Emanuel Swedenborg - Hemelse Verborgenheden


Hoofdstuk 34 - De Grootste Mens en de overeenstemmingen.
Vervolg over de overeenstemming van het oog en van het licht met de Grootste Mens.

Inhoud

Ontmoeting met overledenen in de geestelijke wereld
De wederopstanding, het Laatste Gericht

4523. Eenieder die iets over lucht en geluid weet, kan weten dat het oor geheel en al is gevormd naar de natuur en de aanpassingen ervan, dus dat het oor ten aanzien van het lichamelijke ervan en het materiële, daarmee overeenstemt; en wie over ether en over het licht iets van wetenschap heeft opgedaan, weet dat het oog ten aanzien de lichamelijke en het materiële ervan op een met hun aanpassingen overeenstemmende wijze is gevormd; en wel dermate dat al wat er aan verborgens in de natuur van de lucht en van het geluid verscholen ligt, aan het organisme van het oor is ingegrift en al wat er aan verborgens in de natuur van de ether en van het licht verscholen ligt, aan het organisme van het oog is ingegrift;

en dus kan degene die in de anatomische en tevens in de fysieke dingen bedreven is, door navorsingen weten dat niet slechts de zintuigen maar ook de bewegingsorganen, maar ook alle ingewanden, ten aanzien van het lichamelijke en het materiële ervan overeenstemmen met de dingen die in de natuur van de wereld zijn en dat zo het gehele lichaam een orgaan is, dat is samengesteld uit de allerverborgenste dingen die in de natuur van de wereld zijn en volgens hun geheime krachten van werken en hun wonderbaarlijke wijze van vloeien; vandaar komt het dat de mens door de Ouden een wereld in het klein of een microkosmos werd genoemd.
Wie deze dingen kent, kan ook weten dat al wat er in de wereld en in de natuur ervan is, niet ontstaat uit zich, maar uit iets dat eerder is en dat dit eerdere niet kan ontstaan uit zich, maar ook uit iets dat eerder is en dit tot aan het Eerste toe, van waaruit in volgorde de opeenvolgende dingen moeten ontstaan; en omdat zij daaruit ontstaan, blijven zij ook daaruit ontstaan, want blijven bestaan is een voortdurend ontstaan; daaruit volgt dat alle en de afzonderlijke dingen, tot aan de laatsten van de natuur toe, uit het Eerste niet alleen zijn ontstaan, maar ook uit het Eerste blijven bestaan; indien zij immers niet voortdurende ontstonden en indien er niet een aanhoudend verband uit het Eerste en zo met het Eerste was, dan zouden zij ogenblikkelijk uiteenvallen en vergaan.

4524. Omdat nu alle en de afzonderlijke dingen die in de wereld en in de natuur ervan zijn, ontstaan en voortdurend ontstaan, dat wil zeggen, blijven bestaan, uit dingen die eerder zijn dan zijzelf, zo volgt dat zij ontstaan en blijven bestaan uit een wereld die boven de natuur is en die de geestelijke wereld wordt genoemd; en omdat er met deze wereld een aanhoudend verband moet zijn opdat zij blijven bestaan of voortdurend ontstaan, zo volgt daaruit dat de zuiverder of de meer innerlijke dingen die in de natuur zijn en dus ook in de mens, daaruit zijn; en verder dat de zuiverder en meer innerlijker dingen zulke vormen zijn die de invloeiing van boven kunnen opnemen;
en omdat er niet dan één enige bron van het leven kan zijn, zoals er in de natuur niet dan één enige bron van licht en warmte is, zo staat het vast dat het al van het leven uit de Heer is; Hij is de Eerste van het leven; en dat, omdat dit zo is, alle en de afzonderlijke dingen die in de geestelijke wereld zijn, met Hem overeenstemmen, en dus alle en de afzonderlijke dingen die in de mens zijn; deze immers is in kleinste afbeelding een kleine geestelijke wereld; vandaar ook is de geestelijke mens het beeld van de Heer.

4525. Uit deze dingen blijkt dat er in de eerste plaats bij de mens een overeenstemming is van alle dingen met de geestelijke wereld en dat hij zonder die overeenstemming zelfs niet een ogenblik kan blijven bestaan, want zonder overeenstemming zou er niet een continu zijn uit het Zijn zelf van het leven, dat wil zeggen uit de Heer en dus het onsamenhangende en het onsamenhangende wordt zoals niets verstrooid.

