden een 'defect' dat moedwillig door een goede God in de schepping is aangebracht, met het doel ons lessen te laten leren die ons opwekken tot kennis en bewustzijn? Maar hoe is dat dan te rijmen met een God van liefde, die ons naar zijn perfecte evenbeeld geschapen heeft? Of heeft het kwaad het bij voorbaat en permanent van die goede, maar machteloze, God gewonnen doordat het zich heimelijk in diens 'perfecte' schepping genesteld heeft? Of is deze wereld misschien helemaal niet de volmaakte schepping van een almachtige, alwetende God? Maar als dat zo is, hoe zijn wij dan in godsnaam in dit hachelijke avontuur, in dit verschrikkelijk universum waar alles aan verval, bederf en dood onderhevig is, verzeild geraakt? Wie zijn wij dan eigenlijk zelf en waar komen we oorspronkelijk vandaan en waarheen zijn wij onderweg? Wat is de dood? Wat is het leven? Wat is geest? Wat is de ziel? Wie ben ik?
Met al dit soort vragen kan de mens het zichzelf eindeloos lastig maken. Ze worden de 'eeuwige vragen' genoemd, wat eigenlijk inhoudt dat ze, zo gesteld, in wezen onbeantwoordbaar zijn; of liever gezegd, dat elke cultuur en elke generatie opnieuw zijn eigen antwoorden hierop formuleert. Het zijn de vragen die elke godsdienst zich voorhoudt en in religieuze mythen van een antwoord poogt te voorzien.

De gnostici verschillen in dit opzicht niet van andere tradities. Ze verschillen hooguit in de beantwoording van de serie vragen: zij stellen dat de wereld zoals we die zien en ervaren niet de perfecte schepping is van de ware God, maar het noodzakelijk onvolmaakte maaksel is van een afgescheiden godheid van een lagere orde, door hen de demiurg (de bouwer) genoemd.
Dit verlost hen in één klap van de paradox hoe een goede, liefdevolle, almachtige zou toestaan dat diens schepselen zonden lijden en gebukt zouden gaan onder het kwaad. Alle imperfectie, alle onwetendheid en al het lijden wordt door hen immers toegeschreven aan de werking van de demiurg en zijn trawanten, de archonten (de bestuurders). De ware God is niet verantwoordelijk voor deze wereld. Voor gnostici zou waarschijnlijk de behoefte aan een 'theologie na Auschwitz' niet bestaan, tenzij men het probleem verlegt naar de wereld der goden en stelt: hoe kan de ware God toestaan (13) dat de demiurg zijn kwade werk verricht? Hoe kan God toezien dat zijn schepselen moeizaam tot het bewustzijn van hun ware wezen komen? Dan is de paradox weer terug. Maar de gnostici redeneerden radicaler: wanneer de schepping van de ware God volmaakt is en wanneer wij dagelijks de bewijzen van de onvolmaaktheid en het verval om ons heen zien, dan volgt daaruit dat deze zichtbare wereld niet de werkelijke wereld is, maar een illusie, een nare droom waarin wij onszelf als onwetenden gevangen houden.

De verlossing hieruit is er eenvoudig een van ontwaken, wakker worden, nuchter worden van onze dronkenschap, bij zinnen komen en gaan zien wat deze wereld eigenlijk inhoudt, en zo terugkeren tot ons ware bestaan, wat de liefdevolle God in zijn oneindige geduld onveranderlijk voor ons heeft bewaard, als een Vader wachtend op zijn verdoolde, maar niet verloren, zoon. Deze liefdevolle God, die onze vrije wil tot het uiterste respecteert, bemoeit zich in zoverre met ons, dat Hij ons op ontelbare manieren en op ontelbare momenten, oproept achter deze wereld zijn ware schepping te ontwaren, in onszelf af te dalen en Hem daar te ontmoeten en te weten wie we werkelijk zijn.
Zo'n gnostisch mystieke ervaring waarbij zelfkennis en godskennis samenvallen, zou ons in één klap bevrijden van de kluisters van het lichaam en de dood, van de ketenen van vergetelheid waarmee de demiurg in ons ons gevangen poogt te houden. We zouden dan nog wel ín deze wereld zijn, maar niet meer ván deze wereld zijn. Jezus, die de Christuskracht droeg, is dan degene die ons ons ware wezen toont, laat zien wie wij werkelijk ten diepste zijn, onze eigen Christuskracht aanspreekt en die namens zijn Vader ons poogt te doen ontwaken uit ons grote misverstand dat deze wereld immer draaiende houdt.

Het drievoudige beginsel van de gnosis
Laten we nu eens nader gaan zien wat de gnostische ideeën over God, de mens en de wereld zijn en hoe de gnostici dachten dat de mens verlost kon worden. Voor het onderstaande hebben we van de meeste teksten uit dit deel, maar ook van enkele uit deel I gebruikgemaakt. Onderstaande wil nadrukkelijk niet de pretentie hebben de weergave te zijn van dé gnostische opvattingen over God, mens en wereld. De gnostici waren veel veelkleuriger dan hier in een inleiding getoond kan worden. Hier geven we het meest gangbare verhaal, gesteund door vele teksten, wat echter door andere teksten, ook in dit deel, weer genuanceerd en aangepast wordt, of soms zelfs tegengesproken. Maar die nuances en contradicties doen zich pas duidelijk aan de beschouwer voor tegen de achtergrond van een grootste gemene deler. In de Inleidingen en Toelichtingen op afzonderlijke traktaten is het de plaats om uitzonderingen te vermelden.

