Omer Vandeputte - Nederlands, het verhaal van een taal

Uitgegeven door de Vlaams-Nederlandse 'Stichting Ons Erfdeel' 1987

Inhoud

1 Nederlands 5
2 Diets/Duits 7
3 Vlaams 8
4 Nederduits/Nederlands 9
5 Van Zuid naar Noord 11
6 Ontstaan van het Nederlands in het Noorden
7 Hollands 23
8 Het Zuiden na de scheiding 25
9 Nederlands, de taal van het Koninkrijk
10 De Vlaamse Beweging 29
11 Toenadering tussen Zuid en Noord 35
Enkele bijzondere aspecten van het Nederlands
1 De voorgeschiedenis van het Nederlands 45
2 De Nederlandse dialecten 49
3 De invloed van het Nederlands op andere talen
4 Het onderwijs aan niet-Nederlandstaligen
5 Enkele trekken van het Nederlands 60


Het verhaal van een taal

1 Nederlands
De meeste mensen verbinden spontaan de naam van een taal aan die van een land. Engels hoort bij Engeland, Duits bij Duitsland, Frans bij Frankrijk. Dit veroorzaakt vaak misverstanden, want talen en staten komen niet altijd met elkaar overeen. In Frankrijk bijvoorbeeld wordt niet uitsluitend Frans gesproken en Frans is niet alleen de taal van Frankrijk. Soms is er helemaal geen koppeling tussen taal en staat: er bestaat geen Zwitsers, geen Joegoslavisch, geen Belgisch.
Voor het Nederlands is er nog een andere oorzaak waardoor misverstanden ontstaan. De verschillende benamingen die ervoor in gebruik zijn of geweest zijn, geven zelfs in het eigen taalgebied aanleiding tot verkeerde voorstellingen over de verspreiding en de oorsprong ervan: Wat is Vlaams, Hollands, Nederlands?
Dat ook het buitenland er niet wijs uit kan worden, leren ons enkele bekende naslagwerken. Zo spreekt een Amerikaans woordenboek uit 1972 bij het trefwoord Dutch over Nederlanders en Duitsers en bij Flemish over Vlamingen en Nederduitsers, maar van enig verband tussen de taal van Nederlanders en Vlamingen is in dat woordenboek geen spoor te bekennen.
Een groot Frans woordenboek uit 1959 verwijst bij Néerlandais naar hollandais en flamand, en eindigt met een zonderlinge opmerking: ,,Tegenwoordig wordt in Vlaams-België onder de naam Nederlands, Hollands onderwezen."
Diets, Vlaams, Nederduits, Nederlands, Hollands. Dit verhaal dient ertoe om deze Babylonische spraakverwarring op te helderen. (5)

terug naar de Inhoud

2 Diets/Duits
Een catalogus van de abdij van St.-Riquier aan de Somme (831) vermeldt een Passio Domini theodisco et latino, een passieverhaal in het Diets en het Latijn. En in de eerste regels van het meesterlijke Middelnederlandse dierenepos Van den Vos Reynaerde zegt de schrijver dat de avonturen van Reynaert in het Diets onvoltooid zijn gebleven en dat hij ze daarom naar de Waalse boeken in het Diets wil vertellen:
Dat die avonture van Reynaerde
In dietsche onghemaket bleven
Ende hise na den walschen boucken
In dietsche dus hevet begonnen.

Diets betekent 'van het diet', van het volk. Diets of Duits stelt de Germaanse dialecten tegenover de Waalse of Romaanse dialecten. ,,Iemand iets diets maken" betekent zoveel als: iemand iets zeggen in de taal van het volk, iemand iets duidelijk maken, de taal van het volk spreken zodat men begrijpt wat het beduidt, bediedt. De eerste met naam en werk bekende dichter die in het Diets schrijft, is de Limburger Hendrik van Veldeke uit de twaalfde eeuw.
Dezelfde oorsprong als het woord Diets hebben Deutsch (Duits) en Dutch. Het Engelse woord Dutch verwijst zowel naar Hollands als naar Nederlands en in Amerika een enkele keer ook nog naar Duits. Om uit deze naamsverwarring te geraken, gebruiken sommige Engelstalige publikaties voor Nederlands de term Netherlandic.

terug naar de Inhoud

3 Vlaams
Wie in de middeleeuwen in Antwerpen, Den Bosch, Nijmegen, Maastricht of Amsterdam de pen hanteert, schrijft in zijn dialect, maar wie op een ruimere lezerskring mikt, moet woorden, wendingen en vormen die al te lokaal in de oren klinken, proberen te vermijden en ze vervangen door andere waarvan hij weet, vermoedt of hoopt dat ze in hun verstaanbaarheid verder reiken dan de eigen streek. De taal van de centra en van de bevolkingsklassen die in het politieke, economische en culturele vlak de toon aangeven, staat daarvoor model.
Vanaf de dertiende eeuw spelen in de Nederlandse gewesten de Vlaamse steden een belangrijke rol: Brugge, Ieper en Gent delen de lakens uit! De Vlaamse ridderromans, Floris ende Blancefloer, Karel ende Elegast, het dierenepos Van den Vos Reynaerde, de Marialegende Beatrijs en de vele geschriften van Jacob van Maerlant, ,,Vader der Dietschen dichteren algader", bevestigen de bloei van de literatuur in het graafschap Vlaanderen. Het taalmodel in de Nederlanden is Vlaams.
Het graafschap Vlaanderen grenst aan Frankrijk, is er een leen van en onderhoudt er drukke handelsbetrekkingen mee. Vandaar dat ze ook in Frankrijk weten dat ,,le flamand" bestaat en dat ze die naam in een brede betekenis gaan toepassen op de taal van de andere Nederlandse gewesten. Zo gebruiken woordenboekmakers later wel eens de termen ,,flamand" en ,,Vlaams" voor Nederlands, ook in Nederland.
Sinds de negentiende eeuw bedoelen sommigen met Vlaanderen het hele Nederlandstalige deel van België en met Vlaams het Algemeen Nederlands zoals het in Vlaanderen (8) wordt nagestreefd. Het gebruik van Vlaams in die betekenis is niet aan te bevelen, want het roept het verkeerde idee op dat Vlaanderen een aparte cultuurtaal zou hebben.
Na de verzanding van het Zwin en als gevolg van internationale politieke verwikkelingen gedurende de Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk begint de achteruitgang van Brugge als zeehaven en handelsstad. In de loop van de veertiende en vijftiende eeuw gaat de hegemonie van Vlaanderen op de Brabantse gewesten over. Het is de tijd van de grote Bourgondische hertogen. Filips de Goede, de derde in de rij, onderwerpt nagenoeg alle Nederlandse gewesten aan zijn gezag. In 1430 neemt hij het hertogdom Brabant in bezit. De Brabantse steden ontwikkelen zich tot levendige centra: Antwerpen bevordert de fabricage van het onafgewerkte Engelse laken en neemt langzamerhand de rol van Brugge als belangrijkste haven van de Nederlandse gewesten over. Brussel wordt in 1430 tot residentiestad van de hertogen uitgeroepen, in Mechelen zetelt de Grote Raad, de hofraad van de Bourgondische hertogen, en in Leuven wordt in 1425 de universiteit gesticht.
Het oeuvre van Ruusbroec en andere literaire werken van de veertiende en vijftiende eeuw zoals de Abele spelen, het mirakelspel Mariken van Nieumeghen en de moraliteit Elckerlyc dragen het stempel van de Brabantse glorietijd. Het logische gevolg van de nieuwe economisch-politieke en culturele constellatie is dat de schrijvers aan het Vlaamse taalmodel Brabantse trekken toevoegen.

terug naar de Inhoud

4 Nederduits/Nederlands
De Habsburger Karel V, de heer van de Nederlanden van 1516 tot 1555, maakt de Zeventien Nederlandse provincies één. (9) Deze Bourgondische Kreits omvat de Beneluxlanden, maar zonder Luik en met een groot deel van Noord-Frankrijk, met name Artesië en een stuk van Henegouwen rond Kamerijk. Keizer Karel verklaart de Kreits tot een onlosmakelijk geheel met hetzelfde opvolgingsrecht in alle gewesten en verenigt op die manier ongeveer alle Nederlandstalige streken plus enkele Franstalige. Ze zijn nog wel met het Duits-Habsburgse Rijk verbonden, maar niet meer aan de wetten en de rechtspraak ervan onderworpen.


Het bewustzijn anders te zijn dan de rest van het Habsburgse Rijk brengen de bewoners van de Nederlanden tot uitdrukking in de nieuwe namen die ze aan hun taal geven. De te algemene term Diets/Duits verdwijnt niet direct - Jan van den Werve noemt zijn woordenlijst Het Tresoor der Duytsscher talen (1552) -, maar Diets/ Duits krijgt wel concurrenten. In een Goudse wiegedruk van 1482 duikt de naam Nederlands op en in 1550 verschijnt van Joos Lambrecht De Néderlandsche Spellijnghe. In 1584 ziet een Twe-spraac vande Nederduytsche Letterkunst van Hendrik Laurensz. Spieghel het licht. Nog lange tijd leven de verschillende benamingen naast elkaar. Pas in de twintigste eeuw krijgt het gebruik van de naam Nederlands definitief de overhand.

terug naar de Inhoud

5 Van Zuid naar Noord
De sociale en kerkelijke troebelen in de zestiende eeuw hebben ingrijpende gevolgen voor de Nederlanden en hun taal. Het begint in Frans-Vlaanderen en wel in de streek van Steenvoorde, waar door de opkomende textielindustrie een arbeidersproletariaat ontstaat. Onder de (11) verpauperde bevolking breekt in 1566 de beeldenstorm los en breidt zich als een brand over de hele Nederlanden uit. Als Koning Filips II van het oproer en de heiligschennis hoort, zendt hij Alva naar de Nederlanden om de smaad te wreken, die Spanje en de Roomse Kerk is aangedaan. Alva onderdrukt de protestanten meedogenloos en richt een Raad van Beroerten op, die talrijke vonnissen uitspreekt. In 1568 laat hij op de Grote Markt van Brussel onder meer Lamoraal, graaf van Egmond, en Filips van Montmorency, graaf van Hoorne, onthoofden.
Met politieke en militaire middelen probeert Willem de Zwijger, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, de Nederlanden als geheel onafhankelijk van Spanje te maken. Hij slaagt er niet in, want de noordelijke provincies volharden in hun verzet, terwijl Spaanse keurtroepen onder Farnese het zuidelijk en oostelijk deel van de Nederlanden heroveren. In 1585 valt Antwerpen in Spaanse handen en de noordelijken blokkeren de Scheldemonding.
De glorietijd van de Antwerpse haven en het Brabantse achterland is nu voorbij. De scheiding tussen Zuid en Noord is voltrokken, maar de strijd tussen het bezette Zuiden en de Republiek der Verenigde Nederlanden is daarmee niet beëindigd, want de Tachtigjarige Oorlog duurt tot 1648. In dat jaar wordt de Vrede van Munster gesloten, waarbij Spanje de soevereiniteit van de Republiek der Verenigde Nederlanden erkent. Voor het door Spanje bezette Zuiden is de handel op Indië verboden en de Schelde blijft dicht.