Dat de overeenstemming bij de mens rechtstreekser en vandaar nauwer is, komt omdat hij is geschapen om het leven uit de Heer aan zich te voegen en vandaar is hij in het vermogen dat hij ten aanzien van het denken en ten aanzien van de aandoeningen door de Heer kan worden verheven boven de natuurlijke wereld en vandaar kan denken over God en door het Goddelijke kan worden aangedaan en zo met Hem worden verbonden, anders dan de bezielde dingen van de aarde; en degenen die dus zo met het Goddelijke kunnen worden verbonden, sterven niet wanneer de lichamelijke dingen, die van de wereld zijn, worden afgescheiden; de innerlijke dingen immers blijven verbonden.

4526. Wat de overeenstemming van het gezicht, die van het oog is, waarover aan het einde van het voorafgaande hoofdstuk werd aangevangen, betreft, zo moet men weten dat er een overeenstemming daarvan is met de dingen die van het verstand zijn, want het verstand is het innerlijk gezicht en dit innerlijk gezicht is in een licht dat boven het licht van de wereld is.
Dat de mens zich door de dingen die aan hem in het licht van de wereld verschijnen, inzicht kan verwerven, komt omdat het hogere licht of het licht van de hemel, invloeit in de objecten die vanuit het licht van de wereld zijn en maakt dat die op uitbeeldende en op overeenstemmende wijze verschijnen; het licht immers dat boven het licht van de wereld is, is het licht dat voortgaat vanuit de Heer, Die de algehele hemel verlicht; het inzicht zelf en de wijsheid zelf, die uit de Heer zijn, verschijnt daar als licht; het is dit licht dat het verstand of het innerlijk gezicht van de mens maakt; wanneer dat door het verstand invloeit in de objecten die vanuit het licht van de wereld zijn, dan maakt het dat zij op uitbeeldende en op overeenstemmende wijze verschijnen, dus op verstandelijke wijze.
En omdat het gezicht van het oog, dat in de natuurlijke wereld is, overeenstemt met het gezicht van het verstand dat in de geestelijke wereld is, zo stemt het overeen met de ware dingen van het geloof, want deze zijn van het echte verstand; de ware dingen immers maken het gehele verstand van de mens, want alles van het denken draait hierom dat iets zo is ofwel niet zo is, dat wil zeggen, dat het waar dan wel niet waar is.
Dat het gezicht van het oog overeenstemt met de ware en de goede dingen van het geloof, zie nr. 4410.

terug naar de Inhoud

Ontmoeting met overledenen in de geestelijke wereld
4527. Ik heb met enige geesten gesproken, enkele dagen nadat zij overleden waren en omdat zij toen net waren aangekomen, bevonden zij zich daar in een licht dat voor hen maar weinig verschilde van het licht van de wereld, en omdat het licht voor hen zodanig verscheen, twijfelden zij of zij het licht ergens anders vandaan hadden; daarom werden zij in het eerste van de hemel opgeheven, waar het licht nog blinkender is, van daar spraken zij met mij en zeiden dat zij nooit zo’n licht hadden gezien; en dit vond plaats toen de zon reeds een poos was ondergegaan.

Zij verwonderden zich toen daarover dat de geesten ogen hadden waarmee zij zagen, terwijl zij toch in het leven van het lichaam hadden geloofd dat het leven van geesten slechts een denken was en wel abstract, zonder subject, met als oorzaak dat zij niet over enig onderwerp van het denken hadden kunnen denken, omdat zij dat niet hadden gezien; en omdat dit zo was, hadden zij het toen niet anders doorvat dan dat dit leven, omdat het alleen een denken is, met het lichaam waarin het was, zou worden verstrooid, niet anders dan als de een of andere aura of als een of ander vuur, indien het niet op wonderbaarlijke wijze door de Heer werd samengehouden en bleef bestaan;
en zij zagen toen hoe gemakkelijk de ontwikkelden in een dwaling vallen ten aanzien van het leven na de dood en dat zij meer dan anderen niet dan alleen die dingen geloven die zij zien; zij verwonderden zich dus toen, dat zij niet alleen het denken hadden, maar ook het gezichtsvermogen en eveneens de overige zinnen; en meer nog dat zij aan zichzelf geheel en al als mensen verschijnen, elkaar wederzijds zien, horen, met elkaar spreken, hun ledematen bij aanraking voelen en dit op een fijnere wijze dan in het leven van het lichaam;
vandaar stonden zij verbaasd dat de mens wanneer hij in de wereld leeft, hierover volslagen onwetend is; en zij hadden medelijden met het menselijke geslacht, dat het niets over zulke dingen weet, omdat zij niets geloven en meer dan de overigen diegenen die meer dan de anderen in het licht zijn, namelijk diegenen die binnen de Kerk zijn en het Woord hebben.