De ondertitel van dit deel luidt: Het drievoudige beginsel van de gnosis. (14) Het is namelijk opvallend dat in vele van de hier gepresenteerde traktaten sprake is van een drievoudigheid, een driedeling of een drietal, op alle niveaus van de schepping. Sommige teksten verraden dit aspect al in hun titel, zoals de Drie Stèles van Seth, de Drievormige Eerste Gedachte en ook de Drievoudige Verhandeling (hoewel dat strikt genomen geen oorspronkelijke titel is, maar er later door wetenschappers aan is toegekend op grond van de inhoud). In elk geval duiden al deze driedelingen erop dat drievoudigheid een wezenlijk aspect is van de gnostische kosmologie, hetgeen de moeite van een nader onderzoek meer dan waard is.

De drievuldigheid van het Goddelijke
In vele van de Nag Hammadi-geschriften vinden we na of naast een aanduiding van het onkenbaar Goddelijke, een uiteenzetting over hoe dit ondeelbaar Ene toch drie vormen kent en desondanks één blijft. Het lijkt erop dat die wezenlijk onkenbare God zich slechts in negatieve bewoordingen beschrijven laat, door de opsomming van wat Hij allemaal niet is en dat Hij zich pas in zijn drievormigheid, en door wat er daarna van Hem uitvloeit, zijn 'emanaties', enigszins laat kennen en beschrijven en zo de mensen naderbij komt.
Die onkenbare God wordt in vele geschriften aangeduid als de grote, onzichtbare Geest, of de 'grote, onzichtbare, onaanroepbare, onnoembare, maagdelijke Geest', of het Eerste Beginsel, of de Eerstvolkomene Ene, of de Onverwekte, of de Ongeschapen-Eerstzijnde, of de Oneindige Oergrond en ook wel propator, Eerste Vader: 'De Heer van het HeelAl' wordt terecht geen 'Vader' genoemd maar 'Eerste Vader'. Want de Vader is de bron van wat zichtbaar is. (Maar) Hij is de beginloze 'Eerste Vader.' Dit is de ware God die begin noch einde kent, die ondeelbaar, onkenbaar, onbeschrijfbaar, onmeetbaar en onmetelijk is, die geen eigenschappen en tegelijk alle eigenschappen bezit, die alle godheden en heel de zichtbare wereld voorafgaat en tevens omvat, en die in zijn pure abstractie zelfs iedere beschrijving te boven gaat. Zo lezen we in Allogenes:
'[Hij gaat volmaaktheid vooraf], [Hij gaat elke] goddelijkheid [vooraf],
[en] Hij gaat elke zaligheid vooraf.'
'Hij is noch goddelijkheid, noch zaligheid, noch volmaaktheid.
Deze (triade) is eerder een onkenbaar zijnsaspect van Hem, niet (iets) dat Hem eigen is,
eerder is Hij een ander, superieur aan zaligheid en goddelijkheid en volmaaktheid.
want Hij is niet volmaakt, maar Hij is iets anders, wat dit te boven gaat.' (15)

In vele traktaten komen we de fraaie pogingen tegen om het wezenlijk onbeschrijfbare te beschrijven door wat het niet is (zoals bijvoorbeeld in het Geheime Boek van Johannes, Allogenes, Eugnostus de Gezegende en de Drievoudige Verhandeling). Zo ontstaan er gaandeweg toch de contouren van een beeld, zoals wanneer je, in plaats van een vorm in te kleuren, buiten de omtrekken van die vorm krast en er zo een aanduiding ontstaat van de vorm binnen de gearceerde lijnen. Zo doemt er uiteindelijk een gedachtenbeeld op van de superieure immensiteit van dit goddelijke. Het onnoembare wordt ook beschreven in woorden die elkaar wederzijds uitsluiten, in paradoxen, zoals in Allogenes:
'En Hij is de [Ene] die blijft bestaan als een [oorzaak] en een bron [van zijn]
en [een] onstoffelijke [stof], [en een] ontelbaar [getal], [en een vormloze] vorm,
en een [gedaanteloze] gedaante, en [een krachteloosheid en een kracht],
[en een wezenloos wezen], [en een bewegingloze beweging], [en een niet-doend doen].'

Deze grote, onzichtbare Geest is volmaakt Licht en vertoeft in rust en in zwijgen. In Hem bevinden zich alleen stilte (sigè) en diepte (bythos). Zou Hij in deze hoedanigheid gebleven zijn, dan was er geen schepping geweest en zou Hij ook niet gekend zijn in de kenmerken die van Hem uitgaan. Wanneer deze Vader van het Al verblijft in het 'lichtwater' dat Hem omgeeft en waarin Hij zichzelf weerspiegeld ziet, ontstaat in Hem de gedachte om gekend te zijn, als het ware in reflectie op zichzelf. Over deze gedachte die net aan de ultieme scheppingsdaad voorafgaat, lezen we in de Drievoudige Verhandeling: 'Opdat ontdekt moge worden dat Hij alles heeft wat Hij heeft, schenkt Hij het weg en is onovertroffen en onvermoeibaar bij al wat Hij geeft.' Zo is wederkerigheid of weerspiegeling, of echo, of afschaduwing het ultieme scheppingsbeginsel:
'Hij ziet zichzelf in zichzelf, als (in) een spiegel zich in zijn beeltenis openbarende als Zelf-Vader, dat is Zelfverwekte, en als wederkerigheid, aangezien hij stond tegenover de Ongeschapen-Eerst-Zijnde.'