In de zeventiende eeuw beleeft de Republiek der Verenigde Nederlanden haar politieke, economische en culturele (13) hoogtepunt. Duizenden handelsschepen varen vanuit Amsterdam naar alle delen van de wereld. Kort voor 1600 opent Cornelis de Houtman de Hollandse zeeroute naar Indië. De Verenigde Oostindische Compagnie verwerft weldra het monopolie van de handel op alle landen ten oosten van Kaap de Goede Hoop. In de jaren 1620 vestigt Jan Pieterszoon Coen het Nederlandse gezag in de Indische Archipel. In de baai van Matanzas (Cuba) verovert Piet Hein in 1628 de Spaanse Zilvervloot.
Overal waar handel gedreven wordt, zijn Nederlanders aanwezig: in Indonesië, op Ceylon - het huidige Sri Lanka, waar de afstammelingen van Nederlanders nog Burghers heten -, in Zuid-Afrika, op de Zuidamerikaanse kust, in Suriname, op de Antillen en in Noord-Amerika. New York of Nieuw-Amsterdam is het bestuurscentrum van Nieuw-Nederland; Peter Stuyvesant woont er een tijd als directeur-generaal van deze kolonie.

terug naar de Inhoud

6 Ontstaan van het Algemeen Nederlands in het Noorden
De verspreiding van de boekdrukkunst in de Nederlanden stimuleert het streven naar een bovengewestelijke schrijftaal. De drukkers hebben er immers een economisch belang bij dat hun publikaties in het hele Nederlandse taalgebied gelezen kunnen worden. De studie van het Latijn en het Grieks door renaissancisten en humanisten prikkelt het nationale bewustzijn: de eigen taal moet de vergelijking met de klassieke talen kunnen doorstaan. Daarvoor is reglementering nodig en de middelen daartoe zijn de spraakkunsten en woordenboeken die vanaf de vijftiende eeuw op de markt komen. Aan de uitgaven die boven al genoemd zijn, voegen we nog het (15) Dictionarium Teutonico-Latinum van de grote lexicograaf Cornelius Kilianus toe; Nederlandse woorden krijgen daarin een verklaring in het Latijn. Het boek verschijnt in 1574 bij Christoffel Plantijn in Antwerpen.
In de tweede helft van de zestiende eeuw vluchten tienduizenden mensen uit de ontwrichte zuidelijke provincies naar Engeland, Duitsland en vandaar of rechtstreeks naar de noordelijke Nederlanden. Om politieke, economische of godsdienstige redenen weigeren ze zich nog langer aan de plakkaten van Madrid te onderwerpen. Sommigen van hen zoeken hun toevlucht in Zeeland, de meesten wijken uit naar Holland. De naam Holland wordt hier niet voor geheel Nederland gebruikt, maar uitsluitend voor het gewest Holland, dat nu in de provincies Noord- en Zuid-Holland verdeeld is.
Uit een recent onderzoek blijkt dat in 1622 bijvoorbeeld 67 % van de bevolking van Leiden en 33 % van die van Amsterdam uit het Zuiden afkomstig is en ,,dat de komst van de immigranten beschouwd moet worden als een van de belangrijkste gebeurtenissen uit die tijd, waardoor de Noordnederlandse samenleving op velerlei punten wijzigingen onderging ...".
Zuidnederlanders vormen de harde kern van de orthodoxe calvinisten op de Dordtse Synode van 1618-1619: de Gomaristen, genoemd naar Gomarus of Frangois Gomaer uit Brugge. De Gentenaar Daniel Heinsius maakt naam als een van de belangrijkste filologen van de Leidse universiteit. Carel van Mander, auteur van Het Schilder-boeck, komt uit het Westvlaamse Meulebeke. Joost van den Vondel, de 'prins der Nederlandse letteren', in Keulen uit Antwerpse ouders geboren, is lid van één van de vier Zuidnederlandse Kamers van Rhetorica (17) die in de tijd van de immigratie in het Noorden worden gesticht. De Gentenaar Lieven de Key brengt het tot bouwmeester van de stad Haarlem. Willem Usselincx uit Antwerpen ontwerpt plannen voor de oprichting van een handelscompagnie voor West-Indië. De Bruggeling Simon Stevin, wiskundige en vestingbouwer, is leermeester van Maurits van Nassau.
De Hollandse Gouden Eeuw is dus voor een deel het werk van deze Vlaamse en Brabantse immigranten. Niet weinigen van dezen behoren tot de gegoede klassen; ze zijn ontwikkeld en beschikken vaak over geld en prestige. Geen wonder dat hun taal wordt nagebootst, vooral omdat de schrijftaal in het Noorden van ouds zuidelijk gekleurd is. Daar komt nog bij dat in de taal van de zuiderlingen wat meer uitgangen bewaard zijn gebleven, een teken van sierlijkheid in die tijd.
Het Algemeen Nederlands ontstaat in deze bloeiperiode van Holland, waarbij de invloed van Amsterdam doorslaggevend is. ,,Geen stad in Nederland heeft sedert het einde van de zestiende eeuw zoveel vreemdelingen uit binnen- en buitenland aangetrokken, geen stad heeft zo'n grote invloed gehad op het ontstaan van het Nederlands zoals we het nu spreken en schrijven."
Ook andere Hollandse steden zijn brandpunten van culturele activiteiten, zoals Den Haag, Haarlem en Leiden, waar in 1637 de Statenbijbel verschijnt. Tot dan toe was het de gewoonte geweest om de bijbel uit het Latijn te vertalen. Op last van de Nationale Synode in Dordrecht gebeurt dat nu uit de Griekse of Hebreeuwse grondtekst. Een van de instructies van de lastgevers houdt in dat uitdrukkingen en zegswijzen zo letterlijk mogelijk worden vertaald. Op die manier heeft het Nederlands aan de (19) bijbel veel spreekwoorden en zegswijzen ontleend, al is de context daarbij meestal verloren gegaan. Zo komt de uitdrukking 'de haren rijzen mij te berge' van ,,Doe ginck voorby myn aengesichte een Geest: hy dede het hayr mynes vleesches te berge rysen" (Job 4, 15).
Heel concreet is het voorschrift van de Dordtse Synode over de aanspreekvorm van de tweede persoon enkelvoud. De vertalers moeten overal het Brabantse ghy gebruiken en niet du. Daarmee is het kwijnende du ten dode opgeschreven.
Belangrijker is het algemene voorschrift dat het Nederlands van de Statenbijbel voor alle Nederlandse gewesten aanvaardbaar moet zijn en geen uitgesproken gewestelijk karakter mag hebben. De taal van de Statenbijbel is dus een bewust gekozen compromis tussen verschillende Nederlandse dialecten. Onder de vertalers bevinden zich naast Hollanders en Friezen ook mensen uit Vlaanderen en Brabant, zoals Baudartius uit Deinze, Gomarus uit Brugge, Thijsius uit Antwerpen en Walaeus uit Gent.
Maar ook buiten de Statenbijbel vindt taalvermenging plaats. De Hollandse schrijvers stemmen hun pen op de Brabanders en Vlamingen af; dat is een traditie. Eén van deze Hollanders is P.C. Hooft, die in ruime mate bijdraagt tot de vorming van de klassieke Nederlandse schrijftaal. De immigranten uit het Zuiden - onder anderen Joost van den Vondel, auteur van onder meer barokke bijbelse drama's - volgen hun gastheren na. Deze taalvarianten monden uit in een prototype van het geschreven Nederlands, dat als ambtelijke taal vanuit het gewest Holland zijn weg vindt over de hele Republiek der Verenigde Nederlanden. De verspreiding ervan lokt hier en daar, (21) in Twente en Groningen bijvoorbeeld, enige particularistische tegenwerking uit; Friesland, waar naast het Nederlands het Fries als cultuurtaal is gaan functioneren, laten we hierbij buiten beschouwing.

terug naar de Inhoud

7 Hollands
En de spreektaal? Terwijl de meeste Hollanders hun dialect blijven gebruiken, passen de vooraanstaanden onder hen en de Vlamingen en Brabanders hun spraak aan elkaar aan. Het resultaat daarvan is een omgangstaal die overwegend Hollands is, maar met zuidelijke elementen is doorspekt. (De tweeklanken 'ui' en 'ij' bijvoorbeeld zouden uit het Zuiden komen.) Deze omgangstaal wordt later door de 'gecultiveerden' in de rest van de Republiek der Verenigde Nederlanden overgenomen. Ter aanduiding van het Nederlands komt nu ook de term Hollands in gebruik.
Het Algemeen Nederlands 'Hollands' noemen is historisch dus wel verklaarbaar, maar het is niet aan te bevelen, omdat het verwarring wekt. Hollands verwijst immers allereerst naar de dialecten die in Holland, Noord- en Zuid-Holland, worden gesproken.
Tot vandaag de dag is tussen de renaissancistische schrijftaal met zuidelijke inslag en de vertrouwelijke spreektaal van Hollandse oorsprong een beperkt stilistisch verschil blijven bestaan, vooral in de woordenschat. Voorbeelden daarvan zijn: gaarne/graag, gij/jij, lommer/schaduw, nu/nou, opheffen/optillen, zenden/sturen, huwen/trouwen, werpen/gooien. Dit verschil was onder meer Multatuli, auteur van de roman Max Havelaar (1860), een doorn in het oog. Hij wilde de (23) schrijftaal dichter bij de spreektaal brengen, ouderwets taalgebruik vermijden, natuurlijker schrijven.