Sommigen van hen hadden niet anders geloofd dan dat mensen na de dood zoals schimmen zouden zijn. In die mening hadden zij zich bevestigd door de geestverschijningen waarover zij hadden horen spreken; maar daaruit hadden zij niets anders opgemaakt, dan dat het een of ander grof vitale was, dat eerst door het leven van het lichaam wordt uitgewasemd, maar weer tot het lijk terugvalt en dan wordt uitgeblust.

terug naar de Inhoud

De wederopstanding, het Laatste Gericht

Anderen hadden geloofd dat zij pas zouden wederopstaan ten tijde van het Laatste Gericht, wanneer de wereld zal vergaan en dan met het lichaam, dat tot stof vervallen, dan bijeen verzameld zou worden; en zo zouden zij dan met been en vlees wederopstaan; en omdat men dat gericht of die ondergang van de wereld verscheidene eeuwen lang tevergeefs had verwacht, waren zij in een dwaling gevallen dat zij nooit zouden wederopstaan, waarbij zij dan niets dachten over datgene wat zij uit het Woord hadden geleerd en waaruit zij ook soms zo hadden gesproken, namelijk dat wanneer de mens sterft, zijn ziel in de hand Gods is, onder de gelukzaligen of onder de rampzaligen, volgens het leven waarmee zij zich hebben vertrouwd gemaakt;
noch over de dingen die de Heer heeft gezegd over de rijke en Lazarus; maar zij werden onderricht dat het Laatste Gericht voor iedereen daar is wanneer hij sterft en dat hij dan aan zichzelf met een lichaam begiftigd verschijnt zoals in de wereld en dan beschikt over elke zin evenals daar, maar zuiverder en fijner, omdat de lichamelijke dingen niet in de weg staan en de dingen die van het licht van de wereld zijn, niet de dingen overschaduwen die van het licht van de hemel zijn; en dat men daar nooit zo’n benig en vlezig lichaam als in de wereld kan ronddragen, omdat dit gelijk zou staan met opnieuw omgeven te zijn van de aardse stof.

Ik heb hierover met sommigen gesproken op de dag zelf dat hun lichamen ter aarde werden besteld en dezen zagen door mijn ogen hun lijk, de lijkbaar en dat zij begraven werden; en zij zeiden dat zij dat afwerpen en dat dit hun van dienst was geweest voor de nutten in de wereld waarin zij waren geweest en dat zij nu leven in een lichaam dat hun van dienst is voor de nutten in de wereld waarin zij nu zijn.
Zij wilden ook dat ik die dingen zou zeggen aan hun nabestaanden die in rouw waren; maar het werd gegeven te antwoorden dat zij, indien ik dit zou zeggen, zouden spotten, omdat zij van die dingen die zij niet zelf met hun eigen ogen kunnen zien, geloven dat die er ook niet zijn en die zo zouden afdoen als hersenspinsels, die illusies zijn; zij kunnen er immers niet toe worden gebracht om te geloven dat zoals mensen elkaar wederzijds met hun ogen zien, geesten elkaar wederzijds met hun ogen zien; en dat de mens de geesten niet kan zien dan alleen met de ogen van zijn geest; en dat hij hen dan ziet wanneer de Heer het innerlijk gezicht opent, zoals dit gebeurde bij de profeten, die geesten en engelen en eveneens verscheidene hemelse dingen hebben gezien; of zij die heden ten dage, die dingen zouden hebben geloofd, indien zij in die tijd hadden geleefd, valt te betwijfelen.

