Emanuel Swedenborg, Over de hemel en de hel (hh)

Swedenborg Genootschap, Den Haag 1953
(Opmerkingen tussen haakjes zijn van mij, Freek)


Emanuel Swedenborg (1688-1772)
wetenschapper, staatsman,
filosoof, theoloog en ziener
... de liefde is de geestelijke verbinding ... (hh 12)
... eenieder betuigt zijn liefde door die dingen te willen doen die de ander wil ... (hh 13)
De gehele natuurlijke wereld stemt overeen met de geestelijke wereld en de natuurlijke wereld is uit de geestelijke wereld ontstaan. (hh 56)
... de aandoeningen van het gemoed worden zichtbaar in het aangezicht, de dingen van het verstand in de spraak en de dingen van de wil in de gebaren en handelingen. (hh 57)

God verschijnt voor het rechter oog als zon (mannelijk) en voor het linker oog als maan (vrouwelijk). De maan wordt omgeven door meerdere kleine maantjes (kinderen). (hh 73)
De zon komt overeen met het goede der liefde, de maan met het goede van het geloof. Het goede der liefde stemt overeen met het vuur (warmte), het goede van het geloof met het licht. (hh 73)
... de innerlijke dingen, welke des gemoeds zijn, zien door de ogen, vanuit het goede der liefde door het rechter oog, vanuit het goede des geloofs door het linker oog; alle dingen die aan de rechter helft bij de mens zijn, stemmen overeen met het goede, vanuit hetwelk het ware is; en de dingen die aan de linker helft zijn, stemmen overeen met het ware, hetwelk vanuit het goede is. Het goede des geloofs is in zijn wezen het ware vanuit het goede. (hh 74)
God verschijnt aan hen, die in het hemelse rijk zijn als zon en aan hen die in het geestelijke rijk zijn als maan. (hh 77)
Het geestelijke licht van de mens is het licht van zijn verstand, welks voorwerpen de ware dingen zijn, die hij ontledend in orden rangschikt, tot redenen vormt (denken) en vanuit dewelke hij dingen in een reeks besluit. (hh 81)
... zij schouwen tot God als zon of als maan. (hh 95) ... In het hemelse rijk verschijnt God als zon. In de eerste staat het helderst, in de tweede staat minder helder, in de derde staat nog minder. In het geestelijke rijk verschijnt God als maan. (hh 100)

... God is voor eenieder aanwezig volgens de liefde en het geloof. (hh 119)
... het al des levens vloeit in en het al des levens bestaat daarin, dat de mens kan denken en worden aangedaan of, wat hetzelfde is, dat hij kan verstaan en willen. (hh 123)
... het verstand en de wil zijn de geestelijke mens. (hh 136)
Het wezenlijke van alle leven is het goddelijke menselijke van God te kennen. (hh 136)

De invloed van God zelf bij de mens is in het voorhoofd en vandaar in het hele gezicht, daar het voorhoofd overeenstemt met de liefde en het gezicht met zijn innerlijke dingen. De invloed van de geestelijke engelen is in zijn hoofd in elk deel van de hersenen, omdat die overeenstemmen met het inzicht. De invloed van de hemelse engelen is in het achterhoofd; deze streek stemt overeen met de wijsheid. (hh 150)

Alle verbinding in de geestelijke wereld geschiedt door toekering (afstemming) (hh 153)
De engel spreekt met de mens vanuit het geheugen van de mens en daardoor ook met diens taal (hh 154)
Aan de mens zijn zodanige geesten aangebonden als hij zelf is t.o.v. zijn geestesgesteldheid; maar goede geesten worden hem aangebonden door God en boze geesten worden door hemzelf naar zich toegehaald. De geesten bij de mens worden echter veranderd volgens de verandering van zijn geestesgesteldheid. (hh 184)

De oorzaak van de blindheid (onbewustheid) en onwetendheid is deze, dat de uitwendige dingen, de wereldlijke en lichamelijke hun gemoederen (geest) dermate in beslag genomen en vervuld hadden (door vereenzelviging ermee) dat zij niet konden worden opgenomen in het licht van de hemel (de hereniging). (hh 201)