terug naar de Inhoud

8 Het Zuiden na de scheiding
De Nederlandse letteren in het Zuiden na de scheiding leiden een kwijnend bestaan in boertig, traditioneelgodsdienstig of pseudo-historisch theater van Franse herkomst. De belangrijke rol van de rederijkers mogen we echter niet onderschatten, want zij hebben de volkstaal bewaard en versterkten het bewustzijn te behoren tot de culturele gemeenschap van de Nederlanden. Van deze dubbele erfenis zal de Vlaamse Beweging in de negentiende eeuw veel profijt hebben. De meest bekende Zuidnederlandse schrijver uit de zeventiende eeuw is Michiel de Swaen, een Duinkerkenaar. Duinkerke ligt in FransVlaanderen, dat in 1713 bij de Vrede van Utrecht definitief door Frankrijk wordt geannexeerd.
In de achttiende eeuw zijn er geen toonaangevende Zuidnederlandse auteurs meer en de invloed van het Noorden reikt meestal niet verder dan de staatsgrens. Het Nederlands in het Zuiden stagneert in lokale uitdrukkingsvormen en onvolgroeide realisaties van een algemene taal zonder prestige. J.B. Verlooy klaagt: ,,... de Nederduytsche tael is hier wel anders mishandelt by ons, en voor al in Brussel: zy is in deze stad niet alleen veronachtzaemt, maer ook veracht: men spreekt er schier niet als de straet-tael: nouwelyks eenen geleerden die ze middelmatig weet: 't gemyn meynt dat ze gebrekkig is en veracht ze zonder kennen...".
In 1794 trekken de Franse revolutionaire legers de Nederlanden binnen. De Fransen voeren in de Zuidelijke (25) Nederlanden dezelfde taalpolitiek als in Frankrijk: het algemeen bestuur wordt volkomen verfranst. Wetten en decreten krijgen een lokale vertaling, maar alleen de Franse tekst heeft rechtskracht.
Ondertussen gaan in het Noorden kerk en school het bovengewestelijk Nederlands gebruiken. De taal van de Statenbijbel en van de zeventiende-eeuwse literatoren geldt als model, bijgeslepen door 'taalreglementeerders' als Balthazar Huydecoper uit Amsterdam en Arnold Moonen uit Zwolle.

terug naar de Inhoud

9 Nederlands, de taal van het Koninkrijk der Nederlanden
Na de nederlaag van Napoleon en de aftocht van de Fransen beslist het Congres van Wenen (1814-1815) dat Noord en Zuid tot het Koninkrijk der Nederlanden worden samengevoegd. Het Nederlands, de taal van driekwart van de bevolking, zal de landstaal worden en de administratieve taal van het hele rijk. Koning Willem I verwacht dat het algemene gebruik van het Nederlands de geestelijke eenheid van zijn rijk zal bevorderen.
In 1819 vaardigt de regering een decreet uit, waardoor vanaf 1823 het Nederlands de enige officiële taal wordt van de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg. Vier jaar later wordt de werking van dit decreet tot het Vlaamse deel van de provincie Zuid-Brabant uitgebreid, met name tot de arrondissementen Leuven en Brussel. Even ziet het ernaar uit dat het Nederlands alle Nederlandse dialecten zal overkoepelen.


Maar de taalpolitiek van Koning Willem I is er mede de oorzaak van dat de Franstalige of Fransgezinde aristocraten en ambtenaren in Vlaanderen zich verongelijkt (27) voelen, en ook de katholieke geestelijken, die vrezen dat met het Nederlands - ze zeggen liever Hollands - het calvinisme wordt binnengesmokkeld. Velen die in Vlaanderen enig gezag hebben, keren zich tegen Willem I en vooral de gezagdragers in Wallonië, die in de politiek van de koning een bedreiging zien voor de Franse taal en cultuur.
Het verzet tegen Willem I neemt hand over hand toe. In 1829 haalt hij bakzeil en moet hij het gebruik van het Frans weer toestaan voor de behandeling van sommige administratieve en gerechtelijke stukken in de Vlaamse arrondissementen. In juni 1830, dat is nog voor de Belgische Omwenteling plaatsvindt, gaat de koning overstag en roept de absolute 'taalvrijheid' uit. De verfransing van Vlaanderen kan weer doorgaan.

terug naar de Inhoud

10 De Vlaamse Beweging
De Belgische Omwenteling van 1830 heeft de anti-Nederlandse gevoelens sterk aangewakkerd. België wordt een Franstalige staat. Naar de wens van enkele revolutionairen gebeurt dat in afwachting dat het land met het 'grote vaderland' Frankrijk verenigd wordt. Wel weten de wettenmakers dat de meeste Vlamingen het Frans niet of nauwelijks beheersen. Alexandre Gendebien, lid van het Voorlopig Bewind en van het Nationaal Congres verklaart in dat verband, uiteraard in het Frans: ,,De regering heeft zich met dit moeilijke probleem beziggehouden. Er moet een vertaling (van de officiële stukken) komen in alle Vlaamse dialecten. Zeker, en er zijn er veel. Ik heb er geen verstand van, maar deskundigen hebben me daarover ingelicht. Het Voorlopig Bewind laat die taak aan de plaatselijke besturen over." (29)
De romantische geestdrift van het begin van de negentiende eeuw resulteert niet alleen in revolutionair verzet en geweld, in Vlaanderen wekt ze ook waardering voor het eigen verleden en de moedertaal, die door de verfransende Belgische staat in haar bestaan wordt bedreigd. Dezelfde geestdrift inspireert Hendrik Conscience, zoon van een Vlaamse moeder en een Franse vader, tot de roman De Leeuw van Vlaanderen (1838), een evocatie van de heldendaden van de Vlaamse voorvaderen, culminerend in de Guldensporenslag van 1302 bij Kortrijk.
De flaminganten zijn het aanvankelijk niet eens over de taal die naast of in plaats van het Frans moet komen. Een algemene taal ter overkoepeling van de verschillende dialecten in Noord-België bestaat niet. De term Vlaams is wel in gebruik, maar houdt niets anders in dan een mengelmoes van dialecten die, min of meer van lokale woorden, wendingen en uitspraak gezuiverd, als surrogaat voor een algemene spreek- of schrijftaal wordt gepresenteerd.
Sommigen - de zogenaamde particularisten - verzetten zich tegen de Nederlandse standaardtaal, de 'Hollandse boekentaal', zoals ze die smalend noemen. Een van hen is de Westvlaamse dichter Guido Gezelle, die ijvert voor een taal die verankerd zit in de dialecten. De Westvlaamse dialecten beschikken volgens hem over adelbrieven, want ze zijn het minst veranderd, de middeleeuwse erfenis hebben ze het zuiverst bewaard. Volgens Guido Gezelle kan alleen dit 'antiek Nederlands' bescherming bieden tegen al wat vreemd is en de eigen aard van Vlaanderen geweld aandoet, zowel het 'Hoog-Hollandsch' als het libertijnse Frans. Bij anderen maakt de kortstondige vereniging van België met Nederland (1815-1830) de herinnering wakker aan het verre gemeenschappelijke (31) verleden en de nauwe taalverwantschap van Vlaanderen en Nederland, onder meer bij Jan Frans Willems, 'Vader van de Vlaamse Beweging'.
De Vlaamse Beweging is geen concrete vereniging, maar houdt het streven in van het Vlaamse volk om zijn eigen identiteit gestalte te geven. Ze drukt zich uit in de strijd voor de rechten van de taal en de algehele emancipatie van het volk. Aanvankelijk gaat haar aandacht hoofdzakelijk uit naar taal- en letterkunde, maar vanaf het einde van de negentiende eeuw krijgt ze een sociaaleconomische oriëntering.
In de loop van de laatste honderd jaar komt een wetgeving tot stand die in het Vlaamse land de rechtspraak, het algemeen bestuur, het onderwijs en het leger trapsgewijs vernederlandst. In 1898 erkent de Gelijkheidswet het Nederlands als nationale taal van België naast het Frans. In 1930 vindt de vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit plaats. In 1932 worden het lager onderwijs en het voortgezet onderwijs in Vlaanderen, zowel het vrije als het officiële, eentalig Nederlands.
De wetten van 1962 en 1963 leggen de Nederlands-Franse taalgrens in België vast. De provincies WestVlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en het noordelijk deel van de provincie Brabant zijn vanaf dat moment eentalig Nederlands. Het zuidelijk deel van de provincie Brabant en de provincies Henegouwen, Namen, Luxemburg en Luik zijn eentalig Frans. (Het Duitse taalgebied laten we hier buiten beschouwing.) De negentien gemeenten van het hoofdstedelijk gebied Brussel zijn tweetalig. Als gevolg van de betere sociaaleconomische positie van Vlaanderen groeit het aanzien van het Nederlands in Brussel. (33)
De grondwetsherziening van 1980 is een eerste stap in de richting van een gefederaliseerde staat. België bestaat sindsdien uit twee culturele gemeenschappen - de Duitstaligen niet meegerekend - en drie economische gewesten: Vlaanderen, Brussel en Wallonië. De gemeenschappen en gewesten hebben eigen raden en uitvoerende organen met beperkte bevoegdheid.

