Walter Lutz - Das Wort (1986)

De begeleide zelfverwerkelijking van de menselijke geest
Overgenomen uit de Nieuwsbrief van de Jakob Lorber Stichting van maart 2022

'De mens is hier in een leerschool voor geestelijke ontwikkeling en hereniging met God'.

Zelfverlossing of verlossing door genade?
Van ondeskundige zijde wordt af en toe tegen het Lorberwerk ingebracht, dat het de 'zelfverlossing' zou leren. Is dit verwijt gegrond? Daaraan willen wij in het navolgende enige beschouwingen wijden.
Allereerst, wat verstaat men onder 'zelfverlossing' en het daaraan tegengestelde begrip 'verlossing door genade'?

Teksten uit de Bijbel
Met het begrip 'zelfverlossing' wordt in het christelijke spraakgebruik de opvatting aangeduid, dat de mens zich door eigen, in hem liggende krachten [geestelijke vermogens] van zijn (door 'erfzonde' verkregen) gebreken en zwakheden zou kunnen bevrijden en een volmaakt, op God gelijkend mens zou kunnen worden. Daar tegenover zegt de leer van de 'verlossing door genade', dat de door de val van Lucifer en Adam tot op de bodem bedorven menselijke natuur niet meer door eigen kracht, maar alleen door de genadige macht van God, met name door de verzoenende offerdood van Jezus Christus, van het kwaad verlost en tot volmaaktheid en zaligheid van het eeuwige leven kan worden gebracht.
[In het verre verleden ontwikkelde Augustinus de leer van de 'erfzonde', terwijl de monnik Pelagius wees op de vrije keuze en verantwoordelijkheid van de mens; een concilie koos toen voor de eerste. (Freek)]
Eenzijdig ingesteld schrijven de meer ijverige vertegenwoordigers van de leer der zelfverlossing alle verdienste bij de menselijke vervolmaking dus toe aan de mens zelf en stemmen zij alles af op zijn denken en handelen. Terwijl daarentegen aan de andere kant de eenzijdige vertegenwoordigers van de leer der verlossing door genade alles aan de genade van God toeschrijven, iedere eigen verdienste van de mens ontkennen en alles hoofdzakelijk aan het 'bloed van Christus' toeschrijven.

Voor beide leren biedt de Heilige Schrift, de Bijbel [zowel het Oude als het Nieuwe Testament], een flink aantal punten voor houvast en onderbouwing. Wanneer bijvoorbeeld Jezus op de vraag van de rijke jongeling: "Wat moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen?" antwoordt met de korte, bondige woorden: "Houd de geboden!" dan lijkt hier kennelijk alles afgestemd te zijn op het doen en handelen volgens het grote dubbelgebod van de liefde. Soortgelijk klinken andere woorden van Jezus, zoals bijvoorbeeld de bekende uitspraak: "Niet allen die 'Heer, Heer' tegen Mij zeggen, zullen in het hemelrijk komen, maar zij die de wil van Mijn Vader in de hemel doen" (Matt. 7:21). Ook in de grote rede over het gericht (Matt. 25:31 e.v.) schijnt alles op het doen en handelen overeenkomstig de geboden der liefde aan te komen: "Wat jullie niet voor een van deze minsten hebben gedaan, hebben jullie ook voor Mij niet gedaan. En zij zullen de eeuwige pijn binnengaan, maar de rechtvaardigen het eeuwige leven."

Op de eigen, ernstige inspanning van de mens wijzen verder teksten als: "Worstel om door de smalle poort binnen te gaan" (Luk. 13:24). Of: "Maak, dat jullie zalig worden met vrees en beven!" (Fil. 2:12). En bijzonder kort en duidelijk is de leer van de zelfwerkzame overwinning van het kwaad ook in de woorden van de Openbaring van Johannes 2:7 uitgedrukt: "Wie overwint, zal Ik te eten geven van de boom des levens..., hem zal geen leed geschieden door de tweede dood…"
Bij aandachtig bestuderen van het Nieuwe Testament zal men ontdekken, dat deze op het vrije, zedelijke doen van de mens afgestemde leer met name in de eerste drie evangeliën door onze Heer en Meester Jezus zelf op opmerkelijke wijze wordt verkondigd en benadrukt.

