Michiel ter Horst - Pseudo-Dionysius de Areopagiet

Christofoor uitgeverij, Zeist, 2015; ISBN: 9789060386910

Inhoud

Inhoudsomschrijving
Boekrecensie
Inktspat - Boekbespreking
Reactie van Michiel ter Horst

Exemplaar ter inzage


Inhoudsomschrijving:
De raadselachtige Dionysius heeft vanaf de zesde eeuw filosofie en theologie in Oost en West beïnvloed. Neoplatonisme en christelijke traditie smeedde hij naadloos aaneen. Zijn Negen Engelenkoren werden en worden altijd weer uitgebeeld. Kerkbouw en iconenkunst weerspiegelen zijn gedachten. Gebrandschilderde kerkramen breken, voortbouwend op Dionysius, het licht in talloze verbeeldingen om ons vandaar mee omhoog te voeren naar het ene goddelijke licht.
Ook uit de moderne theologie, filosofie en kunst is zijn diepste inzicht niet weg te denken. Dionysius, die in zijn verbeelding de leerling van Paulus is, richt zich op 'de onbekende God' en neemt zijn lezers in een prachtig beschouwelijk ritme mee naar de sfeer 'waarover het beter is te zwijgen'. Eerste volledige Nederlandse vertaling door Michiel ter Horst.

terug naar de Inhoud

Boekrecensie
"Dit boek is eigenlijk bijzonder merkwaardig. Hoe lang is het niet geleden dat de volledige werken van Dionysius de Areopagiet vertaald en gebundeld zijn in onze moedertaal? Dionysius is een pseudoniem voor een ongelooflijk belangrijke christelijke auteur van omstreeks de vijfde eeuw. Zijn oeuvre ligt mee aan de basis van de Westerse mystieke traditie. Zijn belang kan dus moeilijk overgewaardeerd worden. Dat alles blijkt ook uit de oerdegelijke en bijzonder uitgebreide inleiding tot deze uitgave. De inleiding is zo goed als een boek apart!
Gezien de moeilijkheidsgraad van de geschriften mocht een degelijk kritisch apparaat niet ontbreken. Toch beperken de vertalers zich tot het nodige om het geheel niet te zwaar te maken. De commentaren zijn verhelderend. Dit boek mag in geen enkele spirituele bibliotheek ontbreken. Zo eenvoudig is dat! (HG)" christusrex.be

terug naar de Inhoud

Inktspat - literatuur, vrijmetselarij en andere dagelijkse overpeinzingen
bron: inktspat.com/2016/06/17-06-16-pseudo-dionysius-de-areopagiet

Boekbespreking: Pseudo-Dionysius de Areopagiet
door Peter Inktspat - 17.06.16

In quasi al de ons omringende landen heet hij Pseudo-Dionysius de Areopagiet, met dien verstande dat 'pseudo' soms tussen haakjes wordt gezet. Enkel in het Nederlands zijn nu dus de Verzamelde Werken verschenen van Dionysius de Areopagiet (Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2015).
Wanneer zou ik die naam voor het eerst zijn tegengekomen? Geen enkel idee meer. Maar het is natuurlijk een feit dat ik me al vroeg voor mystiek geïnteresseerd heb, daartoe aangespoord door de lectuur van bepaalde schrijvers. Eén daarvan is Karel van de Woestijne; in zijn Goddelijke Verbeeldingen bv. zijn duidelijk allusies aanwezig op Pseudo-Dionysius. Maar toen ik die als tiener voor het eerst las, heb ik dat vanzelfsprekend niet gezien; ook de tweede keer, toen ik in de jaren zeventig het verzameld werk kocht niet. Maar bij een derde lectuur, ettelijke jaren geleden, duidelijk wel. Toen viel me overigens ook op dat de bezorgers die passages niet wisten te plaatsen.
De Franse vertaling van Maurice de Gandillac, die voor het eerst verscheen in 1943 en nog steeds verkrijgbaar is, heb ik enkele decennia geleden aangeschaft en gelezen; vandaar dat ik van de Woestijnes verwijzingen toen wel onmiddellijk herkende. Die Franse vertaling gaat nog steeds door als een van de beste moderne vertalingen van deze moeilijke teksten, ook voor de vertaler en de inleiders van de Nederlandse vertaling. Omdat ik geen Grieks ken, kan ik daar niet over oordelen. Maar ik neem het aan (gezagsargument!).

Heel veel heeft deze onbekend Pseudo-Dionysius niet geschreven: vier mystieke teksten plus nog een aantal brieven, dat is alles: in het Nederlands een paar honderd bladzijden. Maar wel van een intense, krachtige, gebalde schriftuur. Ik heb de indruk deze Nederlandse vertaling beter te vinden dan de Franse, die ik tot nog toe gebruikte, vooral omdat ze veel poëtischer overkomt; dat heeft ook met de bladspiegel te maken, waarop de tekst inderdaad zo gedrukt werd dat het bijna poëzie lijkt.
Een toeval zal dat wel niet zijn: mystiek en poëzie zijn immers vanaf het begin min of meer verwant geweest, waar de figuur van de profeet-dichter (poeta vates) reeds op wijst. En het volstaat wel de namen te noemen van een Hadewijch bij ons, een Angelus Silesius in Duitsland of een William Blake in Engeland. Allemaal ouwe koeien, zal hier of daar iemand wel geneigd zijn te zeggen, maar die vergist zich dan schromelijk: enkel de namen Faverey en Lucebert volstaan al om het tegendeel aan te tonen (niet voor niets noemde Jan Oegema zijn proefschrift heel eenvoudig en zeer juist Lucebert, mysticus). Ik ken de hedendaagse Nederlandse poëzie onvoldoende om er in dit verband iets over te zeggen, maar dat het allemaal Komrij's zouden zijn, betwijfel ik. Overigens, Jaap Goedegebuure heeft over het onderwerp twee zeer goede boeken geschreven, waarin Pseudo-Dionysius uiteraard ook voorkomt: Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010 (Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2010) en Wit licht, Poëzie en mystiek in de Nederlandse literatuur van 1890 tot nu (Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2015). Godsdienst en mystiek zijn nooit weggeweest, en dan denk ik expliciet niet aan Reve.