De Eerste Vader kan dus niet anders scheppen dan naar zijn evenbeeld en gelijkenis, alles is immers Hem gelijk omdat Hij alles doordringt en is, en er buiten Hem niets is dat bestaat. Wanneer Hij zichzelf weggeeft, laat Hij zich tegelijk kennen in zijn gaven.

Maar nog voor er sprake is van emanaties, uitvloeiingen vanuit deze onuitsprekelijke God, wordt er in diverse geschriften gesproken over de essentiële drievuldigheid waarin God zich in elk geval noemen laat. In die eerste scheppende gedachte lijkt meteen die drievoudigheid-in-eenheid vervat te zijn. (16)
Bijvoorbeeld in de Drievormige Eerste Gedachte, waarin de eerste gedachte zelf aan het woord is:
'[Ik ben] Protennoia, [de] (Eerste) Gedachte die in [het Licht verblijft].
[Ik] ben de beweging die in [alles] is, [waardoor] het Al in stand gehouden wordt,
[de eerst] ontstane onder hen die [tot bestaan kwamen], [die] voorafbestaat aan het Al.
[Ik] word bij drie namen [genoemd], Ik ben onzichtbaar in de Gedachte van de Onzichtbare.'

In de meeste, maar niet alle teksten, blijken die drie namen van het goddelijke te zijn: Vader, Moeder en Zoon. Zo bijvoorbeeld in het Heilige Boek van de Grote, Onzichtbare Geest: 'Drie krachten kwamen uit Hem voort: dat zijn de Vader, de Moeder (en) de Zoon; uit de levende stilte die voortkwam uit de Onvergankelijke Vader. Deze kwamen [voort] uit de stilte van de Onbekende Vader.'
In andere traktaten, zoals in Marsanes, wordt dit goddelijk drietal eenvoudig aangeduid met 'de Driemacht', of de 'Drievoudig Machtige': 'Maar de werkzame kracht van de Ene is de Driemacht, de ene Onverwekte: [vooraf(gaand) aan] de eon, die zonder [wezen] is. En het is mogelijk de suprematie van de stilte van de Zwijgende te aanschouwen, dat is: de suprematie van de werkzame kracht van de Driemacht.' Zonder de Driemacht zou het Goddelijke dus nimmer werkzaam zijn geworden, zou het in eeuwigheid in zijn Zwijgen gesluimerd hebben in zijn scheppende potentie. Wederom is duidelijk dat de Driemacht aan de schepping van eonen, of aan emanaties, voorafgaat en nog een zijnstoestand is van de Eerste Vader zelf.

Deze drievormige Eerste Gedachte wordt ook wel gepersonifieerd in de figuur Barbelo. Bijvoorbeeld in het Geheime Boek van Johannes:
'Zij is de Eerste Gedachte [van het Al].
Haar licht straalt als [evenbeeld] van de onzichtbare, volmaakte kracht,
Barbelo, de volmaakte eon van de heerlijkheid. (...)
Dit is de Allereerste Gedachte, [zijn] evenbeeld.
(...) Zij is de maagdelijke Geest, de drie[vuldig mannelijke],
[met drie] hymnen, [met drie namen], [met] drievoudige [kracht],
[de nooit verouderende eon], de androgyne,
(beeld waaruit de Geest) [zijn Eerste Gedachte] deed oprijzen.' (17)

Men kan zeggen dat deze eerste gedachte van God zich, al spiegelend aan zichzelf, verzelfstandigde en dat aldus de Barbelo-kracht manifest werd. Barbelo wordt gezien als de vrouwelijke zijnsvorm van God. In andere geschriften wordt zij aangeduid met Sophia, de Wijsheid die later verantwoordelijk zou zijn voor het lek in het pleroma.
Om het nu ingewikkeld te maken wordt de naam Barbelo ook afzonderlijk gebruikt voor de Moeder uit het goddelijke drietal, en wordt Barbelo (ook wel de Eon der Eonen of de Barbelo-eon genoemd) op haar beurt weer opgedeeld in drieën. Zo staat in de Drie Stèles van Seth:
'Groot is de eerste Eon, Barbelo, mannelijke maagd,
de eerste heerlijkheid van de onzichtbare Vader, gij die de Volmaakte wordt genoemd.'
'Afkomstig uit [de] Eenheid (van) een ongedeelde Driemacht zijt gij (zelf) een Driemacht.
Gij zijt (zelf) [een] grote Monade afkomstig uit [een] zuivere Monade
en zijt een uitverkoren Monade, oorspronkelijke schaduw van de heilige Vader, Licht uit Licht.'
'Gij zijt drievoudig, gij zijt waarlijk drievuldig.
Ja, gij zijt Een uit Een en afkomstig uit zijn schaduw.'

In teksten als Zostrianus en Allogenes wordt de Barbelo-eon onderverdeeld in: de Kalyptos-eon, de eerste eon van Barbelo, de naam beduidt 'verborgen', of 'verhulde' eon; de Protophanes-eon, de tweede eon van Barbelo, de naam betekent de 'eerst verschenen'; en de Autogenes-eon, de derde eon van Barbelo, de naam betekent de 'zelfverwekte'.