... het inwendige van de mens, hetwelk zijn geest wordt genoemd, is in zijn wezen een engel. De engel is de volmaakte menselijke vorm. (hh 203)

De mens wordt in louter onwetendheid geboren. (hh 121)

De hemel is vanuit het menselijke geslacht en ook de engelen zijn in beide geslachten. In de hemel zijn evenzeer huwelijken als op aarde. Het huwelijk in de hemelen is de verbinding van twee tot één gemoed. (hh 248)
Het gemoed bestaat uit twee delen, waarvan de ene het verstand en de andere de wil wordt genoemd. Wanneer de twee delen als één optreden, worden zij één gemoed geheten. De echtgenoot vervult daar dat deel, hetwelk het verstand wordt genoemd, de echtgenote dat deel, hetwelk de wil wordt genoemd. Door de verbinding van de twee worden twee echtelieden in de hemel niet twee, maar één engel genoemd. (hh 248)
Dat er ook een zodanige verbinding is van de echtgenoot en de echtgenote in de binnenste dingen, komt vanuit de schepping zelf. (hh 248)
De man wordt geboren opdat hij verstandelijk zij, aldus opdat hij vanuit het verstand denke; de vrouw wordt geboren opdat zij 'willijk' zij (gevoelsmatig), aldus vanuit de wil (voelen) denke. Het geen ook blijkt uit de neiging of de ingeboren inborst van ieder, alsmede uit de vorm. Uit de inborst, dat de man vanuit de rede handelt, de vrouw vanuit de aandoening. Uit de vorm, dat de man van een ruwer en minder schoon aangezicht is, van een zwaardere spraak en van een harder lichaam; de vrouw echter van een gladder en schoner gezicht, van een teerdere spraak en van een weker lichaam. Een eender onderscheid is er tussen het verstand en de wil of tussen denking en aandoening, en dan ook tussen het ware en het goede, het geloof en de liefde, want het ware en het geloof zijn van het verstand en het goede en de liefde van de wil. (hh 248)
Eenieder, zowel de man als de vrouw, verheugt zich in het bezit van een verstand en een wil, maar bij de man overheerst het verstand, bij de vrouw de wil (voelen). (hh 250)
... de echtelijke liefde ... is het goddelijke van God in de hemel, zijnde het goddelijke goede en het goddelijke ware, verenigd in twee tot één. ... het goddelijke is afgebeeld in twee, die in de waarlijk echtelijke liefde zijn (m.a.w. God is manvrouw, vadermoeder). (hh 253)
Omdat zo het goddelijke is afgebeeld, is de hemel het ook, doordat de hemel het uit God voortgaande goddelijke goede en goddelijke ware is. (hh 253)
... in het Woord wordt met geboorte en verwekking geestelijke geboorte en geestelijke verwekking aangeduid, zijnde die van het goede en ware; met de moeder en de vader het met het goede verbonden ware, hetwelk voortplant; met zonen en dochters de ware en de goede dingen die worden voortgeplant. (hh 259)

De werkzaamheden der engelen zijn de werkzaamheden van God door de engelen. (hh 266)
... ieder mens, ook als hij in het lichaam leeft, is in gezelschap van geesten, hoewel hij het niet weet. In hetzelfde gezelschap komt hij na de dood. (hh 298)