Dionysius de Areopagiet
bron: inktspat.com
Pseudo-Dionysius de Areopagiet is wellicht diegene die de grootste invloed heeft gehad op de hele mystiek van het Westen (en wellicht kan hij ook bepaalde mystieke stromingen in het Jodendom in Oost-Europa onrechtstreeks beïnvloed hebben), maar bekend gebleven en zelfs vereerd is hij op de eerste plaats in de orthodoxe kerken. Maar zoals gezegd: zijn invloed reikt veel verder. Doordat hij eigenlijk de grondlegger is van wat in de theologie de 'via negativa' genoemd wordt: over God kan eigenlijk niet of amper gesproken worden, en alle eigenschappen die men hem/haar/het toedicht komen neer op projecties. Waarschijnlijk via Scotus Eriugena is die door Pseudo-Dionysius reeds grondig uitgewerkte leer eerst bij Meister Eckhart en dan bij Nicolas Cusanus (Docta Ignorantia) terecht gekomen, en zo verder bij andere mystici en schrijvers en kunstenaars die door mystiek beïnvloed waren. In de theologie zelf speelt dat probleem tot op de dag van vandaag een niet onbelangrijke rol (kunnen we überhaupt over 'God' spreken?), maar echo's blijven ook aanwezig in de poëzie en andere literatuur (en andere kunsten overigens, ik denk aan het door en door woordenloze mystieke werk - in mijn ogen toch - van Dan van Severen), en niet eens bij uitgesproken godsdienstige, laat staan kerkelijke schrijvers.

De Nederlandse uitgave munt ook uit door de grondige inleidingen en annotaties. Het 'voorwoord' meegerekend zijn er niet minder dan acht inleidingen van vijf verschillende personen - specialisten terzake. Sommige zijn technisch en hebben betrekking op de vertaling zelf, maar de meeste gaan grondig in op de historische en theologische betekenis van Pseudo-Dionysius en op de eerste plaats op het werk zelf natuurlijk, dat - zoveel zal de lezer al wel begrepen hebben - niet heel eenvoudig is en zeker voor hedendaagse lezers wel wat verklaring en contextualisatie behoeft. De uitgevers van deze Verzamelde Werken hebben zich wat mij betreft voorbeeldig van deze taak gekweten.
Dat geldt ook voor de uitleiding, die een 'bibliografische leidraad' genoemd wordt, en die na de ook noodzakelijke voetnoten komt; daarin wordt eerst de Griekse tekst besproken, en dan zeer grondig de verschillende vertalingen, waarbij de auteur expliciet standpunten inneemt over de waarde van de verschillende vertalingen. Hij eindigt met een reeks boeken en artikelen over Pseudo-Dionysius, waarbij hij soms teruggaat tot de 19de eeuw. Naast globale artikelen en boeken worden ook enkele genoemd die betrekking hebben op één enkel werk. Maar steeds gaat de auteur even kritisch te werk.
Of een dergelijk boek in de huidige tijd nog aan een behoefte beantwoordt, weet ik niet. Maar, verschenen eind 2015, kreeg het begin van dit jaar wel al een tweede druk. Dat zou toch iets kunnen betekenen.

terug naar de Inhoud

Reactie van Michiel ter Horst
04/08/2016

Geachte Peter Inkspat, als vertaler van Dionysius ben ik uiteraard dankbaar voor je welwillende bespreking van het boek. Maar je stelling dat in omringende landen iedereen van Pseudo-Dionysius zou spreken, klopt helemaal niet. Ik citeer hieronder het fragment over dit onderwerp uit mijn inleiding op het Dionysius-symposium op 12.12.2016. Nogmaals dank, Michiel ter Horst

Het eerste dilemma waar ik voor kwam te staan was de naam Dionysius zelf. Achter die naam zit een schrijver verborgen die zich uitgeeft voor Dionysius de Areopagiet, de leerling van Paulus uit de eerste eeuw. Maar sinds de vorige eeuw is algemeen bekend dat de schrijver in feite omstreeks het jaar 500 geleefd heeft. Daarom ging men hem in de vorige eeuw aanduiden als 'Pseudo-Dionysius'.
Maar er is op dit punt een kentering waarneembaar. Ook ik heb besloten het voorvoegsel 'Pseudo-' te schrappen. Dit om zeven redenen die ik nu ga noemen:

Allereerst ben ik met de schrijver Perl van mening dat 'Pseudo-' niet mooi klinkt.
Ook vind ik met Perl dat 'Pseudo-' een potentieel geringschattende bijklank heeft.
Mijn derde bezwaar is dat de lens waardoor wij Dionysius het best kunnen waarnemen daardoor vertroebeld wordt. Door zich uit te geven voor Dionysius de Areopagiet wil de auteur ons iets duidelijk maken. Precies dat gaat verloren als we hem die naam ontnemen, zegt de Harvard-geleerde Charles Stang in zijn boek hierover.
Mijn vierde punt is dat Dionysius zoveel tijdgenoten citeert. Hij wist uiteraard heel goed dat zijn lezers dat zouden herkennen. Zij zouden de naam Dionysius de Areopagiet dus absoluut niet letterlijk nemen, maar symbolisch. Zelf waarschuwde hij talloze malen dat we symbolisch moeten opvatten wat symbolisch bedoeld is. De geleerden die eind 19de eeuw het voorvoegsel 'Pseudo-' invoerden, miskenden dat. Zij vroegen uitsluitend naar de letterlijke betekenis van de naam: wie was die man, wanneer leefde hij, waar kwam hij vandaan, ben ik wel zo knap dat ik zijn identiteit kan achterhalen? Alles alleen maar de letterlijke dimensie.
Dan mijn vijfde punt: de naam Areopagiet was een keuze voor Paulus. Door de toevoeging 'Pseudo-' wordt dit een pseudo-keuze voor Paulus.
Ten zesde: Ook voor de vertalers en commentatoren van onze tijd is het al of niet toevoegen van het voorvoegsel 'Pseudo-' een keuze: bij welke stroming sluit ik mij aan? Precies in die keuze is onder moderne schrijvers een kentering gaande. Een kentering die wij kunnen aflezen uit de fraaie, na de vertaling opgenomen beredeneerde bibliografie van Ben Schomakers, waarin hij alleen al uit deze eeuw 95 titels over Dionysius heeft opgenomen. Nog slechts bij 26% van die titels wordt het voorvoegsel 'Pseudo-' vermeld. Bij de titels van de vorige eeuw is dat 60%. Dus 'Pseudo-' scoort in de vorige eeuw 60% - en in deze eeuw 26%. Dat is een trendbreuk. De Universiteit Göttingen is daarin meegegaan. De enige leerstoel ter wereld die de naam 'Dionysius' draagt is daar gevestigd - de leerstoel van ene Beate Suchla. Deze Suchla liet in de vorige eeuw de Griekse standaarduitgave van 'Over goddelijke namen' en de vertaling daarvan verschijnen onder de naam 'Pseudo-Dionysius Areopagita'. Echter, in 2008 verscheen haar monografie over Dionysius. 'Pseudo-' had zij geschrapt. De Universiteit Göttingen deed dat ook in de titel van de Dionysius-leerstoel. Ik bevind mij hier dus in goed gezelschap.
Mijn zevende en laatste punt schuilt in de digitalisering van gegevensbestanden. Alle zoeksystemen zijn door de digitalisering veranderd. In de vorige eeuw gebruikte je een papieren catalogus. Toen was het essentieel of je bij de D van Dionysius of bij de P van Pseudo-Dionysius moest zoeken. Maar tegenwoordig toets je gewoon Dionysius in. Dan verschijnen alle titels over Dionysius, ongeacht of er wel of niet 'Pseudo-' is toegevoegd. Maar pas op! Zou je Pseudo-Dionysius intoetsen, dan gaat het mis! Want dan mis je drie/kwart van de publicaties van deze eeuw! Door deze systeemverandering zal uiteindelijk niemand meer Pseudo-Dionysius gaan intoetsen, zodat de hele discussie vanzelf zal verdwijnen.

Toch zijn er geleerden die geen enkele waarde toekennen aan deze 7 argumenten. Gewoontegetrouw spreken ze nog altijd van 'Pseudo-Dionysius'.
Ik haast mij te erkennen dat die toevoeging een gunstige werking gehad heeft. Want toen Dionysius nog als heilige vereerd werd, gold hij alleen als theoloog. Maar na de invoering van de prefix 'Pseudo-' viel hij als theoloog van zijn voetstuk. Sindsdien ontdekte men Dionysius als filosoof. De filosofen benadrukten met de toevoeging 'Pseudo-', dat Dionysius één van hen was, dus beslist géén heilige. Sommige filosofen verdedigden dat Dionysius, ook al roept hij herhaaldelijk Jezus aan, helemaal geen Christen was, maar enkel een neoplatoons filosoof. Nu, dát ging voor velen te ver, maar toch heeft deze filosofische wending in de perceptie van Dionysius ook veel goeds gebracht. Nu wordt Dionysius als filosoof gewaardeerd. En we zijn alweer een stap verder. Het besef groeit, dat de neoplatoonse filosofen helemaal geen verschil maakten tussen theologie en filosofie. Men zag Plato bijvoorbeeld als theoloog. Een groot werk van Proclus draagt de naam 'Theologie van Plato'. De vraag of Dionysius vooral als theoloog of als filosoof moet gelden is achterhaald: hij was beide.

terug naar de Inhoud


Michiel ter Horst - Dionysius de Areopagiet

Exemplaar ter inzage

Inhoud van het boek

Voorwoord - Michiel ter Horst 7
Inleiding: Een verborgen auteur - Andrew Louth 17
Beelden van de engelenwereld - Christine Gruwez 45
Beschouwing van de goddelijke namen - Jaap Sijmons 77
Het begin van de eenheid - Ben Schomakers 107
Over goddelijke namen in het licht van de logostheologie - Michiel ter Horst 133
Verantwoording van enkele vertaalkeuzes - Michiel ter Horst 143
Schema van de namen van engelen bij Dionysius 149
Titels van door Dionysius genoemde werken en hun vertaling 150
Over de hemelse hiërarchie 153
Over de kerkelijke hiërarchie 207
Over goddelijke namen 283
Over mystieke theologie 399
Verscheidene brieven 409
Noten 443
Een bibliografische leidraad - Ben Schomakers 461
Dankwoord - Michiel ter Horst 493
Over de auteurs 495