In het Heilige Boek van de Grote, Onzichtbare Geest staat het goddelijke drietal ieder op zich weer aan het hoofd van een achtheid, een ogdoade, welke elk weer verbonden zijn met lichten, krachten en machten. En van daar af zien we hoe een steeds verdere vertakking van het goddelijke ontstaat, er vloeien steeds meer eonen voort uit het goddelijke, tot soms driehonderdzestig aan toe. Op deze wijze hield de gnosticus de ware God zo ver mogelijk verwijderd van de demiurgische, imperfecte, chaotische wereld vol kwaad en lijden. Dit is een fraai antwoord op de vraag hoe het kwaad toch steeds overwinnen kan in een wereld die door God perfect geschapen zou zijn.
Al deze eonen zijn zuivere krachten, weergegeven door abstracte begrippen als: waarheid, wijsheid, leven, intelligentie, wil, bewustzijn, voorzienigheid, gemeenschap, liefde. De wezenlijk onkenbare God liet zich voor de gnosticus in deze van Hem uitvloeiende zijnsaspecten (18) enigszins kennen en ervaren. De gnosticus meende dat er van God vele krachten uitgingen door de ganse schepping, vele kwaliteiten die voortdurend in trilling gebracht worden en worden uitgestraald en vanuit Hem het hele pleroma, de volheid door.
Deze gedachte komt voort uit de ervaring van gnosis, van kennis, waarbij de gnosticus ervoer dat hij in zichzelf deze krachtvelden van God kon ervaren en voelen en op zijn beurt weer uitstralen. Deze krachten zijn puur en waar en onvervolmaakbaar en onveranderlijk en in wezen neutraal en universeel. Alleen de wijze waarop ieder mens ze in zich werkzaam voelt, is persoonlijk, wat wordt veroorzaakt door de kleuring door het gevoel en het begrip.

In vele godsdiensten is men er in de loop der tijden toe overgegaan zulke oorspronkelijk puur geestelijke (en ook psychische) krachten steeds meer te verstoffelijken en te antropomorfiseren, in een poging het abstracte dichterbij te halen en kenbaar te maken in een menselijke maat. We komen dit bijvoorbeeld tegen bij de leer van Zarathustra, waar de geestelijke helpers van Ahura Mazda in de loop der tijden steeds antropomorfer worden. We zien het in vele andere culturen waar de engelen-gestalten steeds meer tot menselijke gedaanten worden teruggebracht. En we zien dit in onze eigen joods-christelijke traditie waarin de oorspronkelijk als zuiver Geest ervaren God, als een persoon wordt opgevat.
In de Nag Hammadi-geschriften zien we daarentegen dat de puur geestelijke krachtvelden die zich in het pleroma bevinden en uitvloeien van de Geest (God) eeuwig en onveranderlijk zijn en in hun zuivere abstracte hoedanigheid gezien en in hun inwerking beleefd worden. De engelenscharen (angeloi en archangeloi), heerschappijen (archai), overheden (exousiai), machten (dynameis), tronen (thronoi) en cherubijnen en serafijnen worden daarentegen als psychische krachtvelden ervaren.
Wanneer God werkzaam is in de permanente uitstraling van die krachten is dat meteen zijn 'bemoeienis' met zijn schepping. Hij straalt immer en altijd de onveranderlijke waarheid van deze krachten in de schepping uit om daarmee de zielen van de mensen te richten op hun ware afkomst en oorsprong, die ook hun toekomst en terugkeer is. Er is dus een voortdurende werkzaamheid van God aanwezig in het Al, die ook in het diepst van de mens kenbaar en voelbaar is.

De drievoudige natuur van de mens
De wezenlijke drievormigheid van de Eerste Gedachte waarin God zich heeft geopenbaard, vereist als het ware een spiegeling in de drieledigheid van wezensvormen in de mens: geest (pneuma), ziel (psychè) en lichaam (soma, of stof, hylè). De geest correspondeert met de Vader, de onverwekte en het pleroma, en zou men het goddelijke zelf in de mens kunnen noemen; de ziel correspondeert met de Moeder, de zelfverwekte, de demiurg, en zou men het middenzelf, (19) het zelf van de keuze kunnen noemen; en het lichaam correspondeert met de Zoon, de verwekte, de aardse materie, en zou men het lagere zelf kunnen noemen.
Het zijn de krachten die werkzaam zijn in de ziel en het lichaam die ervoor zorgen dat de mens de puur goddelijke, geestelijke krachten in zichzelf ervaart als emotionele en mentale bewegingen, en door lichamelijke zintuigen gekleurd. Deze ziele-aspecten zijn de krachtvelden die voortvloeien uit de wereld van de demiurg, de afgescheiden scheppergod. Het zijn naijver, hebzucht, begeerte, gierigheid, angst, egoïsme, leugenachtigheid, gramschap, zuchten, toorn, wenen, lijden, lust, bitterheid en twist, om er een aantal te noemen. Door de werking van deze krachten - waarmee wij de geestelijke emanaties van God in ons kleuren - te onderkennen en te overwinnen, worden de geestelijke krachtvelden weer herkenbaarder in hun universaliteit. Dan is terugkeer naar het ervaren van de puur geestelijke, goddelijke krachtbewegingen in ons mogelijk. Dit is de ervaring van gnosis, van het weten wat de mens in werkelijkheid is: een geestelijk wezen.