terug naar de Inhoud



11 Toenadering tussen Zuid en Noord
Nog geen twee decennia na de Belgische Omwenteling van 1830 zoeken Nederlandse en Vlaamse geleerden contact met elkaar. Vanaf 1849 houden ze geregeld Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen, die afwisselend in Nederland en België plaatsvinden. Daar zetten ze samen het omvangrijke en nog steeds niet voltooide Woordenboek der Nederlandse Taal op stapel. De eerste aflevering van het WNT verschijnt in 1864, maar het hele eerste deel (A-Ajuin) is pas in 1882 klaar. Het is een onderneming van grote omvang en lange adem!
Door de toenemende stroom van nieuwe woorden en wendingen kiest de redactie van het WNT in 1972 voor een andere opzet: woorden die van na 1920 dateren, worden nog wel opgenomen, maar niet meer behandeld. Een paar letters van deze - zoals een van de redacteuren dat noemde - 'kathedraal van de neerlandistiek' wachten nog op beschrijving. Het WNT wordt voltooid binnen het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden. Datzelfde Instituut heeft ook een afdeling voor de opbouw van een nieuw woordarchief voor de geplande Thesaurus, een verzameling synchronische woordenboeken. (35)
Voor de samenstelling van het WNT is een gemeenschappelijke spelling onontbeerlijk. In Nederland was sinds 1804, de tijd van de Bataafse Republiek, de spelling-Siegenbeek van toepassing, in België vanaf 1844 de zogenaamde commissiespelling. Voor het WNT ontwerpen de taalkundigen De Vries en Te Winkel een nieuwe spelling. België erkent die in 1864 en de Nederlandse regering maakt er vanaf 1883 ook gebruik van, maar stelt ze niet verplicht omdat veel taalkundigen en onderwijsmensen ze inconsequent en te ingewikkeld vinden.
Pas in 1945 stelt een Belgisch-Nederlandse commissie een gemeenschappelijke regeling voor, die één jaar later in België en twee jaar later in Nederland voor onderwijs en overheid verplicht wordt gesteld en nog altijd van toepassing is. In 1954 verschijnt het 'groene boekje', de Woordenlijst van de Nederlandse taal, samengesteld in opdracht van de beide regeringen. Daarin worden de beginselen van de Nederlandse spelling uiteengezet en toegepast.
Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben overheidsinitiatieven, maar vooral particuliere acties, de culturele samenwerking tussen Nederland en België nagestreefd en bevorderd. We noemen het Algemeen Nederlands Congres, het Algemeen Nederlands Verbond, het Genootschap Onze Taal, het Komitee voor Frans-Vlaanderen, de Stichting Lodewijk de Raet, de Stichting Ons Erfdeel en de Vereniging Algemeen Nederlands.
Een belangrijk jaar in de toenadering tussen Nederland en Vlaanderen is 1951: op initiatief van de Belgische regering wordt de eerste Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren gehouden. Sinds 1956 wordt tijdens deze jaarlijkse conferentie om de drie jaar afwisselend (37) door het Belgische en het Nederlandse staatshoofd, afwisselend aan een Nederlandse en een Vlaamse auteur, de Prijs der Nederlandse Letteren uitgereikt. Voorts subsidiëren België en Nederland samen het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, de Stichting ter Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek.
Mede op aandrang van de Gemengde Commissie ter uitvoering van het in 1946 gesloten Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag geven de ministers van Cultuur van Nederland en de Nederlandstalige gemeenschap in België in 1975 aan een werkgroep de opdracht een ,,concreet en gedetailleerd voorstel" te doen voor een ,,tussen België en Nederland op te richten gemeenschappelijk orgaan van advies en samenwerking op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde". En zo sluiten op 9 september 1980 Nederland en België de Nederlandse Taalunie.
De memorie van toelichting bij dit verdrag begint als volgt: ,,De culturele verbondenheid van Nederland en Nederlandstalig België manifesteert zich bovenal in de gemeenschappelijke taal: het Nederlands". In dit kader past ook de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, een uitvoerig grammaticaal naslagwerk, geïnspireerd door de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek en geschreven door neerlandici uit Zuid en Noord.
De officiële erkenning en bevestiging dat het Nederlands de gemeenschappelijke taal is van Nederlanders en Vlamingen houdt niet in dat er geen verschillen bestaan binnen het Nederlands. Deze verschillen vloeien voornamelijk voort uit de verscheidenheid van de dialecten: een Haarlemmer praat Nederlands met een andere tongval (39) dan een Groninger, een Diksmuidenaar anders dan een Hasselaar. Ook tussen het Algemeen Nederlands zoals Vlamingen en Nederlanders het spreken en schrijven bestaan aanwijsbare verschillen. Dat is de tol voor drie eeuwen politieke en culturele scheiding.
Sinds de zeventiende eeuw is in het Noorden, in een natuurlijke relatie met de dialecten, een Nederlandse cultuurtaal tot stand gekomen, terwijl tot in de negentiende eeuw het Nederlands in Vlaanderen stagneerde in dialectische vormen, overkoepeld door het Frans. Van het Frans ondergingen de dialecten en ondergaat het algemeen Nederlands in Vlaanderen nog steeds de vervreemdende invloed. Ook het Noorden heeft de invloed van het Frans ondergaan, maar lang niet zo sterk.
De gemeenschappelijke economische en politieke verbanden, de culturele samenwerking, de invloed van radio en TV die de brede massa's over de Belgisch-Nederlandse staatsgrens heen bereiken, de veelvuldiger persoonlijke contacten tussen Nederlanders en Vlamingen en nog andere factoren maken de hinderlijke verschillen tussen het Nederlands in Noord en Zuid met de dag kleiner en zorgen ervoor dat er een wisselwerking op gang komt. Omringd door drie grote culturen, de Franse, Engelse en Duitse, vormen Nederlanders en Vlamingen een groep van twintig miljoen mensen met een gemeenschappelijke taal, waarvoor ook maar één naam mag gelden: Nederlands. (40)

terug naar de Inhoud


Enkele bijzondere aspecten van het Nederlands

De Indo-europese taalfamilie



De Germaanse dialecten behoren tot de Indo-europese taalfamilie. Eeuwen vóór onze tijdrekening hebben de Germaanse dialecten hun eigen kenmerken gekregen. Binnen de Germaanse groep trad vóór 400 na Chr. een verdere differentiëring op; er ontstonden drie grote subgroepen: de Scandinavische of Noordgermaanse, de Westgermaanse en Oostgermaanse dialecten. De Westgermaanse zijn enerzijds de Inweoonse en anderzijds de Continentaalgermaanse dialecten: Nederlandse, Platduitse en Hoogduitse.

terug naar de Inhoud

1 De voorgeschiedenis van het Nederlands

Indo-europees
In het begin van de negentiende eeuw hebben taalgeleerden aangetoond dat de meeste Europese talen en veel talen uit het Nabije Oosten een gemeenschappelijke oorsprong hebben, die ze Indo-europees noemden. Die onderlinge verwantschap blijkt o.m. uit de vergelijking van woorden die in tijd en ruimte ver uiteen kunnen liggen:

Oudindisch Latijn Oudiers Oudnoors Gotisch Nederlands
pitar pater athir fadir fadar vader
bhratar frater brathir brodir brothar broeder
admi edere adana eta itan eten
dvau duo dau tveir twai twee

Germaans
Eeuwen voor onze tijdrekening hebben de Germaanse dialecten zich van de andere Indo-europese dialecten losgemaakt en zijn hun eigen gang gegaan. Dat gebeurde o.m. door de vastlegging van het woordaccent op de eerste lettergreep van het woord. (Een niet-Germaanse taal als het klassieke Grieks heeft nog een verspringend accent, bijv. mèter = moeder, metròs = van de moeder.) De vorming van de onvoltooid verleden tijd van de zwakke werkwoorden ontstond door middel van een achtervoegsel dat in het Nederlands -de of -te, in het Duits -(e)te, in het Engels -ed geworden is. Voorts onderscheiden de Germaanse dialecten zich van de andere Indo-europese dialecten door wat de taalgeleerden de Germaanse klankverschuiving noemen. Van dit laatste verschijnsel volgt hier een gedeeltelijke illustratie. Waar de andere Indo-europese dialecten b, d, g bleven zeggen, gingen de Germaanse respectievelijk p, t, k uitspreken. Ter vergelijking:

niet-Germaans Latijntrabsduogranum
Spaanstrabaduograno
Germaans Gotischthaurptwaikaurn
Nederlandsdorptweekoren

Westgermaans
Binnen de groep van de Germaanse dialecten trad vóór 400 na Chr. een verdere differentiëring op. Sindsdien onderscheiden we:
1. Noordgermaanse of Scandinavische dialecten, waaruit IJslands, Noors, Deens en Zweeds zijn voortgekomen.
2. Oostgermaanse dialecten: Gotisch, Vandaals, Bourgondisch. De Oostgermaanse dialecten zijn uitgestorven. In het Gotisch is een bijbelvertaling van bisschop Wulfila uit de vierde eeuw bewaard gebleven.
3. Westgermaanse dialecten: de Ingweoonse, waaruit Engels en Fries gegroeid zijn, en de Continentaalgermaanse.


Continentaalgermaans
De Continentaalgermaanse dialecten kunnen onderverdeeld worden in Nederlandse, Platduitse en Hoogduitse. In de Hoogduitse dialecten zijn de gemeenschappelijk Germaanse p, t, k en d ten dele respectievelijk pf of f, ts of s, ch en t geworden. Deze klankverschuiving begon in Noord-Italië, drong noordwaarts over de Alpen, beïnvloedde de dialecten in Zwitserland, Oostenrijk en Zuid-Duitsland en verspreidde zich over Midden-Duitsland tot op de as Aken-Düsseldorf-Kassel-Maagdenburg-Frankfort aan de Oder. Tegen het einde van de achtste eeuw na Chr. was dat proces zo goed als voltooid. Het Duits is uit de Hoogduitse dialecten ontstaan. Ter vergelijking:

Nederlands appel aap twee eten boek dag
Platduits Appel Ap twee eten Book Dag
Duits Apfel Affe zwei essen Buch Tag

De Continentaalgermaanse dialecten ten noorden van de as Aken-Frankfort aan de Oder, met name de Nederlandse en de Platduitse, hebben de Hoogduitse klankverschuiving dus niet meegemaakt. Daarin lijken ze op elkaar en daarom worden ze samen soms Nederduits genoemd. (47)
Het Platduitse dialectengebied heeft echter geen eenheidstaal voortgebracht; het Duits is er de cultuurtaal geworden.

