Pierre Teilhard de Chardin - Het goddelijk milieu (samenvatting)

Uitgeverij Het Spectrum, 1963
(schuin is van mij, Freek)
Meer gegevens over de werken van Pierre Teilhard de Chardin kunt u vinden op
www.teilharddechardin.nl, de website van Stichting Teilhard de Chardin.

De lijn die wij bij onze uiteenzettingen volgen, zal zeer eenvoudig zijn. Doordat op het gebied der ervaring het bestaan van ieder mens in twee gelijke delen uiteenvalt: wat hij doet en wat hij ondergaat, zullen wij beurtelings de vormen van onze activiteit en die van onze passiviteit beschouwen. Bij beide zullen wij in de eerste plaats constateren dat God, volgens zijn belofte, waarlijk in de dingen op ons wacht, zo Hij ons er al niet in tegemoet komt. Vervolgens zullen wij vol bewondering zien hoe Hij door de manifestatie van zijn verheven aanwezigheid de harmonie van de menselijke houding niet verstoort, maar deze integendeel tot haar ware vorm en haar voltooiing opvoert.
Wanneer dit gebeurd is, d.w.z.: wanneer gebleken is dat de twee helften van ons leven - en bijgevolg de totaliteit van onze wereld zelf - vol van God zijn, (15) behoeven wij alleen nog maar de inventaris op te maken van de wonderbaarlijke eigenschappen van dit alom aanwezige en toch boven alles uit gaande milieu - het enige waaruit wij gevormd zijn - om voortaan met volle teugen te kunnen ademhalen. (16)

... de ontplooiing zelf van onze energie (waarin de kern van onze autonome persoonlijkheid aan de dag treedt) is in wezen niets dan het gehoorzamen aan een wil om te bestaan en groter te worden ...
Ieder mensenleven moet op enigerlei wijze één met het leven van Christus worden.
Het gaat om het waardig maken, verheffing en transfiguratie in God van de menselijke plicht, het zoeken naar de natuurlijke waarheid en de ontwikkeling van het menselijke handelen.
Leg in uw handelen de wonderbaarlijke kracht van de goede wil. Zuiver uw intentie en de geringste van uw handelingen zal van God vervuld blijken. (21)

Op aarde worden de dingen u slechts gegeven als oefenstof, waarop ge uw geest en uw hart als in een spel oefent. Ge bevindt u in een proeftuin waar God kan beoordelen of ge geschikt zijt om naar de hemel te worden overgebracht, in zijn tegenwoordigheid. Ge zijt op proef. Bijgevolg doet het er weinig toe, wat de vruchten van de aarde waard zijn en wat daarvan terechtkomt. De vraag is alleen of ge u ervan bediend zult hebben om te leren hoe ge moet gehoorzamen en hoe ge moet liefhebben.
De intentie speelt de fundamentele rol, die de aanvang maakt en waarlijk de gouden sleutel is die onze innerlijke wereld voor de goddelijke aanwezigheid opent. Daardoor komt men in een soort uniek milieu waarin wij ons kunnen vestigen, zonder het ooit te hoeven verlaten. (22)

De vergoddelijking van onze inspanning door de waarde van de intentie die hierbij in het geding komt, doortrekt al onze handelingen met een kostbare bezieling, maar ze schenkt hun lichaam niet de hoop op een opstanding. Deze hoop hebben wij evenwel nodig opdat onze blijdschap volledig zij. Het is reeds veel te kunnen denken dat, indien wij God beminnen, iets van onze innerlijke werkzaamheid nooit verloren zal gaan. Maar het werk zelf van onze geesten, onze harten en onze handen - onze resultaten, onze werken - zal dat niet ook op enigerlei wijze vereeuwigd, gered worden?
Met ieder werk draagt hij een oneindig klein deeltje bij tot de opbouw van iets definitiefs, dat wil zeggen tot het werk van Uzelf, mijn God. Dit is een fundamentele wet van het handelen. Iedere inspanning draagt eraan bij de wereld 'in Christo Jesu' te voltooien. De bestemming van ons wezen is Christus. (23)