Het westerse, paulinische christendom
Anders is het bij de apostel Paulus, die voor Damascus in zo diepgaande mate de macht van de goddelijke genade mocht ervaren. Hier bevinden zich verschillende teksten, die in bijzondere mate de leer der verlossing door genade op de voorgrond plaatsen, zodat de brieven van deze apostel veel hebben bijgedragen tot een eenzijdige benadrukking en ontwikkeling van de verlossingsleren (2 Petr. 3:16). Van de heer naar de knecht, van de meester naar de helper is steeds een zekere afdaling en zo was ook de verkondiging van onze Heer en Meester Jezus aan zijn leerlingen natuurlijk zuiverder en veelzijdiger dan die van Paulus [die zich zeer schuldig voelde vanwege zijn vroegere afwijzende houding tegenover Jezus' volgelingen].
De teksten, die bij de apostel voor een eenzijdige verlossing door genade lijken te spreken, bevinden zich, zoals bekend, hoofdzakelijk in de brief aan de Romeinen. Bijvoorbeeld in de enigszins gezwollen woorden in 3:24 e.v.: "... En zij worden zonder verdienste rechtvaardig uit Zijn genade door de verlossing die door Jezus Christus is geschied, welke God vooraan heeft gesteld tot een middel tot verzoening door het geloof in Zijn bloed, om Zijn gerechtigheid te betonen door zonden te vergeven, die tot dan toe onder goddelijk geduld waren blijven bestaan."
Verder lezen wij in 9:16 de gemakkelijk mis te verstane woorden: "Zo hangt het nu niet af van iemands willen of streven, maar van Gods ontferming. Want de Schrift zegt tegen de farao: Ik heb u juist verwekt om u Mijn macht te tonen, opdat Mijn naam in alle landen wordt verkondigd. Zo erbarmt Hij zich over wie Hij wil en verhardt Hij wie Hij wil." En in 11:6 heet het: "Is het echter uit genade, dan is het niet uit verdienste van werken; anders zou de genade geen genade zijn. Is het echter uit verdienste van werken, dan is de genade niets; anders zou de verdienste geen verdienste zijn." En samenvattend drukt de apostel zijn mening tenslotte in de brief aan de Romeinen als volgt uit: "Zo houden wij het er nu op dat de mens rechtvaardig wordt zonder werken der wet, maar alleen door het geloof."

Deze eenzijdige paulinische weergave van de verlossing door genade is in de brief aan de Romeinen toch wel begrijpelijk, wanneer men bedenkt dat de apostel met dit schrijven de heiden-christelijke, Romeinse gemeente wilde sterken en in bescherming nemen tegen de joods-christelijke, nog in oude heiliging door uiterlijke werken gevangen zittende stromingen in Jeruzalem. Eigenlijk wilde Paulus alleen maar de uiterlijke heiliging door werken volgens de wet, die het heil van de ziel in allerlei ceremoniële handelingen zocht, echter niet het streven naar werken van ware Gods- en broederliefde, verwerpen.
In feite wist niemand beter dan hij, dat niet het loze, loutere geloof tot volmaaktheid en het eeuwige leven leidt, maar dat voor God alleen het geloof geldt, dat "door de liefde werkzaam is" (Gal. 5:6). En zo komen er ook bij Paulus gedenkwaardige uitspraken voor zoals: "Want wij moeten allen geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een ieder ontvangt naar hij heeft gehandeld tijdens zijn lichamelijke leven, hetzij goed of kwaad" (2 Kor. 5:10). En in de eerste brief aan de Korinthiërs staan de bekende, prachtige woorden: "En al kon ik profeteren en kende ik alle geheimen en had ik alle kennis en alle geloof, zodat ik bergen verzette, en had de liefde niet: ik ware niets!"

Uit dit tegenover elkaar plaatsen van bijbelteksten blijkt helder en duidelijk, dat volgens de Heilige Schrift noch de eenzijdige zelfverlossing, noch de eenzijdige leer der genade de ware leer van de Bijbel is, maar dat, zoals zo vaak, de waarheid in het midden ligt en uit een zinvolle verbinding van deze twee leren bestaat.