4528. Het oog of liever het gezichtsvermogen ervan, stemt vooral overeen met die gezelschappen in het andere leven die in paradijselijke omgevingen zijn, die boven, vooraan, een weinig naar rechts verschijnen, waar zich op levende wijze tuinen voor het gezicht vertonen met bomen en bloemen van zovele geslachten en soorten, dat die welke op de gehele aarde zijn te vinden, er naar verhouding weinig zijn.
In de afzonderlijke objecten daar is iets van inzicht en wijsheid dat opblinkt, zodat men zou kunnen zeggen dat zij tevens in de paradijzen van inzicht en wijsheid zijn; deze dingen zijn het die uit de innerlijke dingen diegenen aandoen die daar zijn en dus niet alleen het gezicht verblijden, maar ook tevens het verstand.
Die paradijselijke dingen zijn in de eerste hemel en in de drempel zelf tot de innerlijke dingen van die hemel en het zijn uitbeeldende dingen die vanuit de hogere hemel neerdalen, wanneer de engelen van de hogere hemel verstandelijk over de ware dingen van het geloof bij hen spreken.
Het spreken van de engelen vindt daar plaats door geestelijke en hemelse ideeën die voor hen de vormen van de woorden zijn en aanhoudend door reeksen van uitbeeldingen van zo’n schoonheid en liefelijkheid zijn dat het op geen enkele wijze kan worden uitgedrukt; het zijn deze schoonheden en liefelijkheden van hun gesprek, die als paradijselijke dingen worden uitgebeeld in de lagere hemel.

Deze hemel is onderscheiden in verscheidene hemelen waarmee de afzonderlijke dingen die in de ruimten van het oog zijn, overeenstemmen.

Er is een hemel waar paradijselijke tuinen zijn waarover werd gesproken; er is een hemel waar verschillend gekleurde atmosferen zijn en waar de algehele aura, als het ware van goud, zilver, paarlen, edelstenen, bloemen in kleinste vormen en van ontelbare andere dingen, flonkert; er is een iriserende hemel, waar de schoonste regenbogen zijn, grote en kleine, in de meest glanzende kleuren geschakeerd; deze dingen, elk afzonderlijk, ontstaan door het licht dat uit de Heer is, in welk licht het inzicht en de wijsheid is; vandaar is in de afzonderlijke objecten daar iets van het inzicht van het ware en van de wijsheid van het goede, dat zich zo op uitbeeldende wijze vertoont.
Zij die niet enig idee over de hemel hebben gehad, noch over het licht daar, kunnen er bezwaarlijk toe worden gebracht om te geloven dat daar zulke dingen zijn; en daarom worden zij die dit ongeloof met zich in het andere leven brengen, indien zij in het ware en het goede van het geloof zijn geweest, door engelen tot die dingen heengeleid en wanneer zij ze dan zien, zijn zij verbaasd. Over de paradijselijke dingen, de atmosferen en de regenbogen, zie wat eerder hierover uit ondervinding is meegedeeld in de nrs. 1619-1626, 2296, 3220; en dat er in de hemelen aanhoudende uitbeeldingen zijn, nrs. 1807, 1808, 1971, 1980, 1981, 2299, 2763, 3213, 32163218, 3222, 3350, 3475, 3485.

4529. Iemand die in de geleerde wereld een grote faam had gehad en bekend was om zijn bekwaamheid in de botanische wetenschap, hoorde, nadat hij overleden was, in het andere leven, dat zich daar eveneens bloemen en bomen zichtbaar vertonen; hij verbaasde zich daarover; en omdat dit het verkwikkelijke van zijn leven was geweest, brandde hij van verlangen om te zien of het wel zo is; en daarom zag hij, terwijl hij werd opgeheven in de paradijselijke dingen, de schoonste boomgaarden en de liefelijkste bloembedden, die zich uitbreidden tot in het onmetelijke, en omdat hij toen in de gloed kwam van zijn verkwikking die vanuit zijn aandoening was, werd het hem veroorloofd om door het veld te dwalen en die dingen niet alleen elk afzonderlijk te zien, maar ook ervan te plukken en te beschouwen en te doorvorsen of het hiermee zo gesteld was.
Van daar sprak hij met me en zei dat hij dat nooit had geloofd en dat indien men zulke dingen in de wereld had horen zeggen, men ze onder de schijnbare tegenstrijdigheden had gerekend; verder deelde hij mee dat zich daar in onmetelijke overvloed bloemgewassen aan de blik vertonen die men nooit in de wereld heeft gezien en die daar nauwelijks met enig inzicht begrijpelijk zouden zijn en dat zij elk afzonderlijk met een onbegrijpelijke glans flonkeren, omdat zij vanuit het licht van de hemel zijn; dat die flonkering vanuit geestelijke oorsprong was, kon hij nog niet inzien, namelijk dat in elk afzonderlijk iets van inzicht en wijsheid was, die van het ware en het goede zijn, waar vanuit die flonkering was.