De krachten van vrijheid en geweten vormen de eigenlijke natuurlijke werkelijkheid van de menselijke geest.
Krachtens de machtige vleeswording van het woord is onze geest geheel en al aan Christus gewijd, heeft hij in Hem haar middelpunt. (26) In ons heelal, waarin alle geest naar God gaat in Christus, is al het waarneembare op zijn beurt voor de geest.
Ons geestelijke wezen voedt zich onophoudelijk met de talloze energieën van de tastbare wereld.
Laten wij, het is de moeite waard, de heilzame oefening verrichten die erin bestaat, uitgaande van de meest verpersoonlijkte lagen van ons hewustzijn, de voortzetting van ons wezen door de wereld te volgen. Wij zullen versteld staan bij het constateren van de uitgebreidheid en de innigheid van onze betrekkingen met het heelal. (27)

De wortels van ons wezen? Die reiken allereerst tot in het meest onpeilbare verleden. Welk een mysterie is dat van de eerste cellen die op een dag door de adem van onze geest tot een verhoogd leven zijn gebracht! In welk een onontcijferbare synthese van opeenvolgende invloeden zijn wij voorgoed opgenomen! 'Door de stof wordt in elk van ons gedeeltelijk de geschiedenis van de wereld weerspiegeld.' (28)

Wij weten niet in welke verhouding noch onder welke vorm onze natuurlijke vermogens in de uiteindelijke daad van het schouwen van God aanwezig zullen zijn. Maar men kan niet betwijfelen dat wij ons hier op aarde, geholpen door God, de ogen en het hart verschaffen, die een uiteindelijke transfiguratie zal maken tot de organen van een macht tot aanbidden en een vermogen tot zalig worden, (28) een macht en een vermogen speciaal eigen aan elk van ons.
Deze samenvatting en synthese worden ons echter niet kant en klaar met het eerste ontwaken van het bewustzijn geschonken. Wij zijn het die door onze activiteit de alom verstrooide elementen ervan naarstig moeten verzamelen.

Tijdens heel de duur van zijn aardse dagen maakt hij zijn ziel en tegelijkertijd werkt hij mee aan een ander werk, dat, terwijl het deze streng beheerst, de perspectieven van zijn persoonlijk welslagen oneindig te boven gaat: de voltooiing van de wereld. Want men mag bij een uiteenzetting van de christelijke heilsleer ook dit niet vergeten: in haar geheel, dat wil zeggen in de mate waarin ze een hiërarchie van zielen vormt - die slechts één voor één verschijnen, die zich slechts collectief ontwikkelen, die zich slechts als een eenheid zullen voltooien - ondergaat ook de wereld een soort grote 'ontogenese', waarvan de ontwikkeling van iedere ziel, begunstigd door de waarneembare werkelijkheid, slechts een harmonische verkleining vormt. Onder onze pogingen tot individuele vergeestelijking door vergaart zij langzaam, (29) uitgaande van de stof, datgene wat haar tot het hemelse Jeruzalem of de nieuwe aarde zal maken.
Alles vormt slechts één geheel in het proces dat de elementen van het heelal van hoog tot laag beweegt en leidt. En wij zien dan duidelijker boven onze innerlijke wereld de grote zon van Christus Koning, van de Christus 'amictus mundo' (bekleed met de wereld), van de Universele Christus opgaan. Stap voor stap, verenigt zich tenslotte alles met het allerhoogste Centrum - 'in wie alles vast staat'.