Nederlands
Hoe de Oudnederlandse dialecten, d.w.z. de Nederlandse dialecten vóór 1100 na Chr., er uitgezien hebben, toont ons de fragmentarisch bewaard gebleven Limburgse psalmenvertaling uit de negende eeuw, de Wachtendonckse psalmen; als voorbeeld:
Gehori Got gebet min (God, verhoor mijn gebed)
in ne farwirp beda mina (en verwerp mijn bede niet)
Herta min gidruovit ist an mi (Mijn hart is bedroefd in mij)
in forta dodis fiel ovir mi (en de vrees voor de dood viel over mij)

Of het bekende zinnetje op de rand van een Latijns handschrift in de Bodleyan Library in Oxford, uit de elfde eeuw:
Hebban olla vogala (Hebben alle vogels)
nestas bigunnan (nesten begonnen)
hinase hic enda thu (behalve ik en jij)
wat unbidan we nu (waarop wachten we nu)

terug naar de Inhoud


2 De Nederlandse dialecten
De Nederlandse dialecten hebben geen scherpe grenzen, ze lopen in elkaar over. Moderne dialectologen ordenen de dialecten naar de nu bestaande onderlinge overeenkomsten en verschillen in uitspraak, vormleer, zinsbouw en woordenschat. A. Weijnen geeft aan de hoofdgroepen neutrale benamingen. We volgen hier zijn indeling, maar voegen er de vertrouwde benamingen aan toe.

1. De zuidoostelijke of Limburgse dialecten.
Ze zijn herkenbaar aan hun intonatie. Vormen als ich (ik), mich (mij), dich (jou), ooch (ook) vertonen overeenkomst met (49) het (Hoog)duits. De zwakke werkwoorden krijgen in het Limburgs het suffix -de, ook als ze in het Algemeen Nederlands -te hebben: danzde, vizde... De aanspreekvorm du voor de tweede persoon leeft nog in Oost-Limburg. De Limburgse dialecten liggen verspreid over België en Nederland.
2. De zuidelijk centrale groep of de Oostvlaamse en Brabantse dialecten.
Ook deze dialecten liggen verspreid over België en Nederland. Ze hebben weinig exclusieve kenmerken. Gij/ge is er de gebruikelijke vorm voor de tweede persoon enkelvoud, in de inversie -te(gij) of -de(gij): wete(gij), hebde(gij). Typisch voor de Belgisch-Brabantse dialecten is de uitspraak ie voor i: ziet voor zit, diek voor dik, liegt voor ligt.
3. De noordoostelijke groep of de Saksische dialecten.
Deze gaan in de Platduitse dialecten in Duitsland over en vormen er een continu gebied mee. Maar onder invloed respectievelijk van het Algemeen Nederlands en van het Duits vervreemden ze van elkaar en verliezen daardoor hun (staats-)grensoverschrijdend karakter. De Saksische dialecten hebben de vóór-Nederlandse l vóór dentalen bewaard: old (oud), holden (houden). Het meervoud van de onvoltooid tegenwoordige tijd heeft maar één persoonsvorm: wij/gij/ze hebt. Het uitstoten van de doffe e vóór de slot-n hebben ze met de Westvlaamse dialecten gemeen: slaap'n, zitt'n.
4. De noordelijk centrale en de noordwestelijke groep of de Hollandse dialecten.
Bij deze groep zijn de diftongische uitspraak van ee en oo in de richting van ei en ou opvallend, evenals de verkleinwoorden op -ie: koppie, harinkie. In Amsterdam en wijde omgeving worden z en v stemloos. Wat vormleer, zinsbouw en woordenschat betreft, staan de Hollandse dialecten overigens het dichtst bij het Algemeen Nederlands (AN). (50)
5. De zuidwestelijke groep of de Westvlaamse en de Zeeuwse dialecten.
Deze dialecten zijn verspreid over drie staten: Nederland, België en Frankrijk. Hun meest opvallende kenmerken zijn de uitspraak van de Nederlandse g als een h en het ontbreken van de h waar die in het AN staat: AN gal = hal, AN hol = ol. Ook kenmerkend voor deze groep is het uitstoten van de doffe e vóór slot-n zoals in de meerderheid van de Saksische dialecten van Noord-Oost-Nederland. In de zuidwestelijke groep is AN ui = uu en AN ij = ie: AN huis = uus, AN ijs = ies.
Terloops: Frans-Vlaanderen is het deel van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw door Lodewijk XIV op de Spanjaarden werd veroverd. Frans-Vlaanderen bestaat nu uit de noordelijke helft van het département du Nord, met plaatsen als Duinkerke, Sint-Winoksbergen (Bergues), Steenvoorde, Armentiers (Armentiéres), Rijsel (Lille). In het deel van Frans-Vlaanderen ten noorden van de Leie, tussen het riviertje de A en West-Vlaanderen, spreken of begrijpen naar schatting nog een kleine honderdduizend mensen Westvlaams.
6. De Friese dialecten.
Deze horen strikt genomen niet thuis op de kaart van de Nederlandse dialecten. Ze zijn historisch sterker verwant met de Engelse.

terug naar de Inhoud

3 De invloed van het Nederlands op andere talen
Taalverkeer is geen eenrichtingsverkeer. Het Nederlands heeft veel overgenomen van, maar ook veel invloed gehad op andere talen, vooral wat de woordenschat op het terrein van landbouw, scheepvaart, water- en zeewerken betreft.

Duits
In de twaalfde eeuw, nog voor er van Algemeen Nederlands sprake kon zijn, verlieten Vlamingen en Nederlanders de Lage Landen en vestigden zich in ,,Oostland", dat wil zeggen in de (51) Altmark en de Flaming (sic), ten noorden en ten oosten van Maagdenburg. Plaatsnamen als Gente, Heeswijk, Kallo, Lichterveld, Rijkswijk, enz. verraden de herkomst van deze middeleeuwse kolonisten. En nog steeds leven in het lokale Duits van deze ,,Oostlandse" plaatsen Nederlandse woorden voort, vaktermen - het ligt voor de hand - in verband met polder en landbouw: loze (lozing), qualmwater ('kwelm', grondwater), sloot, vliet, weel (binnendijks meertje), erpel (mannetjeseend), heermoes ('paardestaart'), hooiwenden (keren van hooi), klis, miere (mier), mol, schalm (schakel van ketting), zegge.
Woorden van Nederlandse herkomst in de Duitse standaardtaal zijn o.m.: Fracht (vracht), Matrose (matroos), Stapelplatz (stapel), Abstand nehmen (afstand), Augenmerk (oogmerk), Bücherei (boekerij), Bas/Baas (baas), Klippe (klip), Schauburg (schouwburg in Hannover en Hamburg), Staatsmann (staatsman), Trauerspiel (treurspel), Vertrag (verdrag), Auster (oester).

Frans, Italiaans, Spaans
Ook in andere talen zijn veel Nederlandse Woorden terecht gekomen; de drukke internationale relaties van Vlaanderen tijdens de middeleeuwen en vooral van Holland in de zeventiende eeuw zijn daar niet vreemd aan. Een greep uit het Franse vocabulaire: affaler (afhalen), biere (bier), bivouac (bijwake), boulevard (bolwerk), bouquin (boekijn, boekje), cabillaud (kabeljauw), colza (koolzaad), digue (dijk), foc (fok), fret, vrecht (vracht), haler (halen), hier (heien), hisser (hijsen), kermesse (kermis), polder (polder), yacht (jacht), wateringue (watering).
Een aantal Nederlandse woorden zijn door het Frans in het Italiaans en het Spaans terechtgekomen: amarrer, ammarare, amarra (maren, meren), babord, babordo, babor (bakboord), beaupré, bompresso, beauprés (boegspriet), étape, tappa, etapa (stapel), (52) flibustier, filibustiere, filibustero (vrijbuiter), mannequin, manichino, maniqui (mannekijn).

Engels
Het Engels heeft ongeveer dezelfde woorden overgenomen plus nog vele andere: to beleaguer (belegeren), boodle (boedel), boor (boer), boss (baas), brandy (brandewijn), bulwark (bolwerk), bundle (bundel), crimp (krimpen), damp (damp), drill (dril), dock (dok), dud (dood), dunderhead (donderhoofd), easel (schildersezel), knapsack (knapzak), plug (plugge), to prate (praten), to scrabble (schrabben), to snack (snakken), snooper (snoeper), splinter (splinter), spook (spook), stoop (stoep), whiting (wijting).
Vrij talrijk zijn ook de Nederlandse woorden die door het Zuidafrikaans in het Brits en Amerikaans Engels zijn doorgedrongen: aardvark, aardwolf, apartheid, boer, bushman, dingus, kraal, springbok, trek, veld, wildebeest.

Russisch
Zelfs de Russische matrozen kenden een mondvol Nederlands. Tsaar Peter de Grote woonde in 1697 als scheepstimmerman in het Noordhollandse Zaandam. Er bestonden al intense handelsactiviteiten tussen de Nederlanden en de Baltische streken in de middeleeuwen (de Duitse Hanze). In een aangepaste vorm: botoler (bottelier), blok (blok), botsman (bootsman), boesjsprit (boegspriet), boej (boei), boem (boom), sjtirbort (stuurboord), sjtoerman (stuurman), drek (dreg), flot (vloot), forsteven (voorsteven), gals (hals), gavan (haven), matros (matroos), plot (vlot), verfl (werf), verpovatj (werpanker), jakta (jacht).