Teksen uit de Nieuwe Openbaring
Juist zo luidt ook de leer en weergave van de Lorbergeschriften. Ook hier zijn talrijke teksten, die schijnbaar eenzijdig de zelfverlossing leren, maar ook talrijke andere, die alleen over verlossing door genade spreken. En ook hier moet de eeuwige, goddelijke waarheid in een zinvolle verbinding van zulke teksten worden gezocht.
Het bijzondere van de Nieuwe Openbaring is gelegen in het feit, dat deze geschriften met alle duidelijkheid bijzonderheden onthullen over op wat voor veelzijdige en wonderbare wijze de macht van de goddelijke genade op deze hele levens- en heilsweg uitwerkt, over hoe ver deze reikt en mag reiken met haar almacht; en verder ook, waarom en in hoeverre de mens zelf met zijn willen en handelen zijn eigen vorming moet aanpakken.

De geleide ontwikkelingsgang
De genade van God heerst volgens de Nieuwe Openbaring aan de mens niet alleen in de verzoenende offerdood van Jezus Christus, maar vanaf het oerbegin, d.w.z. vanaf het scheppen van de oerelementen van ons geestelijke wezen tot in alle niveaus van de eeuwige, eindeloze voleinding van het zich in de mens ontwikkelende kind Gods!
Bij deze hele, door de liefde [voelen], wijsheid [denken] en almacht [willen] van God wonderbaar uitgedachte en geleide ontwikkelingsgang gaat het erom, door de liefdevolle, wijze leiding van God uit onzelfstandige, onrijpe schepselen werkelijk zelfstandige kinderen van de Godheid naar Haar evenbeeld te ontwikkelen, door eigen ervaring en vrije zelfwerkzaamheid.

Zo lezen wij bijvoorbeeld in het Grote Johannes Evangelie deel 2/75 een gedenkwaardige les: Op een scherpe terechtwijzing van de Heer zegt Judas: "Heer, doden roept U uit de graven en zij leven; waarom laat U dan mijn hart in het graf van het verderf te gronde gaan? Ik wil immers een beter mens worden en toch kan ik het niet, omdat ik mijn hart [geest] niet kan veranderen; vormt U dus mijn hart om, dan ben ik een ander mens!"
Dan zegt de Heer: "Daarin is nu net het grote geheim van de zelfontwikkeling van de mens gelegen! Alles kan Ik voor de mens doen en daarbij blijft hij mens; maar zijn hart [geest] is van hemzelf, dat moet hij geheel en al zelf bewerken als hij voor zichzelf toegang wil verkrijgen tot het eeuwige leven. Want als Ik Zelf eerst het hart van de mens zou bijschaven, zou de mens een machine worden en nooit een vrije zelfstandigheid bereiken. Maar als de mens wordt geleerd wat hij moet doen om zijn hart voor God te vormen, dan moet hij dat ook in vrijheid ten uitvoer brengen en zijn hart volgens de leer vormen!

[M.a.w.: 'De mens moet leren zijn hart te vormen voor God', of:
'De mens is hier in een leerschool voor geestelijke ontwikkeling en hereniging met God'.]

Pas wanneer hij zijn hart volgens de leer heeft gevormd, gereinigd en gezuiverd, neem Ik daar in de geest Mijn intrek in en ga Ik daar wonen, en dan is de hele mens in de geest wedergeboren en kan hij voor eeuwig nooit meer verloren gaan. Want daardoor is hij één met Mij geworden, zoals Ikzelf één ben met de Vader, van wie Ik ben uitgegaan naar deze wereld, om alle mensenkinderen de weg te tonen en die weg voor hen te banen, die zij in de geest moeten gaan om in de volheid van de waarheid bij God te komen! Daarom moet jij, evenals ieder van jullie, eerst je hart gaan bewerken, anders ben je verloren ook al zou Ik je duizend keer uit de graven in het vleselijke leven hebben geroepen!"

De gehele, grote ontwikkelingsgeschiedenis, vanaf het oergeestelijke, luciferische element tot aan het gericht van de materie en van daar af de gehele verlossende terugweg door alle niveaus van de zichtbare schepping tot aan de volledige loutering van de mensenziel in de wedergeboorte, wordt in de Lorbergeschriften vanuit dit gezichtspunt onthuld als een geweldig, werkelijk goddelijk verheven opvoedingsgebeuren en als zodanig overtuigend uiteengezet. En het kan geen lezer die tot oordelen in staat is, ontgaan met wat voor eindeloze liefde en wijsheid God deze ontwikkelingsgang stuurt en naar het doel leidt.