Elk van onze werken draagt, door de min of meer verreikende en rechtstreekse weerslag die het op de geestelijke wereld heeft, ertoe bij Christus in zijn mystieke totaliteit te vervolmaken. (31)
In de handeling sluit ik aan bij de scheppende macht van God; ik val met haar samen; ik word er niet alleen het instrument, maar de levende verlenging van. En aangezien er niets zo innerlijk is in een wezen als zijn wil, ga ik op enigerlei wijze, door mijn hart, in het hart van God zelf op. Dit contact is blijvend, doordat ik steeds handel.
... ons meest volmaakte samenvallen met de Almachtige, die ons bezielt. (31)

Onze arbeid schijnt ons vooral een middel om ons dagelijkse brood te verdienen. Maar de duurzame waarde ervan is veel hoger: door hem voltooien wij in ons het voorwerp van de goddelijke vereniging; en, evenzeer door hem, vermeerderen wij op enigerlei wijze, met betrekking tot ons, het goddelijk eindpunt van deze vereniging, onze Heer Jezus Christus. (33)

Alles is heilig voor hem die in ieder schepsel het uitverkoren wezensdeeltje onderscheidt dat onderworpen is aan de aantrekking van de op weg naar zijn voltooiing zijnde Christus. (35)

Dit is niet alleen een willekeurige les betreffende ons heil: het is, volgens ieders staat en roeping, de weg van de heiligheid zelf. Trouwens, wat is voor een schepsel heilig zijn anders dan God toegedaan zijn met heel zijn vermogen? En wat is God met heel zijn vermogens toegedaan zijn anders dan, in de rondom Christus georganiseerde wereld, op een nederige of op een vooraanstaande (35) plaats, nauwkeurig de functie vervullen waartoe het schepsel, door natuur en door bovennatuur, bestemd is?

O, dat de tijd moge komen waarin de mensen, ontwaakt tot het begrip van de nauwe samenhang die alle bewegingen van deze wereld in het unieke werk van de Incarnatie verbindt, zich aan geen enkele taak zullen kunnen overgeven zonder daarop de glans te doen vallen van dit klare inzicht: dat hun arbeid, hoe nederig deze ook zij, door een goddelijk centrum van het heelal wordt ontvangen en gebruikt! (36)
De christen herkent zich als dienstbaar zijn aan de vergoddelijking van de wereld in Jezus Christus. (42)

... tot in het intiemst van mijzelf afgedaald, in de diepe afgrond waaruit, naar ik vaag voel, mijn vermogen tot handelen opstijgt. (48)

Gij zijt het die aan de oorsprong staat van de levensdrang en aan het eindpunt van de aantrekking, waarmee ik mijn leven lang niets anders doe dan (49) dat ik de eerste stoot en de ontwikkelingsvormen ervan volg of begunstig. En Gij zijt het ook die met uw alomtegenwoordigheid (beter nog dan mijn geest het doet voor de stof die hij bezielt) voor mij de tienduizenden invloeden waaraan ik ieder ogenblik onderworpen ben, tot leven brengt. In het leven dat in mij opwelt en in deze stof die mij draagt, vind ik nog iets beters dan uw gaven: Gij zijt het zelf die ik ontmoet, Gij die me doet deelnemen aan uw wezen ...

En aan uw omhullende voorzienigheid die mij ieder ogenblik, door de gebeurtenissen van de dag, de volgende stap wijst die ik moet doen, de trede die ik moet beklimmen, zal ik me vervolgens hechten met de zorg geen enkele gelegenheid te verzuimen om op te stijgen 'naar de geest'. (51)

Het is op deze bladzijden uitsluitend de bedoeling te tonen hoe alle dingen de gelovige kunnen helpen zich met God te verenigen. (52)

De geschiedenis der heiligen, en meer in het algemeen van alle door intelligentie of goedheid uitmuntende persoonlijkheden, is vol van deze gevallen waarin wij de mens groter, sterker, hernieuwd, te voorschijn zien komen uit een beproeving of zelfs een val die hem voorgoed scheen te zullen vellen. (59)

God moet, om definitief in ons door te dringen, ons op enigerlei wijze 'uithollen', een plaats voor Zich maken. Hij moet, om ons in Hem op te nemen, ons omwerken, ons omsmelten, ... (61)

