Friedrich Weinreb - Het Hebreeuwse alfabet Deel 1


Uitgave van de Hebreeuwse Academie (2015) ISBN 978-90-73484-02-3
© Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal


prof. dr. Friedrich Weinreb
(1910-1988)
Hoofdstuk 3 Vormwording van het getal
De verbinding tussen lichaam en ziel: nefesh - roeach - neshamah. Het lichaam van de medeklinkers.

Samenvatting van onderstaande tekst met betrekking tot geest, ziel en lichaam

In het Hebreeuws betekent:
- 'roeach': geest (wind, leven, beweging, woorden, daden);
- 'neshamah' is in de ziel de mogelijkheid dat de roeach (geest) zich met God verbindt [waarschijnlijk wordt hier de kruinchakra bedoeld];
- 'nefesh' betekent: ziel (komt tot uitdrukking in adem, 'bloed' en in het lichaam);
- 'golem' betekent: lichaam (uit stof gevormd naar de vorm van de ziel [in geestkunde is het gevormde deel van de ziel de geestgedaante]).

De roeach 'doet meemaken', doet dus ervaringen op door waar te nemen.
De roeach is het leven, dat geordend is en waaruit begrijpelijke woorden en daden voortkomen.
De roeach is werkzaam als de mens spreekt.
De roeach vormt verbindingen door het gesprek.
De roeach kiest een richting, is doelgericht, maakt dus keuzes.
Dit zijn alle uitingen van de vier geestelijke vermogens.

Samenvatting
In de roeach begint het leven dat wordt geordend en dat leven worden woorden, daden, het wordt een gebeuren. De roeach is datgene, wat aan de vorm van het wooord klank en kleur geeft, waardoor de vorm van het woord tot leven komt en verstaanbaar wordt. De roeach is als de klinkers. Als we woorden willen begrijpen, zijn klinkers en leven hetzelfde, en evenals medeklinkers noodzakelijk als mogelijkheid om de woorden te verstaan.
Roeach betekent niet alleen: 'wind', maar ook een 'richting gaan': hierheen of daarheen. De roeach brengt dus eigenlijk een verbinding van het één met het andere, een beweging, een samenhang met datgene, wat het doel van de gekozen riching is. Roeach betekent: wind en beweging. Bij alles wat er gebeurt, wil en moet er voor de mens een antwoord zijn op het waarom ervan.
De roeach is een verbinding leggen tussen de mens en al het andere. Het is het ondergaan, een vragen en zoeken naar antwoorden, op wat er met de mens gebeurt.
De roeach is het gesprek, het bewegen. Het is datgene, wat in je leven heen en weer wordt geslingerd. Datgene, wat jou doet meemaken [wat de mogelijkheid is, dat je iets ervaart door het waar te nemen].
Als de mens spreekt, is de roeach werkzaam.

Het lichaam (golem) is een uitdrukking van het wezenlijke van de mens in dat, wat wij het tijd-ruimtelijke noemen. Het zichtbare lichaam is precies hetzelfde als de nefesh. Door de roeach krijgt de nefesh pas zin.
Het lichaam en de nefesh - dat wat met het lichaam te maken heeft - zijn [door de roeach] uit te drukken. Het andere [de roeach] is wel aanwezig, maar [zelf] niet uit te drukken [is zelf onzichtbaar]. Dat is wat een mens zelf in zijn leven uitdrukt en het leven drukt zich in hem uit. Wat in de dingen wordt uitgedrukt, ondergaat hij [de roeach].
Er is eerst het zichtbare lichaam, dan dat wat nefesh [ziel] wordt genoemd en dan komt dat, wat met een ander begrip voor 'ziel' kan worden aangeduid [de neshamah].
De 'roeach' is datgene in de ziel waar de verbinding wordt gelegd tussen de nefesh, de biologische ziel [in de esoterie de 'chemische ether'] en iets anders, dat 'neshamah' heet. De neshamah is datgene in de ziel, wat eigenlijk het goddelijke is, wat van die heel andere wereld, van God is. De roeach [geest] legt de verbinding tussen de nefesh [ziel] met zijn lichaam, en met de 'neshamah', de band met God als mogelijkheid in de ziel.
————————