... het lichaam kan niet denken, omdat het stoffelijk is, maar het is de ziel die denkt, doordat zij geestelijk is. De ziel van de mens ... is zijn geest; deze is onsterfelijk ... deze is het die in het lichaam denkt, want hij is geestelijk ... (hh 295)
Al wat in het lichaam leeft is de geest, daaruit volgt, dat de geest de mens zelf is. Al wat leeft en voelt in de mens is de geest. (hh 295)
Het lichaam is het werktuig van de geest. In des mensen geest kan het goddelijke invloeien. Het is de eigenlijke woonplaats zelf van God bij de mens. (hh 295)
... dat de mens een geest is t.a.v. zijn innerlijke dingen, wordt verstaan t.a.v. de dingen van zijn denking en zijn wil, aangezien deze de innerlijke dingen zelf zijn, welke maken dat de mens een mens is ... (hh 300)
... het geheugen gaat in zijn geheel mee naar het geestelijke bestaan en wordt daar punt voor punt op zijn waarde beoordeeld. Het gehele geheugen wordt openbaar gemaakt ... dit is het 'boek des levens' (hh 317)
Alles wat de mens denkt en doet, heeft invloed op de vorming van de geest en gaat daardoor nooit verloren. Het geheugen is eeuwig. (hh 319)
Wat in de geestelijke wereld blijft bestaan, is de mate, waarin de geestelijke vermogens tot ontwikkeling zijn gebracht. De kennis op zichzelf doet geen nut, alleen de oefening in het gebruik van de vermogens. (hh 320)
Geesten en engelen hebben evenzeer een geheugen als de mensen; bij hen blijft immers aan al wat zij horen, zien (waarnemen), denken, willen en doen; daardoor wordt eveneens het redelijke van hen aanhoudend aangekweekt; vandaar komt het dat geesten en engelen in inzicht en wijsheid door kennis van het ware en goede worden vervolmaakt, evenals de mensen. (hh 324)

... ieder mens heeft t.a.v. zijn geest innerlijke en uiterlijke dingen: de uiterlijke dingen van de geest zijn het door welke hij het lichaam van de mens in de wereld, vooral zijn aangezicht, spraak en gebaren aanpast aan de vergezelschapping met anderen (de uitgekeerde instelling); de innerlijke dingen van de geest echter zijn het, die van zijn eigen wil en daaruit van zijn denking zijn, welke zelden worden geopenbaard; de mens weet het immers van de kindsheid af aan een vertoon van vriendschap, welwillendheid en oprechtheid te geven en de gedachte van zijn eigen wil te verhelen. Uit die gewoonte komt het voort, dat de mens nauwelijks zijn innerlijke dingen weet en dat hij er niet op let. (hh 349)
Wanneer een denking wordt gezegd, zo wordt ook de wil verstaan, want de denking is vanuit de wil; niemand immers kan denken zonder de wil. Onder de wil wordt ook de aandoening en de liefde verstaan. ... de denking is niets anders dan de vorm van de wil. (hh 354)
Indien de mens zich aanwent om zo te denken (namelijk zijn geweten te gebruiken) en daar een gewoonte van maakt, dan wordt hij van lieverlee met de hemel verbonden. (hh 383)

Dat aan ieder goede een boze is tegenovergesteld en aan ieder ware een valse, kan men hieruit weten, dat er niets is zonder een verhouding tot zijn tegenovergestelde en dat vanuit zijn tegenovergestelde wordt gekend, hoedanig het is en in welke graad en dat daaruit alle gewaarwording (waarnemen) en doorvatting (denken) is. (hh 390)

God als de zon en de maan van de hemel. (hh 398)
Alle engelen keren zich tot God als de zon en de maan des hemels. (hh 398)

Er moet, opdat iets besta, een evenwicht van alle dingen zijn; zonder evenwicht is er geen actie (werking) en reactie (terugwerking), want het evenwicht is tussen een tweetal krachten, waarvan de ene ageert (werkt) en de andere reageert (terugwerkt); de rust daartussen wordt evenwicht genoemd. (hh 427)
Zonder een evenwicht bestaat niets en blijft niets bestaan; er is overal a.h.w. een streven. Alle ontstaan of elke uitwerking geschiedt in een evenwicht, maar het geschiedt daardoor, dat de ene kracht drijft en de andere zich laat drijven, dat de ene kracht invloeit (doordringend) en de andere opneemt (doordringbaar). (hh 427)

Terwijl toch de ziel niets anders is dan het leven van de mens, doch de geest is de mens zelf en het aardse lichaam, hetwelk hij in de wereld ronddraagt, is slechts het tenuitvoerbrengende, waardoor de geest, de mens zelf, op overeenkomstige wijze handelt in de natuurlijke wereld. (hh 436)


terug naar het literatuuroverzicht






^