In vele scheppingsmythen uit de kruik van Nag Hammadi treffen we verhalen aan over de drievoudige schepping van de mens. Een geschrift als de Oorsprong van de Wereld vat dit heel kort en zakelijk samen:
'De eerste Adam van het licht nu is geestelijk. Hij verscheen op de eerste dag. De tweede Adam is begiftigd met een ziel. Hij verscheen op de zesde dag (...). De derde Adam echter is van de aarde, dat is de man van de wet. Hij verscheen op de achtste dag, (...) welke zondag wordt genoemd.'
Die eerste geestelijke schepping vindt uiteraard plaats in de hoogste hemelsferen door de ware God, zoals we in het Geheime Boek van Johannes kunnen lezen:
'Uit Voorkennis en volmaakt Bewustzijn (ontstond) door toedoen van God en met instemming van de grote Onzichtbare Geest (in tegenwoordigheid) van de Zelfverwekte, de volmaakte, ware Mens, de heilige, de eerste manifestatie. Hij werd genoemd met de naam Adamas (en) hij werd aangesteld over de eerste eon naast de grote Zelfverwekte, de goddelijke Christus, in de eerste eon bij Harmozel.
Deze Adamas of Geradamas, of ook wel Licht-Adam geheten, is dus de ware mens naar het beeld en de gelijkenis van de ware God, op één lijn met de 'goddelijke Christus'. Hij is nog zuiver geest en heeft nog géén ziel of lichaam.

Vanaf dit moment in de schepping lopen de verhalen enigszins uiteen over de totstandkoming van de 'psychische' Adam, of ziele-Adam, en de lichaams-Adam. De verschillende overleveringen neigen (20) ertoe het verhaal steeds iets ingewikkelder te maken. We doen hier een poging het tot zijn kern terug te brengen, waarbij we gebruikmaken van het Geheime Boek van Johannes, de Oorsprong van de Wereld en Het Wezen van de Machten.
In een aantal verhalen wordt dan eerst door de demiurg Jaldabaoth en zijn archonten een zielloze pop geschapen naar de afspiegeling in het levenswater van de beeltenis van de ware Adamas: 'De archonten hielden beraad en zeiden: "Kom! Laat ons een mens maken uit het stof der aarde." Zij modelleerden hun schepsel (zo) dat het geheel aards was.' 'Zij namen [wat stof] van de aarde en modelleerden hun [mens] naar hun lichaam en [naar het beeld] van de god, die [aan hen] in de wateren was verschenen.'
Deze lichaams-Adam kan niet op eigen kracht bewegen of leven en daarom wordt hem levensadem ingeblazen, zo krijgt dit lichaam een ziel en levenskracht. In sommige geschriften is dit alles de opzet van de ware God, die de drieledige schepping van de mens in zijn alwijsheid zo voorzien en gewild heeft. In die verhalen blaast de grote onzichtbare Geest zelf de levenloze lichamelijke mens zijn adem in:
'Maar door hun machteloosheid begrepen ze (de archonten) de macht van God niet. Deze ademde in het gezicht (van de mens), en de mens kreeg een ziel en verbleef zo lange tijd op de aarde.'
En tenslotte zorgt de ware God er ook voor dat zijn schepping van de licht-Adam, de geestelijke Adam, verenigd wordt met dit tot leven gewekte schepsel van de archonten, anders gezegd, dat de geest in hem ingaat:
'Nu geschiedden al deze gebeurtenissen overeenkomstig de wil van de Vader van het Al. Daarna zag de Geest de psychische mens op de aarde vertoeven. (...) Hij daalde af en ging in hem wonen en deze mens kreeg een lévende ziel.'

In andere geschriften is de demiurg eigenhandig en kennelijk buiten de wil van de ware God om, aan het scheppen geslagen met al zijn archonten, demonen en engelen, en wordt hij door een list ertoe gebracht het levenloze schepsel van zijn levensadem te voorzien. En dan gebeurt er iets dat in het gnostische denken verstrekkende gevolgen heeft voor de opvattingen omtrent het bestaan van de mens op aarde. De goddelijke kracht, die de demiurg Jaldabaoth zijn goddelijke moeder Sophia ontstolen had, verlaat hem en gaat in de mens, en zo wordt de geest, het lichtwezen in de mens gebracht. En omdat het om gestolen lichtkracht gaat en niet om vrijwillig geschonken lichtkracht (zoals hierboven), is in de menselijke geschiedenis de noodzaak van verlossing van die lichtvonk in ieder mens als onontkoombaar feit gegeven.
'De Moeder verlangde nu de kracht terug die ze de overspelige archont (onvrijwillig) had afgestaan. Zij smeekte oprecht de Vader om zijn grote mededogen (en bad) tot de vijf lichten. (21)