Tekst van prof. Friedrich Weinreb
De vorige keer hebben we het gehad over de wereld van het woord en die van het getal, en het feit dat deze blijkbaar hetzelfde zijn. We zullen nog heel veel op dit gebied moeten bespreken om dit duidelijker te laten worden. lk heb het eerst alleen maar aangegeven als een mogelijkheid; u hoeft dat niet zonder meer aan te nemen, maar ik neem aan dat, naarmate u zelf hierover doordenkt, u ook wel de weg vindt naar deze overeenkomst.
Vandaag zou ik graag verder willen gaan op een nevengebied, dat echter toch zal uitmonden op ons eigenlijke thema. De wereld van het woord en die van het getal drukken zich namelijk mede uit in een vorm. Als we het over 'vorm' hebben zonder meer, dan weten we dat een vorm te maken heeft met verhoudingen. Men vindt iets mooi omdat de verhoudingen zus of zo liggen, en minder mooi omdat ze anders liggen. Vorm heeft te maken met het tijd-ruimtelijke, is dus iets dat te maken heeft met een wereld die ligt voorbij datgene wat wij kennen als grensgebied, waar woord en getal overgaan naar een heel andere kwaliteit, hoedanigheid.
Nu is alles wat wij als vorm kennen voor ons ook heel vaak losgemaakt van wat het wezen van die vorm is. Vorige keer hadden we het over koeien. Die waren ook losgemaakt van het wezen ervan. Maar elke vorm heeft voor ons de verbinding verloren met de oorsprong, met datgene waarin die vorm zich eigenlijk niet als vorm voordoet, op een andere manier, maar waar hij iets is, iets zodanigs, dat zich hier als een bepaalde vorm uitdrukt, in een bepaalde verhouding.

Waarom heeft een mens een hoofd, een romp, ledematen? Wat is het wezenlijke van deze vormen daar, waar wij de wereld van het woord en het getal zouden kunnen overschrijden, of er overheen kijken, om te kunnen zeggen: een hoofd is daar dit, een romp is daar dat, enz.? We zijn er wel heel tevreden mee dat de mens een hart, longen, een lever enz. heeft. Dat zijn allemaal nuttige dingen, zeggen we dan, net een fabriek. Allemaal goed in elkaar gezet, zodat het goed functioneert. Maar waarom is dat zo? Waarom hebben ze juist die vorm? Men zegt dan dat dit zich in de loop van miljoenen jaren zo ontwikkeld heeft en efficient geworden is. Maar waarom deze vorm? Hoe kwam het ertoe zich zo te ontwikkelen? Waarom heeft een bloem deze vorm en een dier weer een andere? Wat is de oorzaak van deze verscheidenheid aan vormen en wat is een vorm op zich?

We krijgen misschien iets meer kijk op het begrip 'vorm', als we dit zich uitdrukken in het getal in beeld gaan brengen. We tellen één, twee, drie, enz. We hebben er tekens voor, uit het Arabische alfabet afkomstig. We zijn daar heel tevreden mee, het zijn makkelijke tekens, soms wat moeilijker, dan bestuderen we ze verder. We beschouwen ze als een gegeven, vragen niet verder waarom en hoe die tekens zijn ontstaan, waarom men het Arabische alfabet zo heeft overgenomen. Maar, zoals we de vorige keer even hebben laten doorschemeren, in het Hebreeuws van de Bijbel drukt de letter, die de grondslag vormt voor de uitdrukking van het woord, in eerste instantie een rangorde uit; de 'eerste' letter is de eerste omdat hij in de getallenwereld de 1 uitdrukt. De 'tweede' letter is de tweede, omdat hij in de getallenwereld het begrip 2 weergeeft, enz. Nu zouden we ons moeten afvragen: waarom krijgt de ene letter nu deze vorm om de 1 uit te drukken en de andere een andere vorm om de 2 uit te drukken, enz.? En waarom gaat dit alles maar tot 400? En waarom heeft die 400 juist die vorm?