VOORWOORD

'Iionysius' was in de Kathedraal van Chartres duidelijk te lezen onder de reusachtige gestalte van Dionysius in het enorme rood, wit en blauw fonkelende venster. Omringd door mijn studenten stond ik omhoog te turen. Iionysius? Waarom was de naam beschadigd, waarom de D niet te lezen? Wij wisten wel dat er achter die ene naam drie verschillende Dionysiussen schuil gingen, maar hier verschijnt Dionysius als een manhaftig tempelridder die de Oriflamme aan de nieuwe Franse koning aanbiedt voor de Inhuldigingseed. Dit herinnert aan de legende van de patroonheilige van Frankrijk, Dionysius, de eerste bisschop van Parijs, die in 275 op last van de Romeinse keizer onthoofd werd op de Montmartre (Martelaarsberg). Na zijn onthoofding stond hij op, pakte zijn hoofd op en klemde het tegen zijn hart, om met zijn hoofd op zijn hart een uur noordwaarts te lopen naar de plaats waar hij wilde sterven.
Daar verrezen de kerk en de stad die zijn naam zouden dragen: St. Denis. Daar werd zijn witte kleed, dat door zijn bloed helemaal rood geworden was, bewaard. Maar hij was absoluut geen tempelridder. Wel zou een stuk van zijn bebloede mantel aan de lans van Jeanne d'Arc als Oriflamme in de honderd jarige oorlog het tij doen keren. Naar men zegt zou de rode kleur als een baan van de Franse vlag en zelfs in de Nederlandse vlag terug te vinden zijn. En het werd traditie dat alle Franse koningen hun eed van trouw zwoeren op de Oriflamme van Dionysius in St. Denis. Maar in St. Denis werd deze Dionysius vereenzelvigd met een andere Dionysius, de schrijver van de Verzamelde Werken van Dionysius. die nu voor het eerst in het Nederlands verschijnen. (7)

De verzameling hoogheilige manuscripten van St. Denis werd op verzoek van abt Hildouin van St. Denis door de keizer van Byzantum aan keizer Lodewijk de Vrome geschonken, die ze in het jaar 827 doorgaf aan de abdij van St. Denis. De pelgrims wisten dat deze heilige geschriften en de bloedrode Oriflamme beide in St. Denis bewaard werden en gingen al gauw geloven dat beide van een en dezelfde Dionysius afkomslig waren. En dat was naar men meende dezelfde Dionysus die op de Areopaag in Athene aan de voeten van Paulus gezeten had en die zich door Paulus had laten dopen. Abt Hildouin vertaalde het manuscript uit het Grieks naar het Latijn, maar pas een halve eeuw later maakte Johannes Scotus Eriugena een goede vertaling. De inhoud van deze geschriften werd de basis voor diens eigen filosofie. En daarmee begonnen de werken van Dionysius die in het Oosten allang bekend en gewaardeerd waren, nu ook hun zegetocht door de West-Europese cultuur. Voortbouwend op Origenes en andere schrijvers spoort Dio-
nysius zijn lezers aan om met gebruik van hun denkkracht op te klimmen van de veelheid van symbolische voorstellingen in de bijbel tot de eenheid van het goddelijke licht. Met alle scherpte formuleerde Dionysius zijn leer: "Maak toch niet de fout man de ongeletterde massa om deze dingen letterlijk te nemen."

Dionysius leert dat wij door de letterlijke betekenis heen kunnen zien en de diepere, niet letterlijke betekenissen moeten trachten te doorgronden. Vrijwel geen enkele van mijn studenten had ooit een kerk van binnen gezien en ze waren niet kerkelijk opgevoed, maar de felheid waarmee Dionysius zich afzet tegen letterlijke interpretaties van de verhalen uit de bijbel fascineerde hen. Wij keken omhoog naar de reusachtige ramen van het zuidtransept waar de vier evangelisten als kinderlijke kereltjes bovenop de schouders van vier enorme profeten zitten. Juist het absurde van zo'n voorstelling moet ons volgens Dionysius wakker schudden en moet verhinderen dat wij het beeld letterlijk nemen.
Zijn methode om achter dit soort verbeeldingen ten minste drie diepere betekenissen te ontdekken werd mede onder zijn invloed in de middeleeuwen algemeen verbreid. Elke student aan de kloosterscholen moest het leren. Dus namen wij ons voor om ook zelf bij het 'lezen' van de voorstellingen van beelden en ramen die diepere betekenissen te ontdekken en geen genoegen te nemen met de eenvoudige informatie in de reisgidsen, dat de evangelisten in de ramen van het zuidtransept op de schouders van profeten zitten.

Ja, dat is de letterlijke zin van wat er te zien is. Maar wat betekent het om op de schouders van een reus te zitten? Wat is hierover in de literatuur te vinden? Het gaat hier om een uitspraak van Bernardus, tot 1124 rector van de School van Chartres en volgeling van Dionysius en Johannes Scotus Eriugena. Volgens hem zijn wij in vergelijking met de reuzen van de voortijd slechts dwergen. Maar toch kunnen wij verder
zien, omdat wij op de schouders van de profeten mogen zitten. Daarmee was de allegorische betekenis van deze vensters gevonden. Vervolgens de persoonlijke of morele betekenis: op wiens schouders mogen wij zelf zitten? Beseffen wij dat wij alleen maar verder kunnen kijken dan onze ouders en leraren omdat we op hun schouders mogen zitten?
Maar de betekenis kan ook ruimer genomen worden. Onze hele cultuur bouwt voort op de Reuzen van de voortijd, waaronder ook Dionysius zelf. Dionysius spoorde ons aan om onze natuurlijke ogen omhoog te richten en de veelkleurige voorstellingen in de ramen te zien, maar tevens om als het ware met de ogen van ons denken door de ramen heen te gaan en op te klimmen naar de 'eenheid van de goddelijke lichtstraal' daarachter. Want de persoonlijke of morele betekenis van de symbolen is verborgen in het goddelijke licht dat één is.