Hij zond deze (laatsten) op grond [van een] heilig [raadsbesluit],
samen met zijn vier [lichten] in engelengedaante naar de hoofdarchont.
En ze leidden hem om de tuin, om de kracht van de Moeder uit hem tevoorschijn te halen.
Ze zeiden tegen hem: "Blaas je geest in zijn gezicht en het schepsel zal opstaan."
En hij blies hem de geest in en de kracht van de Moeder verliet de hoofdarchont (en ging) het lichaam in.
[Het] bewoog [meteen], [en het vloeide over van licht].
De gehele menselijke geschiedenis kan dan beschouwd worden als een immense poging om alle lichtvonken uit de demiurgische kluisters van de stof en de ziel te bevrijden en weer te laten terugkeren naar en opgaan in het goddelijke Alwezen. Uiteraard gebeurt dit niet zonder slag of stoot, want de demiurg en zijn archonten zijn jaloers op de mens vanwege die lichtkracht in hem, en: 'De opperarchont was namelijk bevreesd, (...) dat de ware Mens in zijn schepping zou treden en erover zou gaan heersen.' Dus probeert hij Adam, ook door een list, aan de stof te binden. Anders gezegd: het ego van de mens, de demiurg in hem, laat hem zijn ware afkomst vergeten en laat hem geloven dat de stoffelijke wereld de enige realiteit is.
De demiurg Jaldabaoth zegt niet alleen in zijn grote arrogantie 'buiten mij is er geen andere god', hij meent ook dat hij de schepper van het leven in de mens is, hij heeft hem immers de levenskracht ingeblazen:
'De ziel van de eerste mens is voortgekomen uit de spirituele Logos, hoewel de schepper (de demiurg) dacht dat die van hem afkomstig is, aangezien die van hem zou komen als uit een mond waardoor men ademt.'
De demiurg heeft er dus alle belang bij om de mensen in onwetendheid te houden over hun ware afkomst, zijn eigen bestaan staat immers op het spel wanneer de mens hem in intelligentie en bewustzijn zou overtreffen. In de meeste gnostische scheppingsverhalen staat een passage waarin verteld wordt hoe er een slaap over Adam gelegd wordt:
'De archonten hielden onderling beraad en zeiden: "Kom! Laat ons een slaap over Adam brengen" en hij sliep in. De slaap nu die zij over hem hadden uitgestort is 'onwetendheid'. En hij sliep.'
Maar in die slaap is de verlossing nabij. Want juist dan wordt het bewustzijn van Adam gewekt door ingrijpen van Sophia die haar afgezante naar de mens stuurt, die de sluier wegtrekt die over zijn bewustzijn ligt en hem ontnuchtert van de dronkenschap der duisternis: (22)
'En de geestelijke vrouw kwam tot hem en zei tegen hem: "Adam, sta op!" En toen hij haar zag, zei hij: "Jij bent het die mij leven gegeven heeft. Jij zult Moeder der Levenden worden genoemd - want zij is het die mijn moeder is, zij is de heelmeesteres en de vrouw en zij die geboorte geeft".'
En hierin ligt een groot verschil met het bekende Genesis-verhaal waarin nergens melding wordt gemaakt van Adams ontwaken. Deze vrouw nu is de geestelijke Eva, ook wel Levens-Eva of Sophia's dochter Zoë (= leven) genaamd en in het Geheime Boek van Johannes aangeduid met 'verlichtende Epinoia'. Zij is de 'onderwijzeres van het leven' en valt op één lijn te stellen met de Licht-Adam. Ook zij krijgt een ziel en een lichaam en wordt aldus aan de stof gebonden: 'Zij verwijderden zijn zijde, die op een levende vrouw leek, en zij bouwden zijn zijde in haar plaats weer op met wat vlees.' De schepping van Eva volgt dus een soortgelijk patroon als die van Adam: geest, lichaam en ziel.

En natuurlijk krijgen Adam en Eva ook drie zonen in deze gnostische scheppingsverhalen (net als in Genesis): Kain en Abel en later Seth. Ook in hen kunnen we weer de driedeling van de mens herkennen: Kain staat voor het lichaam, Abel voor de ziel, Seth voor de ware geestelijke kracht. Van Kain en Abel wordt verteld dat ze eigenlijk de vrucht zijn van de verkrachting van Eva door de demiurg Jaldabaoth, waarmee ze meteen op het tweede plan geschoven worden.
'Toen, op het zien van de maagd die aan Adams zijde stond,
werd Jaldabaoth vervuld van dolzinnigheid en wilde hij nakomelingen bij haar verwekken.
[En] hij bezoedelde haar (en) verwekte bij haar de [eerste] zoon en meteen de [tweede]. (...)
De ene is rechtvaardig, maar [de ander] onrechtvaardig. (...)
Zij zijn het die [bij] alle generaties tot aan de huidige dag Abel en Kain genoemd worden.'

Seth, als derde zoon, ontstaat uit de gemeenschap van Adam en Eva, en is dus het prototype van de ware mens.
'Hij (Adam) bekende zijn gelijke (Eva) en verwekte Seth.
Naar de gewoonte van de hemelse geslachten in de eonen zond ook de Moeder haar eigen Geest
om haar gelijken op te wekken tot [het] evenbeeld van het pleroma,
en [hen] te doen opstaan uit de vergetelheid en de slechtheid [van het] graf.' (23)

Seth is dus als het ware de drager van de goddelijke erfopvolging: de geest. Hij groeit in de gnostische verhalen uit tot de enige ware zoon van Licht-Adam en Levens-Eva en wordt ook wel aangeduid als de 'hemelse' Seth. Aan hem worden in vele geschriften goddelijke eigenschappen toegeschreven en van zijn nageslacht, het 'zaad van Seth' geheten, wordt gezegd dat het de uitverkorenen zijn, het onwankelbare geslacht dat de verlossing zal bereiken. 'En [aldus bleef] hij (= de Geest) [enige] tijd tot steun [aan het] zaad (van Seth) opdat, wanneer de Geest uit de grote eonen komt, hij hen van hun tekort mocht herstellen tot de volkomenheid van de eon, opdat die een heilig pleroma zou worden en (weer) zonder tekortkoming zou zijn.'
Met dit 'zaad van Seth' hebben de gnostici zich later geïdentificeerd, vooral de stroming die van wetenschappers de naam Sethiaanse gnosis gekregen heeft.

