R. Wilhelm en C.G. Jung - Het geheim van de gouden bloem
Uitgeverij L.J. VeenIn deze samenvatting van de leer en vergelijking met andere richtingen wil ik laten zien, hoezeer de Chinese filosofie een universele leer is.
Opmerkingen tussen haakjes zijn van mij, Freek.
1. Het hemelse bewustzijn (het hart)
De meester Lu tse sprak:
Men moet het handelen benutten om tot niet-handelen te geraken ('wei woe wei').
Men moet het werken aan het wezen (de geest) ter hand nemen.
Als de mens het Ene (Tau) bereikt, wordt hij levend; verliest hij het, dan sterft hij. (Joh. 12:25; Jes. 63:10; Thomas 70; B. gita VI 5,6; Isja oepanishad 3)
Het oorspronkelijke vasthouden en het Ene te behartigen, dat is de kringloop van het licht (de aandacht naar buiten en naar binnen laten gaan) en de behoeding van het centrum (door zelfbezinning).
De werking van de kringloop van het licht berust geheel op de teruglopende beweging, namelijk dat men de gedachten beheerst.
Het 'hemelse hart' is de woning, het licht de huisheer; als men het licht lang genoeg laat roteren, kristalliseert (verdicht) het, dat is het natuurlijke geesteslichaam. Naast het lichaam ontstaat zo op natuurlijke wijze het geesteslichaam (de geestgedaante, 1 Kor. 15:40 e.v.).
Als de ene toon van de individuatie in de geboorte binentreedt (Thomas 11), worden het leven (in de buitenwereld) en het wezen (de geest) in tweeën gedeeld. Van dat ogenblik af zien, als de uiterste rust niet wordt bereikt, wezen en leven elkaar niet weer (de geest wordt onbewust van zichzelf).
Het ware wezen is de oorspronkelijke geest, is het wezen én het leven. Dat is de oerkracht, het Tau (de geest als de eeuwige, bewuste levenskracht).
2. De oorspronkelijke geest en de bewuste geest (de hemelse en de aardse geestestoestand)
Slechts de oorspronkelijke geest en het ware wezen overwinnen tijd en ruimte.
Het licht moet zich verdichten tot een geesteslichaam en zijn levenskracht de driften doordringen (1 Kor. 15:40-53).
Het 'onderste hart' (de driftmatigheid, de onbewust vereenzelvigde geest) beweegt zich als een sterke, machtige veldheer, die de hemelse heerser (de zelfbewuste geest) wegens zijn zwakte veracht en de leiding tot zich getrokken heeft (Joh. 13:16; 1 Kor. 4:7; 2 Tess. 2:4 e.v.; Tau Teh Tjing LXXIV)
Het gaat om het verminderen van het 'ik' en het volledig maken van de geest (door zelfverwerkelijking).
Het ene werkende ware wezen (de vermogende geest) 'deelt' zich in het bewustzijn (op de wereld gericht) en het onbewuste (de onbewust vereenzelvigde toestand) als het in de behuizing van het scheppende (het stoffelijke lichaam) afdaalt.
De geest heeft het leven lief, het 'ik' zoekt de dood (1 Kor. 15:22; Jac. 2:26; B. gita XVI 9).
Het gaat erom het 'ik' volledig te destilleren, zodat zij in zuiver licht wordt omgezet.
Alle zintuiglijke lusten en toorn zijn werkingen van het 'ik'.
De oergeest heeft de rust lief, de bewuste geest (het 'ik') houdt van beweging (Thomas 50).
Als men de oergeest wil bewaren, moet men eerst de onderscheidende geest (het 'ik') onderwerpen. Het hart moet sterven, de geest leven (Gal. 2:20).
De geest verenigt zich met de kracht en kristalliseert zich (verdicht zich).
De bewuste geest moet overgaan in de oergeest (de zelfverwerkelijking door bevrijding).
3. De kringloop van het licht en de handhaving van het midden
Het schijnsel van het licht is het beslissende (Matth. 6:22, 13:43; Luk. 11:34,35; Joh. 8:22; Openb. 21:23, 22:5; Hand. 26:18; Kol. 1:13; Jac. 1:17; 1 Petrus 2:9; 1 Joh. 1:6-7; Jes. 26:19, 58:8, 60:1 en 60:19; Thomas 24, 50, 61, 77, 83; B. gita XIII 17; Tau Teh Tjing LII; Navolging 3 LIV 4, 3 LVI 2, 3 LIX 4). In de wereld is het de zon, in de mens het oog (het geestesoog).
Sluit de (stoffelijke) ogen, keer de blik om, naar binnen in de ruimte van de stamvader (het innerlijk). Dat is de terugvoerende methode, de ware intuïtie (schouwen, inkeren).
De losmaking ligt in het oog. Het bewustzijn in de mens boven de ogen concentreren (in de bewustzijnsruimte in het voorhoofd), is de grote sleutel tot het menselijke lichaam (B. gita V 27).
Het is het zelfbewuste hart dat door bespiegeling moet worden omgekeerd, dat zich moet richten op het punt, waar zich de vormende geest nog niet heeft gemanisfesteerd.
Binnen ons lichaam moeten wij streven naar de gestalte (de geestgedaante), die eerder bestond dan hemel en aarde (Joh. 27:24).
Het hart richt zich daarheen, waarnaar het oog zich richt.
Men moet het licht vanzelf naar binnen laten stromen.
Men moet de bewuste geest (het 'ik') onderwerpen en de oergeest beschutten.