Tijdens de voorbereidingen hadden wij ons al met Dionysius beziggehouden, maar nu zagen wij de reusachtige kerkramen zelf zijn leer uitbeelden: achter al die veelkleurige figuren is het éne goddelijke licht verborgen en Dionysius roept ons op om ons daarheen te verheffen. Het is geen toeval dat de gotische vensters deze leer van Dionysus uitbeelden. Het was abt Suger van St. Denis die het manuscript van Dionysus in zijn klooster bewaarde, die de nieuwe gotische bouwstijl introduceerde. Hij liet geen muren maar ribben optrekken, met daartussen kleurige vensters: muren van lichtend glas, opdat het éne goddelijke licht in een veelheid van figuren zichtbaar kon warden, zoals Dionysus het beschreef.
De reeds genoemde Bernardus van Chartres en zijn broer Thierry stonden in nauw contact met abt Suger van St. Denis. Zij begonnen in 1140 in Chartres nieuwe torens op te trekken, met daar tussen een nieuw westportaal, voorzien van enorme lancetramen met een rijkdom van in schoonheid zelden of nooit overtroffen figuren die het éne zonlicht als veelheid doen verschijnen. Daarover denkend en pratend spraken wij erover hoe krachtig en invloedrijk de gedachten van Dionysus geweest zijn, dat ze na een periode van zeven eeuwen nog aanleiding gaven voor de nieuwe gotische bouwstijl.
En dan te bedenken dat Dionysius ook voor de iconenkunst in Oost-Europa van onschatbaar belang is geweest. Zijn ideeën vormden een sterk argument om het 'iconoclasme', het vernietigen van de iconen, dat van 710-840 verplicht was, te beëindigen. Iconen waren volgens Dionysius niet in strijd met het bijbelse verbod om de verborgen God af te beelden. Iconen zijn volgens hem geen beelden van de Ene, maar verbeeldingen die ons omhoog kunnen leiden naar het Ene dat achter de verbeelding verborgen is en zij kunnen dan ook niet als beeld aanbeden warden. Zo werd de icanostase in ere hersteld. (8)

IONYSIUS lazen wij opnieuw. Wat wilde de auteur Dionysius eigenlijk aanduiden door zich voor de leerling van Paulus uit te geven? Paulus was voor mijn studenten vrijwel onbekend. Slechts een enkeling wist dat hij eerst Saulus heette en erop uittrok om christenen te laten stenigen. Bij de laatste steniging keek hij naar zijn slachtoffer Stefanus. Terwijl grote stenen op hem neerdaalden, waren zijn ogen naar de hemel gericht en straalden, vol van licht. Nog onder de indruk van die ogen gaat Paulus op weg naar Damascus om nog meer christenen te laten stenigen. Halverwege valt hij op straat, totaal verblind door een lichtstraal die tot hem spreekt. Hij luistert naar de lichtstraal en er begint in hem een transformatieproces dat tot het eind van zijn leven doorwerkt. In de Handelingen van de Apostelen wordt dit viermaal verteld (Handelingen 7, 9, 22, 26). Het vervult hem, zijn leven wordt totaal anders.
Later komt hij naar Athene en houdt op de berg Areopaag (of in de naar die berg genoemde rechtbank) zijn beroemde rede (Handelingen 17, 22-34). De transformerende werking die van Paulus uitgaat, slaat nu over op 'Dionysius de Areopagiet', die zijn leerling werd en naar het heet door Paulus tot bisschop van Athene gewijd wordt. Ruim vier eeuwen later geeft de schrijver van het Corpus Dionysiacum voor dat hij deze leerling van Paulus is. Telkens bezingt hij opnieuw de goddelijke lichtstraal die tot ons komt en ons omhoog leidt, 'zoals sommige mannen hebben mogen ervaren' (HH 15, 9). Spoort hij ons aan om de naam Dionysius over te nemen en aan de voeten van Paulus te gaan zitten? Nee, wij zijn dwergen ten opzichte van Paulus en Dionysius, deze Reuzen van de voortijd. Wij mogen op hun schouders gaan zitten, zodat wij verder kunnen zien. Daar wil deze vertaling bij helpen. (9)

Maar wat leeft er nog van Dionysius in onze tijd? Zijn naam was beschadigd. IONYSIUS was boven onze hoofden te lezen. Ik verzon een list om de naam weer volledig leesbaar te maken. Wij zouden immers de volgende dag met een speciale autorisation de afgesloten gangen en wenteltrappen bovenin de kathedraal mogen bestijgen. Toen het zover was had ik een zakmesje bij me en ik had de studenten in het plan betrokken. We liepen over het dak aan de buitenkant van de reusachtige ramen en plotseling stonden we voor het raam van Dionysius. De gids was doorgelopen en de studenten klonterden om mij heen.
De letters IONYSIUS waren op ooghoogte, zo groot als handpalmen en glansden in de zon, maar de D was zwart en overdekt door een laag smerige ketelsteen. Met mijn zakmesje begon ik voorzichtig de verontreiniging weg te krabben. Ik was nog bezig toen de gids terugkeerde om te zien waar wij gebleven waren. Enkele studentes vingen hem op met hun charmes en hielden hem bezig totdat de list was gelukt. Beneden gekomen blikten we naar boven. DIONYSIUS stond er stralend te lezen. Maar niemand die het zag, alleen ons nietige groepje.
Het hele incident was niets dan ijdelheid. Toch voelde ik ergens in de diepte een geheimzinnige aantrekkingskracht. Dit was in 1986 het begin van mijn pogingen om Dionysius in het Nederlands te laten vertalen.

Met de studenten heb ik die week nog veel nagepraat. De symbolische uitleg van de bijbelse verbeeldingen heeft Dionysus aan oudere schrijvers ontleend, maar zijn gezag en zijn geïnspireerde taal hebben veel aan de verbreiding ervan bijgedragen. Men ging veel complexer denken dan nu gebruikelijk is in onze multiple-choice-cultuur. Tegenwoordig leren studenten dat slechts één van vier antwoorden het juiste is. De middeleeuwer dacht precies andersom: minstens vier betekenissen passen bij één enkel symbool. Dat gaf een enorme bevrijding aan ons debat over bijbelteksten: verschillende interpretaties mogen naast elkaar staan, moeten dat zelfs. Dionysus is zo onverbiddelijk modern! Alle verbeeldingen in de kerkramen, de beelden in de portalen, de bijbelverhalen die zij weergeven: Dionysius ziet het allemaal niet als dogmatiek, maar als symboliek! Ook de hele hemel vol engelen en de hel vol bedreigingen ziet Dionysius als symboliek voor samenhangen, die met de denkkracht begrepen kunnen worden en die vervolgens betwijfeld en ontkend en uiteindelijk zwijgend benaderd kunnen worden.