De driewerf verlossende gnosis
Alle goede dingen in drieën! Het ligt voor de hand dat de verlossing van de mens parallel loopt aan zijn drievoudige natuur, dat hij bevrijd wordt van de kluisters van het lichaam en de aankleefsels van de ziel, zodat zijn vrije geest naar zijn oorsprong kan weerkeren. Deze drie fasen van verlossing worden soms beschreven als drie wereldtijdperken, soms als drie grote wereldgebeurtenissen, soms als de verlossing van drie verschillende menstypen, soms als de opeenvolging van drie mensenrassen en soms als drie fasen in bewustzijn. Vaak treden er hierbij ook drie verlossersgestalten op, of één verlosser die afdaalt in drie gedaanten. En soms wordt de verlossing beschreven in de vorm van een opstijging van de ziel die door drie hemelsferen of drie eonen reist. En in sommige geschriften treffen we een combinatie van enkele van bovenstaande aspecten aan.
In deze gnostische geschriften vinden we regelmatig de afdaling van een verlossersgestalte die het 'achtergebleven licht' van de geest uit de stof komt bevrijden:
'Ik ben de eerste die afdaalde vanwege het deel van mij dat achtergebleven is,
dat is: de Geest die (nu) in de ziel woont, (maar) die ontstond in het Levenswater
en uit de onderdompeling in de mysteries.'

Zowel in de slothymne van de lange versie van het Geheime Boek van Johannes (paragraaf 77) als in de prachtige mystieke tekst de Drievormige Eerste Gedachte is er sprake van een drievoudige neerdaling van een verlossersgestalte tot in het midden van de gevangenis van de duistere wereld. De beschrijving hiervan lijkt te suggereren dat de eerste twee afdalingen niet succesvol waren en dat pas de (24) derde verlossingspoging slaagt. Wanneer we hier echter nader naar kijken met kennis van de drievoudige natuur van de mens, zien we dat er drie fasen beschreven worden die allemaal noodzakelijk zijn: eerst worden de bindingen met de stof losgemaakt, dan wordt het lot van de ziel omvergegooid en tenslotte wordt de geest teruggevoerd tot het licht, en dat is natuurlijk de uiteindelijke verlossing. Anders gezegd: alles wat het zuiver ervaren van de puur geestelijke krachten in de weg staat, wordt afgelegd.

Door zijn ware wezen te laten uitstralen, wekt de verlosser de mensen op tot het ervaren van wie ze werkelijk zijn: ondeelbare geestelijke wezens:
'(...) de Verlosser is in het lichaam een afbeelding van iets dat (wezenlijk) één is, dat wil zeggen het Al. Daarom bewaarde hij de vorm van de ondeelbaarheid waaruit de onkwetsbaarheid voortkomt.'
In het boeiende traktaat de Drievoudige Verhandeling wordt de verlossing letterlijk beschreven aan de hand van drie menstypen of mensenrassen:
'Want het mensdom verdeelde zich in wezen in drie 'typen': het geestelijke (de pneumatikoi), het psychische (de psychikoi) en het stoffelijke (de hylikoi); daarmee het karakteristieke voorbeeld reproducerend van de drieledige gesteldheid van de Logos door wie de stoffelijken, de psychischen en de geestelijken werden voortgebracht. Elk van de drie essenties kent men aan zijn vruchten. Ze waren echter niet herkend aan het begin, maar pas bij de komst van de Verlosser, die zijn licht deed schijnen op de heiligen en onthulde wat iedereen was.'
'Het geestelijke ras zal in ieder opzicht volledige verlossing ontvangen, maar het stoffelijke (ras) zal in alle opzichten vernietigd worden, op de manier van iemand die in vijandschap volhardt. Het psychische ras, dat bij haar ontstaan en ontwikkeling daartussenin ligt, is tweevoudig in haar aanleg, zowel op het goede als op het kwade (gericht). Het kan zowel verworpen worden, alsook geheel worden opgenomen bij de goeden.'
Dit dient men niet te lezen als veroordeling van de materiële mens, maar als het overwinnen van het stoffelijke in de mens. En het zielsaspect in de mens (het psychische ras) wordt meegevoerd tot het licht inzoverre het zich heeft kunnen losmaken van de demiurgische psychische werkingen in hem.

In een aantal andere teksten worden de drie fasen van de verlossing in drie eonen of tijdperken neergelegd en verbonden met drie wereldgebeurtenissen, en wordt de verlossing van een mens en van de mensheid aan elkaar gelijkgesteld, zoals bijvoorbeeld in de Openbaring van Adam en het Begrip van Onze Grote Kracht.
- Het eerste tijdperk is de eon van het vlees die eindigt met de vernietiging door water: de zondvloed. Dit is de eon van het verleden, van het leven in de materie.
- Het tweede tijdperk is de psychische eon, (25) de eon van de ziel, hierin verschijnt de verlosser in menselijke gedaante. Deze eon eindigt met een strijd tegen de archonten en de apocalyptische vernietiging van de wereld door vuur. Alhoewel dit vuur alle materie verteert, zuivert het de zielen (van stoffelijke aankleefsels). Het is de fase van het nu.
- Het derde tijdperk is de onvernietigbare eon van God, waarin de gezuiverde zielen eeuwig verder leven. Het is de toekomst der hele mensheid, het is de fase van de geest. Ook hier geldt weer dat deze wereldtijdperken metaforisch gelezen dienen te worden, namelijk als de drie verlossingsstadia van de ziel.