Ja, deze scheppings- en verlossingsleer is bepaald de meest aangrijpende preek over de overweldigende, gewoonweg onbevattelijke genade van de goddelijke Schepper, Vader en Voleinder, die in Jezus tenslotte Zelf naar ons is afgedaald in de materie, om het verlorene te zoeken en de mensen en alle geesten een zeer groot getuigenis van Zijn eindeloze Schepperliefde te geven. Ook de betekenis van de offerdood van Jezus wordt daarbij op veel plaatsen in de Lorber-werken bevestigd en duidelijk uiteengezet.

Zo zegt de Heer in GJE 3/226: "Door dit lichaam heb Ik het hele gericht en de dood op Mij genomen en dit lichaam moet voor drie dagen aan de dood worden prijsgegeven, opdat jullie zielen voortaan het eeuwige leven hebben! Want dit lichaam van Mij is de plaatsvervanger voor jullie zielen. Om jullie zielen te doen leven, moet dit lichaam het leven laten, en dat afgestane leven zal eeuwig ten goede komen aan jullie zielen. Op de derde dag zal dit lichaam van Mij echter het leven geheel veranderd terugnemen, en dan zal de overvloed van Mijn eeuwige geest in jullie dringen en jullie in alle waarheid binnenleiden."
(Vergelijk ook: 'De jeugd van Jezus' 104:7 en 29; 'Van de hel tot de hemel' 2/226; GJE 3/16:12; 10/179:10; 4/225:3; 5/247:5; 6/239:2-5)

Aan de andere kant verkondigt deze hele scheppings- en verlossingsleer van de Lorbergeschriften met zeer grote indringendheid de mens echter ook, wat hij zelf moet doen om aan Jezus' hand het doel van volmaaktheid en het eeuwige leven in God te bereiken. Helder en duidelijk zegt de Heer in GJE 5/97:6: "Maar wat je ook moet onthouden, is dat er in de gehele onmetelijke scheppingsruimte niet één ziel door rechtstreeks, onvoorwaardelijk erbarmen tot levensvoleinding kan komen, maar enkel door haar hoogst eigen wil! De Heer laat de mens weliswaar allerlei hulpmiddelen in handen spelen, maar daarna is het zaak voor de mens om deze als zodanig te herkennen, ze met zijn eigen wil op te pakken en zelf als het ware helemaal eigenmachtig te gebruiken!"
(Vergelijk ook: GJE 1/214:10 en 11; 3/31:11, 177, 178 en 241:2; 6/133:3 e.v.; 4/245:2 e.v.; 5/71:10-15)

Samenvatting
De gehele leer van de Nieuwe Openbaring alsook van de Bijbel samenvattend, kan men het volgende zeggen:
- het doel van volmaaktheid en het zalige leven in God
- bereikt de mens niet uitsluitend door eigen kracht noch uitsluitend door genadewerking van boven,
- maar door een samenwerken van beide krachten.
Wel is natuurlijk de goddelijke liefde [voelen], wijsheid [denken] en macht [willen, m.a.w. de geestelijke vermogens] de basis, en de apostel Paulus heeft er niet verkeerd aan gedaan om daar zo sterk en indringend op te wijzen, en de goddelijke genade als alles vormend, alles in stand houdend en alles voleindigend te prijzen. Maar het grote doel van de macht van de genade is de menselijke zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid. En daarom is ook het ontwikkelen, versterken en rijpen van deze eigenschappen op ieder niveau, zo oneindig belangrijk en mag de eigen verantwoordelijkheid en eigen inspanning van de mens niet weggevaagd en beknot worden door een eenzijdig overdreven genadeleer.

Een grote Duitse dichter, Goethe, legde met een verlichte geest de hemelse koren de volgende woorden in de mond: "Wie altijd streeft en moeite doet, die kunnen wij verlossen!" In dit gedachtekristal hebben wij de zuivere, goddelijk waarheid. De Heer: "Wie God in al het goede de eer geeft, is Hem welgevallig en een echte knecht en dienaar naar Zijn hart. ... Wat jullie dus ook doen, wat goed [voelen] en waar [denken] is, doe [willen] dat in Mijn naam; dan zal Ik met jullie zijn en jullie sterk en krachtig maken" (GJE 9/159:4).

Terwijl de Duitse arts, priester, mysticus en dichter Angelus Silezius zei:
"Het kruis op Golgotha, verlost u van geen kwwad
als in uw eigen hart het niet geheven staat."


terug naar het literatuuroverzicht






^