Uw wezenlijke plicht en begeerte zijn met God verenigd te worden. Maar om verenigd te worden, is het allereerst noodzakelijk dat u bént, dat u zo volledig mogelijk uzelf bent. Daarom, ontwikkel u, ga de wereld in ten einde te zijn. Wanneer dit is geheurd, verloochen uzelf dan en stem erin toe kleiner te worden om van de ander te zijn. Dat is het tweeledige voorschrift van de volledige christelijke ascese.
Begin met u te ontwikkelen, zegt het Christendom tot de Christen. (68)

Het is een wezenlijk christelijke plicht meester te worden over zijn talenten, zelfs de natuurlijke, en vrucht te doen dragen. In de totaliteit van de mensheid rijpt een specifiek vermogen tot kennen en liefhebben, waarvan de getransfigureerde bekroning de christelijke naastenliefde is, maar waarvan de wortels en het levenssap gevormd worden door de ontdekking van en de liefde voor alles wat waar en schoon is in de schepping. Wij hebben het uitvoerig verklaard toen wij over de christelijke waarde van de handeling spraken, maar hier is het de plaats om het zich te herinneren: de menselijke inspanning moet, tot in haar ten onrechte profaan genoemde domeinen, in het christelijke leven de plaats van een heilige, verenigende werkzaamheid innemen. (69)

Heeft de gelovige, toen hij van zichzelf bezit nam, zich niet reeds verlaten, hij die bij het veroveren van de aarde niets anders heeft nagestreefd dan wat meer stof aan de geest te onderwerpen? En is hij ook niet diegene die, zichzelf niet toestaand te genieten, een minimum aan inspanning te leveren en lui de dingen en de ideeën te bezitten, moedig de weg is gegaan van de arbeid, de innerlijke vernieuwing, de onophoudelijke verruiming en veredeling van zijn ideaal? (69)

In de zorgen die de mens aan zijn persoonlijke vervolmaking wijdt, is er niets dat hem afhoudt van zijn opgaan in God, mits dit ascetische streven slechts het begin van een 'mystieke ontlediging' is. Er is geen aanleiding meer om een onderscheid te maken tussen een (ascetisch) 'antropocentrisme' en een (mystiek) 'theocentrisme', zodra het menselijke centrum wordt gezien en bemind als zijnde samenvallend met (dat wil zeggen: zich bewegend naar) het goddelijke centrum. (71)
Er is echter iets dat deze verscheidenheid overheerst, iets dat aan het organisme als geheel (zoals ook aan ieder element) zijn nadrukkelijk christelijk stempel geeft, namelijk de stuwing naar de hemel, de moeizame, smartelijke extase die door de stof heen dringt. Men zou eraan moeten herinneren dat het bovennatuurlijke de vorderingen van onze natuur verwacht en steunt. (72)

In haar meest algemene vorm beschouwd is de leer van het kruis die welke wordt aangehangen door iedere mens die ervan overtuigd is dat er uit de ontzaglijke menselijke beroering een uitweg bestaat en dat deze weg stijgt. Het leven heeft een eindpunt: het legt dus een marsroute op die inderdaad door de grootst mogelijke inspanning naar de hoogste vergeestelijking blijkt te leiden. (74)

[...] dat het doel van de schepping niet in tijdelijke gebieden van onze zichtbare wereld gezocht moet worden, maar dat de inspanning die van onze trouw verwacht wordt, voldragen moet worden na een totale metamorfose van onszelf en van alles wat ons omgeeft. [Grieks 'metanoia', van 'meta': anders en 'noos': de denkende geest. Dus: anders leren denken.] (75)

De koninklijke weg van het kruis is niets anders dan de weg van de menselijke inspanning, op bovennatuurlijke wijze rechtgetrokken en verlengd. Doordat wij ten volle de zin van het kruis hebben verstaan, lopen wij niet meer het gevaar dat wij het leven droevig en lelijk vinden. Wij hebben alleen meer aandacht voor zijn onbegrijpelijke ernst gekregen.