In een geschrift als Allogenes wordt de verlossing beschreven in drie bewustzijnstoestanden die de ziel doorloopt in de hemelsferen. Er is sprake van een gnostisch drievoudig pad van opklimming en vooruitgang: van de sfeer waar men als 'individu bestaat' (in Autogenes) door de sfeer waar men 'tezamen bestaat' (in Protophanes) naar de sfeer waar men 'waarlijk bestaat' (in Kalyptos) en waar men de goddelijke Driemacht kan aanschouwen.
Het lijken drie fasen te zijn in een geestelijke ontwikkeling: eerst zelfbewustzijn waarin het eigen belang wordt gezien (vergelijkbaar met het lichaam en het lager zelf), dan verbondenheid waarin een gezamenlijk belang wordt gezien (vergelijkbaar met de ziel en het midden-zelf) en tenslotte eenheidsbewustzijn waarin alle belangen overstegen zijn (vergelijkbaar met de geest en het hoger zelf).

Tot slot enkele fraaie en lyrische beschrijvingen van de ultieme verlossingservaring, de terugkeer naar de oorspronkelijke woning van de Vader.
In de Authentieke Leer wordt over de verloste ziel gezegd: 'Ze laat het misleidende voedsel achter zich, en neemt kennis van haar licht. Ze gaat rond, ontkleed van deze wereld, nu haar ware gewaad haar innerlijk bekleedt. Haar bruidskleren worden haar omhangen, die haar tooien met de schoonheid van de geest en niet met de ijdelheid van het vlees. En ze neemt kennis van haar diepte en ze rent haar schaapskooi binnen, waar haar herder aan de (toegangs)poort wacht.' En de Verhandeling over de Ziel vervolgt: 'En ze ontving het goddelijke wezen van de Vader, om weer nieuw te worden en daardoor teruggevoerd te worden naar de plaats waar ze vanaf de oorsprong was.
Dat is de opstanding uit de dood.
Dat is de verlossing uit gevangenschap.
Dat is het opstijgen naar de hemel.
Dat is de terugweg naar de Vader.'

Het Wezen van de Machten plaatst de bevrijding van de zielen in een meer kosmisch verband, het heeft ook voor de machten, engelen en demonen gevolgen: (26)
'Dan zullen ze bevrijd worden van het blinde denken en zij zullen de dood onder de voet lopen, (de dood) die van de machten is. En zij zullen opstijgen tot het onbegrensde licht, daar waar dit zaad woont.
Dan zullen de machten afstand doen van hun tijden en hun engelen zullen wenen om hun vernietiging
en hun demonen zullen weeklagen om hun dood.
Dan zullen alle kinderen van het Licht waarlijk de waarheid en haar wortel,
en de Vader van het Al en de Heilige Geest kennen.
Zij zullen allen met één stem uitroepen: "Rechtvaardig is de waarheid van de Vader;
en de zoon die over het Al regeert; en (dit zij verkondigd) door een ieder
tot in de eeuwen der eeuwen: Heilig. Heilig. Heilig. Amen".'

Het perspectief van waaruit dit beschreven wordt, sluit nu alle verloste zielen in, alle kinderen van het Licht, de gehele mensheid die haar ware oorsprong gezamenlijk hervonden heeft, waarbij geen ziel in de illusie en de onwetendheid is achtergebleven, maar allen zijn weergekeerd naar de Eenheid:
'Want het einde zal een bestaan in eenheid zijn, net als het begin, waar geen mannelijk of vrouwelijk is, geen slaaf of vrije, geen besnedene of onbesnedene, geen engel of mens, maar waar Christus alles in allen is.'

Tot slot: de drie
Tenslotte, wat is de esoterische betekenis van het getal drie? Drie is de samenvoeging van de eenheid en de tweeheid, de monade en de dyade die samen de triade (de drieheid) vormen. In Marsanes komen we een stukje getallenleer tegen waar de op één na eenvoudigste rekensom voor de goede verstaander een diepere betekenis krijgt: 'De eerste (slotsom) die goed is, bestaat uit [de] triade. (...) De dyade en de monade zijn enig in hun soort, (want) zij zijn de eersten die bestaan. De dyade, deelbaar zijnde, is gedeeld [uit de] monade, die tot het wezen behoort.'
De Vader (1) en de Moeder (2) scheppen samen de zoon (3).

Het getal drie raakt aan de diepste geheimenis van de onkenbare God, drie is een heilig getal, het verwijst naar iets volmaakts zonder het direct te benoemen. Wanneer de drie werkelijk gevat wordt, is er terstond verlossing en verlichting. Wanneer Jezus aan zijn leerlingen vraagt wie hij is, antwoordt Thomas: 'Meester, mijn mond zal mij volstrekt niet toelaten te zeggen op wie u lijkt. (27)
Jezus zei:
Jouw meester ben ik niet, omdat jij gedronken hebt; jij bent bedwelmd door de sprankelende bron van levend water, die ik opgedolven heb. En hij nam hem (apart en) trok zich terug (en) sprak drie woorden tegen hem. Toen Thomas echter weer bij zijn metgezellen terugkwam vroegen zij: wat heeft Jezus tegen je gezegd?
Thomas zei tot hen:
Als ik één van de woorden zeg die hij tegen mij sprak
zullen jullie stenen nemen en naar mij werpen;
en vuur zal uit de stenen komen en jullie verbranden.'

Drie geheime woorden als bliksemschichten, woorden die vrijmaken. Misschien mogen we, gezien al het voorgaande, aannemen dat deze verlichtende woorden, die aan de diepste geheimenis van de schepping raken, betrekking hebben op de onkenbare, drieënige natuur van God en diens onuitsprekelijke namen, de drie zelven van de mens en de essentiële drievuldigheid van de ganse kosmos en ten slotte op de drievoudige weg van verlossing door gnosis. Want: 'Ieder die de betekenis van deze woorden vindt, zal de dood niet smaken.' (28)


terug naar het literatuuroverzicht






^