Dionysus kan ook helpen de indeling van de ruimte van kerken te begrijpen. Het koor was oorspronkelijk een afgesloten, hoogst heilige ruimte, alleen voor bisschoppen, priesters en liturgen toegankelijk.
Dionysius schildert het koor als een muzikale, zingende, hymnische ruimte waar in verborgenheid het gemeenschapsmysterie werd gevierd. In de gotiek werd besloten de symboliek van de communie niet meer zoals in het Oosten verborgen te houden achter een iconostase, maar om de hostie aan het gewone volk te tonen vanaf de loopbrug boven een doorzichtige koorafsluiting. De menigte had een diepgewortelde neiging om de dingen magisch op te vatten en kwam graag kijken naar 'het licham van Christus' met de Latijnse formulering 'hoc est corpus', die later tot 'hocuspocus' verbasterde. (10)

Voor Dionysus ging het om iets heel anders, een geestelijk op te vatten gemeenschapsmysterie, dat het innerlijk van de mens transformeert. Hij was wars van de vele magische stromingen die ook in zijn tijd populair waren. Hij werd niet moe ons op te roepen tot kennis, weten, inzicht en innerlijk doorleven in afgeslotenheid en concentratie, om vervolgens van daaruit ons te verheffen naar een sfeer boven alle begrip, waarover het beter is te zwijgen.
Maar beslotenheid en concentratie zijn met de verwijdering van de koorhekken uit de architectuur van de kerk verdwenen. In Chartres worden nog slechts enkele brokstukken van het oude koorhek bewaard en het altaar staat tegenwoordig pontificaal in het midden. Gelukkig is de muzikale ruimte gebleven dankzij de vele zuilen die het geluid zo prachtig verdelen. In Chartres heeft een gezongen mis nog iets van die geheimzinnige diepte die ook in de oosters-orthodoxe kerken soms nog te horen is en waar Dionysius telkens naar verwijst als hij zegt dat hij 'de heilige gedachten wil bezingen'.

Sedertdien heeft het werk van Dionysus mij niet meer los gelaten. Wat betekent zijn oproep ons omhoog te laten voeren door het licht, dat naar ons afdaalt in een menigvuldigheid van verbeeldende zinnebeelden? Hierover handelen zijn beide grote werken over de Hiërarchieën die hij symboliek, zinnebeelden, imaginaties noemt. Dan schakelt hij over op een abstracte golflengte en beschrijft de verhouding tussen God en de schepping opnieuw in 'Over goddelijke namen', maar nu als omvattend filosoof.
Alle in de bijbel voorkomende namen van God werden hier doordacht, geordend en doorlicht vanuit de neo-platoonse filosofie, doe hij met het christelijke denken tot een hechte eenheid verenigt. Maar tenslotte, in 'Over mystieke theologie', laat hij alles weer los. Hij roept ook ons op om alle symbolische beelden te vergeten, om de hele filosofie los te laten, en om ons helemaal leeg te maken. Alleen zo kunnen we met Mozes de berg bestijgen en ons openstellen voor de aanwezigheid van de Zijnde.
Maar dan komt Dionysius weer omlaag en schrijft 'Verscheidene brieven', waarvan de eerste vijf het thema van 'Over mystieke theologie' nog eens samenvatten. Dan volgen er brieven over het praktische leven. Gelovigen, priesters, bisschoppen en monniken dienen zich te oefenen in dienstbaarheid aan de noden van de gemeenschap en dat in een strak hiërarchisch verband. Een geheimzinnig spanningsveld duikt hier op, want Dionysius noemt kennis uitdrukkelijk als bestanddeel van het begrip hiërarchie. Toch beveelt hij aan om alle kennis los te laten. Is er dan bij het loslaten van kennis geen rol meer weggelegd voor de hiërarchie?
Met dit soort paradoxen bevrijdt Dionystus het denken. Hij schept hiermee openingen naar andere spirituele stromingen. Hij lijkt een groot middelaar te kunnen zijn in de moderne dialoog tussen het christendom en de mystieke theologieën uit Azië, zei paus Benedictus in een mooie toespraak over Dionysius op 14 mei 2008. Tevens is Dionysius de mysticus die de drie stappen uit de Griekse mysteriën identificeerde met de voorbereiding tot de doop, de eigenlijke (11) doop (footismos, babtism) en de eucharistie. Tegelijkertijd doet zo'n uitspraak daarover verrassend modern en nuchter aan: 'zowel reiniging als verlichting en inwijding bestaan uit deelnemen aan de van God de Oorsprong afkomstige kennis' (HH 7, 3). Kennis die hij uiteindelijk betwijfelt en loslaat.

Sinds 1986 deed ik pogingen om Dionysius in het Nederlands te laten vertalen, maar helaas mislukte elke poging. Dionysus geeft zijn geheimen niet gemakkelijk prijs. Ten eerste zegt hij: 'dat het voor de mystieke Goddelijke Woorden vol mysterieuze geheimen het meest passend is om door onuitsprekelijke geheime en geheiligde raadselwoorden de heilige en verborgen waarheid van de bovenaardse denkkrachten te verhullen en voor de menigte ontoegankelijk te maken.' (140AB).
Wellicht verraadt hij hier de reden waarom hij zijn beruchte, extreem lange zinnen schrijft. Hij spreekt de lezer op zijn wilskracht aan en eist een concentratie die tegenwoordig niet meer vanzelfsprekend is. Hij wil geen 'informatie overdragen', zoals dat tegenwoordig heet, nee, hij wil kennelijk de denkkracht als kracht activeren. Maar bovendien ook de schoonheid van het denken. Niet alleen spreekt hij dat herhaaldelijk uit, hij verkondigt ook telkens dat hij een inhoud gaat 'bezingen'.