Japans
In Tokio staat een monument ter ere van de 'Hollandse Wetenschap'. Van 1639 tot 1853 waren de Nederlanders de enige Europeanen met wie de Japanners direct contact wilden (53) onderhouden. De Westerse wetenschap werd er Hollandse wetenschap genoemd en kon alleen vanuit het Nederlands in het Japans worden vertaald. Met Europese begrippen raakten Nederlandse woorden in het Japans ingeburgerd: biiroe (bier), boeriki (blik), gomoe (gom), inki (inkt), kampan (campagne), kiniine (kinine), kohii (koffie), koroekoe (kurk), mesoe (mes), soepoitoe (spuit), tarappoe (trap).

Andere talen
Het Nederlands leverde verder een bijdrage aan het Singalees, de officiële taal van Ceylon, nu Sri Lanka, dat van 1656 tot 1802 een Nederlandse kolonie was en vooral tot de vorming van het Indonesisch. Toen de Nederlanders in 1949 de 'gordel van smaragd' moesten verlaten, verloor het Nederlands er zijn plaats als officiële taal. Toch is het na het Engels de meest gebruikte taal voor de handel gebleven en de laatste jaren neemt de belangstelling voor het Nederlands weer toe, vooral in de wereld van militairen, juristen en historici.

De Nederlandse Antillen
De Nederlandse Antillen vormen een autonoom deel van het Koninkrijk der Nederlanden. Op Aruba, Bonaire en Curagao is de volkstaal het Papiamento, een mengtaal uit Spaans, Portugees, Nederlands en negertalen. Op Saba, Sint-Eustatius en de zuidelijke helft van Sint-Maarten (het noorden is Frans) wordt veel Engels gebruikt. Maar op alle zes de eilanden is het Nederlands de taal van het bestuur en het onderwijs. Op de Nederlandse Antillen bestaat een literatuur in de Nederlandse taal.

Suriname
De voormalige Nederlandse kolonie Suriname verwierf in 1975 onafhankelijkheid. De republiek is vijf keer zo groot als Nederland en heeft een bevolking van vierhonderdduizend zielen. Er worden vrij veel talen gesproken: Indiaanse talen, Bosnegertaal, (55) Javaans, Hindi, Chinees, Portugees, Spaans, Frans, Engels, Nederlands en Sranan. Sranan of Surinaams is de volkstaal. Het is vooral gebaseerd op het Engels en de Afrikaanse talen van de vroegere negerslaven. Het Nederlands is in Suriname de officiële taal voor het onderwijs en het bestuur en de omgangstaal van de meeste Surinamers van gemengd Europees-niet-Europese afkomst, vooral in de hoofdstad Paramaribo. De geringe bevolkingsdichtheid, de beperkte communicatie tussen de delen van het land en de wirwar van volken die er Nederlands spreken, maken er een veelkleurig spectrum van. In het ene district is de invloed van het Javaans het sterkst, in het andere die van het Hindi. Ook in Suriname bestaat een literatuur in het Nederlands.

Zuidafrikaans
In 1652 gingen drie schepen van de Verenigde Oostindische Compagnie voor anker in een baai gelegen aan de voet van de Tafelberg bij Kaap de Goede Hoop. De Europeanen aan boord stonden onder bevel van Jan van Riebeeck. Ze hadden de opdracht een verversingsstation aan te leggen, dat schepen op weg naar de Oost of naar Europa van verse groenten en drinkwater zou voorzien. De metgezellen van Jan van Riebeeck waren overwegend Hollandse en Zeeuwse zeelui en boeren. Hun zeventiende-eeuwse Nederlandse dialecten werden de grondslag voor het Zuidafrikaans. In 1925 werd het Zuidafrikaans de officiële taal van Zuid-Afrika naast het Engels en het Nederlands, maar in de praktijk nam het de plaats in van het Nederlands. Het Zuidafrikaans, door de Zuidafrikanen zelf Afrikaans genoemd, is vandaag de dag de moedertaal van 60 % van de blanken en van 90 % van de kleurlingen in Zuid-Afrika. Met kleurlingen wordt in Zuid-Afrika niet de zwarte bevolking bedoeld, maar wel de mensen van gemengde afkomst, vooral Hottentot-blank en Aziatisch-Europees. Er zijn ongeveer vijf miljoen Zuidafrikaanssprekenden.

terug naar de Inhoud

4 Het onderwijs van het Nederlands aan niet-Nederlandstaligen
In de instellingen van de Europese gemeenschap is het Nederlands een officiéle taal en werktaal, die dezelfde positie heeft als het Deens, Duits, Engels, Frans, Grieks, Italiaans, Portugees en Spaans. Het Nederlands is de taal van twintig miljoen Nederlanders en Vlamingen; dat is meer dan de gezamenlijke bevolking van vier andere landen: Luxemburg, Ierland, Denemarken en Griekenland. Het is de taal van twee lidstaten, Nederland en België, en van Suriname, één van de met de Europese Gemeenschap geassocieerde landen.
Tegenover de expansie van hun taal zijn de Nederlandstaligen meestal erg terughoudend geweest. Zelden hebben ze met overtuiging aan de verspreiding ervan gewerkt. Sinds omstreeks 1960 is daar enige verandering in gekomen. Dat blijkt uit het jaarlijks overzicht van het onderwijs van het Nederlands in de Wereld, opgesteld door de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek in Den Haag. januari 1985 bedroeg het totale aantal universiteiten en andere instellingen van hoger onderwijs waar Nederlands gedoceerd wordt 179; het aantal docenten 370.
Sinds 1956 is er in Breukelen bij Utrecht een zomercursus Nederlands voor buitenlanders. In 1971 begon in Gent een cursus Nederlands, speciaal gericht op Zuideuropeanen en een jaar later startte in Diepenbeek bij Hasselt een zelfde leergang voor Centraaleuropeanen, Oosteuropeanen en Engelstaligen.
In 1976 voerden de daarvoor bevoegde Belgische en Nederlandse ministers een officieel examen Nederlands voor anderstaligen in. Daaraan is een getuigschrift verbonden, het Certificaat Nederlands als vreemde taal.

Bij de buren
Sinds 1955 komt Nederlands voor in het Voortgezet Onderwijs op enkele plaatsen in de Duitse deelstaat Noord-Rijn-Westfalen (58) en Nedersachsen. Van de zeventiende tot de negentiende eeuw was het Nederlands als kerktaal en schooltaal in gebruik in de omgeving van Emden, in de streek van Bentheim en ook in het Nederrijngebied, dat historisch Nederlands is.
Sinds een paar decennia is de belangstelling voor het Nederlands in Noord-Frankrijk toegenomen. Lokale verenigingen ijveren er voor het behoud van het Westvlaamse dialect en voor de kennis van het Algemeen Nederlands. Sinds 1970 is Nederlands er als keuzevak erkend. Een tiental scholen maken daar momenteel gebruik van. Naast de officiéle cursussen bestaan er sinds 1958 vrije cursussen met de steun van het Komitee voor Frans-Vlaanderen in Waregem.
In Wallonié kiezen ongeveer 60 % van alle leerlingen in het Voortgezet Onderwijs het Nederlands als eerste vreemde taal. De overigen volgen doorgaans Nederlands als tweede of derde vreemde taal. In de Franstalige scholen in Brussel is het Naderlands verplicht als eerste vreemde taal (zoals het Frans verplicht is als eerste vreemde taal in de Nederlandstalige scholen in Brussel).

Binnenshuis
De snelle ontwikkeling van de Westeuropese economie na 1950 heeft miljoenen buitenlandse arbeiders aangetrokken, vooral uit de landen om de Middellandse Zee. Eén miljoen Portugezen, Spanjaarden, Italianen, Joegoslaven, Grieken, Turken, Tunesiérs en Marokkanen kwamen naar Nederland en Vlaanderen.
Om sociale en culturele redenen is het zowel voor de gastarbeiders zelf als voor het gastland van belang, dat ze uit hun isolement worden gehaald. Kennis van het Nederlands is daarvoor noodzakelijk. Maar nog geen vijf procent van de buitenlanders boven de zestien jaar in Nederland volgt een van de (59) honderden taalcursussen die voor hen worden georganiseerd. De meeste gastarbeiders hebben een geringe leerervaring en leren weinig meer Nederlands dan noodzakelijk is om er zich in het dagelijkse leven mee te redden.
De integratie van de buitenlandse kinderen heeft uiteraard meer kans van slagen. Sommige onderwijsmensen denken dat de integratie in de Nederlandse maatschappij het meest efficiënt gebeurt door het buitenlandse kind tot directe en totale aanpassing aan het Nederlandstalige onderwijs te dwingen. Anderen kiezen voor een geleidelijke aanpassing: aanvankelijk wordt de moedertaal van het vreemde kind als voertaal gebruikt, maar geleidelijk aan door het Nederlands vervangen. Dit opvangmodel mondt uit in bicultureel onderwijs, dat de immigrant niet vervreemdt van zijn oorspronkelijke cultuur en hem toch in staat stelt om aan het Nederlandstalige leven in het gastland deel te nemen.
In Tilburg is in 1981 de eerste leerstoel ,,Taal en Minderheden" ingesteld.

terug naar de Inhoud


5 Enkele trekken van het Nederlands
De volgende opmerkingen willen de eigen aard van het hedendaagse Nederlands verduidelijken.