Al met al is Jezus, aan het kruis, zowel het symbool als de werkelijkheid van de ontzaglijke eeuwenoude inspanning die de geschapen geest stap voor stap omhoogvoert om hem naar de hoogten van het goddelijke milieu terug te voeren.
Het kruis is bijgevolg niet een onmenselijke, maar een bovenmenselijke zaak. Wij weten dat het sedert de oorsprong van de tegenwoordige mensheid stond opgericht voor de weg die naar de hoogste toppen van de schepping leidt. (76)

Wie zal ons een onsterfelijk lichaam geven? Het ascetisme blijft gaarne voor het eerste gezicht staan, dat wil zeggen voor datgene, wat naar de dood is gewend; en het deinst terug, zeggende: "Vlucht!" Maar wat zou onze geest zijn, mijn God, indien hij niet het brood van de aardse dingen had om hem te voeden, de wijn van de geschapen schoonheid om hem dronken te maken, het voeren van de menselijke strijd om de geest te sterken. (79)

Anders gezegd: geen enkele geest herenigt zich met God zonder door de stof heen een bepaalde weg te hebben afgelegd die in zekere zin een afstand is die scheidt, maar in een andere zin ook een weg die naar hereniging leidt. (82)
Contemplatie en zelfbeheersing moeten er dus op gericht zijn rechtens de overhand te krijgen op de jachtige arbeid en het directe bezit. Dit is de algemene 'drift' van de stof naar de geest.

Boeiende en sterke stof, stof die streelt en die staalt, stof die verrijkt en vernielt - vertrouwend op de hemelse invloeden die uw wateren hebben gebalsemd en gezuiverd, geef ik me aan uw machtige uitgestrektheid over. De kracht van Christus is in u overgegaan. Sleep mij mee door uw aantrekking, voed mij met uw sap. Hard mij door uw weerstand. Bevrijd mij door uw verrukkingen. Door alles wat ge zijt ten slotte, vergoddelijk mij. (83)

Het is verrassend dat, zowel in dit als in andere gevallen, zo weinig geesten erin slagen zich het begrip transformatie eigen te maken. Nu eens komt de getransformeerde zaak hun als de oude, onveranderde zaak voor. Dan weer ontwaren ze uitsluitend iets geheel nieuws. In het eerste geval is het de geest die hun ontgaat. In het tweede geval is het de stof. (83)

Ik bereik God in hen die ik liefheb, naarmate zij en ik elkaar hoe langer hoe meer vergeestelijken. Zo bereik ik Hem ook in het wezen van de schoonheid en de goedheid, naarmate ik deze steeds verder, met onophoudelijk gezuiverde vermogens, nastreef... (86)

Deze vuurhaard, deze bron, is dus overal aanwezig. Juist doordat Hij oneindig diep is en Zich als een spits voordoet, is God oneindig nabij en overal verspreid. Juist doordat Hij het centrum is, neemt Hij de hele bol in beslag. Volkomen tegengesteld aan de bedrieglijke alomaanwezigheid die de stof aan haar uiterste gedeeldheid schijnt te ontlenen, is de goddelijke alomtegenwoordigheid slechts het gevolg van haar uitermate geestelijke karakter. (87)
Hoe onmetelijk het goddelijke milieu ook zij, het is in werkelijkheid een centrum. Het heeft dus de eigenschappen van een centrum, dat wil in de eerste plaats zeggen: het absolute en definitieve vermogen de wezens in zijn schoot te verenigen en bijgevolg te voltooien. In het goddelijke milieu (87) raken alle elementen van het heelal elkaar en wel op het punt van hun diepste innerlijkheid en verste voltooiing.