Een volgende eigenaardigheid is dat Dionysius drie soorten taalgebruik hanteert. Ten eerste neoplatoons taalgebruik met een hoog abstractieniveau, dan christelijk liturgisch taalgebruik met een prijzend, zingend, hymnisch karakter, en tenslotte het taalgebruik uit de Griekse mysteriën vol termen die mogelijk reeds geheimzinnig en archaïsch aanvoelden voor de lezers van zijn tijd, maar zeker voor de lezers van onze tijd. Ten vierde speelde Dionysius graag met woorden op een wijze die niet gemakkelijk in het Nederlands kan worden weergegeven. Ten vijfde is de tekst inhoudelijk niet eenvoudig, want Dionysius trachtte de grootste theologische controverses van zijn tijd tot eenheid te brengen, met name de vraag hoe God denkbaar is.
In het Zuidoosten legde men veelal de nadruk op de eenheid van God. In het Oosten werd meer nadruk gelegd op de tweeheid, licht-donker, goed-kwaad, geest-materie en op de goddelijk-menselijke natuur van Christus. De meer westelijke neoplatonisten benadrukten het triniteits-karakter van het scheppingsproces. Dionysius slaagt erin om in die drie benaderingen de verbindende eenheid te ontdekken en te formuleren op zo'n wijze dat hij uiteindelijk in alle drie stromingen geaccepteerd en vereerd werd.
Hij sprak niet alleen over 'henosis', eenwording, nee, hij beoefende die zelf in grootse stijl. Door Syrische monofysieten werd zijn Corpus als eerste vertaald en bekendgemaakt. In de oosters-orthodoxe kerk had hij grote invloed op de liturgie, op de kerkbouw en op het beëindigen van het 'iconoclasme' (de beeldenstorm tegen de iconen). In het Westen werd hij middels Johannes Scotus Eriugena tot inspirator van de School van Chartres en vervolgens heeft Thomas van Aquino, die het Griekse triniteitsdenken in zich opnam, Dionysius naar men zegt 1700 maal geciteerd.
In diverse vertalingen van het Corpus Dionysiacum in de moderne talen (12) is te zien dat vertalers soms orthodoxe, soms roomse, soms neoplatoonse accenten leggen, en er wordt wel beweerd dat iedere geleerde zijn eigen Dionysius leest.

Gezien dit laatste is het misschien niet misplaatst een persoonlijk woord toe te voegen over hoe ik zelf Dionysius gelezen heb en over hoe ik de structuur van de werken zie.
Over de hemelse Hiërarchie is naar ik meen vanuit het midden opgebouwd. Het centrum vormen de drie hoofdstukken 7-8-9 die Serafim, Cherubim, Tronen, Kyriotetes, Dynameis, Exousiai, Archaï, Aartsengelen en Engelen in beeld brengen. Van de engelen (nu niet als eigennaam, maar als soortnaam opgevat) wordt in het voorafgaande drietal hoofdstukken hun wezen, ordeningen en verhoudingen besproken, en in het opvolgende drietal wordt de ordening van de engelen op mensen en op wereldse machten betrokken.
Ook de eerste en laatste drie hoofdstukken staan onderling in verband. In het eerste drietal betoogt Dionysus dat de lichtstraal van de Ene alleen kan worden weergegeven in symbolen en dat ook de engelen-hiërarchie en haar ordening een zinnebeeld of symbool is. In het laatste drietal wordt deze symbolische ordening nader toegelicht met de uitleg van de verhouding tussen Jesaja en de Seraf, dan de uitleg van het symbolische getal van de engelen en tenslotte de uitleg van een groot aantal bijbelse zinnebeelden.
'Over de kerkelijke hiërarchie' is op vergelijkbare wijze geordend vanuit het midden. In het centrum staat hier de inwijding van de heilige 'myron' of geurolie, die in de visie van Dionysus dus het allerheiligste en hoogste sacrament is. Dit centrale sacrament (hoofdstuk 4) wordt omlijst door een tweetal hoofdstukken over de eucharistie (3 en 5), dan nogmaals omlijst door een tweetal hoofdstukken over de doop (2 en 6), en voor een derde maal omlijst door twee hoofdstukken over de gemeenschap van hiërarchie en heiligen (1 en 7). In het eerste tweetal gaat het over het sacrament zelf, respectievelijk over de priesters die de eucharistie mogen voltrekken; in het tweede tweetal over de doop als sacrament, respectievelijk over degenen die gedoopt zijn; in het derde twee- tal over de hiërarchie als gemeenschap van heiligen, respectievelijk de begrafenis en de gestorvenen als gemeenschap van heiligen.

'Over goddelijke namen' is door belangrijke geleerden onderzocht op de onderliggende structuur. Jaap Sijmons schetst in zijn inleiding de resultaten van dat onderzoek waar ik groot respect voor heb. Maar het is ook denkbaar dat 'Over goddelijke namen' tevens een andere structuur behelst. Niemand zal betwijfelen dat Dionysius in de hoofdstukken 5-6-7 de neoplatoonse indeling zin-leven-wijsheid behandelt. Dat is evident. Maar heeft hoofdstuk 7 als middelste hoofdstuk misschien ook een centrale functie?
Hoofdstuk 7 gaat over de wijsheid, zij het dat de wijsheid hier weergegeven wordt als een drieslag: woord-denkkracht-wijsheid. En het is precies deze drieslag die de mens verantwoordelijk maakt voor rechtvaardigheid, vrede, samenwerking, vooruitdenkend leiderschap, de onderwerpen die in de hoofdstukken vanaf 7 besproken worden. Voorafgaand aan hoofdstuk 7 brengt Dionysius een alomvattend wereldbeeld, vanaf hoofdstuk 7 geeft hij zijn visie hoe de mens aan vervolmaking in een vreedzame samenwerking kan werken. In de noot aan het begin van hoofdstuk 7 zeg ik daar iets over.