Vandaag wil ik beginnen iets te verduidelijken van dat wat van oerher - ik kan niet eens zeggen van oudsher - sinds het bestaan van de wereld überhaupt, de grondvorm is van alle andere vormen. Want de wijze waarop men een 1 uitdrukt, wil zeggen, dat het de uitdrukking hier is van datgene wat in wezen de 1 is. En hier drukt die 1 zich nu zo uit. Aan de hand van die wijze van uitdrukken kan men de andere vormen dan meer en meer benaderen, kan men van die andere vormen iets meer weten en er in doordringen. Het is dus een nieuw gebied. Nadat ik de vorige keer over woord, formule en getal heb gesproken, krijgen we nu de uitdrukking en de vorm van de wereld van het woord in de wereld van het getal. Vorm dus in de zin van zichtbare vorm, zichtbaar voor onze ogen.
Er is in de taal sprake van een bepaalde onderverdeling, die parallel loopt met een andere onderverdeling; niet omdat dat zo gemakkelijk is, maar omdat ze inderdaad gelijk zijn. De vorm namelijk van het getal, of van de letter, van de bouwsteen dus voor de wereld van het getal en voor die van het woord, deze zichtbare vorm is eigenlijk datgene wat ook ons lichaam hier zichtbaar kan doen zijn. Dat wij überhaupt een vorm hebben, zichtbaar en tastbaar zijn, vloeit voort uit die grondvorm en daarmee uit een weten, geen intellectueel weten, maar een weten dat doorgedrongen is, dat doorkwam, een weten dat dus alleen maar bewezen kan worden doordat het er is; een weten dat zichzelf bewijst, dat laat zien: zo is het, gelijktijdig of achteraf. Niet voorheen, zodat we eerst kunnen weten, begrijpen, accepteren en dan pas luisteren.

Het lichaam: uitdrukking van het wezenlijke in het aardse
Het gaat dus om een uitdrukking van het wezenlijke in dat, wat wij het tijd-ruimtelijke noemen, het zichtbare hier. Daarom heet de vorm van het getal/de letter ook het 'lichaam'. Lichaam in de ruimste zin van het woord. We zouden het veel ruimer kunnen omschrijven in het Nederlands, want het begrip dat wordt vertaald met 'lichaam', houdt eigenlijk veel meer in. Het omvat alles wat hier zichtbaar is, wat een zekere verdichting ondergaat, zodat het hier zichtbaar kan worden.
Dat wat hier een verdichting ondergaat en daardoor zichtbaar wordt, is het lichaam. En zoals de uitdrukking in de vorm van het getal/de letter het lichaam is, wordt de toon, de klank, het geluid dat de medeklinker maakt, dus nog niet de vocaal, maar de consonant: b, d, g, l, enz. zonder klinker eigenlijk gekoppeld aan, gelijkgesteld met een begrip in die wereld, dat wij hier gewoonlijk met 'ziel' vertalen. Maar het woord 'ziel' is een heel moeilijk begrip, is een soort vluchtwoord, ter onderscheiding van 'lichaam'. Die scheiding is echter niet juist, want als iets in vorm lichaam is en in geluid ziel, dan zijn lichaam en ziel eigenlijk hetzelfde, maar op een ander niveau, in een andere manier van uitdrukken.
Wij zijn zo gewend een lichaam als verwerpelijk en een ziel als heilig te beschouwen, en dan zijn we voor onszelf al gauw aan het heilige toe, en het verwerpelijke is dan voor degene die zondigt, enz. enz. Dat is allemaal gemakkelijk, maar hier ziet u dat datgene,, wat hier lichaam heet, zodra het niet zichtbaar, maar alleen hoorbaar is, in een andere sfeer al genoemd wordt: 'nefesh', 50-80-300: ziel.

Nefesh - ziel - adem - medeklinker
We zullen dat begrip nog vaker tegenkomen. Als ik het omschrijven mag wat heel moeilijk is, ik ben dan ongetwijfeld in een vrij grote mate fout, omdat dat niet te omschrijven is, niet in woorden uit te drukken, maar ik moet nu eenmaal praten, jammer genoeg dan is de nefesh de uitdrukking van de mogelijkheid om hier op aarde het lichaam een leven te geven, een soort biologisch leven, zodat het lichaam hier bestaan kan. Daarom is de nefesh niet laag, verwerpelijk of slecht. Het is het dichtstbijzijnde aspect van de ziel, als we de ziel als een complex mogen zien. Het grenst aan het lichaam. Het geeft als het ware het lichaam de mogelijkheid om warm te zijn, om hier te leven.
Daarom worden de begrippen bloed en nefesh ook vaak op één Iijn gesteld. Maar dan bloed weer niet in een schaaltje onder de microscoop, maar het feit dat er bloed kan zijn en dat het zo als bloed kan functioneren als het moet functioneren. Dat is nefesh. Het is hetzelfde als wat bij ons het geluid gaat voortbrengen van de medeklinker. Het is eigenlijk al een geluid dat het lichaam nodig heeft. Want een medeklinker moet met tong, tanden, lippen, verhemelte tot stand komen. Zonder dat kan een medeklinker niet ontstaan. Er is iets lichamelijks nodig. Maar het is niet werkelijk iets lichamelijks. Het is een adem, om zo te zeggen, een stuk leven. Wat is adem? Het is iets dat raakt aan wat lichaam heet. En uit die ontmoeting komt de medeklinker, consonant tevoorschijn. Het is dus iets dat niet zichtbaar is, maar wel op andere wijze waarneembaar. Het is het moment waarvan we kunnen zeggen: het is een begin, daar gaat het woord komen.