Laten wij ons in het goddelijke milieu vestigen. Wij zullen daar in het diepste innerlijk van de zielen en in de hechtste kern van de stof zijn. Wij zullen er, bij de samenvloeiing (88) van alle vormen van schoonheid, het uiterst levende, uiterst gevoelige, uiterst actieve punt van het universum ontdekken. En tegelijkertijd zullen wij merken dat de volheid van onze vermogens tot handelen en tot aanbidden zich zonder moeite in ons uitkristalliseert.

Onze God daarentegen voert de ontwikkeling van de schepselen die Hij in Zich concentreert [verdicht!], tot het uiterste. Op het hoogtepunt van hun vereniging vinden de uitverkorenen in God de vervulling van hun individuele voltooiing. Bijgevolg redt alleen het Christendom, met de rechten van het denken, de wezenlijke aspiratie van iedere mystiek: zich verenigen (dat wil zeggen de Andere worden) terwijl men zichzelf blijft. (90)

In de christelijke mystiek openbaart zich een verbazingwekkend evenwicht tussen handelen en dulden, tussen het bezit van de wereld en het afzien ervan, tussen liefde voor de dingen en de verachting daarvoor. Waarom zouden wij ons om deze beweeglijke harmonie verbazen? Is ze niet de spontane, natuurlijke reactie van de geest op de prikkels van een milieu dat, van nature en door genade, juist geschapen is voor deze harmonie om daarin te leven en zich te ontwikkelen? (93)

1. Het milieu onthult zich overal om ons heen en heeft als een voorwaarde en een gevolg van de meest christelijke houdingen, door de goddelijke alomtegenwoordigheid gevormd wordt. De onmetelijkheid van God is het wezenlijke kenmerk dat ons in staat stelt Hem overal in ons en om ons te vatten. (95)

2. De vereenzelviging van de Zoon des Mensen met het goddelijke milieu. Een eerste, volstrekt onbetwistbare stap doet men door op te merken dat de goddelijke alomtegenwoordigheid waarin wij gedompeld zijn, een handelende alomtegenwoordigheid is. God omhult en doordringt ons door ons te scheppen en te bewaren. (96)

3. De Schepper heeft ons de gave geschonken een deelhebbend wezen te zijn in de vorm van een wezenlijk verlangen naar Hem en die ons tot één samengestelde grootheid met Hem zal maken. De handeling waardoor God ons in het domein van zijn aanwezigheid handhaaft, is een verenigende transformatie. (96)

4. Deze hoogste, samengestelde realiteit waarvoor het goddelijke handelen ons gereed maakt, bestaat uit de kwantitatieve volheid en de kwalitatieve vervulling van alle dingen; het is het mysterieuze pléroma, waarin de Ongeschapen Eenheid en de geschapen veelheid zich zonder verwarring samenvoegen tot een totaliteit die, zonder iets wezenlijks aan God toe te voegen, niettemin een soort triomf en generalisatie van het zijn zal betekenen.

5. Het actieve centrum, de levende band, de organiserende geest van het pléroma is Hij in wie alles zich verenigt en alles zich voleindigt, Hij aan wie heel het bouwwerk der schepping zijn samenhang ontleent: de gestorven en verrezen Christus, Wie alles de volheid bezit', in Wie alles bestaat'. (96)

Het goddelijke milieu is een alomtegenwoordigheid in die op ons inwerkt door ons met zich te verbinden: in de eenheid van het Lichaam van Christus. Alles wat de mens, met geloof en liefde, aan beproeving en dood ondergaat, maakt hem iets inniger tot een zich verenigend deeltje van zijn mystieke Lichaam. Alles wordt getransformeerd in Christus'. (97)

Ja, de menselijke laag van de aarde staat in haar geheel en duurzaam onder de organiserende invloed van de geincarneerde Christus: ze verschijnt als een gebied van aanhoudende geestelijke transformatie, waar alle werkelijkheden en lagere krachten gesublimeerd worden tot gewaarwordingen, gevoelens, ideeën en vermogens tot kennen en liefhebben. (99)
Het pléroma is het enig ware gezichtspunt om de wereld te begrijpen. (99)