Maar er zijn meer spiegelingen rond het midden van 'Over goddelijke namen'. In de eerste omlijsting van hoofdstuk 7 wordt eerst het Leven als gave van God bezongen, dan de kracht van de levende wezens (6 en 8). In het tweede paar hoofdstukken dat hoofdstuk 7 omlijst wordt het Zijn, de kernvraag van Plato's 'Parmenides' behandeld, respectievelijk de begrippen die Plato in de 'Parmenides' in verband met het zijn aan de orde stelt (5 en 9).
In het derde tweetal komt eerst het grote vraagstuk van goed en kwaad aan de orde en dan zal blijken dat 'de Almachtige' dat niet voor ons oplost. Nee, hij staat ons bij 'vrij van inmenging' en respecteert ons doordat hij ons 'het juk van de vrije wil oplegt' (4 en 10). Het vierde tweetal begint met de werking van het gebed, dat ons tot de ene verheft en met de Mariahymne van Hiërotheus en eindigt waar Dionysius de Vrede, die de Ene in de samenleving representeert, gaat loven en prijzen met vredeshymnen. Bovendien, in datzelfde hoofdstukkenpaar, wordt de naam Goed, die Gods tevoorschijn treden in de schepping openbaart, weer opgepakt als Gods Goedheid die de drieslag zijn-leven-wijsheid in zich draagt. Deze drieslag, preciseert Dionysius, is niet iets anders naast de Goedheid, nee, het zijn drie aspecten van zijn Goedheid (3 en 11).
Het vijfde om lijstende hoofdstukkenpaar begint met de triniteit, die als ene, alomvattende, volledige godheid moet worden begrepen en eindigt op maatschappelijk vlak met heiligen, koningen en heersers die aan de Godheid deelhebben en hun ondergeschikten aan Gods gaven doen deelhebben, die de taak hebben om door hun vooruitdenken de lagere rangen tot hun eigen eenheid samen te brengen (2 en 12). In het zesde tweetal wordt eerst de Ene bezongen als transcendent, ondenkbaar, onuitsprekelijk, alleen te kennen uit Gods Woorden en door zijn sacramenten. Aan het slot gebeurt dit opnieuw, maar dan wordt de stap naar de immanente eenheid van ieder wezen gezet: alle wezens bestaan door hun één-zijn (1 en 13).

Zoals ik zei, Dionysius vertalen is lastig. Ik benaderde uitgeverijen en vertalers, maar kwam niet tot een bevredigend resultaat. Uiteindelijk ontdekte ik dat Kees van der Zwet in Haarlem twintig jaar aan een vertaling gewerkt had. Bij eerste kennismaking met deze vertaling werd ik getroffen door de schoonheid en de poëtische kracht. Kees stelde zijn tekst ter beschikking. Echter, meelezers en specialisten in het Grieks drongen erop aan steeds meer in de tekst te veranderen. De tekst werd kariger en bondiger.
Kees had naast zijn volle baan geen gelegenheid om alle correcties en stijlwijzigingen te beoordelen en al of niet terug te draaien en verzocht mij om zelf de verantwoording voor de vertaling op mij te nemen.
Voor dit royale gebaar ben ik Kees buitengewoon dankbaar.
Uiteindelijk heb ik een geheel nieuwe vertaling gemaakt, maar vier hoofdbeginselen van Kees heb ik gehandhaafd. Ten eerste zijn besluit om zich te baseren op de toen nieuwe Griekse standaardeditie van de grondtekst van de hand van Suchla, Heil en Ritter (zie de bibliografie). Ten tweede zijn besluit om de extreem lange zinnen van Dionysus niet in stukken te knippen, maar ze te handhaven en het vaak hymnische karakter van de tekst te bewaren. Ten derde het besluit om de structuur van de lange zinnen tot uitdrukking te brengen in de lay-out. Zo ontstond een bladspiegel die telkens op een nieuwe regel begint, afhankelijk van de grammaticale structuur, of van de opsommende aard, of van de hymnische sfeer, of van het ademende karakter van de zin. Het lezen wordt hierdoor vertraagd, eventueel tot een mijmerend, zinnend proces.
Critici hebben al laten weten dat je hierdoor de tekst 'anders gaat lezen'. Dat is dus inderdaad de bedoeling. Zonder deze typografische indeling was het niet mogelijk om de lange zinnen van Dionysius te handhaven en dan zouden de wilskracht, de schoonheid en de inhoudelijke spankracht tussen aanvang en einde van de zinnen verdwenen zijn.
De vierde keuze van Kees die ik in de vertaling heb gehandhaafd is het vermijden van de katholieke, Latijnse traditie. Woorden als communie, sacrament, contemplatie, concentratie, materie, intellect heb ik evenals Kees vermeden, zij het dat ik uiteindelijk heel andere keuzes maakte dan hij. Nogmaals heel veel dank aan Kees voor zijn voorwerk en voor zijn vier beginselen. Voor verdere bijzonderheden over de vertaling verwijs ik naar 'Orde vertaling'.
Veel inhoudelijke en praktische medewerking heb ik bij bet vertalen ontvangen uit verwachte en onverwachte hoek. Voor al die steun en hulp vindt u aan het slot van dit boek mijn welgemeende dankwoord.
Michiel ter Horst


terug naar het literatuuroverzicht






^