Richt het bewustzijn (de aandacht) op het punt tussen de twee ogen en maak de adem ritmisch. Als men zo innerlijk schouwt (Matth. 3:16), worden de wonderen van het openen en sluiten van de poorten van de hemel onuitputtelijk.
4. De kringloop van het licht en het ritmisch maken van de adem
Zoek geen succes, dan komt het vanzelf.
Er zijn twee grote fouten: de traagheid en de verstrooidheid.
Daar het hart (het bewustzijn) en de adem van elkaar afhangen, moet men de kringloop (de concentratie van de aandacht) van het licht verenigen met het ritmisch maken van de ademhaling.
Men moet horen dat er geen geluid is en zien dat er geen beelden zijn (de innerlijke leegte, kenosis).
Het ontwaken van de geest komt tot stand doordat het hart tevoren gestorven is. Het 'hart doden' betekent, dat het ongedeeld en beheerst één geworden is (de aandacht is door zelfbezinning op zichzelf als geest gericht; Efez. 2:14; Thomas 11, 61; Navolging 3 LVI 2; Tau Teh Tjing X).
"Indien ge uw hart (aandacht) op één punt vastlegt, dan is u geen ding onmogelijk." (Boeddha)
Hoe kan men het hart rustig krijgen: door de adem (en de stille herhaling).
5. Dwalingen bij de kringloop van het licht
Als men met opzet het zonder opzet zijn bereikt, heeft men het begrepen.
6. Bevestigende ervaringen bij de kringloop van het licht
Alle levende wezens moeten worden verlost!
7. Het levende karakter van de kringloop van het licht
Als men in het gewone leven voortdurend in staat is tegenover de gewone dingen slechts met reflexen te reageren, zonder welke inmenging ook van een gedachte aan anderen of aan zichzelf (zonder zich ermee te vereenzelvigen), dan is dat een kringloop van het licht die uit de omstandigheden voortvloeit (het dagelijkse leven als oefening; Kol. 3:23; Thomas 42; B. gita III 19, IV 9, 21).
Stel je tegenover alle uiterlijke dingen op een zuiver objectieve reflexmethode in (innerlijk zelfstandig en afstandelijk, de stoïcijnse levenshouding).
Als men zijn ommekeer bewerkstelligt in vermenging met de wereld en toch in harmonie met het licht, dan is het ronde rond en het hoekige hoekig; dan leeft men onder de mensen door het geheim (zelfbewustzijn) vervuld en toch openlijk, anders en toch gelijk, en niemand kan het vermoeden, want niemand merkt onze geheime ommekeer.
Men leeft in vermenging met de wereld (het dagelijkse leven) en toch in harmonie met het licht (zelfbewustzijn).
8. Toverspreuk voor de reis naar het verre land
Vier woorden kristalliseren de geest in de ruimte van de kracht: het handelen in het niet-handelen (B. gita IV 18).
Het land dat nergens is, dat is het ware vaderland (Navolging LIX 4).
Door de wederkeer van het ene lichte wordt het kind (zichzelf als de nog tot ontwikkeling te brengen geest) tot leven gewekt.
Het binnendringen van de hemel in de aarde (Thomas 49) is de tijd waarin alle wonderen tot hun wortel terugkeren. Dat is het, als de gekristalliseerde geest in de ruimte van de kracht ingaat.
Als men zich door de uiterlijke dingen geprikkeld, beweegt, dan is dat de dríft van het wezen (de onbeheerste werkzaamheid). Als men zich beweegt zonder door de uiterlijke dingen geprikkeld te zijn, dan is dat de beweging van de hemel (de zelfbeheerste en zelfstandige geest).
Het wezen, dat tegenover de hemel wordt gesteld (Jes. 14: 12-14), kan vallen (kan zich met de aardse dingen vereenzelvigen) en geraakt onder de heerschappij van de driften. De driften berusten erop dat er uiterlijke dingen zijn (B. gita III 28).
Het ogenlicht (geestesoog) schijnt in het huis van het afgronddiepe (het innerlijk) en regeert daar de kiem van het grote licht (de menselijke geest).
Zoals de geest in de kracht dringt, dringt de hemel in de aarde.
"Het vergankelijke is de verwekker van het bewustzijn (de toestand van onbewuste vereenzelving met stoffelijke zaken)." (Boeddha)
Het gaat erom het geestelijke elixer te vinden (geestkunde) om uit de (geestelijke) dood in te gaan in het (geestelijke) leven (Joh. 5:24; Rom. 6:13).
Verkeer altijd in het onopzettelijke (blijf altijd bij jezelf; Matth. 18:3; Tau Teh Tjing XXVIII).
Het diepste geheim is het hart leeg te maken. Daarmee brengt men het werk ten einde.
Het zich laten prikkelen door de uiterlijke dingen voert ertoe, dat het (de aandacht) vooruitgaand naar buiten gaat en een mens (de vereenzelvigde toestand) verwekt: dat is het bewuste licht. Als men dit (de aandacht) terug laat lopen (door zelfbezinning), is dit het levenslicht.
Geest en kracht moeten zich verenigen.
De wereldse mensen (zij die met de wereld vereenzelvigd zijn) verloren de wortel (werden onbewust van zichzelf als geest) en hielden zich aan de kruin (de stoffelijke, vergankelijke wereld) vast.
De hoofdzaak bij het werk zijn de beide ogen (het geestesoog).
terug naar het literatuuroverzicht
^