Dat is dus hetzelfde. Het lichaam heeft op een andere plaats ook een uitdrukkingsmogelijkheid van die nefesh. En op die plaats is de uitdrukkingsmogelijkheid van het lichaam het geluid van de medeklinker. Dat is al niet meer aards, kun je zeggen. Het ligt er al iets vanaf. Een bepaalde vorm heeft juist die bepaalde medeklinker als uitdrukking. Een andere vorm, een andere medeklinker, een ander lichaam brengt een ander geluid voort. De variatie in de medeklinker is ook de variatie van de vorm. Maar een medeklinker is nog stom. Be de le... is al fout, ik heb er een stomme e aan toegevoegd.
Daarom is er een verdere opstijging, zou je kunnen zeggen, vanuit dat lichaam, dat zichtbare, naar een andere wereld, of omgekeerd gezien een neerdaling van boven naar beneden. We hebben dus eerst het zichtbare lichaam, dan dat wat nefesh wordt genoemd en dan komt dat wat met een ander begrip voor 'ziei' kan worden aangeduid. Het is een complex; 'ziel' is een vreselijk woord en psyche is net zo vreselijk, als je deze begrippen gebruikt, zoals ze hier in deze tijd worden gebruikt. We weten niet meer wat er mee wordt bedoeld, wordt gedacht. Het heeft een andere gevoelswaarde gekregen.

De klinker brengt medeklinkers tot leven
Een andere uitdrukking van dat begrip ziel, dichter naar de oorsprong, naar de oertoestand, is dat wat hier tot uitdrukking komt als de vocaal, de klinker. Daar begint al een soort klank te komen, een leven, waardoor we kunnen praten. Als ik opschrijf: w-t-r, dan is dat niet uit te spreken. Maar ais ik er klinkers tussen zet: water, dan is het wel uitspreekbaar. Het is dan voor ons tot leven gekomen, er is iets nieuws bij gekomen.

Nu heeft datgene wat wij kennen als klinker (a-e-i-o-oe-ui, enz.) hier geen lichaam. Er is dus geen vorm voor. Het is iets wat het lichaam eigenlijk zelf moet voortbrengen door het contact met de andere wereld. Het is de kleur, de toon die dat lichaam voort moet brengen, doordat het contact heeft en kan hebben met die andere wereld. Anders was het lichaam stom, dood. Die klinker geeft het een inhoud. Daarom wordt ook vaak gezegd dat die klinkers jouw leven zijn, dat, wat je ondergaat. Maar hoe onderga je het? Als een a of als een e of als een oe?
In de Hebreeuwse Bijbel kun je niet zien of er een a, e of oe bij hoort. Die klinker moet je erbij weten, denken, beleven. De Bijbel kent geen klinkers. Dat maakt het moeilijk, zou je zeggen. Alleen medeklinkers! Want alleen het lichaam en de nefesh - dat wat met het lichaam te maken heeft - zijn uit te drukken. Het andere is wel aanwezig, maar niet uit te drukken. Dat drukt een mens zelf uit in zijn leven en het leven drukt het in hem uit. Wat in de dingen wordt uitgedrukt, ondergaat hij [de roeach].

Roeach
Daarom wordt dit aspect van het begrip ziel genoemd: de 'roeach', 200-6-8, dat is datgene van de ziel, zou je kunnen zeggen, waar de verbinding wordt gelegd tussen de nefesh, het biologische, de bloedziel en iets anders, dat 'neshamah', 50-300-40-5 heet. En de neshamah is datgene, wat eigenlijk het goddelijke is, wat van die heel andere wereld, van God is. De roeach is een soort communicatie tussen de mens en dat andere. Het is het ondergaan, vragen en antwoorden, het gebeuren met de mens.
Daarom zei ik al: wat je ondergaat, is die roeach. Het is het bewegen van jou door het leven heen, waar je verder niets aan doen kunt. Je wordt wakker, soms prettig, soms onprettig, je hebt gedroomd, je hebt hoofdpijn, voelt je geweldig, energiek, en zo ga je de dag tegemoet, je wordt boos op iemand, maakt ruzie, of je hebt pech. Dat alles in je hele leven, dag en nacht, is het gesprek, het bewegen.
Daarom wordt God wel genoemd: de God van de 'roechoth', van de roeach. Als je in je leven heen en weer wordt geslingerd, is dat de God van de roeach, wordt er gezegd. Dat wat je doet meemaken.