Hij zei verder nog dat de mensen van de aarde dit absoluut niet konden geloven; de oorzaak hiervan was dat het er weinigen zijn die geloven dat er een hemel en een hel is en dat degenen die het wel geloven alleen maar weten dat er in de hemel vreugde is en weinigen onder hen dat daar zulke dingen zijn die het oog nooit had gezien, het oor nooit gehoord en het gemoed nooit had kunnen denken; en dit, hoewel zij vanuit het Woord weten dat aan de profeten verbazingwekkende dingen zijn verschenen, zoals verscheidene dingen aan Johannes, waarover in de Openbaring en dat die dingen evenwel niets anders waren dan uitbeeldingen die aanhoudend in de hemel ontstaan en die verschenen, toen hem het innerlijk gezicht was geopend.
Maar deze dingen zijn betrekkelijk onbelangrijk; zij die in het inzicht en de wijsheid zelf zijn waar vanuit die dingen zijn, zijn in zo’n staat van gelukzaligheid dat de dingen die vermeld werden, voor hen tot die dingen van minder belang behoren.
Ook werden sommigen die, toen zij in die paradijselijke dingen waren, hadden gezegd dat zij elke graad van gelukzaligheid te boven gaan, en daarom meer naar rechts in een hemel werden geheven die nog glanzender fonkelde en tenslotte tot die hemel waar eveneens het gezegende van het inzicht en van de wijsheid dat in zulke dingen is, werd doorvat; en toen zij nu daar waren, zeiden zij, terwijl zij met mij spraken, dat de dingen die zij tevoren hadden gezien, naar verhouding maar kleinigheden waren; en eindelijk tot die hemel waar zij vanwege het gezegende van de innerlijke aandoening nauwelijks stand konden houden, want dit heilrijke drong tot de mergachtige bestanddelen door en toen deze vanwege dit heilrijke als het ware versmolten waren, begonnen zij in een heilige onmacht te vallen.

4530. In het andere leven zijn ook kleuren te zien die in glans en fonkeling de luister van de kleuren in de wereld dermate overtreffen, dat er nauwelijks een vergelijking mogelijk is; zij zijn uit de schakering van het licht en van de schaduw daar; en omdat het daar het inzicht en de wijsheid uit de Heer is, wat zoals licht voor de ogen van engelen en geesten verschijnt en tevens innerlijk hun verstand verlicht, zijn de kleuren daar in wezen wisselingen, of om anders te zeggen aanpassingen van inzicht en wijsheid.
De kleuren daar, niet alleen die waarmee de bloemen getooid, de atmosferen verlicht en de regenbogen gevarieerd worden, maar ook die welke zich in andere vormen van elkaar onderscheiden vertonen, zijn aan mij zo vaak verschenen, dat het aantal keren nauwelijks is te tellen; de glans hebben ze vanuit het ware dat van het inzicht is en de fonkeling vanuit het goede dat van de wijsheid is en de kleuren zelf vanuit het blanke en het duistere ervan, dus vanuit het licht en de schaduw zoals de kleuringen in de wereld.
Vandaar komt het dat de kleuren die in het Woord worden vermeld, zoals die welke van de edelstenen op de borstlap van Aharon waren en op zijn klederen der heiligheid en die in de gordijnen van de tent waar de ark was en die in de stenen van het fundament van het Nieuwe Jeruzalem, waarover bij Johannes in de Openbaring en elders, zulke dingen uitbeeldden die van het inzicht en de wijsheid zijn.
Wat ze echter elk afzonderlijk uitbeelden, zal door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer in de ontvouwingen gezegd worden. Voor zoveel als in het algemeen de kleuren daar glans hebben en dit uit het blanke trekken, voor zoveel hebben en trekken zij uit het ware dat van het inzicht is en voor zoveel als zij flonkering hebben en uit het purper trekken, voor zoveel hebben en trekken zij uit het goede dat van de wijsheid is; zij die daaruit de oorsprong afleiden, behoren ook tot de gebieden van de ogen.


terug naar het literatuuroverzicht






^