'Heer, maak dat ik zie.' Heer, wij weten en wij voorvoelen dat Gij overal om ons heen zijt. Maar het schijnt dat er een sluier voor onze ogen hangt. Doe overal uw universele gelaat blinken. Uw lichtgloed dringe diep door en verlichte tot in het hart de massieve duisternis waarin wij ons bewegen. En zend ons daarvoor uw geest, wiens vurige werking alleen bij machte is de aanvang en de voltooiing te bewerkstelligen van de grote metamorfose waartoe heel de innerlijke volmaaktheid wordt herleid en waarnaar uw schepping zucht. (107)

Aldus begrepen wordt de reinheid der wezens afgemeten aan de mate van aantrekking die hen naar het goddelijk centrum voert of, wat op hetzelfde neerkomt, aan de mate waarin ze dit centrum benaderen. Ze wordt onderhouden, zo zegt ons de christelijke ervaring, door de inkeer, het innerlijk gebed, de reinheid van geweten, de reinheid van intentie, de sacramenten... Wij zullen ons hier vergenoegen met het verheerlijken van haar verbazingwekkende macht het goddelijke om ons heen te verdichten. (109)

Willen wij dat het goddelijke milieu om ons heen toeneemt? Laat ons dan alle krachten van eenheid, van verlangen, van gebed die de genade ons aanbiedt, welkom heten en ijverig versterken. Louter door het feit dat onze doorschijnendheid zal toenemen, zal het goddelijk licht dat voortdurend druk op ons uitoefent, meer in ons doordringen. (110)

Door welke kenmerken wordt deze geestesgesteldheid ons, in de woorden en daden van de Meester, onvermoeibaar voorgehouden? Vooral, bovenal, als een werkzame macht. Wij moeten de indringende belofte van een met ons gebed verbonden tastbare werkzaamheid tot ons door willen laten dringen. (111)

Men mag het volgende nooit uit het oog verliezen: evenals in de empirische gebieden der wereld de mensen, hoezeer ook door hetzelfde heelal omhuld, elk voor dit heelal een onafhankelijk centrum van perspectief en van werkzaamheid vertegenwoordigen [...], zo vormen wij in het gebied van de hemelse werkelijkheden, hoezeer wij ook van dezelfde scheppende en verlossende kracht doordrongen zijn, elk een speciaal centrum van vergoddelijking, zodat er evenveel partiële goddelijke milieus als christelijke zielen zijn. (118)

Hij had enige tijd kunnen geloven dat het, om God naar de mate van zijn verlangens aan te raken, voldoende zou zijn als hij slechts zijn hand, zijn eigen hand, uitstak. Hij merkt nu dat de enige menselijke omhelzing die in staat is het goddelijke waardig te omvatten, die is van alle mensenarmen samen welke zich geopend hebben om het vuur te roepen en te ontvangen. De enige grootheid die definitief tot de mystieke transfiguratie in staat is, is de hele groep der mensen die nog slechts één lichaam en één ziel in de liefde vormen. En deze samenvloeiing van de geestelijke eenheden der schepping onder de aantrekking van Christus is de opperste overwinning van het geloof op de wereld. (122)

Maar door uw openbaring en uw genade dwingt Gij datgene in ons dat het meest menselijk is, eenvoudig ertoe zich eindelijk van zichzelf bewust te worden. De mensheid sliep - ze slaapt nog - verzonken in de enge vreugden van haar kleine beperkte liefdegevoelens. Er slaapt in onze menigte een ontzaglijke geestelijke macht die slechts te voorschijn zal komen als wij de afscheidingen tussen onze egoïsmen weten te doorbreken en ons door een fundamentele omwerking van onze zienswijzen tot de gewone, praktische kijk op de universele werkelijkheden hebben verheven.


terug naar het literatuuroverzicht






^