Roeach betekent daarom ook wind, gewoon in materiële zin, omdat het begrip 'wind' inderdaad die beweging is. Voor ons is de wind, met windkracht acht, negen, iets soortgelijks als die koe geworden, iets nuttigs of onnuttigs. Maar het begrip 'wind' wil wat zeggen. In alles wat gebeurt, wil en moet er voor de mens een waarom zijn. Waarom waait het? Ja, hoge druk daar en lage druk, en allemaal gepraat hoe dat gaat; ik ben het een beetje vergeten, maar het werkt desondanks wel zo. Maar het begrip 'wind' heeft iets te betekenen. God brengt de wind, het is de beweging.

Behalve wind betekent roeach ook richting: hierheen of daarheen. Wij zeggen ook nog 'windrichting'. De roeach brengt dus eigenlijk een verbinding van het één met het andere, een beweging, een samenhang. En zo is de samenhang tussen de neshamah en de nefesh, dat aspect van de ziel wat eigenlijk beneden is, in ballingschap, kun je zeggen, in dat lichaam geperst, met de opdracht: geef dat lichaam warmte, doe het leven, laat het blozen, rossig worden, laat het gele, grauwe verdwijnen en laat het tot leven komen. De golem, de klomp die er eerst is, wordt dit leven ingeblazen. Het is een ballingschap van iets, dat bij God, bij de oerprincipes, behoort en dat hier komt. Daarom wordt ook gezegd dat de nefesh altijd weer ingezameld wordt in de 'tsror ha-chajim', de bundel van het leven, zoals het vertaald wordt, omdat het dáár vandaan komt. Het is als de inzameling uit de ballingschap, een terugkeer.
De nefesh is geen onbetekenende aangelegenheid: ach, het is maar de nefesh die pijn doet. Het is heel erg, ontzettend, dat de nefesh zo'n pijn kan doen. Waarom moet de nefesh pijn lijden? Waarom is dat lijden er? Die nefesh is dus niet iets platvloers, al is hij dicht bij het lichaam, zoals men vaak denkt sinds Aristoteles. Nee, de nefesh wordt uitgesproken. Het zichtbare lichaam is precies hetzelfde als de nefesh. En door de roeach krijgt de nefesh pas zin en komt zij nog verder. Er is één verbinding door alles heen, het lichaam is niet minder dan het andere, het is de uitdrukking van de ballingschap.

Ballingschap is in het Hebreeuws 'galoeth', 3-30-6-400, en komt van 'gal', 3-30, is vormwording, letter-, getalwording, niets anders. Dat iets vorm wil worden is een enorme opoffering. Het is heel gemakkelijk om op een afstand te zeggen: doe dit en doe dat. Maar vorm worden is, dat men erin meegaat en precies datzelfde meemaakt. Laten we dus alsjeblieft afleren te denken in de zin van het 'slechte' lichaam en de 'brave' ziel.

Roeach is dus datgene wat aan de vorm een klank en een kleur geeft, waardoor het hier verstaanbaar wordt en de vorm tot leven komt. Als een pasgeboren kind een kreet geeft, is de roeach meteen al werkzaam. Die kreet kan betekenen dat het zich onbehageiijk voelt of iets anders, dat het verlangt naar melk of naar de vorige wereld. Daar weten we niets van, in ieder geval willen we er hier niets van weten. Die kreet is de eerste uiting van de roeach. Daar begint het leven en dat gaat steeds verder, wordt geordend. Het worden woorden, daden, het wordt gebeuren. Dat is de roeach, dat zijn de klinkers. Maak dus geen onderscheid tussen klinkers en leven. Als we een taal willen begrijpen, zijn klinkers en leven hetzelfde en evenals medeklinkers noodzakelijk als mogelijkheid tot verstaan; zonder medeklinkers is een woord ook niet verstaanbaar. Het woord kan worden verstaan doordat de medeklinkers de basis, het fundament vormen, waarop de klinkers kunnen komen.
Maar de klinkers hebben dus geen vorm in de Bijbel. Ze 'existeren' niet, ze worden er door ons ingelegd. Door ons leven.


terug naar het overzicht

terug naar deel 2 geest, ziel en lichaam

terug naar het weblog







^