Uitspraak
De uitspraak van het Nederlands wordt mede bepaald door de onderlinge beïnvloeding van de medeklinkers, assimilatie genoemd. Ter illustratie geven we telkens twee woorden plus van het eerste woord de uitspraak van de eindmedeklinker en van het tweede de uitspraak van de beginmedeklinker. Daarnaast staat de uitspraak van diezelfde medeklinkers als ze in een zin of in een samengesteld woord onmiddellijk op elkaar volgen. (60)

1. ik [k] en [z] zal
af [f] en [g] geven
is [s] en [v] vol
weg [X] en [v] vegen
2. af [f] en [b] breken
opklap [p] en [b] bed
as [s] en [d] druk
het [t] en [d] dal
ik zal [ks]
afgeven [fX]
is vol [sf]
wegvegen [Xf]
afbreken [vb]
opklapbed [b]
asdruk [zd]
het dal [d]

Let wel:
[p], [t], [k], [f], [s], [X] zijn stemloze medeklinkers,
[b], [d], [G], [v], [z], [g] zijn hun stemhebbende tegenhangers.

Systeem
1. De stemhebbende medeklinkers [v], [z], [g] worden stemloos door de stemloze medeklinkers die ervoor staan.
2. Begin-[b] en -[d] laten zich door de stemloze medeklinkers die ervoor staan niet stemloos maken. Integendeel, [b] en [d] maken de stemloze medeklinkers die ervoor staan (ten dele althans) stemhebbend.

Verklaring 1. Door assimilatie kunnen [v], [z], [g] respectievelijk [f], [s], [X] worden zonder de communicatie te verstoren. Woorden die in betekenis van elkaar verschillen door begin-[g] en -[X] bestaan niet; van de paren [v] - [f] en [z] - [s] komen weinig gevallen voor. 2. Begin-[b] en -[d] blijven in de regel onveranderd. Ze hebben namelijk vaak een woordonderscheidende functie. Zo wordt bed niet met pet, baar niet met paar, bier niet met pier, bal niet met pal, enz., dak niet met tak, dal niet met tal, dik niet met tik enz. verward.

Spelling
Een consequent fonetische spelling van het Nederlands zou het aantal lettertekens sterk doen toenemen en het spellingsbeeld (61) nodeloos compliceren. Voor ongeveer veertig spraakklanken gebruikt het Nederlands zesentwintig letters. Tevens zijn er enkele principes van toepassing die elkaar aanvullen en beperken. De belangrijkste daarvan zijn:

Gelijkvormigheid
Een woord wordt meestal gespeld in overeenstemming met de spelling van zijn afleidingen. Zo schrijven we waard en niet waart, vanwege waardig; weg en niet wech, vanwege wegen, enz. Maar niet huiz ondanks huizen, niet leev ondanks leven.

Etymologie
De spelling weerspiegelt soms een oorspronkelijk verschil in uitspraak met een homoniem van nu. We spellen zei en zij, kauw en kou, hoewel er geen uitspraakverschil meer bestaat tussen ei en ij, tussen auw en ou.

Vereenvoudiging
Een zelfde lange klinker wordt in gesloten lettergreep door twee, in open lettergreep door één teken voorgesteld. Vandaar: been en benen, laan en lanen, toon en tonen, kuur en kuren.

Vreemde woorden
Woorden van vreemde oorsprong die in de Nederlandse woordenschat opgenomen zijn, worden op den duur aan de Nederlandse spelling aangepast als de uitspraak dat mogelijk maakt. We schrijven nog consequent en ook al konsekwent, maar buro voor bureau mag nog niet. Er zijn ook halfslachtige oplossingenz elektricien bijvoorbeeld. Heel wat vreemde woorden kunnen volgens de woordenlijst van de Nederlandse Taal (1954) op twee manieren worden gespeld: op een conservatieve en een progressieve manier, bijvoorbeeld: collega/kollega, discus/diskus, factor/faktor, october/oktober, product/produkt, vacantie/vakantie. (62) Voor onderwijs en openbaar bestuur is echter de zogenaamde voorkeurspelling verplicht; voor sommige woorden is dat de conservatieve spelling: collega, discus, factor, voor andere de progressieve: oktober, produkt, vakantie.

Vormleer
Bijvoeglijke naamwoorden
Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben maar één vorm: die op -en, afgeleid van een stofnaam: houten; die op -en, afgeleid van een voltooid deelwoord: gevonden; enkele andere op -en: effen, open; die op -er afgeleid van een plaatsnaam: Edammer; de rangtelwoorden: eerste. Leenwoorden op -e: beige; andere leenwoorden zoals rubber en ten slotte ook linker, rechter, halfbloed en volbloed.
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben twee vormen, één met en één zonder verlengings -e. Voor een zelfstandig naamwoord in het meervoud en vóór een de-woord in het enkelvoud staat in de regel de vorm met -e: (de) sterke mannen, (de/die) leuke jongen, (de/onze) jonge moeder.
Voor een het-woord in het enkelvoud staat alleen de verlengde vorm als dit woord voorafgegaan wordt door het, dit, dat of door een bezittelijk voornaamwoord of door een 'genitief': het/dit/dat nieuwe pak; mijn/ons/jouw/jullie/je/uw/ vertrouwde werk; Jans/Jan z'n lieve kind.
In de andere gevallen staat vóór een het-woord de onverlengde vorm van het bijvoeglijk naamwoord: één/geen nieuw pak; ieder/elk/enig/menig/een beetje/genoeg/veel/weinig/ welk/zulk/zeker vertrouwd werk; lief kind.
Zowel voor een de-woord als voor een het-woord in het enkelvoud blijft de -e soms achterwege in vaste verbindingen: de algemeen secretaris, het Algemeen Nederlands; ook voor een beroep of functie: een goed schrijver; vóór woorden als man, mens, geleerde: een knap man; soms in woorden die op een lettergreep met doffe -e eindigen: het zuiver gevoel. (63)

Onder invloed van hun dialect wijken sommigen vaker van de algemene regel af en gebruiken de onverlengde vorm waar dat in het Algemeen Nederlands niet het geval is: de klein mannen, dat dik paard, ons klein kind.

Zelfstandige naamwoorden
Naar hun verbindbaarheid met het bepaald lidwoord kunnen de zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud in twee groepen worden ingedeeld: de-woorden en het-woorden. Maar deze indeling wordt doorkruist door de aanduiding met het voornaamwoord: we onderscheiden persoonsnamen, dierenamen en namen van niet-levende wezens. Bij persoonsnamen wordt het voornaamwoordelijk gebruik door de sekse beheerst: Het schoolhoofd heeft zijn medewerkers bedankt. Hij was opgetogen. Ze hebben hem goed geholpen. Waar woont dat meisje? Ze woont in Utrecht bij haar broer. Bij dierenamen wordt de sekse-aanduiding niet strikt meer toegepast, vooral boven de Moerdijk, d.w.z. ten noorden van de grote rivieren: De poes vraagt melk. Dat krijgt ie/ze elke dag, ook voor z'n/d'r jongen. De voornaamwoordelijke aanduiding van niet-levende wezens verschilt. Het-woorden hebben ook het als voornaamwoord: Dat huis, het staat er al jaren. De-woorden voor niet-levende wezens hebben in bijna heel Nederland hij als voornaamwoord, maar bezuiden de grote rivieren vaak ze. Vandaar de vele woorden die in de woordenlijst van de Nederlandse taal met v. (m.) staan aangeduid, wat wil zeggen: ze-woord of hij-woord: Zet die tafel in de hoek, ze/hij staat wankel. We kunnen ze/hem niet meer gebruiken. (64)

Aanspreekvormen
De Nederlandse aanspreekvormen zijn talrijk en verscheiden: u, uw als beleefdheidsvorm, jij, jouw voor het vertrouwelijk enkelvoud, jullie voor het vertrouwelijk meervoud. De volle vertrouwelijke vormen, jij, jou, jouw en jullie, gebruiken we als ze een zekere nadruk hebben, voor het overige kunnen we ze allemaal door het neutrale je vervangen:
Ben jij daar? Ik dacht dat het iemand anders was. Bén je daar?

Om opeenhoping van jullie te vermijden, zetten we vaak je in de plaats ervan: jullie hebben gehoord wat er gebeurd is. Je zult begrijpen dat we daar niet veel genoegen aan beleefd hebben. De gij/ge-vorm is teruggedrongen tot de plechtige taal, behalve in het zuidelijk centrale deel van het Nederlandse taalgebied, de provincies Noord-Brabant, Antwerpen en Brabant, waar die vorm zijn bakermat heeft en vooral bij de oudere generatie nog een alledaagse aanspreekvorm is.

Werkwoorden
De vervoeging van de werkwoorden is tamelijk eenvoudig. In de onvoltooid tegenwoordige tijd is de persoonsvorm met ik gelijk aan de stam; met hij, zij/ze, het en u gelijk aan de stam plus t. Voor jij/je onderscheiden we: staat het onderwerp voorop, dan stam plus t, volgt het onderwerp op de persoonsvorm dan alleen de stam. De persoonsvorm met wij/we, jullie, zij/ze (meerv.) is gelijk aan de onbepaalde wijs:

ik duld
jij duldt, duld jij
hij, zij, het, u duldt
wij, jullie dulden
zij dulden

In de onvoltooid verleden tijd dient de vorm zonder -n voor het enkelvoud en voor u, die met -n voor wij, jullie, zij (meerv.):

ik, jij, hij, zij, het, u duldde
wij, jullie, zij duldden (65)

Bij jullie kunnen ook de persoonsvormen gebruikt worden die bij jij/je horen, al zijn die op -n de gebruikelijke: jullie valt/vallen, jullie viel/vielen. Naast jij/je en u kunt/zult en wilt, bestaan ook jij/je en u kan, zal en wil. U heeft en u is klinken nogal deftig. De persoonsvormen zijt, waart, moogt, kondt en zoudt passen alleen bij gij/ge.
Het voltooid deelwoord eindigt op -t als we in de onvoltooid verleden tijd t horen, op d als we in de onvoltooid verleden tijd d horen. Gegist wegens giste, gelegd wegens legde. Formeel is de Nederlandse gebiedende wijs zonder onderwerp gelijk aan de stam van het werkwoord. Daarnaast is ook een inversie-structuur in gebruik, waarbij het onderscheid tussen vertrouwelijk enkelvoud, vertrouwelijk meervoud en beleefdheidsvorm tot uiting komt:
vertrouwelijk enkelvoud: kom - kom jij eens hier
vertrouwelijk meervoud: kom - komen jullie eens hier
beleefdheidsvorm: kom - komt u binnen

Zinsbouw
Binnen de werkwoordelijke eindgroep mogen we soms de volgorde van de woorden kiezen:
Ze vertellen
dat zij het gevraagd zou hebben (zou hebben gevraagd)
dat zij het gevraagd heeft (heeft gevraagd)
dat zij het zou vragen (vragen zou)
Toch blijkt dat het verleden deelwoord het vaakst voorop staat in de werkwoordelijke eindgroep: gevraagd heeft, gevraagd zou hebben. Een enkele keer komt het achteraan: zou hebben gevraagd, heeft gevraagd. Zelden komt het verleden deelwoord nog midden in de werkwoordelijke groep, althans in het hedendaagse algemene Nederlands (: zou gevraagd hebben).
Een andere regel van het hedendaagse Algemene Nederlands leert dat twee of meer onbepaalde wijzen door geen ander zinsdeel van elkaar gescheiden worden: (66)

Zullen we die reis mogen maken? (Niet: mogen ... maken) Hij had je helper willen zzjn (Niet: willen ... zijn) Je moet die lading kunnen opstapelen (Niet: kunnen ... opstapelen) In de laatste zin maakt op deel uit van het werkwoord opstapelen. Toch bestaat de neiging om het niet-werkwoordelijk element van de scheidbare werkwoorden uit de werkwoordelijke groep te lichten en naar voren te halen, vooral in de spreektaal. Je moet dat op kunnen stapelen/kunnen opstapelen. Zou je die doorgang vrij willen laten/willen vrijlaten? Voornaamwoordelijke bijwoorden zoals eraan, erdoor, ermee, erop zijn soms ongesplitst, soms gesplitst: Hij zou zijn collega morgen met klem erop willen wijzen. Hij zou zijn collega er morgen met klem op willen wijzen. Hij zou er zijn collega morgen met klem op willen wijzen. Ze beweren dat hij er zijn collega morgen met klem op zou willen wijzen.
Zo kan het voornaamwoordelijk bijwoord er ... op, er ... aan, enz. een tang vormen waar alleen onderwerp, persoonsvorm en werkwoordelijke eindgroep buiten blijven.

Woordenschat
Invloed van andere talen op het Nederlands
Het is algemeen bekend dat het Nederlands invloed van andere talen ondergaan heeft en nog voortdurend ondergaat. De ligging van het Nederlandse taalgebied tussen het Frans, het Engels en het Duits, de drukke internationale handelsbetrekkingen vanuit Brugge, Antwerpen, Rotterdam, Amsterdam, het koloniale verleden in alle werelddelen, het gewapende bezoek van de Spanjaarden, Oostenrijkers, Duitsers, Fransen en Angelsaksers zijn allemaal oorzaken van beïnvloeding van het Nederlands. Die beïnvloeding is het gemakkelijkst te constateren in de woordenschat. (67)

Latijns-Griekse invloed
Eeuwen voor er van Nederlands, Engels of Duits als zelfstandige taal sprake kon zijn, hadden het Latijn en (door het Latijn) het Grieks de Germaanse dialecten al van nieuwe woorden voorzien: straat, street, Strasse; wijn, wine, Wein; kelder, cellar, Keller. Na de val van het Romeinse Rijk namen de christelijke kerken de rol van de soldaten en kolonisatoren over en leverden een andere woordenschat: duivel, devil, Teufel; monnik, monk, Mönch. Tijdens de renaissance overspoelde een golf van Latijnse en Griekse woorden West-Europa: drama, poézie, flora, fauna.

Franse invloed
Vanaf de middeleeuwen ging naast het Latijn ook het Frans de Nederlandse taal beïnvloeden. De rederijkers doorspekten hun verzen met Romaanse elementen: ,,O rethorijcke auctentijke". In de zeventiende en achttiende eeuw werden hele ladingen Latijns-Frans over Europa verspreid: assignatie, draperie, nominaal, anatomie, mise en scene, remise, vulgair.

Duitse invloed
De Duitse bijdrage tot onze woordenschat dateert vooral uit de tijd van de Hervorming. De eerste reformatorische bijbel (1523) was een vertaling van Maarten Luthers Nieuw Testament. Woorden als beledigen, overreden, tuchtigen, kleingelovig zijn eraan ontleend. De Duitse huursoldaten leverden hopman, landsknecht, schans, vaandrig, vendel. Sinds de achttiende-negentiende eeuw zijn ook aandacht, vertrouwensman, bijdrage, Nederlands.

Engelse invloed
De Angelsaksische 'impact' is de jongste. Het aantal ontleningen van véér de Tweede Wereldoorlog is niet groot, maar na 1944 vindt een ware springvloed plaats. Geen Europese taal (68) ontkomt eraan; het Frans niet (le franglais), het Nederlands niet (Nederengels): appeal, badge, beat, camping, caravan, computer, container, dashboard, establishment, impact.

Italiaanse invloed
In de dertiende eeuw vestigden zich Italiaanse bankiers en handelaars in Hollandse en Vlaamse steden. Tot hun nalatenschap behoren woorden als bruto, cassa, disconto, franco en a pari. Tijdens de renaissance en de barok trokken op hun beurt Vlaamse en Hollandse kunstenaars naar Italié in de leer en brachten een stel Italiaanse woorden mee naar huis; we doen een kleine greep: aquarel, duet, fresco, opera, risico en villa.

Spaanse invloed
De nauwe politieke en culturele relaties tussen de Nederlanden en Spanje in de zestiende en zeventiende eeuw lieten hun sporen na in de Nederlandse woordenschat; basta, bodega, eldorado, guerilla zijn er enkele van, zonder sinjoren, de bijnaam voor de Antwerpenaars te vergeten.

Eigen dynamiek
Het maken van afleidingen en samenstellingen om een kern is eigen aan alle Germaanse talen en werkt in het Nederlands heel produktief. Een traditioneel voorbeeld daarvan is het lijstje met meer dan dertig leden van de woordfamilie god. We noemen enkele van de meest gangbare: god, goddeloos, goddelijk, godgeklaagd, godvruchtig, godsdienst, godgeleerdheid, de godganse dag, godslamp. Het Duits komt hiermee sterk overeen: Gott, gottlos, gottlich, Gott sei's geklagt, gottesfürchtig, Gottesdienst, Gottesgelehrtheit; den lieben langen Tag, ewige Lampe. Het geromaniseerde Engels kent minder afleidingen: God, godless; divine, a crying shame, devout, religion, theology, all day long, sanctuary lamp. In het Frans wordt dit: dieu, impie, divin, scandaleux, pieux, religion, theologie, toute la sainte journée, lampe de sanctuaire. (69)

Een ander mechanisme van woordvorming dat het Nederlands veel gebruikt, is de combinatie van bijvoeglijk naamwoord en werkwoord: doodbijten (totbeissen, to bite to death, tuer at coups de dents), doodgooien (totwerfen, to kill/to stone, tuer d'un coup de pierre), doodsteken (totstechen, to stab to death, tuer d'un coup d'épée), doodmartelen (zu Tode martern, to torture to death, faire subir le martyre), dooddrukken, doodtrappen, zelfs doodkietelen. Je kunt een boom doodsnoeien, een boek doodzwijgen. Iemand kan doodbloeden, doodvriezen. Een mens kan zich doodschamen, zich doodwerken, doodzweten, doodeten. Combinaties met andere bijvoeglijke naamwoorden leveren staaltjes van beknoptheid: hij eet zich dood, lacht zich rot, werkt zich krom.
Hiermee is niet gezegd dat het Nederlands superieur is aan andere talen, wel dat het zoals alle talen zijn eigenaardigheden heeft. Het Nederlands, evenals het Engels, eet trouwens vaak van twee walletjes, een inheems en een vreemd: je zegt afgod of idool, godgeklaagd of schandalig, godsdienst of religie, bijvoeglijk naamwoord of adjectief, afhankelijk van context, van publiek of van persoonlijke voorkeur.

In sommige takken van de wetenschap heeft het Nederlands een eigen terminologie ontwikkeld. Zo verrijkte de grote wiskundige Simon Stevin (Brugge 1548 - Den Haag 1620) het Nederlands met een reeks meetkundige termen: veelhoek voor polygoon, driehoek voor triangle, vierhoek voor quadrilatere, vijfhoek voor pentagoon, enz. Verder: gegeven, middellijn, aftrekken, wortel, deler, noemer. Deze woorden ontspruiten direct aan het Nederlandse taalmateriaal en zijn daardoor voor de taalgebruiker doorzichtig. Ook de Nederlandse jurist Hugo de Groot (Delft 1583 - Rostock 1645) had taalverbeelding; hij verving een stel vreemde woorden door vondsten van eigen bodem: bewind, boedel, borg, roerende en onroerende goederen, enz. (70)

Bewijzen van recente creativiteit zijn er in overvloed: afslanken, baaldag, bromfiets, bruistablet, dagvers brood, dolle mina, draagmoeder, drempelvrees, etherpiraat, frisdrank, giller, gouden handdruk, grondverse groente, hamvraag, kabeltelevisie, klaarovertje, klussen (ww.), kneedbom, kolkenzuiger, krakers, kruipstrook, luisterlied, miskleun, piepschuim, plankzeilen, plee-boy(!), praatpaal, prijsbewust, prikbord, scharrelkip, sleutelfiche, sleutelpaal, slijtlaag, snorfiets, snuffelpaal, spijkerbroek, spuitbus, stacaravan, steilstarter, stiptheidsactie, stuurgroep, subcultuur, tegenligger, uitzendbureau, vernieuwbouw, vluchtstrook, vrijetijdsbesteding, weggooiverpakking, wereldwinkel, woonerf, zebrapad. (71)


terug naar het literatuuroverzicht






^